Maatwerk NUMMER 3 – JUNI 2013 VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
KINDEREN VAN DE TOEKOMST JEUGDZORG WORDT JEUGDHULP ‘PRAAT MET ONS!’ NETWERKBERAAD VERPLICHT?
Hoofdredactie: Marian Kremers
[email protected] Eindredactie: Mariette Hermans
[email protected] Redactieleden: Ellen Dingemans, Femke Gijsbers, Marc Hoijtink, Anne Jongmans, Marianne Lenkhoff, Lisbeth Verharen, Maarten Verheij en Tineke de Waard. Redactieadres: Bohn Stafleu van Loghum Postbus 246, 3990 GA Houten Redactiesecretariaat: Ine Koevoet
[email protected] Redactieadviesraad: Rik Bovenberg, Liesbeth Eerland, Hans van Ewijk (voorzitter), Will van Genugten en Margot Scholte. Aan dit nummer werkten mee: Saskia Blom-Schakel, Wouter Bruijning, Goos Cardol, Jessica Dijkman, Patricia van Ee, Klaas Fleischmann, Else de Groot, Judith Hermans, Erna Hooghiemstra, Ed de Jonge, Elsbeth Kamphuis, Judith Koopman, Annet Krosenbrink, Germa Lourens, Eveline Monteiro, Edwin Nieman, Bert Prinsen, Alfons Ravelli, Marlies van Rheenen, Lies Schilder, Margot Scholte en Liesbeth Simpelaar. Cover: istock-photo.com Vormgeving: Akimoto, Grafisch ontwerpers, Amersfoort Uitgever: Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media Gabriëlle Delhaes Postbus 246, 3990 GA Houten Telefoon: (030) 638 38 38 Fax: (030) 638 38 39 www.bsl.nl Advertenties: Bohn Stafleu van Loghum, Peter de Jong Postbus 246, 3990 GA Houten Telefoon: (030) 638 38 88 Fax: (030) 638 39 96 Abonnementenadministratie: Bohn Stafleu van Loghum Afdeling Klantenservice Postbus 246, 3990 GA Houten Telefoon (030) 638 37 36 Fax (030) 638 39 99 e-mail:
[email protected]
Nieuwe abonnementen: Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment worden aangegaan en worden stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzegging. Een abonnement wordt eenmaal per jaar bij voorfacturering voor het aankomende jaar berekend. Adreswijziging: Bij wijziging van de tenaamstelling en/of het adres verzoeken wij u de adreswikkel met de gewijzigde gegevens op te sturen naar Bohn Stafleu van Loghum. Beëindiging abonnement: Beëindiging van het abonnement kan uitsluitend schriftelijk en dient uiterlijk twee maanden voor afloop van het lopende abonnementsjaar te zijn ontvangen. Abonnementsprijzen: De reguliere abonnementsprijs (print + online toegang): € 73 inclusief btw en verzendkosten. Prijs online abonnement (enkel online toegang): € 44 inclusief btw. Studenten ontvangen 50% korting. Meer abonnementsvormen? Kijk op www.bsl.nl NVMW-leden ontvangen het blad inclusief online toegang gratis. Een studentenabonnement loopt gelijk met het studiejaar, van 1 september t/m 31 augustus, en wordt stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzegging. Een studentenabonnement heeft een maximale looptijd van twee jaar en wordt dan automatisch omgezet in een regulier abonnement. Prijzen worden per kalenderjaar aangepast. Voor instellingen gelden andere voorwaarden en prijzen. Hiervoor kunt u contact opnemen met de afdeling Klantenservice. Bohn Stafleu van Loghum legt de gegevens van abonnees vast voor de uitvoering van de abonnements) overeenkomst. De gegevens kunnen door de uitgeverij worden gebruikt om u te informeren over de relevante producten en diensten, tenzij u te kennen heeft gegeven hier bezwaar tegen te hebben. Levering en diensten geschieden volgens de voorwaarden van Springer Media, gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30073597 op 17 juli 2010. De voorwaarden zijn te zien op www.bsl.nl of worden de koper op diens verzoek toegezonden. Auteursrecht: Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaardpublicatievoorwaarden van Bohn Stafleu van Loghum BV, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Utrecht onder nummer 281/2003 van toepassing zijn, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. De Standaardpublicatievoorwaarden zijn in te zien op www.bsl.nl onder ‘Auteurs’, of kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. © Bohn Stafleu van Loghum. Sluitingsdatum Maatwerk 2013-04: 1 juli 2013 ISSN 1567-6587
TOEKOMST Met een daverend applaus liet een volle zaal genodigden op 19 april horen hoe zij dachten over het werk van Lisbeth Verharen en Erna Hooghiemstra. De vrouwen spraken hun lectorale rede uit met de titel De Kracht van het alledaagse. Beiden zijn verbonden aan de kenniskring Jeugd, Gezin & Samenleving van Avans in ’s Hertogenbosch. Verharen en Hooghiemstra beschouwen de transitie van de jeugdzorg als een kans. Al jaren wordt gepleit voor het verbeteren en vereenvoudigen van de zorg aan jeugd. In 2015 moet het een feit zijn. Gezinnen moeten weer de regie in eigen hand krijgen. De bureaucratie moet verminderd en professionals moeten meer mandaat krijgen. Dat betekent een omslag in het denken over het functioneren van gezinnen. Hooghiemstra pleit voor de kracht van het alledaagse, het gewone, dat wat er in gezinnen gebeurt. En voor minder problematiseren. Verharen richt zich op de rol van sociale professionals bij het ondersteunen van gezinnen. Zij pleit voor aansluiten bij wat gezinnen goed doen. Gewoon doen zoals zij het goed genoeg vinden. Het niet onnodig complex maken dus en aansluiten bij wat er al is. Na hun redes ontvingen zij de lectorenpenning van de vice-voorzitter van het College van Bestuur van Avans, Frans van Kalmthout. De middag vormde een mooie opmaat voor dit themanummer waarin de beoogde nieuwe Jeugdzorg wordt beschreven vanuit verschillende perspectieven. De lectoren komen zelf aan het woord, consumentenorganisatie Zorgbelang Brabant beschrijft in ‘Ik ben veel echter dan mijn dossier’ de zorg vanuit de jongere zelf en MEE legt uit waarom alle betrokken partijen om tafel moeten, in plaats van ‘klussen uit te delen aan het netwerk’. In een drieluik is te lezen hoe collega’s omgaan met de nieuwe werkwijze: een maatschappelijk werker, een therapeut en een beleidsmedewerker vertellen. Tot slot aandacht voor de eigen kracht van studenten in de ecologische pedagogiek aan de Hogeschool Utrecht. We struikelen inmiddels over de oneliners van politici over de kern van de hervorming. Pakt de cliënt de regie? Durft de hulpverlener de regie af te staan? Werken we achter de voordeur? Eén gezin, één plan, een regisseur in plaats van pillen. Al die krasse uitspraken beogen vooral dat liefst minder dan drie miljard euro aan jeugdzorg effectief besteed gaat worden, dat er geen negen hulpverleners in een gezin komen en dat pijnlijke incidenten en gezinsdrama’s voorkomen worden. Voor de zomer – misschien wel voor verschijnen van deze Maatwerk – dient de staatssecretaris een nieuwe Wet op de jeugdzorg bij de Tweede Kamer in. Dan zullen we zien wat de definitieve kaders zijn geworden. Los van de wetten en het jargon, gaat het om de kinderen van de toekomst. Daarbij kunnen we de jeugdzorg geen irreële almacht toedichten, maar moeten we een reële kijk ontwikkelen op onze mogelijkheden. Het is namelijk ook een toekomst waarin slachtoffers zullen vallen. Alleen moeten dat er zo min mogelijk zijn… Marian Kremers HOOFDREDACTEUR
redactioneel
colofon
Maatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, wordt uitgegeven door Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). De redactie is onafhankelijk en werkt op basis van een redactiestatuut. De rubriek Van de NVMW wordt geschreven door of in opdracht van het NVMW-bestuur en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Maatwerk verschijnt zes keer per jaar. Leden van de NVMW ontvangen het blad als onderdeel van hun lidmaatschap.
In nummer 2 besteedden we op pagina 13 aandacht aan de uitreiking van de Marie Kamphuis Prijs. Jammer alleen dat dat er niet bij stond. Excuses voor deze omissie. De Marie Kamphuis Prijs is een innovatieprijs in het maatschappelijk werk.
LISBETH VERHAREN & ERNA HOOGHIEMSTRA >> Sociale professionals zouden meer
2
aansluiting moeten zoeken bij de alledaagse krachten van gezinnen. Lectoren Lisbeth Verharen en Erna Hooghiemstra roepen hen op het gezin te zien als meer dan alleen de plek van opvoeding.
inhoud
Alledaagse krachten
Rectificaties Op het omslag van nummer 1 staat het verkeerde jaartal: nummer 1, 2012. Dat moet nummer 1, 2013 zijn.
Op pagina 33 wordt maatschappelijk werker Roos Guldenaar (zie foto) in de rubriek De collega twee maal foutief Roos Schuldenaar genoemd. Excuses daarvoor!
Partijen betrekken ELSBETH KAMPHUIS >> Sociale netwerken
10 6
9
WERK IN UITVOERING
Het nieuwe werken ANNE JONGMANS, MARIAN KREMERS & TINEKE DE WAARD >> Maatschappelijk
WISSELCOLUMN: MARGOT SCHOLTE
14
INTERNETHULP
20
HET VELD
25
OP ONDERZOEK
30
BOEKWERK
13 19 28
MARIE KAMPHUIS ARCHIEF
34
WETTEN EN REGELS
36
AGENDA
38
VAN DE NVMW
werker, therapeute en beleidsmedewerker over hun veranderende werk. Hoe werkt één gezin, één plan? En wat is de meerwaarde van de nieuwe wind? Wat gebeurt er achter de schermen? Patricia van Ee, Jessica Dijkman (zie foto) en Marlies van Rheenen vertellen.
Belang
16 33
inzetten voor steunklussen stuit op weerstand, concludeert Elsbeth Kamphuis: ‘Je hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen.’, is vaak de emotie. Richt interventies op het bevorderen, stimuleren en ondersteunen van de dialoog tussen alle betrokken partijen, meent ze.
‘Ik ben veel echter dan mijn dossier’, zo geven jongeren in de jeugdzorg zelf aan, ‘Praat met ons.’ Juist jongeren die te maken hebben gehad met hulpverlening kunnen de ‘nieuwe’ jeugdhulp helpen vormgeven. Maar hoe organiseer je deze participatie? Eveline Monteiro van Zorgbelang Brabant doet het.
Zelf leren ALFONS RAVELLI & EDWIN NIEMAN >>
22
De minor Eigen kracht aan de Hogeschool Utrecht bereidt studenten voor op het functioneren in een participatiestaat. Ook de opleiding zelf is ingericht op de eigen kracht van studenten: minder vanuit de deskundigheid en meer vanuit hun zelflerende vermogen en hun eigen inbreng. MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK NUMMER 3, JUNI 2013
1
EEN TRANSFORMATIE IN DENKEN OVER KINDEREN EN GEZINNEN
ALLEDAAGSE KRACHTEN Sociale professionals zouden meer aansluiting moeten zoeken bij de alledaagse krachten van gezinnen. De lectoren Lisbeth Verharen en Erna Hooghiemstra roepen hen op samen met onderzoekers te ontdekken hoe je dat het beste in DOOR LISBETH VERHAREN & ERNA HOOGHIEMSTRA de praktijk doet. Er waait een frisse wind door de zorg voor de jeugd. Tussen 2012 en 2015 wordt het hele jeugdstelsel verbouwd. Die structurele verandering vraagt om meer dan overheveling van bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden. Het vraagt om een transformatie in het denken over het functioneren van kinderen en gezinnen en het bieden van professionele ondersteuning. De transitie van de jeugdzorg beschouwen wij als een kans. Om het anders te doen, om in het beleid en als professionals daadwerkelijk de omslag te maken naar meer vertrouwen in wat een gezin en de omgeving van het gezin zelf kunnen. In deze ingewikkelde operatie zien wij maar één weg die ons zal leiden naar een structurele verbetering en dat is: de nadruk leggen op alledaagse krachten van gewone gezinnen vanuit het principe dat gezinnen heel veel zelf kunnen en dat binding tussen mensen kracht geeft. Het uitgangspunt is daarbij dat mensen zelf hun problemen kunnen hanteren, samen met degenen met wie ze verbonden zijn. GROTE ROZE WOLK Daar staat tegenover dat het leidende motief van de transitie – versterking van ‘eigen kracht’ – een grote roze wolk dreigt te worden, waar iedereen een positieve beleving bij heeft, maar niemand houvast aan heeft. Het begrip leidt een eigen leven. Vanalles wordt eronder geschaard en dat geeft spraakverwarring. We hebben concretere aanknopingspunten nodig en die vinden we in de krachtlijnen van het gewone gezinsleven. Een gezin functioneert in het dagelijkse leven als een kleine samenlevingseenheid, waarbij allerlei taken en rollen tussen
2
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
gezinsleden op elkaar afgestemd moeten worden. De dagelijkse kracht in een gezin komt voort uit drie met elkaar verbonden opdrachten: t de emotionele (de onderlinge banden), t de praktische (het financieel en organisatorisch op orde zijn van het gezinsleven), t en de sociale (de verbinding tussen het gezin en sociale netwerken). GEZINSBANDEN De emotionele opdracht van een gezin gaat over de onderlinge verbanden. De band tussen ouders en kinderen is bijzonder omdat ouders, met het krijgen van kinderen, een onontkoombare verantwoordelijkheid op zich nemen. Ouders hebben immers als opdracht om hun kinderen een veilig thuis te bieden waar ze zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. De onderlinge banden in een gezin zijn niet alleen onontkoombaar, maar ook emotioneel en affectief. Het gezin is voor een kind de eerste kennismaking met het zich verhouden tot een ander. De ontwikkeling van kinderen wordt dan ook sterk bepaald door de ervaren emotionele en affectieve geborgenheid in het gezin (Komter, Burgers & Engbersen, 2000). Een gezin drijft niet alleen op de emotionele band tussen ouder en kind(eren), maar ook op die tussen de ouders, in het geval van een twee oudergezin. Als ouders er wel in slagen om een goede, emotionele en affectieve band met hun kinderen op te bouwen, maar het structureel oneens zijn met elkaar over belangrijke gezinsvragen – zoals het belang van bepaalde opvoed-
kans
doelen of van het verdelen van taken en rollen in huis – dan is dat zeer bepalend voor het gezinsklimaat. GEZINSORGANISATIE Ouders staan voor de opdracht om het gezin voldoende materiele spankracht te bieden en het zo te organiseren dat er ruimte is voor de behoeften en wensen van ieder gezinslid. In een gezin moeten veel activiteiten dagelijks op elkaar worden afgestemd. Ieder lid heeft zijn eigen verplichtingen zoals werk, school, vrijetijdsbestedingen, kinderopvang, buitenschoolse
Het combineren van al die taken geeft energie, maar vraagt ook om behoorlijk wat combinatiekunst opvang. En dan zijn er nog de taken voor het hele gezin: huishoudelijke taken, familie- en andere sociale verplichtingen. Het combineren van al die taken geeft energie, blijkt uit gezinsonderzoeken (Bucx, 2011), maar vraagt ook om behoorlijk wat combinatiekunst, waarbij voortdurend een balans moet worden gevonden tussen ieders mogelijkheden en behoeften. Dat vergt veel overleg, afstemming, gezamenlijke besluitvorming en flexibiliteit.
SOCIALE VERBINDINGEN Een gezin staat ook voor de opdracht sociale relaties te onderhouden. Ouders vervullen hierin een voorbeeldrol voor kinderen. Gezinnen hebben veel baat bij een steunend sociaal netwerk (Steyaert & Kwekkeboom, 2013). Een sociaal netwerk biedt een buffer die eraan bijdraagt dat kleine problemen niet uitgroeien tot grote problemen. Uit onderzoek is bekend dat bij een afkalvend netwerk de draagkracht van gezinnen sneller wordt aangetast en opvoedmoeilijkheden sneller ontstaan (Hermanns, 2009). Een gezin functioneert goed als er een, voor dat gezin, goede balans bestaat tussen deze drie soorten opdrachten. Dus tussen de verschillende eisen die gesteld worden aan de individuele gezinsleden en aan het gezin als geheel op het gebied van de relatie tussen ouder en kind, de relatie tussen de ouders onderling, het organiseren van de praktische taken en de relaties met de buitenwereld. NEIGING Iedere ouder zal erkennen dat het welzijn en de ontwikkeling van hun kinderen het zwaarst tellen in hun leven. Maar het gaat mis als beleid en professionals het gezinsleven verengen tot een plek waar kinderen worden opgevoed. Toch bestaat die neiging. Eerst al bij de opdracht aan Centra voor Jeugd en Gezin. En nu weer in de transitie van de jeugdzorg, waar de versterking van de opvoeding en het opvoedingsklimaat centraal staan. Deze eenzijdige kijk komt ook tot uitdrukking in het door Micha de
>
NUMMER 3, JUNI 2013
3
Winter geïntroduceerde en door het beleid omarmde begrip pedagogische civil society (Hilhorst & Zonneveld, 2013). Het is een belangrijk en zinvol begrip, dat iedereen er weer bewust van heeft gemaakt dat opvoeden niet alleen een zaak is van ouders, maar ook van de omgeving. Tegelijkertijd heeft het er ook aan bijgedragen dat de nadruk alleen op opvoeden en de ontwikkeling van kinderen ligt en de veel bredere opdracht waar gezinnen voor staan, uit beeld is verdwenen. Zonder het belang van opvoeding te bagatelliseren, kun je stellen dat eenzijdige gerichtheid op één van de opdrachten in een gezin het belangrijkste kenmerk van een gezin ontkent. Aansluiten op de alledaagse kracht van gezinnen vraagt om aansluiten op de logica van het gezin: het belang van balans tussen de verschillende opgaven. AAN HET ROER Soms is de juiste balans zoek en moeten mensen – ondanks hun eigen gezinskracht en hulpbronnen in de omgeving – een beroep doen op professionals. En ook als ze dat niet doen, kan het wijs zijn wanneer professionals het initiatief nemen. Liever kort en licht ingrijpen, dan wachten totdat situaties escaleren. Professionals kunnen ook een rol spelen bij het faciliteren en activeren van sociale omgevingen, waardoor mensen elkaar weten te vinden en elkaar kunnen ondersteunen. Met de transformatie geeft de overheid een richting aan voor deze professionele ondersteuning. Benutten en versterken van de eigen kracht van gezinnen en die van de sociale omgeving zijn daarbij belangrijke uitgangspunten (RMO, 2012). Nu is de gerichtheid op zelfredzaamheid en empowerment al decennialang de basis voor het professionele sociaal werk. Ook het besef van de invloed van de sociale omgeving en hoe deze belemmerend en bevorderend kan werken, is al lange tijd gemeengoed in het professioneel sociaal werk. Generaties sociaal werkers zijn geschoold in emanciperende hulpverlening en systeemgericht werken. Toch menen wij dat er nog de nodige vooruitgang te boeken valt. De hulpverlener staat nog te vaak aan het roer en kan meer overlaten aan de krachten van het alledaagse gezinsleven en die van de sociale omgeving. Onderzoek toont aan dat professionals het sociaal netwerk wel in kaart brengen, maar dat zij mogelijkheden om het systematisch te betrekken bij het ondersteunen van de cliënt, onbenut laten (Van Asselt e.a. 2010; Van Puyenbroek e.a. 2009). Sociale professionals kunnen zich in de ondersteuning van gezinnen met andere woorden terughoudender opstellen. Niet overnemen, maar stimuleren, samenwerken en faciliteren. Aansluiten op de eigen energie van een gezin, de betekenis die ouders zelf geven aan een goed gezinsleven. En eerst nagaan wat de sociale omgeving te bieden heeft, voordat ondersteuning en hulp door professionals wordt ingezet. BEDENKINGEN Als wij hierover met professionals van gedachten wisselen, onderschrijft de meerderheid dit. Maar wij ontmoeten ook
4
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
professionals die kritische vragen stellen bij de verwachtingen van het benutten en versterken van eigen kracht. Zij wijzen het uitgangspunt niet af, maar hebben bedenkingen bij de haalbaarheid (Hooghiemstra & Verharen, 2013). Menig professional stelt bijvoorbeeld vragen over de grenzen aan de kracht van de sociale omgeving. Sociaal werkers weten als geen ander dat juist de omgeving bron van allerlei problemen kan zijn of mensen kan belemmeren om verder te komen. Zonder het in die termen te benoemen, waarschuwen de kritische professionals voor overspannen verwachtingen van sociaal kapitaal. Wij delen met hen de opvatting dat het van belang is je te realiseren dat niet alles binnen de mogelijkheden van sociale netwerken ligt en dat de mogelijkheden van sociale netwerken verschillen (Gray, 2011). Tegelijkertijd bestaat het risico van onderschatting van het sociaal netwerk, zodat het aanwezige sociaal kapitaal niet wordt gezien en erkend. Naast de bedenkingen bij de grenzen van het sociaal netwerk vragen sommige professionals zich ook af of gezinnen wel altijd kunnen en willen terugvallen op de eigen omgeving. Met som-
Meer kunnen, durven en mogen vertrouwen op de kracht van gezinnen en hun sociale omgeving vraagt om loslaten
mige problemen treden mensen liever (nog) niet naar buiten. Gevoelens van schuld en schaamte kunnen grote drempels vormen, bijvoorbeeld bij financiële problemen of ontluikende gevoelens van homoseksualiteit. Maar angst en onveiligheid kunnen ook een rol spelen wanneer de problemen zich juist in de sociale omgeving afspelen zoals bij pesten of familievetes. Het is een groot goed dat er in onze samenleving mogelijkheden zijn over problemen in gesprek te gaan met een neutrale, deskundige buitenstaander. Soms hebben gezinsleden deze veilige context nodig om hun eigen weg te vinden en (weer) bij hun eigen kracht uit te komen, voordat zij in staat zijn een beroep te doen op de mensen die hen omringen. VERGROOTGLAS Tot slot wijst menig professional ons op een aantal spanningsvelden en dilemma’s die zich voordoen bij het werken met eigen kracht en die van de sociale omgeving. In ons lectoraat hebben wij deze geduid als de drie V’s: verantwoordelijkheid, veiligheid en vertrouwen. De overheid wijst burgers in toenemende mate op hun eigen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid voor elkaar.
HANDSCHOEN Deze kritische geluiden zouden echter geen legitimatie moeten vormen voor professionals om de uitdagingen van de transformatie naast zich neer te leggen. En de traditie gericht op zelfredzaamheid, empowerment, emanciperend en systeemgericht werken mag niet leiden tot een berustende of defensieve houding van ‘dat doen we allemaal al’. Daar waar het al gebeurt, is het belangrijk dit zichtbaar te maken, maar er valt ook nog winst te boeken als het gaat om het benutten van de eigen krachten van gezinnen en hun sociale omgeving. Voor sociale professionals is de uitdaging om in de praktijk na te gaan hoe zij zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij de krachtlijnen van het gezin en die benutten. Dat vraagt om het gewoon gaan doen en reflecteren op en monitoren van dat soort praktijken. Daarmee ontwikkel je jezelf binnen de koers van de transformatie en draag je bij aan de kennisontwikkeling over deze koers: hoe het werkt, waar het wel en niet werkt en waar het toe leidt. Dat is waar ons lectoraat voor staat: meebewegen met de koers van de transformatie en serieus nemen van de tegengeluiden. En daar vinden professionals en onderzoekers elkaar. Wij beogen met hen – om in termen van Engbersen (2009) te spreken – een bijsluiter te ontwikkelen voor het werken met de eigen krachten van gezinnen en hun sociale omgeving: een toelichting waarmee de gebruiker wordt geïnformeerd over de werkzame factoren en de mogelijke bijwerkingen. Bijwerkingen, bekend uit onderzoek en ervaring, worden ver-
meld op een bijsluiter zodat arts en patiënt zich op voorhand ertoe kunnen verhouden, eerder symptomen kunnen herkennen die op bijwerkingen duiden en zo nodig tijdig kunnen ingrijpen. Zo’n bijsluiter lijkt ons ook wenselijk bij het nieuwe paradigma voor de zorg voor jeugd en gezin: wat kom je tegen en wat betekent dat? Wij hopen dat professionals de handschoen opnemen en samen met ons die bijsluiter willen ontwikkelen. We willen gezamenlijk onderzoekend werken en leren hoe de alledaagse kracht van het < gezin kan worden benut en versterkt.
kans
In de praktijk levert dat de professional de nodige vragen op. Wat kun je aan burgers en de omgeving overlaten? Waar begint en eindigt de verantwoordelijkheid van de professional? Wat is de verantwoordelijkheid van de eigen organisatie en die van de gemeente? Verantwoordelijkheid is, zeker als er kinderen in het geding zijn, nauw verweven met veiligheid, de tweede V. Professionals hebben en ervaren een grote verantwoordelijkheid in het borgen van veiligheid voor kinderen. Dit verantwoordelijkheidsgevoel wordt extra gevoed door dramatische gebeurtenissen die breed worden uitgemeten in de media, zoals bij de zaak-Savanna. Verantwoordelijkheid is in dit soort veiligheidssituaties altijd gedeelde verantwoordelijkheid, maar bij escalaties ligt de verantwoordelijkheid van de professional wel onder een vergrootglas. Verantwoordelijkheid aan de ander over kunnen laten is nauw verweven met de derde V: vertrouwen. Meer kunnen, durven en mogen vertrouwen op de kracht van gezinnen en hun sociale omgeving vraagt om loslaten, en niet alles onder controle willen houden. Maar wie is verantwoordelijk als het misgaat? De professionals die vragen stellen bij de verantwoordelijkheidsverdeling, het borgen van veiligheid en het vertrouwen dat je al dan niet in een ander kunt hebben, wijzen op soms (ogenschijnlijk) onoverbrugbare dilemma's en spanningsvelden. Het is de kunst en kunde van professionals deze te hanteren. Dat kan echter alleen als we ze niet negeren, maar onder ogen zien en erop reflecteren.
Dr. Lisbeth Verharen en dr. Erna Hooghiemstra zijn lectoren Jeugd, Gezin & Samenleving van Avans Hogeschool. Op vrijdag 19 april 2013 spraken zij hun lectorale redes uit met de titel De kracht van het alledaagse. Terug naar de logica van het gezin en de professional in de transitie jeugdzorg. Dit artikel is een bewerking van hun redes. De volledige versies zijn te downloaden via http://lectoraatjgs.avans.nl
Bronnen s¬ !SSELT 'OVERTS ¬!%¬VAN ¬%MBREGTS ¬0*#- ¬(ENDRIKS ¬!(#¬¬ Frielink, N. (2011). Werken met sociale netwerken van mensen met een lichte verstandelijke beperking. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 50, pp. 112-128. s¬ "UCX¬RED ¬ ¬Gezinsrapport 2011. Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. s¬ %NGBERSEN ¬'¬ ¬Fatale Remedies. Over onbedoelde gevolgen van beleid en kennis. Amsterdam: Pallas PublicationsAmsterdam University Press. s¬ 'RAY ¬-¬ ¬"ACK¬TO¬"ASICS¬!¬#RITIQUE¬OF¬THE¬3TRENGTHS¬ Perspective in Social Work. Families in Society: the journal of contemporary human services. 92, 1, pp. 5-11. s¬ (ERMANNS ¬*¬ ¬Het opvoeden verleerd. Amsterdam: Vossiuspers, Universiteit van Amsterdam. s¬ (ILHORST ¬0¬¬:ONNEVELD ¬-¬ ¬De gewoonste zaak van de wereld: Radicaal kiezen voor de pedagogische civil society. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. s¬ (OOGHIEMSTRA ¬%¬¬6ERHAREN ¬,¬ ¬Krachten in de zorg voor jeugd en gezin. Ervaringen en verwachtingen in kaart gebracht. ‘s Hertogenbosch: Avans Hogeschool. s¬ +OMTER ¬! ¬"URGERS ¬* ¬%NGBERSEN ¬'¬ ¬Het cement van de samenleving. Een verkennende studie naar solidariteit en cohesie. Amsterdam: Amsterdam University Press. s¬ 0UYENBROEK ¬(¬VAN ¬,OOTS ¬' ¬'RIETENS ¬( ¬*ACQUET ¬7 ¬6ANderfaeille, J. & Escudero, V. (2009). Intensive family preservation services in Flanders: an outcome study. Child and Family Social Work, 14, pp. 222-232. s¬ 2AAD¬VOOR¬-AATSCHAPPELIJKE¬/NTWIKKELING¬ ¬Ontzorgen en normaliseren. Naar een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg. Den Haag: RMO. s¬ 3TEYAERT ¬*¬¬+WEKKEBOOM ¬2¬ ¬De zorgkracht van sociale netwerken. Utrecht: MOVISIE.
NUMMER 3, JUNI 2013
5
MOEDER WIL VERTREKKEN NAAR SPANJE
‘KAN IK HAAR WEERHOUDEN?’
I
k ben twee jaar geleden afgestudeerd en werk als maatschappelijk werker bij het algemeen maatschappelijk werk in een Centrum voor Jeugd en Gezin. Esmeralda kwam bij me met het verzoek haar bij te staan om haar gezin te runnen, zowel op materieel als immaterieel gebied. Zij kwam op haar vijftiende vanuit West-Afrika naar Nederland in het kader van gezinshereniging. Op haar zeventiende kreeg ze haar eerste kind, een jaar later het tweede. Met de vaders van beide kinderen heeft zij geen contact. De kinderen zijn nu 7 en 8 jaar. Esmeralda ontving een bijstandsuitkering toen ze bij mij kwam en ze had schulden. Ze lijkt niet te beschikken over een steunend sociaal netwerk, maar er is wel een nicht die af en toe op de kinderen past. Met haar ouders is het contact zeer turbulent. Esmeralda onderneemt weinig, is veel thuis en kijkt televisie. Ze heeft niet veel belangstelling voor andere activiteiten. Soms bespreken we op welke manier ze haar netwerk wat kan uitbreiden, maar van gemaakte plannen komt niets terecht. Zij heeft veel vragen over de opvoeding van haar kinderen. Als er meer in haar leven speelde wat haar aandacht opeiste, vond zij het lastig aandacht aan haar kinderen te geven en structuur aan te brengen. Omdat zij vastliep met de kinderen en er ook op school zorgen waren om hen, schakelde ik via Bureau Jeugdzorg intensieve ambulante begeleiding in. Deze begeleiding is nu afgesloten en Esmeralda lijkt er veel steun aan te hebben gehad. Om Esmeralda te ontlasten en de kinderen een stabiele plek te bieden, verbleven zij in de weekenden in een weekend-pleeggezin. Esmeralda werd ondersteund door schuldhulpverlening en een bewindvoerder. Verleden jaar besloot Esmeralda, in overleg met de bewindvoerder, voor familiebezoek naar het land van herkomst te gaan. Haar kinderen verbleven bij oma: de moeder van Esmeralda die ook in Nederland woont. Maar Esmeralda kwam niet op de afgesproken tijd terug, waardoor haar kinderen zes weken langer bij oma
6
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
bleven en in onzekerheid verkeerden over de terugkomst van hun moeder. Esmeralda vertelde me erg ziek te zijn geweest en daarom niet terug te hebben kunnen komen, maar haar verhaal wisselde telkens en riep veel vragen bij me op. Onlangs is Esmeralda opnieuw, dit keer zonder overleg, vertrokken naar het land van herkomst. Mijn relatie met Esmeralda is in de loop van de tijd steeds beter geworden. Ze was in eerste instantie erg op haar hoede. Ze hield zich niet altijd aan afspraken doordat andere zaken haar daar, naar haar eigen zeggen vanaf hielden. Dit is goed met haar te bespreken. Esmeralda is er open over maar lijkt onmachtig. Het doel van de hulpverlening was haar te helpen bij het structureren van haar leven en dat van de kinderen, te bemiddelen tussen Esmeralda en de gemeente, schuldhulpverlening en Bureau Jeugdzorg om intensievere opvoedondersteuning te realiseren. Esmeralda heeft van de hulp bij de opvoeding kunnen profiteren, zolang die aanwezig was. Toen was zij goed te motiveren om structuur aan te brengen en tijd voor de kinderen vrij te maken. Deze motivatie komt echter niet vanuit haarzelf: het vervullen van de opvoedtaak blijft ze lastig vinden en ook het ondernemen van activiteiten lukt maar even. De laatste keer dat ze naar West-Afrika vertrok, kwam een ander familielid in huis. Al snel kwamen er signalen dat het niet goed ging met de kinderen. Zij zagen er onverzorgd uit, vertelden op school dat ze geslagen werden en hadden geen idee wanneer hun moeder weer zou terugkeren. Omdat Esmeralda hoorde over deze situatie nam zij zelf, vanuit haar moederland, contact op met Bureau Jeugdzorg. Haar terugkeer liet echter op zich wachten. In de contacten met betrokken hulpverleners noemde Esmeralda telkens een andere reden waarom zij niet terugkwam en een andere datum waarop zij zou terugkeren. Ook op die datum kwam ze niet. De kinderen waren inmiddels in het weekendpleeggezin opgenomen, maar duidelijk was dat dit slechts een tijdelijk oplossing was. Esmeralda onderhield geen contact met haar kinderen
werk in uitvoering
REACTIES OP DEZE CASUS en het pleeggezin. Esmeralda keerde niet terug en haar uitkering werd stopgezet. Daarnaast stopte nu ook de regeling met schuldhulpverlening. Toen ze uiteindelijk terugkwam, kondigde ze aan te willen emigreren naar haar zus in Spanje. Ik maak me erg veel zorgen. Voor haar vertrek naar het buitenland leek het goed te gaan. Alle betrokken hulpverleners werkten goed samen, ook met Esmeralda. Esmeralda was stabieler en daardoor waren de kinderen er ook beter aan toe. Mijn rol daarin was het samen met Esmeralda organiseren van overleg met de betrokken hulpverleners. Toen ze weg was, en het met de kinderen niet goed ging, kwam Bureau Jeugdzorg in actie. In het pleeggezin gaat het nu ook weer wat beter met de kinderen. Maar momenteel lijkt ze niet open te staan voor overleg: zij wil vertrekken en is alleen daar nog maar op gefocust. Ze komt nog wel op afspraken met mij en vertelt over haar belevenissen tijdens de vakantie. Ze zegt dat ze boos is dat haar kinderen het moeilijk hadden. Maar ze is niet van haar plannen af te brengen. Ze wil ook geen uitkering meer aanvragen: ze vertrekt immers uit Nederland. De kinderen hebben al zoveel instabiele tijden meegemaakt. Ik ben bang dat het niet goed met ze gaat als ze naar een land gaan waar alles weer heel anders is, waar ze de taal niet kennen en waar ook geen ondersteuning geregeld is. Ik ben ook bezorgd omdat ik weet dat Esmeralda, als de draaglast hoog is, haar opvoedtaak moeilijk aankan. Ik ben bang dat de kinderen niet voldoende steun zullen ervaren. Esmeralda heeft weliswaar een zus in Spanje, maar kan die voldoende ondersteuning bieden? Ik deel mijn zorgen met Esmeralda, maar zij wuift ze weg en is vastbesloten te vertrekken met haar kinderen. Bureau Jeugdzorg is betrokken, maar zoals het er nu naar uitziet zullen zij Esmeralda niet kunnen weerhouden om haar kinderen mee te nemen. Wat kan ik doen om de veiligheid en het welzijn van de kinderen te waarborgen?
'Er zijn signalen' MAARTEN VERHEIJ, JURIST EN DOCENT RECHT CHRISTELIJKE HOGESCHOOL EDE:
‘Artikel 1:254 van het burgelijk wetboek zegt dat een minderjarige onder toezicht van Bureau Jeugdzorg kan worden gesteld als de ontwikkeling van het kind ernstige schade leidt en er geen andere manier is om de ontwikkeling vlot te trekken. In deze casus lees ik veel over het onregelmatige leven van moeder en haar wellicht onhandig gedrag, maar weinig wat dit met de kinderen heeft gedaan en doet om vast te stellen of een onder toezicht stelling gerechtvaardigd is. Er zijn wel signalen, maar ze doet ook dingen goed. Bureau Jeugdzorg is eerder betrokken geweest en toen ging het goed: een aanwijzing dat moeder in het vrijwillige kader begeleidbaar is, en dat is een contra-indicatie voor gedwongen hulpverlening. De stabiliteit van de kinderen kan worden gewaarborgd door met Esmaralda in gesprek te gaan over hoe zij in Spanje de zorg voor de kinderen, woonruimte en inkomen gaat organiseren. Is de zus daarbij betrokken? Of heeft zij een ander netwerk waar zij op terug kan vallen? Wanneer er signalen zijn – bijvoorbeeld van school – dat het niet goed gaat met de kinderen dan kan de kinderrechter op verzoek van de Raad > voor de Kinderbescherming ingrijpen.’
NUMMER 3, JUNI 2013
7
'Tijd voor actie' GERMA LOURENS, MAATSCHAPPELIJK WERKER EN STAFMEDEWERKER NIDOS: ‘De maatschappelijk werker lijkt in deze casus veel zorg te hebben voor het goed houden van de relatie met Esmeralda. Ondertussen worden de kinderen in hun ontwikkeling bedreigd. Zij worden soms prompt door hun moeder in de steek gelaten, zij verklaren dat zij zijn geslagen en bovendien hangt hen een perspectief boven het hoofd dat zich kenmerkt door onzekerheid in Spanje, terwijl zij in Nederland een veilig toekomstperspectief hebben. Ik zou de maatschappelijk werker adviseren het belang van deze kinderen voorop te stellen in haar handelen. Artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag bepaalt dat. Nu het recente verleden aantoont dat het belang van de kinderen wordt bedreigd, moeder haar verblijfsvergunning en die van haar kinderen op het spel zet door weg te gaan uit Nederland én hulp in het vrijwillige kader ontoereikend lijkt, lijkt het me op de
weg liggen van de maatschappelijk werker of Bureau Jeugdzorg om een melding te doen bij de Raad voor de Kinderbescherming voor een beschermingsonderzoek. Hierin wordt de vraag onderzocht of een kinderbeschermingsmaatregel gerechtvaardigd is. Onderzoeksvragen zouden mijns inziens gericht moeten zijn op wat de kinderen willen, wat moeder beweegt in haar gedrag en in de opvoeding en wat het perspectief in Spanje zal zijn. Voor dat laatste zou een advocaat vreemdelingenrecht geconsulteerd kunnen worden. Zolang er niet wordt in gegrepen, is er niemand die het gezag heeft om daadwerkelijk het belang van deze kinderen veilig te stellen. Daardoor zou Esmeralda haar kinderen mogelijk in een bedreigende situatie kunnen brengen. De hulpverleners kijken dan machteloos toe. Tijd voor actie dus.’
'Stel de norm' GOOS CARDOL, LECTOR OPVOEDEN IN HET PUBLIEKE DOMEIN AAN ZUYD HOGESCHOOL IN LIMBURG: ‘Ik krijg de indruk dat de maatschappelijk werker niet besproken heeft wat de norm is in Nederland, wat we verstaan onder het opvoeden van kinderen, wat acceptabel is en wat niet. Ze is vooral gericht op het versterken van moeder. Dat heeft gewerkt zolang er voldoende hulp was. Nu die hulp afgebouwd wordt, ligt haar prioriteit elders. Het probleem is dat ze gewoon kan gaan. Er is geen regel die haar verbiedt te vertrekken naar haar herkomstland of het land waar haar zus woont. Daarom moet je opnieuw inzetten op hulpverlening en niet meteen een maatregel vragen. Ga daarbij het gesprek aan over de norm rondom opvoeding in Nederland, over wat je moet regelen als je even niet zelf voor je kinderen gaat zorgen. Het kan zijn dat ze niet op de hoogte is van de regels en de consequenties voor de kinderen, omdat die in het land van herkomst anders zijn. Je moet toelichten welke verantwoordelijkheid wij vinden dat ouders hebben voor kinderen en dat dat bijvoorbeeld betekent dat als je weggaat, je het goed voor hen moet regelen en duide-
8
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
lijk moet zijn over wanneer je terugkomt. Maar ook dat het hier gewoon is dat kinderen naar school gaan en dat je je kinderen niet slaat. Misschien handelt ze zoals ze geleerd heeft dat goed is. Je kunt dan bespreken hoe je samen haar wens om naar Spanje te verhuizen binnen dat kader organiseert. Op welke wijze kan ik je helpen om aan de norm te voldoen, is dan de vraag. Je kunt ook uitleggen wat de consequenties zijn als ze dat niet wil of niet doet: onder toezicht stelling van de kinderen. Maar dat moet je nooit inzetten als dreigement. Je moet het eerst proberen op te lossen binnen het gezin en het netwerk. Om dat goed te kunnen doen heb je als werker ook de spiegel van je collega’s nodig, om beelden en voorgenomen besluiten te kunnen objectiveren. Reflectie is een basale voorwaarde om goed te kunnen werken. Daarom is het ook zo schadelijk dat er overal op vormen van < intercollegiaal advies bezuinigd wordt.’
wisselcolumn
FOTO’S WIM OSKAM EN NIRANYANA JAYAMARY
WIE IS ER NOU GEK?
MARGOT SCHOLTE IS LECTOR MAATSCHAPPELIJK WERK BIJ HOGESCHOOL INHOLLAND IN HAARLEM EN SENIOR BELEIDSMEDEWERKER BIJ MOVISIE.
In een eerdere column maakte ik u deelgenoot van het feit dat ik ongeneeslijk ziek ben en mijn toekomstperspectief gereduceerd zie tot hooguit een paar jaar – tenzij ik een ‘medisch wonder’ ben, maar die kans is niet erg groot… Volgens de positief-denken adepten heb ik dat zelf in de hand, volgens de medische wetenschap is die kans nihil. Ik ben realistisch, maar ik sluit uiteraard niets uit. Hoop doet leven tenslotte. Begin dit jaar ben ik gestart met de ‘deelgenotengroep’ bij een organisatie voor psychosociale zorg voor kankerpatiënten en hun naasten. Want hoewel ik over een warm en betrokken netwerk beschik, is mijn lot eenzaam. Niemand in mijn omgeving deelt mijn beperkte levensperspectief, niemand hoeft de behandelingen te ondergaan die ik onderga en die gaandeweg zwaarder beginnen te wegen. Mijn lotgenoten vormen een welkome aanvulling op betrokkenen uit mijn privésfeer. We kijken vooruit en praten over ziek-zijn, verwerking, loslaten en doodgaan. Maar ook over genieten en het leven vieren. Ik leer van hen hoe zij hier in staan en hiermee omgaan. Ik ben onder de indruk van hun copingstrategieën en de rust die zij uitstralen. Zelf raak ik inmiddels uit de fase van ‘doorgaan alsof er niets aan de hand is’. Ik denk na over wat ik nog wil en wat de rol van werk daarin is. Want hoewel ik geniet van werk, ervaar ik het ook als een belasting. Het confronteert me ermee dat het nooit meer wordt zoals het was en dat mijn rol (bijna) uitgespeeld is. Die confrontatie valt me zwaar. Ik probeer nu meer ruimte te maken voor andere zaken die minder beladen zijn door me te richten op nieuwe dingen – zonder het belastende besef dat ik iets aan het verliezen ben. Ongeneeslijk ziek zijn is een rouwproces – verlies ervaren en verwerken pur sang. Ik wist het natuurlijk, maar nu voel ik het ook. Begeleiding van kankerpatiënten hoort al sinds
jaar en dag tot onze basiszorg. De verzekering betaalt dat middels het DBC-stelsel (diagnosebehandelcombinatie). Tot vorig jaar viel dat onder het DSM-label ‘aanpassingsstoornis’. Die diagnose is niet meer voldoende. Sinds kort is er meer nodig om deze zorg vergoed te krijgen, namelijk: een angststoornis, een depressie of een ‘psychische stoornis door een somatische aandoening’. Uit het testje dat ik bij de intake voor de deelgenotengroep in moest vullen, bleek geen angststoornis of depressie. Hiermee viel ik automatisch in de derde categorie. Of ik, met excuses van de begeleidster, mijn handtekening maar wilde zetten onder de diagnose en het behandelplan. Ik heb erover nagedacht en uiteindelijk besloten dat niet te doen. Ik heb geen psychische stoornis en wens deze ook niet in mijn dossier terug te vinden. Dat heeft te maken met eigenwaarde en controle. Ik ben in de beleving hiervan geen uitzondering, maar wel in de consequentie die ik eraan verbind. Uiteraard, want het betekent dat ik de groepsbegeleiding zelf betaal en dat moet je je maar net kunnen en willen permitteren. Ik vraag me wel af waar we mee bezig zijn. Van de begeleidende organisatie snap ik het wel, die probeert te overleven en zorg te (blijven) bieden aan ongeneeslijk zieken in hun rouwproces. Maar de ‘zoek- het- zelf-maar-uitboodschap’ van de overheid aan ‘mijn soort’ doet pijn. Hoe humaan wil onze samenleving zijn? Vinden we werkelijk dat ernstig zieke mensen geen basisrecht op ondersteuning (meer) hebben – tenzij ze er een psychische stoornis door ontwikkelen? Met dus als pervers neveneffect dat ‘normale’ mensen in abnormale omstandigheden psychisch gestoord verklaard worden? Ik houd mijn hart vast en vraag me af: < wie is er nou gek?
NUMMER 3, JUNI 2013
9
VERZAMEL ALLE BETROKKEN PARTIJEN BIJ DE KWESTIE
SAMENSPEL, GEEN STEUNSPEL Sociale netwerken inzetten voor steunklussen stuit op weerstand, concludeert Elsbeth Kamphuis: ‘Je hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen.’, is vaak de emotie. Richt interventies dus eerder op het bevorderen, stimuleren en DOOR ELSBETH KAMPHUIS ondersteunen van de dialoog tussen alle betrokken partijen.
G
emeenten krijgen met de transities de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat iedereen kan participeren. Hiervoor hebben ze echter minder financiële middelen en professionele inzet tot hun beschikking dan nu het geval is. Veel gemeenten hanteren het uitgangspunt dat er gekeken moet worden naar een andere manier van werken. Zij geven aan zo min mogelijk te willen korten op de zorg (lees: inzet professionele steun) maar de organisatie van zorg te willen veranderen en transformeren. Binnen het project de Kanteling heeft de gemeente Nijmegen dit uitgangspunt uitgewerkt in een werkwijze voor sociale wijkteams. In een zogenaamd keukentafelgesprek brengt de gemeente samen met wijkbewoners in kaart wat er speelt en samen zoeken zij naar oplossingen. Dit doen zij door te bespreken wat de cliënt zelf nog kan doen, waar mensen uit de omgeving kunnen bijspringen (denk aan familie, vrienden, buren maar ook vrijwilligers uit de wijk ) en, als het echt nodig is, waar professionele zorg moet worden ingezet en hulpmiddelen geregeld moeten worden. Deze aanpak wordt niet alleen in Nijmegen toegepast. Menig beleidsmedewerker kan deze aanpak inmiddels dromen. Voor het uitvoeren ervan is de sociaal werker verantwoordelijk. Om deze hierbij te ondersteunen heeft de gemeente Nijmegen geïnvesteerd in het trainen van sociaal werkers van diverse organisaties, zoals NIM, MEE en het CJG. Verwacht wordt dat het werken vanuit sociale-netwerkstrategieën de professional helpt bij het uitvoeren van deze opdracht. Op grote schaal worden daarom professionals in allerlei organisaties getraind in socialenetwerkstrategieën. ACTIETEAM Ook binnen MEE Gelderse Poort zijn alle consulenten getraind in het werken volgens sociale-netwerkbenaderingen. Deze
10
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
werkwijzen zijn gericht op het benutten, activeren, revitaliseren of het opbouwen van een informeel netwerk rond een persoon, kind, gezin, met als doel het bevorderen van informele ondersteuning, hulp en zorg. Verschillende strategieën en methoden zijn beschreven en bekend. Zo heeft MEE Gelderse Poort ervaring met de Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse (MSNA), de methode Natuurlijk een netwerk en de Sociale Netwerk Strategie (SNS) van Sonestra. Afgelopen jaar hebben alle consulenten van MEE Gelderse Poort de SNS-training gevolgd. Verschillende soorten sociale-netwerkbenaderingen delen dezelfde overtuiging: als mogelijkheden en krachten vanuit de cliënt en zijn of haar netwerk worden geactiveerd en benut, ontstaan er betere antwoorden op hulpvragen en dus duurzame oplossingen. Naast de oplossingen die uit het netwerk komen, kan aanvullend nog altijd de professional ingezet worden. Deze sociale-netwerkbenaderingen verschillen in de details, maar hebben eenzelfde soort strategie, namelijk: t Het sociale netwerk wordt verkend en geanalyseerd: door het maken van genogrammen, sociogrammen, ecogrammen of levenslijnen wordt een visueel plaatje gevormd van het sociale netwerk. Er wordt in kaart gebracht wie er allemaal in het leven van een persoon zijn en wat zij betekenen voor de persoon in kwestie. t Belangrijke mensen uit het netwerk van de cliënt komen bijeen. Dit wordt een netwerkberaad genoemd. Hierin staat het maken van een plan van aanpak centraal. Het maken van het plan gebeurt door de persoon met zijn of haar netwerk. Voordat het plan wordt gemaakt, geven professionals informatie die leden van het netwerk kunnen gebruiken bij het maken van hun plan. Het plan wordt vervolgens gepresenteerd aan de werker die dit proces coacht. Inzet van professionele steun kan onderdeel uitmaken van het plan.
partijen betrekken
t Actieteam en trajectcoördinatie: de persoon of zijn of haar vertegenwoordiger en één of twee vertrouwenspersonen uit de familie of het sociaal netwerk komen samen in een (actie-) team. Wanneer professionals deel uitmaken van het plan, sluiten zij ook aan. Het actieteam volgt de voortgang van het plan en stelt waar nodig bij. COMPLEXE KLUS Uit mijn onderzoek naar effectieve interventies dat ik uitvoerde onder consulenten van MEE Gelderse Poort, blijkt dat sociaal werkers in de praktijk veel bezig zijn met het herstellen van verbindingen (Kamphuis, 2013). Ze hebben te maken met verschillende partijen die betrokken zijn bij kwesties: familie, vrienden, buren én formele en maatschappelijke diensten zoals onderwijzers, politie, huisartsen, voogden, maatschappelijk werkers, vrijwilligers.
Veel individueel lijkende problemen zijn eigenlijk sociale problemen, omdat er altijd meerdere partijen betrokken zijn Wat vaak binnenkomt als een individuele zaak bij eerstelijnsvoorzieningen, blijkt veelal te gaan om situaties waarbij verschillende partijen betrokken zijn. Denk aan problemen bij de opvoeding, overlast, problemen op school, werk, vrijetijdsbesteding, op het gebied van relaties of het vinden en behouden van een baan. Je zou kunnen zeggen dat veel individueel
lijkende problemen eigenlijk sociale problemen zijn, omdat er altijd meerdere partijen bij betrokken zijn. Deze partijen blijken samen niet altijd goed in staat om problemen op te lossen. De relatie is verstoord en vaak eindigt dit in het verbreken van de verbinding. De relaties zijn er dan misschien nog wel (bijvoorbeeld broer-zus, buurman-buurvrouw) maar er vindt geen uitwisseling en interactie meer plaats. De interventies van consulenten zijn gericht op het ondersteunen van (het weer aangaan van) de dialoog met elkaar. Een van de taken van sociaal werkers is het coachen van deze interactie tussen alle betrokken partijen. Dit is een complexe klus omdat zij te maken krijgen met meerdere partijen die vaak tegenstrijdige belangen en verschillende verwachtingen hebben (Kamphuis, 2013). TERECHTE SCHROOM De strategie van de gemeente om eerst te benadrukken wat iemand zelf kan, waar zijn of haar omgeving voor ingezet kan worden en dan pas te bekijken wat er overblijft voor de professional, maakt dat sociaal werkers geneigd zijn om het netwerk te verkennen op zoek naar hulpbronnen en te bekijken hoe ze deze mensen kunnen inzetten om het plan uit te voeren. Uit de praktijk blijkt dat de inzet van het sociale netwerk als hulpbron op veel weerstand stuit. Leden uit het sociale netwerk zijn zeker bereid om mee te denken, omdat ze betrokken zijn bij de situatie. Zo zei de zus van een man die ik begeleidde: ‘Wat fijn dat ik uitgenodigd word om mee te denken, want ik ken mijn broer als geen ander.’ Maar als je steunklussen wilt gaan uitdelen, dan stuit je op weerstand. Het is weerstand die voortkomt uit de behoefte aan zelfbeschikking. Daarmee trigger je namelijk het gevoel van: ‘Je hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen. Dat bepaal ik zelf wel’. Deze reactie wordt niet altijd even duidelijk uitgesproken maar is wel altijd merkbaar. En niet alleen het netwerk uit die
>
NUMMER 3, JUNI 2013
11
Verleggen van de focus Of-of-of denken (wat kun je zelf, wat kunnen anderen uit de omgeving, wat blijft er over voor professionals)
En-en-en denken: gericht op samenspel
Informele en formele steun elk een vak apart
Informele en formele steun in samenspel
Uitgaan van betrokkenheid bij een persoon/familie
Uitgaan van betrokkenheid bij een kwestie
Sociale netwerk in kaart brengen en analyseren
Betrokken partijen bij de kwestie in kaart brengen en gezamenlijk de kwestie analyseren
Steun is product, valt te regelen en te organiseren
Steun is een vorm van interactie, coachen van het proces
Zelfredzaamheid en onafhankelijkheid is de norm
Bewustwording van interafhankelijkheid en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid
Tabel 1 Verleggen van de focus.
weerstand, ook van degene die de steun kan gebruiken, kun je zo’n soort respons verwachten. Mensen willen niet als object, als pion in het ‘steunspel’ worden ingezet. Zowel cliënten als de mensen om hen heen willen maximale zeggenschap (regie) over dat wat zij aan anderen vragen en dat wat zij voor een ander doen. Zij willen zelf de regels bepalen. En sluit dat eigenlijk niet precies aan bij werken vanuit empowerment? Waarbij grenzen verlegd worden tussen bepaald worden en zelf bepalen? Is de schroom die sociaal werkers ervaren ‘om het sociaal netwerk in te zetten’ niet terecht omdat het botst met waarden die gelden binnen empowermentgericht praktijken? Wat werkt er wél?
dat steunende interacties niet (meer) plaatsvinden. Deze zijn namelijk onderdeel van de kwestie en kunnen bijdragen aan oplossingen. Ook verzamel je niet alleen informele partijen, zoals familie en vrienden, maar ook andere professionals die betrokken zijn bij de zaak. Door alle partijen bij elkaar te roepen rondom het probleem, kunnen er gezamenlijk spelregels worden gemaakt over hoe te komen tot een gewenste situatie. Consulenten coachen dit proces, waarbij zij oog hebben voor alle partijen (Kamphuis, 2013). VERLEG FOCUS Interafhankelijkheid en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zijn onderliggende waarden bij het bevorderen van steun binnen het sociaal netwerk. Tine van Regenmortel introduceerde de term interafhankelijkheid (2012). Interafhankelijkheid heeft te maken met het besef dat iedereen afhankelijk is van anderen: aan het begin van het leven, vaak ook aan het eind, en voor velen – zeker voor mensen met een beperking – ook in de periode daartussen. In dit kader valt ook steeds vaker de term samenredzaamheid. Samenredzaamheid zal geflankeerd moeten worden door gemeenschappelijke verantwoordelijkheid om situaties te verbeteren. Anders blijft het een kwestie van anders (gekanteld) denken, maar niet anders doen. Om anders te gaan doen is het nodig de focus te verleggen, zie tabel 1. Uitgaan van interafhankelijkheid en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid maakt dat een probleem vanzelfsprekend een samenspel tussen alle partijen wordt. De sociaal werker heeft een opdracht in dit samenspel. Het verzamelen van betrokken partijen bij de kwestie blijkt een effectieve, eerste stap. De regels van het samenspel bepalen alle betrokkenen in dialoog met elkaar. Zo voelen zij zich ook verantwoordelijk om de gewenste situatie te realiseren. De sociaal werker is vervolgens < de coach die dit proces begeleidt. Elsbeth Kamphuis is consulent bij MEE Gelderse Poort. In september 2013 studeert ze af als Master Social Work. Voor de opleiding werkt ze bij MEE Gelderse Poort aan de praktijkverbetering
ONDERDEEL VAN KWESTIE Wat in verschillende praktijken binnen MEE Gelderse Poort goed blijkt te werken, is het verzamelen van betrokken partijen bij de kwestie. We doen dat om hen mee te laten denken over de huidige en de gewenste situatie en om verbeteringen door te voeren. De interventie van de consulent is gericht op het bevorderen, stimuleren en ondersteunen van de dialoog tussen verschillende partijen over de kwestie. In tegenstelling tot veel strategieën die starten met het verkennen van het sociaal netwerk, verkennen wij niet het gehele netwerk, maar richten we ons op alle partijen die bij de kwestie betrokken zijn. Het gaat dan niet alleen om partijen die het beste met de cliënt voor hebben, maar juist ook om partijen die maken
12
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
Bevorderen van steun binnen het sociaal netwerk. MEE ondersteunt mensen met een beperking en anderen uit hun omgeving op alle levensgebieden en in alle levensfasen.
Bronnen s¬ +AMPHUIS ¬%¬ ¬Steun uit het sociale netwerk. Dit werkt en dat gaan we leren. Een kwalitatief onderzoek naar werkzame interventies en ervaren knelpunten van consulenten van MEE Gelderse Poort Nijmegen bij het activeren van steun binnen het sociale netwerk van mensen met een beperking. Nijmegen: MEE Gelderse Poort. s¬ 2EGENMORTEL ¬4¬VAN¬ ¬,EXICON¬VAN¬EMPOWERMENT¬4AAL¬VOOR¬ professionals over samenredzaamheid, versterking en participatie. Maatwerk, nummer 2, 2012, pp. 15-18.
portret PATRICIA VAN EE
‘NIET VOOR, MAAR MET MENSEN’
Patricia van Ee is gezinstherapeut bij De Rading, een instelling DOOR TINEKE DE WAARD voor jeugdzorg in de Provincie Utrecht. OP WELKE MANIER GEEFT U VORM AAN PRINCIPES VAN SOCIALE NETWERKSTRATEGIEËN, HET BEROEP DOEN OP EIGEN KRACHT EN DAT VAN HET SOCIALE NETWERK?
‘Ik werk met Class, een contextueel georiënteerde methodiek die helpt bij het verwerken en voorkomen van seksueel misbruik binnen het gezin. Daarnaast gebruik ik Signs of Safety, waarbij gezin en netwerk betrokken worden bij het maken van een veiligheidsplan voor de kinderen. Er moet oog zijn voor het hele gezin. Problematiek uit zich niet alleen bij kinderen, ook bij ouders. Ik ga uit van de eigen kracht van mensen. Samen met hen probeer ik vaardigheden aan te boren, waarmee ze die kracht kunnen benutten.’ VOLGENS HET WERKEN MET ÉÉN GEZIN ÉÉN PLAN KUNNEN OUDERS ZO LANG MOGELIJK REGIE HOUDEN. WAT VINDT U DAARVAN?
WAT ZIJN DE VOORDELEN VOOR U EN UW CLIËNTEN?
‘Ik werk nu vanuit wat mensen zelf willen en wat het beste is voor hun kind. Dat is een goed vertrekpunt dus.’ WAT IS DE KRACHT VAN DE WERKWIJZE?
‘De kracht ligt in het betrekken van het eigen netwerk bij de problematiek.’ VOOR WIE IS DE WERKWIJZE NIET GESCHIKT?
‘Voor gezinnen is het een geschikte werkwijze, maar niet voor alle hulpverleners. Voor hen is het veel meer de vraag hoe lang je met een gezin zo doorgaat. Wat is de grens? En zijn alle hulpverleners het daarover eens? Gezinnen worden er de dupe van als die grens niet voor iedereen hetzelfde is. Net zoals van wisselingen bij hulpverleners.’
‘Ik vind het een goed uitgangspunt om met gezin, sociaal netwerk en professionals om tafel te gaan. Ik zie het in de praktijk nog niet vaak gebeuren. Mensen vinden het ingewikkeld hardop tegen anderen te zeggen waar het op staat. Bovendien vinden hulpverleners het ingewikkeld de regie uit handen te geven. Ze zijn niet altijd zeker van de afloop. Het is goed om daarbij feiten en vermoedens van elkaar te scheiden.’
WAT HEEFT U NODIG OM DE WERKWIJZE GOED TE KUNNEN TOEPASSEN?
KUNT U AANGEVEN WAT VOOR U HET VERSCHIL IN WERKWIJZE IS TEN OPZICHTE VAN HOE U WELLICHT VOORHEEN WERKTE?
HEEFT U EEN VERHAAL UIT DE PRAKTIJK?
‘Als gezinstherapeute werkte ik meer procesmatig. Het in beweging zetten van mensen is meer oplossingsgericht. Ik heb geleerd meer te luisteren naar wat mensen zelf aangeven wat ze kunnen veranderen. We weten niet alles en kunnen wel heel goed de juiste vragen stellen. Met die houding kun je samen met het gezin veel ontdekken. Dat is een andere attitude.’
‘Ik vind dat mijn organisatie deze werkwijze heel goed faciliteert. Er is voldoende ruimte om de werkwijze goed toe te passen. Nog beter zou het zijn als meer hulpverleners worden getraind in oplossingsgericht werken. Dat ze niet vóór mensen, maar met mensen oplossingen bedenken.’
‘Een moeder kan vanwege een alcoholprobleem onvoldoende veiligheid bieden aan haar kind van vier jaar. Doel van de hulpverlening was dat moeder werd behandeld voor de verslaving en het kind thuis bleef wonen. Hulpverleners en familie werden daarbij betrokken. Ook met het kind werden de problemen van moeder en de afspraken besproken. Hierdoor kon het kind ons vertellen dat haar moeder toch weer alcohol gebruikte. Er werden veiligheidsmaatregelen getroffen, maar < het contact tussen moeder en kind bleef wel bestaan.’
WAT DENKT U DAT VOOR OUDERS EN JEUGDIGEN HET VERSCHIL IS?
‘Hulp wordt toegankelijker. Ik vind het belangrijk te weten hoe een gezin leert. Daarop kun je dan inspelen. Sommige mensen hebben het bijvoorbeeld nodig dat je dingen voordoet.’
NUMMER 3, JUNI 2013
13
INTERNETHULPVERLENING IS INTEGRAAL ONDERDEEL VAN MAATSCHAPPELIJK WERK
ALLES IS BLENDED Sinds april 2013 bestaat internethulpverlening bij Kwadraad niet meer als aparte dienst. Online middelen vormen een integraal onderdeel van het hulpverleningsproces, het zogenaamde blended werken. Alle driehonderd maatschappelijk werkers kunnen gebruik maken van alle communicatiemiddelen, DOOR WOUTER BRUIJNING en zijn daarvoor technisch en inhoudelijk geschoold. In 2001 startten Boris Stil en Marcel Oostrom het particuliere initiatief Maatschappelijk Werk Online. In 2004 sloot ik me bij hen aan. Het initiatief stond model voor Kwadraad Hulp Online. Ons Team Online begon in 2010 met acht maatschappelijk werkers die de online aanvragen beantwoordden. Zij onderzochten vanaf het begin blended mogelijkheden: een geïntegreerd aanbod van online, telefonische, schriftelijke en face-to-facehulpvormen. We deden dit via het Online Dossier, een webapplicatie die we zelf ontwikkelden. We breidden de applicatie verder uit met een chat, een bibliotheek, onlinetrainingen, zelfhulp en de mogelijkheid om een account aan te maken zonder de hulp van een maatschappelijk werker. Inmiddels heet de applicatie Mijn Kwadraad, op advies van gebruikers die TNO interviewde. De naam Online Dossier werd als ‘zwaar’ ervaren. Dit werd ook aangegeven door jongeren die zich aanmeldden via de jongerensite hoezitdat.info. Deze site is het digitale CJG-loket voor jongeren in de regio HollandRijnland waarmee Kwadraad al snel een online samenwerking aanging. Inmiddels verzorgt Kwadraad ook de back office voor verschillende Jongin-sites, informatieve websites voor jongeren in verschillende gemeenten, regio’s en provincies. NIEUW? NIET ECHT De applicatie en ook het blended werken zijn geen doelen. Het zijn middelen die een cliënt regie geven, activeren, keuzemogelijkheid bieden. De maatschappelijk werker komt in een coachende in plaats van leidende positie te staan. Dat is ook wat de huidige tijd van de professional vraagt: op welk niveau dan ook, de cliënt krijgt de mogelijkheid om zelf het heft in handen te nemen. Nieuw? Nee, eigenlijk niet. Online middelen geven de cliënt daadwerkelijk de gewenste positie. Een account op Mijn Kwadraad kan eenvoudig vanuit een registratiesysteem (Regas, Central Station, Regipro) aan een cliënt aangeboden worden. De applicatie, en belangrijker, de blended werkwijze, zijn inmiddels in gebruik bij verschillende organisaties voor maatschappelijk werk en welzijn.
14
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
NOG EENS NALEZEN Hoe werkt het? Een man meldt zich tijdens een spreekuur faceto-face aan bij een maatschappelijk werker. Voor deze nieuwe cliënt wordt direct een account op Mijn Kwadraad aangemaakt zodat hij niet hoeft te wachten tot een intakegesprek, maar direct aan de slag kan met zelfhulpmogelijkheden. Als hij snel contact wil, kan hij tijdens een chatspreekuur direct zijn vraag stellen. Tijdens de face-to-face hulpverlening noteert de maatschappelijk werker de voortgangsrapportages als berichten aan de cliënt in zijn ‘Mijn Kwadraad’. De cliënt kan hierop feedback geven. Gaandeweg neemt de cliënt het schrijven van gespreksverslagen over aan de hand van huiswerkopgaven. Dit betekent dat hij ook tussen de gesprekken actief met het veranderingsproces aan de slag blijft. Het is niet altijd nodig om een face-to-facegesprek te voeren. Soms vindt de cliënt het zelf prettig om in plaats daarvan een chatsessie te houden. De sessie vindt plaats binnen Mijn Kwadraad en blijft dus bewaard. De cliënt kan het gesprek dus nog eens nalezen. Dit geldt voor alle communicatie die via Mijn Kwadraad heeft plaatsgevonden: alle gespreksverslagen, berichten, huiswerkopgaven en chatsessies staan in zijn overzicht gerangschikt.
OP Z’N BEST Deze werkwijze invoeren gaat niet zonder slag of stoot. De technische ontwikkeling is eigenlijk nog het eenvoudigste. Professionals zijn echter gewend solistisch te werken vanuit een positie waarin (ook door cliënt!) van hen gevraagd wordt om verantwoordelijkheid (over) te nemen. Ook vinden sommige professionals de communicatie via digitale wegen onpersoonlijk, en menen ze dat er geen werkrelatie opgebouwd kan worden. Zij hebben het nodig om cliënten te zien. Cliënten blijken het echter juist ook plezierig te vinden om in hun eigen tijd, vanuit hun eigen omgeving aan doelen te werken. Het hoeft niet alleen in de spreekkamer te gebeuren. Dit betekent dat van een professional gevraagd wordt om los te laten, vertrouwen te hebben in de eigen kracht van cliënten en hen de verantwoordelijkheid te geven deze eigen kracht te benutten. Inderdaad: empowerment op z'n best. Fase
Omschrijving
Additie
Online taken worden toegevoegd aan het werkproces. Denk aan extra's: huiswerkopgaven, psycho-educatie. Additie beïnvloedt alleen de variabele 'plaats' vanwaar hulp wordt aangeboden. De activiteiten veranderen nauwelijks.
Substitutie
Online taken vervangen een aantal faceto-face-activiteiten: online een nieuwe afspraak plannen, een chatgesprek voeren. De methodiek waarmee gewerkt wordt verandert weinig, net als de volgorde van en het aantal activiteiten. Plaats en tijd worden wel beïnvloed.
Transitie
Online taken maken een wezenlijk onderdeel uit van methodiek/werkwijze in verschillende fasen van het hulpproces. De fasen worden beïnvloed. Begeleiding kan volledig online plaatsvinden. Enkele fasen kunnen face-to-face aangeboden worden.
Transformatie Wanneer in alle fasen van het hulpverleningsproces online hulpmiddelen een wezenlijk onderdeel uitmaken is er sprake van transformatie. Er is dan ook verandering van sturing. De cliënt heeft de regie op: s¬ de volgorde van activiteiten, s¬ het hulptraject binnen de context van de hulporganisatie, s¬ doelen en middelen, die cliënt vanuit de digitale omgeving kan bepalen, s¬ de rol van de hulpverlener: de cliënt nodigt de hulpverlener uit om een opdracht uit te voeren.
TRANSFORMATIE Al met al is er sprake van een transformatie van het werkproces. Dit wordt duidelijk aan de hand van de indeling van Ingenluyff en Jacobi (2007) die onderscheid maken tussen vier maturiteitsof integratieniveaus: additie, substitutie, transitie en uiteindelijk transformatie, zie schema. Waar we online middelen eerst voornamelijk als additie (aanvullend) beschouwden, zetten we ze nu als substitutie (vervangend) in via Mijn Kwadraad: een chatgesprek vervangt een face-to-facegesprek, een e-mail een telefoongesprek. Ook wordt cliënten gevraagd een bijdrage te leveren aan de voortgangsrapportage. Uiteindelijk zetten we online hulp in in alle fasen van het hulpverleningsproces. Dat zou je transformatie kunnen noemen: de digitale werkwijze is volledig geïntegreerd in het maatschappelijk werk.
internethulp
Na afronding van de hulpverlening blijft deze informatie beschikbaar voor de cliënt. Ook kan hij nog steeds gebruik maken van de zelfhulp en de bibliotheek. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan om via een chatspreekuur of e-mail een vraag te stellen via zijn account. Zo kiest de cliënt het voertuig van communicatie waardoor zijn eigen kracht vergroot wordt.
NIEUWE PROJECTEN Zoals ik al schreef, gaat dit niet vanzelf. Professionals hebben houvast nodig in de vorm van technische en inhoudelijke scholing. Dit geldt ook voor aankomende professionals van de opleiding MWD. Bij verschillende hogescholen geeft Kwadraad daarvoor workshops en lessen in blended werken. Om tot transformatie van het werkproces te komen en de ontwikkeling van de blended werkwijze te borgen, ontwikkelen we verschillende activiteiten. Zo gaan we het Online Dossier in coöperatief verband doorontwikkelen, samen met verschillende organisaties die de blended werkwijze omarmd hebben. Alle organisaties waar Kwadraad dit geïmplementeerd heeft, worden uitgenodigd om deel te nemen. Een andere ontwikkeling is die van de pilot 1-plan.nl. In samenwerking met diverse eerste- en tweedelijnsorganisaties onderzoekt Kwadraad hoe de samenwerking rondom een gezin het beste georganiseerd kan worden, zodat het gezin zelf de regie voert door middel van een eigen digitale omgeving. Een derde activiteit is intern. In Gouda nodigt Kwadraad alle cliënten die wachten op gesprekken actief uit om via Mijn Kwadraad alvast aan de slag te gaan. Als ze dat willen, kunnen ze daarvoor instructie krijgen. Kwadraad is ervan overtuigd dat de inzet van online middelen van groot belang is bij het verwezenlijken van hulpverlening waarbij de visie van eigen kracht en cliëntregie centraal staan. Zoals in het dagelijks leven online toepassingen vanzelfsprekender een rol spelen, zijn deze ook hun plek aan het veroveren in elke fase van het hulpverleningsproces. Tegelijkertijd blijft de inhoud van ons werk als maatschappelijk werkers hetzelfde: we faciliteren en activeren mensen, alleen soms met andere middelen. < Wouter Bruijning is stafmedewerker Informatiemanagement en maatschappelijk werker. Hij werkt bij Kwadraad Maatschappelijk Werk in Zuid-Holland.
NUMMER 3, JUNI 2013
15
HOE JE JONGEREN KUNT BETREKKEN BIJ JEUGDHULP
‘IK BEN VEEL ECHTER DAN MIJN DOSSIER’ Bij de transitie van de jeugdzorg is inspraak van belang. Juist jongeren die te maken hebben gehad met hulpverlening kunnen de ‘nieuwe’ jeugdhulp helpen DOOR EVELINE MONTEIRO vormgeven. Maar hoe organiseer je deze participatie?
H
et is meer dan ooit van belang jongeren een podium te bieden voor hun ideeën over de inrichting van de jeugdhulp. Het stelsel gaat op de schop en de verantwoordelijkheden inzake jeugdhulp worden uiterlijk 2015 overgeheveld van provincies naar gemeenten. Juist om de jeugdzorg beter en efficiënter in te richten, moeten we luisteren naar degenen om wie het gaat. Daarom maakte Zorgbelang Brabant samen met de cliëntenraden van de jeugdhulpaanbieders het stripverhaal Uitspraken over inspraak (zie kader). Het is een manier om gemeenten, de toekomstige financiers van de jeugdhulp, duidelijk te maken om welke jongeren het gaat en wat zij te zeggen hebben. EMPOWER JONGEREN Inmiddels zijn de globale beleidskaders gesteld. Binnenkort wordt het voorlopige financiële verdeelmodel bekend, wat de praktische invulling van de lokale jeugdhulp mogelijk maakt. De beleidsstukken laten geen twijfel: de eigen kracht van de jongere staat centraal in het nieuwe stelsel. Dat is een mooi streven, aangezien wij denken dat er een wisselwerking is tussen eigen kracht en inspraak op eigen zorg en ondersteuning. Door jongeren te betrekken bij beleidsuitvoering, beleidstoetsing en beleidsvorming wordt niet alleen het draagvlak ervan vergroot, maar ook de eigen kracht. Participatie draagt bij aan empowerment. Juist voor kwetsbare jongeren is het van belang te ervaren dat zij een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de samenleving. Het is de uitdaging aansluiting te zoeken bij de mogelijkheden en de kracht van jeugdigen en hun opvoeders en deze te helpen versterken. Professionals zouden met jongeren moeten samenwerken op basis van hun deskundigheid. Niet alleen op uitvoeringsniveau, in de directe relatie tussen jongere en professional, maar ook op beleidsniveau, waar de uitvoeringskaders ontwikkeld worden. Dit geeft uitdrukking aan gelijkwaardigheid van en respect voor de eigenheid van jongeren.
16
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
NODIG HEN UIT In het concept van de nieuwe jeugdwet zijn diverse artikelen opgenomen die recht doen aan de participatie van jongeren en betrokkenen in de jeugdhulp. Gemeenten moeten er bijvoorbeeld op toezien dat jongeren die gebruik maken van jeugdhulp, een beroep kunnen doen op een wettelijk verplichte onafhankelijke vertrouwenspersoon. Gemeenten zijn tevens verplicht om cliëntervaringsonderzoeken te houden en de uitkomsten daarvan jaarlijks te publiceren. Ook dienen gemeenten burgers, instellingen en organisaties te betrekken bij de voorbereiding en opstelling van beleidsplannen. Helaas zien we dat jongeren in de jeugdhulp in de ontwerpfase nogal eens worden vergeten, terwijl zij juist als ervaringsdeskundigen weten hoe het voelt als jeugdhulp niet goed geregeld is. Dus nodig hen uit om mee te denken en mee te praten over de ‘nieuwe’ jeugdhulp. Wilt u weten hoe u dat het beste kunt doen, treedt dan in contact met cliëntorganisaties die al jaren ervaring hebben in het stimuleren van participatie van kwetsbare doelgroepen. LUISTER NAAR ERVARINGSDESKUNDIGEN Als onafhankelijke zorgconsumentenorganisatie, vinden wij dat zorg- en dienstverlening gebaseerd moeten zijn op zelfbeschikking, diversiteit en vraagsturing. Om dat te kunnen doen, zijn informatie, kennis, wensen en ideeën van ervaringsdeskundigen nodig. Door de ingrijpende wijziging in de structuur van de jeugdzorg, wordt er echter een zware wissel getrokken op de belangenbehartiging die binnen de jongerenpopulatie bescheiden is georganiseerd. Het is daarom belangrijk dat er geluisterd wordt naar ervaringsdeskundige jongeren. Zij weten heel goed wat wel en wat niet werkt in de praktijk. Maar hoe treed je in contact met jongeren? Het is best lastig om jongeren te vinden die kunnen en willen verwoorden hoe de jeugdhulp beter kan. Het is ook vaak een arbeidsintensieve bezigheid om ze te motiveren, binden en boeien. En heb je een groep jongeren die wil participeren, dan is dat altijd voor
participatie
beperkte tijd. Jongeren worden volwassen, verdwijnen uit de jeugdhulp en zijn dan niet meer representatief voor de vertegenwoordiging van de jongerendoelgroep. De afdeling jeugd van Zorgbelang Brabant is continue op zoek naar jongeren die te maken hebben of hebben gehad met jeugdzorg. Door ons grote netwerk lukt het iedere keer om jongeren te bevragen over specifieke thema’s waarin jongeren geïnteresseerd zijn. Dit gebeurt altijd op een manier die past bij hun belevingswereld en met behulp van verschillende instrumenten, methodieken en communicatiemiddelen. BUNDEL KRACHTEN Wij streven samen met de jongeren naar uitbreiding van de cliëntenparticipatie naar nieuwe beleidsterreinen en organisaties die straks een rol krijgen in jeugdhulp. Participatie moet volgens ons op álle relevante niveaus vorm krijgen. Dus op het niveau van beleidsvorming (ambtelijk, gemeenteraad, Wmo-
Hoe hoger het participatieniveau is, hoe meer participatie het vereist van professionals en cliënten in de zin van vaardigheden, betrokkenheid en tijd. raad), op het niveau van de coördinatie van de uitvoering (Centra voor Jeugd en Gezin, GGD’s, consultatiebureaus, etc.) en op het niveau van de verleners van zorg en ondersteuning (instellingen en opleidingen voor hulpverleners). Het concept voor de nieuwe jeugdwet maakt in grote lijnen
VAN JEUGDZORG NAAR JEUGDHULP s¬ ‘Kijk naar mij, niet naar het dossier. Ik ben veel echter dan mijn dossier’. s¬ ‘Als ik staatsecretaris was, dan zou ik zorgen dat betrokken professionals met hart voor de cliënten behouden blijven’. s¬ ‘Hulp op maat werkt. Hulp volgens veel verschillende regels en voorschriften kost veel tijd en geld.’ s¬ ‘Maak meer tijd vrij voor de cliënten in plaats van rapporten schrijven.’ Bron: Uitspraken over inspraak. Van jeugdzorg naar jeugdhulp via www.praatmetons.nl/jongeren-in-beeld
duidelijk hoe het nieuwe stelsel vormgegeven gaat worden, maar het is aan de lokale politiek om het in de praktijk ten uitvoer te brengen. Dit kan leiden tot verschillen tussen gemeenten, hetgeen de couleur locale in positieve zin kan onderstrepen. Maar het kan evengoed in negatieve zin leiden tot rechtsongelijkheid. Het is daarom van groot belang dat burgers samen met jongeren, de krachten bundelen en de gemeenten voorzien van de nodige input. Dit betekent dat cliëntenparticipatie steeds meer opschuift naar burgerparticipatie dat vaak als doel heeft om maatschappelijke participatie van alle burgers te bevorderen. Deelbelangen worden dan collectieve belangen en worden eerder gehoord en gehonoreerd. ONDERSCHEID PARTICIPATIENIVEAUS In principe kunnen alle jongeren participeren. Welke manier en welk niveau het meest passend is, wordt onder andere bepaald door de deskundigheid en vaardigheden van profes-
NUMMER 3, JUNI 2013
17
te boeien voor deelname aan het jongerenpanel van Zorgbelang en tegelijkertijd klaar te stomen voor participatieactiviteiten zoals gastlessen, debatavonden, undercover en shadowing.
sionals en jongeren. Participeren kan al op het niveau van het informeren of raadplegen van de jongere. Interessanter wordt het echter als de jongere kan adviseren vanuit eigen ervaringen of nog beter kan co-produceren in beleid. Welke participatievorm je ook kiest, het moet aansluiten bij de wensen en capaciteiten van jongeren en hulpverleners. Hoe hoger het participatieniveau is, hoe meer participatie het vereist van professionals en cliënten in de zin van vaardigheden, betrokkenheid en tijd. Het is dus niet zo dat het hoogste participatieniveau altijd de best passende vorm is. Bovendien is het meestal niet werkbaar om meteen in te zetten op het hoogste niveau van cliëntenparticipatie dat dus ook hoge eisen stelt aan de vermogens van cliënten en medewerkers. Het werkt beter om op een basaal niveau te beginnen en de niveaus stap voor stap te doorlopen. Zo leren zowel cliënten als hulpverleners gaandeweg hoe zij participatieactiviteiten kunnen vormgeven. BIED PODIUM Wij willen daarbij meer doen dan alleen laten horen hoe het niet moet. Jongeren die verbonden zijn aan ons jongerenpanel vinden het belangrijk dat zij op een positieve manier bijdragen aan verbetering van de jeugdhulp. Dat kan op verschillende manieren. Bijvoorbeeld door het organiseren van debatavonden of op de juiste momenten de stem van jongeren laten horen bij politieke gelegenheden. We tonen bijvoorbeeld de serie ZIEK: documentaires waarin jongeren laten horen, voelen en zien wat het voor hen betekent om onderdeel van de jeugdhulp te zijn. En dat kan best confronterend zijn. Momenteel zijn we bezig met de opvolger van deze serie, ZOOM 24. In deze filmproductie willen we het hulptraject van een jongere belichten vanuit verschillende perspectieven. Het script is bekend, de werving van jongeren is in volle gang en de filmlocaties worden gescreend. Het is een spannende onderneming. Het doel is om een podium te bieden aan jongeren, hen
18
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
PRAAT MET ONS! Een andere manier waarop jongeren participeren, is door het geven van gastlessen aan opleidingen Social Studies, GGZ agogen, Pedagogiek van Fontys en van Avans Hogeschool. Ze vertellen aan studenten welke ervaringen ze hebben: hun minder goede ervaringen, maar zeker ook hun goede ervaringen. De jongeren nemen geen blad voor de mond en geven een inkijk in hun leven. De verhalen zijn dan ook heftig en heel persoonlijk. Dat is niet makkelijk, niet voor hen maar ook niet voor de toehoorders. Wel boeiend en leerzaam. Studenten stellen na afloop vaak uiteenlopende vragen: Hoe zie je nu je toekomst, heb je nog dromen? Wat moet een goede hulpverlener doen of juist niet doen? Wat zou er beter met je zijn gegaan als je eerder op je pad iemand was tegengekomen die wel reageerde op jouw signalen? Wil je nu dat de hulpverlener je dossier al wel heeft doorgenomen of juist niet? Die klok aan de muur, heb je daar last van? De antwoorden hebben steeds dezelfde ondertoon: Praat met ons, vraag wat ik wil als ik jouw cliënt ben. Ga niet uit van je eigen (voor)oordeel, maar vraag gewoon aan mij hoe je het beste met mij om kunt gaan. Neem mij mee in mijn eigen traject. GEBRUIK ALTERNATIEVEN Het jongerenpanel en de gastlessen zijn een goede manier om jongeren met een hulpverleningsachtergrond een stem te geven, maar het zijn niet de enige methodieken. Af en toe gaan jongeren met behulp van stagiaires undercover en onderzoeken ze de dienstverlening van bijvoorbeeld de Centra voor Jeugd en Gezin. Een andere manier om diep door te dringen in de wereld van de hulpverlening is om een jongere mee te laten lopen met een andere jongere in het zorgtraject: ook wel shadowing of schaduwen genoemd. Waar loopt hij of zij tegenaan en wat zou er beter kunnen? Een andere manier om wensen en behoeften te verzamelen is om jongeren via peerconsultatie informatie te laten verzamelen. Het blijkt dat jongeren aan hun leeftijdgenoten veel meer vertellen dan dat ze zouden doen aan een volwassene in dezelfde situatie, omdat ze zich veel beter in elkaars belevingswereld kunnen verplaatsen. Kortom, succesvolle jongerenparticipatie is een combinatie van luisteren, snelle resultaten halen én alternatieve participatievormen inzetten waarin jongeren verantwoordelijkheden hebben en serieus genomen worden. < Eveline Monteiro is manager Jeugd bij Zorgbelang Brabant. Zorgbelang is de consumentenorganisatie voor gebruikers van zorg en welzijn. Nederland telt dertien Zorgbelangorganisaties, die samen een landelijk dekkend netwerk vormen.
portret JESSICA DIJKMAN
‘ER LIGGEN VEEL KANSEN’
Jessica Dijkman is projectleider Transitie Jeugdzorg in de gemeente Houten. Vanaf november 2012 is ze ‘transitiebreed’ werkzaam in DOOR MARIAN KREMERS een programmateam met zes personen. PER 1 JANUARI 2015 IS DE TRANSITIE VAN DE JEUGDZORG EEN FEIT. GEWERKT GAAT WORDEN VOLGENS ÉÉN GEZIN, ÉÉN PLAN. WAT ZIJN VANUIT DE GEMEENTE HOUTEN REDENEN OM DIT BELEID TE IMPLEMENTEREN?
‘Gemeentes zijn verplicht om de jeugdzorg over te nemen. Ze hebben de opdracht gekregen om de zorg aan jeugd effectiever te organiseren en de kosten te verminderen. Het streven is om de bureaucratie te verminderen, dus minder regels en meer mandaat bij professionals leggen. Daar ligt volgens mij de sleutel: bij het verbeteren en vereenvoudigen van de zorg aan jeugd.’ HOE GAAT DE GEMEENTE VORMGEVEN AAN HET NIEUWE BELEID?
‘Met zo’n 50.000 inwoners is de gemeente Houten groot genoeg om het nieuwe beleid uit te voeren. Toch moeten we een samenwerking aangaan met de omliggende gemeenten. Die is bijvoorbeeld bij jeugdbescherming ook verplicht gesteld. Zo kun je die specifieke taak goed organiseren. Ook het opvangen van financiële risico’s speelt een rol. Neem bijvoorbeeld crisishulpverlening of de intramurale zorg. Die moet er gewoon zijn. Wij werken samen in de regio Lekstroom met Nieuwegein, IJsselstein, Lopik en Vianen. Gezamenlijk vergaderen we met zorgaanbieders en ontdekken we het veld. We bekijken welke zorg we samen inkopen en organiseren of dat het provinciebreed moet. Het doel is tweeledig. Er moeten in de gemeente voldoende voorzieningen voor burgers zijn zodat de zorg dichtbij is. En aan de achterkant van het loket, niet zichtbaar voor de burger, moeten we samen inkopen wat mogelijk is. Een voorbeeld daarvan is het informatiesysteem. Logische verbanden zoeken wij bij Nieuwegein, ook een relatief jonge stad. Met de stad Utrecht werken we uiteraard ook samen. Die heeft een centrumfunctie.’
WELK EFFECT WORDT ER BEOOGD MET ÉÉN GEZIN, ÉÉN PLAN?
‘Uitgangspunt is dat de eigen kracht van ieder mens benut wordt. Ik weet dat niet iedereen dat even goed kan. Maar iemand kan altijd, hoe basaal ook, aangeven wat hij of zij belangrijk vindt. Je moet mensen zo veel mogelijk controle over hun eigen leven geven. Zo behoudt ieder de kern van zijn eigen wil, zijn eigen drive. Zo wordt hij niet overgeleverd aan de doelen of plannen van een organisatie. Deze nieuwe werkwijze moet op de werkvloer door professionals uitgevoerd worden en wij als gemeente moeten hen faciliteren. We hebben nu al veel organisaties in de stad die daarmee aan de slag zijn gegaan en daar hebben we al afspraken mee gemaakt. We zijn vanuit het CJG begonnen met één gezin, één plan. Het gaat niet om het uitzetten van keurig afgemeten trajecten, maar dat het gezin na deze hulp weer verder kan. De grote uitdaging is hoe je alle partijen verder helpt. Iedereen is van goede wil, merken we. Maar iedere organisatie is van oudsher wel gebonden aan eigen regels. Als gemeente bevorderen we onderlinge samenwerking en stellen we randvoorwaarden.’ DENKT U DAT HET DUURZAAM EFFECT ZAL HEBBEN?
‘Al jaren speelt de vraag naar het verbeteren van zorg. We moeten die nieuwe jeugdzorg zien te realiseren binnen het budget en tegelijkertijd ook bezuinigen. Ik zie dat er sinds het nieuwe wetsvoorstel in de provincie Utrecht een enorme kracht is losgekomen. Er zit veel tijdsdruk op, dat is een niet onbelangrijk aspect. In 2015 willen we het waarmaken. Dan is niet de hele wereld veranderd, maar het proces is in gang gezet. We kunnen het niet alleen, dat is duidelijk en daarom vind ik de regionale samenwerking zo belangrijk. Er liggen veel kansen, < vind ik.’
NUMMER 3, JUNI 2013
19
SAMENGESTELD DOOR TINEKE DE WAARD
SOCIAAL WERK Tot 1 oktober kunt u een onderscheidende collega aanmelden voor de verkiezing van sociaal werker van het jaar. Het gaat om een sociaal werker die zich onderscheidt met een duidelijke visie en die innovatief denkt en werkt, een verbindende rol heeft en ook nog eens de toegevoegde waarde van het werk zichtbaar maakt. De winnaar is een jaar lang ambassadeur van het sociaal werk en ontvangt € 1000 om te besteden aan een project in de wijk. Ook mag hij of zij deelnemen aan een Zomerschool van het Oranje Fonds ter waarde van 795 euro. MEER INFORMATIE: WWW.ZORGWELZIJN.NL/HOME/VERKIEZING BRON: WWW.ZORGWELZIJN.NL, 02-05-2013 Het handboek Kijk jij al door een roze bril? over ondersteuning aan lesbische vrouwen, homomannen, bi’s en transgenders (LHBT) zou tot de standaarduitrusting van sociaal werkers moeten behoren, stelt lector maatschappelijk werk Margot Scholte. Sociaal werkers kunnen goede ondersteuning bieden aan LHBT's, mits ze de feiten kennen en problemen kunnen signaleren. Veel LHBT's maken zichzelf onzichtbaar uit angst of om problemen te voorkomen. Op het werk, op straat, op school, maar zeker ook bij hulpverleners. Wanneer deze groepen zich op hun gemak voelen om open te zijn over hun seksuele voorkeur of genderidentiteit, kunnen hulpverleners een faciliterende en ondersteunende rol spelen in hun empowerment. ZIE: WWW.MOVISIE.NL/PUBLICATIES/KIJK-JIJ-AL-DOOR-ROZE-BRIL
gezondheidsmonitor die is gehouden door GGD'en, het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RiVM). De meeste mantelzorgers zijn tussen de 50 en 65 jaar. Meer vrouwen dan mannen zijn mantelzorger en het aantal uren dat ze voor een naaste zorgen per week, neemt toe vanaf de pensioenleeftijd. BRON: WWW.ZORGWELZIJN.NL, 22-04-2013 HUISELIJK GEWELD Het aantal huisverboden dat jaarlijks wordt opgelegd, groeit, zo blijkt uit cijfers van het Landelijke Programma Huiselijk Geweld en de Politietaak. De Wet tijdelijk huisverbod, die op 1 januari 2009 in werking trad, geeft burgemeesters de bevoegdheid om bij acute dreiging van huiselijk geweld de pleger voor tien dagen uit huis te plaatsen. In 2009 gebeurde dat 2150 keer. In de jaren daarna nam het aantal huisverboden in totaal met 64 procent toe. In 2012 moesten 3529 plegers van huiselijk geweld gedwongen hun huis verlaten, bijna 400 meer dan in het jaar ervoor (3139). Met het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG) wordt beoordeeld of in een situatie van (dreigend) geweld een tijdelijk huisverbod kan worden opgelegd. Dit instrument werd in 2012 4553 keer toegepast, ruim 500 keer vaker dan in 2011. Opvallend is ook dat het huisverbod steeds vaker wordt verlengd. Vorig jaar gebeurde dat 1359 keer, tegenover 600 keer in 2009. BRON: WWW.HUISELIJKGEWELD.NL, 18-04-2013
IN DE WIJK Socioloog Vasco Lub concludeerde dat de meeste interventies op het gebied van leefbaarheid in de wijk zijn ingegeven door intuïtie in plaats van effectiviteit. Lub erkent dat jongeren geen overlast veroorzaken of het criminele pad op gaan wanneer zij sporten, maar voor duurzamere gedragsverandering als gevolg van projecten in de wijk is geen bewijs. Lub analyseerde meer dan driehonderd (inter)nationale studies en toetste verschillende leefbaarheidsprojecten. Ook de inzet van straatcoaches en burgerkracht blijkt weinig bij te dragen aan veiligheid in de wijk. De waarde ervan is vooral symbolisch: het gevoel dat ‘er iets gebeurt’ en de burger inspraak heeft. Lub ziet eerder een rol voor de sociale professional weggelegd. BRON: WWW.ZORGWELZIJN.NL, 22-04-2013 MANTELZORG Ruim 1,5 miljoen Nederlanders geven mantelzorg en zo'n 220.000 van hen voelt zich tamelijk zwaar tot zwaar belast door deze zorg voor een naaste. Dat blijkt uit een landelijke
20
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
Tilburg houdt een proef met een groep Caring Dads: een groepstraining en behandelprogramma voor vaders die hun partner en/of kind hebben mishandeld. De gemeente Tilburg, het Veiligheidshuis Tilburg, Kompaan en De Bocht, het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering en Avans Hogeschool hebben hiervoor middelen beschikbaar gesteld. Caring Dads is in Canada ontwikkeld en wordt in meerdere landen ingezet. In het programma ligt de focus op het herstel van vaderschap door middel van confrontaties met opvattingen van de mannen over opvoeden, de kinderen en de partner die herstel in de weg staan. MEER INFORMATIE OP HTTP://CARINGDADS.ORG/ BRON: WWW.HUISELIJKGEWELD.NL, 25-03-2013 JEUGDZORG Veel pleeggezinnen stoppen met pleegzorg omdat ze zich niet serieus genomen voelen door de gezinsvoogd. Dat concludeert orthopedagoog Peter van den Bergh uit onderzoek onder 444 pleegouders, 22 ex-pleegouders en een literatuurstudie. De samenwerking tussen pleegouders en gezinsvoogden moet verbeteren en pleegouders moeten meer ondersteuning en waardering krijgen, stelt Van den Bergh. De meeste pleegkinderen hebben ernstige gedragsproblemen en hulpverleners gaan daar volgens hem niet altijd goed mee om. Pleegouders krijgen
Een gezinsvoogd moet voldoen aan uiteenlopende persoonlijke en professionele eisen, net als de organisatie waar de gezinsvoogd werkt en de opleiding en deskundigheidsbevordering. Dat stelt de Inspectie Jeugdzorg in een publicatie waarin zij vanuit verschillende invalshoeken de ideale gezinsvoogd beschrijft. Een gezinsvoogd is als persoon onder meer emotioneel stabiel, staat stevig in zijn schoenen en is veerkrachtig, vriendelijk en integer en niet oordelend. Als professional is hij effectief, hij werkt transparant en methodisch en heeft ervaring met gezinnen. De gezinsvoogd werkt binnen een organisatie met een heldere visie op jeugdbescherming en risicomanagement. De ideale gezinsvoogd heeft minimaal een hbo-opleiding gevolgd die het hele gebied van de gezinsvoogdij bestrijkt. Hij wil bovendien permanente educatie, is lid van een beroepsvereniging en besteedt tijd aan zelfreflectie en professionele autonomie, aldus de inspectie. BRON: INSPECTIE JEUGDZORG, 1 MEI 2013
te maken had met de curatieve ggz, de zorg gericht op genezing zoals bijvoorbeeld door psychologen, met 31 procent. Dat staat in het onlangs gepubliceerde onderzoek. Volgens een woordvoerder van GGZ Nederland komt dat niet alleen omdat meer jongeren hulp nodig hebben. De stijging is te verklaren vanuit verschillende factoren. Ook het aantal volwassenen in de curatieve ggz steeg overigens, maar minder dan het aantal jongeren, namelijk met 13,6 procent. BRON: WWW.GEMEENTE.NU, 03-05-2013
het veld
vaak te maken met een groot verloop van gezinsvoogden, wat van invloed is op het beleid rond het kind. Pleegouders vinden dat gezinsvoogden meer oog hebben voor het belang van de biologische ouders dan voor het belang van het kind. Het aantal kinderen dat in een pleeggezin woont, is in tien jaar verdubbeld van ongeveer tienduizend naar meer dan twintigduizend. BRON: UNIVERSITEIT LEIDEN, 18-04-2013
Het Landelijk Platform GGZ maakt zich zorgen over de overheveling van de jeugd-ggz naar gemeenten. Vooral het verdwijnen van de zekerheid dat jongeren waar nodig zorg ontvangen, is reden tot onrust bij de professionals. Platform GGZ steunt daarom een petitie omtrent de decentralisatie. Volgens het platform hebben gemeenten nog onvoldoende kennis van de jeugdggz. Nog geen halve dag nadat de petitie online stond, hadden er al vijfhonderd mensen de tekst ondertekend. Inmiddels staan er meer dan 17000 handtekeningen onder. De petitie is te vinden op www.petities24.com/zorg_over_de_jeugdggzzorg BRON: WWW.GEMEENTE.NU, 15-04-2013
PARTICIPATIE De Participatiewet wordt een jaar later dan gepland van kracht. De invoering wordt uitgesteld van begin 2014 naar 1 januari 2015. Door het sociaal akkoord is de eerdere planning niet haalbaar, stelt een woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken. Het sociaal akkoord leidt tot veel onduidelijkheid. Bijvoorbeeld over de bezuinigingen: welk budget hebben gemeenten voor de re-integratie van mensen die geen werk hebben als het geld grotendeels naar de sociale werkplaatsen gaat? Ook het quotum voor de inzet van arbeidsbeperkten is van de baan. BRON: WWW.GEMEENTE.NU, 17-04-2013 De Participatieprijs van MOVISIE gaat dit jaar naar een jongerenproject. Voor deze prijs verzamelt de organisatie inspirerende aanpakken en praktijken die de meerwaarde en kracht van de maatschappelijke inzet van jongeren (12-30 jaar) zichtbaar maken: jongens en meiden, laag- en hoogopgeleid, met een fysieke of verstandelijke beperking, hetero en LHBT, en jongeren van elke culturele en religieuze achtergrond. Inzenden kan tot 15 september. MEER INFORMATIE OP: WWW.MOVISIE.NL/ARTIKEL/ MOVISIE-PARTICIPATIEPRIJS-2013-JONGERENPARTICIPATIE GGZ De afgelopen jaren kwamen veel meer jongeren in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) terecht. Dat blijkt uit een onderzoek in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid. Tussen 2008 en 2010 steeg het aantal jongeren tussen de 0 en 17 jaar dat
LANGDURIGE ZORG Uit onderzoek van de Volkskrant blijkt een verschuiving van chronische patiënten met een lichte indicatie naar een zware indicatie. Het gevolg is dat de kosten van de wet waarin de langdurige zorg is geregeld, de AWBZ, explosief zijn gestegen. Dat blijkt uit de cijfers van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en het College Voor Zorgverzekeringen (CVZ). Het aantal patiënten met een ‘geringe zorgbehoefte’ is fors gedaald in de periode 2009-2012. Het aantal aanvragen voor zwaardere zorg ging omhoog met 50 procent naar 118 duizend. De kosten liepen op met 37 procent naar 3,6 miljard euro. Vooral in 2012 is er een duidelijke toename zichtbaar van zwaardere zorg. Gehandicapten, chronisch zieken en ouderen komen in aanmerking voor een plek in een verzorgings- of verpleeghuis als ze aan de hand van vragenlijsten zijn ingedeeld in één van tien zorgcategorieën voor 'zorg met verblijf'. Wie is geclassificeerd voor categorie 1 heeft weinig hulp nodig, iemand in categorie 10 veel. Sinds 1 januari 2013 hebben mensen die in categorie 1 of 2 < vallen geen recht meer op een verblijf in een instelling. BRON: DE VOLKSKRANT, 03-05-2013
NUMMER 3, JUNI 2013
21
ONDERWIJS VANUIT & OVER EEN NIEUWE MANIER VAN ONDERSTEUNEN
EIGEN KRACHT VAN STUDENT De voltijd bacheloropleiding Ecologische Pedagogiek en specifiek de minor Eigen kracht tonen de zoektocht naar vormen van onderwijs die studenten voorbereiden op hun functioneren in een participatiestaat. Ook de opleiding zelf is ingericht op de eigen kracht van studenten: minder vanuit de deskundigheid en meer vanuit DOOR ALFONS RAVELLI & EDWIN NIEMAN het zelflerende vermogen en de eigen inbreng.
D
e verzorgingsstaat ontwikkelt zich in de richting van een participatiestaat. Dat bekent ook dat wanneer burgers tegenslag in hun leven ervaren, het niet meer vanzelfsprekend is dat de overheid hen helpt. Zij worden geacht ‘op eigen kracht’ de problemen van het leven op te lossen. Op eigen kracht betekent echter niet ‘je zoekt het maar uit’. Het betekent wel dat je samen met je buren, vrienden en familie oog hebt voor elkaar en medeverantwoordelijk bent voor elkaar. In plaats van ‘eigen kracht’ spreken wij daarom van ‘samenkracht’. Deze ontwikkeling vereist van sociale professionals dat zij anders moeten gaan werken. Zo is het niet vreemd meer om als pedagoog bij een Centrum voor Jeugd en Gezin bij het eerste gesprek aan een moeder te vragen of ze iemand meeneemt aan wie ze veel steun heeft. Ook zien we dat bijeenkomsten voor ouders niet per definitie door een maatschappelijk werker worden geleid, maar dat de maatschappelijk werker andere ouders coacht om dit soort bijeenkomsten voor ouders te regelen en uit te voeren, zoals bijvoorbeeld www.familyfactory. nu De idee van samenkracht sluit mooi aan bij de visie van de bacheloropleiding Ecologische Pedagogiek aan de Hogeschool Utrecht. FREDERIK KOEN EN SALLAL De ecologische visie gaat er vanuit dat niet een kind of een opvoeder de kern van een opvoedingsprobleem vormt, maar de context van het gezin. Het maakt nogal uit of zeer druk kind dat snel afgeleid wordt op een boerderij woont met energieke ouders die veel sporten en meedoen aan het sociale leven in het dorp waar zij wonen, of dat ditzelfde kind driehoog in een flat woont, samen met een alleenstaande moeder met migraine die rond moet komen van de bijstand. Laten we zeggen dat het kind op de boerderij Frederik Koen heet en het kind van drie hoog Sallal.
22
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
Ook de bredere context is van invloed op de vraag of er opvoedingsproblemen worden ervaren of niet. Als de moeder van Sallal gescheiden is van een man die haar met grote schulden achterliet in een tijd waarin druk gedrag geëtiketteerd wordt als ADHD dan construeren de moeder, de omgeving en de hulpverleners een kind aan wie een steekje los is. De kans is groot dat Sallal zichzelf ook ziet als ADHD’er. Als Frederik Koen daarentegen opgroeide in de jaren tachtig van de vorige eeuw en het getroffen had met energieke leraren die genoten van zijn creativiteit en mateloze energie, dan had iedereen rondom dit kind, inclusief hijzelf, een beeld geconstrueerd dat volstrekt anders is dan het beeld dat de context van Sallal construeerde. VERHAAL Een ecologisch pedagoog neemt in de ondersteuning van opvoeders niet alleen de context mee, maar kijkt ook kritisch naar de beelden die kinderen en ouders omringen en soms gevangen houden. In plaats van die starre beeldvorming zal een ecologisch pedagoog zoeken naar kansen en mogelijkheden en mensen helpen hun verhaal opnieuw te vertellen zodat zij verder kunnen (Malschaert & Traas, 2011). De ecologische visie komt ook letterlijk in de opleiding terug door: t Te kijken naar de mogelijkheden van studenten; t Vanaf het eerste jaar tot en met het afstuderen in leerteams te coachen, waarbij de keuze voor vorm en inhoud in de loop van de opleiding steeds meer in handen komt van het leerteam; t Aandacht voor de ecologische visie binnen de inhoud en de criteria van onze opleiding; t Het onderwijsprogramma niet dicht te timmeren, maar studenten in het propedeusejaar en het tweede jaar 280 uur vrij te laten invullen; t Tijdens het derde jaar waarin ze stagelopen, geen les te geven maar de studenten te coachen voor hun stage.
onderwijs
15% Asay & Lambert in Duncan, Miller & Sparks The Heroic Cliënt
40%
15%
MODEL ¬TECHNIQUE placebo, hope relationship cliënt/extratherapeutic
30%
RUIMTE VOOR MINOR De visie om het sociale netwerk te activeren, aan te sluiten bij de krachten en mogelijkheden van mensen en ze daar vanuit te begeleiden, sluit goed aan bij de visie van deze opleiding Ecologische Pedagogiek. Daarom kregen we ruimte om een minor te ontwikkelen met als titel Eigen Kracht. Een nieuwe manier van ondersteunen. Een minor is een keuzeprogramma van een half jaar dat ook openstaat voor studenten buiten onze opleiding. De minor hebben we zo ontwikkeld, dat de vormgeving en de wijze van begeleiden zo veel mogelijk congruent zijn aan de inhoud. Ook in de manieren van lesgeven en in de opbouw van het curriculum gaan we uit van de eigen kracht van studenten. EERSTE KWARTAAL De minor duurt een half jaar. In het eerste kwartaal ontwikkelen de studenten een plan. Dit plan moet betrekking hebben op het thema van de minor, dus eigen kracht of samenkracht. In het tweede kwartaal voeren de studenten hun eigen plan uit. Bij de ontwikkeling en uitvoering van de minor hebben we de volgende criteria gehanteerd, waaraan het programma moet voldoen: t Aansluiten bij de kracht van studenten; t Meer ondersteunen dan doceren; t Studenten activeren gebruik te maken van hun eigen netwerk; t De studenten meenemen in het debat rondom eigen kracht.
De minor start met een inspiratiebijeenkomst waarin naast de studenten ook gemeenteambtenaren, burgers, en werkers en managers uit de sector zorg en welzijn aanwezig zijn. Er wordt gebruik gemaakt van een werkvorm die bekend staat als Open Space (Owen, 2008). Op een groot rooster staan de ruimten en tijden van de workshops. De inhoud en thema’s zijn nog niet vastgesteld. De deelnemers staan of zitten in een cirkel en iedereen schrijft een thema op dat volgens hem of haar relevant is. Vervolgens krijgt iedereen een minuut de tijd om zijn of haar thema te verdedigen. Daarna kunnen alle deelnemers zich inschrijven op een of meer van de genoemde thema’s. Gezamenlijk geven de deelnemers zo inhoud aan de workshop, waarbij de inbrenger niet per se de voorzitter of de deskundige is. Inhoud en vorm komen dus van de participanten en niet van de deskundigen. TOETSING De toetsvorm heeft veel invloed op de manier waarop studenten studeren. Zo zal een toets met meerkeuzevragen studenten aanzetten tot het zoeken naar het enige goede antwoord en hen minder activeren tot samenwerken. Bij de ontwikkeling van de minor hebben we daarom gezocht naar toetsvormen die de eigen kracht van studenten activeert en hen aanzet tot samenwerken. De belangrijkste toets aan het einde van het eerste kwartaal is een projectplan dat de student in het tweede kwartaal uitvoert. Dit plan moet een relatie hebben met het thema eigen kracht.
>
NUMMER 3, JUNI 2013
23
Een student heeft bijvoorbeeld een film gemaakt van een jonge gehandicapte vrouw, met als focus haar eigen kracht om om te gaan met de situatie. Een andere student heeft een training Oplossingsgericht werken ontwikkeld en die gegeven op een ROC en weer een andere student met een arbeidsbeperking heeft een vooronderzoek gedaan naar de mogelijkheden om een eigen zaak te starten voor jongeren met een arbeidsbeperking. Om tot een eigen plan te komen kunnen de studenten gebruik maken van: t Een serie van zes hoorcolleges – voor deeltijders ook te volgen als weblectures –, waarin we onze visie presenteren, de ontwikkelingen in de samenleving aanstippen, achtergronden van verschillende werkwijzen bespreken en kritiek geven op de ontwikkelingen; t Verplichte en zelf gevonden literatuur; t Trainingen van een tot drie dagdelen in methoden Eigen Kracht voor professionals, Oplossingsgericht werken, Wraparound care en herstelgericht werken in scholen; t Coaching in een leerteam van zes studenten. De coaches gebruiken werkwijze en processen die in de training aan de orde kwamen; t Ook organiseren studenten in tweetallen voor elkaar een conferentie, waarbij ze hun eigen netwerk uitnodigen om mee te denken over vragen als: waar is deze student goed in, wat zou voor haar goed zijn om te leren en op welke plaats zou ze dat in de komende maanden kunnen leren? TWEEDE KWARTAAL In deze periode werken de studenten aan hun eigen plan. De deeltijders krijgen de training Oplossingsgericht werken en er is ruimte voor ongeplande activiteiten. Zo is er een training over geweldloos communiceren en een gezamenlijke studiedag met studenten van de minor Eropaf van de Hogeschool van Amsterdam. De coaching in leerteams gaat in deze tweede helft door. Halverwege het tweede kwartaal is er een review in de leerteams, waarin de studenten de stand van zaken presenteren. Met de feedback van de coach en de medestudenten kan de student zijn of haar project verbeteren. Aan het einde van het tweede kwartaal schrijft de student een verantwoordingsverslag en een reflectie. De minor wordt afgesloten met een seminar, waarin de studenten in een workshop de resultaten van hun project delen met opdrachtgevers, mensen uit het werkveld, familie en vrienden. AANSLUITING Net als in het werkveld zijn docenten en managers gesocialiseerd in een tijd waarin deskundigheid voorop stond. De nadruk heeft daarbij ook gelegen op bewezen effectieve methodieken, terwijl Duncan en anderen (2000) laten zien dat de methode maar 15 procent van de effectiviteit verklaart. Dit blijkt uit het schema op pagina 23. Wel 30 procent ligt aan het cliëntencontact. In de leerteams zoeken we daarom ook meer ruimte om aandacht aan de relatie te geven. Het contact tussen cliënt en werker is essentieel in de begeleiding.
24
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
Grappig genoeg ervaren studenten dit niet als echt leren. Ze willen theorieën over stoornissen, gesprekstechnieken leren en het liefst getoetst worden door middel van meerkeuzevragen. Als docenten komen we dan in de verleiding om onze kennis te demonstreren en geven zo het voorbeeld van de deskundige. Meer aandacht voor de relatie met de cliënt en daarmee voor de relatie met de student lijkt dan ook nodig. Dit staat wel op gespannen voet met de toegenomen druk om werkwijzen te
Ook in de manieren van lesgeven en in de opbouw van het curriculum gaan we uit van de eigen kracht van studenten
verantwoorden door middel van registratiesystemen waardoor er minder tijd overblijft per cliënt of student. Welzijnsorganisaties en onderwijsorganisaties zoeken dan ook naar structuur en cultuur die ruimte geven aan professionals en andere vormen van verantwoording. Binnen de Hogeschool Utrecht zijn we bijvoorbeeld begonnen met het verminderen van het aantal managers. Docenten zullen in teams verantwoordelijk worden voor de inhoud en de verantwoording van onderwijsprogramma’s. Dit proces roept nu nog onzekerheid op bij docenten en studenten en verhoogt de werkdruk. Maar als deze verandering lukt, dan zijn we een stuk verder in aansluiting bij de participatiemaatschappij. Ook kunnen we niet alle wetenschappelijke kennis overboord gooien. Sociaal werkers moeten voldoende kennis van bijvoorbeeld depressie of verslaving hebben om te kunnen ingrijpen. Dit soort zaken ter sprake brengen op een manier die recht doet aan de cliënt hoort ook bij de nieuwe professional. Kennis en training blijven dan, naast de aandacht voor talenten en krach< ten van deelnemers, noodzakelijk. Alfons Ravelli en Edwin Nieman werken als docenten voor de voltijd bacheloropleiding Ecologische Pedagogiek van de Hogeschool Utrecht. Samen hebben zij de minor Op Eigen Kracht. Een nieuwe manier van ondersteunen ontwikkeld.
Bronnen s¬ -ALSCHAERT ¬(¬¬4RAAS ¬-¬ ¬Basisboek opvoeding. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. s¬ /WEN ¬(¬ ¬Open Space Technology. A user’s guide. San Francisco: Berrett-Koehler Publishers, Inc. s¬ !SAY¬¬,AMBERT¬IN¬$UNCAN ¬-ILLER¬¬3PARKS¬ ¬The Heroic Cliënt. San Francisco: Jossey-Bass Inc.
DURVEN VERTROUWEN OP EIGEN KRACHT
op onderzoek
DE GEMEENTE APELDOORN IS VOORBEREID OP DE TRANSITIE
De gemeente Apeldoorn breidde zich voor op de transitie van de jeugdzorg met een nieuwe methodiek: CJG4kracht. Durven vertrouwen op het oplossingsgerichte vermogen van mensen is daarbij de kern. Een evaluatie toont aan dat de methodiek succesvol is. DOOR SASKIA BLOM-SCHAKEL & BERT PRINSEN
D
e vijf woorden uit de titel van dit artikel zijn de sleutelwoorden van de methodiek CJG4kracht, een nieuwe, succesvolle manier van werken met gezinnen in Apeldoorn. De regie ligt bij het gezin, het is minder specialistisch en gaat meer om ‘generalistisch oplossingsgericht gezinnen begeleiden’, zo snel en kort als mogelijk en zo lang als nodig. Deze nieuwe methodiek heeft iedereen inhoudelijk geïnspireerd: niet alleen de gezinnen, maar ook de ambulant begeleiders – maatschappelijk werkers, jeugdhulpverleners, pedagogen, gezinsbegeleiders van verschillende instellingen –, de bestuurders en de gemeente. In Apeldoorn beschouwen ze dit experiment als een goed voorbeeld van waar het heen moet met de transitie van de jeugdzorg. Gezinnen en professionals durven te vertrouwen op ‘eigen kunnen’. Gezinnen zijn efficiënter en met goede resultaten begeleid. Ze zijn buitengewoon tevreden. De professionals werken zelfstandiger en met meer plezier. Het experiment liep van september 2011 tot juli 2012 en vormde de voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg in de provincie Gelderland. Het onderzoek wilde antwoord geven op versnipperde zorgverlening met te veel zorgverleners in het gezin en te veel verschillende financieringen. Onder regie van de gemeente stuurde een projectteam geruggensteund door een stuurgroep van managers de pilot aan. CJG4kracht is ontwikkeld door professionals uit elf instellingen voor jeugdzorg, GGZ, LVB-zorg en verslavingszorg onder leiding van het CJG Apeldoorn. In die periode zijn 100 gezinnen aangemeld, 65 kregen daadwerkelijk de hulp volgens CJG4kracht. Dit is een verslag van de evaluatie van deze pilot. GOED LUISTEREN CJG4kracht is een vorm van vrijwillige ambulante hulp thuis voor gezinnen met kinderen van 0 tot 23 jaar met vragen op meerdere levensgebieden. De methodiek CJG4kracht is gebaseerd op het vertrouwen in goed toegeruste professionals
met voldoende handelingsruimte die flexibel inspelen op de vraag. Dat vergroot de participatie van alle gezinsleden, stimuleert de betrokkenheid en verhoogt de effectiviteit van de hulp. Zij waarborgen altijd de veiligheid van het kind, werken community-based (Hermanns, 2009) met verplichtende afspraken over de samenwerking in de hulpverlening. Eerder en beter hulp bieden damt de verwijzingen naar de gespecialiseerde jeugdzorg in, mede door een juiste inschatting van wat nodig is aan hulp op grond van een diepgaande dialoog tussen de ouder en een goed luisterende hulpverlener. GEZINSPLAN Het formele doel van CJG4kracht luidt om ‘elk gezin dan wel elk kind de informatie, ondersteuning of hulp te bieden, die nodig is om zijn of haar vragen en/of problemen met opgroeien en opvoeden op te lossen dan wel hanteerbaar te maken en te houden en het gewone leven daardoor te herstellen’. De ondersteuning en hulp worden geboden aan de hand van een gezinsplan. Elk gezinslid schrijft daarin de doelen op die hij of zij wil bereiken. Ouders en jongeren doen dat ieder voor zich en de begeleider geeft de pen letterlijk uit handen. Daarmee nodigt hij of zij de ouders en de kinderen expliciet uit om te beschrijven wat men eigenlijk wil dat er gebeurt. >
NUMMER 3, JUNI 2013
25
Beoordelingsvraag
Gemiddeld cijfer
1. Ik ben tevreden over de hulp die ik gekregen heb
8.6
2. Ik ben tevreden over het contact met de medewerker
8.9
3. Ik ben tevreden over hoe snel ik hulp heb gekregen
8.7
4. Ik kan de zorg voor mijn gezin weer aan
8.7
5. Ik ben tevreden over de ondersteuning van andere disciplines na verwijzing (11 keer)
8.3
Tabel 1 Tevredenheidsmeting CJG4kracht (n=28)
Doelen zijn bij voorkeur in gedragstermen opgesteld en zo haalbaar mogelijk. Voorbeelden van doelen die gezinnen noemen, zijn: t ‘Mijn zoon is ‘s avonds om 19 uur binnen.’ t ‘Mijn dochter is zindelijk.’ t ‘Ik wil graag weer genieten van mijn kinderen.’ t ‘Ik wil graag rustiger leren worden als de kinderen druk zijn.’ De ondersteuning vindt zoveel mogelijk plaats met enerzijds inzet van het sociale netwerk en anderzijds bij voorkeur één generalistisch werkende gezinsbegeleider die de regie over de hulp door het gezin voorop stelt en hen waar nodig en mogelijk ondersteunt. Om helder te krijgen wat de begeleide gezinnen en betrokken professionals van CJG4kracht vonden, is evaluatieonderzoek gedaan. Kernvraag hiervan was: ‘Wat vinden gezinnen en ambulant begeleiders van de werkwijze en de resultaten van de pilot CJG4kracht?’ GEZINSCASUS EVALUEREN Van meet af aan zijn de verschillende activiteiten in de pilot vastgelegd, onder meer door monitoring van de aanmeldingen en de zorgtoewijzingen en diverse andere vormen van dossiervorming over het gezin, zoals risicotaxatie met behulp van de California Family Risk Assessment (CFRA). Elke gezinscasus is op twee manieren geëvalueerd. Ten eerste door een klantenevaluatie in elk gezin te houden, voorafgaand aan het besluit om de hulp af te ronden. Daarin kwamen zes vragen aan de orde, vijf beoordelingsvragen op een schaal van 0 tot 10 en een zesde open vraag: t Ik ben tevreden over de hulp die ik gekregen heb. t Ik ben tevreden over het contact met de medewerker. t Ik ben tevreden over hoe snel ik hulp heb gekregen. t Ik kan de zorg voor mijn gezin zelf weer aan. t Ik ben tevreden over de ondersteuning bij een eventuele verwijzing. t Wat me/ons gezin het meeste heeft geholpen is ……. De tweede vorm van evaluatie bestond uit casusevaluatie van de ambulant begeleider met de teamleider-orthopedagoog. Tussentijds kon elke begeleider een evaluatie inbrengen in de periodieke individuele werkbespreking of een casus inbrengen in de maandelijkse groepsbesprekingen van het ambulant team.
26
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
TEVREDENHEID CJG4kracht is bij 65 gezinnen in Apeldoorn en omgeving ingezet. Het ging in 22 keer om praktische gezinsondersteuning en videohometraining en 43 keer om ambulante hulpverlening (voorheen op indicatie). Ten tijde van de eindevaluatie waren 33 hulptrajecten afgesloten. Daarvan zijn er 28 beëindigd en vijf doorgeleid naar andere vormen van hulp. Al deze 28 gezinnen hebben de zes vragen van de klantevaluatie beantwoord. Naar aanleiding van de eerste vijf vragen gaven ze de ontvangen hulp gemiddeld het rapportcijfer 8,6 en de ervaren hulp van de ambulante begeleider een 8,9, zie tabel 1. Die cijfers zijn illustratief voor het positieve resultaat dat met CJG4kracht is geboekt. Aan de gezinnen is ook gevraagd wat hen het meest geholpen heeft, in de zesde, open vraag. De antwoorden daarop lopen uiteen. Genoemd worden overwegingen die met de kwaliteit van de dienstverlening en de ambulant begeleider te maken
‘We hebben nu het zelfvertrouwen dat we het kunnen en dat we het goed doen, al zeg ik het zelf’ hebben, met het tempo van de hulp, met mechanismen als reflectie, feedback of betrokkenheid en met communicatie en bejegening, zie de voorbeelden in tabel 2. BETER AF De casusevaluatie met gezinsbegeleiders heeft in totaal 33 keer plaatsgevonden gedurende de pilot. Uit zowel de casusevaluatie en de klantevaluatie kwam hetzelfde beeld. Gezinnen houden zelf de regie over de hulp, waar mogelijk en gewenst met steun vanuit hun directe omgeving. Ze bepalen zelf de doelen en het tempo, maar krijgen die hulp wel snel, zo kort als mogelijk en zo lang als nodig. Met een score van 8.7 op de stelling: ‘Ik kan de zorg voor mijn gezin weer aan’, geven de gezinnen aan niet alleen tevreden te zijn over de ervaren
Tabel 2 Wat werkt volgens de gezinnen die deelnamen aan CJG4kracht (n=28)
hulp, maar ook vertrouwen te hebben in een betrouwbare en duurzame oplossing van hun problemen. Met eerdere, brede generalistische hulpverlening thuis zijn veel gezinnen beter af. Op basis van onze evaluaties concluderen we dat CJG4kracht de volgende effecten heeft: t De hulp in het gezin start aanmerkelijk eerder dan voorheen gebruikelijk (3 tot 6 maanden): nu binnen 7-10 dagen. t Na aanmelding is de hulp in het gezin gestart en duurt kort, gemiddeld vier maanden. t Het gezin heeft zelf de regie met het CJG4kracht-gezinsplan met ondersteuning van één gezinsbegeleider voor alle problemen. t De hulp lijkt effectief. Van de 33 trajecten zijn bij 28 gezinnen de doelen behaald en kan het gezin op eigen kracht verder. t De hulp lijkt passender gezien de hoge waardering en tevredenheid onder de gezinnen en de 85% doelrealisatie.
op onderzoek
Het kunnen delen van de zorg, praten over problemen. Niet pushen hielp, ik weet wanneer ik aan de bel moet trekken. Geen lijstjes met vragen. Steun van ouders. De video-opnames: door onszelf terug te zien, zagen we snel wat niet klopte en konden er wat aan doen. Het gaat prima, dat een paar kleine veranderingen zoveel veranderd heeft, super! Er was geen wachtlijst dus zijn we snel geholpen dat was fijn! Inzicht in dat ik geen vervelende moeder ben als ik grenzen stel. De feedback en bevestiging die ik heb ontvangen als alleenstaande opvoeder. We hebben geleerd om meer duidelijkheid te geven aan de kinderen. Tijd maken voor elkaar. Dit is de eerste keer dat er iemand naar me geluisterd heeft van alle zorghulpverlening. We hebben nu het zelfvertrouwen dat we het kunnen en dat we het goed doen, al zeg ik het zelf. Ze heeft ons super geholpen en niet verteld hoe we het moeten doen, maar juist wat wij willen en kunnen. Deze hulp had ik even nodig, het mee helpen denken en helpen doorzetten van onze plannen. Geleerd positiever te denken. Ik geniet nu van de dingen die we samen doen.
stuurgroep en evaluatiegesprekken met de ambulant begeleiders over de methodiek. De uitkomst van die evaluaties is dat de samenhang tussen de verschillende sectoren in de jeugdzorg is verbeterd. In organisatorisch en logistiek opzicht is de kwaliteit verbeterd met een slagvaardig expertiseteam voor zorgtoewijzing, een eerste stap naar ontschotting van hulp. Veertien ambulant begeleiders werkten vanuit de jeugdzorg, de LVG-zorg en de ggz samen in één team met kruisbestuiving van kennis en kunde van de gezinsbegeleiders. Ook gaf CJG4kracht een aanzet tot transformatie van de zorg met een professionele cultuuromslag. Op 1 juli 2012 is de pilot officieel beëindigd. De gemeente en de stuurgroep hebben samen besloten CJG4kracht verder te borgen en door te ontwikkelen in de regio. Met de methodiek krijgt de beoogde transformatie een eerste, kansrijke invulling. Dat geldt voor de gezinnen die hulp krijgen, maar ook voor de professionals. Zij waarderen, zo leert de evaluatie, de dubbelrol van ondersteuner en zorgcoördinator, het generalistisch werken vanuit een breed scala aan competenties en interventies op meerdere levensgebieden in plaats van op een specifiek levensgebied. Ze zijn ook te spreken over de veelzijdige training en de gerichte werkbegeleiding en intervisie bij < casuïstiek in complexe gezinssituaties. Saskia Blom-Schakel is orthopedagoog generalist en vakinhoudelijk manager bij CJG Apeldoorn. Bert Prinsen is expert op het gebied van opvoedingsondersteuning en werkt als zelfstandig adviseur voor De Opvoedzaak.
Bronnen s¬ "LOM 3CHAKEL ¬3¬¬0RINSEN ¬"¬ ¬Verslag van de pilot ‘ambulante hulp aan huis’ vanuit het CJG in de gemeente Apeldoorn.
ONTSCHOTTING Lag het accent bij de evaluatie vooral op de kwaliteit van de hulp in de gezinnen, ook op stelselniveau is geëvalueerd. Dat gebeurde door continuë evaluatie onder de managers in de
Een beschrijving van de werkwijze en methodiekhandleiding CJG4kracht. Apeldoorn: Centrum voor Jeugd en Gezin s¬ (ERMANNS ¬*¬ ¬Het opvoeden verleerd. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
NUMMER 3, JUNI 2013
27
portret
MARLIES VAN RHEENEN
‘HET IDEE DAT JE ER NIET ALLEEN VOOR STAAT, IS HELPEND’
Marlies van Rheenen is algemeen maatschappelijk werker bij Vitras in Houten, DOOR ANNE JONGMANS medewerker van het Centrum voor Jeugd en Gezin. OP WELKE MANIER GEEFT U VORM AAN PRINCIPES VAN SOCIALE NETWERKSTRATEGIEËN, HET BEROEP DOEN OP EIGEN KRACHT EN DAT VAN HET SOCIALE NETWERK?
‘Sinds het project Vraagverhelderingsgesprekken draait, worden gesprekken met cliënten aan de hand van een vragenlijst gevoerd. Op zeven levensgebieden kan de cliënt scoren waar zich een probleem voordoet en wat de mate van zijn zelfredzaamheid is. Vervolgens geeft hij aan wat hij zelf kan, waarbij zijn netwerk kan ondersteunen of waarbij hulp van informele partijen of een collectieve voorziening gewenst is. Hierdoor verwachten we steeds meer kortdurende en effectievere hulpverleningstrajecten.’ VOLGENS HET WERKEN VAN ÉÉN GEZIN, ÉÉN PLAN KUNNEN OUDERS ZO LANG MOGELIJK DE REGIE HOUDEN. WAT VINDT U DAARVAN?
‘Ik ben helemaal voor deze manier van werken. Cliënten pakken het goed op. Ze krijgen zelf een grotere, sturende rol. Dit geeft hen zelfvertrouwen en persoonlijke groei op langere termijn. Deze werkwijze dwingt mij om kritisch te kijken naar wat mensen zelf kunnen en waar echt hulpverlening nodig is.’ KUNT U AANGEVEN WAT HET VERSCHIL IN WERKWIJZE IS TEN OPZICHTE VAN HOE U VOORHEEN WERKTE?
‘Ik was voorheen geneigd meer zelf te doen. Snel de telefoon pakken om iets te regelen. Je denkt dat dat sneller gaat. Ik laat de cliënt nu meer zelf doen.’
28
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
WAT DENKT U DAT VOOR OUDERS EN JEUGDIGEN HET VERSCHIL IS?
‘Cliënten zijn gewend een oplossing aangereikt te krijgen als ze een vraag stellen. Dit geldt vooral voor de groep die eerder hulpverlening heeft gehad. Dit vraagt een omslag in hun denkwijze.’ WAT ZIJN VOOR- EN NADELEN VAN DEZE WERKWIJZE VOOR U EN UW CLIËNTEN?
‘Het voordeel is dat cliënten gestimuleerd worden hun eigen krachten aan te spreken. Ze leren zelf hun problemen aan te pakken en zullen sneller met andere problemen aan de slag gaan. Een nadeel is dat de hulpverlening later start. Mensen die vastgelopen zijn, zijn soms passief. Het voortraject om mensen te motiveren hun problemen zelf aan te pakken duurt langer. Ook duurt het wat langer om het netwerk bij elkaar te brengen. Als dat eenmaal is gebeurd, zijn familieleden behulpzaam en zijn de taken snel verdeeld.’ WAT IS DE KRACHT VAN DE WERKWIJZE?
‘De kracht van de werkwijze is dat cliënten zien wat hun netwerk voor hen over heeft. Dit sterkt hen. Alleen al het idee dat je er niet alleen voor staat, is helpend. Mensen leren dat hulp vragen niet erg is.’ VOOR WIE IS DE WERKWIJZE (NIET) GESCHIKT?
‘Ik denk dat deze werkwijze voor iedereen geschikt is. Lager opgeleiden vinden het wel soms lastig om op langere termijn te denken. De werkwijze vraagt soms meer tijd en
de effecten zijn dan pas op langere termijn merkbaar. Dit gaat soms tegen hun gevoel in.’ WAT HEEFT U NODIG OM DE WERKWIJZE GOED TOE TE PASSEN?
‘Overleg met collega’s is belangrijk want het is ook voor ons een omslag. Tijdens casusbesprekingen kunnen we elkaar scherp houden. De intakefase is vaak intensief door het bij elkaar brengen van het netwerk. Hier moeten we goed oog voor houden want je kunt niet te veel tegelijk oppakken.’ WELKE ROL ZOUDEN PROFESSIONALS MOETEN (BLIJVEN) INNEMEN?
‘In de beginfase is de professional een coach die motiveert en helpt het netwerk te structureren en te bemiddelen. Tijdens de evaluatie heb je een sturende rol. Taken moet goed verdeeld worden en familieleden moeten niet te veel
willen doen. Zo voorkom je uitval. Als professional ben je de deskundige en pas op langere termijn misschien overbodig.’ HEEFT U EEN VERHAAL UIT DE PRAKTIJK?
‘Een vrouw wilde niet meer meewerken bij schuldhulpverlening, het traject dreigde stopgezet te worden. Haar man was illegaal en werd het land uitgezet. Toen werd duidelijk dat zij zwanger was. Ze was geadopteerd en had moeizaam contact met haar ouders. Wij organiseerden een gesprek met JGZ, sociale zaken en haar adoptieouders. Zij mocht het gesprek zelf leiden, bepalen wat besproken werd. Dat motiveerde haar en ze groeide zichtbaar. Na het gesprek had ze de macht over haar eigen leven weer terug. Haar man mocht terugkeren naar Nederland en met behulp van haar ouders kon ze rustig bevallen. Ze had haar leven op < de rails gezet en haar eigen kracht teruggevonden.’
Advertentie
NUMMER 3, JUNI 2013
29
SAMENGESTELD DOOR ED DE JONGE & MARIANNE LENKHOFF
HEDENDAAGS BMW In het boek Bedrijfsmaatschappelijk werk in opbouw is de identiteit van het hedendaagse bedrijfsmaatschappelijk werk het vertrekpunt. Beschreven wordt hoe het Beroepsprofiel van de maatschappelijk werker en de Beroepscode voor de maatschappelijk werker de fundamenten vormen voor het bedrijfsmaatschappelijk werk. De auteur belicht de professionele waarden die specifiek voor bedrijfsmaatschappelijk werkers zouden gelden, zoals respect voor de cliënt en diens overtuigingen, cultuur, specifieke belangen en behoeften. Het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt is daarbij belangrijk: diens verantwoordelijkheid voor eigen keuze van handelen wordt niet alleen erkend, de bedrijfsmaatschappelijk werker draagt ook bij aan een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid van de cliënt. De beschrijving van de missie maakt duidelijk wat kenmerkend is voor bedrijfsmaatschappelijk werk: medewerkers tot hun recht laten komen in relatie tot hun werk en hun werksituatie. Bij de kernactiviteiten stelt de auteur terecht dat bedrijfsmaatschappelijk werk meer is dan psychosociale hulpverlening, maar deze activiteit is volgens haar wel de meest in het oog springende en belangrijkste. De vraag is echter of dit tegenwoordig nog wel opgaat. Informatie en advies schaart ze onder psychosociale hulpverlening, terwijl dit een taak op zich is, en een belangrijke bovendien in deze tijd van reorganisaties, waarbij veel cliënten de weg kwijt raken in het oerwoud van wet- en regelgeving. De taak van casemanager, de spin in het web, had bij de activiteiten explicieter genoemd mogen worden. Bedrijfsmaatschappelijk werkers hebben hier immers veel mee te maken, onder meer in de samenwerking
30
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
met leidinggevende, bedrijfsarts, HRM en cliënt. Bekendheid met verzuimprotocollen binnen de organisatie, recente ontwikkelingen en reorganisaties biedt mogelijkheden om iedereen snel met elkaar in verbinding te brengen. Het ontwikkelen van organisatiesensitiviteit en adviesvaardigheden zijn daarbij in de functie van bedrijfsmaatschappelijk van groot belang. Alleen een goed hulpverlener zijn is niet voldoende. In het hoofdstuk over samenwerken en invloed uitoefenen wordt deze omissie overigens ruimschoots goedgemaakt. Het hoofdstuk over botsende waarden en ethische dilemma’s geeft veel momenten van herkenning voor bedrijfsmaatschappelijk werkers. Het stappenplan van Jaap Buitink (2011) om een ethisch dilemma te analyseren is hierin opgenomen. Het is een waardevol schema om bijvoorbeeld in intervisie met collega’s te gebruiken. De sprekende praktijkcasuïstiek maakt duidelijk met welke dilemma’s bedrijfsmaatschappelijk werkers te maken krijgen zoals onafhankelijk positionering, vertrouwelijkheid en geheimhouding, commerciële belangen en kostenoverwegingen en beroepsuitgangspunten zoals ‘de klant is koning’. Het hoofdstuk Ondernemen en profileren is niet alleen een aanrader voor bedrijfsmaatschappelijk werkers, maar voor alle maatschappelijk werkers die in toenemende mate te maken krijgen met het bewijzen van de meerwaarde van de dienstverlening. Dat vraagt om autonomie, zelfstandig gedrag en ondernemersvaardigheden. Hoe ga je om met beeldvorming, hoe wil je gezien worden als maatschappelijk werker en hoe wil je dat anderen naar je diensten kijken? De auteur wil in haar boek een praktische bijdrage leveren aan een professionele uitvoering van het hedendaagse bedrijfsmaatschappelijk werk. Daarnaast wil ze met het boek een informatiebron bieden voor disciplines die samenwerken met het bedrijfsmaatschappelijk werk. In deze opzet is ze goed geslaagd. Het boek is met name een praktisch en toegankelijk naslagwerk voor bedrijfsmaatschap-
pelijk werkers. Door de gedetailleerde inhoudsopgave zijn de onderwerpen snel te vinden. De vele theorieën – onder meer de cirkel van invloed van Covey, een uitgewerkt schema over situationeel leiderschap van Hersey (2001), het perspectievenmodel van Van der Laan (1992) – en daarbij de vele herkenbare praktijkvoorbeelden maken het tot een prettig leesbaar boek. DOOR ANNET KROSENBRINK, STUDIECOACH EN DOCENT MASTER SOCIAL WORK AAN DE HAN EN ZELFSTANDIG ONDERNEMER COACHING, SUPERVISIE EN TRAINING. s¬3#(!!&3-! ¬"¬(2012). BEDRIJFSMAATSCHAPPELIJK WERK IN ONTWIKKELING: STRATEGISCH 3!-%.7%2+%. ¬)../6%2%.¬%.¬ ONTWIKKELEN. AMSTERDAM: SWP, 224 PP, € 29,50 VERHALEN De schrijver noemt het boek ‘een persoonlijke en lichtvoetige introductie in de narratieve psychologie en autobiografische reflectie’ (p. 10). Het gaat over herinneringen en over het werken met herinneringen. Herinneringen hebben voor mensen een belangrijke functie: ze vormen een belangrijke basis van onze identiteit. Zonder herinneringen zijn we zonder levenservaring en moeten we steeds weer opnieuw alles beleven, ontdekken en leren. Herinneringen komen specifiek tot leven wanneer we erover vertellen, ofwel erover verhalen. Vertellen over herinneringen, al dan niet gereconstrueerd, geeft betekenis aan ons leven. Hierdoor zijn onze verhalen een belangrijke bron van zingeving. Krachtige ervaringen, zoals verlies, dwingen ons steeds het verhaal van ons leven opnieuw
herinnering vertellen is geen feitelijke geschiedenis, maar een soort constructie van de ervaring. Het hervertellen van het verhaal wordt gedeconstrueerd door het zoeken naar alternatieven binnen het verhaal. Ten slotte vindt een reconstructie plaats, het verhaal krijgt een andere inkleuring en daarmee ook een andere invloed op het leven van de verteller. Bohlmeijer noemt in zijn voorwoord drie thema’s die hem aan het hart gaan als het om narratieve psychologie gaat: verhalen, zingeving en autobiografische reflectie. Deze drie thema’s lopen als rode draden door het boek dat mede hierdoor veelzijdig is. Het boek is geschikt voor lezers die interesse hebben in of al werken met (levens)verhalen in de hulpverlening, voor lezers die geïnteresseerd zijn in zingevingsvragen en het narratieve gedachtegoed. Zelfs de leek die nog niets of niet zoveel weet van de rol die verhalen kunnen hebben bij het betekenis geven aan ervaringen in het leven, vindt hierin een interessant ‘verhaal’. Ik kan het boek aanbevelen, ook voor het onderwijs dat studenten opleidt tot mensenwerkers. Het idee van constructie, deconstructie en reconstructie van verhalen is een bekend fenomeen in de narratieve analyse. Het klinkt mogelijk wat technisch maar het is heel bruikbaar, zowel als onderzoeksconcept, als binnen de hulpverleningscontext. DOOR MARIANNE LENKHOFF s¬"/(,-%)*%2 ¬% (2012). DE VERHALEN DIE WE LEVEN: NARRATIEVE PSYCHOLOGIE ALS METHODE (2E OPLAGE). AMSTERDAM: BOOM, 208 PP, € 32,50. PRAKTIJKONDERZOEK Wetenschappelijk onderzoek leidt tot kennis die bijdraagt aan het verklaren, versterken of ontkrachten van een theorie. Praktijkonderzoek daarentegen leidt tot oplossingsgerichte kennis. Praktijkonderzoek levert een bijdrage aan een vraagstuk betreffende de uitvoering of het beleid van een praktijkorganisatie.
Praktijkonderzoekers proberen met hun onderzoek de (beroeps) praktijk te verbeteren. Dit boek richt zich op praktijkonderzoek dat uitgevoerd wordt door bachelor- en masterstudenten binnen het hoger sociaal-agogisch onderwijs. De studenten gaan aan de slag met een praktijkvraagstuk van een organisatie uit hun eigen werkveld of het werkveld van een dichtbij gelegen domein. Het boek is een handleiding voor het uitvoeren van praktijkonderzoek en gaat daarbij uit van de weerbarstigheid van de praktijk die een glad verloop van de onderzoeksfasen vaak doorkruist. De handleiding probeert recht te doen aan de grilligheid van het onderzoek en aan de ervaringen van de student-onderzoekers in het omgaan daarmee. Bijzonder is de aandacht voor het belang van publiceren, iets wat binnen het hbo nog lang niet altijd gebruikelijk is. Publiceren is van belang om kennis te delen en de beroepsinnovatie van zowel de sociale sector als het onderwijs te stimuleren. Het boek biedt praktische suggesties voor hoe en waar dat kan. Praktijkonderzoek op niveau is een leesbaar en praktisch boek dat houvast biedt voor het sociaal-agogisch onderwijs en overigens ook voor praktijkorganisaties die als opdrachtgever van zulk onderzoek optreden; ook zij zullen immers een deel van de begeleiding van de studenten voor hun rekening moeten nemen. DOOR MARIANNE LENKHOFF
boekwerk
te bekijken. Als we dit niet doen, lopen we groter risico op passiviteit, machteloosheid en angst. Bohlmeijer beschrijft de life-reviewmethode voor mensen vanaf ongeveer 55 jaar die lijden aan depressieve klachten. Probleemverhalen uit het eigen leven die hebben geleid tot deze klachten, kunnen, met behulp van narratieve therapie, worden omgebogen naar verhalen die bekrachtigen. Het boek bevat vier delen. Deel een bevat de geschiedenis in vogelvlucht van de plek van verhalen en life-review in onze huidige geestelijke gezondheidszorg. Van de tijd van ‘de grote verhalen’, die de mensen richtlijnen en gedragsregels boden hoe te handelen, tot de postmoderne mens die de individuele vrijheid heeft om zijn eigen leven en zijn eigen verhaal vorm te geven. Deze vrijheid is aantrekkelijk en overweldigend tegelijkertijd. Deel twee beschrijft de theorie van de psychologie van het verhaal. Samengevat stelt de theorie dat onze herinneringen vooral verhalen zijn die we over ons leven vertellen. Herinneren is opnieuw beleven, soms ook reconstrueren. Deel twee bevat vier hoofdstukken: de mens is een verhaal, zingevend levensverhalen, levensverhalen en ziekte en metaforen in levensverhalen. Life-review wordt in een narratief therapeutisch kader geplaatst. Deel drie betreft het verhaal van de psychologie: de empirische onderbouwing van life-review. Deel vier, tot slot, gaat over de praktijk van de verhalen die we leven. Binnen de gezondheidszorg zijn vier levensverhaalmethoden te onderscheiden: reminiscentie (het werken met herinneringen), life-review (evaluatie, verwerking en integratie van ervaringen zijn een belangrijk onderdeel), autobiografie (overzicht verkrijgen in je leven en de betekenis ervan) en life history (een casestudy van het levensverhaal van een cliënt). Het boek sluit af met een hoofdstuk over het omgaan met probleemverhalen en dan in het bijzonder de narratieve therapie. Binnen die therapie gaat het om een herinnering, een verhaal. Een
s¬"%2$).' ¬*¬¬7)44% ¬4 (2013). PRAKTIJKONDERZOEK OP NIVEAU: INSPELEN OP ONDERZOEKSDILEMMA’S BIJ SOCIALE STUDIES. BUSSUM: COUTINHO, 109 PP, € 16,50.
NUMMER 3, JUNI 2013
31
SUPERDIVERS! Baukje Prins, lector Burgerschap en Diversiteit aan de Haagse Hogeschool, schreef de inleiding en het epiloog van dit verslag van zes casestudies, etnografische onderzoeken naar ‘alledaagse omgangsvormen in de grootstedelijke samenleving’. De auteurs van de casestudies zijn wetenschappers vanuit diverse achtergronden. Menig onderzoek naar onze multiculturele samenleving, integratie en contacten tussen allochtonen en autochtonen gaan over de contacten in de vrije tijd. De casestudies in dit boek belichten onze ‘superdiverse’ samenleving vanuit het perspectief van de professional en de burger met de nadruk op alledaagse contacten binnen drie domeinen: het onderwijs, de arbeidsmarkt en de openbare ruimte. Waar je in je vrije tijd keuzes kunt maken met wie je wel en niet wilt of kunt omgaan, wordt dat ingewikkelder binnen deze drie domeinen. Je komt elkaar gewoon tegen in concrete en uiteenlopende situaties. Hoe die ontmoetingen en contacten verlopen wordt beschreven in de casestudies. De studies kort op een rijtje: t Een Engelstalig artikel over docenten en leerlingen in het middelbaar onderwijs. Hoe gaan docenten om met afwijkend gedrag van leerlingen vanuit een bijzondere culturele of religieuze context? t Een bijdrage over de switch van mbo-studenten naar een totaal andere studierichting binnen het hbo. Wat maakt de switch succesvol, voor zowel allochtone als autochtone studenten? t Een onderzoek naar tweedejaars studenten van de hbo-opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening die een reeks colleges bijwoonden over seksualiteit. De onderzoeker geeft aan dat de invloed van genderverschillen in het kader
32
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
van diversiteit niet onderschat moet worden, naast etniciteit, nationaliteit en religie. t Een reconstructie van loopbaanverhalen van acht mensen die in de jaren zeventig en tachtig van Suriname naar Nederland migreerden en terugblikken op hun loopbaan in het maatschappelijk werk toen en nu. t Een onderzoek naar het schoonmaakwerk in een verzorgingstehuis: over de ervaringen van vooral allochtone schoonmaaksters in hun werk voor merendeel oudere, autochtone vrouwen. Een baan met een lage status die een hoge graad van onafhankelijkheid en waardering kan betekenen. t Een onderzoek naar een multiculturele winkelstraat in de Haagse binnenstad. Het onderzoek onderstreept het belang van de invloed die gebruikers kunnen hebben op vertrouwdheid en daarmee ook de leefbaarheid van de publieke ruimtes. Prins sluit af met een epiloog over het begrip cultuur in diverse betekenissen. Ook het boek zelf is dus superdivers. DOOR MARIANNE LENKHOFF s¬02).3 ¬"¬(RED.) (2013). SUPERDIVERS: ALLEDAAGSE OMGANGSVORMEN IN DE GROOTSTEDELIJKE SAMENLEVING. DELFT: EBURON, 182 PP, € 17,95. HOEZO ROZE WOLK Dit boek richt zich niet zozeer op moeders met een postpartum depressie, maar op vrouwen die na de bevalling ook grijze wolken ervaren naast witte of roze. Vrouwen die zich soms neerslachtig voelen en zich daar weer schuldig over voelen omdat ze vinden dat ze blij en gelukkig moeten zijn met hun mooie kind. De auteur wil een meer realistische kijk geven op het moederschap en de ervaringen die daarbij horen. Het boek telt zeven hoofdstukken waarvan de meeste worden afgesloten met een ‘grijze-wolkverhaal’ van een moeder in deze tijd. Hoofdstuk 1 verhaalt over het moederschap van toen en nu. Het beeld van en over moeders is sterk veranderd en veel
vrouwen van nu proberen beelden van toen en nu te integreren: het oermoederschap, waarbij je er altijd bent voor de kinderen, combineren met de onafhankelijke, buitenshuis werkende vrouw. Een niet altijd even gemakkelijke klus en vooral niet als je het als moeder ook nog eens perfect wilt doen. Het boek gaat praktisch in op het hele traject van kinderwens tot zwangerschap tot moederschap. Het leven als vrouw verandert sterk in korte tijd, zowel tijdens de zwangerschap als daarna. Ook de relaties met de mensen om je heen veranderen. De auteur vertelt over de grijze wolken, hoe herken je ze, wat zijn risicofactoren, wat zijn verschillen met bijvoorbeeld een postpartum depressie? Ook gaat de auteur praktisch in op de gevolgen van grijze wolken en hoe je ermee om kunt gaan. Ze richt zich hierbij vooral op de moeder, maar in een aantal paragrafen ook op de omgeving van de moeder. Het boek is vlot geschreven en zit vol praktische tips en oefeningen. Het is vooral bedoeld voor (aanstaande) moeders en hun directe omgeving. Voor hulpverleners is het interessant om dit boek aan te raden aan cliënten die heen en weer worden geslingerd tussen de roze wolk en de postpartum depressie. Het kan ook een preventieve aanrader zijn voor aankomende moeders met risicofactoren voor grijze wolken, zoals vrouwen met verlieservaringen. Het boek rekent realistisch af met roze wolken en het perfecte moederschap. DOOR MARIANNE LENKHOFF s¬4*/%,+%2 ¬2 (2013). HOEZO 2/:%¬7/,+¬(%2+%..).'¬¬ HOUVAST VOOR MOEDERS MET EEN GRIJZE WOLK. SCHIEDAM: SCRIPTUM, 226 PP, € 18,95
GEPLAATST OP 23 MEI 2013 DOOR LIESBETH SIMPELAAR
W
WELKOM IN HET MARIE KAMPHUIS ARCHIEF Bent u op zoek naar een onderwerp of naar research-materiaal voor een artikel, scriptie of boek? Kom snuffelen in de collectie van het Marie Kamphuis Archief. Daar vindt u de persoonlijke boeken en documenten van onder meer Marie Kamphuis, Bertje Jens en Meta Petri, naast archieven van diverse opleidingen en instellingen. Een nieuw overzicht van de collectie staat op de site: www.mariekamphuisstichting.nl onder Archief. Het Marie Kamphuis Archief bevindt zich in het pand van de NVMW, Leidseweg 80 in Utrecht. Maak voor uw bezoek een afspraak met Liesbeth Simpelaar, via e-mail:
[email protected]
eet je wat, we maken een Pieterpad, zeiden Bertje Jens en haar vriendin Toos Goorhuis-Tjalsma tegen elkaar. In de jaren zeventig had je in Nederland nog geen lange wandelpaden. Dus kienden Toos en Bertje al lopend van Pieterburen naar de Sint-Pietersberg zelf een mooie wandelroute uit. Daar deden ze wel een fors aantal jaren over, maar resultaat was het sinds 1983 bekendste langeafstandswandelpad van Nederland. Een nog groter project van Bertje Jens was de ontwikkeling van de Code voor maatschappelijk werkers. Vanaf 1955 is ze daarmee bezig geweest, en nadat de code in 1962 werd aanvaard, publiceerde ze er boeken en tal van artikelen over. Ook hielp ze maatschappelijk werkers ermee om te gaan, vanuit de commissie voor consultatie van het NVMW. ‘Ik ben behept met een soort taaie trouw,’ vertelde ze tegen een interviewster in 1978. En ze onderschatte of overschatte haar levenswerk niet. Bij de vraag of de code wel leefde voor maatschappelijk werkers bleek dat Jens heel goed wist wat de plaats was van de code in de dagelijkse praktijk: ‘In een conflictsituatie is er veel onhelder, mensen worden van twee kanten in de klem gezet. Dan rijst de vraag: wat zou hierover in de code staan? En in de code staat dan geen pasklaar antwoord. Een code geeft – en kan ook niet meer geven – dan algemene aanwijzingen. (…) Bijvoorbeeld: een kernstuk van de code is, dat de hulpverlener er vanuit gaat dat mensen zelf verantwoordelijk zijn
voor hun eigen zaken. Dat is een heel algemeen beginsel, maar hoe werkt dat dan uit in de context van hun handelen? Welke verantwoordelijkheden zitten daar omheen? Wat zijn de voorwaarden om die eigen verantwoordelijkheid te kunnen realiseren? Juist in emotionele knelsituaties, waarin mensen nogal eens geblokkeerd zijn, is het voor hen vaak een bijna onmogelijke opgave om een “verantwoordelijke” beslissing te nemen. Waar laat je je als hulpverlener dan door leiden? Je kunt de prachtigste dingen op papier zetten, maar het gaat om de toepassing in de concrete situatie. (…) Situaties zijn soms zo moeilijk en gecompliceerd dat ze alleen maar kunnen leiden tot een ethisch dilemma. Het is dan noodzakelijk om dat binnen de kring van beroepsgenoten zorgvuldig te analyseren en een keuze te doen.’ De Beroepscode is dus als het ware een wegwijzer in de goede richting. Het is geen uitgezette wandelroute die je van paaltje naar paaltje kunt volgen. Hoe het pad loopt, moeten maatschappelijk werkers telkens weer uitvinden: wikken en wegen, achterom kijken, overleggen en advies vragen. De lerende praktijk is een langeafstandswandeling en vergt, ja, een soort taaie trouw. Deze rubriek bevat een selectie uit de webrubriek Uitgelicht op www.mariekamphuisstichting.nl. Liesbeth Simpelaar (Tekstbureau Philo) verbindt hier actuele kwesties met teksten uit het Marie Kamphuis Archief.
Bron s¬ Jeanne Beekman-Eggink (1978). Ik ben behept met een soort taaie trouw. In gesprek met Bertje Jens, TMW, oktober 1978 (inventarisnummer 1.2.2).
marie kamphuis archief
MET BERTJE JENS DE PADEN OP, DE LANEN IN
NETWERKBERAAD ALS JURIDISCHE VERANKERING
EIGEN KRACHT IN DE WET? Zoals u in dit themanummer kunt lezen, begint het begrip eigen kracht binnen de jeugdzorg op vele manieren voet aan de grond te krijgen. De wetgever wil het gebruik van eigen kracht in de kinderbeschermingswetgeving dan ook expliciet vastleggen. DOOR JUDITH HERMANS Dit gebeurt door het verankeren van de term netwerkberaad. Al in juli 2009 ontwierp het kabinet een wetsvoorstel dat de verschillende wetten rondom de kinderbescherming moesten herzien. Een van de belangrijkste wetten is het Burgerlijk Wetboek waarin de ondertoezichtstelling is geregeld. Op 15 maart 2011 is het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangenomen. Het voorstel vloeit voort uit het programma Beter Beschermd van de toenmalige ministeries Jeugd en Gezin en Justitie, naar aanleiding van de dood van het meisje Savanna. Met het wetsvoorstel wil men tot een efficiëntere en effectievere kinderbescherming komen. Zo wordt er bijvoorbeeld voorgeschreven dat de concrete doelen van een ondertoezichtstelling in de rechterlijke uitspraak moeten worden opgenomen. Verder worden de taken van Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter duidelijker afgebakend en wordt de positie van de feitelijke verzorger(s) van een kind – pleegouders – versterkt. Interessant is dat er in eerste instantie helemaal geen (vorm van) eigen kracht was opgenomen in het wetsvoorstel herziening kinderbeschermingsmaatregelen. Een artikel hierover is op initiatief van de ChristenUnie pas later aan het wetsvoorstel toegevoegd (zie kader). Het wetsvoorstel ligt momenteel nog in de Eerste Kamer ter behandeling. Daar leven meerdere vragen over het wettelijk vastleggen van het netwerkberaad. Zo is er volop discussie over de datum van inwerkingtreding van het betreffende artikel. PLAN VAN AANPAK Het wetsartikel geeft aan dat ouders voor of tijdens een ondertoezichtstelling door Bureau Jeugdzorg in de gelegenheid moeten worden gesteld om, met hulp van betrokkenen in hun omgeving, een plan van aanpak te maken. Wanneer Bureau Jeugdzorg het plan van aanpak vervolgens geschikt vindt, geldt het plan als het hulpverleningsplan zoals bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg. Op het moment dat Bureau Jeugdzorg het plan dat ouders hebben opgesteld niet geschikt vindt, deelt zij dit aan de ouders mede en geeft zij hen twee weken de kans om het plan aan te
34
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
passen. Als Bureau Jeugdzorg binnen twee weken geen aangepast plan ontvangt of een plan ontvangt dat ook niet geschikt is, dan stelt ze alsnog zelf een plan op. Op deze hoofdregel wordt meteen een uitzondering gegeven: als Bureau Jeugdzorg van mening is dat er – kort gezegd – gevaar is voor de veiligheid van het kind, dan kan ze zelf direct een plan van aanpak maken. Volgens de regering krijgt Bureau Jeugdzorg met die uitzondering de ruimte om per situatie te bekijken of gewacht kan worden op een onder regie van de ouders opgesteld plan. NETWERKBERAAD De regering noemt deze werkwijze een ‘netwerkberaad’. In de tekst bij het amendement, waarmee het artikel in het wetsvoorstel is gekomen, wordt aangegeven: ‘Als voorbeeld dient de zogenaamde Eigen Kracht-conferentie, waarbij het familie- en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator zelf een plan opstelt en uitvoert. Daarmee komt de regie bij de burger te liggen. Gebleken is dat de eigenaar van het probleem, samen met eigen mensen, ook de sleutel voor de oplossing in handen heeft.’ Hoewel de Eigen Kracht-conferentie mogelijk een manier zou kunnen zijn, is op dit moment nog onduidelijk hoe het netwerkberaad volgens de regering zou moeten worden ingevuld. Zou dit altijd in de vorm van een Eigen Kracht-conferentie moeten of kan het ook anders? De regering heeft inmiddels aangegeven dat ze met pilots eerst wil onderzoeken welke vormen van netwerkberaad geschikt kunnen zijn voor het opstellen van een plan van aanpak, voordat het netwerkberaad wettelijk wordt vastgelegd. INWERKINGTREDING Over de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel heeft de regering het volgende gezegd. Wanneer het wetsvoorstel als wet wordt aangenomen, zal de ingangsdatum waarschijnlijk 1 januari 2015 zijn. De regering wil echter een uitzondering maken voor een drietal onderdelen, waaronder het netwerkberaad.
wetten en regels
ARTIKEL 262A 1. De stichting* stelt ter uitvoering van haar taak als eerste de ouder of ouders met gezag in de gelegenheid om samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving behoren binnen zes weken een plan van aanpak op te stellen of een bestaand plan aan te passen. Slechts indien de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van het kind hiertoe aanleiding geven of de belangen van het kind anderszins geschaad worden, kan de stichting hiervan afzien. 2. Indien het plan van aanpak geschikt is om binnen de duur van de ondertoezichtstelling de concrete bedreigingen, bedoeld in artikel 255, vijfde lid, weg te nemen, geldt het als het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg. Indien het plan van aanpak naar het oordeel van de stichting niet geschikt is om de concrete bedreigingen weg te nemen, deelt de stichting dit binnen vijf werkdagen na de aanbieding van het plan van aanpak gemotiveerd aan de ouder of ouders met gezag mede, en stelt zij hen in de gelegenheid om het plan van aanpak binnen twee weken aan te passen. Indien de stichting binnen deze termijn geen aangepast plan van aanpak ontvangt of een plan van aanpak ontvangt dat naar haar oordeel evenmin geschikt is om de concrete bedreigingen weg te nemen, stelt zij alsnog zelf een plan als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg op. 3. Op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder kan de kinderrechter het plan van aanpak laten gelden als het plan, bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg. Artikel 264, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
gezien een bepaalde status krijgt en voor de inzet hiervan financiële middelen beschikbaar zullen worden gesteld. De regering gaat er daarbij vanuit dat het inzetten van het netwerk besparingen oplevert omdat dure kinderbeschermingsmaatregelen niet (meer) nodig zullen zijn. Een fors kritiekpunt vanuit de Eerste Kamer op het artikel zoals het nu is opgesteld, is dat het een te verplichtend karakter zou hebben. Hiermee zou de uitvoering te veel worden vastgezet. Men zou zich dus kunnen afvragen of de wetgever hier zich niet te veel gaat bemoeien met de uitvoering van de gedwongen hulpverlening. Is het niet aan de uitvoerders om te bepalen welke methode zij hanteren om met ouders tot een goed plan van aanpak te komen? Waarom zou deze methode als verplichting voor bij wet moeten worden vastgelegd? En zou het verplichtende karakter juist niet contraproductief kunnen werken? Een hieruit voortvloeiend nadeel voor de praktijk zou kunnen zijn dat de manier waarop het artikel nu is opgesteld bureaucratie in de hand kan werken. Als ouders niet in staat zijn om zelf een geschikt plan van aanpak te maken, is Bureau Jeugdzorg zo een paar weken verder voordat er een nieuw plan van aanpak ligt. Deze weken kunnen in het kader van de hulpverlening kostbaar zijn. Los van de vraag of het netwerkberaad een wettelijke status zou mogen krijgen, is de vraag gerechtvaardigd of het artikel in de huidige vorm werkbaar is binnen de praktijk < van de kinderbescherming. De toekomst zal het leren.
* Met de stichting wordt Bureau Jeugdzorg bedoeld. Judith Hermans is jurist en docent Recht bij de Academie voor Social Studies, Avans Hogeschool in ’s-Hertogenbosch.
Dit zou pas ingaan op het moment dat de uitvoering van de jeugdzorg volledig naar de gemeenten wordt gedecentraliseerd. De precieze datum daarvan staat nog niet vast. De datum van inwerkingtreding is daarmee een discussiepunt geworden. Een aantal partijen binnen de Eerste Kamercommissie ziet niet in waarom dit onderdeel niet ook per 1 januari 2015 zou kunnen ingaan. Ook de Eigen Kracht Centrale, die de Eigen Krachtconferentie heeft geïntroduceerd, vindt dat. Zij heeft de regering verzocht om de invoering van dit onderdeel van de wet niet uit te stellen. De regering is nu aan zet om antwoord te geven op deze vraag.
Regelingen en voorzieningen is een documentatiesysteem, uitgegeven door StimulanSZ. Met een abonnement wordt u wekelijks geïnformeerd over alle actuele ontwikkelingen op sociaal en juridisch gebied. Meer
VOOR- EN NADELEN Inhoudelijk zijn er voor- en nadelen van het wettelijk vastleggen van het netwerkberaad. Een voordeel is dat het netwerk wettelijk
informatie:
[email protected]
NUMMER 3, JUNI 2013
35
agenda
JUNI LANDELIJK SYMPOSIUM EFFECTIEF WERKEN MET SOCIALE WIJKTEAMS WANNEER: do 27 juni DOOR: Euregionaal Congresburo WAAR: Aristo, Eindhoven KOSTEN: € 395 excl. btw INFORMATIE: www.congresburo.com LANDELIJK CONGRES VAN AWBZ .!!2¬7-/ ¬:%,&2%')%¬%.¬%)'%.¬ KRACHT IN DE PRAKTIJK WANNEER: do 27 juni DOOR: StudieArena in samenwerking met MOVISIE en Vilans WAAR: ’t Spant, Bussum KOSTEN: € 330 excl. btw INFORMATIE: www.studiearena.nl LANDELIJK SYMPOSIUM DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN KINDEREN EN JONG VOLWASSENEN MET EEN AUTISME SPECTRUM STOORNIS WANNEER: do 27 juni DOOR: Euregionaal Congresburo WAAR: Eindhoven KOSTEN: € 295 excl. btw INFORMATIE: www.congresburo.com
SEPTEMBER TWEEDAAGSE WORKSHOP PROTOCOLLAIRE DIAGNOSTIEK EN BEHANDELING VAN PSYCHISCHE KLACHTEN BIJ KINDEREN WANNEER: do 5 & 19 september DOOR: Cure&Care Development WAAR: Groningensingel 1, Arnhem KOSTEN: € 475 INFORMATIE : www.curecare.nl CONGRES WIE IS DE BAAS OP STRAAT? SIGNALERING EN AANPAK VAN OVERLASTGEVENDE EN CRIMINELE JEUGDGROEPEN WANNEER: woe 11 september DOOR: Medilex WAAR: In de Driehoek, Utrecht KOSTEN: € 275 voor de ochtend, € 375 voor hele congres INFORMATIE: www.medilex.nl
36
MAATWERK VAKBLAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WERK
ZOMERCURSUSSEN *5,)¬¬!5'53453 DOOR: Interactie-Academie WAAR: Antwerpen INFORMATIE: www.interactie-academie.nl '%7%,$ ¬-)3(!.$%,).' ¬-)3"25)+¬ OF VERWAARLOZING IN GEZINNEN WANNEER: ma 1, di 2 & woe 3 juli KOSTEN: € 332 SYSTEEMTHEORETISCHE INSPIRATIES VOOR HULPVERLENERS WANNEER: ma 1, di 2 & woe 3 juli KOSTEN: € 332 KWETSBAARHEID EN WEERBAARHEID WANNEER: woe 3, do 4 & vrij 5 juli KOSTEN: € 279 SAMENWERKING EN OVERLEG. EEN KADER VOOR VRAAGSTUKKEN IN DE SAMENWERKING WANNEER: ma 26, di 27 & woe 28 augustus KOSTEN: € 332 SYSTEEM-THEORETISCH DENKEN /6%2¬'%:)..%. ¬*/.'%2%.¬%.¬ KINDEREN WANNEER: ma 26, di 27 & woe 28 augustus KOSTEN: € 332 SYSTEEMGERICHT WERKEN MET PLEGERS … HET KAN WANNEER: do 29 & vrij 30 augustus KOSTEN: € 221
CONGRES SEKSUEEL MISBRUIK ).¬$%¬*%5'$:/2'¬3)'.!,%2%. ¬ VOORKOMEN EN AANPAKKEN WANNEER: vrij 13 september DOOR: Medilex WAAR: Het Klooster, Amersfoort KOSTEN: € 375 INFORMATIE: www.medilex.nl
WORKSHOP STEUNBRONNEN VOOR KINDEREN BIJ CONFLICTUEUS OUDERSCHAP WANNEER: di 17 september & di 1 oktober DOOR: Interactie-Academie WAAR: Antwerpen KOSTEN: € 237 INFORMATIE: www.interactie-academie.be WORKSHOP SOCRATISCH MOTIVEREN BIJ LASTIGE JONGEREN WANNEER: woe 18 september DOOR: Cure & Care Development WAAR: Groningensingel 1, Arnhem KOSTEN: € 300 INFORMATIE: www.curecare.nl TRAINING BEGELEIDEN VAN KINDEREN MET HECHTINGSPROBLEMEN: EEN PRAKTIJKGERICHTE TRAINING WANNEER: do 19 september DOOR: Euregionaal congresburo WAAR: Aristo, Eindhoven KOSTEN: € 350 INFORMATIE: www.congresburo.com LANDELIJK SYMPOSIUM WERKEN MET KINDEREN EN JONG VOLWASSENEN MET AD(H)D WANNEER: do 19 september DOOR: Euregionaal Congresburo WAAR: Aristo, Eindhoven KOSTEN: € 270 voor 15 augustus, € 295 daarna, excl. btw INFORMATIE: www.congresburo.com WORKSHOP INVENTIVITEIT EN CREATIVITEIT BIJ PSYCHOLOGISCHE INTERVENTIES (IMPACT TECHNIEKEN) WANNEER: do 26 september DOOR: Cure&Care Development WAAR: Groningensingel 1, Arnhem KOSTEN: € 300 INFORMATIE: www.curecare.nl LANDELIJK SYMPOSIUM SEKSUEEL GRENSOVERSCHRIJDEND GEDRAG BIJ KINDEREN EN TIENERS WANNEER: do 26 september DOOR: Euregionaal Congresburo WAAR: Aristo, Eindhoven KOSTEN: € 270 voor 15 augustus, € 295 daarna, excl. btw INFORMATIE: www.congresburo.com