DE WASCII.
advocaat-kunstvriend Edmond Picard als leider, dat in eerste instantie gewonnen, doch in hoogcr beroep verloren werd; volgde het kolommenlang geschrijf in de kranten, veelal tégen Marie Heijermans. Zij zocht reclame, zij zocht sensatie, zij was brutaal, zij schreeuwde. Belgische en Hollandsche kranten trokken één lijn en vertroebelden een eenvoudig, zeer ernstig kunstgeval tot een niet-ongewisse belustheid op rumoer te eigen profijte, in een artieste die er komen wilde. Slechts één Nederlandsch blad trok haar partij in een krachtig goed geargumenteerd hoofdartikel, het V o 1 k s d a g b 1 a d, en de schrijver er van — vergun me u dadelijk het gunstig element in de onaangename beweging te wijzen — de schrijver er van was de journalist Jan de Roode, dien Marie Heijermans toen nog niet kende en die nu haar echtgenoot is. Toen de krantenstorm om Marie Heijer368
mans was uitgewoed, werd met het geval tegelijkertijd de naam vergeten. De reclamezuchtige, sensaticbegeerige schilderes verdween van het kunsttoonecl. Een enkele maal vond men haar naam nog wel eens in een Belgisch blad, naar aanleiding van een inzending op de een of andere tentoonstelling en steeds met een waardeering, die wel eenigen spijt over vroegere nooit bewezen beschuldiging liet doorschemeren, maar de Hollandsche kranten zwegen over haar. Tot, wie H e t V o l k lezen, daarin van haar als van de partijgenoote melding vonden gemaakt, onder wier leiding bij feesten en uitvoeringen tableaux werden gesteld: Marie De Roode en Hahn — in één adem — die de artistieke versiering van vele avondbijeenkomstcn op zich namen en dan altijd met de eenigszins naieve, doch dankbare en trouwe bewondering, die de S. D. A. P. voor de artiesten voelt, welke tot haar willen komen, in tegenstelling met de wat hoovaardige zelf-
IONGK NAAISTKRS.
genoegzaamheid, waarmee zij zich intcllectueelen zonder meer toeeigent. Wie zich dan den naam Marie Heijermans nog uit de Brusselsche affaire Jierinnerde, moest zich met eenige schaamte erkennen, dat de kwalificaties toentertijd bedenkelijk op verdachtmaking gingen gelijken. Want wie reclame en sensatie zoekt en schilder is, die doet een dwaasheid, zich van de bourgeoisie ea haar versieringsbehoeften af te wenden en het proletariaat op te zoeken, om daarvoor te arbeiden. Zou dus die „Yictimc de la Misère" tóch een eerlijke uiting geweest zijn van een eerlijke, diepe getroffenhcid om een allicht meegeleefd tafreel van sociale ellende?
Toen heeft, in Mei van dit jaar, Marie de Roodc—Heijermans, in de kunstzaal Reckers te Rotterdam een uitgebreide tentoonstelling aangericht van haar werk: schilderijen,
aquarellen, teckeningen. Zij had zelden in Holland geëxposeerd, het was een debuut en een debuut met, althans artistiek, voortreffelijk resultaat; eenpariglijk prezen de beoordeelaars haar werk als zeer bijzonder, zeer origineel, zeer gevoelig en zeer eerlijk. Wat ik over die tentoonstelling in mijn blad geschreven heb, bracht mij in kennis met de schilderes en zij onderscheidde mij met haar voorkeur, toen de redactie van Elsevier haar werk een bespreking in haar tijdschrift waardig achtte. Met vreugde, waarlijk, heb ik de uitnoodiging, om het bescheiden bijschrift naast de reproducties te schrijven, op mij genomen. Want ik ben het werk van Marie de Roode in volle oprechtheid genegen. Ziehier een vrouw van temperament, die geen moment naar voorkeur van een eventueele clientèle vraagt, maar eigen voorkeur, die de behoefte is van een diepe eerlijke ontroering, volgt; wier kunst steeds is een 369
uiting van toorn en van medelijden. Van Ik heb, de journalist vaardig over mij, medelijden vooral. Het pittoreske van de mevrouw De Roode gevraagd naar levenssituaties, die haar troffen, heeft haar kunste- bijzonderheden, die zoo'n artikel als dit wat naarsgemoed onderkend, maar zij beeldde levendigheid mogen geven. Van appreciaties ze niet uit om dat pittoreske Wat den alleen kan een algemeen tijdschrift 't, terecht, mensch en de sociaal-democrate frappeerde, niet hebben. heeft de artieste geteekend of geschilderd, Marie Heijermans, te Rotterdam geboren, ter plaatse, heel knap geteekend en geschil- heeft daar, practisch, haar eersten aanleg gederd veelal, maar door de knapheid van richt naar het bereiken van een tam burgerde uitvoering doft de ontroering van een lijke carrière, zij heeft teekenles genomen en onthutst, door toorn en medelijden bevangen braaf haar examens gedaan, eerst te Rottergemoed gestadig dam onder leiding door. van Suze RobertO, al die tenson — en daar toonstellingen van werkte ook de nog schilderkunst der dankbaar herinnerwelbespiede en de invloed van den goed nagebootste leeraar Maasdijk uiterlijkheid! O, die op haar door — en maandelijks eenige later te 's-Gravenmalen herhaalde hage, waar Koelverplichting van man haar onderlangs schilderijen wijzer was. Koclte moeten loopen man zag al wat in en te moeten erkenhaar: als een van nen, zeker, een gejullie er komt, zei weldige knapheid, hij wel tot zijn leereen kranigen kijk lingen, is het Marie op natuur, een liefHeijermans. Onder de voor het landdie medeleerlingen schap, voor het was de jonge Isinterieur, voor de raels, was ook figuur! O, die waarBreitncr en, naar deering van al dat ik meen, Floris den meesters min Verster. of meer gelukkig Terwijl zij in nagevolgde métierDen Haag van voortreffelijks! O, Koelman aan de VKRSTKU.KN. het beluisteren van academie les nam, al die wel opgewekte, of plichtmatig sombere, óók om de middelbare acte te kunnen halen, of zelfs rustige en geluidbezonken stemmen, gaf zij les aan dezelfde academie aan de beginachter 't gewarrel waarvan de hartstochtelijke nelingen en zij deed het met ambitie. Voor roep van dien cénen grooten: Vincent van mislukt genie voelde zij geen roeping. Slaagde Gogh, teloor gaat als profetenstem in een 't niet in de kunst, dan kon zij tenminste met mondaine kerk, eer de koster 't uur van be- lesgeven er wel komen. De middelbaaronderginnen heeft aangekondigd. wijs-acte behaalde zij gemakkelijk. Eindelijk een vrouw, die óók iets te zeggen Het heen en weer reizen van de Maasstad heeft en die een stem heeft van eigen klank, naar de residentie, alle dagen, was haar op waarnaar te luisteren een verheumn" is. den duur echter te vermoeiend en gretig nam zij daarom in Rotterdam, haar woonstad, de 370
benoeming aan van leerares aan de H. B. S. voor meisjes en aan de vormschool voor bewaarschoolonderwijzeressen. Aan laatstgenoemde school kwam het revolutionaire in haar aanleg 't allereerst tot uiting: zij wilde schoolvergaderingen. Om het belang van de kinderen te bespreken en de leerlingen beter te leeren kennen. Daar wilde, natuurlijk, de oudstijlsche bovenmeester, die haar directeur was, niet aan. Zijn absoluut gezag miskend, eigen initiatief bij een ondergeschikte 1 Kr kwam ruzie en Marie Heijermans, nu eenmaal revolutionair onthutst, nam haar ontslag en gaf het onbezorgd, goed be" taald lecraarsbaantje, met de gemoedelijk verzekerde toekomst, zonder bezwaar weg voor een artistiek bohème-schap, met al zijn moeielijkheden, al zijn gevaren maar met het heerlijk zekere, zonder hetwelk geen kunstenaar kan gedijen: de vrijheid!
bewoond. Zij heeft er geleefd van de hand op den tand, gegeten als het er was en ook wel eens niet gegeten. Zij kleedde zich in aldoor hetzelfde zwart-grenadinen jurkje en zij droeg altijd overschoenen. — O, die dierbare romantiek van de menschen! spotte zij weemoedig, terwijl zij me van dat Brusselsche leven vertelde. Arm was zij, maar niemand wist er van, want zij wilde niet beklaagd worden. Een enkele behoedzaam verzorgde ,.goede" japon had zij voor de avondjes, die Blancgarinafentoe gaf. Maar zij dorst haast geen lucifers te koopen, om maar uit te sparen, en eer zij 's morgens naar het atelier ging, zeulde zij uit den ,,cour" een emmer water vier trappen op, om haar kamertje te dweilen.
Een enkelen leerling bezorgde Blanc-garin haar, maar veel kon die uitnemende man niet doen, omdat hij méér behoeftige élèves had, die tegen de pit van zijn Zij ging het te invloed leunden. Brussel zoeken. DIAMANTSNIJHERS. En haar overige Daar vond zij in conversatie was het E. Blanc-garin een voortreffelijk leermeester, tegendeel van invloedrijk; die vond zij in den niet schoolsch, niet conventioneel, bij wicn zij jong anarchistischen kring, waarvan de Rcclus' een paar jaren hard werkte, van voren af aan het middenpunt waren. Maar die heeft tot haar begon en toen haar eigen aanleg naar be- intellectuecle ontwikkeling veel bijgedragen, hooren kon ontwikkelen. die verhelderde èn verscherpte haar kijk op Het was er een hard leven. Zij had haar de maatschappij en op het leven. positie in Holland „weggegooid" en zij voelde Zij heeft in dien eersten Brussclschen tijd zich dus verplicht, zonder de hulp van anderen haar eerste grootc schilderij gemaakt: ,,1'Hoser te komen. pice a Bruxelles", een hospitaaltafreel, dat in 't Klassieke zolderkamertje uit zoovele het Salon te Parijs in de Champs-Elysées groote-kunstenaarsjeugd heeft zij er inderdaad ingezonden, bekroond werd en veel besproken. 3/1
Dat veel succes had, wat je dan succes noemt, overdenken, is de omstandigheid, dat zij in Dat haar voor drie jaar het koninklijk sub- deze nieuwe aera van haar kunstleven den sidie bezorgde, door bemiddeling van Charles lust voor sombere donkere kleuren verloor, Rochussen. En dat als geschenk aan het dat, als in krachtige en blijde bewustheid ,,Maison du peuple" te Brussel werd gezonden! van een levensdoel voortaan, waarin haar Maar het dagen achtereen staan schilderen kunst zou meè glorie vieren, een blijmoedigop den kouden steenen hospitaalvloer was voor heid van werktrant, in de lichtste zonnigste haar gezondheid fataal. Herhaaldelijk is toen kleuren tot uiting kwam. haar werk, door tijden van gedwongen rust, Na tien of twaalf jaar in België te hebben door ziekte, onderbroken. Ontzien heeft zij gewoond, is Marie Heijermans naar Holland zich daarbij niet. Weken lang heeft zij in een gegaan en zij heeft er zich, niet als gewone guur kerkinterieur gewerkt, waar 't haar maar partijkeuze, maar ter bepaling van den veramper werd vergund deren levensweg, te zijn en van faciliaangesloten bij de teiten in geen geval sociaal-democraten. sprake was. Practisch in zooToen kwam het verre, dat zij met kabaal om „Victime haar kunst 's volks de la Misère." droeven staat proOok in België pageerde, dat zij heeft men haar redeelnam aan vergaclame en sensatie deringen en converweten,haar vriengressen en daar, den deden daaraan alleen of samen met mee, de kranten Hahn, haar kunst schreeuwden wraak tot opluistering ter over haar onzedebeschikking stelde, lijkheid. En een lanheeft zij haar partij gen tijd is zij alleen gediend. Maar in geweest met den eenvoud, zelden in zeker wel sterken, schrille tegenstellindoch weinig afleigen, bleef haar „tendenden troost van dencieuze" kunst. haar werk. Lust om Het woord tente exposeeren had dencicus aanvaardt zij voorloopig niet zij. Ik geloof, zei ze, weer, zij teekende dat een schilder, die HET VERLEDEN. en schilderde eigensocialist is, niet anlijk alleen voor zich zelf. ders kan wezen, dan, wat je noemt, tendenEn in dien tijd is zij zich vast bewust ge- cieus. Wij kunnen toch geen „tableaux de chcworden van wat zij wilde, waarheen haar neigin- valet" maken. Wat ik al, in de waardeering gen en haar voorkeur haar voerden : het volk. der kunstkritiek geweest ben: Steinlen,Daumier Uit haar jarenlang speuren in de dingen van en meer namen. Q> ik heb groote bewondehet leven, den uitcrlijken om-boel, maar ook ring voor die meesters, voor Steinlen speciaal, het innerlijke, werd haar kunstenaarsoog ge- maar hun werkmanier is geenszins de mijne. troffen, maar bewuster dan de getroffenheid Ik heb altoos getracht, mijzelf te zijn...." van den schilder werd het medelijden van Dat, voortreffelijk, streven is inderdaad in den mensch in haar. haar tentoonstelling, hier in Rotterdam, merkPsychologisch vreemd bij 't eerst verne- baar geweest. Men kan haar niet met Steinlen men, maar toch zoo verklaarbaar bij 't even vergelijken. Zij is veel minder breed, veel 372
minder wijs, veel minder hard ook dan Steinlen. Er gloeit over haar werk niet diens sarcasme, diens haat en diens hoon. Zij beheerscht volstrekt niet zóó haar onderwerp als de meester van zijn hoog welbewust levensstandpunt af. Zij is geheel in haar onderwerp, het volkomen te omvatten is haar vaak niet mogelijk, maar er is toch steeds in haar werk een ontroerend echte bewogenheid, een helder vrouwelijk sentiment. Zij is geenszins theatraal, als te vaak Daumier.
75 uren werken en geen kost", of in een ongelukkig interieur legt zij exemplaren van Het Volk op den grond, als de verkondigers van een blijden dageraad, dan is, voor veler vaak verdedigde opvatting, de kunst gesteld voor een doel, waartoe kunst zich niet in de eerste plaats leenen mag. Voor mij ligt de bekoring óók van dit werk daar allereerst, waar men van schilderkunst bekoring wenscht: in knappe uitvoering, rake teekening en fraaie kleur; in behande-
Zij componeert niet voor het doel, maar zij neemt de onderwerpen juist, zooals zij zich haar aanbieden. Haar socialistische gezindheid blijkt uit de keuze harer onderwerpen alleen, daarin vond zij een aandrift tot schilderen, maar zij heeft meestal een kras vooropgezetten tendenz versmaad. Een enkele maal blijkt, in details, doel. Als zij een ongelukkigen lijder inderdaad aangrijpend schildert en zij schrijft daaronder: „ruggemergstering tengevolge van den val van een stelling" ; of bij de teekening van een ateliermeisje noteert zij „loon ƒ 1.50 per week,
ling van technische vaardigheid die boeit en van een nobele gevoeligheid die ontroert. Maar — en dit is mijn sympathie bovenal voor dit werk — ik kan in deze verbeelding deelnemen in het medelijden dat het „geval" opwekken zou, werd het reëel aanschouwd, en ik voel er krachtig de bewogenheid-indcernis van de artieste, die haar talent in oprechtheid wijden wil aan een ideaal: de levensverbetering van het proletariaat. Veelal echter zal het publiek elke sociale bedoeling miskennen en zonder meer de uitvoering van het gegeven beoordeelen. Dit
373
is een waarschijnlijkheid, die mevrouw De Roode wel moet toegeven: „zoo vaak moet je het gevaar vermijden, dat je de «scenes" te mooi maakt, te mooi van kleur en daardoor te aantrekkelijk misschien. Vooral geen mooie scènes. Ik vermijd daarom voorzichtig elk aandikken, ik verbeeld, wat me, als mensch, gefrappeerd heeft, met wat de schilder aan talent en liefde bezit". De gewone schilder ziet vóór alles het pittoreske van het geval, zij achter het pittoreske allereerst het barre leven. Maar is in het resultaat zooveel verschil, vraagt men. Velen onzer worden gefrappeerd door een om lijn en kleur mooi, gebrekkig oud vrouwtje, door het tonig diep grijs van een loom ineencjezonken achterbuurtje. Haar bevangt medelijden met den somberen levensavond van dat vrouwtje, met de ellende van de menschen, die in zoo'n achterbuurtje moeien wonen. Voor wie dan haar kunst aanziet, blijft dan toch het mooie gebrekkige vrouwj*,;, tje en het droeve achterbuurtje, haar medelijden immers is niet met verf uit te drukken. Men zal mcenen, dat mevrouw De Roode een practisch resultaat van haar kunst verwacht, dat misschien niet de literaire, maar zeker niet de schilderkunst bereiken kan. Wie over de ellende van het drankmisbruik van leer trekt ten overstaan van een kroegtafreel van Jan Steen of van Ostade, bereikt veelal het tegenovergestelde, van wat hij bedoelt: hoe aantrekkelijk van rul gespierd leven lijkt ons zoon oudstijlsche kroegjool. 374
En wie de misère van den zelfkant der moderne samenleving eerlijk als kunstenaar schildert, bereikt, vrees ik, bij de groote meerderheid der beschouwers alleen een, niet bedoelde, waardeering voor de kranige weergave van een pittoresk geval. Mevrouw de Roode overschat den invloed van haar kunst. Laat het alles zoo zijn, maar in de oprechtheid harer bedoeling zal niemand twijfelen, die toegeven wil dat een schilderes van haar talent in andere keuze van onderwerp, het profijt van een vlotte, levendige manier, van lust in mooie, heldere kleuren, van liefde voor zon en blijde glanzen, gul had kunnen ontvangen. Maar zij heeft niet voor het publiek kunnen schilderen en dat ook nooit gewenscht. Allicht zal zij, tegen haar wil dan, een kunstmodeartikel worden en druk gekocht, maar tot heden heeft haar kunst haar weinig blinkend voordeel verschaft. Zoo was het haar wensch. i„i.
De expositie in Rotterdam heeft ook buiten den kring harer partijgenooten groote belangstelling gehad. Van haar schilderijen hebben wij er maar enkele kunnen bewonderen, zij zijn uit de Hrusselsche periode veelal, uit den lateren tijd het stoer doorwerkte Belgische binnenhuis en het levendige fraai gekleurde „VVasch". Er waren kranige, rake caricatuur krabbels van Tweede-Kamervergaderingen en congressen. Verrukkelijk de wat naieve, groteske verbaasdheid in het hoog-snorrengezicht van Mr. Z. van den Bergh. Heerlijk de ronkende
coiffure-verwocdheid in domino Lieftinck. En van fijne, teedere zorgvuldigheid, waar liefde en vereering uit spreken, het portret van wijlen Piet Tak. Maar het beste van haar artistieke individualiteit ligt in haar gekleurde en zwartteekeningen uit het armhuis en uit de werkplaatsen der diamantslijpers. Vooral de armhuisteekeningen. Twee dozijn dezelfde gevallen, dezelfde verschrompelde menschjes in een ongeveer dezelfde omgeving, maar zoo verschillend van allure, in elk geval iets gansch eigens,daar spreekt waarlijk een knappe, krachtige kunstenares. Over die vrouwkens is de doffe bewogenheid van den doelloos gevallen ouderdom; zij zitten aan het haar opgedragen werk met een strak gespannen restje versleten ambitie, zoo met kinderachtige bevreesdheid voor de taak, die afmoet; als zij rusten, is het in een bewusteloozen slaap, die den dood verlangt.
geen loon, wat een woningen, wat een eten! De kinderen, vervaald en verziekt, slapen op kisten stroo. In Waalwijk een schoenmaker geschilderd, vader van een groot gezin, den avond vóór hij stierf.. .." Zij is in de diamantslijperijen geweest, zij heeft het Friesche landleven gezien. In Beetgum verbood het armbestuur haar te teekenen en toen zij het tóch waagde, in een erbarmelijke zaal, waar vier gezinnen samenhoktcn, heeft de marechaussee er haar uitgezet. Een paar weken lang was zij in Beetgum en alle dagen liepen de veldwachters achter haar, zij mocht zelfs niet fotografeeren. Dat is een wat vroolijke herinnering, waarvan zij lachend vertelt. En vaneen onzer eerste schilders, die haar vroeg: waar ben je eigenlijk socialiste voor, is dat om straatrelletjes te maken? Maar over al het andere, dat zij heeft meegeleefd, duistert innig medeDezearmhuisgelijden. Mochten vallen zijn alle uit haar verbeeldingen het Joodsche oudedaarvan velen ontATEI.IER-STl'DIK. liedenhuis in Amstellen, om zulk sterdam. Men heeft haar daar vrijelijk laten wer- nooit vermoed misère-bestaan. Mocht zij daarken, vijf jaren lang, en zij heeft er het bestaan door iets bijdragen tot de verbreeding van den als geabsorbeerd, het zit haar in 't bloed, voor kring der bewuste menschen, die zich aan de een leven lang herinneringen nam zij er van meê. vrijmaking van het proletariaat wijden. Dat wil Ook elders heeft zij rondgezien en mee- zij. Want zij is vóór alles sociaal-democrate en geleefd, nu pas weer in de Brabantsche huis- het is haar een vreugde, haar kunst te wijden industrie, waar zij schetsen heeft gemaakt aan die in lijden leven, die kunst te ontwikkevoor de Huisindustrie-tentoonstelling. Zij ver- len en te ver-diepen voor hèn. Niet als Steinlen telt er van, de oogen vaag turend naar het door het heftige, wreede contrast, maar door weer opdoemend geval. „Wat een barre, een rustige, trouwe weergave, van wat haar, barre ellende: paardhard werken en haast kunstenaresse en mènsch, heeft ontroerd.
375