in Vught, terwijl het depot in Crailo werd gevestigd. Met ingang van 1963 werd het KMC ingedeeld bij de Landmacht. Op dat moment was de organisatie zodanig opgebouwd, dat men na mobilisatie in staat was om per uur ongeveer 5000 personen uit ingestorte huizen te bevrijden, aan 2500 gewonden eerstehulp te verlenen en 100 000 000 liter bluswater te geven. Het materieel werd verspreid over 16 depots in het land, terwijl in Crailo de opleiding van de (meestal op herhaling komende) militairen plaats vond. Voor de inspectie was door de BB-organisatie nog een ander soort werk ontstaan. De vrijwilligers van de kringorganisatie, die bij de brandweer van de BB waren ingedeeld, moesten worden opgeleid. Ook de bedrijfsbrandweren, die als onderdeel van de verplichte Bedrijfszelfbescherming (BZB) werden opgericht, dienden te worden onderricht en de gemeentelijke brandweren, die na het uitroepen van de staat van paraatheid werden geïncorporeerd in de BB-organisatie, moesten worden voorbereid op het speciale vak van oorlogsbrandbestrijdïng. De organisatie van al die brandweeropleidingen en het samenstellen van de leerstof daarvoor betekende lange tijd een zware druk voor de secties organisatie en opleiding van de inspectie. Op 1 februari 1953 werd ons land getroffen door een zware overstromingsramp. De BB was op dat moment nog in oprichting en kon als organisatie nog weinig uitrichten. De omvangrijke oorlogs-rampenbestrijdingsorganisatie had bij die ramp zijn mogelijkheden goed kunnen demonstreren. De werving van de BB-vrijwilligers kreeg door dit besef wel een extra impuls, maar door het (gelukkig) uitblijven van vergelijkbare rampen én van de verwachte oorlog begon in de tweede helft van de jaren vijftig het verloop groot te worden. Ook de opmerkingen en publiciteit uit bepaalde hoeken deed de BB geen goed en in de loop van de jaren werd het apparaat steeds kleiner, maar ook steeds gedetailleerder georganiseerd. Daardoor bleef er voor de kringbesturen en BB-hoofden steeds minder ruimte over voor
'U.
;•> .-' M
• LK N
Het ministerie v a n Binnenlandse Zaken liet de wenken huis aan h u i ' verspreiden door heel Nederland
eigen 'beleid', hetgeen ook de motivatie van die delen van de BB niet ten goede kwam. De situatie in Nederland was echter niet uniek. Ook in de ons omringende landen nam de belangstelling voor een vrijwillige verbintenis bij een bescherming-bevolkingsorganisatie af. In Engeland, dat tot lichtend voorbeeld voor Nederland had gediend, werd de vrijwilligersorganisatie van de 'Civil Defense' al aan het einde van de jaren zestig opgedoekt. Ook de omschakeling op hulpverlening in vredestijd bracht voor de BB geen redding en in 1981 werd zelfs besloten tot de volledige opheffing ervan. Evenals de LBD (luchtbeschermingsdienst) roept de BB over het algemeen vele, niet altijd positieve herinneringen op. Toch is er veel goeds van de BB gekomen. Vele leden van de organisatie hebben er nuttige kennis en diploma's aan te danken (EHBO, brandweer enzovoort), die ook in het dagelijkse leven van pas komen. Vele bestuurders hebben, min of meer noodgedwongen, leren denken in groter verband bij de organisatie van de hulpverlening en talloze nuttige contacten zijn in de loop der jaren tot stand gebracht, die ook heden nog hun vruchten afwerpen. De geschiedenis zal het laatste oordeel geven.
VOOR '*"vc
'Of
op dn w e n k e n V*MW do 1ïd^oï&enninG£ 170x1 n w j^enin ©TI SUW
DIENST 3rf
1
*«».»'• tv
WEN VOOR DE BESCHERMING VAN UW GEZIN EN UZELF
'o
Opleiden, en nog eens opleiden Als opvolger van de in 1952 overleden hoofdinspecteur Van Boven werd per 16 november 1952 de generaal van het KNIL D.R.A. van Langen benoemd. Deze was een jaar daarvoor al rijksinspecteur BB in de provincies Gelderland en Overijssel geworden, zodat de door Van Boven ingezette ondersteuning van de opbouw van de BB was verzekerd. De voortzetting van het beleid werd ook gesuggereerd door het feit, dat Van Langen ten tijde van zijn benoeming net zo oud was als Van Boven bij zijn overlijden. Ook kon worden vastgesteld, dat hij dezelfde innemende persoonlijkheid als Van Boven bleek te bezitten. In ieder geval werd met even grote voortvarendheid het opleidingsprobleem aangepakt. Na de oorlog waren door de bemiddeling van de inspectie grote hoeveelheden Engels materieel verspreid onder met name de slecht uitgeruste brandweerkorpsen. Snel was daarbij duidelijk geworden, dat door bedieningsfouten veel storingen ontstonden, zodat een uitgebreid instructieprogramma voor pompbedienden werd opgestart.
D.R.A. van Lang<
Onderafdeling Brandweer/Inspectie voor het Brandweerwezen - 1952
Plv. Chef/ Hoofdinspecteur
Sec ie II Techni che- en Keurin sdwnst
Sec Prev
Districten Opleiding
MK t-ehres l J de Roos
Ook voor bevelvoercnden was, na het jammerlijke wegvallen van de Rijksbrandweerschool in 1948, een opleiding ontworpen, aan de hand van de oude losbrieven uit de bezettingstijd, handboeken door bepaalde districtsinspecties samengesteld en later de door Vermande uitgegeven handleiding. Gehoopt was dat daardoor de kennis, die zelfs bij de kleinere korpsen noodzakelijk was, zich als een olievlek over het land zou 127
1INI5TERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN
Leidraad
Handleiding
Brandweer
voor de Bescherming Bevolking
brandweer
0
i
™
verspreiden. In veel gemeenten werd daarvan echter de noodzaak niet gezien en dus werden ook de fondsen niet ter beschikking gesteld. Het waren hier met name de districtsinspecteurs, die veel tijd moesten steken in het overreden van gemeentebesturen en het vervolgens organiseren van de cursussen zelf. Ook de opleiding van de brandweer-vrijwilligers in de BB eiste veel tijd en werk, waarbij men vaak overdag de BZB-korpsen moest onderrichten en 's avonds de kring-vrijwilligers. Vanaf 1953 konden de cursussen min of meer éénduidig worden gegeven. In de eerste tien jaar na de Brandweerwet werden door, of met medewerking van de inspectie in totaal 27 759 man opgeleid, waarvan 5% beroeps-, 45% bedrijfs- en 50% vrijwillige- of plichtbrandweerliedcn. Het gros daarvan, 19 719, werd opgeleid voor het diploma brandwacht 2e klasse, 4627 voor brandwacht Ie klasse en 2240 tot chauffeur-pompbediener. Aanvankelijk werden alleen getuigschriften uitgereikt, maar vanaf 1954 werden examencommissies ingesteld en werd begonnen met de uitgifte van rijksdiploma's. De controle en administratie van die rijksdiploma's lag natuurlijk bij de overheid, die daaraan zijn naam verbond, het Rijk. Spoedig moesten voor dat doel dan ook de bezettingen van de districtsinspecties worden uitgebreid. Op het centraal bureau werd intussen naarstig gewerkt aan de leerstof, die vervat werd in de 'handleiding voor de brandweer', waarvan de eerste druk in 1955 en de tweede in 1957 verscheen. Hoc zorgvuldig die handleiding was samengesteld, demonstreert wel het feit dat de handleiding van 1957 in 1975 nog eens werd herdrukt en dat de opleiding en examinering nog steeds aan de hand van dit boekwerk plaatsvond. De handleiding, bestaande uit twee boeken met rode kaft, kreeg al snel de naam Lhet rode boek' en werd als zodanig het bekendste brandweerboek in Nederland. Zelfs een Chinees boekwerkje met dezelfde bijnaam is niet zo lang populair geweest. In het rode boek was de leerstof tot en met hoofdbrandwacht opgenomen en het diende als basis voor de officiële examens, die vanaf 1957 overal in den lande georganiseerd werden. In het kader van de BB verscheen eveneens in 1957 een leidraad voor de brandweer, waarbij de nadruk vooral op oorlogsorganisatie en -brandbestrijding lag. Het gebruik van de daarvoor speciaal benodigde en aangeschafte grote brandslangen voor watertransport over grote afstanden werd in schema gebracht, gedrukt en in grote getale verspreid. Voor de opleiding van het middenkader werd nog lange tijd gebruik gemaakt van de losbladige Vermande-uitgave 'Brandbestrijding voor bevelvoerenden bij de brandweer' en eigen stencils. Op 4 februari 1958 kon het eerste examen voor deel A van de opleiding voor bcroeps-ondcrbrandmccster worden genoteerd. Als vervolg op de in Badhoevedorp gehouden 129
cursussen werd op 1 september 1958 de stichting Brandweeropleiding opgericht, uitgaande van de provinciale brandweerbonden in Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. De daaraan verbonden Brandweerschool werd op 30 september 1958 door de burgemeester van Amsterdam geopend en was ingericht in het instructiegebouw van de Amsterdamse brandweer aan de Lepelstraat. Hoewel door het slechte "weer tijdens die opening de geplande demonstraties geen doorgang konden vinden, viel het succes van de school niet in het water. Tot de invoering van de landelijke opleidingen heeft de Amsterdamse brandweerschool vele bevelvoerders en instructeurs mogen afleveren. Het was ook een teken, dat de inspectie niet langer alleen stond in zijn pogingen het opleidingspeil van brandweer-Nederland te verhogen. Op 22 november 1960 richtten de KNBV en NVBC gebroederlijk - en dat was wel eens anders geweest - de stichting Brandweeropleidingen in Nederland SBOiN op, die langzamerhand een grote last van de districtsinspecties kon overnemen. Ook voor niet-brandweerlieden begonnen cursussen van de grond te komen. In augustus 1958 startte - met medewerking van de sectie Preventie - een cursus Brandpreventie voor middelbare technici, vooral gericht op ambtenaren van Bouw- en Woningtoezicht. Deze cursus vond plaats in de lokalen van de stafschool van de BB. Die stafschool werd al lange tijd met enige jalouzie aanschouwd door de brandweer, met hoofdinspecteur Van Langen voorop. Herhaaldelijk drong hij aan op een betere regeling van de opleiding van brandweerofïïcieren, die sinds de sluiting van de Rijksbrandweerschool alleen maar bij de grotere korpsen kon plaatsvinden. Wilde men het niveau en daarmee het aanzien van De stafschool BB gevestigd in de Vanenberg te Putten
de brandweerofficieren in Nederland enigszins acceptabel maken, was een academische opleiding zoals bij de krijgsmacht en politie onmisbaar. Het lukte pas op 3 december 1959 de eerste steen te leggen voor de centrale officiersopleiding, toen bij beschikking het 'Reglement Rijksopleiding beroepsbrandweerofficieren' kon worden vastgesteld. Daarin stond als doel van de opleiding: 'het vormen van brandweertechnici die wat betreft persoonlijkheid, deskundigheid en ontwikkeling in de toekomst mede op grond van alsdan verkregen ervaring geacht kunnen worden de geschiktheid te bezitten om op officiersniveau een leidinggevende functie te bekleden bij de brandweer'. Dertig jaar lang, tot 1 oktober 1989, heeft deze doelstelling de grondslag gevormd voor de officiersopleiding. REGLEMENT RIJKSOPLEIDING BEROEPSBRANDWEEROFFICIEREN Opleidingschema (1962)
3 mnd 3 mnd 2,5 mnd 2 mnd
Elementaire opleiding bij een beroepsbrandweer. Theoretische opleiding onder auspiciën van de inspectie. Praktische opleiding bij een beroepsbrandweer in een grote gemeentt (als schadu w-brand meester). Voortgezette theoretische opleiding onder auspiciën van de inspectie. Voortgezette praktische opleiding bij een beroepsbrandweer in een grote gemeente (als assistent-officier van dienst). Detachering bij de inspectie (in een district). Detachering bij een gemeentelijke beroepsbrandweer in het buitenland (facultatief).
Met de vaststelling van het reglement was men er echter nog niet. Het waren vooral de hoge kosten, die de gemeenten er van weerhielden hun adspirant-officieren aan de opleiding te laten deelnemen. Pas na bijna drie jaar, op 31 oktober 1962, kon de eerste cursus worden geopend door de hoofdinspecteur. De zes deelnemers kwamen van Amsterdam (2), Eindhoven (2), NieuwerAmstel (tegenwoordig Amstelveen) (1) en de inspectie zelf (1). De hoofdinspecteur die de opening verrichtte was echter niet Van Langen maar zijn opvolger, C. ter Poorten. Deze had per 16 augustus 1961 het roer overgenomen van Van Langen, die zich met ingang van die datum had laten pensioneren. Opnieuw was er een militair benoemd, want Ter Poorten was daarvoor kapitein ter Zee bij de Koninklijke Marine. Hij was toen 51 jaar oud. Voor insiders was het vertrek van Van Langen geen verrassing. Tijdens de opening van de nieuwe brandweerkazerne in Breda op 23 maart 1959 stelde minister van Binnenlandse Zaken mr. A.A.M. Struijcken onder andere: 'in wetenschappelijk opzicht kan de brandweer - hier en elders - gerekend worden tot de achtergebleven gebieden'. Deze en enkele andere boute uitspraken in dezelfde rede, schoten 131
In het reglement van 1959 werden toelatingseisen geformuleerd — TH, HTS of gelijkwaardig - en het opleidingsschema van in totaal 1 8 maa nden vastqesteld
bij de inspectie toch wel een beetje in het verkeerde keelgat, want daar werd al jaren met man en macht én een onderbezetting gewerkt aan het opheffen van de achterstand. De voorbereidingen voor de rijksopleiding van brandweerofficicren verkeerden op dat moment al in een vergevorderd stadium en de conceptreglementen hadden de Brandweerraad al bereikt. De speech van de minister was echter opgesteld door de directeur-generaal OO&V mr. F.R. Mijnlieff en die had - zo vond men - toch beter moeten weten. De verhouding tussen Van Langen en Mijnlieff was er niet beter op geworden en op 63-jarige leeftijd maakte de eerstgenoemde van de mogelijkheid gebruik zich te laten pensioneren. Hij heeft nog ruim 21 jaar van zijn welverdiende rust kunnen genieten, alvorens hij op 20 januari 1983 op 84-jarige leeftijd overleed.
Eerste cursus a
Brandweerofficieren met rijksopleiding
ter Poorten, die de uitraikine in vH« i
vnrnti IAAK FNSI'I e
De opening van het Beproevingsstation op 24 maart 1958 in de Leeg h waterstraal.
Van Itnks naar rechts: De heren Nossent, Van Oostveen. De Haas. Breuning en Van Keulen
7 Samenwerking
Vooruitgang der techniek Nog in het tijdperk-Van Langen waren de eerste tekenen van de snelle technische ontwikkelingen te ontwaren. De sectie Technische- en Keuringsdienst leverde ook steeds meer diensten aan de gemeenten. Er was al jarenlang de service van het maken van bestek en tekeningen voor nieuwe brandweervoertuigen en in het keuringsstation werden pompen of auto's technisch onderzocht. Ook werd op de inspectie in toenemende mate een beroep gedaan om toezicht te houden op de bouw van brandweervoertuigen, waarvoor vaak verre reizen moesten worden ondernomen. Met de komst van de grote hoeveelheid BB-materieel, waarvan ontwerp en bouw eveneens onder verantwoordelijkheid van de T K D stonden, stapelde het werk zich op. Vanaf 1956 moest dan ook een deel van het werk worden gedeconcentreerd en konden in vrijwel alle districten instructeur-monteurs worden aangesteld. Een belangrijk hoogtepunt was de opening van het niet zonder moeite tot stand gekomen nieuwe beproevingsstation aan de Leeghwaterstraat in Den Haag op 24 maart 1958. In dit voor Europa unieke centrum konden op professionele wijze pompen, motoren, handbrandbiusapparaten en later ook slangen worden getest en beproefd. Van de kant van de fabrikanten was de bereidheid bijzonder groot om hun produkten 'door het beproevingsstation' te halen, omdat een goedkeuring daar een aanbeveling was en dus prima reclame. Door de opening van het station konden ook de keuringen van de handbrandbiusapparaten nauwgezetter en uitgebreider worden uitgevoerd, waardoor een aanpassing van het Koninklijk Besluit over deze apparaten mogelijk was. Het berekenen van tarieven voor de diensten van het beproevingsstation maakte uiteindelijk de kosten voor het Rijk lager dan was gevreesd, vooral omdat al snel bleek dat gemeenten en fabrikanten een zó groot beroep op de faciliteit deden, dat er haast geen werkeloze minuut meer over was. Uniek was ook de mogelijkheid om de steeds populairder wordende hogedruk-autospuiten te testen, waarvoor de meeste 135
Als Brandpunt in de markt' in 1968 had bestaan, was er ongetwijfeld in een uitzending aandacht besteed aan de uitvinding van J. Jonkman, instructeur-monteur bij de inspectie. Jonkman lanceerde het idee om bij de bluswaterwinning, voor het ontluchten van de centifugaalpomp, gebruik te maken van het persluchttoestel dat steeds meer tot de uitrusting van de brandweerman ging behoren. Het idee werd verwerkt in een luchtstraalpomp, die in de praktijk zijn werk goed verrichtte en waarvoor een in die tijd fors bedrag door de ideeënbuscommissie ter beschikking werd gesteld
f 2500 voor pomp-idee (Van «en onzer verslaggevers} Uit handen van minister mr. W. J Geertsema van Binnenlandse Zafcer n gistermiddag f 2.500 uit een idee •buapot gekregen. Hij " " inonteur bij J -• inspecti. brandweer •1 ! et de )0r een luchtstraalpomp die jnmid;ls op 128 brandweerwagens zit. De Meer Jonkman bedacht dat men het bij de centrifugealpomp voor de bluswaterwinning beat kan doen met het persluchtmosker waarmee elke brandweerman tegenwoordig is uitgerust. Men hoeft nu niet meer gebruik te maken van de motor in de bluswagen. Een cylinder met samengeperste lucht doet dat karwei nu.
fabrikanten of importeurs geen eigen middelen hadden. De voordelen van nevel- of mistblussing, waardoor de waterschade aanmerkelijk beperkt kon worden, waren algemeen onderkend. Vele onderzoeken van de TKD werden op touw gezet om te trachten met behulp van lagedrukpompen eenzelfde effect te bereiken, maar tot een bevredigend resultaat heeft dat toen niet kunnen leiden. Ondertussen was door het beproevingsstation en de vele ondernomen testen op grotere schaal de samenwerking tussen de inspectie en de fabrikanten en importeurs van brandweermaterieel wel zeer prettig geworden. Bij het later ontwikkelen van voertuigen voor de nieuwe opzet van de brandweerorganisaties konden van goede verstandhouding nog vele vruchten geplukt worden. Niet alleen het grote materieel was in ontwikkeling. Vanaf de jaren vijftig werd in toenemende mate gebruik gemaakt van persluchtmaskers ten behoeve van de adembescherming. Zowel de gangbare zuurstof-circulatie-apparaten als de gewone gasmaskers hadden nadelen, die de persluchtapparaten aangepast voor brandweergebruik - niet hadden. Vooral de brandweerkorpsen van Amsterdam en Den Haag verrichtten veel onderzoek op dit gebied, waarbij de laatstgenoemde zijn bevindingen deelde met de inspectie. Het was dan ook niet verwonderlijk, dat de eerste instructeurs-cursus adembescherming onder auspiciën van de inspectie, grotendeels verzorgd werd door de Haagse brandweer. Tussen oktober 1 964 en mei 1965 werd de eerste serie van zeven tweeweekse opleidingen gegeven voor 93 deelnemers uit het hele land, die vervolgens hun kennis in de eigen gemeenten konden uitdragen. Een ander initiatief, dat in samenwerking met de Haagse brandweer tot stand gekomen was en in het verlengde lag van de ontwikkelingen bij de adembescherming, was de eerste cursus instructeur-duiker bij de brandweer. Deze werd in het voorjaar van 1968 na 20 lessen voor de eerste groep afgesloten met het speciale duikbrevet van de Haagse brandweer, aan de hand waarvan later de rijksdiploma-eisen werden vastgesteld. Met diezelfde Haagse brandweer, een kledingcommissie van de Nederlandse brandweerorganisaties en de inspectie werd ook om de hoofdbescherming gedacht. Dat resulteerde in december 1967 in de introductie van de brandweerhelm model 'Nederland', die een samenspel was van de traditionele vorm en de op dat moment beschikbare en haalbare technische mogelijkheden. Het was ook in die jaren dat de kiem voor de nu bekende verbindingsnetten werd gelegd. In juni 1967 beschikten alleen de grotere korpsen over mobilofoons en portofoons. Om enige lijn te brengen in de bij de brandweer gebruikte verbindingsmiddelen kreeg in die maand de Politie-verbindingsdienst de opdracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie om de 137
gemeentelijke brandweerkorpsen te adviseren in die materie. Bovendien moest de PVD in de Nationale Frequentie Commissie in samenwerking met de hoofdinspecteur voor het Brandweerwezen de belangen van de gemeentelijke- en andere overheïdsbrandweren behartigen. Dat was beslist geen overbodige luxe, want door de toen nog heersende versnippering was er nauwelijks deskundigheid binnen de brandweer voorhanden. De mogelijkheden van de transistortechniek leken op dat moment wel onbeperkt en vanaf 1965 werden al door verschillende bedrijven experimenten ondernomen met een vorm van draadloze alarmering, die was afgeleid van de simofoon, de veel grotere voorganger van de semafoon. De nieuwe technieken dienden zich aan, de industrie werd groter en ingewikkelder en het goederenvervoer telde steeds grotere hoeveelheden min of meer gevaarlijke stoffen onder zijn vrachten. De hoogste tijd voor de brandweer dus, om daarop in te spelen. Regionale samenwerking In 1961 haakte de Brandweerraad in op het algemene gevoelen, dat de maatschappelijke en technische ontwikkelingen de brandweer voorbij dreigden te streven. In een officieel - ongevraagd — advies stelde de raad onder voorzitterschap van de toenmalige Commissaris der Koningin in Zuid-Holland mr. J. Klaassesz, vast dat een verantwoorde behartiging van de gemeentelijke brandweerzorg alleen mogelijk was bij regionale samenwerking. Volgens de raad was dit de enige oplossing om de risico's die de krachten van de gemeentelijke korpsen te boven gingen, te lijf te kunnen. De minister was meteen geïnteresseerd en vroeg om een nader advies. De pogingen om regionale- of streekbrandweren te vormen op vrijwillige basis waren op enkele uitzonderingen na, steeds gestrand. Opnieuw laaide de discussie over een mogelijke VIJFTIG JAAR [NSPBGTIE
aantasting van de gemeentelijke autonomie hoog op tijdens de inventarisatie van de standpunten van de verschillende organisaties. De treinramp in Harmelen op 8 januari 1962, waarbij 93 doden vielen en de strenge vorst in de winter 1962/63 maakten duidelijk, dat hulpverlening in grotere verbanden moest worden georganiseerd. De discussie verplaatste zich van het 'of naar het 'hoe' de regionale verbanden tot stand moesten komen en de minister gaf in zijn brief van 5 mei 1964 uiteindelijk te kennen, dat de initiatieven van de gemeentebesturen moesten uitgaan. Dat standpunt werd door de minister tijdens de begrotingsbehandelingen in de Eerste Kamer in het voorjaar van 1966 nog eens benadrukt, ondanks dat er in die twee jaar na de brief nauwelijks resultaten bereikt waren. Twee jaar daarna, in 1968, was het geduld van het College van Commandanten van Grote Gemeenten (C 2 G 2 ) uitgeput en vroeg het de minister om de vorming van de regio's desnoods met behulp van wetgeving te bespoedigen. Tijdens het derde Internationaal Brandweersymposium aan de T H in Eindhoven - op 16 oktober 1968 hield de directeur-generaal OO&V mr. F.R. Mijnlieff, de brandweer een snoepje voor. Hij stelde dat de brandweer in staat was als algemene hulpverleningsdienst bij rampen in vredestijd op te treden, met gebruikmaking van de mogelijkheden en middelen waarover de BB beschikte. Als voorwaarde gaf hij echter aan, dat de brandweer in Nederland zich moest organiseren in grotere verbanden en er goed opgeleide beroepsofficieren en voldoende uitgeruste beroepskernen zouden komen. Hij haastte zich daarbij aan te tekenen dat het goede en uitgebreide vrijwilligcrspotentieel niet gemist kon worden. Twee maanden later — op 12 december 1968 — bevestigde minister Beernink dit standpunt nog eens in de Tweede Kamer. De handschoen werd opgepakt door burgemeester D. Rijnders van Amstelveen, die tevens voorzitter was van de KNBV. Op 17 januari 1969 vond in zijn kantoor de eerste vergadering plaats tussen vertegenwoordigers van de KNBV, NVBC, C 2 G 2 , de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de inspectie voor het Brandweerwezen. In dit platform, dat wegens zijn vergaderplaats als snel de naam 'Amstelveengroep' kreeg, werden alle mogelijke vormen van samenwerking besproken. Langzamerhand ontwikkelde zich als één van de ideeën de samensmelting van de BB en de brandweer tot een algemene hulpverleningsdienst. Binnen het ministerie en met name de hoofdafdeling Organisatie Bescherming Bevolking, die met lede ogen het kwijnende bestaan van de BB aanschouwde, zag men daardoor nieuwe kansen. Bij een eventuele samensmelting van BB en brandweer zou ook op het departement een samenwerking moeten ontstaan, waarbij het toch voor de hand lag, dat de veel grotere hoofdafdeling OBB de kleinere en lager-gegradeerde afdeling Brandweer zou 139
overnemen. De geruchten hierover werden zelfs zó sterk, dat het PvdA-kamerlid Schipper op 3 september 1969 schriftelijke vragen stelde aan de minister over de mogelijke opheffing van de afdeling Brandweer en overneming van diens werkzaamheden door OBB. De volgende dag al antwoordde minister Beernink resoluut, dat die geruchten elke grond misten en in brandweerkringen kon weer opgelucht worden ademgehaald. Geïnspireerd door het succes van de Am stel veen-groep, installeerde dezelfde minister op 7 januari 1970 de stuurgroep Coördinatie Hulpverleningsdiensten, onder voorzitterschap van dezelfde burgemeester Rijnders. Elf maanden later kwam die stuurgroep al met zijn eerste interim-rapport: Aanbevolen werd de samensmelting van brandweer en BB te bevorderen tot één 'Hulpverleningsdienst', die de kern van de rampenbestrijding in vredes- en oorlogstijd moest vormen. Deze HVD zou regionaal opgebouwd moeten worden vanaf de gemeenten en landdekkend zijn afgestemd op ongevallen en rampen in vredestijd. Verder adviseerde de stuurgroep te komen tot een duidelijke bevelvoering, een goede centraal geregelde rechtspositie, een academie voor beroepsofficieren en vooral, het aanvaarden van medeverantwoordelijkheid door het Rijk en dus een kostendekkende financiering van rijkswege. Het interim-rapport bracht - begrijpelijk - vele tongen en pennen in beweging. Vooral de VNG maakte zich in een brief aan de minister sterk voor het behoud van de brandweer als zelfstandige hulpverleningsdienst en tegen de BB-organisatie als basis voor een hulpverleningsdienst. Ook in brandweerkringen begon men zich ongerust te maken en men bestookte elkaar en de minister dan ook met allerlei adviezen en raadgevingen. Het gevaar voor de al eerder gevreesde overname van de vredesrampentaak door de oorlogsrampenorganisatie BB, waarbinnen de brandweer in 'buitengewone omstandigheden' al een zekere ondergeschiktheid had, leek weer dichterbij te komen. De tijd speelde de brandweer echter in de kaart. Bij de bepaling van het regeringsstandpunt over de interimrapporten van de stuurgroep, was vooral het financiële gevolg van een eventuele rijksverantwoordelijkheid een heet hangijzer. Een dergelijk principiële beslissing wilde het kabinet, zo vlak voor komende verkiezingen niet meer nemen en overlaten aan zijn opvolgers. Eer die zich in de zaak verdiept hadden en een conceptnota met hun standpunt hadden opgesteld, was het juli 1974. In die tussentijd waren er nogal wat omstandigheden veranderd. In de eerste plaats waren er al een aantal regionale brandweren gevormd of in vergaande staat van oprichting. 'Midden-Brabant' kondigde zijn geboorte aan op 19 februari 1969 en in het daarop volgende jaar volgden 'Gooi en Vechtstreek', 'Walcheren' en VIJITIGJAAR INSPECTIE
'Roosendaal'. In 1974 waren er al 20 regio's in werking. In de tweede plaats vonden er in die periode nogal wat belangrijke personeelswisselingen plaats. De Brandweerraad veranderde bijna geheel van samenstelling. De directeur-generaal OO&V mr. Mijnlieff, die 25 jaar lang het brandweerbeleid medebepaald had, moest in maart 1971 om gezondheidsredenen eervol ontslag verzoeken en werd vanaf 1 november 1971 opgevolgd door mr. J.M. de Graaf. De chef van de hoofdafdeling OBB, mr. H.M.A. Kamerlingh Onnes vertrok eveneens in dat jaar en zijn opvolging werd hangende de kabinetsbeslissing enige jaren aangehouden, waardoor wellicht een krachtige leiding ontbrak. Mr. J.M. de Graaf, directeurgeneraal van de DG-OO&V mei de minister H. Wiegel
Die kwam er wel voor de afdeling Brandweer. Op 1 april 1970, een maand voordat zijn voorganger afscheid nam, kwam de commandant van de Haarlemse brandweer ing. Ch.H.J. Brauers in dienst om de nieuwe hoofdinspecteur te worden. Hoewel ook hij een militaire achtergrond had, was hij intussen wel al twintig jaar brandweerofficier. De op het moment van zijn benoeming net 46 jaar oude Brauers was van februari 1945 tot september 1947 De commandant van de Haarlem brandweer ing. Ch.H.J. Brauers inspecteert zijn korps Ier gelegenheid van de kennismakin; met de toenmalige 'nieuwe' burgemeester
SAMENWERKJN
De leden van het NBPI-bestuur voor de eerste maal bijeen op
N B PI
Nationaal Brandpreventie Instituut Bezuiden hout seweg 195 - YGpavenhage
Brandpreventie Bulletin U I Ï A S I ,
1 9 6 7
wij arnaar streven het Brandpreventie Bulletin - de eerste pufelicetie van de Stichting Nationaal Brandpreventie Instituut - vier maal per jaar het licht te dnsn zien.
Ondereen vouwblad uit 1967 ovet de doelstelling, taken en activiteiter van hetNBPI
schreden op het pad van de periodieke berichtgeving een aftastend karakter zullen dragen, daoh ij trachten esn, naar ik hoop gestsfiig " 'reressanten op de hoogte •rd te houden over de .e Nederlandse volfcsnatituut, ing zal primair worden n introcïuctioneel ilgende afleveringen i bran&preventieindeld ea gepubliceerd.
beroepsofficier, geweest bij de Marine-Luchtvaartdienst en voltooide in 1948 zijn door de oorlog onderbroken HTS-opleiding. Daarna trad hij in dienst bij de mijn 'Laura', om vervolgens in 1950 adspirant-brandweerofficier in Tilburg te worden. Op 16 september 1953 vertrok hij naar Haarlem, waar hij op 1 juni 1964 de commandant der brandweer werd. Ondertussen was hij vanaf 1966 voorzitter van de NVBC, welke kwaliteit hij bij zijn benoeming tot hoofdinspecteur natuurlijk moest opgeven. Zijn verleden toonde wel aan dat hij zeer 'brandweerminded' was en dat kwam hem in zijn nieuwe positie zeer van pas. Functionele samenwerking Samenwerking was niet alleen geboden bij de brand- en rampenbestrijding, maar ook op tal van andere gebieden. Met name op het gebied van preventie viel nog veel terrein te ontginnen. Uiteraard was het contact met TNO 3 waarvan het brandveiligheidsinstituut in 1947 vanuit het laboratorium van de inspectie zelfwas ontstaan, bijzonder goed. Ook de medewerking van architekten en aannemers van grote complexen, wier plannen door kleinere gemeenten wegens het ontbreken van eigen kennis vaak aan de inspectie werden voorgelegd, liet niets te wensen over. Toen door de cursussen brandpreventie voor technici steeds meer gemeenten over deskundigheid in eigen huis gingen beschikken, kwam er wat meer tijd vrij om de banden met de fabrikanten wat aan te halen, waardoor in goed overleg vele proeven en testen tot stand konden komen, aan de hand waarvan over en weer belangrijke adviezen konden worden gegeven. In de jaren zestig resulteerde dat onder andere in de uitgave van 'Gedrag bouwmaterialen en -constructies bij brand', verzorgd door het Centrum voor Brandveiligheid TNO (1964), het Brandveiligheidsbesluit Bijzondere Gebouwen (4 juli 1963), de model-brandbeveiligingsverordening (1971) en de medeorganisatie van tal van symposia en congressen. De nieuwe wetgeving op het gebied van gevaarlijke stoffen (1969) en de veiligheid op boorplatforms in de Noordzee (1970) waren eveneens met een belangrijke inbreng van de inspectie tot stand gekomen. De voorlichting naar zowel publiek als overheden met betrekking tot brandpreventie waren een stokpaardje voor hoofdinspecteur Ter Poorten geworden, die in augustus 1965 de oprichting van de stichting Nationaal Brandpreventie Instituut voor elkaar kreeg. Tot voorzitter van het algemeen bestuur van die stichting werd mr. J. Klaassesz, de voorzitter van de Brandweerraad benoemd. Door de samenwerking van het Rijk en de belanghebbende instanties en bedrijven kon het NBPI uiteindelijk de belangrijke voorlichtingstaak vervullen, die de inspectie zelf zo graag had gehad, maar door gebrek aan geld en mankracht niet kon uitvoeren. Dat wil niet zeggen, dat zij niets deed op dat gebied. 143
onderscheid! ngitek ei
beroepsbrandweer pc
Behalve de al eerder gememoreerde uitgebreide voorlichting binnen de brandweer en BB via de 'Maandelijkse Mededelingen' en tal van voorlichtings- en instructiefilms en -dia's, waren tussen 20 en 30 december 1965 bijvoorbeeld op de radio (NRU) en TV (NTS) spotjes te horen en te zien over kerstbomenbranden. Deze waren door de afdeling Voorlichting van het ministerie van Binnenlandse Zaken in overleg met de hoofdinspecteur tot stand gekomen. Ook anderen gingen, in mindere of meerdere mate gestimuleerd door de inspectie, hun krachten bundelen. In 1966 richtten de brandverzekeraars in Nederland de stichting Technisch Bureau voor Brandverzekering op, dat later bekend werd onder de afkorting TBBS (Technisch Bureau ter Bevordering van Schadepreventie). Drie jaar later werd het NVOB, de Nederlandse Vereniging van Ondernemingen op Brandbeveiligingsgebied opgericht en weer drie jaar later kon door samenwerking van enkele grote chemische bedrijven de Chloor-hulpdienst met een centrale melding en vijf mobiele hulpteams van deskundigen worden gepresenteerd. De samenwerking met talloze andere instanties en stichtingen, die zich al dan niet zijdelings op het gebied van de brandbeveiliging bewogen werd ook wel geïllustreerd door het aantal commissies en werkgroepen, waarin de inspectie vertegenwoordigd was. Bij een inventarisatie aan het eind van de jaren zestig bleken dit er bijna zeventig te zijn. Een nieuwe ster aan het brandweer-firmament, maar van een ander soort, zag in februari 1962 het levenslicht toen de Broederschap voor beroepsbrandweerofficieren werd opgericht, als afdeling van de Centrale voor Middelbare- en Hogere Ambtenaren, een vakbond dus. De broederschap stond zo bij de aanvang van de rijksopleiding voor beroepsbrandweerofficieren een goede toekomst te wachten en energiek werd het werk ter hand genomen. Eén van de zaken die werd aangepakt was het uiterlijk. In samenwerking met alweer de Haagse brandweer, de inspectie en de broederschap werd een nieuw brandweeruniform ontwikkeld, compleet met nieuwe ranguitmonsteringen en een brandweer-embleem. Nadat de verschillende modellen waren uitgeprobeerd, kwam een definitief model tot stand, dat via de beschikkingen van 30 juli en 2 september 1964 werd opgenomen in het rijkskledingbesluit. Hierdoor werd het rijksbrandweerpersoneel (de inspectie dus) voorzien van een nieuw jasje, waarmee in oktober op waardige wijze het jubileum kon worden gevierd. Het nieuwe uniform met uitmonstering werd snel populair bij de gemeentelijke brandweerkorpsen, die successievelijk overschakelden op de nieuwe 'sterren en strepen'. Ook voor vrijwillige brandweerlieden, die het tot dan toe met een aparte rangonderscheiding hadden moeten doen werden dezelfde tekens ingevoerd, met slechts een klein kleurverschil. De Amsterdamse brandweer, het oudste beroepskorps in ons land,
dat tot aan de oorlog model had gestaan voor het uiterlijk van de brandweerlieden in Nederland, schafte als laatste zijn afwijkende rangonderscheidingen af in 1983. Een ander voorbeeld, waarmee de Amsterdamse brandweer tot de oorlog voorop liep, was de indeling van het verzorgingsgebied in risico-gebieden en de verspreiding van personeel en materieel aan de hand daarvan. Hoewel vlak na de oorlog getracht werd ook voor de rest van Nederland tot een dergelijke spreiding te komen, kon daarover nooit voldoende overeenstemming worden bereikt. Pas in april 1966 kon de inspectie met richtlijnen daarover voor de dag komen. Daarbij werden - naar Engels voorbeeld - zes categorieën van risico-gebieden onderscheiden en beschreven. Aan de hand daarvan kon worden bepaald, hoeveel bluseenheden binnen welke tijd ter plaatse moesten kunnen zijn na een melding. Ook de minimale personeelsbezetting van bluseenheden en hulpvoertuigen werd vastgesteld en met dat getal in de hand kon dan de vereiste sterkte van het korps worden bepaald. Als die er was, kon de rangen-opbouw binnen het korps worden gegeven en die van de commandant vastgesteld. Bij dat laatste speelde ook het inwoner-aantal van de betreffende gemeente een rol. Tot aan de Brandweerwet 1985 hebben deze richtlijnen bij de organisatie-rapporten en -onderzoeken in vele korpsen een groot gewicht in de schaal kunnen leggen. Zoeven werd al opgemerkt, dat het 25-jarig jubileum van de inspectie in het nieuwe tuniek kon worden gevierd. In de loop van de jaren was bij de inspectie het goede gebruik ontstaan om bij elk lustrum zoveel mogelijk bij elkaar te komen in een ontspannen sfeer, ter versteviging van de banden. In de jaren dat de districtsinpecties de helft van de totale personeelssterkte besloegen, was dat natuurlijk helemaal van groot belang.
De 'staalsiefoto' die werd vervaardigd ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de inspectie
Het was vooral voor de medewerkers van de verder gelegen districten de gelegenheid bij uitstek om de contacten eens anders dan via brieven of telefoon te laten verlopen. Ook het zilveren feest van de inspectie werd op 15 oktober 1965 aangegrepen voor een voltallig samenzijn. Een feestelijke maaltijd werd georganiseerd, opgeluisterd door de aanwezigheid van de directeur-generaal OO&V mr, Mijnlieff, die in zijn tafelrede terugblikte in de geschiedenis. Hij stelde vast, dat na enige jaren waarin weerstanden moesten worden overwonnen, de jaren van consolidatie waren gekomen, maar dat de inspectie zich nu bevond in periode waarin het brandweerwezen een nieuwe aanpak zou krijgen. Vooral de moderne opleiding en de vorming van regionale brandweren zou veel aandacht vergen, aldus Mijnlieff, die concludeerde, dat de inspectie inmiddels zijn bestaansrecht ten volle had bewezen. Naar buiten toe werd behalve door een persberichtje geen aandacht aan het jubileum geschonken. Voor de brandweerwereld was in het oktober-nummer van 'Maandelijkse Mededelingen' een twintig pagina's tellend historisch overzicht opgenomen. Mijnlieff kreeg gelijk. In de vijfentwintig jaar na het jubileum van 1965 is de brandweer en daarmee de inspectie behoorlijk veranderd.
VIJFTIG JAAR INSPECTIE
Rijksbrandweeracademie
In 1975 werd Ier gelegenheid van het 25-jarig jubileumfeest van de heer Brauers deze foto gemaakt op de binnenplaats van het gebouw Neuhuyskade
VIJFTIG JAAR INSPECTIE
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1 IK
M. Vester J.J. Fokkens C.P. Henneman RA. van Thiel P.J. Barends M. Wolthoff J.Ch. Talens F. Goossens M. Aaldijk G. Wijnants J.K. de Boer M. Naudin ten Cate P. Hesseling
14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
E.w. Huizing H.W. Jonker R.H.C.M. Rasch W.J.M, van Dijk J.Th. Bakker Cti.H.J. Brauers G.W. Kleisen W.P. Pieterse J. van Es R.E.W. Husmann E. ten Napel N. van Damme
8 Het keerpunt
Stroomversnelling Bij Brauers' aantreden in april 1970 stond hij aan het begin van een stroomversnelling in de ontwikkeling van het brandweerwezen. Enkele gevaarlijke ongelukken in binnen- en buitenland hadden aangetoond dat de tijd van 'gezellig grote branden blussen' voorbij was en de techniek bij de brandweer zijn intrede ging doen. Het aantal technische hulpverleningen groeide gestaag, waardoor de samenwerking met andere diensten inniger en belangrijker werd. Ook de mogelijke omvang van inzetten bleek de capaciteit van sommige korpsen te boven te gaan, zodat ook binnen de brandweer in grotere verbanden gewerkt moest gaan worden. De belangstelling voor de brandweer en de hulpverlening begon ook te groeien bij politici en fabrikanten. Van 8 tot en met 13 juni 1970 vierde de NVBC zijn 25-jarig jubileum met een congres en een nog niet eerder in Nederland vertoonde omvangrijke brandweertentoonstelling in de RAI te Amsterdam. Tekenend voor de nieuwe trend was de grote inschrijving van fabrikanten en leveranciers voor de tentoonstelling en de opening ervan door Prins Claus. In de Tweede Kamer werden in het najaar vragen gesteld aan de minister over speciale blusvoertuigen voor autosnelwegen. Het eerste interim-rapport van de stuurgroep Coördinatie Hulpverleningsdiensten moest toen nog verschijnen en in afwachting daarvan wilde minister Beernink nog geen wijzigingen aanbrengen in het 'vigerende systeem van financiering van de betreffende uitgaven'. De brandbestrijding was immers nog een zaak voor de gemeenten, hoewel die zich in regionale verbanden zouden gaan organiseren. Zoals al opgemerkt, verscheen het interim-rapport van de stuurgroep in november 1970 en toen de Kamerleden na twee jaar nog niets gehoord hadden, was het minister Geertsema die in oktober 1972 tijdens de begrotingsbehandeling moest uitleggen, dat er een nota in concept gereed was, maar dat het 149
Ing. Ch. H.J. Brauers
brandweertentoonstelling 1970
Hoofdinspectie van he!
Afdeling Brandweer
Hoofdafdeling Orgamsa
definitieve standpunt door een volgende regering zou moeten worden ingenomen. Het duurde opnieuw twee jaar, voordat de ontwerp-nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen verscheen. Daarop werd bij de inspectie niet gewacht. Gebruikmakend van de toenemende belangstelling voor de brandweer als hulpverleningsdienst, stelde Brauers voor de afdeling binnen het departement te promoveren tot hoofdafdeling. Per 1 mei 1972 had hij het voor elkaar en werden de secties Algemene Zaken, Organisatie Technische- en Keuringsdienst, Preventie en Opleiding omgezet in afdelingen. Daardoor kon een toekomstige personeelsuitbreiding worden vergemakkelijkt en waren er meer mogelijkheden om hoog-gekwalificeerd personeel juist in te schalen. Bij zijn aantreden in 1970 had Brauers 62 man op de loonlijst en dat aantal steeg via 67 in 1971, 76 in 1976, 84 in 1978 naar tenslotte 105 in 1981. Toen de ontwerp-nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen dan eindelijk in juli 1974 voor advies werd rondgezonden, was de inspectie al min of meer begonnen met de uitvoering er van. In het ontwerp werd opnieuw vastgesteld dat het lokale potentieel onvoldoende was voor de hulpverlening bij ernstige ongevallen en rampen. Als oplossing werden grotere verbanden voorgesteld, zoals de bijvoorbeeld in de optiek van het kabinet te vormen bestuurlijke gewesten, waarvan er in Nederland 44 zouden moeten komen. Ook het landelijk alarmnummer 0011 zou worden ingevoerd. Op dat moment werd daarmee in de tel efoondisrri et en Breda en Tilburg met veel succes gewerkt. Als kern van de hulpverlening in vredestijd werd de brandweer aangewezen, in gecoördineerde samenwerking met de andere hulpverleningsdiensten als politie en ambulancediensten. In oorlogstijd zou de brandweer dan ook niet meer als onderdeel van de BB optreden, maar daarmee samenwerken. Mede daardoor kon volgens het kabinet de BB worden 'gestroomlijnd' en het aantal noodwachters worden teruggebracht van 88 000 tot 45 000, onder handhaving van de noodwachtplicht. De primaire taak van de BB zou de hulpverlening in oorlogstijd blijven. De belangrijkste uitspraak was echter de aanvaarding van de medeverantwoordelijkheid door het Rijk voor de organisatie van de hulpverlening. Daardoor verplichtte de centrale overheid zich tot de financiering van de benodigdheden, die de gemeentelijke behoeften te boven gingen. Met name voor de uitbreiding van de verbindingsnetten en het bijzondere materieel en uitrusting voor ongevallen met gevaarlijke stoffen werden gelden toegezegd. De uitvoering van het nieuwe beleid kwam in handen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en met name natuurlijk de inspectie voor het Brandweerwezen. Daarmee kwam weer een stukje toezicht om de hoek kijken en was er ruimte voor echt ontwikkelen van apparatuur en uitrusting voor de nieuwe taken. Met de verschijning van de definitieve nota op 24 januari 1975 151
De overdracht van zes crashtenders in Dordrecht op 5 november 1975 door de minister aan de gemeenten waar deze blusgiganten zouden worden gestationeerd. De wagens zijn bedoeld om vanuit strategisch gelegen posten te worden ingezet bij de bestrijding van branden op de grote rijkswegen, met name op trajecten waarop veelvuldig vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt temidden van de verkeersdrukte.
Door het vaak ontbreken van bluswater op de rijkswegen, zijn de voertuigen voorzien van grote hoeveelheden blusstoffen zoals water, schuim en bluspoeder. Elke wagen weegt 20 ton. Er zijn types met een schuimkanon met een worplengte van 50 meter en types die een poederkanon extra hebben met een capaciteit van 20 000 liter schuim per minuut. Op de foto hiernaast wordt een demonstratie gegeven door twee van de schuimbluswagens
Gelijk met de crashtenders werden aangeschaft een autoladder, hoogwerker, hulpverleningswagen, dienstbus. verbindings/commandowagen en autospuiten, die in gebruik werden genomen voor de Rtjksopleiding beroepsbrandweerofficieren
De hiernaast getoor erbindings/commandowage /ormde het middelpunt op de internationale brandweertentoonstelling die werd gehouden in 1975
kondigde de minister - inmiddels De Gaaij Fortman - de aanschaf aan van zes crashtenders voor hulp bij ongevallen met gevaarlijke stoffen. Deze voertuigen - schuimbluswagens, waarvan er drie tevens met een poederblusinstallatie waren uitgerust werden op 5 november 1975 in Dordrecht door de minister ter beschikking gesteld aan de gemeenten Eindhoven, Breda, Dordrecht, Heerlen, Utrecht en Amersfoort, die het personeel leverden. Gelijk met de crashtenders waren een tankautospuit, autoladder, hoogwerker, hulpverleningswagen, dienstbus en verbindings/commandowagen aangeschaft door de inspectie, waarvan het laatstgenoemde voertuig de blikvanger was op de stand van de inspectie tijdens de internationale brandweertentoonstelling in de RAI van 29 april tot en met 3 mei 1975. De andere voertuigen waren bestemd voor de Rijksopleiding van beroepsbrandweerofficieren, die een eigen onderkomen kreeg. Ondertussen was op 14 april 1975 een openbare hoorzitting over de nota gehouden bij de vaste Kamercommissie voor Civiele Verdediging, die de behandeling voegde bij die van de Nota Civiele Verdediging 1974. Twee maanden later - op 12 juni — kwam de minister met een aanvullende nota over de rampenbestrijding, waarin hij de BB tot een rijksorgaan wilde maken en de stimulering van regiovorming, de aanstelling en opleiding van beroepsofficieren en de bouw van regionale verbindingsnetten financieel wilde steunen. In december 1975 werden de nota's in de Tweede Kamer behandeld en voor het overgrote deel aanvaard. In een motie sprak de Kamer zich uit dat een regionale hulpverleningsorganisatie iedere normaal te verwachten vredesramp moest kunnen bestrijden en dat het beroepspersoneel en materieel van de BB dienden te worden geïntegreerd in die regionale organisatie. daarmee dan tevens de spil voor de rampenbestrijding in oorlogstijd vormend. Daarmee was men er nog lang niet uit. Provinciale brandweer? Nog tijdens de kamerbehandeling van de nota's verscheen van het kabinet een concept-wetsontwerp Reorganisatie Binnenlands bestuur, waarin de vorming van 26 mini-provincies beoogd werd. Deze provincies-nieuwe stijl zouden een aantal taken van de gemeenten over moeten nemen, waaronder mogelijk de brandweer. Onmiddellijk werd vanuit de brandweerwereld tegengas gegeven, maar de minister was moeilijk van zijn plannen af te brengen. In de memorie van toelichting op de begroting van 1977 beschreef hij als eindstation van de bestuurlijke reorganisatie provinciale politie-, ambulance-, brandweer en noodwachtdiensten, waarbij de burgemeester het opperbevel bij de inzet zou houden. Met de provinciale noodwachtdienst bedoelde de minister de BB-organisatie, die hij inmiddels niet meer tot een rijksdienst wilde maken, met uitzondering van de 153
Experimentele voertuigen Van boven naar beneden: Mercedes-Benz 1017 AF36. 55-33-ZB (1977). TS (opbouw Den Hartog] DodgeGH, 14-AB-16 (1977), TS (opbouw Saval-Kronenburg)
Magirus Deutz 170 D11 FA, 39-17-XB (1977), TS (opbouw Motorkracht) DAF FAV1800 DT, 76-97-XB (1978), TS (opbojw Den Hartog-Ziegler) DAF FF1600 DT360, 23-DB-89 (1978), TS (opbouw CoevordenBacherti
De zes verbindings/ commandowagens, waarvan er één in elk district werd geplaatst, stonden de brandweerkorpsen ter beschikking bi) eventuele calamiteiten en voor instructiedoeleinden en oefeningen
154
Waarschuwings- en Verkenningsdienst. Vooruitlopend op de bestuurlijke reorganisatie wilde de minister de vorming van regionale brandweren stimuleren en daarvoor riep hij op 4 oktober 1976 de Interimregeling Rijksbijdragen Regionale Brandweren in het leven, die zou gelden tot 1 januari 1981. Tegen die tijd zou, zo dacht de minister, de regio-vorming zijn afgerond en de nieuwe brandweerwet in werking zijn. Uiteindelijk moest de interimregeling nog enkele keren verlengd worden, tot twee jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe brandweerwet, hetgeen, zoals we nu weten pas op 1 maart 1985 geschiedde. Voor de vrijwilligers bij de brandweer en hun verhouding tot het plaatselijke bestuur zou een regeling komen, die de verbondenheid moest bevestigen. In die begroting van 1977 was tevens geld uitgetrokken voor de aankoop van zes experimentele autospuiten en zes verbindings/ commandowagens, waarvan er één in elk inspectiedistrict werd geplaatst. Ondertussen gingen de verschillende diensten door met het zich organiseren in groter verband. Dat daarbij de samenwerkingsgebieden van politie, ambulancediensten, brandweer en BB in het geheel niet met elkaar samenvielen, werd al in september 1978 gesignaleerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De minister maakte zich daarover niet al te veel zorgen. De regionale samenwerking was immers maar een stap in de richting van de provinciale diensten. Toen een landelijke krant zulks aan de vooravond van de internationale brandweertentoonstelling in de RAI van 23 tot en met 27 januari 1979 meldde, waren de oren van de aanwezigen dan ook tot het uiterste gespitst toen minister Wiegel zijn openingsrede hield. Hij repte echter met geen woord over een eventuele nieuwe brandweerwet met provinciale brandweren. Ook hoofdinspecteur Brauers kon geen concrete mededelingen doen, omdat het concept-ontwerp alleen nog maar de status van ambtelijk stuk had. Wel herhaalden de minister en Brauers nog eens dat de brandweer doelmatiger en dus op bepaalde gebieden grootschaliger moest worden georganiseerd en dat derhalve de stimulering van de regio-vorming doorgang zou vinden. In de nieuwe, grotere verbanden zouden de brandweren zelf meer deskundigheid in huis hebben, zodat bepaalde taken van de inspectie konden worden overgenomen. Voor die inspectie voorzag Brauers in de nieuwe opzet een 'plannende, coördinerende, dirigerende en voorbereidende taak'. Een maand later kwam de aap toch uit de mouw, toen de minister in zijn memorie van antwoord aan de Eerste Kamer bij de begroting over 1979 meldde, dat in het kader van de reorganisatie binnenlands bestuur de brandweerzorg toevertrouwd zou worden aan de provincies-nieuwe stijl. Bij de uitreiking van de getuigschriften aan de 16de Cursus 155
Rijksopleiding Beroepsbrandweerofïicieren op 18 mei 1979 verduidelijkte hoofdinspecteur Brauers het ministeriële standpunt nog eens en benadrukte dat de plaatselijke brandweren zouden opereren onder verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen. Hoewel de Brandweerraad al op 26 maart 1979 aan de minister zijn afwijzend standpunt over de provincie als brandweerbeheerder had kenbaar gemaakt, werden op 1 november twee concept-wetsontwerpen inzake het brandweerwezen gepubliceerd. Het concept bevatte twee ontwerpen: In ontwerp-I werd de wetgeving aangepast aan de eisen van de tijd en een wettelijke grondslag gegeven aan de regionale brandweren. Uitdrukkelijk werd gesteld dat dit ontwerp bestemd was voor de overgangsfase en ontwerp-II voor de eindfase. In die eindfase zouden de organisatie en het beheer van de brandweer naar het provinciaal bestuur overgaan. Het concept oogstte natuurlijk een storm van kritiek vanuit alle mogelijke hoeken. Vooral ontwerp-II moest het ontgelden en kon geen genade vinden bij ook maar één advies-orgaan. Min of meer tegen beter weten in diende de minister op 18 maart 1981 de beide ontwerpen toch in bij de Tweede Kamer. Negen maanden later was het tij gekeerd. In het kader van de bezuinigingen werd de reorganisatie van het binnenlands bestuur opgeschort, waardoor de provincie weer ongeschikt was geworden voor het overnemen van bepaalde gemeente-taken. Staatssecretaris G. van Leijenhorst van Binnenlandse Zaken beloofde het ontwerp-II te laten intrekken, hetgeen op 15 januari 1982 officieel gebeurde. Ontwerp-I werd aangepast en als eindfase herschreven. Het begon vervolgens aan zijn lange parlementaire weg. Daarbij kreeg het onderweg gezelschap van het ontwerp-Rampenwet en samen werden ze na enig horten en stoten op 28 september 1984 unaniem door de Tweede Kamer aangenomen. Dezelfde dag kon staatssecretaris M.JJ. van Amelsvoort van Binnenlandse Zaken, die de brandweer inmiddels in zijn portefeuille had gekregen, dit heuglijke feit mededelen op het NVBC-congres in Venlo. De Brandweerwet en de Rampenwet, die op 1 maart 1985 eindelijk in werking traden, zagen er echter heel anders uit dan de eerste concepten. Maar de organisatie van de brand- en rampenbestrijding was dan ook inmiddels behoorlijk veranderd. WET VAN 30 JANUARI 1985, BETREKKING THT HET BRANHWKEKWEZW (BRANDWEERWET 1985). PARAGRAAF 6 INSPECTIE VOOR HET BRANDWEERWEZEN
Exit BB Bij de behandeling van de nota's Hulpverlening bij ongevallen en rampen en Civiele verdediging 1974 in de Tweede Kamer in december 1975 was opnieuw gebleken, dat de organisatie Bescherming Bevolking zich niet meer in een grote populariteit kon verheugen. Met het ontdooien van de koude oorlog, het
(gelukkig) uitblijven van zeer grote rampen en de tamelijk luidruchtige doch eenzijdige publiciteit van de tegenstanders van elke vorm van oorlogsvoorbereiding en dus ook de BB, leefde de organisatie niet meer zo sterk bij de burger. Ook bij de bestuurders - politici - was de belangstelling voor de BB getaand. Door de verplichte kringvorming en de tot bijna in het uiterste gaan van de regeling van details door de centrale organisatie, hadden provinciale- en gemeentebestuurders nauwelijks binding meer met de organisatie, waarin zij weinig van zichzelf konden terugvinden. Een weinig verheffend voetbalspel tekende zich dan ook af. Oorspronkelijk zou de BB een rijksorganisatie worden, maar naar aanleiding van de kamerbehandeling van de nota's werd gekozen voor een integratie in de brandweerregio's. Vervolgens was de BB voorbestemd om een provinciale dienst te worden en uiteindelijk werd door minister Wiegel besloten de hele organisatie maar op te heffen uit bezuinigingsoverwegingen. Andermaal in het kader van bezuinigingen werd de opheffing van de BB nog eens twee jaar vervroegd, zonder dat eigenlijk de nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie in kannen en kruiken was. Het waren dan ook geen gemakkelijke tijden voor de velen, die toch de BB een warm hart toedroegen, het zinvolle van de organisatie wisten te waarderen, of er zelfs hun lot mee verbonden hadden. Te midden van de politieke woelingen rond de BB werd ook de organisatie van de betreffende hoofdafdeling op het ministerie aangepast. Eind 1978 werd de hoofdafdeling verdeeld in twee sectoren: Beleid en Beheer en de Operationele Sector. Onder de eerstgenoemde vielen de afdelingen Algemene Beleidszaken, Beschermingsvoorzieningen en Financiën en Materieel. Onder de Operationele Sector vielen de afdeling Operatiën, Paraatheid, Opleiding en Oefeningen en de stafschool van de BB. De brandweerzorg van de BB was inmiddels geheel overgedragen aan de hoofdafdeling Brandweer. De chef van de hoofdafdeling OBB, C E . Baron van Asbeck, vertrok op 1 september 1978 en werd drie maanden later opgevolgd door de Kolonel der Mariniers J. Toet. Op 6 maart 1980 kreeg de BB de genadeklap. Minister Wiegel maakte zijn plan bekend om de gewondenverzorging bij rampen van de BB over te brengen naar de brandweer, het Rode Kruis en het Korps Mobiele Colonnes. De rest van de noodwachtorganisatie kon wat hem betreft met het oog op de bezuinigingen worden opgeheven. Op 9 juni 1980 organiseerde de vaste Kamercommissie voor de civiele verdediging een hoorzitting over de voornemens van de minister, maar tijdens het mondelinge overleg tussen kamercommissie en de minister twee weken later, bleek dat het plan in hoofdlijnen doorging. Wat er met het vaste noodwachtpersoneel - 773 in het land en 159 op het ministerie - moest gebeuren werd niet duidelijk. 157
A R T I K E L 19 1
E R M EEN INSPECTIE VOOR H E T
BRANDWEERWEZEN DIE T O T TAAK HEEFT O N Z E M I N I S T E R VAN BINNENLANDSE ZAKEN VAN ADVIES TE DIENEN IN AANGELEGENHEDEN DE BRANDWEERZORG BETREFFENDE) EN BIJ T E STAAN IN DB UITOEFENING VAN ZIJN BEVOEGDHEDEN OP GROND VAN
DEZE WET. 2
D E INSPECTIE HEEFT VOORTS T O T
TAAK TEN BEHOEVE VAN: A O N Z E M I N I S T E R VAN BINNENLANDSE ZAKEN: H E T DOEN VAN ONDERZOEK NAAR H E T VERLOOP VAN EEN BRAND, ONGEVAL
OH KAMP; B K1JKSINSTELLINGEN ALSMEDE BESTUURSORGANEN VAN PROVINCIES, GEMEENTEN, REGIONALE BRANDWEREN EN ANDERE PUB1JEKRECHTELIJKE LICHAMEN: H E T GEVEN VAN ADVIKS BN VOORLICHTING, OOK UIT EIGEN
DE BRANDWEERZORG BETREFFENDE EN, OP VERZOEK, H E T VERLENEN VAN BIJSTAND BIJ DE UITOEFENING VAN BEVOEGDHEDEN OP GROND VAN DEZE
C
BESTUURSORGANEN VAN
GEMEENTEN EN REGIONALE BRANDWEREN: H E T GEVEN VAN ADVIES EN VOORLLCHTING, OOK U I T EIGEN BEWEGING, TER ZAKE VAN DE VEILIGHEID EN DKUGDEUJKHE1D VAN H E T BRANDWEER- EN REDDINGSMATERIEEL DAT ZIJ IN GEBRUIK HEBBEN; D
PARTICUIJEREN:
H E T GEVEN OP DAARTOE STREKKEND VERZOEK VAN ADVIES OVER AANGE[.EGENHBDBN, DE BRANDWEERZORG BETREFFENDE, VOOR ZOVER DIT NIET VAN GEMEENTEWEGE OF VANWEGE DE REG1ONA1Ü BRANDWEER KAN GESCHIEDEN. 3
LEDKRE RIJKSAMBTENAAR EN H E T
OVERIGE PERSONEEL WERKZAAM BI] DE RIJKSOVERHEID ZIJN VERPLICHT O M DE DOOR O N Z E M I N I S T E R V A N BINNENLANDSE ZAKEN AANGEWEZEN AMBTENAREN VAN DE INSPECTIE DE INLICHTINGEN T E VERSTREKKEN WELKE ZIJ NODIG OORDELEN IN VERBAND MET H E T ONDERZOEK NAAR H E T VERLOOP VAN EEN BRAND, ONGEVAL O F RAMP. 4
D E INSPECTIE BESTAAT U I T EEN
HOOFDINSPECTIE, GEVESTIGD T E 'S-GRAVENHAGE EN TENMINSTE VIJF DISTRICTSINSPECTIES. A A N H E T HOOFD VAN DE INSPECTIE STAAT EEN HOOFDINSPECTEUR; AAN H E T HOOFD VAN ELKE DISTRICTSINSPECTIE STAAT EHN DISTRICTSINSPECTEUR. Bij ALGEMENE MAATREGEL VAN BESTUUR
WORDEN REGELS GKGBVEN INZAKE DE VERDERE SAMENSTEIi.ING EN DE WERKWIJZE DEK IHSPBCT1B EN
WORDEN DE AMBTSGEBIEDEN VOOR DE INSPECTEURS AANGEWEZEN. HET KEERPUNT
Die duidelijkheid kwam pas toen in oktober de kamercommissie liet merken, dat de opheffing van de BB op steun van een meerderheid kon rekenen, met de aantekening dat de noodwachtplicht pas kon worden opgeheven, als er voldoende vrijwilligers beschikbaar waren. Ondertussen had minister Wiegel al in mei 1980 laten weten, dat de organisatie binnen de directie OO&V van zijn ministerie aan het nieuwe beleid diende te worden aangepast. Het resultaat lag voor de hand. In het land nam de brandweer het belangrijkste deel van de BB-taken over en dus werd ten departemente de hoofdafdeling organisatie Bescherming Bevolking samengevoegd met de hoofdafdeling Brandweer, onder de nieuwe noemer directie Brandweer. Enige haast was geboden, want de nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie in het land moest per 1 januari 1986 operationeel zijn. Ijlings werden organisatie-onderzoeken gehouden en overleg gevoerd over de beoogde samenvoeging en ondanks de haast kon toch op 1 mei 1982 worden overgegaan tot de formele instelling van de nieuwe directie Brandweer, onder gelijktijdige opheffing van de beide hoofdafdelingen. Uiteraard was het geen kwestie van een optelsom (106 brandweer en 159 OBB) om de nieuwe directie te laten werken, maar daarop komen we later terug. Ook in de wetgeving waren het lot van de brandweer en de rampenbestrijding met elkaar verbonden. Op 18 juli 1981 werd de Rampenwet bij de Tweede Kamer ingediend, die het ontwerp tezamen met het ontwerp-Brandweerwet behandelde. Zoals bekend, traden beide wetten per 1 maart 1985 in werking. Nadat eenmaal definitief was bepaald wat er met de rampenbestrijdingsorganisatie ging gebeuren, werd begonnen aan het samenstellen van het eindbeeld. Nog voor de instelling van de directie Brandweer in april 1982, ontvingen alle Commissarissen der Koningin een brief van de staatssecretaris met een schets van de landelijke overlegstructuur, het rapport 'Contouren van de rampbestrijding' en een plan van aanpak met betrekking tot de overgang van het noodwachtpersoneel naar de andere hulporganisaties. In diezelfde maand wist staatssecretaris Van Leijenhorst van het hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis de toezegging te krijgen, dat de2e vereniging in principe wilde meewerken aan de opbouw van de rampenbestrijdingsorganisatie. In juli 1983 sloeg het bezuinigingsspook opnieuw toe. Door de ministerraad werd besloten het voor de rampenbestrijding beschikbare budget - dat in 1983 nog 137 miljoen gulden bedroeg - met ingang van 1984 terug te brengen tot structureel 105 miljoen per jaar. Mede daarom werd besloten de opheffing van de BB twee jaar te vervroegen tot 1 januari 1984, en het beroepspersoneel op het ministerie in te krimpen. Ook het eigen gezicht van de BB werd de wacht aangezegd. 158
In augustus besloten minister Rietkerk en staatssecretaris van Amelsvoort dat de bladen Noodzaak, Paladijn en Maandelijkse Mededelingen moesten worden stopgezet. De taak van de MM was grotendeels overgenomen door de andere vakbladen en voor Noodzaak en Paladijn zou het nieuwe blad 'Alert' in de plaats komen, dat vanaf juni 1984 op commerciële basis werd uitgegeven. Later - vanaf 1988 - werd voor de rampenbestrijders toch weer een wat minder technisch tijdschrift gelanceerd onder de naam 'Ter Plaatse'. In 1984 werd ook begonnen met het afstoten van de brandweercolonnes van het Korps Mobiele Colonnes. Het KMC zou uiteindelijk alleen worden gevormd door colonnes reddings-/ geneeskundige dienst, ziekenauto-compagnieën en de nooddrinkwatervoorziening. Daardoor kwamen grote aantallen van de bekende brandweervoertuigen van het KMC/BB op de dump, die zich wegens de weinige kilometers en het voortreffelijke onderhoud nog in prima staat bevonden. Velen, die niet terugdeinsden voor het hoge brandstofverbruik en veelal door zelfwerkzaamheid een nuttig doel voor de onverslijtbare wagens hadden gevonden, kochten een exemplaar, waardoor deze typische relikwieën uit de glorietijd van de BB nog regelmatig in het straatbeeld te vinden zijn.
LAATSTE NUMMER
De 450 in brandweerkringen even bekende diesel-motorspuiten van KMC en BB werden gereviseerd en rood gespoten (of althans een poging daartoe gedaan) en gedistribueerd onder de regionale brandweren ten behoeve van de te vormen brandbestrijdingscompagnieën. Daarmee verdwenen de laatste restjes grijs en groen, de kleuren die jarenlang het uiterlijk van de BB hadden bepaald. Taakuitbreiding De aanvaarding van de Nota Hulpverlening bij ongevallen en rampen door de Tweede Kamer en de motie-Rienks c.s., waarin werd gevraagd om een inventarisatie van de risico's, rampenplannen en een preventie-beleid, hadden een grote invloed op het takenpakket van de inspectie. De ramp bij DSM op 7 november 1975 - kort voor de Kamerbehandeling - waarbij veertien doden vielen, had nog eens extra de aandacht gevestigd op de risico's van de moderne chemische industrie. Voor reeds iunctionerende brandweerofficieren werden applicatiecursussen over gevaarlijke stoffen georganiseerd, en besloten werd tot de oprichting van een eigen aparte afdeling voor deze materie, die tot dan toe door de afdeling Preventie 'erbij' genomen was. Op 1 april 1976 traden twee chemici in dienst, waarmee het totaal op drie kwam en zij vormden samen de officieel per 1 juli 1976 opgerichte afdeling Ongevalsbestrijding gevaarlijke
Ramp bij DSM op 7 november 1975
De per 1 juli 1976 opgerichte dienst Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen is een 24-uurs parale dienst en beschikl voor het daadwerkelijk optreden over een uitrukauto. De bestrijding van ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen waren betrokken diende van de grond af te worden opgebouwd, zodat cursussen werden opgezet en vele publikaties moesten worden samengesteld en waarvoor ook internationaal veel belangstelling is gebleken
llgeme <etisahe 'et optr 'e brand
stoffen. Meteen werd een 24-uurs parate dienst ingesteld, die op afroep voor de hulpverleningsdiensten in het land beschikbaar was voor advies of zelfs daadwerkelijk optreden. Daartoe beschikte men over een speciale dienstauto, die was uitgerust met meetapparatuur, beschermende middelen en een bibliotheek. Door de uitgifte van zo'n 50 000 (!) geplastificeerde kaartjes met de in 1977 verplichte tankwagen-code-cijfers met daarop het telefoonnummer waarop de piketdienst van OGS te bereiken was, verwierf men al snel grote bekendheid. In 1976 werd door de piket-ambtenaar 29 maal telefonisch advies gegeven en 12 keer uitgerukt. Voor 1977 bedroegen deze cijfers respectievelijk 91 en 46! Bij de brand in de tanker 'Attican Unity' voor de kust van Cadzand werd maar liefst zes keer uitgerukt met de piketwagen. Dat er behoefte was aan kennis en advies op dit gebied, was dus snel aangetoond. Het in 1975 voor de eerste keer gedrukte - toen nog documentatierapport geheten - 276 pagina's tellende boekwerkje 'Gevaarlijke Stoffen' moest nadien nog vier keer over de persen. Naar aanleiding van de ramp met een LPG-tankwagen op de camping San Carlos de la Rapita in Los Alfaques, Spanje, waarbij ruim 200 doden vielen (11 juli 1978), werd door de afdeling OGS een boekje samengesteld over het verschijnsel 'BLEVE'. Dat was de afkorting van het soort explosie wat zich had voorgedaan. De activiteiten van de afdeling OGS beperkten zich niet alleen tot onmiddellijke assistentie in het land, maar ook advisering bij de vergunningverstrekking, opleiden van officieren en deelname aan tal van commissies en overlegorganen bepaalde het werk. Daarnaast werd, ter ondersteuning van de groeiende groep beroepsbrandweeroffïeieren in regio's en gemeenten, een aantal boeken, diaseries en video-films geproduceerd over de bestrijding van ongevallen met bepaalde gevaarlijke stoffen.
161
De uitreiking van diploma's aan de cursisten van de10e opleiding beroepsbrandweerofticieren vond plaats op 10 mei 1973 in de Rolzaal van het Binnenhof en werd geopend door een defilé met oude voertuigen
9.' i i
>
GETUIGSCHRIFT
De 'kasteelheer' van Hoekelum, J.J. Fokkens, hoofd van de Rijksopleiding beroepsbrandweerofficieren
Ook de handleiding voor gevaarlijke stoffen in het algemeen werd herzien en tussen 1982 en 1985 kwamen er zeven boekjes en vier video's beschikbaar. Dat de groep beroepsofficieren snel groeide was vooral te danken aan de verbetering van de faciliteiten en daardoor de grotere capaciteit van de rijksopleiding. Tot en met de negende cursus moest de theoretische opleiding verzorgd worden in de toch al krappe behuizing van het centraal bureau. Vanaf de tiende cursus (1971) kon men de studenten intern huisvesten in de kazerne Baan in Rotterdam gedurende het eerste theoretische deel en kreeg men in de Hoogstraat en de Neuhuijskade in Den Haag de beschikking over wat meer ruimte voor het tweede theorie-deel. Bovendien kreeg men een eigen vaste cursusleider, en dat was wel nodig ook, want door de grotere mogelijkheden en vraag begon de tiende cursus met 23 studenten, terwijl daarvoor het maximum aantal deelnemers negen had bedragen. De veertiende cursus - die in november 1975 begon - had helemaal een mooie start, want die werd volledig intern gerealiseerd door het verwerven van het kasteel Hoekelum in Ede. Daar konden zowel de studenten als de klaslokalen, maar ook de eigen voertuigen van de opleiding worden ondergebracht. Voor de praktische opleiding werd samengewerkt met de gemeentebrandweer Ede, de regionale brandweer West-Veluween Gelderse Valleigebied en vooral de brandweerschool van de Koninklijke Luchtmacht bij de LETS in Schaarsbergen (Arnhem). Tot die tijd was men voor de praktijkoefeningen afhankelijk geweest van de Haagse en later ook de Rotterdamse brandweren. Dat de verbeterde faciliteiten tot heil van de opleiding waren, illustreert wel het aantal lesuren, dat van de negende op de tiende cursus klom van 29 naar 32 en met ingang van de veertiende naar 42 per week.
HET KEERPUNT
Een maquetleloto van de Rijksbrandweeracademie in Schaarsbergen, ontwerp van Jan Verhoeven (Hoevelaken)
de rijksbrandweeracademie CERTIFICAAT GETUIGSCHRIFT RIJKSBRANDWEERACADEMIE
Hoewel het kasteel Hoekelum een vooruitgang was, bleek het niet ideaal en het streven naar een speciaal voor dat doel ontworpen brandweeracademie werd voortgezet. Nadat een halfjaar daarvoor het bestek gereed was, kon minister Wiegel op 17 mei 1979 de bouw van de Rijksbrandweeracademie starten. Het door de architekt Jan Verhoeven uit Hoevelaken ontworpen complex was gekozen uit een aantal inzendingen, omdat het fraaie vormgeving, praktische inrichting en redelijke prijs in zich verenigde. Op 1 april 1981 - en dat was geen grap - kon de officiersopleiding de nieuwe RBA al betrekken. De officiële opening door Prins Claus vond op 4 november 1981, bij het begin van het nieuwe academie-jaar plaats. Hoewel voor de officiersopleiding het reglement uit 1959 van toepassing bleef, werd voor de RBA zelf een instellingsbeschikking uitgevaardigd op 15 januari 1981, terwijl - eveneens bij beschikking - op 3 november 1981 een heus curatorium werd ingesteld. Met de RBA ging dan eindelijk de ruim veertig jaar gekoesterde wens van een centrale brandweerschool in vervulling. Sinds het korte bestaan van de rijksbrandweerschool in Amsterdam 1946 en 1947 - hadden de achtereenvolgende hoofdinspecteurs wanhopig getracht een dergelijk instituut van de grond te krijgen. Dankzij de nota van 1975 was er dan eindelijk geld voor dit doel beschikbaar. De RBA die er nu was gekomen, kreeg niet alleen de taak om nieuwe officieren op te leiden, maar ook de opdracht om applicatiecursussen te verzorgen. Toen de verhuisdozen nog werden uitgepakt, was inmiddels de rampenbestrijding ook bij de brandweer gevoegd, zodat voor kaderfuncties in de te vernieuwen rampenbestrijdingsorganisatie eveneens de opleidingen verzorgd moesten worden. Daardoor was men bij de opening eigenlijk al weer te klein, en dat was pas goed te merken na de sluiting van de stafschool BB in Putten per 1 januari 1984. Gelukkig kon men door goede samenwerking
165
1
T1 1II '
1
VIJFTIG JAAR INSPECTIE
r
L 'JÊr
gebruik maken van de onderwijs- en oefenfaciliteiten van de BBkring Gelderland-e aan de Schelmseweg in Arnhem, welk complex met ingang van februari 1987 officieel aan de RBA kon worden toegevoegd. Ook bij de opleiding voor lagere rangen bij de brandweer vond een accentverschuiving plaats. Door het inspirerende werk van de stichting Brandweeropleidingen in Nederland en het van de grond komen van regionale opleidingen konden met name de districtsinspecties hun taken op dat gebied overdragen aan de lagere overheden en zich concentreren op de examens. De rijksopleiding tot onderbrandmeester, waarmee in 1972 en die voor beroepsbrandmeester, waarmee in 1975 was gestart, konden binnen tien jaar worden overgedragen aan de regionale instituten, die in oktober 1983 zelfs begonnen met een opleiding tot vrijwillig brandweerofiicier onder auspiciën van de SBOiN. Vanaf september 1982 waren onderwijs en leerstof aangepast aan de nieuwe tijd en kon het in 1975 nog herdrukte 'rode boek' uit 1957 overboord. Nieuwe technieken Communicatie en dan vooral de telecommunicatie zou bij regionale samenwerking zeer belangrijk worden. Vandaar dat al in november 1972 de Commissie Verbindingen Brandweer van de Amstelveengroep aan de minister van Verkeer en Waterstaat zijn wensen kenbaar maakte. Op 22 maan 1973 werd een nieuw frequentieplan door de Nationale Frequentie Commissie aanvaard. De brandweer kreeg de beschikking over 13 kanalen voor het mobilofoon- en vier voor het portofoonverkeer. De mobilofoonkanalen waren over het land verspreid via een honingraat-verdel ing, met uitzondering van één kanaal nummer 10 - dat was bestemd voor het onderlinge berichtenverkeer bij grootschalig optreden. Daarbij zou dan ook gebruik gemaakt kunnen worden van een verbindings/commandowagen, waarvan het prototype door de inspectie ontwikkeld was en zijn premiere beleefde op de brandweertentoonstelling in de RAI in 1975. Bij een grote brandweeroefening in het Limburgse Grubbenvorst werd de VC, zoals het voertuig werd afgekort, voor het eerst succesvol ingezet en na het beschikbaar komen van de 'notagelden' werden zes exemplaren gebouwd, die op 25 april 1978 door minister Wiegel werden overgedragen aan de inspectie. Deze plaatste in elk district een VC en stelde die beschikbaar aan de regio's, ter lering en opleiding, in afwachting van de aanschaffing van de eigen regionale VC's. Deze konden met behulp van de rijksbijdragen worden aangeschaft, mits ze voldeden aan de eisen en bestekken van de inspectie. De inspectie was sinds half 1976 ook weer belast met het adviseren met betrekking tot de opzet en keuze van verbindingsnetwerken, meld-, alarmerings- en verbindingscentra en 167
telecommunicatie-apparatuur ten behoeve van de brandweer. Daarmee werd de taak van de Politie Verbindingsdienst weer overgenomen. Vanaf dat moment verschenen in de Maandelijkse Mededelingen weer regelmatig lijsten van door de inspectie goedgekeurde apparatuur. Daarbij behoorden ook de alarm ontvangers, die in korte tijd zeer populair waren geworden. De eerste regionale brandweer die zijn vrijwilligers met dergelijke apparaatjes uitrustte, was Midden-Erabant in begin 1974. In het najaar daarop werd besloten tot de invoering van het vijf-tooncodesysteem voor de brandweer, om problemen op de frequenties te voorkomen. De eerste twee cijfers werden gebruikt voor de aanduiding van de betreffende regio, terwijl de groep van drie cijfers beschikbaar was voor groepen personen of voertuigen. Een tegenslag bij de vorming van alarmcentrales, die sinds de interim-regeling rijksbijdragen regionale brandweren krachtig ter hand werd genomen, was de stopzetting van het 0011-project in het kader van bezuinigingen. Naast de twee proefgebieden Tilburg en Breda konden na aandringen vanuit de Tweede Kamer nog wel 0011-centrales worden gerealiseerd in Friesland, Twenthe en Zuid-Oost-Noord-Brabant. Het her-opstarten van 0011 kwam pas precies acht jaar na het besluit tot opschorting, in juni 1986. Bij het vormen van alarmcentrales werden ook de nieuwe automatiseringstechnieken onderzocht. In samenwerking met het Rijkscomputercentrum Limburg CCL werd in 1979 gewerkt aan projecten met fraai klinkende namen als ARBAC, LARGAS en BRIES, bestemd om het werken in de alarmcentrales zoveel mogelijk te vereenvoudigen. De ontwikkeling van programmatuur aan de hand van de gebruikerseisen was niet zo makkelijk als het wellicht leek en pas in 1983 kon in drie regionale alarmcentrales de apparatuur in het
Het eerste, in 1974, door de inspectie ontworpen hulpverleningsvoertuig. Aan de hand van de testresultaten met experimentele voertuigen werden bestekken samengesteld voor de aanschaffing van voertuigen door de brandweerkorpsen
kader van het Proefproject Automatisering Regionale Brandweer Alarm Centrales (PARBAC) worden geïnstalleerd. Na enige tijd proefdraaien kon de letter 'P' vervallen en werd drie jaar later een begin gemaakt met de installatie van ARBAC in bijna alle alarmcentrales. Hoewel de invoering niet altijd even soepeitjes verliep door het achterblijven van de opleidingsmogelijkheden bij de installatiesnelheid heeft ARBAC inmiddels zijn plaats verworven in de brandweer. Dat kan ook gezegd worden van de speciale voertuigen, die voor de nieuwe taak van de brandweer - de technische hulpverlening - moesten worden ontwikkeld. Nog in 1974 werd een eerste hulpverleningsvoertuig door de inspectie ontworpen en besteld en vervolgens uitgetest. Na een uitgebreide evaluatie kon een definitief bestek worden opgemaakt, dat de leidraad werd voor het ontwerp van de door de regio's op kosten van het Rijk te bestellen hulpverleningsvoertuigen (HV). De eerste regionale HV werd in juni 1979 in gebruik genomen door de regionale brandweer West-Veluwe en GelderseValleigebied in Ede. Dat was natuurlijk niet zo verwonderlijk, want juist die regio had dankzij de intensieve samenwerking met de daar toen nog gevestigde rijksopleiding voor beroepsbrandweerorïïcieren met het prototype van de inspectie naar hartelust kunnen experimenteren. Echt groot materieel kwam er ook, in de vorm van twee blusboten voor brandbestrijding en hulpverlening op de grote rivieren. Op 19 december 1980 werden de contracten tussen Binnenlandse Zaken en de scheepswerven Damen Shipyards te Hardinxveld en Schottel Nederland te Warmond getekend voor de bouw van de blusboten 'Zuid-Holland' en 'Gelderland'. Deze schepen, waarvan de totale aanschaffingskosten 5,8 miljoen
In 1983 werden de twee blusboten in de vaart gebracht voor de bestrijding van calamiteiten en milieu-incidenten op de grote vaarwegen Als tijdelijke (nood) oplossing had de inspectie eerst rubberboten met blusapparatuur ter beschikking gesteld
169
-tET KEERPUNT
gulden bedroegen, werden aan de regio's Zuidelijk Zuid-Holland (Dordrecht) en Nijmegen e.o. in beheer gegeven, die ook voor de bemanning zorgden. De schepen kregen een maximum snelheid van 33 kilometer per uur en een pompcapaciteit van 15 000 liter per minuut. Op 11 juni 1982 konden de beide vaartuigen door staatssecretaris Van Leijenhorst aan de betreffende regio's worden overgedragen. Kleiner blusmaterieel waarmee de inspectie aan de slag ging, waren de zes experimentele autospuiten, die gelijk met de al eerder genoemde verbindings/commandowagens waren besteld. Bij verschillende fabrikanten werden autospuiten op verschillende chassis gebouwd en vanaf 1978 door het hele land ter beproeving bij brandweerkorpsen gestationeerd. Hierdoor hoopte men uiteindelijk de min of meer ideale autospuit te kunnen ontwerpen. Ook een 'vergelijkend warenonderzoek' naar autoladders en hoogwerkers werd in die jaren uitgevoerd. Beide kregen evenveel sterren. Nóg kleiner materieel werd ook niet uit het oog verloren. De toegenomen verantwoordelijkheden van de minister van Binnenlandse Zaken en dus van de inspectie, noopten ook tot onderzoek naar de persoonlijke uitrusting van de brandweerman in het belang van zijn eigen veiligheid. Ais eerste resultaat van deze onderzoeken werd de hennepredlijn 'er uit gegooid'. In een advies aan de brandweren stelde de hoofdinspecteur op 18 december 1978 vast dat de eisen in de normbladen ter zake niet voldoende garantie voor de veiligheid bleken te geven en vervangende materialen niet voorhanden waren. Daarom werd het gebruik van de hennep-redlijn en gordel met gordelhaak verder ontraden. Dat scheelde de gemiddelde brandweerman weer aardig in gewicht, want door het toenemende gebruik van en opleiding met persluchtapparatuur was dat inmiddels al tot de standaard-uitrusting van de blusgroep geworden. In 1980 werd de beschermende kleding aan een technisch-wetenschappelijk onderzoek onderworpen en in het jaar daarop was de algemeen gebruikte brandweerhelm van het model 'Nederland' het voorwerp van onderzoek. Daarbij was gebleken, dat met name de schokdempende eigenschappen van de helm tekort schoten, zodat in overleg met de leverancier verbeteringen werden aangebracht. Bovendien adviseerde de inspectie in zijn brief aan de korpsen op 9 oktober 1981 om het binnenwerk elke drie jaar en de buitenschaal elke twaalf jaar te vervangen. Nadat ook was komen vast te staan dat het dragen van een baard bij het gebruik van perslucht erg onveilig was, werd - eveneens in 1981 - geadviseerd om baarddragenden te weren bij examens die onder andere het werken met persluchtmaskers behelsden. Ten behoeve van 's-brandweermans veiligheid werden ook handleidingen samengesteld voor het gedrag op autosnelwegen
(1972 en 1980) en het optreden bij vliegtuigongevallen (1981). Bij al die vernieuwingen en veranderingen sinds de 'Nota' was een goede voorlichting ten behoeve van 'het veld' natuurlijk onontbeerlijk. Vanaf 1969 al verschenen regelmatig publicaties van de inspectie. Het eerste was in dat jaar het zogenoemde 'documentatierapport' over automatische sprinklerinstallaties. Vervolgens werden enkele jaren lang steeds de examenopgaven voor de rijksexamens voor hoofdbrandwacht, onderbrandmeester en brandmeester gebundeld en gepubliceerd ter ondersteuning van het onderwijs.
Verder verscheen een groot aantal publicaties op het gebied van preventie, materieel en telecommunicatie. Na de nota resulteerde vrijwel elk onderzoek van de inspectie in een rapport, waarvan het uiterlijk met de jaren fraaier en professioneler werd. Na het besluit de rampenbestrijdingsorganisatie aan de brandweer op te dragen en de vorming van de directie Brandweer begon een gigantische stroom publicaties om zowel de bestuurders, de regionale en gemeentelijke brandweren en de individuele functionarissen up-to-date te houden over de ontwikkelingen. Hoewel voor die tijd al diverse, vooral buitenlandse Films door de inspectie verworven waren en in het verleden grote aantallen diaseries en filmstrips ten behoeve van opleidingen waren
geproduceerd, kwam het echte audio-visuele tijdperk in het begin van de jaren tachtig op gang. In 1982 verscheen de eigen film 'Wij komen eraan!', bedoeld ter voorlichting van het publiek en werving van vrijwilligers. Het met ingang van 1983 geïntroduceerde nieuwe aflegsysteem, dat mede in samenwerking met de inspectie was ontwikkeld, werd begeleid met duizenden instructiekaartjes, vouwbladen en een eigen video-productie. Op datzelfde moment verschenen ook de video's 'Blusboten in Nederland' en 'de Toeteraar'.
HET KEERPUNT
Op de internationale tentoonstelling Srand '88 werd veel aandacht besteed aan de rampenbestrijding. De inspectiestand was het middelpunt van de hal, maar ondanks de enorme drukte konden de staatssecretaris M D.Y.W. de Graaff-Nauta (oud)minister drs. E. van Thijn toch nog even tijd voor elkaar
Kort daarop werden een aantal instructiefilms met betrekking tot gevaarlijke stoffen uitgebracht en in het kader van het project Reorganisatie Rampenbestrijding verscheen eveneens een hele serie video's ter informatie en ter ondersteuning van de opleidingen. Bij de presentatie van de inspectie op de brandweertentoonstellingen ging het er ook steeds professioneler aan toe. Elke opvolgende tentoonstelling gaf een grotere en mooiere stand te zien, met als hoogtepunt de fantastische presentatie op 'Brand 88', waarbij vooral veel aandacht was besteed aan de rampenbestrijding. Mw. dr. B.E.C. Plesch opende de expositie over de reorganisatie van de rampenbestrijding door de scheepstelegraaf op 'volle kracht vooruit' te zetten
Voor de kleinere evenementen werd een mobiele expositie ontwikkeld, die zijn première beleefde in de hal van het eigen BiZa-gebouw in april 1979. Inmiddels is er een aantal mobiele tentoonstellingen beschikbaar gekomen, die op afroep bij allerlei lokale of regionale evenementen kunnen worden ingezet. Ook de voorlichting door de korpsen zelf kreeg meer aandacht. Behalve de behandeling daarvan in de officiers-opleiding en tijdens applicatie-cursussen werd in samenwerking met de KNBV, NVBC, CCRB (College van commandanten van regionale brandweren - de opvolger van C2G2) en de inspectie het boek 'Voorlichting voor en door de brandweer' samengesteld, dat eind 1986 verscheen. Daarin werd op prettig leesbare wijze het belang van dit aspect van de externe relaties onderstreept en een groot aantal nuttige aanwijzingen gegeven over de wijze van uitvoering. 174
In de loop van de jaren kregen de boeken en brochures van de inspectie steeds meer een duidelijk eigen, herkenbaar gezicht. De publicaties op brandweergebred werden op de kaft voorzien van een balkje met vakjes, waaruit kon worden afgelezen tot welk hoofdonderwerp het betreffende drukwerkje behoorde. Overigens werd pas in het jaarverslag van 1989 voor het eerst uit de doeken gedaan, hoe het hele betreffende balkje was samengesteld.
Ook alle publicaties in het kader van de reorganisatie van de rampenbestrijding kregen een eigen kleur en gezicht. De meeste kaften vertoonden de hoofdkleur grijs. Was het niet die kleur die vroeger bij de BB zo populair was?
Overzicht van inwoners, brandweerlieden en branden in Nederland over de afgelopen 50 jaar Dat de brandweer het in toenemende mate moet hebben van de materiële sterkte, blijkt wel uit deze grafiek. Hoewel het aantal brandweerlieden vanaf de jaren vijftig vrijwel gelijk gebleven is, verviervoudigde het aantal branden en groeide de bevolking van Nederland na de oorlog met 56%. Inwoners van Nederland (x 1000) Aantal brandweerlieden (vanaf 1957) Aantal branden (exclusief 1944-1945) 1938 - 1989 Bron: C B S
BRAl
35000
BRANDWEERLIEDEN
t\A
\
j/L.
30000
25000
IDEN
~
20000
A/y _
5000
_—
'
0000
5000
1938
1940 1942 1944 1946 1948 1950 « S ï
1954 1956 1958
I960
•
INWONERS VAN NEDERLAND (X 1000)
1962 1964 1966 1968 1970 1972 1974 1976 1978 1980 198Z 1984 1986 1988 1990
9 Van inspectie naar directie
Organisatie Met de groei van de brandweertaken, was ook de omvang van de inspectie meegegroeid. Hoewel met de komst van de regionale brandweren en hetwerk van met name de stichting Brandweeropleiding in Nederland een belangrijk deel van de inspectie-taken was overgegaan naar 'het land', bleef het werk zich uitbreiden. De techniek stond niet stil en door de wettelijk verplichte voortrekkersrol moest steeds meer kracht besteed worden aan de mogelijkheden van de tijd. Gevaarlijke stoffen, telecommunicatie, automatisering, hulpverleningstechnieken, materieel, persoonlijke veiligheid, preventie en in toenemende mate de voorlichting binnen de brandweer bepaalden de productie van de inspectie. De verschuiving van brandbestrijding via technische hulpverlening naar later de rampenbestrijding door de brandweer, die door de centrale overheid werd gestimuleerd, maakte van de inspectie, die immers tot die centrale overheid behoorde, de vraagbaak en het middelpunt bij de uitvoering van het beJeid. Langzamerhand veranderde de rol van ondersteunende instantie in leidende organisatie. Via de technische, maar vooral de financiële ondersteuning van de taak- en gebiedsuitbreidingen van de brandweer kreeg de inspectie weer een hoofdrol, zoals die in de beginperiode was gespeeld. Bij de discussies rond de totstandkoming van de nieuwe brandweerwet kwamen dan ook regelmatig uit voorspelbare hoeken waarschuwende geluiden tegen teveel bemoeienis door de rijksoverheid. Het hoge goed van de vrijwilligers werd daarbij - zo maanden die geluiden - wel eens in de waagschaal gesteld. Mede daarom was het van groot belang, dat de reorganisatie van het brandweerwezen in Nederland langs de weg van overleg en geleidelijkheid werd gevoerd. Langs diezelfde weg diende ook de reorganisatie op het ministerie te worden afgelegd. Vooral na de Nota hulpverlening bij ongevallen en rampen (1975) werd de inspectie uitgebreid 1 79
VAN INSPECTIE NAAR DIRECTIE
met een aantal deskundigen op het gebied van telecommunicatie en gevaarlijke stoffen. Bovendien nam de vraag naar voorlichting over deze materies vanuit de korpsen toe, zodat ook daarvoor een professionele opzet in het leven werd geroepen. Na minister Wiegels ontboezemingen over de toekomst van de rampenbestrijding in Nederland in maart 1980, werd meteen samenwerking gezocht met de hoofdafdeling organisatie Bescherming Bevolking en in goed overleg het eindbeeld van de reorganisatie vastgesteld. Het was nu ook zaak in eigen huis een optimale organisatie te verkrijgen met minimale problemen. De huisvesting veroorzaakte sinds de verhuizing naar het nieuwe ruime gebouw van het ministerie in januari 1978, gelukkig geen hoofdbrekens meer. Voor de reorganisatie werd een speciale projectgroep in het leven geroepen, bestaande uit medewerkers van de beide hoofdafdelingen en deskundigen van andere BiZa-onderdelen. In november 1981 presenteerden zij hun eindrapport, waarin globaal een beeld was geschetst van de organisatie van de nieuwe directie Brandweer. Directie Brandweer 1982
Rijksinspectie Zelfbescherming
Adviseur Geneeskundige Aangelegenheden
Algemeen Secretariaat
Bestuurlijke en Juridische zaken
Organisatie en Operatiën
Opleidingen en Oefeningen
ciën, sbeheer en Ma erieel
Veiligheid en Hulpverlenings-. techniek
Financiën en Voorraadbeheer
Personee Sbeheer
Beschermmgs-
Materieel
Bestrijdings- en Hulpverleningstechniek
De voorstellen werden in grote lijnen overgenomen, maar in de volgorde van de beslissingen en fasen werden wat wijzigingen aangebracht, omdat het niet acceptabel geacht werd dat de nieuwe directie pas in het najaar van 1984 zou zijn gevormd. Op 22 maart 1982 tekende minister E. van Thijn de beschikking, waarin de directie Brandweer per 1 mei 1982 werd ingesteld. Volgens dit besluit kreeg de directie Brandweer tot taak: 'al datgene te verrichten dat dienstig is voor een goede brandbestrijding, hulpverlening en rampenbestrijding, voorzover dit onder de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken valt'. Op dezelfde dag als de ondertekening ontving het personeel van de hoofdafdelingen OBB en brandweer een informatie-pakket, waarin de instelling van een begeleidingscommissie werd aangekondigd en de reorganisatie beschreven. Eerst werden het beleid, de taakstelling en de opbouw van de organisatie vastgesteld, vervolgens de inhoud en waardering van de functies en als laatste de personele invulling. Daarbij werden eerst de leiding van de directie, vervolgens de chefs van de (hoofd)afdelingen en daarna de andere functies ingevuld. Tot chef van de directie Brandweer werd - uiteraard - de hoofdinspecteur ing. Ch.H.J. Brauers benoemd, wiens eerste circulaire aan het personeel op 1 mei 1982 een uitnodiging bevatte voor de kennismakingsbijeenkomst twee dagen later in het restaurant van het ministerie. Daar sprak onder andere de plaatsvervangend directeur-generaal OO&V, mr. A.W.H. Docters van Leeuwen de bijna profetische woorden 'behalve een goede samenwerking en een hechte organisatie zal de financiële spankracht een belangrijke factor zijn voor de uitoefening van uw taken'. In de daaropvolgende maanden werden afdelingen en chefs in de nieuwe organisatie ingevuld. Daarbij werden de onderdelen van de oude hoofdafdelingen zo goed mogelijk in elkaar geschoven. Direct onder de leiding kwamen de districtsinspecties voor het Brandweerwezen, de Rijksinspectie Zelfbescherming, de adviseur Geneeskundige aangelegenheden, de Rijksbrandweeracademie en de stafschool BB. In de afdeling Algemeen Secretariaat werden de afdeling Algemene Zaken van de Brandweer en het gelijknamige bureau van OBB verenigd. In de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken kwamen enkele deskundigen - voorbestemd om een gelijknamige afdeling te bemannen bij de Brandweer - en de afdeling Algemene beleidszaken van OBB, met uitzondering van het bureau Rechtspositite, bij elkaar. De afdeling Organisatie werd gevormd door de afdeling Operatiën van OBB - minus het bureau ABC-dienst - en de afdeling Organisatie van de Brandweer. De afdeling Opleiding bestond uit de gelijknamige afdeling van 18 1
VAN INSPECTIE NAAR E
de Brandweer en de afdeling Paraatheid, Opleiding en Oefening van OBB. De hoofdafdeling Financiën, Personeelsbeheer en Materieel werd onderverdeeld in de afdelingen Financiën en Voorraadbeheer, Personeelsbeheer en Materieel, respectievelijk gevormd door de voormalige afdeling Financiën en Materieel van OBB, het bureau Rechtspositie van de afdeling ABZ van OBB en de afdeling Technische- en Keuringsdienst van de Brandweer. De hoofdafdeling Veiligheid en Hulpverleningstechniek tenslotte bestond uit de afdelingen Preventie, Beschermingsvoorzieningen en Bestrijdings- en Hulpverleningstechniek, achtereenvolgens gevormd door de afdeling Preventie van de Brandweer, Beschermingsvoorzieningen van OBB en Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen van de Brandweer. Bij de laatstgenoemde werd dan nog het bureau ABC-dienst van de afdeling Operatiën van OBB gevoegd. Hoewel zeer omzichtig werd omgegaan met de belangen van het personeel, waren kleine problemen niet altijd te voorkomen. Groot werden de problemen pas toen in het budget voor de rampenbestrijding nog eens extra bezuinigd moest worden. Daardoor moesten ook in de moeizaam tot stand gekomen organisatie van de nieuwe directie enkele arbeidsplaatsen worden prijsgegeven, waarbij tot Brauers' droefenis niet kon worden ontkomen aan gedwongen overplaatsingen of ontslag. Van de 265 arbeidsplaatsen bij het aantreden van de directie (109 Brandweer en 159 OBB) waren er in 1985 nog 244 over, waarvan 40 tijdelijke in verband met de reorganisatie van de rampenbestrijding. Bij het afscheid van de hoofdinspecteur Brauers en zjjn gezin vormde zich op de receptie in het Nederlandse Congresgebouw een lange rij wachtenden, waarvan deze collage een klein gedeelte toont
Nieuwe hoofdinspecteur/directeur Het waren dan ook de laatste bezuinigingen, die een domper zetten op de overigens zo glansrijke carrière van hoofdinspecteur/ directeur Brauers. Op 18 april 1986 nam hij officieel afscheid en hij werd op 3 mei
il J I
veelbetekenend uitgeluid door een omvangrijke parade van de Nederlandse brandweer langs de RBA - zijn academie - waarbij alle regio's waren vertegenwoordigd. Een onafzienbare rij sprekers memoreerde de vooruitgang die de brandweer achter zijn voortouw had gemaakt. Het was een heel andere brandweer die in 1986 afscheid van hem nam, dan de 'blusdienst' die hij in 1970 was begonnen te (bege)leiden. Tot zijn opvolger werd benoemd F.O. Vijselaar, die al sinds 1 september 1983 plaatsvervangend directeur was.
De inspectie bestond 45 jaar in 1985 en tijdens een samenkomst kwamen drie generaties hoofdinspecteurs voor het Brandweerwezen bijeen
Vijselaar, van oorsprong accountant, was in 1983 officier van administratie bij de Koninklijke Landmacht en secretaris van de Legerraad. Tot zijn specialismen hoorde onder andere (re)organisatie en dat was natuurlijk een prima aanbeveling om hem in dienst te nemen bij de directie Brandweer, die immers nog volop in de reorganisatie zat. Van de brandweer wist hij tamelijk weinig, maar dat was voor het runnen van de directie als departementsonderdeel niet het belangrijkste. Hij werd dan ook tot plaatsvervangend directeur en niet plaatsvervangend hoofdinspecteur benoemd. Die functie werd namelijk sinds 1 november 1973 vervuld door brandweerman in hart en nieren J.K. de Boer. In de tweeëneenhalf jaar dat Vijselaar als plaatsvervangend directeur fungeerde, was hij een belangrijke steun voor Brauers bij het aanpassen van de directie-organisatie aan de belangrijk veranderde taakstelling en bevoegdheden. Dat proces was nog volop in gang toen Brauers' tijd was aangebroken, dus de benoeming van Vijselaar tot zijn opvolger lag voor de hand. Bovendien was het hem inmiddels gelukt om enig inzicht in het brandweergebeuren te verwerven. Tot plaatsvervangend directeur werd de voormalige chef van de TKD, ir. R.E.W. Husmann benoemd, die sinds 1 maart 1988 de Boer was opgevolgd als plaatsvervangend hoofdinspecteur. Daardoor was de tweede man in organisatie van de directie en de 183
r R.E.W. Husmann
NAAR DIRECTIE
inspectie weer één en dezelfde persoon. Eén van Vijselaars grootste projecten was de reorganisatie van de rampenbestrijding, die in de portefeuille van de directie was komen rollen. Omdat die reorganisatie een aangelegenheid was waaraan bij de uitvoering een eind moest komen, besloot de minister deze klus in de vorm van een project te doen uitvoeren. Op 14 maart 1984 werd officieel de Beraadgroep van het Project Reorganisatie Rampenbestrijding door staatssecretaris Van Amelsvoort ingesteld. Daarin waren naast BiZa, vertegenwoordigers van de BB, politie, het ministerie van Defensie, de KNBV, NVBC, de basisgezondheidsdiensten en het Rode Kruis opgenomen. Daarnaast werd een stuurgroep ingesteld, waarin de staatssecretaris de leiding had en van het directoraat-generaal OO&V de chef, diens plaatsvervanger en de chef stafafdeling, van de directie Brandweer de directeur en diens plaatsvervanger, alsmede een wetgevingsdeskundige van het ministerie zitting hadden. Onder de stuurgroep werd een projectteam samengesteld, bestaande uit de plaatsvervangend directeurgeneraal OO&V, de chef stafafdeling OO&V en de plaatsvervangend directeur Brandweer. Bovendien werd een externe projectbegeleider aangesteld, die tevens werd benoemd tot landelijk coördinator voor de herplaatsing van BB-personeel. Aan het project werd een eigen projectsecretariaat toegevoegd. De stuurgroep en het projectteam onderhielden nauwe contacten met de Nederlandse Brandweerfederatie, het partneroverleg met Defensie, de Geneeskundige Verdedigingsraad, de kabinetchefs van de Commissarissen der Koningin en waren aanwezig bij het tripartide overleg tussen BiZa, het ministerie van WVC en het Nederlandse Rode Kruis. Onder het projectteam ressorteerden twaalf projectmanagers, die verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de ongeveer 200 (!) deelprojecten. Korter gezegd dan gedaan, omvatte het project de vormgeving van de nodige wetgeving, de realisatie van de geëiste bezuinigingen, de afbouw van de BB, de opbouw van de (regionale) brandweer, het geneeskundige deel van de rampenbestrijding en het KMC in de nieuwe opzet, alsmede de regeling van de personele gevolgen van de reorganisatie voor met name het BB-personeel. Het 'eindplaatje' van dit gigantische project werd beschreven in het op 4 mei 1984 verschenen eerste voortgangsrapport Reorganisatie Rampenbestrijding, dat werd ondertiteld als 'Schets van een nieuwe organisatie'. Tot het uitbrengen van voortgangsrapporten aan de Tweede Kamer had de staatssecretaris zich verplicht en die verplichting nam de opvolger van drs. M./.J. van Amelsvoort, mevrouw D.Y.W. de Graaff-Nauta over. In maart 1985 verscheen het tweede voortgangsrapport, getiteld 'Doorsnede van het project' en een jaar later het derde, met de V1JFTKÏ JAAR INSPECTIE
veelzeggende titel 'Van voorbereiding naar invoering'. Het vierde voortgangsrapport, dat in april 1987 uitkwam, heette 'Hulpverlening in kaart gebracht' en besteedde veel aandacht aan de vooruitgang en tegenslagen bij de regio-vorming en de goedkeuring van grens-overschrijdende regio's. Ook werden de verschillen tussen de samenwerkingsgebieden van de basisgezondheidsdiensten, het Rode Kruis, de centraalposten ambulancevervoer, politie en brandweer gesignaleerd. Veel aandacht kreeg ook de herplaatsing van noodwachtambtenaren, die op enkele kleine problemen na redelijk succesvol was verlopen. In het vijfde en voorlopig laatste voortgangsrapport van maart 1988, dat als naam 'Van beleid naar uitvoering' meekreeg, werd aangekondigd dat het Rijk aan het terugtreden was. De daadwerkelijke uitvoering werd in handen gegeven van de provincies en regio's, maar door met name de beschikbaarstelling van geldmiddelen bleef het Rijk zijn verantwoordelijkheid behouden. In datzelfde rapport moest met enige spijt worden vastgesteld dat op sommige punten vertragingen waren voorgekomen, maar dat de reorganisatie op 1 januari 1990 goeddeels zou zijn voltooid en de nieuwe organisatie rampenbestrijding op 1 mei 1992 'meetbaar optimaal effectief zou zijn. Het bijzonder veel omvattende project nodigt al snel uit tot het in detail beschrijven van de resultaten en tegenslagen, maar dat zou een boekwerk apart moeten worden. Dat het project en de vele deelprojecten jarenlang een zware druk betekenden voor de leiding en medewerkers van de directie Brandweer, maar ook voor de districtsinspecties en de regionaleen gemeentebrandweren, staat wel vast. Zelden is een dergelijk groot project met een zodanig resultaat binnen een ministerie tot stand gekomen en een extra woord van lof is dan ook zeker niet misplaatst. Nog meer reorganisatie Niet alleen de inspectie/directie Brandweer veranderde onder invloed van alle ontwikkelingen. Ook de andere organisaties op brandweergebied in Nederland ontkwamen niet aan herstructureringen. De KNBV, die sinds 1965 in samenwerking met de VNG al over een eigen bureau beschikte, nam ook het secretariaat van de Amstelveengroep en de SBOiN op. Met ingang van 1 januari 1981 ging ook de KNBV in een nieuwe vorm werken. Het werd weer een landelijke vereniging, waarin alle voor de brandweerzorg verantwoordelijke bestuurlijke instanties bij elkaar werden gebracht. In het bestuur werden vijf volwaardige zetels gereserveerd voor brandweercommandanten. De samenwerking met andere verenigingen en met name de NVBC was er dus aanzienlijk op vooruitgegaan. Sinds 1977 gaven de beide verenigingen, op instigatie van de toenmalige NVBC-voorzitter R.H.P. Baaij, weer gebroederlijk 185
één vakblad uit, onder de naam 'Brand en Brandweer'. De samenwerking met ook een derde vereniging, het College van Commandanten van Regionale Brandweren, verliep vooral dankzij de Amstelveengroep, ook uitstekend en op 25 april 1986 kwam men tot de oprichting van de Nederlandse Brandweer Federatie (NBF), waarin KNBV, NVBC en CCRB samenwerkten. In feite werd de NBF daarmee de opvolger van de Amstelveengroep, die zoveel positiefs had bijgedragen aan de eenheid van de Nederlandse Brandweer. De vruchtbare samenwerking tussen alle organisaties leidde ook tot een snelle en ingrijpende verandering in het onderwijs. In oktober 1977 was door de minister van Binnenlandse Zaken al de Commissie Organisatie Brandweeropleiding ingesteld, met het oog op het toekomstige brandweerbeleïd na de nota Hulpverlening. In mei 1982 kwam deze commissie uiteindelijk met een structuurplan voor de organisatie van de brandweeropleidingen en in september van datzelfde jaar kon het onderwijs in de nieuwe stijl aan de hand van de door de hoofdinspecteur goedgekeurde leerstof van de SBOiN een aanvang nemen. Daarin was ook het nieuwe aflegsysteem verwerkt, dat met ingang van 1 januari 1983 werd ingevoerd en uitging van een blusgroep van zes man, bestaande uit de bevelvoerder, de chauffeur/pompbediener, een aanvalsploeg en een waterploeg. Het nieuwe examenreglement dat door de herstructurering nodig was geworden, werd op 12 januari 1983 geldig, waarna de aparte opleidingen 'Persluchtmaskerdrager', 'Pompbediener' en 'Hulpverlener' werden geïntegreerd in de opleiding per rang. Ook voor de hogere rangen werden nu opleidingen ontworpen en in oktober 1983 ging de eerste opleiding voor vrijwillig brandweerofficier met veertig cursisten van start in Hilversum. De taakuitbreidingen in het kader van de rampenbestrijding en de daarvoor benodigde opleidingen dreigden echter een onaanvaardbaar hoge belasting voor zowel de opleidingsinstituten als de leerlingen te worden, zodat naar nieuwe wegen moest worden gezocht. Bovendien had de minister in de Brandweerwet 1985 inmiddels vergaande bevoegdheden gekregen op het gebied van de brandweeropleidingen, zodat een herbezinning op de inrichting en taakverdeling noodzakelijk werd. Het overleg tussen alle betrokkenen leidde tenslotte in 1986 tot twee overeenkomsten tussen het Rijk enerzijds en de SBOiN anderzijds over de nieuwe structuur van het brandweeronderwijs en de inpassing van de opleiding voor de rampenbestrijding, alsmede de wijze waarop het Rijk van zijn in de Brandweerwet gegeven bevoegdheden gebruik zou maken. Als gevolg daarvan werd een Coördinatiecommissie ingesteld, waarin het Rijk, de SBOiN en de KNBV vertegenwoordigd waren. 186
Ontworpen was een modulaire structuur van de opleidingen voor de verschillende rangen, bestaande uit verplichte- en keuzemodules. Daardoor kon de voor bepaalde functies binnen de brandweer benodigde kennis worden verbeterd, terwijl overbodige wetenswaardigheden konden worden overgeslagen. Per 1 september 1988 werd het nieuwe modulaire onderwijs gestart en in december werden de eerste 5000 module-examens volgens het nieuwe examenreglement van 1988 afgenomen. Voor met name de districtsinspecties betekende de nieuwe structuur aanvankelijk een behoorlijke extra-belasting, nu het
aantal examens ineens was verdrievoudigd. Omdat de geautomatiseerde examen-administratie pas begin 1990 helemaal operationeel was, moest vooral in het eerste jaar van de nieuwe werkwijze bijzonder veel tijd en inspanning in de tijdige verwerking van de examens worden gestoken. Ook de Rijksbrandweeracademie kreeg geen kans om op zijn lauweren te rusten. Eveneens in het kader van de reorganisatie van de rampenbestrijding was het aantal benodigde aanvullende opleidingen voor bevelvoerenden, maar ook voor kaderfunctionarissen van andere disciplines en bestuurders toegenomen. Deze opleidingen moesten grotendeels in eigen beheer worden samengesteld, georganiseerd en uitgevoerd. Daarnaast ging ook de officiersopleiding niet meer van een leien dakje. Misschien lag dat ook wel aan de oprichting van de eigen studentenvereniging 'Hephaistos' door de deelnemers aan de VAN INSPLC I IL NAAK DIKl-t I II'
20ste en 21ste opleiding, maar ook wellicht aan de vereiste kennis, waarvan door de uitbreiding van de brandweertaak meer moest worden vergaard in net zo weinig tijd als in 1959. Bovendien bleek het niet zo makkelijk meer om kandidaten voor de rijksopleidingen te werven, onder andere omdat gemeenten terughoudend waren in verband met de overname van noodwachtofficieren uit de op te heffen BB organisatie. Bovendien was de gemiddelde salariëring bij de gemeentelijke korpsen, die toch immers de studenten moesten leveren, niet altijd even aantrekkelijk. Open dagen en wervingsfolders mochten de problemen niet oplossen, maar een verbetering kwam in zicht met het besluit van de staatssecretaris in 1986 om jaarlijks maximaal 15 adspirant-officieren voor rijksrekening te doen opleiden. Dat drukte de kosten voor de gemeenten aanzienlijk, waardoor het weer aantrekkelijker werd om de volledig opgeleide officieren in dienst te nemen. Voor de studenten echter was het niet zo'n hele prettige regeling, want zij werden aangesteld zonder een arbeidsovereenkomst en moesten zien rond te komen met een zakgeldregeling. Pas per 1 juni 1988 kwam hierin verbetering door de inwerkingtreding van het Besluit rechtspositieregeling studenten RBA. Per 1 oktober 1989 werd voor de hele academie de regeling herzien en het reglement en de instellingsbeschikking van respectievelijk 1959 en 1981 vervangen door een aan de nieuwe tijd aangepaste beschikking. Daarin werden de verhoudingen binnen de RBA duidelijker vastgelegd, een structureel overleg geschapen tussen leiding en studenten en het opleidingsprogramma aangepast aan de nieuwe modulaire structuur.
Dat laatste verliep niet zo gladjes, omdat in een zeer korte tijd een aantal modulen van allerlei rangen tussen brandwacht en hoofdbrandmeester moesten worden 'genomen'. Dat leidde op bepaalde momenten tot extreme studiebelastingen, die de verstandhouding niet altijd ten goede kwamen. Door de goede wil van alle betrokkenen kon gelukkig een werkbare oplossing worden gevonden, waarvan de volgende groepen studenten zullen kunnen profiteren. De ontwikkelingen op de RBA werden al sinds de instelling van het curatorium in 1982 op de voet gevolgd, maar sinds 2 juni 1989 was dit orgaan extra alert, want toen verkreeg het zijn wettelijke basis in een Koninklijk Besluit. Dat was mogelijk geworden door een wijziging in de Brandweerwet, waar per 19 april 1989 artikel 18a was ingevoegd. Daarin werd het curatorium met name genoemd. Het kreeg tot taak: 'het toezicht houden op aangelegenheden betreffende de RBA en opleidingen daaraan in het bijzonder.' Bovendien kon men gevraagd en ongevraagd advies geven over deze zaken aan de minister van Binnenlandse Zaken. Dat kon ook de Brandweerraad - zoals bekend was - al sinds de Brandweerwet van 1952 bestond. Ook was onder de vigeur van de nieuwe Brandweerwet een plaats voor de Brandweerraad ingeruimd - maar diens positie werd aanmerkelijk sterker met een eigen regeling in de Wet op de Brandweerraad van 1986, die op 1 maart 1987 in werking trad. Daarbij werd nog eens de onafhankelijke positie van dit instituut benadrukt en het gewicht van de adviezen aangegeven.
JAARVERSLAG 1989
BRANDWEERRAAD
Andere projecten Behalve het project Reorganisatie Rampenbestrijding had de directie Brandweer nog enkele andere onderwerpen in de la. Zo was er bijvoorbeeld de poging van de Werkgroep organisatie Emancipatie Brandweer (WEB), die in januari 1983 door de directeur Brandweer was ingesteld en met steun van enkele andere specialistische departementsonderdelen moest trachten de vooroordelen tegen vrouwen bij de brandweer te doen wegnemen of althans te verminderen. Hoewel beslist geen onverdienstelijk werk werd geleverd, lijkt de gedachte gerechtvaardigd, dat het gemakkelijker is om binnen enkele jaren de hele brandweer om te smeden tot een algemene hulpverlenings- en rampenbestrijdingsorganisatie dan het aantal vrouwen daarin op het gewenste peil te brengen. Een onverwachte extra bezigheid voor met name de leiding vormde de bemiddeling in het (georganiseerd) overleg tijdens de landelijke acties van brandweerpersoneel, die in oktober en november van 1985 een vervolg waren op de eruptie van ontevredenheid onder het Amsterdamse brandweerpersoneel. Een ware uitdaging vormde het Project Kernongevallenbestrijding, dat in 1986 werd opgestart door de ministers van \H<)
VAN INSPECTIE NA,
STEUN UW LOKALE
BRANDWEER "hef volgende leven dat zij redden kan dat van u zijn Binnenlandse Zaken en VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu). Directe aanleiding was het evaluatierapport van het onderzoeksbureau Berenschot BV naar de overheidsreactie op het kerncentrale-ongeval in Tsjernobyl. Het gezamenlijke project kreeg als doelstelling mee 'het vastleggen van overheidsoptreden (in operationele vorm) bij (relevante) typen kernongevallen en het definiëren van de benodigde voorzieningen en regelingen'. Het project paste natuurlijk mooi bij de taken van de directie Brandweer op het gebied van de rampenbestrijding en bezorgde dus niet alleen veel werk, maar veroorzaakte ook een aantal positieve gevolgen en koerswijzigingen. In februari 1989 bracht men het rapport uit, maar al een jaar daarvoor was als indirect gevolg van het project gestart met het ontwerp van een landelijk meetnet nucleaire incidenten LMNI. Het net, dat in 1992 landelijk operationeel moet zijn, zal dan bestaan uit 300 meetposten, die via een modem op het nationaal noodnet worden aangesloten en verbinding krijgen met 43 regionale-, 12 provinciale-, alsmede twee nationale computers. Dit LMNI vormt een welkome ondersteuning van de Waarschuwings- en Verkenningsdienst, waarvan de opbouw in het kader van de rampenbestrijding eveneens in 1988 begon. Een andere noodzaak die was aangetoond tijdens het project Kernongevallenbestrijding, was die van een goed functionerende nationale crisiskamer. Op grond daarvan werd op 1 juni 1988 besloten het Landelijk Coördinatie Centrum (LCC) in het ministerie van Binnenlandse Zaken middels een apart project te renoveren en geschikt te maken voor dat doel. Het LCC, dat een belangrijke rol speelt bij de rampenbestrijding in met name 'buitengewone omstandigheden', viel natuurlijk voor een belangrijk deel onder de verantwoordelijkheid van de directie Brandweer, zodat ook voor dit project weer extra inzet nodig was. Aansluitend hierop werd ontdekt, dat het landelijk inductortelefoonnet ten behoeve van de BB niet meer naar behoren werkte en vervangen diende te worden. In goed overleg met de andere belanghebbende instanties en de PTT werd eind 1989 190
besloten tot het realiseren van een Nationaal Noodnet, dat via de nieuwste technieken van de PTT moest zorgen voor een goede verbinding tussen alle belangrijke diensten en instanties en geen last zou hebben van het 'gewone' telefoonverkeer. Als eerste prioriteit kon de verbinding tussen de regionale alarmcentrales onderling en het LCC worden bewerkstelligd. Dat het in
benarde tijden ook nog schortte aan de voorlichting door de overheid was gaandeweg het project ook duidelijk geworden, zodat besloten werd tot de oprichting van de Commissie VORAMP (Voorlichting Grootschalige Incidenten en Rampen), die op 6 mei 1987 van start ging en in mei 1989 zijn rapport uitbracht, vergezeld van complete draaiboeken. Ook hierin had de directie Brandweer zijn woordje meegesproken. Het sluitstuk van het Project Kernongevallenbestrijding was de overhandiging van het eindrapport van het deelproject PKOB-Borssele aan de Commissaris der Koningin van Zeeland op 21 februari 1990. Niet dat daarmee het hele project was afgelopen, maar het voorbereidende ambtelijke werk was min of meer afgerond en het woord was nu aan de bestuurders. Hoewel beloofd was het Project Reorganisatie Rampenbestrijding niet in detail te beschrijven, dienen enkele punten toch even te worden uitgelicht. Eén van de thema's van het project was de afbouw van de oude BB-organsiatie. Deze werd per 1 juli 1986 bij wet officieel opgeheven, maar zo eenvoudig was dat natuurlijk niet.
enbaai'ilding Implementatie kernenergiecent ale Borssele Hoofdlijnen
Bij de liquidatie van de BB werden enorme hoeveelheden materiaal overgedragen aan de directie Brandweer. Hiervoor diende een geweldige hoeveelheid werk te worden verzet
Behalve de herplaatsing van het noodwachtpersoneel was er nog een grote hoeveelheid materieel en materiaal, gebouwen en tal van andere bezittingen. De liquidatie van alle oude BB-kringen verliep door tijd- of motivatiegebrek niet altijd even snel en de inname van het materiaal was natuurlijk ook een geweldig karwei. Als men bedenkt dat in 1988 ongeveer 22 000 pallets met materiaal en uitrusting aan de directie Brandweer werden overgedragen. Deze moesten worden geïnventariseerd en vervolgens verdeeld over de overtollige magazijncomplexen. Hieruit blijkt al dat er een geweldige hoeveelheid werk is verzet. In die periode moest met het centraal magazijn ook nog eens verhuisd worden en op 14 september 1989 opende staatssecretaris De Graaff-Nauta het nieuwe logistieke centrum in Zoetermeer, dat enkele maanden daarvoor in gebruik genomen was. In dat nieuwe centrum waren het beproevingsstation, het centrale magazijn en de centrale werkplaats ingericht. Vandaar werden de oude BB-materialen waar nodig afgestoten en de uitrusting van de nieuwe rampenbestrijdingsorganisatie verdeeld over de regio's. Tot die uitrusting behoorde ook een aanzienlijke hoeveelheid rollend materieel ten behoeve van onder andere de 85 in ons land te vormen brandbestrijdingscompagnién, die daarvoor in totaal 1020 bluseenheden nodig zouden hebben. De helft daarvan werd door het Rijk - de directie Brandweer dus aangeschaft. In eerste instantie werden de oude BB-dieselmotorspuiten gereviseerd en verdeeld en werden tussen 1982 en 1986 52 tankautospuiten groot vermogen gekocht. Verder werden 165 DAF-vrachtwagens besteld, bestemd voor de reddings- en geneeskundige pelotons. Daarvan werden er ruim vijftig over de regio's verdeeld en kwam het restant terecht bij het KMC. Bovendien werden in 1988 en 1989 nog eens 64 haakarmbakvoertuigen ten behoeve van de regio's aangeschaft, waarmee
DAF-vrachlwagens bestemd voor reddings- en geneeskundige pelotons
Op 18 november 1986 werd de 150e DAF-vrachtwagen officieel overhandigd aan de staatssecretaris Mw de Graaff-Nauta
Nieuw materieel werd ontwikkeld voor de rampenbestrijding, maar ook werden vernieuwingen ingevoerd in de benaming van hel materiaal: het '6-duimssysteem' werd '150 mm watertransport' en 'wissellaadbakken' gingen 'haakarmbakvoertuigen' heten 193
VAN INSPECTIE NAAK DIRECTIE
de wissellaadbakken ten behoeve van de rampenbestrijding konden worden verplaatst. Het opmerkelijkste product in dit kader vormde echter wel de dompelpomp-units met de daarbij behorende watervoerende armaturen. De eerste zes exemplaren daarvan werden in september 1988 overgedragen aan regionale brandweren en de totale order bevatte 150 stuks, te leveren in drie jaar tijd. Het systeem was ontwikkeld door de directie Brandweer en de Nederlandse industrie samen en bedoeld om grote hoeveelheden water eventueel over grote afstanden te verplaatsen met zo weinig mogelijk personeel. De haakarmbak zelf bevatte een kast met daarin een kilometer persslang van 150 mm doorsnede, die zodanig zig-zag gevouwen en gekoppeld was, dat de leiding vanuit een redelijk snel rijdend voertuig kon worden uitgelegd. Naast deze kast bevond zich een dompelpomp-unit, die als zelfstandige haakarmbak kon worden vervoerd of op de grote bak werd meegenomen. Deze unit bestond uit een dompelpomp met turbine-aandrijving vanuit het hoofdaggregaat, waarbij de eerstgenoemde eenvoudig in het water gegooid kon worden en vandaar het water oppompte naar de laatstgenoemde, die het dan met een capaciteit van ruim 4000 liter per minuut bij een druk van 8 bar verder transporteerde naar het beoogde inzetgebied. Aan het einde van de slangleiding kon eventueel een eveneens in Nederland ontwikkeld oscillerend waterkanon worden geplaatst, dat na instelling zelfstandig in een bepaalde richting kon blijven spuiten en dus uitermate geschikt was voor de bestrijding van grote oppervlaktebranden. Dit vernuftige simpel te bedienen en op duurzaamheid gebouwde systeem werd met medewerking van de brandweer Capelle aan de IJssel tijdens de grote internationale brandweertentoonstelling Interschutz 1988 in Hannover voor het eerst in het buitenland gedemonstreerd en daar moesten de ademloos toekijkende buitenlandse collega's toegeven, dat de Hollanders niet alleen water konden tegenhouden, maar toch ook verplaatsen. Andere interessante uitrustingen, die de brandweren in het kader van de rampenbestrijding ontvingen waren de uiterst moderne apparatuur en handleidingen ten behoeve van de opbouw van de waarschuwings- en verkenningsdiensten en de 1600 breedbandmobilofoons en 1000 -portofoons, waarmee de communicatie in moeilijke tijden gewaarborgd was. Voor het vervoer van de bij de rampenbestrijding benodigde reddingspelotons en hun uitrusting werd in 1989 en 1990 ook driftig geëxperimenteerd, waarbij gedurfde ontwerpen niet geschuwd werden. In samenwerking met de regionale brandweer Noord-Friesland ontwikkelde de directie Brandweer een haakarmbak, waarin zowel het personeel als het materieel vervoerd konden worden en waarbij de veiligheid van de inzittenden toch 194
op voldoende wijze, bleef gewaarborgd. Een laatste opvallende bijzonderheid die we vermelden is de internationale rampenbestrijdingsoefening 'Eurokat', die in september 1989 gehouden werd in samenwerking met de Duitse en Belgische collega's en met deelname van ook Nederlandse brandweren. Ondanks de taalverschillen bleek er snel genoeg organisatie in de hulpverlening te kunnen worden gebracht en dat was een prettige gedachte, omdat met zowel België als Duitsland overeenkomsten waren afgesloten of voorbereid, waarin de wederzijdse grensoverschrijdende assistentie werd geregeld. Het sluitstuk van de vernieuwing van de rampenbestrijding zal de 'Handleiding Rampenbestrijding' worden, waarvan het eerste concept in juni 1988 in samenwerking met het ministerie van is.
r^r"""1"
1
1
'2
195
VAN INSI'LC llliNAAK V-
WVC en vertegenwoordigers van de verschillende disciplines werd samengesteld. Naar verwachting kan nog in 1990 de definitieve versie worden gepresenteerd.
Een project, dat tenslotte ook niet onvermeld mag blijven, is het Preventie-activiteitenplan PREVAP, ter ondersteuning van de uitvoering van de brandbeveiligingsverordening. Het eerste exemplaar van PREVAP, bestaande uit een handleiding en daarbij behorende software, werd op 26 oktober 1989 tijdens het NVBC-congres in Epe uitgereikt en illustreert nog eens de invloed van de automatisering bij de brandweer. Zelfbeheer Keren we terug naar de interne organisatie van de directie Brandweer, dan komen we in 1987 de kreet 'zelfbeheer' tegen, die - in tegenstelling tot wat sommigen beweren - niets met 'zelfbeheersing' te maken heeft. Door de ontwikkelingen binnen en buiten het ministerie, was nog voordat de grote reorganisatie van 1982 geheel was afgerond, al weer een nieuwe reorganisatie nodig geworden. Een algehele reorganisatie binnen het departement onder het motto 'BiZa verzet de bakens', een nieuwe kijk op het ontwikkelen en uitvoeren van beleid en de rol van de directie Brandweer in het totaal vernieuwde brandweerwezen noopten tot een herbezinning op de vorm en de wijze waarop de directie gerund werd. Als 'proeftuin' binnen het ministerie werd de directie Brandweer VIJFTIG JAAR INSP1
uitverkoren te werken met een beperkte vorm van zelfbeheer met ingang van 1 Januari 1988. Een jaar later, per 1 januari 1989, werd begonnen met volledig zelfbeheer. De belangrijkste kenmerken van wat men 'zelfbeheer' noemde waren: - contractmanagement op basis waarvan taakstelling en verantwoording moet plaatsvinden; - een wijze van werken die meer resultaat-gericht dan activiteitgericht was en - decentralisatie van beheersbevoegdheden naar lagere managementsniveaus, met name de personele en financiële functie. In deze nieuwe werkwijze sloot de directeur Brandweer een managementcontract met zijn chef, de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid, die op zijn beurt een contract sloot met zijn baas, de secretaris-generaal van het departement. In het contract werden de beoogde resultaten vastgelegd, de daarvoor benodigde middelen, alsmede een verantwoordelijke chef aangewezen. Ter begeleiding van de proef werd een projectgroep opgericht onder leiding van de plaatsvervangend directeur Brandweer. De nieuwe structuur van de directie, die pas definitief kon worden vastgesteld in de eerste helft van 1989, was gebaseerd op de doelstellingen: - meer aandacht voor beleidsontwikkeling; - versterking van de eigen positie in relatie tot de omgeving; - vergroting van de politieke en bestuurlijke gevoeligheid. Eerst moest echter nog een andere organisatorische hobbel worden genomen, toen in het najaar van 1988 de directie Brandweer een afslankingsopdracht kreeg, waarbij het aantal begrotingsplaatsen moest worden teruggebracht van 205 naar 190. Door het opheffen van de afdeling Beschermingsvoorzieningen, de samenvoeging van de inspectiedistricten VI en IV, en het schrappen van enkele andere functies per 1 januari 1989 kon aan die opdracht worden voldaan. Nog voordat de nieuwe reorganisatie kon worden afgerond, werd de directeur die zich daarvoor zoveel moeite getroost had, F.O. Vijselaar, geroepen tot een andere functie binnen het ministerie, die hij per 1 april 1989 aanvaardde. Tot zijn opvolger werd de commandant van de Amsterdamse brandweer, mr. G. Herkemij benoemd. Herkemij, op dat moment 48 jaar oud, had weer een heel andere achtergrond dan zijn voorgangers. Eigenlijk was hij de eerste hoofdinspecteur/directeur, die niet van militaire huize kwam. Hij was sinds 1966 brandweerofficier en had zich in korte tijd door zelfstudie de hoedanigheid van meester in de Rechten verworven. Bij de Amsterdamse brandweer had hij uitgeblonken door zijn organisatorische eigenschappen en was hij binnen elf 1 97
jaar plaatsvervangend commandant geworden en sinds 1 november 1980 was hij commandant. Onbekend met de landelijke brandweeraangelegenheden was hij zeker niet, want op het moment van zijn benoeming tot directeur Brandweer was hij voorzitter van het CCRB, secretaris van de NBF en lid van het Curatorium van de RBA. Hij kreeg de schone taak de reorganisatie, de uitvoering van zelfbeheer en de daarmee gepaard gaande cultuurverandering binnen de directie Brandweer af te ronden. Over de nieuwe weg van de brandweer deed hij een boekje open tijdens het al eerder genoemde NVBC-congres van oktober 1989 in Epe, toen hij de aanwezigen opriep de bestuurlijk-politieke kant van de hulpverlening in de gaten te houden. Ook kondigde hij de 'inspectie-nieuwe stijl' aan, waarbij de districtsinspecteurs met ingang van het jubileumjaar 1990 meer bevoegdheden en mandaat kregen, bedoeld voor het meten van de resultaten van de inspanningen van de regio's voor de opbouw van de rampenbestrijdingsorganistie in relatie met de daartoe verstrekte middelen. Dat 1990 het jubileumjaar was, maar ook het jaar van het begin van een nieuwe geschiedenis was voor de goede verstaanders snel duidelijk. De viering van het jubileum was bij Herkemij overigens in goede handen, want hij was één van de inspirerende organisatoren achter het 100-jarig jubileum van de Amsterdamse brandweer in 1974, de manifestatie Mokum-700 in het daarop volgende jaar en de grote Sail-manifestaties, die elke vijfjaar in Amsterdam plaatsvinden. Al vroeg in het jubileumjaar werden de feestelijkheden voorbereid, en werden stickers, posters en vlaggen ontworpen. Het hoogtepunt van de viering werd gevormd door een kolosaal 'verjaardagspartijtje' voor de brandweer in Nederland, dat op zaterdag 23 juni op het KMC-terrein in Crailo werd gehouden. sest op 23 juni 1990 in Crailo jjenheid van het 50 jarig n van de inspectie
In samenwerking met het Algemeen Brandweer Wedstrijd Comité van de NVBC werden daar internationale brandweerwedstrijden en gewestelijke wedstrijden Technische Hulpverlening gehouden. Een groot aantal instanties en verenigingen, waaronder natuurlijk het door de directie gesteunde Nationaal Brandweermuseum bezetten een groot parkeerterrein met een informatiemarkt en exposities van historisch materieel, terwijl ook de inspectie zelf en andere organisaties op het gebied van de rampenbestrijding zoals het Rode Kruis Korps, politie en KMC, tentoonstellingen hadden ingericht. Verder waren een groot aantal fabrikanten van brandweermaterieel aanwezig, die een verscheidenheid aan voertuigen toonden en demonstreerden. Ook was er zelfs een orgineel werkende 90-jaar oude stoomspuit van de Amsterdamse brandweer, Herkemij's brandweerwieg, die in capaciteit nauwelijks bleek onder te doen voor het modernste pompmaterieel. Zelfs minister van Binnenlandse Zaken mevrouw Dales was aanwezig en liet zich op haar gemak rondleiden, waarbij ze zich zeer geïnteresseerd toonde voor zowel het oude als het nieuwe. Voor het personeel van de directie Brandweer en de inspectie voor het Brandweerwezen werd op 19 oktober een feestdag georganiseerd in de traditioneel saamhorige stemming. Ondertussen bleef het werk niet stilstaan en de belofte van een inspectie-nieuwe stijl en een op zijn nieuwe taken toegesneden structuur van de directie werden langzaam aan waargemaakt. Behalve het vieren van het feest, was er nog het productplan voor 1990, voor welks uitvoering de directie Brandweer zich contractueel had vastgelegd. In het productplan, onderdeel van het managementcontract, werden voor 1990 veertien beleidsprioriteiten vastgesteld, die als volgt waren verdeeld: • In het kader van (het Project Reorganisatie) rampenbestrijding, waarvan het doel was dit project in 1991 te beëindigen: - bestuurlijke infrastructuur, - eenheid van opvatting, - materiële infrastructuur, - opleiding en oefeningen en - bijdrage aan het voorlichtingsproject VORAMP; • Ten behoeve van de brandweerzorg: - operationele automatisering, - voorkomen en beperken van slachtoffers en schade ten gevolge van incidenten, - kosten/baten-analysemodel; normering van de brandweerzorg, - gegevensdefinitie/situatierapport brandweer en - probleemanalyse vrijwilligheid brandweer; 199
• -
In het kader van het openbaar veiligheidsbeleid: project kernongevallenbestrijding, actieplan rampenbestrijding, renovatie LCC en beleidsontwikkeling openbare veiligheid.
Hoewel dit op het eerste gezicht een serie losse kreten lijkt, zijn voor elke beleidsprioriteit het doel, middelen en de verantwoordelijkheden vastgelegd, waardoor de te verwachten resultaten voor de betrokken ambtenaren duidelijk zijn. Extra aandacht werd in het jubileumjaar ook geschonken aan de bedrijfsbrandweren. Per 1 maart 1990 trad het besluit Bedrijfsbrandweren in werking en daarmee was de hele Brandweerwet 1985 van kracht. Het besluit werd ingegeven door de PostSevezo-richtlijn van de EG, waarin de lidstaten verplicht werden om in en rond bepaalde risicovolle industrieën bepaalde maatregelen te treffen. Aandacht trok ook de reorganisatie van het KMC, mede mogelijk gemaakt door de ondertekening van het KMC-besluit op 21 september 1989, waarin de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de beide betrokken ministeries, BiZa en Defensie werden verdeeld en vastgesteld. Om de kosten van het korps enigszins terug te dringen werd het aantal mobiele colonnes van ongeveer 1000 man elk teruggebracht van 19 naar 15, waarbij de 12 ziekenautocompagnieën, met ieder 108 gewondentransportvoertuigen werden geïncorporeerd bij de gewondentransportcompagnieën. De nooddrinkwatervoorziening van het KMC bleef in stand. Bijzondere aandacht trok in het jubileumjaar de indiening van het ontwerp-Besluit Aanstellings- en bevorderingseisen brandweerpersoneel, ondanks de grote kritiek die het in den lande had ondervonden. De negatieve reacties concentreerden zich vooral op het gebied van de aantasting van de gemeentelijke autonomie en de te zware eisen die aan vrijwillige commandanten gesteld werden. Voor dat laatste had de minister in zoverre gehoor, dat zij daarvoor een ruime overgangstermijn in acht wilde nemen, maar de rest van het ontwerp-besluit bleef vrijwel onaangetast. Het kon de feestvreugde echter niet bederven en het jubileumjaar werd met recht een gedenkwaardig jaar. Niet alleen was er alle reden om in tevredenheid om te zien, er is ook alle aanleiding om in de toekomst te stappen. De directie Brandweer staat immers nog maar aan het begin van de nieuwe weg.
oorzaken van persoonlijke ongevallen bij branden in gebouwen
BRAND HOTEL POLEN Een van de wettelijke taken van de inspectie is het doen van onderzoek naar het verloop van een ramp. ongeval of brand. Zo zijn er diverse onderzoeken verricht Enkele voorbeelden zijn hier uitgelicht. Deze onderzoeken kunnen conclusies opleveren waarmee de regelgeving aangepast kan worden. Ook kan de uitkomst van een onderzoek gevolgen hebben voor de uitrusting of de wijze van optreden voor de brandweer. Na een sluimerend bestaan van 50 jaar is in het jubileumjaar voor eerst daadwerkelijk door de minister opdracht gegeven voor het in zijn naam uilvoeren van een dergelijk onderzoek Rechts: de tang waarmee door medewerkers van de districtsinspecties de monsters tijdens het brandonderzoek werden verzegeld
10 Hoofdstuk één
Ben nieuw begin In 1990 werd niet alleen een periode afgesloten, maar vooral een periode begonnen. De directie Brandweer onderging een organisatieverandering, die in het jubileumjaar zijn beslag kreeg. Evenals in de oude organisatie zijn er vijf hoofdafdelingen, maar door een verschuiving van de doelstellingen en taken zijn die volstrekt anders verdeeld. Hierna worden de (hoofd)afdelingen kort beschreven. Directie Brandweer/Inspectie voor het Brandweerwezen - 1990
Openbaar Veiligheidsbeleid en bestuurlijkejuridische zaken
Districtinspectie voor het Brandweerwezer
preparatie f repressie
leleidszaker otganisalii
Proiecten, Veiligheid
Weigevings aangelegenheder
Coördinatie Oefenbeleid
Preparatie e Repressie
ridische zaken
IU to m ati se ri ng s
beleid
203
Afdeling Bedrijfsvoering en Informatie Als gevolg van de departementale ontwikkelingen met als doel een bedrijfsmatiger functioneren zijn beheer en beleid dichter bij elkaar komen te staan. Zelfbeheer en contractmanagement zijn daar voorbeelden van. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rol van het directiesecretariaat sterk is veranderd. De taken waar de afdeling nu voor staat zijn: - de uitvoering van het zelfbeheer op het gebied van personeelszorg, interne organisatie en apparaatszorg; - de coördinatie en planning van de beleidswerkzaamheden van de directie; - het zorgdragen voor de informatievoorziening ten behoeve van het management en voor de documentaire informatievoorziening ten behoeve van de gehele directie; - de ondersteuning op het gebied van geautomatiseerde informatievoorziening en automatisering; - de voorlichting op het gebied van brandweer en rampenbestrijding aan externe relaties. Als gevolg hiervan is de naam van het directiesecretariaat aangepast aan het gewijzigde takenpakket: bedrijfsvoering en informatie. De afdeling bestaat uit de volgende sectoren: - Personeel en organisatie; - Management- en documentaire informatievoorziening; - Informatiebeleid en automatisering en - Externe betrekkingen.
Grote aftrek hebben altijd de landelijk uitgegeven folders gehad zoals 'He/pende handen', De brandweerman, hulpi/erlener bij uitstek' en de onlangs in 1990 verschenen uitgave 'De brandweer heeft u nodig'
Hoofdafdeling Openbaar Veiligheidsbeleid en Besiuurlijk-Juridische Zaken Als doelstellingen van de 'BiZa verzet de bakens'-operatie zijn onder andere vastgesteld de verbreding van het beleid op het gebied van de openbare veiligheid en versterking van de politieke en bestuurlijke beïnvloeding. In verband daarmee is gekozen voor een combinatie van de taken op het gebied van wetgeving en juridische aard met de taken op het gebied van de ontwikkeling van veiligheidsbeleid op strategisch niveau. Als gevolg daarvan is een nieuwe hoofdafdeling gevormd, die is opgebouwd uit de voormalige hoofdafdeling Wetgevingsaangelegenheden en Bestuurlijke/juridische Zaken en de afdeling Beleidszaken en Organisatie. Tevens heeft de toevoeging plaatsgevonden van de coördinatie van de onderzoekstaak, alsmede die van de internationale aangelegenheden. Eén en ander heeft geresulteerd in een hoofdafdeling OVBJZ, bestaande uit de afdelingen Wetgevingsaangelegenheden, Bestuurlijke en Juridische zaken en Beleidszaken en Organisatie, met het volgende takenpakket: - de behartiging van de politieke, bestuurlijke en juridische aspecten van het werkterrein van de directie; - de coördinatie van de internationale aangelegenheden van de directie;
- de coördinatie van het uitdragen van het beleid op grond van openbare veiligheid naar de politiek en het veld; - het bepalen van de koers van de directie met betrekking tot de brandweerzorg, rampenbestrijding en openbare veiligheid; - het zorgdragen voor de politieke, bestuurlijke en juridische aspecten van de ongevals- en rampenbestrijding; - het zorgdragen voor de hoofdlijnen van de functionele en organisatorische aspecten en - het ontwikkelen van het beleid op lange termijn op grond van openbare veiligheid. Hoofdafdeling Opleidingen, Oefeningen en Personeel
De hoofdafdeling OOP is onderverdeeld in de afdelingen: - Opleidings- en examenbeleid; - Coördinatie oefenbeleid en - Personeelsbeleid. De afdeling Opleidings- en examenbeleid draagt bij aan de kwaliteitsbewaking van het functioneren van de brandweer en rampenbestrijdingsorganisatie. De activiteiten, die hieruit voortvloeien zijn het opstellen van de examenopgaven, het formuleren van de scorings-instructies en het samenstellen van handleidingen voor uitvoering van de examens. Gezien de rijkstaak van kwaliteitsbewaking (vandaar de centrale examinering) heeft de afdeling een belangrijke coördinerende rol ten aanzien van de diverse onderwijsinstanties. Daarbij wordt de geoefendheid van de rampenbestrijdingsorganisaties ook niet uit het oog verloren. De afdeling Coördinatie oefenbeleid levert een bijdrage aan de ontwikkeling van een oefenstrategie ten behoeve van de geoefendheid van de rampenbestrijdingseenheden. Daartoe wordt de ontwikkeling van het oefenbeleid in het veld gestimuleerd en gecoördineerd en worden oefeningen begeleid. Verder ligt er een belangrijke taak in de ontwikkeling van nieuwe simulatietechnieken en standaardoefeningen. De afdeling Personeelsbeleid richt zich op de ontwikkeling van en advisering over een sociaal (rechtspositioneel) beleid ten behoeve van brandweer- en rampenbestrijdingspersoneel. Verder is de afdeling verantwoordelijk voor de ontwikkeling van een systeem van functiewaardering en heeft men een adviestaak op het gebied van het personeelsbeleid. De taken van de afdeling in relatie tot de officiersopleiding aan de RBA hebben betrekking op het behoeftenonderzoek, de werving en selectie en het in het oog houden van de rechtspositieregeling ten behoeve van de adspirant-officieren. Hoofdafdeling Preventie, Preparatie en Repressie.
De hoofdafdeling PPR is samengesteld uit de afdelingen: - Preventie; - Preparatie en repressie; - Operationeel automatiseringsbeleid. 205
De nieuwe hoofdafdeling is voortgekomen uit de oude afdelingen Preventie, Bestrijdings- en hulpverleningstechniek en voor een deel Telecommunicatie en automatisering. PPR is belast met de technische en technisch-organisatorische aspecten van het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van het preventie-, preparatie- en repressiebeleid met betrekking tot branden, ongevallen en rampen. Hierbij gaat het met name om de beheersing van de risico's zoals getypeerd in het 3e voortgangsrapport Reorganisatie Rampenbestrijding. Een belangrijke taak is het adviseren van gemeenten en diensten met betrekking tot de veiligheid van de bevolking onder normale en buitengewone omstandigheden. Men geeft als zodanig richting voor wat betreft de preventieve, preparatieve en repressieve maatregelen gericht op veiligheid. Daartoe wordt uitgebreid onderzoek verricht naar risico-analyse om inzicht te krijgen in de ongevals- en ramptypen waarna de prioriteiten voor de aanpak kunnen worden vastgesteld. In verband daarmee zijn veel activiteiten gericht op de ontwikkeling van hulpmiddelen ten behoeve van het veld, zoals PREVAP, IRIS, doctrines en procedures, enzovoort. De hoofdafdeling vertegenwoordigt BiZa in een aantal interdepartementale commissies die een afstemming nastreven op een aantal deelterreinen van het openbaar veiligheidsbeleid. Hoofdafdeling Techniek en Logistiek De bron van de goederenstroorr plaats vindt vanuit het Centraal Magazijn in Zoetermeer
De structuur van TL is gebaseerd op de verdeling van goederen voor de rampenbestrijdingsorganisatie (RBO) en de taak-
verdeling tussen de directie Brandweer en de RBO. Daarbij is onderscheid gemaakt in een standaard-goederenstroom (aanvullende bevoorrading naar de RBO vanuit de directie) en een stroom van niet-standaard-goederen naar de RBO (goederen die nieuw ontwikkeld worden of voor specifieke projecten zijn bestemd). Dit onderscheid vindt men terug in de samenstelling van TL, waarin twee afdelingen zijn opgenomen: - Logistiek beheer (ten behoeve van de standaard-goederen) en - Projecten, techniek en veiligheid (projecten en nieuwe producten). Naast deze grote onderdelen bestaan er binnen TL drie stafbureaus en een secretariaat. Deze bureaus en hun taken zijn: - Logistiek beleid (ontwikkeling logistiek beleid, procedures en coördinatie); - Klantenservice (controle op fysiek beheer, materieelkeuring, ondersteuning regio's ten aanzien van bevoorrading) en - Voortgangscontrole en uitgavenbeheer (opstellen begroting van de hoofdafdeling, kostencalculatie en financiële beheersing). Hoofdafdeling Financiën en Economie De zelfstandige positie van FenE maakt een rechtstreekse rapportagelijn naar de directie mogelijk. Daardoor ook kan men bijdragen aan de beleidsontwikkeling op directieniveau, in verband met het belang van het financiële aspect op het totaalbeleid van de directie. Rijksbrandweeracadem ie Ingevolge artikel 2 van de Regeling Rijksbrandweeracademie heeft de RBA tot taak: - het verzorgen van de opleiding en de vorming tot beroepsbrandweerofficier met het diploma hoofdbrandmeester; - het verzorgen van voortgezette opleidingen voor brandweerofficieren; - het verzorgen van opleidingen voor andere dan de hierboven genoemde leidinggevende functionarissen in de rampenbestrijdingsorganisatie en - het verrichten van onderwijs- en vormingsactiviteiten die van belang worden geacht voor brandweerofficieren en andere leidinggevende functionarissen in de rampenbestrijdingsorganisatie. Inspectie-nieuwe stijl Zoals hoofdinspecteur Herkemij in 1989 al had aangekondigd, zal de inspectie voor het Brandweerwezen en met name de districtsinspectie veranderen. Met de regionalisering en professionalisering van de brandweer leek het belang van de inspectie in de oude vorm af te nemen, omdat de korpsen zich steeds beter konden bedruipen. Mede in 207
verband met de reorganisatie van de rampenbestrijding werd een verschuiving van de technisch-uitvoerende rol naar de beleidsondersteunende bestuurlijke taak zichtbaar. De regio-vorming en de redelijk soepel verlopende reorganisatie van de rampenbestrijding waren voor een belangrijk deel te danken aan de inzet van de districtsinspecties, die daarbij de kracht van overtuiging gebruikten, waardoor oplegging van bovenaf niet noodzakelijk was. Door de veranderde rol van het centraal bureau na de nota Hulpverlening 1975 en de reorganisatie van de rampenbestrijding was 'Den Haag1 niet langer de ondersteuning van de districten, maar werden de rollen een beetje omgedraaid en werden de districten de uitvoerders van het Haagse beleid en de 'antennes' van het centraal bureau. Een korte tijd is dan ook overwogen de distrtictsinspecties af te schaffen, naar aanleiding van een algemene herbezinning over de noodzaak van gedeconcentreerde rijksdiensten in 1985. Geconstateerd werd echter, dat de districten vooral bij de uitvoering van het beleid na de Brandweerwet en Rampenwet nog hard nodig waren om de brandweren in 'het veld' te begeleiden. Toen de reorganisatie van de rampenbestrijding het einde naderde, werd opnieuw het belang van de districten onderzocht. Daarbij bleek dat advisering van lagere overheden op het breder
208
wordende terrein van openbare veiligheid noodzakelijk bleef en de districtsinspecteurs daar de aangewezen functionarissen voor waren. Bovendien waren er een aantal terreinen bijgekomen door de regelgeving op het gebied van de Arbo-wet, de Hinderwet en de Brandweerwet, waarin de districten een adviserende taak kregen. Gekozen werd dan ook voor de instandhouding van de inspectie en een versterking van de positie. Dit gebeurt onder andere door mandatering van bepaalde bevoegdheden van de minister aan de districtsinspecteur, die daardoor zelfstandig beslissingen kan nemen, zonder eerst 'Den Haag' te hoeven raadplegen. Als voorbeeld van zo'n bevoegdheid kan worden genoemd het verstrekken van de financiële bijdrage aan de regionale brandweren ten behoeve van de rampenbestrijdingsorganisatie. Zo'n mandaat houdt tevens in dat de districtsinspecteur de prestatieverklaring moet afgeven over de inspanningen die door de regionale brandweer op dat gebied zijn verricht. Eén en ander betekent, dat bij de districten de benodigde kennis aanwezig moet zijn op bestuurlijk- en Financieel gebied en de technische vraagstukken die de regio's zelf niet meer kunnen oplossen, worden behandeld door de specialisten in Den Haag. Door de nieuwe werkwijze verwacht men de districten tot gewoon departementsonderdeel te kunnen maken, waardoor de afzonderlijke 'inspectie-status' overbodig wordt. Na wijzigingen in de betreffende wettelijke regelingen en de intrekking van het Reglement op de inspectie voor het Brandweerwezen zal de oude inspectie-taak zijn vervallen. Daarmee komt dan een einde aan de inspectie, zoals wij die vijftig jaar lang hebben gekend. Vijftig jaar 'Doe goed, en zie niet om' luidt een verstandig advies, maar een jubileum als dit, op het keerpunt van een organisatie, nodigt al snel uit tot een blik in de historie. Zoals u heeft kunnen lezen, stak er meer achter die voor sommigen misschien verafgelegen en geheimzinnige club in Den Haag, dan men op het eerste gezicht zou zeggen. Met wisselend succes heeft met name dat centraal bureau geprobeerd richting te geven aan de Nederlandse Brandweer, hetzij door technisch- hetzij door bestuurlijk advies. Doel was en is steeds het verhogen van het peil van het brandweerwezen en in bepaalde perioden ook de rampenbestrijding. Inmiddels kan de Nederlandse brandweer aardig voor zichzelf zorgen. Er is bij de regionale- en gemeentelijke korpsen genoeg kennis en materiaal in huis om het nagestreefde peil te handhaven. Toch blijft er behoefte aan een 'denktank' voor de brandweer. Deze rol van het centraal bureau en later de directie Brandweer heeft zijn waarde bewezen in de geschiedenis en zal dat in de toekomst blijven doen. 209
Cultuur en taalgebruik in 'Den Haag' lijken niets meer gemeen te hebben met de traditionele brandweer, maar het zijn dan ook niet voor niets de specialisten. Ze zijn nodig om de band tussen de beslissers - de politiek - en de brandweer te blijven vormen, in het belang van de brandweer. De districten, dichterbij de brandweer, maar ook dichterbij 'Den Haag' vormen de onmisbare schakel naar en van 'het veld'. De Rijksbrandweeracademie ondertussen tracht alle groepen de voor hun belangrijke werk benodigde kennis bij te brengen. Belangrijke schakels vormen ook de organisaties als KNBV, NVBC, CCRB, NBF, SBOiN, VBB en tal van andere alfabetische samenstellingen met de letter 'B', die toch allemaal uiteindelijk weer in 'Den Haag' terecht komen. Kijken we terug in de vijftig jaar die achter ons liggen, dan vallen enkele dingen toch op. Zo valt het op, dat de inspectie zijn loopbaan begon met grote bevoegdheden onder een min of meer wettelijke regeling, die een sterk centralistisch karakter droeg. Vervolgens werd aan het einde van de jaren veertig aanzienlijk ingeleverd aan personeel en bevoegdheden, terwijl ook de wetgeving de gemeentelijke autonomie weer bijna geheel herstelde. Nadat het rijk door de nota Hulpverlening 1975 en de reorganisatie van de rampenbestrijding vooral financieel medeverantwoordelijk werd, kwam het centralistische karakter in de wetgeving en uitvoering weer langzaam terug. Ook de regionalisatie is geen nieuw verschijnsel. Onder druk van de dreiging van luchtaanvallen werden de gemeenten in de oorlog verplicht elkaar bijstand te verlenen binnen bepaalde, zonder inspraak aangewezen kringen. Na de bevrijding werd dit fenomeen nog enige tijd in stand gehouden, waarna de intercommunale hulpverlening weer verzandde in een beperking tot alleen de naastliggende gemeente. De verplichte kringindeling in het kader van de BB, die tussentijds een aantal keren is aangepast, was geen blijmoedig aanvaarde bundeling, hetgeen misschien we! een rol speelde bij de moeizaamheid waarmee regio's konden worden gevormd. Inzicht, overreding, maar vooral financiële stimulering vanuit het Rijk leidde uiteindelijk tot de regio's zoals wij die vandaag kennen. Opvallende herhalingen waren er ook op het gebied van de rampenbestrijding. De vóór de oorlog opgezette organisatie van de Luchtbeschermingsdienst ging er van uit, dat in tijd van oorlog de brandweer een onderdeel van de LBD zou worden. Tijdens de oorlog werd, mede dankzij de inspectie, de brandweer losgekoppeld van de LBD, en zelfs het brandweergedeelte van de LBD rechtstreeks onder de leiding van de 'vredesbrandweer' geplaatst. Direct na de bevrijding werd (het restant van) de LBD op rijksniveau bij de (inspectie) brandweer gevoegd en na het uitbreken van de koude oorlog weer losgekoppeld. Daarop kwam een BB-organisatie tot stand, waarin opnieuw de brandweer in vrjKlTG JAAR INSPECTIE
210
tijd van oorlog ondergeschikt werd aan de rampenbestrijdingsorganisatie. Na de nota Hulpverlening 1975 werd de brandweer van de BB losgekoppeld (zoals in 1940) en tegen het einde van de koude oorlog werd de rampenbestrijdingsorganisatie weer bij de brandweer ondergebracht (zoals in 1945). Ook intern is er niets nieuws onder de zon. De inspectie werd oorspronkelijk ingesteld als centraal orgaan, waarvan de districtsinspecties de uitvoerders werden. Na de inkrimpingen van 1948 werden de rollen omgedraaid en werd het centraal bureau het ondersteunende gedeelte van de inspectie. Nadat het Rijk zich vanaf 1975 weer intensief met de brandweer ging bemoeien, werd ook de rol van het centraal bureau en later de directie Brandweer sterker en thans worden de districtsinspecteurs weer de uitvoerders en vertalers van het centraal vastgestelde beleid. Zelfs het zelfbeheer is geen uitvinding van deze tijd. Toen de inspectie werd opgericht, was zij een zelfstandige dienst, die zichzelf in alle opzichten redde. De enige band met Binnenlandse Zaken was de verantwoording aan de secretarisgeneraal en later de minister. Voor specialistisch advies op bijvoorbeeld het gebied van wetgeving kon men te rade bij andere afdelingen. Nadat de inspectie in 1946 als zelfstandige rijksdienst ophield te bestaan, werden afdelingen als personeelszaken, comptabiliteit, huishoudelijke dienst, enzovoorts in de betreffende centrale afdelingen van BiZa opgenomen. In het kader van zelfbeheer zijn dat soort taken weer helemaal terug bij het eigen orgaan. Terugblikkend in de geschiedenis valt eveneens vast te stellen, dat de inspectie/directie Brandweer vrijwel constant te kampen had met onderbezetting. De klacht daarover herhaalt zich door de jaren heen en tot op de dag van vandaag. Dan moet het toch voldoening geven, om te kunnen zien dat er met zo weinig mensen toch zoveel is gedaan voor de brandweer in Nederland. Want bij de ontwikkeling van de handspuit tot dompelpomp-unit is het steeds de inspectie geweest die een centrale rol in de geschiedenis vervulde.
HOOFDSTUK EEN
,
Bijlagen
Hoofdinspecteurs brandweer 15-10-1940 Hoofdinspecteur van het Brandweerwezen; 12-09-1944 Hoofdinspecteur voor de Luchtbescherming en hel Brandweerwezen; 16-08-1946 Hoofdinspecteur voor het Brandweerwezen, Hoofd onderafdeling Brandweer en Burgerlijke Verdediging; 01-01-1948 Hoofdinspecteur voor het Brandweerwezen, Chef bureau Brandweer; 01-01-1955 Hoofdinspecteur voor het Brandweerwezen, Hoofd afdeling Brandweer; 01-05-1972 Hoofdinspecteur voor het Brandweerwezen, Hoofd hoofdafdeling Brandweer; 01-05-1982 Hoofdinspecteur voor het Brandweerwezen, Directeur directie Brandweer. P.L van Boven D.R.A. van Langen C.terPoorten Ing. Ch.H.J. Brauers RO. Vijselaar Mr. G. Herkemij
15-10-1940 / "M8-06-1952 16-11-1952/16-08-1961 16-08-1961 /30-04-1970 01-04-1970/30-04-1986 01 -05-1986 / 31 -03-1989 01-05-1990
Plaatsvervangende of waarnemende hoofdinspecteurs Ir. W.E. Eggink 15-11-1940 /10-12-1942 W.A. Couzy 10-12-1942/30-09-1944 Sectie IV Staf Militair Gezag 12-09-1944/31-03-1945 Ir. W.E. Eggink (bezet gebied] 20-09-1944 i 15-05-1945 G.J.C J . Eissens 01 -04-1945 / 25-06-1945 B. Meenhorst 01 -02-1947 / "t/29-04-1951 Ir. W.E. Eggink 01 -08-1947 / 31 -10-1969 J. Nossent 01 -11 -1969 / 01 -06-1974 D. Meenhorst 01-05-1970/31-07-1971 J.K. de Boer 01-11-1973/28-02-1988 Ir. R.E.W. Husmann 01-03-1988 Plaatsvervangende directeuren F.O. Vijselaar 01-09-1983/30-04-1986 Ir. R.E.W. Husmann 01-05-1986 Districtsinspecteurs District I 08-02-1941 ZH (m.u.v. 15-05-1945 ZH (m.u.v. 19-08-1946 ZH (m.u.v. 01-08-1947 ZH (m.u.v. 25-07-1959 ZH (m.u.v. 27-08-1987 ZH
Rotterdam en 's-Gravenhage) en Zl. Rotterdam en 's-Gravenhage) Rotterdam en 's-Gravenhage) en Zl. Rotterdam en 's-Gravenhage) en Ut. Rotterdam en 's-Gravenhage)
215
J.D. Backer ZH: waarneming door d.i. II Zl: J B. Roelofsen (wnd.) ZH: W.A. Couzy (wnd.) Zl: waarneming door d.i. IV ZH: J. de Roos Waarneming door hoofdinsp. Ir. J.H. Hemmes S.W. Hagedoorn J.B.H. Roelofs D.J.R Legro M. Aaldijk A. van de Bovenkamp
01-02-1941 16-05-1942 16-05-1942 10-12-1942 16-05-1942 / 10-12-1942 10-12-1942 18-08-1943 10-12-1942 / 15-05-1945 18-08-1943 / 30-09-1946 01-10-1946 / 31-07-1947 01-08-1947 / 31-10-1948 01-11-1948 / 31-03-1950 01-04-1950 /1-23-05-1959 01-07-1959 / 30-09-1962 01-10-1962 28-02-1978 16-02-1978
District II
0802-1941 01-07-1947 25-07-1959 27-08-1987
NH (m.u.v Amsterdam) en Ut. NH (m.u.v. Amsterdam) NH (m.u.v. Amsterdam) en Ut. NH en Ut.
W.A. Couzy Waarneming door hoofdinsp J. de Roos M.K. Fehres J.K. de Boer J.J. Koopman (waarnemend) M.L. Passchier J.K. de Boer (waarnemend) K. \ n Lou zijn R.H.G.M. Rasch (waa DJ. Blok
15-12-1940/17-03-1943 17-03-1943/18-08-1943 18-08-1943/2 21-04-1944/3 01-08-1969/3 -10-1973 01-11-1973 / 3 1-03-1974 01-04-1974/31-05-1977 01-06-1977/16-10-1977 17-10-1977/31-08-1986
iend) 12-08-1985/15-12-1987 15-12-1987
District III 08-02-1941
Gld en Ov.
17-12-1985
Gld, Ov en Fvl.
Ir. J.W.A Renssen Ir. W.E. Eggink (waarnemend)
15-12-1940/15-05-1945 15-05-1945/15-09-1945
Ir. J.W.A. renssen J. de Roos J.R van Hassel RA. van Thiel
15-09-1945.'31-07-1947 01-08-1947/31-12-1961 01-12-1961 ,'30-11-1984 01-12-1984
District IV 08-02-1941 15-05-1945
NBenLb. NB, Lb en Zl.
19-08-1946 01-08-1947
NB en Lb, NBenZI.
01-01-1989
NB, Zien Lb.
Ir. D.A. Budde NB: waarneming door d.i. I Lb: waarneming door d.i. III NB: B. Meenhorst Lb: B. Meenhorst J.H. Visser B. Meenhorst G. Schoonheim (waarnemend) H.M.A. vanSchendel G. Kortus W.P. Pieterse (waarnemend) M.A. van Uzerloo
15-12-1940, 30-04-1942 01-05-1942/ 1 10-12-1942 01-05-1942/15-07-1943 15-12-1942/ 31-01-1947 15-07-1943- 31-01-1947 01-02-1947, 31-07-1947 01-08-1947/ 01-06-1951/ 01-04-1954/ 01-08-196001-03-1975/ 01-08-1975/
t29-04-1951 31-03-1954 f27-02-1960 28-02-1975 31-07-1975 30-06-1990
District V 08-02-1941
Gn, Fr. en Dr.
J. de Roos Gn & 1/2 Dr: Ir. J.H, Hemmes Fr& 1/2 Dr:G.J. Comello G.J. Comello H. de Vries G. Wijnants M.L Passchier District VI 01-08-1947
15-12-1940/30-04-1942 01-05-1942/15-02-1943 01-05-1942/15-02-1943 15-02-1943 i f20-08-1954 01-01-1955/31-07-1965 01 -08-1965 / 28-02-1987 01-03-1987
Lb. Opgeheven per 01-01-1989
J.H. Visser S.H.J. de Roos T.H. Boelkens (waarnemend)
01-08-1947 / 28-02-1970 01-03-1970/30-09-1988 02-11-1987/31-12-1988
Centraal Bureau Brandweer en afdelingschefs, 1948 - 1982 N.B. Vanaf 1951 werden de verschillende bureau's sectie genoemd, en vanaf 1972 afdelingen. I Organisatie (vanaf 1950) 1950 H.W. Monsees 1960 D. Rooseboom 1970 F.R. van Beest II Technische- en Keuringsdienst 1948 Ir. W.E. Eggink 1951 J. Nossent 1974 Ir. R.E.W. Husmann III Preventie 1948 D.J.P. Legro 1959 M. Wolthoff 1978 P.J. Barends IV Opleiding 1948 J.B.H. Roelofs 1950 J.H. Scheltema de Heere 1951 P.C. van Bork 1952 D. Meenhorst 1971 S.J. Buré 1973 Th. J. Schuitemaker 1975 P. Knobbe V Algemene Zaken (tot 1961 Algemeen Secretariaat) 1945 P.H. Tilbusscher 1961 Th. G.H.M. Speet Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen (vanaf 1976) 1976 Ir. W.J.M, van Dijk Rijksopleiding voor beroepsbrandweerofficieren (1974- 1981) 1974 J.J. Fokkens Rijksbrandweeracademie (vanaf 1980) 1980 M.L Passchier
217
Directie Brandweer en afdelingschefs 1982 - 1 9 8 9 Algemeen secretariaat (vanaf 1985 Directiesecretariaat) 1961 Th. G H.M. Speet 1985 1989
S. Rekker Ir. A. Clobus
Afd. Bestuurlijke en juridische zaken (vanaf 1984 hoofdafdeling Wetgevingsaangelegenheden, bestuurlijke en juridische zaken] 1982 mr. H. van Dijk 1985 mr. M.N. Cramwinckel Afd. Organisatie (vanaf 1984 hoofdafdeling Organisatie en operatièn) 1970 FR. van Beest 1987 J.C.A. Smits Atd. Beleidszaken en organisatie (vanaf 1984) 1984 J.C.A. Smits 1989 drs. R.M. van Pinxteren Afd Operatiën en coördinatie rampenbestrijding (vanaf 1984) (vanaf 1985 afd. Operatiën) 1984
J.W.G. de Groot
Afd. Telecommunicatie en automatisering (vanaf 1984) 1984 J.C.Lodder Afd Opleidingen (vanaf 1985 hoofdafdeling Opleidingen en oefeningen) 1982 A G . Bos 1987 G. van Staalduinen 1988 J Scholten Afd. Opleidings-en oefenbeleid (vanaf 1985) (vanaf 1988 afd. Vormingsbeleid) 1985
G. van Staalduinen
1988
J. Scholten
Afd. Opleidingen en examens (vanaf 1985) (vanaf 1988 afd. Examens en oefeningen) 1985 S.G J. van der Doorn 1988
J. Scholten
Afd. Oefeningen en bedrijfszelfbescherming (vanaf 1985) (opgeheven in 1988) 1985
D.Q.P. Fundter
Hoofdafd. Veiligheid en hulpverleningstechniek 1982
J.K.de Boer
1986
Ir. W.J.M, van Dijk
Afd Preventie 1978
P.J. Barends
Afd. Beschermingsvoorzieningen (opgeheven in 1989} 1982 1983
P.J.M Ruijters Ir. J.E. Bourdrez
Afd. Bestrijding»- en hulpverleningstechniek 1976 Ir. W.J.M, van Dijk 1987 Ir. A.M.M, vam Leest Hoofdafd. Financiën, personeelsbeheer en materieel (vanaf 1985 hoofdafd Fin voorraadbeheer, personeel en materieel) 1982 H. Heintjes 1983 Ir R.E.W. Husmann
VIJI-TIG JAAR INSPF.CTIK
1986 1988 1989
J. Peters J.D. Berghuis Ir. R.E.W Husmann
Afd. Materieel 1982 Ir. R.E.W. Husmann 1985 H.A.J.Theuws Afd. Financiën en voorraadbeheer (vanaf 1985 afd. Fina 1982 J.Peters 1986 A.L.M, van Ruijven Afd. Voorraadbeheer en logistiek (vanaf 1985) 1985 P. Knobbe Afd Personeelsbeheer (vanaf 1985 afd. Personeel) 1982 mr. J.J.C. Somers 1963 mw. mr. B Timmermans-d'Amaud Gerkens 1986 J. Scholten 1988 J.D. Berghuis 1989 S. Rekker Rijksbrandweeracademie 1980 M.L. Passchier 1986 K. van Louvezijn
219
Directie Brandweer en afdelingschefs 1990 Afd. Bedrijfsvoering Ir. A. Clobus Hoofdafd. Openbaar veiligheidsbeleid en bestuurlij ke-juridische zaken J.C.A. Smits Afd. Beleidszaken en organisatie drs. R.M. van Pinxteren Afd. Wetgevingsaangelegenheden, bestuurlijke- en juridische zaken mr. M.N. Cramwinckel Hoofdafd. Opleidingen, oefeningen en personeel J. Scholten Afd. Opleidings- en examenbeleid mw. RW. Verhoeven Afd. Coördinatie Oefenbeleid J. Scholten (wnd) Afd. Personeelsbeleid S. Rekker Hoofdafd. Preventie, preparatie en repressie Ir. W.J.M, van Dijk Afd. Preventie S.G.J. van Doorn Afd. Preparatie en repressie Ir. A.M.M, van Leest Afd. Operationeel automatiseringsbeleid Ir. W.C. Dekker Hoofdafd. Techniek en logistiek H.A.J. Theuws Afd. Projecten, techniek en veiligheid J.C. Lodder Afd. Logistiek beheer F.A.W. Holleman Hoofdafd. Financiën en economie A.L.M, van Ruijven Rijksbrandweeracademie K. van Louvezijn
Bronnen Archief Binnenlands Bestuur. Ministerie van Binnenlandse Zaken; Archief Brandweer, Ministerie van Binnenlandse Zaken; Archief OO&V. Ministerie van Binnenlandse Zaken; Archief HSSPF, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie; Knipselarchief. Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie; Archief Nationaal Brandweermuseum; Archief Nationaal Brandweer-documentatiecentrum; Persoonlijke archieven van C.P. Henneman, A.P. van Eijsden, A.J. Vesseur en G.P. Koppers; Jaarverslagen Inspectie 1948 t/m 1951, 1953 t/m 1959, 1961 t/m 1971 en 1988 t/m 1989; Jaarverslagen Rijksbrandweeracademie 1986 t/m 1989; Jaarverslag Curatorium RBA 1989; Jaarverslagen Brandweerraad 1984 t/m 1985 en 1987 t/m 1989; Jaarverslagen stichting Brandweeropleidingen in Nederland 1982 t/m 1988; Verslag districtsinspectie IV over 1944 t/m 1946: Verslag van de werkzaamheden van het Militair Gezag, 1946; Geschiedenis van Sectie IV SMG, 1945; Die Feuerwehr-Regimenter im Zweiten Weltkrieg, J. Haase en D. Jarausch, 1986; Als de Roode Haan Kraait, K.L. de Boer, 1941; Brand! Alarm!, RL. van Boven, 1948. Het Brandweerwezen in Nederland, J. Heusdens, 1944, De Geschiedenis van de Brandweer in Nederland, A.C. Broeshart, 1980; Grote branden in de Lage Landen, J. Broekman. 1985; Handboek voor de Brandweer, J.B. Roelofsen, 1931; Handboek voor de Brandweer, div. schrijvers, vanaf 1961; Handboek voor de Brandweer, div. schrijvers, vanaf 1985: Handleiding voorde Brandweer, BiZa. 1955 en 1957, Der Hochrote Hahn. H. Rumpf, 1952; In Lichterlaaie, div. schrijvers, 1983; In Vuur en Vlam, G.J. Verburg, 1967; Leidraad Brandweer in het kader van de BB, BiZa, 1957; Luchtgevaar, A. Korthals Altes, 1984;
221
Methoden van Preventieve Brandbeveiliging, P.J. Tupker, 1961; Regelingen Brandweer, div. schrijvers, vanaf 1948; Rampen. Rellen, Gijzelingen, U. Rosenthal. 1984; Rotterdam in Vuur en Vlam, R.R. van der Beek, 1984; Wegwijzer Bescherming Bevolking, SBBB, 1963; Talloze uitgaven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken op het gebied van de Brandweer, Bescherming Bevolking en Rampenbestrijding; Talloze nota's, concepten, Kamerstukken, handelingen enzovoort op het gebied van de wetgeving inzake brandweer en rampenbestrijding; Talloze wetten, besluiten, beschikkingen, circulaires enzovoort op het gebied van brandweer en rampenbestrijding: Talloze rapporten, literaruurstudies, nola's enzovoort van medewerkers van de inspectie/directie Brandweer; Talloze syllabi, speeches en papers van congressen, symposia, officiële gebeurtenissen, enzovoort; Talloze handleidingen, handboeken, les- en leerstof of cursusboeken van SiZa, Vermande. SBOiN, enzovoort; Jaarboeken NVBC 1946 t/m 1963, adresboeken, brandweeralamanak 1989 en 1990; (Concept)jaarboek KNBV 1928 en 1933; Statistieken der Branden 1935Vm 1942 en 1948 t/m 1989; Alle Nederlandse brandweertijdschriften (zie schema). Binnen- en buitenlandse vakbladen op het gebied van de brandweer, luchtbeschermingsdienst, civiele verdediging, bescherming bevolking en rampenbestrijding; en enkele voortreffelijke geheugens binnen en buiten de inspectie/directie Brandweer.
VIJFHü JAAR ÏNSP1
DANK
Als min of meer buitenstaander had ik deze geschiedschrijving nooit kunnen samenstellen zonder de medewerking van tal van in- en outsiders bij de brandweer. Een woord van dank is dan ook op zijn plaats voor al deze mensen: Directie Brandweer: de heren Herkemij, Henneman, Van Deelen, Emmerzaal, Boelé, Pieterse, Van Rijn, KÖrver, Van de Grift, Van der Lee en de dames Jagroep, De Vos en Dorresteijn; Secretariaat Brandweerraad: mevrouw Den Heijer-van den Hoeven; Bureau Algemeen Secretariaat, sub-bureau Semi-statisch Archief van BiZa: de heren Gaillard en Van Dijk; Centrale Archief Selectiedienst van BiZa: de hele archiefbewerkingsgroep 2; Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie: de heer De Vries; Nationaal Brandweermuseum: de heren Van Egmond en Wagenveid; VFDB, Beirat 11: de heren Hornung en Haase; Universiteit \/an Amsterdam; de bilbiotheek van de faculteit voor Politicologie; Nationaal Brandweerdocumentatiecentrum: Rik en Robin Jonkman; Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Brandweerwezen: de heren Van Eijsden, Siebelt, Snellen, Vesseur, Pots en De Wit; Streekarchivariaat Oost-Gelderland: de heer Meerdink; alsmede de heren Ch.H.J. Brauers, M Bruinse, H. Chabot, J.C. Franke, W.G. Comello, J.J.C, van der Harten en M.R. Hekking en natuurlijk mijn begrijpende echtgenote Reina. Voor de illustraties werd bijzondere medewerking ondervonden van de heren Henneman en Van Deelen van de directie Brandweer en het Gemeente-archief van Nijmegen, Breda en 's-Gravenhage.
DE SCHRIJVER
Gerard Koppers werd geboren in 1953 en is gemeenteambtenaar in Amsterdam. Zijn belangstelling voor de brandweer, en haar geschiedenis in het bijzonder, begon al op jeugdige leeftijd. Hij was in 1975 één van de initiatiefnemers van wat later de Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Brandweerwezen werd, en waarin zo'n 1200 geïnteresseerden inmiddels zijn verenigd. Meer recentelijk was hij één van de drijvende krachten bij de oprichting van het Nationaal Brandweer-documentatiecentrum. In de loop van de jaren schreef hij een groot aantal artikelen en in 1988 verscheen van hem een boek over de geschiedenis van de Amsterdamse Brandweer. Nog in 1990 zal ook van zijn hand de geschreven historie van de brandweerkorpsen op de luchthaven Schiphol uitkomen. Veel van zijn tijd besteed hij naar eigen zeggen het liefst in archieven en bibliotheken, om daar zijn honger naar historische informatie te stillen.
ISBN 90 34 62351 3
en
n H
H
fcd