De kunst van het vergeten
Riemer Knoop, bijdrage symposium Erfgoed Academie Brabant, Is dit nou de selectie? Symposium over kiezen, verzamelen en afstoten, 28 augustus 2014 De Amerikaanse psychiater Oliver Sacks noteert in een van zijn boeken het geval van een patiënt, een Italiaan van middelbare leeftijd, die in de jaren tachtig last heeft van een Post Traumatisch Stress Disorder. Onbekwaam te functioneren, dwangvoorstellingen, suïcidaal, gewelddadig. Wat was hem overkomen? Hij had als puber zijn geboortedorp, een bergstadje in de Apennijnen, voor zijn ogen door de geallieerden in 1943, meen ik, gebombardeerd zien worden, en vele familieleden verloren. Na intensieve en langdurige therapie wist Sacks zijn patiënt te genezen, althans hem het leven weer draaglijk te maken. De man was tot op het eind van zijn genezing in staat geweest een perfecte tekening te maken van hoe het bergdorp, inclusief de meest minutieuze details en kleurschakeringen, er enige minuten voor het bombardement uitzag. Op z’n autistisch. Dat heet freezing – het onverwerkbare niet kunnen verwerken. Maar na zijn genezing had hij direct het vermogen dit picture perfect plaatje te maken, verloren. Les: het verleden als zodanig bestaat niet, het is een figment of our imagination. En de spullen zijn die geschiedenis niet, het zijn kapstokken voor het voortdurend creëren en telkens anders recreëren van narratieven. Alleen het onverwerkte verleden, “Merelveld 1389” als onwrikbaar feit in de Servisch-nationalistische verbeelding, is een op zichzelf staand, onveranderlijk ding. Heb je je ertoe verhouden, het geïntegreerd in je persoonlijkheid, het daar onderdeel van gemaakt zodat je verder komt: dan kun je er ook mee omgaan zonder er het slachtoffer van te worden. Je vergeet dan als het ware de momentopname. (Helaas ben ik vergeten – hoe veelzeggend – waar precies in Sacks’ werk deze casus staat – excuus)
Dat brengt me op voortreffelijk werk, in onze erfgoedwereld ten onrechte niet breed opgemerkt, van de socioloog Paul Connerton. In zijn artikel “Seven types of forgetting” maakt hij duidelijk dat het aan verering grenzende respect voor alles wat met bewaren, herinneren en terugroepen te maken heeft, een tegenhanger heeft. Er bestaat een mooie en lange traditie van vergeten, vaak geïnstitutionaliseerd,
vaker onbenoemd onderdeel van een cultuur. Hij onderscheidt zeven vormen, van quasi-officiële repressie (zoals de Romeinse damnatio memoriae, het uit officiële inscripties wegbeitelen van de naam van een in ongenade gevallen persoon, meestal een je onwelgevallige voorganger als keizer; maar ook het verdwijnen van adellijke titels na de Franse revolutie of de dwangmatige ontkenning door de Futuristen van enig verleden) tot bewuste, open manieren om onverdraaglijk leed in het openbaar te benoemen en er vervolgens mee verder te gaan, zoals dat in de Zuidafrikaanse Waarheidsen Verzoeningscommissies gebeurde.
Je moet immers vergeven om te kunnen vergeten. De Atheners hadden er een speciaal heiligdom voor, gewijd aan de godin Lethe, van de vergetelheid. Wat wij nu beschaving noemen trad pas in op het moment dat de vicieuze cirkel van bloedwraak doorbroken werd met de instelling van het hooggerechtshof op de Areopagus. Orestes werd er berecht voor én gezuiverd van de moord op zijn moeder Klytaemnestra. Het rechtssysteem beëindigt de eeuwige automatismes van het niet mogen, kunnen of willen vergeten. Amnesie en amnestie helpen. Ook bij ons is dat zo (overigens met uitzondering van zedenmisdrijven, die als enige voor altijd op iemands strafblad blijven). Daarnaast is vergeten soms een noodzaak om tot een nieuwe identiteit over te kunnen gaan. Bij zeer mobiele eilandgemeenschappen in de zuidelijke Stille Oceaan is het bijvoorbeeld belangrijker om je verbonden te weten met wie in je directe omgeving is dan met voorouders die op een alweer lang verlaten eiland elders in de natte oneindigheid zaten. Dan krijg je horizontale in plaats van verticale genealogieën, je buren worden je ooms en tantes.
Dat geldt ook in bijvoorbeeld het aangaan van nieuwe relaties. Je moet soms vergeten hoe en met wie je daarvoor seks had – anders krijgt je actuele relatie slecht vorm. Voor ons erfgoedmensen is belangrijk dat er ook denk- en archiefsystemen zijn die leiden tot vergetelheid. Als je alles hebt opgeborgen – in de grote 19de-eeuwse koloniale en imperiale bureaucratieën bijvoorbeeld – ben je geneigd de zaak ook maar te vergeten. Dat ondervinden we vandaag de dag nog steeds, met de zondvloed van bewaarde digitale gegevens. Er is geen periode zo huiveringwekkend onbekend als de laatste 20 jaar van onze eigen tijd – dankzij de geweldige automatisering en digitalisering van letterlijk alles. Information overload leidt direct tot een informatie-infarct, de belangrijkste nood in de actuele archivistiek. Gelukkig zijn er rampen. Wat de longonsteking als “vriend van de ouderdom” voor de zeer hoog bejaarden is, zijn stadsbranden, watersnoden en oorlogen voor archieven. Gelukkig ruimt het systeem zichzelf periodiek op, dan krijg je wegens schaarste weer grip op een en ander. Een oplossing is ook het periodiek veranderen van kennis. De ontdekking van Thomas Kuhn dat wetenschappelijke systemen de neiging hebben om periodiek in hun geheel te worden vervangen door een nieuw paradigma, maakt veel van de in het voorgaande en inmiddels afgeschafte paradigma verworven en herkauwde kennis - volgens sommigen gelukkig – overbodig. Dat is ook een vorm van systematisch vergeten. Het treedt vaker in de exacte en natuurwetenschappen op dan in de humaniora, die wat aanvullender zijn dan hun vervangende zusters. Daarnaast zijn er nog het vergeten als geplande veroudering (in het produceren en consumeren van modieuze commodities) en de daverende stilte van de verdringing (in de onvolkomen Vergangenheitsbewältigung – waar het voorbeeld van Sacks eigenlijk een contramal voor vormt: het bevroren beeld verhindert je je het verleden eigen te maken). Voor erfgoedmensen interessant is de paradigmawisseling als toegelaten vorm van vergeten. Die wordt door Michel Foucault indrukwekkend geschetst. In de inleiding tot Naissance da la clinique vertelt hij hoe een 18de-eeuwse medicus, nog geheel in het discours van de Griekse humeurenleer, meende waar te nemen hoe aan een geestzwakke patiënt, na enige dagen aan een kuur van wisselbaden te zijn blootgesteld, groenige dampen ontsnappen. De medicus moest dat waarnemen, dacht dat ook werkelijk te doen, want zo zat zijn theorie in elkaar. Foucaults genie is dat hij niet een wetenschappelijke theorie, maar een heel stelsel van wetenschappelijke, morele, maatschappelijke en religieuze opvattingen, waarnemingen en feitelijkheden onder een noemer brengt. Hij noemt die épistèmè, naar het Grieks voor weten, en ziet een langzame opeenvolging van wederzijds volstrekt incompatibele epistemai, systemen van kennen, uiten en oordelen. Wat in het ene episteme wordt gedaan en gedacht, gesproken en beoordeeld, is volstrekt onkenbaar, onvolgbaar in de andere. Het belang daarvan voor erfgoed is evident. Verdeel je de laatste paar eeuwen, vanaf de renaissance tot, vooruit, nu, in een paar grote “epistemische” blokken, dan krijg je grote perioden van weten en waarden, waarnemingen, keuzes en selecties, noem het Tijdgeesten, die onderling niet goed vergelijkbaar zijn. Zo leidden de waarden behorend bij de renaissance, van vorm en inhoudelijke navolging van klassieke voorbeelden, tot een voor onze oren onvolgbaar verlatiniseerd Nederlands, en tot overeenkomstige keuzes in de beeldende kunst en literatuur. Voor de Verlichting geldt hetzelfde, met haar slagschaduw de romantiek en, vooruit, het nationalisme. Vergeet niet dat Potters Stier, toen overigens De landman genoemd, de volstrekte belichaming van het geestelijk en kunstzinnig ideaal van de lage landen was. Het j’accuse van De Steurs in 1873 over de barbaarse behandeling van ’s lands kunst en erfgoed is alleen goed te begrijpen als een belangrijk romantisch reactie op de schrik van het verdwijnen van de verworvenheden uit de periode van vóór de industriële revolutie. We denken dat hij een vroege exponent van een gewetensvol cultuurbeleid was. Hij gaf eerder vorm aan een breed gevoel van smartelijk verlies van wat opeens als een pastorale idylle van vóór 1850 werd gevoeld. Daarom stond er tot 2009 ook in de monumentenwet de magische grens van 50 jaar. Pas alles ouder dan een halve eeuw kwam in aanmerking voor rijksmonumentstatus.
De gevolgen laten zich raden. De musea werden van episteme tot episteme gevuld met wat volgens het waardensysteem van elke “kennisfase” belangrijk was. Die selecties bleven bestaan in de volgende fase, ook al was het waardensysteem opgeschoven. Tel er zo’n vijf of zes bij elkaar op en je ziet de reden waarom 95 procent van de museale voorwerpen in ons land niet meer getoond worden. Ze zijn onkenbaar geworden. Het is de vraag of het nog gaat lukken ze een nieuwe leven te geven. Concreet is dat vooral het geval – vrm. SCP-directeur Paul Schnabel wees er tijdens het Ottema Kingma Symposium 2012 in Leeuwarden al uiterst welsprekend op – voor de zondvloed aan 18de- en 19de-eeuwse objecten waardoor het merendeel van de depots van de Nederlandse musea belast wordt. Daar kun je niks meer mee. Mijn eigen ervaring, ooit in het Bredaas Museum gehoord, is dat als je op een zondagavond de 264 gietijzeren potkachels uit de late 19de eeuw aan de straat zet, er geen haan naar kraait. Een ander voorbeeld is de overweldigende hoeveelheid erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. Er is geen periode uit onze geschiedenis zo precies gedocumenteerd als de jaren ’40‘45. Maar daar doe je niemand een genoegen mee, behalve misschien je eigen gevoel dat er “iets belangrijks bewaard” is. Moet het dan allemaal weg? Neen. Met een buiging naar Menno ter Braak (1938, de bundel In gesprek met de vorigen) en Paul Scheffer (2000, van het essay “het multiculturele drama”) kun je stellen dat je een selectie van dat materiaal kunt gebruiken voor het begrijpen van wat vorige generaties bewoog. Zoals mijn ouders, geboren in de jaren twintig, in hoge mate werden bepaald door wat er in de oorlogsjaren (en in de oorlog na de oorlog) gebeurde, en de documenten, voorwerpen en verhalen daaruit en daarover voor mij een brug zijn om hen, die noodzakelijkerwijs een verinnerlijkt deel van mijzelf zijn, te begrijpen, zo werken het onderzoek en tot klank brengen van nog veel oudere collecties, die voortkomen uit nu niet meer goed volgbare keuzes, als brug voor weer een trits gesprekken met vorigen. Daar heb ik niet al die collecties voor nodig, wel een selectie daaruit, of kennis daarvan. Is dat nodig? Scheffer zegt ja, en ik volg hem daar graag in, want als je het gesprek met je eigen “vorigen” niet voert, zoals de getraumatiseerde Italiaan uit het begin van mijn verhaal met zijn vorige zelf, kun je dat met de “anderen”, waarover zijn multiculturele drama ging, ook moeilijk aan. Je mist dan souplesse, relativering, distantie, nuance. Daar lijkt me wat in te zitten. Kijk naar sinterklaas. Maar ik wil er nog wat anders mee zeggen. Je kunt door die bruggen jezelf ook een zekere vrijheid verwerven. Alleen het gesprek, denk ik, de dialoog, het je ertoe verhouden, stelt je in staat je te onttrekken aan historisme, erfgoeddwang, je erdoor gevangen en gestuurd voelen. Ook zal je ontdekken, hoop ik, dat er niet één maar vele posities zijn, niet één geschiedenis maar een veelvoud, in meerdere lagen en vanuit meerdere gezichtspunten. Dat bedoelde Obama waarschijnlijk toen hij in 2008 in een beroemde speech ter verdediging van zijn zich over de tegenstellingen blank-zwart in de VS wat al te extreem uitende geestelijk leidsman Jeremiah Wright zei:
For the African-American community, that path means embracing the burdens of our past without becoming victims of our past. Voor de erfgoedmens betekent dat dat je dingen moet willen loslaten, durven ontzamelen, anders kieper je om. En dat kan alleen als je weet waar je heen wilt. Obama vervolgt namelijk naadloos: It means continuing to insist on a full measure of justice in every aspect of American life. But it also means binding our particular grievances – for better health care, and better schools, and better jobs - to the larger aspirations of all Americans (cursief RK). De vraag voor de rest van de middag zou dan ook moeten zijn: waar wil je heen, en wat ben je bereid daarvoor achter te laten?
Riemer Knoop, Reinwardt Academie Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten,
[email protected]; Gordion Cultureel Advies, Amsterdam,
[email protected] Braak, M. ter, In gesprek met de vorigen. Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar 1938. Connerton, P. “Seven types of forgetting”, Memory Studies 2008: 1, 59-71. http://www.history.ucsb.edu/faculty/marcuse/classes/201/articles/08Connerton7TypesForgetting.pdf, geraadpleegd 30-8-
2014 Foucault, M., The Birth of the Clinic. An Archaeology of Medical Perception [Naissance de la Clinique, 1963], vertaling A.M. Sheridan, Londen: Tavistock 1973, ix-xi O. Sacks, The Landscape of his memories, in An Anthropologist on Mars. New York: Knopf 1995. Scheffer, P., “Het multiculturele drama”, in NRC Handelsblad 19 januari 2000, http://retro.nrc.nl/W2/Lab/Multicultureel/scheffer.html (geraadpleegd 31-8-2014)
Schnabel, P., Onbeheersbaar en onbeheerbaar erfgoed. Over de zucht tot vermalen en de noodzaak tot ontzamelen” in: Onbeheersbaar erfgoed: zonder kennis geen keuze (Katholieke Universiteit Nijmegen, Ottema Kingma Stichting), Nijmegen: Van Til, 2013, 27-36.