MAAKT NARRATIVITEIT VERSCHIL IN DE EFFECTIVITEIT VAN FEAR APPEALS? [ONDERZOEK NAAR DE VERSCHILLENDE EFFECTEN VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS]
Student
Karin Bax 6163599
Begeleider
dr. M. Keer
Datum
29 juni 2012
Master Communicatiewetenschap, Master Thesis Universiteit van Amsterdam, afdeling Communicatiewetenschap Studiejaar 2011 / 2012
SAMENVATTING In deze studie zijn fear appeals (angstprikkels) voor het eerst gespecificeerd in narratieve en objectieve fear appeals. Er is onderzocht in hoeverre narratieve of objectieve en sterke of zwakke fear appeals in verkeersveiligheidsboodschappen een positief effect hadden op de attitude en intentie van automobilisten om de aanbevolen snelheid aan te houden in de bebouwde kom. In mei 2012 werden 121 participanten, die in het bezit waren van een rijbewijs, onderworpen aan een online experiment waarin zij werden toegewezen aan één van de vier condities: een narratieve boodschap (persoonlijke column) met een sterke of zwakke fear appeal (N/S en N/Z) of een objectieve boodschap (feitelijk nieuwsbericht) met een sterke of zwakke fear appeal (O/S of O/Z). Tegen de verwachtingen in bleek dat sterke fear appeals een positiever effect hadden op de intentie van de participanten. Dit is mogelijk te wijten aan de matige waargenomen angst die werd gemeten onder de participanten die werden blootgesteld aan sterke fear appeals. Het effect van sterke fear appeals verliep volledig via de waargenomen effectiviteit, die over het algemeen hoog was onder de participanten. Tussen de objectieve en narratieve boodschappen werden geen significante verschillen gevonden wat betreft het effect op attitude en intentie. Wel was de mate van identificatie hoger onder participanten uit de narratieve condities. Dit had echter geen effect op de attitude en intentie. Mogelijk is er sprake van verweer door een hogere persoonlijke beleving of relevantie na blootstelling aan narratieve fear appeals. Toekomstig onderzoek naar verwering en de afbakening van objectieve en narratieve fear appeals wordt aanbevolen. Ook dient meer inzicht te worden verkregen in de identificatieprocessen. Uit deze studie mag gesteld worden dat sterke fear appeals wel degelijk een positief effect hebben op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag, ongeacht de narratieve of objectieve vorm waarin zij gegoten worden.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 2
INHOUDSOPGAVE Samenvatting ......................................................................................................................................................... 2 Theoretisch kader ................................................................................................................................................. 4 Uiteenzetting van toegepaste theorieën ..................................................................................................... 6 De invloed van fear appeals en waargenomen effectiviteit ......................................................................... 8 Sterke versus zwakke fear appeals ........................................................................................................... 9 Narratieve versus objectieve appeals ...................................................................................................... 10 Interactie-effect tussen het angstniveau en het berichttype ....................................................................... 12 Het huidige onderzoek .......................................................................................................................... 12 Methode ............................................................................................................................................................... 13 Participanten ........................................................................................................................................ 13 Stimulusmateriaal................................................................................................................................. 13 Procedure ............................................................................................................................................ 15 Pre-test ................................................................................................................................................ 16 Metingen ............................................................................................................................................. 16 Manipulatiecheck variabelen ........................................................................................................................ 17 Afhankelijke variabelen afkomstig uit het EPPM en AECM ....................................................................... 18 Afhankelijke variabelen afkomstig uit de hypothesen.................................................................................. 18 Afhankelijke variabelen met betrekking tot het huidige rijgedrag ............................................................... 19 Controlevariabelen ....................................................................................................................................... 20 Resultaten ............................................................................................................................................................ 20 Beschrijving van statistische analyses .................................................................................................... 20 Manipulatiecheck ................................................................................................................................. 22 Correlatieanalyses ................................................................................................................................ 22 Variantieanalyses ................................................................................................................................. 23 Het effect van het angstniveau op attitude en intentie (H1) ......................................................................... 23 Het effect van het berichttype op attitude en intentie (H2)........................................................................... 24 De mate van identificatie in de berichtcondities (H3a en H3b) .................................................................... 25 Het interactie-effect tussen het berichttype en de mate van angst (H4) ....................................................... 25 Overige variantieanalyses............................................................................................................................. 26 Mediatieanalyses .................................................................................................................................. 27 Discussie ............................................................................................................................................................... 28 Sterke fear appeals versus zwakke fear appeals ....................................................................................... 29 Narratieve appeals versus objectieve appeals .......................................................................................... 30 Het identificatieproces .......................................................................................................................... 31 Overige invloeden en toekomstig onderzoek ........................................................................................... 32 Literatuur ............................................................................................................................................................ 34 Bijlage 1
Manipulatiemateriaal................................................................................................................... 39
Bijlage 2
Vragenlijst..................................................................................................................................... 44
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 3
THEORETISCH KADER The faster you go, the bigger the mess! luidt een boodschap in een televisiecommercial na de vertoning van een bloederig verkeersongeluk. Dit is een klassiek voorbeeld van een commercial waarin gebruik wordt gemaakt van fear appeals, ofwel angstprikkels. Mogelijk vindt de kijker de boodschap angstaanjagend als hij of zij zich aangesproken voelt. De kans dat de Nederlandse kijker zich aangesproken voelt na deze boodschap is aanwezig. In 2010 werden namelijk nog acht miljoen verkeersboetes uitgeschreven voor snelheidsovertredingen (Moolenaar, Zuidema, & De Boer, 2010). Het gebruik van fear appeals wordt binnen de sociale marketing veelal ingezet als marketingtechniek om sociaal wenselijk gedrag te stimuleren onder doelgroepen (De Pelsmacker, 2010). Het zijn overtuigende boodschappen die bedoeld zijn om mensen te beangstigen. Die beangstiging vindt plaats door bedreigende situaties te beschrijven die mensen zullen overkomen wanneer zij niet doen wat de boodschap aanbeveelt (Witte, 1994). Een voordeel van het gebruik van fear appeals is dat de aandacht van de ontvanger verhoogd wordt (Rossiter & Thornton, 2004), maar in wetenschappelijk onderzoek wordt het gewenste effect van fear appeals betwijfeld (Lewis, Watson, Tay, & White, 2007a). Blootstelling aan een sterke mate van angst, in de vorm van een sterke fear appeal, kan de ontvanger namelijk ongemakkelijk en gespannen achterlaten (Janis & Feshbach, 1953). De kans bestaat dat de ontvanger dit gevoel probeert te reduceren door zich te verweren tegen de boodschap. Het kan ook zijn dat de boodschap volledig genegeerd wordt (Lewis, Watson, & Tay, 2007b). Dergelijke reacties zijn ongewenst, omdat de ontvanger het risico probeert te minimaliseren voor zichzelf en het aanbevolen gedrag hierdoor niet zal uitvoeren. Alleen een verhoogde aandacht is om deze reden onvoldoende, er dient ook sprake te zijn van een hoge waargenomen effectiviteit (eigen- en responseffectiviteit) onder de doelgroep. Dat wil zeggen dat de ontvanger zich in staat moet achten om het aanbevolen gedrag uit te voeren en er vertrouwen in moet hebben dat het aanbevolen gedrag geschikt is (Witte & Allen, 2000). Tot op heden worden er inconsistente wetenschappelijke resultaten gevonden met betrekking tot de werking van fear appeals (Beaudoin, 2010). Enerzijds wordt gesteld dat sterke fear appeals leiden tot een positieve attitude, intentie en gedragsverandering onder ontvangers (Witte & Allen, 2000). Anderzijds worden zorgen geuit, omdat de kwetsbaarheid van ontvangers onderschat wordt en het oproepen van angst mogelijk onverantwoord is K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 4
(Hastings, Stead, & Webb, 2004). Die vele opinies binnen het onderzoeksveld maken het complex om eenduidig te zijn over de effectiviteit van fear appeals binnen de sociale marketing. Dit geldt ook voor de effecten van fear appeals in verkeersveiligheidscampagnes, omdat er met name binnen dit onderzoeksveld veel inconsistentie heerst over de effecten van fear appeals op de ontvanger (Phillips, Ulleberg, & Vaa, 2011). Veel wetenschappelijk onderzoek is gedaan naar de effecten van een bepaalde mate van angst (Cauberghe, De Pelsmacker, Janssens, & Dens, 2009; Witte & Allen, 2000), angstpatronen (Algie & Rossiter, 2010; Rossiter & Thornton, 2004) en bepaalde typen zoals fysieke en sociale fear appeals (Lewis,
Watson,
White,
&
Tay,
2007c).
Onderzoek
naar
de
effecten
van
boodschapcomponenten is echter schaars (De Pelsmacker, 2010). Gesteld wordt dat emotionele boodschappen die worden opgehangen aan personen beter werken dan abstracte boodschappen (De Pelsmacker, 2010). Het inzicht in welke boodschapcomponenten beter werken in angstopwekkende boodschappen is zeer beperkt. Op dit gebied valt op wetenschappelijk gebied dan ook de nodige winst te behalen (De Pelsmacker, 2010; Lewis et al., 2007a). In deze scriptie zal onderzoek gedaan worden naar de effectiviteit van verkeersveiligheidscampagnes, waarbij specifiek wordt ingegaan op de verschillende effecten van sterke en zwakke fear appeals met twee karakters: objectief en narratief. In objectieve boodschappen wordt met name gebruik gemaakt van statistische en abstracte informatie. Narratieve boodschappen bevatten juist meer emotionele informatie en zijn vaak in de eerste persoonsvorm geschreven wat de tekst meer persoonlijk maakt (Tversky & Kahneman, 1974). Beide tekstvormen kunnen een persuasieve werking hebben op de ontvanger (Keer, Van den Putte, De Wit, & Neijens, in press), maar voor de verwerking van narratieve boodschappen is geen hoge betrokkenheid vereist. Ze worden vaak heuristisch verwerkt door de ontvanger. De ontvanger vormt dan zelf een beeld bij het verhaal (Tversky & Kahneman, 1974). Door het persoonlijke karakter laat de ontvanger zich meeslepen, ofwel ‘transporteren’ door het verhaal. Hierdoor zijn ontvangers meer bereid boodschappen toe te laten die zij anders als beangstigend zouden zien (Moyer-Gusé, 2008). Zo is uit onderzoek bijvoorbeeld gebleken dat men meer bereid is om een intense mate van spanning of angst toe te laten tijdens blootstelling aan een narratief verhaal, omdat men verwacht dat er een pay-off is. Door dit spanningselement is een persoon bereid om fear appeals te accepteren wat in andere situaties vermeden wordt (Zillman, 1996). Een overeenkomstig effect gaat op voor de mate van identificatie. Wanneer een lezer zich kan identificeren met een personage uit de tekst, zal hij of zij de boodschap eerder accepteren (Moyer-Gusé, 2008). K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 5
Mochten deze resultaten ook opgaan in onderzoek naar de effecten van fear appeals in verkeersveiligheidscampagnes, verandert dit mogelijk het algemeen heersende beeld met betrekking tot fear appeals. Veel onderzoek is namelijk gedaan naar de effectiviteit van een bepaalde mate van angst (De Pelsmacker, 2010), maar nauwelijks naar een specifiek type fear appeal zoals narratieve of objectieve fear appeals. Wellicht is een narratief karakter in staat om de effectiviteit van sterke fear appeals te doen laten toenemen, omdat ontvangers meer bereid zijn een intense mate van spanning toe te laten en zich eerder zullen identificeren met een personage. De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan toekomstige campagnevoering, omdat de effectiviteit van fear appeals uit een andere invalshoek benaderd wordt. Gezien het feit dat fear appeals zeer dominant aanwezig zijn in de sociale marketing (Beaudoin, 2010), is het noodzakelijk om onderzoek te doen naar de werking van narratieve en objectieve fear appeals in verkeersveiligheidsboodschappen. Het doel van deze studie is te onderzoeken of narratieve en objectieve fear appeals verschillende effecten hebben op de attitude en intentie van automobilisten om de aanbevolen snelheid aan te houden. Daarnaast wordt in kaart gebracht of mensen zich meer identificeren met personages uit narratieve fear appeals dan uit objectieve fear appeals en of een hoge mate van identificatie een positief effect op de attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. Tot slot wordt vastgesteld of er sprake is van een interactie-effect tussen het angstniveau en berichttype. Over het algemeen wordt verwacht dat zwakke fear appeals een positiever effect hebben op attitude en intentie, maar mogelijk hebben sterke fear appeals wel degelijk een positief effect wanneer ze narratief van aard zijn.
UITEENZETTING VAN TOEGEPASTE THEORIEËN Onderzoek naar fear appeals kent een lange historie waarin de effecten van fear appeals in verscheidene contexten zijn geanalyseerd. In één van de oudste raamwerken, het Drive Model (Janis, 1967), werd getracht het effect van fear appeals te verklaren. Aan de hand van dit model werd gesteld dat wanneer een boodschap te angstaanjagend wordt, mensen zich proberen te verweren tegen de boodschap. Dit model is lange tijd het basismodel geweest om de effecten van fear appeals te analyseren (De Pelsmacker, 2010). In de huidige wetenschap bouwen diverse theorieën voort op dit raamwerk, zoals het Extended Parallel Process Model (EPPM) (Witte, 1992). In dit model zijn meerdere processen en factoren opgenomen zoals de eigen- en responseffectiviteit (waargenomen effectiviteit). De ontvanger dient zichzelf in staat
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 6
te achten om het aanbevolen gedrag uit te voeren. Ook moet de ontvanger van mening zijn dat het aanbevolen gedrag geschikt is voor hem of haar. In het EPPM wordt onderscheid gemaakt tussen drie reacties, zogenaamde ‘routes’ na blootstelling aan een fear appeal: geen effect, angstcontrole en gevaarcontrole. Wanneer de waargenomen dreiging na blootstelling aan een fear appeal laag is, zal de fear appeal geen effect hebben. Wanneer de waargenomen dreiging echter hoog is, wil dat zeggen dat de ontvanger het risico hoog inschat voor zichzelf en daarmee ook de ernst van de situatie (Witte & Allen, 2000). Vervolgens speelt de waargenomen effectiviteit een rol. Is deze ook hoog, dan is de ontvanger volgens het EPPM in staat het gevaar onder controle te houden en daarmee het aanbevolen gedrag. Is de waargenomen effectiviteit laag, dan zal de ontvanger enkel de angst onder controle proberen te houden en heeft de boodschap het beoogde effect niet bereikt. In de praktijk bleek dat sterke fear appeals alleen een overtuigend en positief effect kunnen hebben als er sprake is van een hoge waargenomen effectiviteit (Witte & Allen, 2000). Aan de hand van het EPPM suggereren de onderzoekers dat een hoge waargenomen angst, wat veroorzaakt wordt door een hoog waargenomen risico en een lage waargenomen effectiviteit, leidt tot defensieve en verwerende reacties onder ontvangers. Naast het EPPM zijn modellen en theorieën ontwikkeld die geen inzicht bieden in het proces dat leidt tot verwering tegen de boodschap, zoals het recentelijk ontworpen Additief Emotie-Cognitie Model (AECM) (De Pelsmacker, 2010). Net als het EPPM houdt het AECM rekening met de waargenomen angst, dreiging, kwetsbaarheid en effectiviteit van ontvangers. De Pelsmacker (2010) gaat, in tegenstelling tot de aangebrachte routes in het EPPM, uit van onafhankelijke, directe effecten van emotionele reacties (zoals de waargenomen angst) en cognitieve reacties (zoals waargenomen effectiviteit) op attitude, intentie en gedrag. In het model zijn de directe effecten van de waargenomen angst, dreiging, kwetsbaarheid, effectiviteit op de attitude, intentie en gedrag opgenomen. De werking van het AECM werd in eerder onderzoek over veilig verkeer en gezondheid getoetst (De Pelsmacker, Cauberghe, & Dens, 2010, in: De Pelsmacker, 2010). De waargenomen dreiging, opgeroepen angst en waargenomen effectiviteit hadden onafhankelijk van elkaar een positieve invloed op de intentie om het aanbevolen gedrag uit te voeren. Het belang van de waargenomen effectiviteit kwam duidelijk naar voren en het had het grootste effect (β = .31). De waargenomen angst had het kleinste effect op de gedragsintentie (β = .16). Zowel het EPPM als het AECM bieden in deze studie inzicht in de werking van fear appeals en bevatten overeenkomstige componenten. In het kader van deze scriptie biedt het EPPM inzicht in mogelijke routes waarop de effecten van fear appeals verlopen. Het EPPM is K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 7
in zijn geheel echter complex om empirisch te toetsen en verwering staat in deze scriptie niet centraal. De twee componenten die wel centraal staan in deze huidige studie zijn attitude en intentie en zijn in het AECM opgenomen. Daarom biedt het AECM naast het EPPM inzicht in hoe de effecten op intentie en attitude afzonderlijk van elkaar verlopen. De onderzoeker is namelijk niet benieuwd naar de verwering die plaatsvindt maar de overtuiging ten opzichte van de attitude en intentie. Beide modellen worden beschouwd als afzonderlijke pijlers voor de basis van dit onderzoek.
DE INVLOED VAN FEAR APPEALS EN WAARGENOMEN EFFECTIVITEIT Fear appeals hebben over het algemeen een zwak, doch betrouwbaar effect op attitudes, intenties en gedragingen van mensen, zo is gebleken uit een meta-analyse waarin 98 studies werden opgenomen (Witte & Allen, 2000). Het is van belang om in de eerste instantie zorg te dragen voor een hoge waargenomen effectiviteit onder de ontvanger om positieve effecten van fear appeals te bewerkstelligen (De Pelsmacker, 2010; Witte & Allen, 2000). Uit eerder onderzoek naar de effecten van fear appeals bleek dat het inspelen op de waargenomen effectiviteit van mensen een gunstig effect heeft op de uitvoering van het aanbevolen gedrag (Gembrowski et al., 1993). Desalniettemin wordt er in boodschappen die fear appeals bevatten niet tot nauwelijks ingespeeld op de waargenomen effectiviteit van ontvangers. Onderzoekers stellen dat de fear appeals in dat geval niet het beoogde effect kunnen bereiken onder de doelgroep (Cohen, Shumate, & Gold, 2007). Door enkel angst aan te jagen zonder passende aanbevelingen te geven kan de boodschap genegeerd worden door de ontvanger (Witte, 1994). Dit geldt ook voor verkeersveiligheidscampagnes. Sterke fear appeals die enkel angst opwekken, bleken niet effectief te zijn in het overtuigen van automobilisten om een veiligere attitude en intentie aan te nemen (Lewis et al., 2007b). Over het algemeen zijn commercials die fear appeals bevatten veelal gericht op de individuele verantwoordelijkheid van de ontvanger (Thompson, Barnett, & Pearce, 2009) en negatieve consequenties van het risicovolle gedrag (Lewis et al., 2007b). Fear appeals kunnen een groot potentieel effect hebben, mits ze goed worden toegepast (Witte, 1992).
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 8
STERKE VERSUS ZWAKKE FEAR APPEALS In de jaren vijftig werd al aangetoond dat boodschappen die enkel een sterke mate van angst opwekken, de ontvanger ongemakkelijk en gespannen achterlaten (Janis & Feshbach, 1953). De ontvanger probeert het angstige gevoel weg te nemen door het belang van de dreiging te minimaliseren of totaal te negeren, als een soort afweermechanisme. Momenteel worden soortgelijke onderzoeksresultaten nog steeds gevonden. Sterke fear appeals hebben een grotere overtuigingskracht dan zwakke fear appeals (Leventhal, 1971), maar kunnen ook onbedoelde reacties teweeg brengen zoals negatieve emoties en defensieve reacties (Hastings et al., 2004; Lewis et al., 2007a; Tanner, Hunt, & Eppright, 1991). Deze reacties worden gekenmerkt door het vermijden of negeren van de boodschap. In onderzoek naar het effect van fear appeals in verkeersveiligheidscampagnes bleek veelal het derdepersoonseffect op te treden na blootstelling aan een sterke fear appeal: de boodschap is meer van invloed op anderen dan op de ontvanger zelf (Lewis et al., 2007b). Na blootstelling aan een sterke fear appeal bestaat de mogelijkheid dat ontvangers het meest angstige deel van de boodschap onderdrukken of niet verwerken (Hastings et al., 2004). Ook kan het voorkomen dat ontvangers tegenargumenten verzinnen om de dreiging te doen laten afnemen. Dergelijke reacties kunnen gevaarlijk zijn omdat het risico in de boodschap geminimaliseerd wordt, terwijl het daadwerkelijke risico nog steeds bestaat voor de ontvanger. Dit kan er toe leiden dat ontvangers belangrijke instructies missen om het aanbevolen gedrag uit te voeren, of verkeerde conclusies trekken over de risico’s (Ruiter, Abraham, & Kok, 2001). In onderzoeken naar de effecten van verkeersveiligheidscampagnes worden soortgelijke effecten gevonden. Onder ervaren hardrijders werd reeds aangetoond dat blootstelling aan een bekende dreiging, zoals de gevolgen van te hard rijden, nauwelijks effectief is (Cauberghe et al., 2009). De waargenomen angst was na blootstelling aan een sterke fear appeal zeer laag ten opzichte van automobilisten die geen ervaring rapporteerden met hard rijden. Diezelfde hardrijders hadden een sterk negatieve houding ten opzichte van de intentie om minder hard te rijden in de toekomst. De onderzoekers spreken van een defensieve en vermijdende reactie onder de ervaren automobilisten, terwijl het aanbevolen gedrag juist voor de ervaren automobilisten uitermate geschikt is. Wanneer fear appeals verwerkt worden in gezondheidscampagnes is het van belang dat het angstniveau niet te hoog wordt opgevoerd. In dat geval is het aanbevolen gedrag niet meer in staat om die angstgevoelens te verminderen. Instructies over het aanbevolen gedrag K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 9
moeten feitelijk de angstgevoelens doen laten afnemen. Andere reacties zoals ontkenning en waargenomen onkwetsbaarheid moeten verminderd of voorkomen worden door het angstniveau niet te hoog op te laten lopen (Soames Job, 1988). Consistent met deze aannames wordt in deze studie verwacht dat zwakke fear appeals een sterker effect hebben op de attitude van ontvangers ten opzichte van het aanbevolen gedrag dan sterke fear appeals.
H1
Blootstelling aan een zwakke fear appeal in een verkeersveiligheidsboodschap heeft een positiever effect op de attitude en intentie van automobilisten (ten opzichte van het aanbevolen gedrag) dan blootstelling aan een sterke fear appeal.
NARRATIEVE VERSUS OBJECTIEVE APPEALS Narratieve communicatie lijkt een veelbelovende vorm van communicatie voor sociale marketing te zijn, omdat het de basis communicatievorm van menselijke interactie is (Hinyard & Kreuter, 2006). In het dagelijks leven communiceert iedereen in narratieve verhaalvormen. Een narratieve boodschap kan beschouwd worden als een verhaal met een herkenbaar begin, midden en eind dat onbeantwoorde vragen oproept en de lezer informatie verschaft over de scene, personages en (onopgeloste) conflicten. Binnen het onderzoeksveld van narratieve en objectieve appeals lijkt de verwering onder ontvangers het laagste zijn na blootstelling aan narratieve appeals; er kan een vorm van transportatie ontstaan waardoor de ontvanger zich minder snel zal verweren tegen de boodschap dan bij een objectieve appeal het geval is (Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Transportatie kan omschreven worden als een proces waarin de ontvanger wordt opgenomen in het verhaal en loskomt van de werkelijkheid zodra hij of zij het gevoel krijgt deel uit te maken van dat verhaal (Green, Brock, & Kaufman, 2004). Die mate van transportatie heeft als gevolg dat ontvangers van narratieve boodschappen meer overtuigd zijn door het verhaal en zich minder snel zullen verweren tegen de boodschap (Green & Brock, 2000). Emotionele gezondheidsboodschappen, waarin wordt ingespeeld op emoties zoals drama en angst, zijn effectief in het oproepen van emoties. Ze worden beter onthouden dan rationele boodschappen, waarin enkel de feiten worden gepresenteerd (Flora & Maibach, 1990). Blootstelling aan narratieve appeals hebben niet alleen een hoge mate van transportatie tot gevolg, maar ook een hoge risicoperceptie en positieve intentie (De Wit, Das, & Vet, 2008). In een experiment waarin participanten werden blootgesteld aan narratieve en
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 10
objectieve boodschappen over vaccinaties tegen het Hepatitis B Virus (HBV), bleken narratieve boodschappen het sterkste effect te hebben op de risicoperceptie onder de participanten. Ook heerste er onder de participanten binnen de narratieve condities de sterkste intentie om zich te laten vaccineren tegen het HBV. Met dit wetenschappelijk inzicht als uitgangspunt wordt binnen dit onderzoek naar objectieve en narratieve fear appeals een overeenkomstig resultaat verwacht.
H2
Blootstelling aan een narratieve fear appeal in een verkeersveiligheidsboodschap heeft een positiever effect op de attitude en intentie van automobilisten (ten opzichte van het aanbevolen gedrag) dan blootstelling aan een objectieve fear appeal.
Kenmerkend voor narratieve boodschappen is het vermogen om een emotionele verbintenis te veroorzaken tussen de ontvanger en de boodschap of het personage uit de boodschap. Onderzoek wees uit dat emoties zoals medelijden en schuldgevoelens ten opzichte van personages uit de boodschap opgeroepen kunnen worden (Brennan & Binney, 2010). Wanneer de mate van transportatie hoog is, is de ontvanger in staat om sterke emoties te ontwikkelen ten aanzien van het personage. In dat geval kan het perspectief van het personage van grote invloed zijn op de overtuigingen van de ontvanger (Green, 2004). Dit kan er toe leiden dat een ontvanger zich gaat identificeren met een personage en emotioneel betrokken raakt bij de boodschap. In dat geval is de ontvanger geneigd de boodschap te accepteren volgens
het
Overcoming
Resistance
Model
(Moyer-Gusé,
2008).
Tijdens
het
identificatieproces verbeeldt de ontvanger zich het personage te zijn en is zich niet bewust van zijn of haar daadwerkelijke persoonlijkheid. Hierdoor is de ontvanger in staat de gevoelens, perspectieven en doelen van het personage over te nemen (Cohen, 2001). Er kan sprake zijn van absorptie, wat verder gaat dan transportatie. Het verschil is dat de ontvanger de narratieve wereld door de ogen van het personage ziet (Moyer-Gusé & Nabi, 2010) en niet enkel getransporteerd wordt door een verhaallijn (Moyer-Gusé, 2008). Aangezien narratieve appeals in staat zijn een emotionele verbintenis te creëren tussen de boodschap en de ontvanger, wordt binnen dit onderzoek verwacht dat de mate van identificatie hoger zal zijn na blootstelling aan een narratieve fear appeal dan aan een objectieve fear appeal en dat de mate van identificatie mogelijk een versterkend effect heeft op het positieve effect van narratieve fear appeals.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 11
H3a
De mate van identificatie met het personage is hoger onder automobilisten die worden blootgesteld aan een narratieve fear appeal dan onder automobilisten die worden blootgesteld aan een objectieve fear appeal.
H3b
Een sterke mate van identificatie met het personage versterkt het positieve effect van blootstelling aan narratieve fear appeals op de attitude en intentie van automobilisten.
INTERACTIE-EFFECT TUSSEN HET ANGSTNIVEAU EN HET BERICHTTYPE Narratieve appeals hebben niet alleen een positief effect op de intentie van de ontvanger, ze kunnen ook een positief effect hebben op de mate waarin de ontvanger bereid is om angst toe te laten (Zillman, 1996). De ontvanger is meer bereid om een intenste mate van angst toe te laten omdat hij of zij een pay-off verwacht in de narratieve boodschap. Het spanningselement maakt de ontvanger bereidwillig om de opgewekte angst te accepteren die in andere situaties vermeden wordt (Zillman, 1996). In het kader van deze huidige studie wordt om deze reden een interactie-effect verwacht tussen het angstniveau (sterk of zwak) en het berichttype (narratief of objectief). Verwacht wordt dat een ontvanger van een objectieve sterke fear appeal die intense mate van angst niet of in mindere mate toelaat. Een sterke fear appeal met een narratief karakter heeft naar verwachting een positiever effect op de attitude en intentie van ontvangers dan een sterke fear appeal met een objectief karakter.
H4
Blootstelling aan een narratieve sterke fear appeal heeft een positiever effect op de attitude en intentie (ten opzichte van het aanbevolen gedrag) van automobilisten dan blootstelling aan een objectieve sterke fear appeal.
HET HUIDIGE ONDERZOEK In dit onderzoek waarin voor het eerst de verschillende effecten van combinaties van berichttypes (narratief of objectief) en fear appeals (sterk of zwak) worden geanalyseerd, wordt ten eerste verwacht dat zwakke fear appeals een positiever effect hebben op de attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag: de aanbevolen snelheid aanhouden (H1). Deze hypothese is gebaseerd op eerder onderzoek waarin werd aangetoond dat sterke fear appeals kunnen leiden tot verwering. Hiernaast wordt verwacht dat narratieve fear appeals een K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 12
positiever effect hebben op de attitude en intentie dan objectieve fear appeals, omdat narratieve boodschappen een hogere mate van risicoperceptie, transportatie en een positievere intentie tot gevolg blijken te hebben dan objectieve boodschappen (H2). Door die hoge mate van transportatie ontstaat er naar verwachting ook een hogere mate van identificatie met personages uit de boodschap onder participanten die worden blootgesteld aan een narratieve fear appeal dan onder participanten die worden blootgesteld aan een objectieve fear appeal (H3a). De mate van identificatie versterkt mogelijk het positieve effect van narratieve fear appeals op de attitude en intentie (H3b). Tot slot wordt een interactie-effect verwacht tussen het angstniveau en berichttype. Verwacht wordt dat sterke narratieve fear appeals een positief effect hebben op attitude en intentie omdat ontvangers van narratieve boodschappen meer bereid zijn om een intense mate van angst toe te laten dan ontvangers van objectieve boodschappen (H4).
METHODE PARTICIPANTEN In dit onderzoek naar de verschillende effecten van narratieve en objectieve fear appeals op de attitude en intentie van automobilisten, zijn 121 participanten in mei 2012 onderworpen aan een online experiment. De steekproef bestond voor 61,1 procent uit vrouwelijke participanten en voor 33,9 procent uit mannelijke participanten met verschillende leeftijden, variërend van 21 tot 66 jaar (M = 33.92, SD = 13.37). Het criterium voor deelname aan het online experiment was dat alle participanten in het bezit moesten zijn van een rijbewijs. De participanten waren over het algemeen hoog opgeleid, 38,8 procent had een opleidingsniveau in Hoger Beroeps Onderwijs en 37,2 procent in Wetenschappelijk Onderwijs. Alle participanten zijn afkomstig uit het persoonlijke netwerk van de onderzoeker.
STIMULUSMATERIAAL Vier verschillende boodschappen werden specifiek voor dit onderzoek ontworpen om zo bekendheid met de boodschap te voorkomen (zie ‘Bijlage 1: Manipulatiemateriaal’). Door de boodschappen zelf te ontwerpen heeft de onderzoeker de controle kunnen behouden over de K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 13
lengte, verschillen en gelijkenissen tussen de teksten. Alle vier de boodschappen bevatten een tekst over een verkeersongeluk waarbij de bijrijder, een jonge vrouw, ter plekke komt te overlijden. De bestuurder, een jongeman, overleeft het ongeluk en heeft de maximum snelheid overschreden binnen de bebouwde kom in Haarlem. Hij heeft hierbij 100 kilometer per uur gereden. In alle vier de boodschappen is er sprake van een soortgelijke lengte van de tekst en een ooggetuigenverslag van het ongeluk. In de narratieve boodschappen is echter sprake van een persoonlijk verhaal, vanuit de eerste persoonsvorm geschreven. Columnist Robin doet in beide berichten verslag van wat hij of zij ziet en voelt. Robin beschrijft daarbij uitgebreid, afhankelijk van het angstniveau (sterke of zwakke fear appeal), de gruwelijke of ernstige beelden die hij of zij te zien krijgt. Zo luidde de titel en een fragment uit het sterk angstige narratieve bericht (N/S) bijvoorbeeld: ‘De dag waarop ik een meisje dood zag bloeden... Ik ben zo bang dat dit meisje het niet gaat redden. Een scherp stuk glas steekt diep in haar nek. Haar mooie jurk is bebloed en wordt langzaam dieprood van kleur.’ In het zwak angstige narratieve bericht (N/Z) werd deze titel en het fragment vervangen door: ‘De dag waarop ik getuige was van een ongeluk... Ik maak me zorgen om het meisje. Ze is verwond en ik houd haar nauwlettend in de gaten. Haar mooie jurk is bebloed.’ Naast deze twee narratieve berichten werden in twee objectieve berichten de feiten van het ongeluk belicht in de vorm van een nieuwsbericht, geschreven door R. Janssen. In beide berichten doet de ooggetuige, mevrouw Bakker, verslag van het ongeluk, beschreven vanuit een derde persoonsvorm. Ook hier geldt dat de beschrijving van het ongeluk verschilde per angstniveau. In het sterk angstige objectieve bericht (O/S) luidde de titel en een fragment: ‘Jonge vrouw bekoopt snelheidsovertreding met de dood... Volgens mevrouw Bakker was de bestuurder, de jongeman, volledig in paniek. Ze beschreef hoe de jonge vrouw in een onnatuurlijke houding over de motorkap lag tussen de scherven en veel bloed.’ In het zwak angstige objectieve bericht (O/Z) werden de titel en het fragment vervangen door: ‘Zwaar verkeersongeval in Haarlem... Volgens mevrouw Bakker was de bestuurder, de jongeman, behoorlijk aangeslagen. Ze heeft de jonge vrouw, die op de motorkap lag, in de gaten gehouden.’ In zowel de narratieve als de objectieve berichten wordt de mate van angst niet alleen in tekst uitgedrukt maar ook visueel ondersteund. Voor de sterke mate van angst (in N/S en O/S) is gekozen voor een foto van een jong stel, waarbij de vrouw door de voorruit van de auto is gekomen. De vrouw ligt bebloed in een onnatuurlijke houding over de motorkap heen. De jongen zit met handen in het haar naast de auto. Voor de lage mate van angst (in N/Z en
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 14
O/Z) is gekozen voor een foto van een auto met veel deuken en beschadigingen. Hier zijn geen personen op te zien, wat de foto minder angstig maakt.
PROCEDURE Om zeker te zijn van de verschillende beoogde effecten van de angstniveaus (zwak en sterk) en berichttypen (narratief en objectief), is er alvorens de uitvoering van het online experiment, gekozen voor het uitzetten van een pre-test onder een kleine steekproef (N =20). In de maand april 2012 werden participanten willekeurig toegewezen aan één van de vier condities. Zij werden middels een korte vragenlijst gevraagd aan te geven in hoeverre zij van mening waren dat de teksten angstig, narratief en objectief waren. Met behulp van bestaande zeven-punts Likertschalen zoals nader beschreven in ‘Metingen’, werd de waargenomen angst, transportatie en narratieve en objectieve beoordeling gemeten (zie ‘Pre-test’). In mei 2012 werden de participanten voor het online experiment per email en via social media benaderd. Zij ontvingen een uitnodiging om vrijwillig deel te nemen aan het online experiment. In de uitnodiging werd een link opgenomen waarmee de participant toegang kreeg tot de survey. In de introductietekst werd de participant gewezen op zijn of haar rechten zoals het behoud van anonimiteit. Contactgegevens van de onderzoeker werden bekend gemaakt en de participant kreeg na afloop de ruimte om eventuele vragen en/of opmerkingen achter te laten. Het doel van het onderzoek werd zoveel mogelijk verborgen gehouden in de uitnodiging en introductietekst van de survey. De participanten die akkoord gingen met de uitnodiging werden aselect toegewezen aan één van de vier condities. Afhankelijk van de conditie werden de participanten blootgesteld aan een narratief of objectief bericht en een sterke of zwakke fear appeal. Na het activeren van de link in de uitnodiging, werd de participant na de korte introductietekst direct blootgesteld aan één van de vier boodschappen. Vervolgens werd een leescontrole uitgevoerd waarin de participant diende aan te geven in hoeverre hij of zij de boodschap aandachtig heeft gelezen en bekeken. Tot slot diende de vragenlijst ingevuld te worden (zie ‘Bijlage 2: Vragenlijst’). Na opschoning van het databestand waren de percentages enigszins scheef verdeeld over de condities (N/S = 24; N/Z = 24; O/S = 33; O/Z = 40). Participanten die het bericht niet goed hebben kunnen lezen, werden uit het databestand verwijderd. Evenals de participanten die niet in het bezit waren van een rijbewijs.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 15
PRE-TEST De participanten die werden blootgesteld aan de sterk angstige berichten ‘narratief/sterk’ (N/S) (M = 5.30, SD = 1.00) en ‘objectief/sterk’ (O/S) (M = 4.58, SD = 1.78) schaalden de mate van angst hoger in dan de participanten die werden blootgesteld aan de zwak angstige berichten ‘narratief/zwak’ (N/Z) (M = 3.42, SD = 1.56) en ‘objectief zwak’ (O/Z) (M = 3.93, SD = 0.95). Ook de verschillen tussen objectief en narratief kwamen duidelijk naar voren. De objectieve teksten O/S (M = 4.50, SD = 1.00) en O/Z (M = 5.00, SD = .00) scoorden hoger op de schaal ‘feitelijk’ dan de narratieve teksten N/S (M = 2.75, SD = .96) en N/Z (M = 3.75, SD = 1.50). Daarentegen scoorden de narratieve berichten N/S (M = 5.50, SD = .58) en N/Z (M = 5.00, SD = .82) hoger op de schaal ‘persoonlijke ervaring’ dan de objectieve teksten O/S (M = 4.00, SD = .82) en O/Z (M = 4.00, SD = 1.73). De beoordeling van narrativiteit was hoger onder de participanten die werden blootgesteld aan de narratieve teksten N/S (M = 6.06, SD = .47) en N/Z (M = 5.5, SD = .70) dan onder de participanten die werden blootgesteld aan de objectieve teksten O/S (M = 5.00, SD = 1.14) en O/Z (M = 4.42, SD = .92). Uit de transportatieschaal kwamen overeenkomstige verschillen naar voren. De narratieve teksten N/S (M = 5.08, SD = 1.33) en N/Z (M = 4.30, SD = 1.60) werden hoger ingeschaald op de mate van transportatie dan de objectieve teksten O/S (M = 4.20, SD = 1.52) en O/Z (M = 4.03, SD = 1.24). De participanten gaven na blootstelling aan de narratieve teksten N/S en N/Z, hogere beoordelingen op de transportatie- en narratieve schalen en lagere beoordelingen op de feitelijke schaal. Het tegenovergestelde geldt voor de participanten die werden blootgesteld aan de objectieve teksten O/S en O/Z; de beoordelingen waren lager op de transportatie- en narratieve schalen en hoger op de feitelijke schaal. Een zelfde tendens ging op voor de mate van opgewekte angst in de teksten. De waargenomen angst was hoger na blootstelling aan de sterk angstopwekkende berichten N/S en O/S dan aan de zwak angstopwekkende berichten N/Z en O/Z. Met de vondst van deze resultaten konden de teksten onaangepast opgenomen worden in het huidige onderzoek, het online experiment.
METINGEN De afhankelijke variabelen die in dit huidige onderzoek zijn gemeten zijn niet enkel afgeleid vanuit de hypothesen zoals de attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag en
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 16
de mate van identificatie. De mate van transportatie heeft bijvoorbeeld gediend als een verklarende variabele voor de mate van identificatie. Er zijn ook afhankelijke variabelen in het onderzoek opgenomen uit het EPPM en het AECM. Deze variabelen geven inzicht in hoe de effecten verlopen zoals de waargenomen effectiviteit, het waargenomen risico, de waargenomen angst en waargenomen ernst van de dreiging. Andere variabelen die mogelijk van invloed konden zijn op de intentie en attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag hadden betrekking op het huidige rijdgedrag van de participant: attitude ten opzichte van snelheidsovertredingen, attitude ten opzichte van positieve consequenties, gevoelens ten opzichte van hard rijden. De controlevariabelen die in dit onderzoek zijn opgenomen zijn snelheidsgedrag, gewoontegedrag, leeftijd en geslacht. Alle variabelen werden gemeten aan de hand van bestaande en gecombineerde schalen. De schalen worden achtereenvolgens toegelicht.
MANIPULATIECHECK VARIABELEN Om zeker te zijn van een geslaagde manipulatie, zijn de volgende variabelen gemeten om verschillen aan te tonen in de angstniveaus (sterk en zwak) en berichttypen (narratief en objectief). De mate van transportatie diende ter ondersteuning van de narrativiteit en als verklarende variabele voor de mate van identificatie. Waargenomen angst. Aan de hand van een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal werd gemeten in hoeverre de tekst angstopwekkend was (Witte, 1994). Met behulp van zes items werd de participant gevraagd aan te geven in hoeverre hij of zij angstig, bang, gespannen, ongemakkelijk of nerveus werd en walging voelde ten opzichte van de tekst en foto (1= helemaal niet, 7 = helemaal wel) (Cronbach’s α = .93). Narratieve en objectieve beoordeling. De beoordeling werd middels een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal gemeten (Summer, 2004). Zo werd de participant onder andere gevraagd de volgende stelling te beoordelen: ‘In hoeverre laat het bericht zien wat de acties of handelingen zijn van de personen in het bericht?’(1 = helemaal niet, 7 = helemaal wel) (Cronbach’s α = .65). Twee aanvullende items dienden het verschil aan te brengen in objectieve versus narratieve kenmerken. De participant werd geconfronteerd met de volgende stellingen: ‘De boodschap ging over iemands persoonlijke ervaring’ en ‘De boodschap was feitelijk’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens). Transportatie. De mate van transportatie is kenmerkend voor narratieve berichtgeving en diende ter ondersteuning voor de narratieve schaal. Deze bestaande betrouwbare schaal
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 17
bestond uit tien items (Green & Brock, 2000), waarvan één uitspraak bijvoorbeeld luidde: ‘Tijdens het lezen van de tekst was ik me niet bewust van wat er zich in de ruimte om me heen afspeelde’ (1= helemaal niet, 7 = helemaal wel) (Cronbach’s α = .69).
AFHANKELIJKE VARIABELEN AFKOMSTIG UIT HET EPPM EN AECM De variabelen waargenomen effectiviteit, waargenomen ernst van de dreiging en waargenomen risico gaven inzicht in het verloop van de effecten en waren afkomstig uit het EPPM en AECM. Waargenomen effectiviteit. Om te onderzoeken in hoeverre de participant overtuigd was van zijn eigen effectiviteit om het aanbevolen gedrag uit te voeren, werden zelf- en responseffectiviteit samengevoegd tot één betrouwbare zeven-punts Likertschaal (Cronbach’s α = .87). Aan de hand van zes items gaven participanten aan in hoeverre zij het eens waren met bepaalde stellingen, zoals één stelling voor de mate van zelfeffectiviteit: ‘Ik ben ervan overtuigd dat ik mij aan de maximale snelheid kan houden in de bebouwde kom’ en één voor de mate van responseffectiviteit: ‘Het is voor mij mogelijk dat ik me aan de maximale snelheid ga houden in de bebouwde kom’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens). Hiervoor werd de bestaande schaal van Witte (1996) samengevoegd met een aantal items van Witte en Allen (2000). Waargenomen ernst van de dreiging. Door middel van een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal werd de ernst van de dreiging gemeten aan de hand van drie items (Witte & Allen, 2000). Eén van de uitspraken luidde: ‘Ik ben ervan overtuigd dat een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde kom ernstig is’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens) (Cronbach’s α = .87). Waargenomen risico. De participanten werd gevraagd aan te geven in hoeverre zij risico lopen in het verkeer aan de hand van drie items uit een bestaande betrouwbare zevenpunts Likertschaal (De Pelsmacker & Janssens, 2007). Een voorbeeld van één van de stellingen: ‘Het is waarschijnlijk dat ik bij een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde kom betrokken raak’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens) (Cronbach’s α = .83).
AFHANKELIJKE VARIABELEN AFKOMSTIG UIT DE HYPOTHESEN In de hypothesen zijn drie afhankelijke variabelen opgenomen: attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag, intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag en de mate van K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 18
identificatie met het personage. Voor deze drie afhankelijke variabelen werden effecten verwacht ten gevolge van de blootstelling aan fear appeals. Attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag. De participanten werd gevraagd te kiezen tussen uiteenlopende antwoorden uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (Witte, 1994) na de uitspraak: ‘Het aanhouden van de aanbevolen snelheid binnen de bebouwde kom is...’ (negatief/positief, waardeloos/waardevol, slecht/goed, ongunstig/gunstig, onbetrouwbaar/betrouwbaar, onbruikbaar/bruikbaar, onverantwoordelijk/ verantwoordelijk, nutteloos/nuttig, onbelangrijk/belangrijk, stom/leuk, onplezierig/plezierig) (Cronbach’s α = .92). Intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. Aan de hand van vijf items uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (De Pelsmacker & Janssens, 2007), werd de participant gevraagd aan te geven in hoeverre hij bepaalde intenties had, waarvan één als voorbeeld: ‘De mogelijkheid dat ik mij aan de maximale snelheid zal houden in de bebouwde kom in de toekomst is groot’ (1 = helemaal niet, 7 = helemaal wel) (Cronbach’s α = .88). Identificatie met het personage. De mate van identificatie werd gemeten aan de hand van een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (Cohen, 2001). Participanten gaven aan in hoeverre zij het eens waren met tien verschillende uitspraken, waarvan één als voorbeeld: ‘Tijdens het lezen van de tekst voelde ik de emoties die de getuige (Robin of mevrouw Bakker) ervoer’ (1= zeer mee oneens, 7= zeer mee eens) (Cronbach’s α = .88).
AFHANKELIJKE VARIABELEN MET BETREKKING TOT HET HUIDIGE RIJGEDRAG Om meer inzicht te krijgen in de attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag werden de gevoelens ten opzichte van hard rijden, de attitude ten opzichte van snelheidsovertredingen en de attitude ten opzichte van positieve consequenties gemeten. Gevoelens ten opzichte van te hard rijden. Aan de hand van drie items uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal werden de gevoelens ten opzichte van hard rijden in kaart gebracht (De Pelsmacker & Janssens, 2007). Een voorbeeld van een stelling is: ‘Hard rijden (meer dan 10 km/u boven de maximale snelheid) geeft me een kick’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens) (Cronbach’s α = .87). Attitude ten opzichte van snelheidsovertredingen. De participanten beoordeelden vier verschillende stellingen over hard rijden uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (De Pelsmacker & Janssens, 2007). Zo luidde één stelling bijvoorbeeld: ‘Het
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 19
overschrijden van de snelheid met meer dan 10 kilometer per uur is roekeloos’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens) (Cronbach’s α = .81). Attitude ten opzichte van positieve consequenties. Aan de hand van drie items uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (De Pelsmacker & Janssens, 2007) werden de participanten drie stellingen voorgelegd zoals ‘Wanneer ik mij aan de aanbevolen snelheid houd in de bebouwde kom neemt de kans af dat ik lichamelijke schade oploop bij een verkeersongeval’ (1 = zeer mee oneens, 7 = zeer mee eens) (Cronbach’s α = .94).
CONTROLEVARIABELEN De variabelen die een mogelijke invloed uitoefende op de effecten van fear appeals zijn het huidige snelheidsgedrag en gewoontegedrag van de participanten. Snelheidsgedrag. Het huidige snelheidsgedrag van de participanten werd gemeten met behulp van vijf items uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (De Pelsmacker & Janssens, 2007). Participanten gaven aan de hand van verschillende vragen aan hoe vaak zij bepaald gedrag vertoonde zoals: ‘Hoe vaak heeft u de snelheid overschreden in de bebouwde kom in de afgelopen twee weken?’ (1= nooit, 7= altijd) (Cronbach’s α = .84). Gewoontegedrag. Om in kaart te brengen of er sprake was van gewoontegedrag in plaats van bewuste keuzes om de snelheid te overschrijden, kregen de participanten drie stellingen uit een bestaande betrouwbare zeven-punts Likertschaal (De Pelsmacker & Janssens, 2007). Een voorbeeld van een stelling: ‘Te hard rijden is iets wat ik doe zonder daar over na te denken’ (1= zeer mee oneens, 7= zeer mee eens) (Cronbach’s α = .85).
RESULTATEN BESCHRIJVING VAN STATISTISCHE ANALYSES In deze studie zijn verschillende analyses uitgevoerd om de hypotheses te toetsen. Aangezien alle afhankelijke variabelen zijn gemeten aan de hand van zeven-punts Likertschalen is het mogelijk geweest om de scores op interval- en rationiveau te analyseren. Alvorens het toetsen van de hypothesen, is aan de hand van een univariate variantieanalyse (ANOVA) een manipulatiecheck verricht. Hierin werd gecontroleerd of de manipulatie van de vier boodschappen (N/S, N/Z, O/S en O/Z) geslaagd was. Vervolgens zijn bivariate K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 20
correlatieanalyses uitgevoerd waarmee de samenhang tussen de controlevariabelen (leeftijd, geslacht, snelheids- en gewoontegedrag) en de afhankelijke variabelen (attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag) vastgesteld kon worden. Tijdens het toetsen van de verschillen zijn significantieniveaus aangehouden (p < .05, p < .01 of p < .001). In de resultaten wordt vermeld welk niveau is aangehouden. Om het overzicht te behouden worden de verschillende analyses achtereenvolgens per hypothese toegelicht. Ten eerste werd verwacht dat blootstelling aan een zwakke fear appeal een positiever effect had op de attitude en intentie (ten opzichte van het aanbevolen gedrag) dan blootstelling aan een sterke fear appeal (H1). Om dit aan te kunnen tonen is gekozen voor het gebruik van een univariate variantieanalyse (ANOVA) Hiermee konden de verschillen tussen de sterk angstige condities (N/S en O/S) en de zwak angstige condities (N/Z en O/Z) waarneembaar gemaakt worden. In de ANOVA is het eveneens mogelijk geweest om de controlevariabelen te betrekken bij het toetsen van het hoofdeffect. Ten tweede werd verwacht dat blootstelling aan een narratieve fear appeal een positiever effect had op de attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag dan blootstelling aan een objectieve fear appeal (H2). Om dit onderscheid in scores aan te maken werd eveneens voor een ANOVA gekozen. Daarin werden de narratieve condities (N/S en N/Z) tegenover de objectieve condities (O/S en O/Z) gezet. Ook hierin werden de controlevariabelen opgenomen. Ten derde werd verwacht dat de mate van identificatie met personages sterker zou zijn onder de participanten die werden blootgesteld aan een narratieve fear appeal dan de participanten die werden blootgesteld aan een objectieve fear appeal (H3a). Dit werd getoetst aan de hand van een ANOVA waarin de verschillende scores op de identificatieschaal van de condities N/S en N/Z met de condities O/S en O/Z vergeleken werden. Indien dit het geval was werd er een mediatieanalyse uitgevoerd volgende methode van Baron & Kenny (1986), om te achterhalen of de mate van identificatie een versterkend effect had op het effect van de fear appeals op de attitude en intentie (H3b). Tot slot werd een interactie-effect verwacht tussen het angstniveau (zwak of sterk) en het berichttype (narratief of objectief). Verwacht werd dat een sterk angstniveau een positiever effect zou hebben op de attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag in de narratieve condities dan in de objectieve condities (H4). Dit werd getoetst in een ANOVA.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 21
Indien er sprake was van significante effecten en verschillen, zijn naderhand mediatieanalyses uitgevoerd volgens de methode van Baron en Kenny (1986), om meer te kunnen verklaren over het verloop van de effecten.
MANIPULATIECHECK Uit de reeds beschreven pre-test bleken de verschillende boodschappen over de beoogde angstniveaus (sterk of zwak) en berichtkenmerken te beschikken (objectief of narratief). In de manipulatiecheck in dit huidige onderzoek kwamen overeenkomstige verschillen naar voren. Waargenomen angst. De verschillen tussen de sterk angstige condities (N/S en O/S) en de zwak angstige condities (N/Z en O/Z) waren significant in de ANOVA (F (1, 119) = 9.84, p = .002). Zo was de waargenomen angst hoger onder de sterk angstige condities (Msterkeangst = 3.58, SD = 1.48) dan onder de zwak angstige condities (Mzwakkeangst = 2.77, SD = 1.37). Een significant verschil ging ook op tussen de berichttypen (F (1, 119) = 10.63, p = .001). De narratieve berichten werden angstiger bevonden (Mnarratief = 3.67, SD = .1.51) dan de objectieve berichten (Mobjectief = 2.81, SD = 1.36). Interactie-effecten tussen het berichttype en angstniveau werden niet gevonden. Beoordeling narrativiteit. Er bestond een significant verschil tussen de beoordelingen onder de narratieve condities (N/S en N/Z) en de objectieve condities (O/S en O/Z), zo bleek uit de ANOVA (F (1, 119) = 24.06, p = .000). De narrativiteit kreeg een significant hogere beoordeling in de narratieve condities (Mnarratief = 5.63, SD = .75) dan in de objectieve condities (Mobjectief = 4.85, SD = .92). De mate van transportatie. De verschillen werden in een ANOVA getest en bleken significant te zijn (F (1, 119) = 15.93, p = .000). De mate van transportatie bleek hoger te zijn in de narratieve condities (Mnarratief = 4.73, SD = .85) dan in de objectieve condities (Mobjectief = 4.04, SD = .99).
CORRELATIEANALYSES In dit huidige onderzoek zijn meerdere controlevariabelen opgenomen die mogelijk van invloed zijn geweest op het effect van fear appeals. Voor de afhankelijke variabele attitude ten opzichte van het gedrag geldt dat geslacht (r = .32, p < .01, n = 121), snelheidsgedrag
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 22
(r = -.43, p < .01, n = 121) en gewoontegedrag (r = -.35, p < .01, n = 121) significant correleerden. De afhankelijke variabele intentie ten opzichte van het gedrag vertoonde correlaties met geslacht (r = .38, p < .01, n = 121), snelheidsgedrag (r = -.61, p < .01, n = 121) en gewoontegedrag (r = -.49, p < .001, n = 121). Voor de controlevariabele leeftijd werden geen correlaties met attitude en intentie gevonden. Om deze reden is alleen voor de overige controlevariabelen gecontroleerd in de variantieanalyses, zie Tabel 1. Tabel 1
Correlaties tussen controlevariabelen en afhankelijke variabelen. Attitude
Intentie
Geslacht
.32**
.38**
Leeftijd
.17
.15
Snelheidsgedrag
-.43**
-.61**
Gewoontegedrag
-.35**
-.49**
Noot. Vermeld zijn de Pearson correlatiecoëfficiënten (N = 121), *** = p<.001; ** = p<.01; * = p<.05. Alleen voor geslacht, snelheidsgedrag en gewoontegedrag werden significante correlaties gevonden.
VARIANTIEANALYSES
HET EFFECT VAN HET ANGSTNIVEAU OP ATTITUDE EN INTENTIE (H1) Blootstelling aan een zwakke fear appeal had geen positiever effect op de attitude en intentie onder automobilisten dan blootstelling aan een sterke fear appeal. Het tegenovergestelde bleek: blootstelling aan een sterke fear appeal had een positiever effect op de intentie onder automobilisten. Hypothese 1 werd om deze reden verworpen in dit onderzoek. Deze bevindingen zijn gebaseerd op onderstaande analyses Attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag. De ANOVA liet geen significant hoofdeffect zien van de angstniveaus (sterk en zwak) op de attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag (F (1, 116) = .43, p = .51). In de post-hoc Bonferroni toets werden geen significante verschillen gevonden tussen de angstniveaus (Msterkeangst = 5.80, SD = .86; Mzwakkeangst = 5.63, SD = .90). Wanneer er gecontroleerd werd voor de controlevariabelen bleek enkel het snelheidsgedrag een significant effect te hebben op de attitude (F (1, 116) = 6.85, p = .01). Hoe vaker de participanten de snelheid overtraden, hoe lager hun attitude was ten opzichte van het aanbevolen gedrag.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 23
Intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. In de ANOVA bleek er sprake te zijn van een significant hoofdeffect van het angstniveau op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag (F (1, 116) = 3.99, p = .05). De verschillen tussen de angstniveaus werden significant bevonden in de post-hoc Bonferroni toets (Msterkeangst = 5.33, SD = 1.07; Mzwakkeangst = 4.79, SD = 1.44). Blootstelling aan een sterk angstniveau had een positiever effect op de intentie van participanten dan blootstelling aan een zwak angstniveau. Wanneer gecontroleerd werd voor de controlevariabelen bleken snelheidsgedrag (F (1, 116) = 21.68, p = .00) en geslacht (F (1,116) = 3.32, p = .04) een significant effect te hebben. Vrouwen bleken een hogere intentie te hebben dan mannen. Participanten die vaker de snelheid overtraden hadden een lagere intentie. In overige variantieanalyses (zie ‘Overige variantieanalyses’) werden significante verschillen tussen de condities gevonden wat betreft de waargenomen effectiviteit, waargenomen dreiging en gevoelens ten opzichte van hard rijden. Om deze reden werden deze variabelen opgenomen in een multivariate variantieanalyse (MANOVA) om de effecten op intentie te analyseren. De waargenomen effectiviteit (F (1, 115) = 61.40, p = .00) bleek een significant effect te hebben op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. Om meer te kunnen verklaren over het verloop van dit effect is de waargenomen effectiviteit opgenomen in een mediatieanalyse (zie ‘Mediatieanalyses’).
HET EFFECT VAN HET BERICHTTYPE OP ATTITUDE EN INTENTIE (H2) Narratieve fear appeals hadden geen positiever effect op de attitude en intentie van automobilisten dan objectieve fear appeals. Om deze reden werd hypothese 2 verworpen. De resultaten worden achtereenvolgens besproken. Attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag. De berichttypen (narratief en objectief) bleken geen significant hoofdeffect te hebben op de attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag (F (1, 116) = .73, p = .39). Tussen de berichttypen werden geen significante verschillen gevonden in de post-hoc Bonferroni toets (Mnarratief = 5.84, SD = .74; Mobjectief = 5.62, SD = .95). Het snelheidsgedrag bleek een significant effect te hebben op de attitude (F (1, 116) = 7.33, p = .008). Intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. De berichttypen (narratief en objectief) hadden geen significant hoofdeffect op de intentie ten opzichte van aanbevolen gedrag (F (1, 116) = 1.25, p = .27). Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de berichttypen (Mnarratief = 5.27, SD = 1.29; Mobjectief = 4.89, SD = 1.31) zo bleek uit de post-
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 24
hoc Bonferroni toets. Ook binnen deze condities bleek de controlevariabele snelheidsgedrag een significant effect te hebben op de intentie (F (1,116) = 24.62, p = .00).
DE MATE VAN IDENTIFICATIE IN DE BERICHTCONDITIES (H3A EN H3B) De mate van identificatie was hoger onder de participanten die werden blootgesteld aan narratieve berichten dan onder de participanten die werden blootgesteld aan objectieve berichten. Hypothese 3a werd om deze reden aangenomen. De mate van identificatie leidde niet tot een positiever effect op de attitude en intentie. Hypothese 3b werd daarom verworpen, wat in de volgende analyses nader wordt toegelicht. De mate van identificatie. Er bestaat een significant verschil tussen de mate van identificatie in de berichttypecondities narratief en objectief (F (1, 119) = 10.78, p = .001). Uit de post-hoc Bonferroni toets bleek de mate van identificatie significant hoger te zijn in de narratieve condities (Mnarratief = 4.30, SD = 1.14) dan in de objectieve condities (Mobjectief = 3.57, SD = 1.22). Dit verschil ging op ongeachte het angstniveau in de condities. Wanneer gecontroleerd werd voor de mate van transportatie, verdween het hoofdeffect van de berichttypen op de mate van identificatie (F (1, 118) = .93, p = .34) en bleek transportatie een significant effect te hebben op de mate van identificatie (F (1, 118) = 73.56, p = .00). Het effect van de mate van transportatie op de mate van identificatie werd nader geanalyseerd in een mediatieanalyse (zie ‘Mediatieanalyses’). Het effect van identificatie op attitude en intentie. De mate van identificatie bleek hoger te zijn onder de participanten die werden blootgesteld aan narratieve fear appeals. Echter bleek tijdens het toetsen van hypothese 3b dat er geen verschillen gevonden werden in de effecten van narratieve en objectieve fear appeals op attitude en intentie. De mate van identificatie bleek in de lineaire regressieanalyse geen significante voorspeller te zijn van attitude (β = .088; t = .97, n.s.) en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag (β = .10; t = 1.10, n.s.) en verklaarde geen significant deel van de variantie in de scores op attitude (R2 = .008, F (1, 119) = .93, n.s.) en de intentie (R2 = .01, F (1, 119) = 1.22, n.s.) Hypothese 3b wordt om deze reden verworpen.
HET INTERACTIE-EFFECT TUSSEN HET BERICHTTYPE EN DE MATE VAN ANGST (H4) De sterk angstige narratieve fear appeal bleek geen positiever effect te hebben op attitude en intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag dan de sterk angstige objectieve fear appeal.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 25
Hypothese 4 werd om deze reden verworpen. Dit is op te maken uit onderstaande univariate variantieanalyses. Attitude ten opzichte van het gedrag. Er was geen sprake van een interactie-effect tussen het angstniveau en berichttype wat betreft de attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag (F (1,114) = .53, p = .47, Mnarratief/sterkeangst = 5.84, SD = .63; Mnarratief/zwakkeangst = 5.84, SD = .86; Mobjectief/sterkeangst = 5.76, SD = .99; Mobjectief/zwakkeangst = 5.51, SD = .91).Wanneer gecontroleerd werd voor de controlevariabelen bleek alleen het snelheidsgedrag een significant effect te hebben op de attitude (F (1, 114) = 6.33, p = .01). Hoe vaker de participanten de snelheid overschreden, hoe lager de attitude ten opzichte van het aanbevolen gedrag was. Intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. Er werd geen significant interactieeffect gevonden tussen het angstniveau en berichttype op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag (F (1, 114) = .07, p = .80, Mnarratief/sterkeangst = 5.53, SD = 1.10; Mnarratief/zwakkeangst = 5.01, SD = 1.42; Mobjectief/sterkeangst = 5.18, SD = 1.05, Mobjectief/zwakkeangst = 4.65, SD = 1.44). Ook hier bleek het snelheidsgedrag een significant effect te hebben op de intentie (F (1, 114) = 20.47, p = .00). Hoe vaker de participanten de snelheid overschreden, hoe lager de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag was.
OVERIGE VARIANTIEANALYSES Voor enkele variabelen werden geen significante verschillen gevonden tussen de berichttypen en angstniveaus. Over het algemeen was de heersende risicoperceptie laag tot neutraal (M = 3.21, SD = 1.30), de inschatting van positieve consequenties hoog (M = 5.48, SD = .94) en de attitude ten opzichte van snelheidsovertredingen neutraal (M = 4.10, SD = 1.30). Waargenomen dreiging. In de sterk angstige condities bleek sprake te zijn van een significant hogere waargenomen dreiging dan in de zwak angstige condities (F (1, 117) = 4.47, p = .037), zo bleek uit de ANOVA. Dit verschil ging op, ongeacht het berichttype (Mzwakkeangst = 6.10, SD = .76; Msterkeangst = 6.34, SD = .62). Gevoel ten opzichte van hard rijden. Er zijn geen significante hoofdeffecten gevonden tussen de berichttypen of de angstniveaus wat betreft het gevoel ten opzichte van hard rijden, maar er was wel sprake van een marginaal significant interactie-effect (F (1, 117) = 3.82, p = .053). Het gevoel ten opzichte van hard rijden werd in de sterk angstige objectieve conditie positiever beoordeeld (Mobjectief/sterkeangst = 3.26, SD = 1.52) dan in de zwak angstige objectieve
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 26
conditie (Mobjectief/zwakkeangst = 2.49, SD = 1.31), terwijl het gevoel ten opzichte van hard rijden in de narratieve condities constant was. Dit bleek uit de post-hoc Bonferroni toets. Waargenomen effectiviteit. Ongeacht het berichttype (narratief of objectief), was er sprake van een significant verschil in de ANOVA tussen de angstniveaus (F (1, 119) = 4.98, p = .028). De waargenomen effectiviteit was namelijk significant hoger in de sterk angstige condities zo liet de post-hoc Bonferroni toets zien (Msterkeangst = 5.59, SD = .85; Mzwakkeangst = 5.21, SD = 1.01).
MEDIATIEANALYSES Tijdens het toetsen van hypothese 1 en 3 werden een aantal significante hoofdeffecten gevonden in de variantieanalyses voor de waargenomen effectiviteit, waargenomen angst, attitude ten opzichte van snelheidsovertredingen, transportatie, identificatie en intentie. In lineaire regressieanalyses werd middels de methode van Baron en Kenny (1986) achterhaald of deze hoofdeffecten volledig of partieel gemediëerd werden. Enkel de waargenomen effectiviteit en de mate van transportatie bleken een mediërend effect te hebben. Waargenomen effectiviteit. Tijdens het toetsen van hypothese 1 werd een significant hoofdeffect gevonden van het angstniveau en de waargenomen effectiviteit op de intentie. Het angstniveau bleek een significante voorspeller te zijn voor de waargenomen effectiviteit (β = .20; t = -2.23; p < .05) en verklaarde een significant deel van de variantie in de scores op de waargenomen effectiviteit (R2 = .04, F (1, 119) = 4.98, p < .05). Het angstniveau bleek eveneens een voorspeller te zijn voor de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag (β = -.209; t = -2.33; p < .05) en verklaarde ook hier een significant deel van de variantie in de scores op de intentie (R2 = .044, F (1, 119) = 5.42, p < .05). De waargenomen effectiviteit bleek ook een significante voorspeller te zijn van de afhankelijke variabele intentie (β = ,71; t = -.34; p < .001) en een significant deel van de variantie in de scores op intentie te verklaren (R2 = .49, F (1, 119) = 118.10, p < .001). Het angstniveau bleek echter geen significante voorspeller meer te zijn voor de intentie (β = -.07; t = -1.06, n.s.) wanneer het samen met de waargenomen effectiviteit (β = .69; t = 10.44, p < .001) in een regressieanalyse werd opgenomen. Het effect van het angstniveau op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag, werd volledig gemediëerd door de waargenomen effectiviteit (R2 = .49, F (2, 118) = 59.67, p < .001). Het positieve effect van het angstniveau op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag verliep volledig via de waargenomen effectiviteit.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 27
De mate van transportatie. Tijdens het toetsen van hypothese 2 bleken het berichttype en de mate van transportatie een significant hoofdeffect te hebben op de mate van identificatie. In een lineaire regressieanalyse bleek het berichttype een significante voorspeller te zijn van de mate van identificatie (β = -.29; t = -3.28, p < .001) en een significant deel van de variantie in de scores op de mate van identificatie te verklaren (R2 = .083, F (1, 119) = 10.78, p < .001). Het berichttype bleek eveneens een significante voorspeller te zijn van de mate van transportatie (β = -.34; t = -3.99, p < .001) en een significant deel van de variantie in de scores op de mate van transportatie te verklaren (R2 = .12, F (1, 119) = 15.93, p < .001). De mate van transportatie bleek een significante voorspeller te zijn van de mate van identificatie (β = .66; t = 9.49, p < .001) en een significant deel van de variantie in de scores op de mate van identificatie te verklaren (R2 = .43, F (1, 119) = 90.03, p < .001). Het berichttype bleek echter geen significante voorspeller meer te zijn van de mate van identificatie (β = .071; t = -.97, n.s.) wanneer het effect samen met de mate van transportatie (β = .63; t = 8.56, p < .001) in een regressieanalyse opgenomen werd. Het effect van het berichttype op de mate van identificatie werd namelijk volledig gemediëerd door de mate van transportatie (R2 = .43, F (2, 118) = 45.46, p < .001). Dat wil zeggen dat het effect van het berichttype op de mate van identificatie volledig verliep via de mate van transportatie.
DISCUSSIE De onderzoeksresultaten impliceren dat blootstelling aan sterke fear appeals een positiever effect heeft op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag dan blootstelling aan zwakke fear appeals. De waargenomen angst en mate van identificatie was hoger onder participanten die werden blootgesteld aan narratieve fear appeals dan aan objectieve fear appeals. Narratieve fear appeals bleken ondanks deze resultaten even effectief te zijn als objectieve fear appeals. Dit is de eerste studie waarin fear appeals zijn gespecificeerd in narratieve en objectieve appeals. Toekomstig onderzoek wordt aanbevolen om meer inzicht te krijgen in het verloop van de effecten.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 28
STERKE FEAR APPEALS VERSUS ZWAKKE FEAR APPEALS Tegen de verwachtingen in bleek dat sterke fear appeals een positiever effect hadden op de intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag (het aanhouden van de aanbevolen snelheid in de bebouwde kom) dan zwakke fear appeals. De resultaten wezen niet uit dat dit positieve effect ook voor de attitude ten opzichte van het gedrag opging. Een mogelijke verklaring voor het vinden van dit effect werd gevonden in bestaande empirische onderzoeken. Mogelijk werd de sterke fear appeal niet als dusdanig angstig bevonden door de participanten dan aanvankelijk beoogd was door de onderzoeker. De waargenomen angst bleek na blootstelling aan de sterke fear appeals wel significant te verschillen van de waargenomen angst na blootstelling aan zwakke fear appeals, maar de waargenomen angst bleek in de sterk angstige condities matig te zijn (M = 3.58, SD = 1.49) op een schaal van 1 tot 7 (1= helemaal niet, 7 = helemaal wel). Sterke fear appeals zijn dan ook slechts in staat om kortdurende en matige angstgevoelens op te roepen bij de ontvanger (Lewis et al., 2007a; Witte & Allen, 2000). In voorgaande onderzoeken werden ook lage scores gevonden met betrekking tot de waargenomen angst na blootstelling aan sterke fear appeals (De Pelsmacker et al., 2010 in: De Pelsmacker, 2010; King & Reid, 1990). Het is mogelijk dat het effect van de blootstelling aan sterke fear appeals erg ver vandaan ligt bij de persoonlijke beleving, waardoor een hoge mate van waargenomen angst uitblijft (LaTour, 2006). Wanneer er geen sprake is van een persoonlijke beleving, blijven ook defensieve en vermijdende reacties na blootstelling aan sterke fear appeals uit. In de praktijk lijkt de mate van opgewekte angst zelden hoog genoeg om een reactie bij de ontvanger op te roepen die verwering of vermijding tot gevolg heeft (De Pelsmacker, 2010). Dit verklaart mogelijk het ontstaan van een positieve intentie in deze huidige studie. Door de matige angstbeleving die plaatsvindt na bloostelling aan sterke fear appeals, zijn veel onderzoekers van mening dat het toepassen van sterke fear appeals verantwoord is (De Pelsmacker, 2010). Wanneer de waargenomen effectiviteit hoog is, is de toepassing van sterke fear appeals dus niet onethisch (Snipes, LaTour, & Bliss, 1999). De waargenomen effectiviteit was in deze huidige studie hoog en had een mediërend effect op de intentie. Dat wil zeggen dat het positieve effect van sterke fear appeals verliep via de waargenomen effectiviteit van de ontvangers. Dit is consistent met bevindingen uit voorgaande onderzoeken (Snipes et al., 1999; Thompson et al., 2009; Witte & Allen, 2000). Een sterke fear appeal kan doeltreffend zijn wanneer de ontvanger specifieke instructies krijgt over waar, wanneer en hoe het aanbevolen gedrag uitgevoerd dient te worden K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 29
(Leventhal, 1971). In het kader van dit huidige onderzoek is het aanbevolen gedrag vrij eenvoudig, alsmede specifiek: in de bebouwde kom de aanbevolen snelheid aanhouden. Mogelijk draagt dit bij aan de doeltreffendheid van de sterke fear appeals in dit onderzoek. Voor ervaren hardrijders geldt echter: hoe vaker de participanten de snelheid overschreden, hoe lager de intentie was om de aanbevolen snelheid te hanteren. Voorgaand onderzoek laat soortgelijke effecten zien. Wanneer automobilisten erg veel ervaring hebben met het gedrag, zijn de fear appeals minder effectief (De Pelsmacker, 2010).
NARRATIEVE APPEALS VERSUS OBJECTIEVE APPEALS In welke vorm de sterke fear appeal gegoten werd leek niet relevant te zijn. Hoe narratief of objectief de boodschap dan ook was, het hield geen verband met de attitude of intentie ten opzichte van het aanbevolen gedrag. Als de mate van opgewekte angst maar sterk was. Er is gezocht naar mogelijke verklaringen in de experimentele opzet van deze studie. Na opschoning van het databestand waren de participanten enigszins scheef verdeeld over de verschillende condities; de objectieve condities waren hierdoor groter van omvang (N/S = 24; N/Z = 24; O/S = 33; O/Z = 40). Dit is mogelijk van invloed geweest op de onderzoeksresultaten. Hoewel de narratieve boodschappen in de manipulatiecheck dusdanig bleken te verschillen van de objectieve boodschappen wat betreft de narratieve beoordeling, was de beoordeling in de objectieve condities enigszins hoog te noemen (M = 4.85, SD = .75) op een schaal van 1 tot 7 (1 = helemaal niet, 7 = helemaal wel). Dit werd mogelijk veroorzaakt door het persoonlijke karakter van het ooggetuigenverslag in de objectieve berichten. De toevoeging van dit verslag was noodzakelijk om onderscheid aan te brengen in de angstniveaus sterk en zwak. Wellicht heeft dit ooggetuigenverslag het objectieve karakter meer persoonlijk gemaakt dan beoogd was. Dit valt niet volledig uit te sluiten omdat de objectiviteit niet zo uitvoerig is gemeten als de narrativiteit. Het is zeer complex geweest om de condities zo gelijk mogelijk te houden, omdat er met uiteenlopende factoren rekening gehouden diende te worden zoals de objectiviteit, narrativiteit en het angstniveau. Het aanbrengen van combinaties tussen de factoren is mogelijk schadelijk geweest voor de objectieve boodschappen; door het angstniveau te verhogen in het ooggetuigenverslag, is de objectiviteit wellicht afgenomen. Zoals reeds vermeld in ‘Sterke versus zwakke fear appeals’ lijken sterke fear appeals niet tot verweer en vermijding te leiden door de matige angstbeleving die optreedt bij
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 30
participanten (Lewis et al., 2007a; Witte & Allen, 2000). Wellicht treedt verweer en vermijding wel op na blootstelling aan narratieve fear appeals. De angstbeleving was in deze huidige studie namelijk hoger in de narratieve condities (M = 3.67, SD = 1.51) dan in de objectieve condities (M = 2.81, SD = 1.36). Mogelijk werd de waargenomen angst in de narratieve condities als meer persoonlijk ervaren (LaTour, 2006), waardoor de participanten een hogere mate van angst toe lieten (Zillman, 1996). Ook is niet uitgesloten of de angstbeleving hierdoor langduriger was dan na blootstelling aan objectieve fear appeals. Wellicht leidt een samenspel tussen deze factoren in de narratieve condities wel degelijk tot het ontstaan van verwering en vermijding. Wanneer een groter onderscheid wordt aangebracht in objectieve en narratieve karakters van fear appeals, toont toekomstig onderzoek mogelijk aan dat sterke fear appeals in een narratieve vorm wel degelijk een positief effect kunnen hebben op attitude en intentie. Wellicht wordt de mate van verweer dan juist voorkomen door de hoge mate van identificatie die optreedt. In deze huidige studie kunnen hier geen uitspraken over gedaan worden omdat de mate van verweer en vermijding niet als zodanig is gemeten en er geen verschillende effecten zijn gevonden tussen objectieve en narratieve fear appeals.
HET IDENTIFICATIEPROCES Zoals verwacht, bleek de mate van identificatie hoger te zijn onder de participanten uit de narratieve condities dan onder de participanten uit de objectieve condities. Die hogere mate van identificatie leidde echter niet tot een positieve attitude en intentie onder de participanten. Mogelijke
verklaringen
hiervoor
zijn
gezocht
in
de
bestaande
literatuur
over
identificatieprocessen en externe invloeden (Cohen, 2001). Verwering tegen de boodschap kan eventueel ontstaan zijn door een ‘onbedoeld’ identificatieproces dat heeft plaatsgevonden, waardoor een positief effect op de attitude en intentie is uitgebleven. Aangezien er sprake was van meerdere personages in de boodschappen, is het niet geheel helder of de participant zich daadwerkelijk met mevrouw Bakker of columnist Robin heeft geïdentificeerd. Identificatie kan enerzijds leiden tot sympathie of imitatie onder ontvangers. Wanneer een personage echter extreem negatief wordt neergezet, kan dit leiden tot dissonante, angst- en schuldgevoelens (Cohen, 2001). De mogelijkheid bestaat dat sommige participanten zich hebben geïdentificeerd met de bestuurder in plaats van de columnist. De bestuurder kan in de boodschappen beschouwd
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 31
worden als een negatief personage, hij heeft immers bijgedragen aan het overlijden van zijn vriendin. Wellicht heeft blootstelling aan narratieve boodschappen wel geleid tot een hoge mate van identificatie, maar is de participant achtergebleven met dissonante, angst- en schuldgevoelens waardoor significante effecten op attitude en intentie zijn uitgebleven in deze huidige studie. De identificatieprocessen kunnen mogelijk verstoord zijn door externe invloeden, waardoor de participant zich tijdens blootstelling bewust is geweest van zijn of haar ‘ware persoonlijkheid’ (Cohen, 2001). De enigszins matige gemiddelden die gevonden werden in de narratieve condities met betrekking tot de mate van transportatie (M = 4.73, SD = .85) en identificatie (M = 4.30, SD = 1.14) op een schaal van 1 tot 7 (1= helemaal niet, 7= helemaal wel; 1= zeer mee eens, 7= zeer mee oneens) bevestigen deze aanname mogelijkerwijs. Door het online karakter van het experiment heeft de onderzoeker hier geen invloed op gehad. In toekomstige laboratoriumstudies wordt mogelijk een hogere mate van identificatie gemeten.
OVERIGE INVLOEDEN EN TOEKOMSTIG ONDERZOEK Overige factoren die het effect van fear appeals mogelijk beïnvloeden en niet zijn opgenomen in deze huidige studie zijn persoonlijke beleving (LaTour, 2006; Ruiter et al., 2001) en persoonlijke relevantie (Ruiter et al., 2001). De fear appeals kunnen bijvoorbeeld als emotioneel, op basis van angstbeleving, of cognitief, op basis van waargenomen dreiging beleefd worden (Ruiter et al., 2001). Zoals in onderzoek ook wel gesteld wordt: verschillende mensen zijn angstig voor verschillende zaken (LaTour, 2006). Dit heeft verschillende reacties tot gevolg. Wanneer een boodschap bijvoorbeeld als meer persoonlijk relevant wordt beschouwd, ontstaat sneller een defensieve en vermijdende reactie ten opzichte van de boodschap dan wanneer hier geen sprake van is. De resultaten uit deze studie indiceren dat sterke fear appeals een positief effect hebben op de intentie, en dat dit effect volledig gemediëerd werd door de waargenomen effectiviteit. Hier doemt de vraag op in hoeverre deze intentie de garantie geeft voor de uitvoering van het aanbevolen gedrag. Hoewel intenties significante voorspellers zijn van gedrag, bestaat er een ‘intention-behaviour gap’ (Lewis et al., 2007b). Sterke intenties zijn geen perfecte voorspellers van het gedrag (Sniehotta, Scholz, & Schwarzer, 2004). Onderzoek naar de effecten van narratieve en objectieve fear appeals waarin ook het gedrag wordt opgenomen, wordt aanbevolen om inzicht te krijgen in het voorspellende karakter van de
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 32
intentie. Hiernaast wordt onderzoek naar het bereiken van een hogere angstbeleving aangeraden. Wellicht wordt in toekomstig onderzoek een hogere waargenomen angst gemeten onder participanten, waardoor men oprecht kan spreken van ‘sterke’ fear appeals. Of de fear appeal narratief of objectief van aard was, is in dit onderzoek niet relevant gebleken. Wel was er sprake van een hogere mate van identificatie en waargenomen angst onder de narratieve condities, waar uit op valt te maken dat er sprake is van een andere beleving onder die participanten dan onder de participanten uit de objectieve condities. Die belevingswereld verdient het om nader onderzocht te worden. Wanneer meer onderzoek verricht wordt naar een geschikte afbakening voor objectieve fear appeals en een ontwerp wordt gevonden waarin het angstniveau de objectiviteit niet schaadt, worden mogelijk andere effecten gevonden. Met dit huidige onderzoek is een solide basis gelegd voor toekomstig onderzoek om meer inzicht te krijgen in de verschillende effecten van narratieve en objectieve fear appeals en de invloeden van persoonlijke relevantie en beleving en verweer- en identificatieprocessen.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 33
LITERATUUR Algie, J. & Rossiter, J. R. (2010). Fear patterns: A new approach to designing road safety advertisements. Journal of Prevention & Intervention in the Community, 38(4), 264279. Baron, R. M. & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual,strategic and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182. Beaudoin, C. E. (2010). Exploring antismoking ads: Appeals, themes, and consequences. Journal of Health Communication, 7, 123-137. Brennan, L. & Binney, W. (2010). Fear, guilt, and shame appeals in social marketing. Journal of Business Research, 63, 140-146. Cauberghe, V., De Pelsmacker, P., Janssens, W., & Dens, N. (2009). Fear, threat and efficacy in threat appeals: Message involvement as a key mediator to message acceptance. Accident Analysis and Prevention, 41(2), 276-285. Cohen, E. L., Shumate, M. D., & Gold, A. (2007). Anti-smoking media campaign messages: Theory and practice. Health Communication, 22(2), 91-102. Cohen, J. (2001). Defining identification: A theoretical look at the identification of audiences with media characters. Mass Communication & Society, 4(3), 245-264. De Pelsmacker, P. (2010). Wie is bang van fear appeals?Angstprikkels in sociale marketing. Swocc: Amsterdam. De Pelsmacker, P. & Janssens, W. (2007). The effect of norms, attitudes and habits on speeding behavior: Scale development and model building and estimation. Accident Analysis and Prevention 39, 6-15.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 34
De Wit, J. B. F., Das, E., & Vet, R. (2008). What works best: Objective statistics or a personal testimonial? An assessment of persuasive effects of different types of message evidence on risk perception. Health Psychology, 27(1), 110-115. Flora, J. A. & Maibach, E. W. (1990). Cognitive responses to AIDS information: The effects of issue involvement and message appeal. Communication Research, 17(6), 759-774. Green, M. C. & Brock, T. C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 701–721. Green, M. C., Brock, T. C., & Kaufman, G. F. (2004). Understanding media enjoyment: The role of transportation into narrative world. Communication Theory, 14(4), 311-327. Green, M. C. (2004). Transportation into narrative worlds: The role of prior knowledge and perceived realism. Discourse Processes, 38(4), 247-266. Grembowski, D., Patrick, D., Diehr, P., Durham, M., Beresford, S., Kay, E., & Hecht, J. (1993). Self-efficacy and health behavior among older adults. Journal of Health and Social Behavior, 34, 89-104. Hinyard, L. J. & Kreuter, M. W. (2006). Using narrative communication as a tool for health behavior change: A conceptual, theoretical, and empirical overview. Health Education & Behavior, 34(5), 777-792. Hastings, G., Stead, M., & Webb, J. (2004). Fear appeals in social marketing: Strategic and ethical concern. Psychology & Marketing, 21(11), 961-986. Janis, I. L. & Feshbach, S. (1953). Effects of fear-arousing communications. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 48(1), 78-92. Janis, I. L. (1967). Effects of fear arousal on attitude change: Recent developments in theory and experimental research. Advances in Experimental Social Psychology, 3, 167-225. Keer, M., Van den Putte, B., De Wit, J., & Neijens, P. (in press). The effects of integrating instrumental and affective arguments in rhetorical and testimonial health messages.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 35
King, K. & Reid, L. (1990). Fear arousing anti-drinking and driving PSAs: Do physical injury threats influence young adults? Current Issues and Research in Advertising, 12(1), 155-175. LaTour, M. S. (2006). Retrospective and prospective views of ‘fear arousal’ in ‘fear appeals’. International Journal of Advertising, 25(3), 409-413. Leventhal, H. (1971). Fear appeals and persuasion: the differentiation of a motivational construct. American Journal of Public Health, 61, 1208-1224. Lewis, I. M., Watson, B., Tay, R., & White, K. M. (2007a). The role of fear appeals in improving driver safety: A review of the effectiveness of fear-arousing (threat) appeals in road safety advertising. International Journal of Behavioral and Consultation Therapy 3(2), 203-222. Lewis. I., Watson, B., & Tay, R. (2007b). Examining the effectiveness of physical threats in road safety advertising: The role of the third-person effect, gender, and age. Transportation Research Part F: Traffic Psychology and Behavior, 10(1), 48-60. Lewis, I. M., Watson, B. C., White, K. M., & Tay, R. S. T. (2007c). Promoting public health messages: Should we move beyond fear-evoking appeals in road safety?. Qualitive Healt Research, 17(1), 61-74. Lewis, I., Watson, B., & White, K. M. (2008). An examination of message-relevant affect in road safety messages: Should road safety advertisements aim to make us feel good or bad? Transportation Research Part F, 11, 403-417. Moolenaar, D. E. G., Zuidema, T., & De Boer, J. (2011). De afname van het aantal boetes en transacties voor verkeersovertredingen nader verklaard. Den Haag: Cahier. Moyer-Gusé, E., & Nabi, R. L. (2010). Explaining the effects of narrative in an entertainment television program: Overcoming resistance to persuasion. Human Communication Research, 36, 26-52.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 36
Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment-education messages. Communication Theory, 18, 407-425. Phillips, R. O., Ulleberg, P., & Vaa, T. (2011). Meta-analysis of the effect of road-safety campaigns on accidents. Accident Analysis and Prevention, 43, 1204-1218. Rossiter, J. R. & Thornton, J. (2004). Fear-pattern analysis supports the fear-drive model for antispeeding road-safety TV ads. Psychology & Marketing, 21(11), 945-960. Ruiter, R. A. C., Abraham, C., & Kok, G. (2001). Scary warnings and rational precautions: A review of the psychology of fear appeals. Psychology & Health, 16(6), 613-630. Soames Job, R. F. (1988). Effective and ineffective use of fear in health promotion campaigns. American Journal of Public Health, 78(2), 163-167. Sniehotta, F. F., Scholz, U., & Schwarzer, R. (2005). Bridging the intention–behaviour gap: Planning, self-efficacy, and action control in the adoption and maintenance of physical exercise. Psychology & Health, 20(2), 143-160. Snipes, R. L., LaTour, M. S., & Bliss, S. (1999). A model of effects of self-efficacy on the perceived ethicality and performance of fear appeals in advertising. Journal of Business Ethics, 19(3), 273-285. Tanner, J. F., Hunt, J. B., & Eppright, D. R. (1991). The protection motivation model: A normative model of fear appeals. Journal of Marketing, 55(3), 36-45. Tversky, A., & Kahneman, D. (1974). Judgment under uncertainty: Heuristics and biases. Science, 185, 1124-1131. Thompson, L. E., Barnett, J. R., & Pearce, J. R. (2009). Scared right? Fear-appeal antismoking campaigns, risk, self-efficacy and addiction. Health, Risk & Society, 11(2), 181-196.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 37
Witte, K. W., & Allen, M. (2000). A meta-analysis of fear appeals: Implications for effective public health campaigns. Health Education & Behavior, 27(5), 591-615. Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: The extended parallel process model. Communication Monographs, 59, 330-349. Witte, K. (1994). Fear control and danger control: A test of the extended parallel process model (EPPM). Communication Monographs, 61, 113-134. Witte, K. (1996). Predicting risk behaviors: Development and validation of a diagnostic scale. Journal of Health Communication, 1, 317-341. Zillman, D. (1996). The psychology of suspense in dramatic exposition. In P. Vorderer, H. J. Wulff, & Friedrichsen, M. (Eds.), Suspense, Conceptualizations, theoretical analyses and empirical explorations, 199-232, Mahwah, NJ: Erlbaum.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 38
BIJLAGE 1
MANIPULATIEMATERIAAL
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 39
CONDITIE NARRATIEF/STERKE ANGST (N/S)
DE DAG WAAROP IK EEN MEISJE DOOD ZAG BLOEDEN Begin juni. Ik loop rond twee uur 's middags op de Schotersingel in Haarlem. Het is rustig op straat. Plotseling hoor ik een knal en ik durf nauwelijks op te kijken. Doodse stilte volgt. Het lijkt wel een film, maar dit gebeurt echt. Ik ben toeschouwer van iets vreselijks en kan nauwelijks geloven wat ik voor me zie. Ik sta vastgenageld aan de grond. Voor me zie ik een witte auto, een jong stelletje, eind twintig, begin dertig. Ze zijn tegen een vouwwagen en een andere auto geknald. Al snel volgt hysterisch gegil. De jongen schreeuwt het uit maar mankeert vrijwel niets. Ik kom dichterbij. Hij stapt uit de auto waarop ik beter zicht krijg op het meisje naast hem. Hij schreeuwt om iets anders begrijp ik nu. Het meisje is door de autoruit heen geslingerd. Ze ligt op de motorkap in een onnatuurlijke houding midden in een plas bloed, bezaaid met scherven. Haar mooie jurk is bebloed en wordt langzaam dieprood van kleur. Waar zouden ze onderweg naar toe zijn geweest? Een gala begrijp ik van de jongen. Ze dreigden te laat te komen. Ik verkeer in shock. Ik moet een ambulance bellen, maar mijn brein correspondeert niet met mijn vingers. 1-1-2, zo moeilijk moet het niet zijn, maar het lukt me niet. De jongen schreeuwt: “Snel, red mijn meisje! Anders gaat ze dood!”. Het lukt me. De ambulance is onderweg. De seconden lijken uren te duren. Ik voel me misselijk en overbodig, wat kan ik doen? Ik vraag de jongen om zijn naam. “Tom”, zegt hij. “Ik heet Tom en ik reed veel te hard, wel 100 kilometer! Straks gaat Lisa dood! Ik kan niet zonder haar!” Ik probeer hem gerust te stellen, maar ik weet niet hoe.
Zo hard rijden in de bebouwde kom dat zijn vriendin zijn machogedrag met de dood moet bekopen? Is hij gek ofzo? Ik ben zo bang dat dit arme meisje het niet gaat redden. Een scherp stuk glas steekt diep in haar nek. Ik probeer de bloeding de stelpen. De ambulance arriveert en neemt het over. De dokter controleert haar halsslagader en zegt: “Dit meisje gaat het niet redden, we verliezen haar..”. Het meisje word gereanimeerd, maar het is te laat. Zacht gejammer en bloed komt uit haar mond en Tom kijkt verslagen toe. Lisa is dood. Tom schreeuwt het uit en knielt over haar heen. Samen verdwijnen ze in de ambulance. Tom zal gecontroleerd worden op letsel wordt me verteld. De woorden bereiken me niet. Ik begin te huilen en geef over. Ik kan niet geloven dat dit zojuist is gebeurd. Ik heb een onbekend meisje dood zien bloeden. Voor iedereen die dit leest heb ik een serieus advies: Pas op! Houd je aan de aanbevolen snelheid binnen de bebouwde kom! Straks ben jij het volgende slachtoffer van te hard rijden. Een dodelijk ongeluk zit in een klein hoekje...
Robins Column
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 40
CONDITIE NARRATIEF/ZWAKKE ANGST (N/Z)
DE DAG WAAROP IK GETUIGE WAS VAN EEN ONGELUK
Begin juni. Ik loop rond twee uur ‘s middags op de Schotersingel in Haarlem. Het is rustig op straat. Plotseling hoor ik een knal en ik durf nauwelijks op te kijken. Stilte volgt. Het lijkt wel een film, maar dit gebeurt echt. Ik ben toeschouwer van iets ergs en kan nauwelijks geloven wat ik voor me zie. Ik sta vastgenageld aan de grond. Voor me zie ik een witte auto, een jong stelletje, eind twintig, begin dertig. Ze zijn tegen een boom aan geknald en zo te zien ook tegen een vouwwagen en een andere auto. Al snel hoor ik iemand roepen. De jongen roept maar mankeert vrijwel niets. Ik kom dichterbij. Hij stapt uit de auto waarop ik beter zicht krijg op het meisje naast hem. Hij roept om iets anders begrijp ik nu. Het meisje is door de autoruit heen gekomen en ligt in een onnatuurlijke houding op de motorkap tussen de scherven. Haar mooie jurk is bebloed. Waar zouden ze onderweg naar toe zijn geweest? Een gala begrijp ik van de jongen. Ze dreigden te laat te komen. Ik moet een ambulance bellen, maar mijn brein correspondeert niet met mijn vingers. 1-1-2, zo moeilijk moet het niet zijn, maar het lukt me niet. De jongen roept: “Snel, red mijn meisje!” Het lukt me. De ambulance is onderweg. De seconden lijken uren te duren. Ik voel me overbodig, wat kan ik doen? Ik vraag de jongen om zijn naam. “Tom”, zegt hij. “Ik heet Tom en ik reed veel te hard, wel 100 kilometer! Straks is er iets ergs met Lisa! Ik kan niet zonder haar!” Ik probeer hem gerust te stellen, maar ik weet niet zo goed hoe. Zo hard rijden in de bebouwde kom dat zijn vriendin zo ernstig wordt getroffen? Is hij gek ofzo? Ik maak me zorgen om het meisje. Ze is verwond en ik houd haar nauwlettend in de gaten. De ambulance arriveert en neemt het over. De dokter controleert haar halsslagader en zegt: “Dit meisje gaat het niet redden vrees ik.” Het meisje word gereanimeerd, maar het is te laat. Tom kijkt verslagen toe. Lisa is er niet meer. Tom knielt over haar heen. Samen verdwijnen ze in de ambulance. Tom zal gecontroleerd worden op letsel wordt me verteld. De woorden bereiken me niet. Ik begin te huilen en kan niet geloven dat dit zojuist is gebeurd. Voor iedereen die dit leest heb ik een serieus advies: Houd de aanbevolen snelheid aan binnen de bebouwde kom om ernstige ongelukken te voorkomen... Een ongeluk zit in een klein hoekje.
Robins Column
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 41
CONDITIE OJBECTIEF/STERKE ANGST (O/S)
JONGE VROUW BEKOOPT SNELHEIDSOVERTREDING MET DE DOOD
Haarlem, 2 juni 2011 – Een jong stel is op klaarlichte dag zwaar gewond geraakt bij een dodelijk verkeersongeluk op de Schotersingel in Haarlem. De witte personenauto waarin de twee –een 31-jarige jongeman en 27-jarige jonge vrouw– zaten botste rond 14.00 uur tegen een geparkeerde auto en een vouwwagen. De bestuurder, de jongeman, raakte lichtgewond. De jonge vrouw raakte zwaargewond door een halsslagaderlijke bloeding en is langzaam doodgebloed, zo bevestigde het ambulancepersoneel. De jongeman is naar het ziekenhuis gebracht voor controle. Zijn letsel is onbekend. Door de klap raakte de auto zwaar beschadigd. De weg lag bezaaid met glas en onderdelen. Een andere auto raakte hier ook door beschadigd. Mevrouw Bakker heeft het ongeluk zien gebeuren en heeft 1-1-2 gebeld. Volgens mevrouw Bakker was de bestuurder, de jongeman, volledig in paniek. De bestuurder vertelde mevrouw Bakker dat ze onderweg waren naar een gala. Er was sprake van haast. Ze is bij hem gebleven tot de ambulance arriveerde en heeft geprobeerd de bestuurder gerust te stellen. Zelf verkeerde mevrouw Bakker in shock bij het aanzien van het zware ongeluk. Ze beschreef hoe de jonge vrouw in een onnatuurlijke houding over de motorkap lag tussen de scherven en veel bloed. Ze heeft geprobeerd de bloeding van de jonge vrouw te stoppen tot het ambulancepersoneel het van haar overnam. De jonge vrouw is onder toeziend oog van de bestuurder en mevrouw doodgebloed. Het ongeluk is vrijwel met zekerheid te wijten aan een snelheidsovertreding. De jongeman bevestigde zelf dat hij ongeveer 100 kilometer per uur had gereden binnen de bebouwde kom. De politie verricht nader onderzoek naar de specifieke snelheid van de bestuurder en adviseert automobilisten om de aanbevolen snelheid aan te houden in de bebouwde kom om dodelijke gevolgen te voorkomen.
R. Janssen
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 42
CONDITIE OJBECTIEF/ZWAKKE ANGST (O/Z)
ZWAAR VERKEERSONGEVAL IN HAARLEM Haarlem, 2 juni 2011 – Een jong stel is op klaarlichte dag gewond geraakt bij een zwaar verkeersongeluk op de Schotersingel in Haarlem. De witte personenauto waarin de twee – een 31-jarige jongeman en 27-jarige jonge vrouw– zaten botste rond 14.00 uur tegen een geparkeerde auto en een vouwwagen om te eindigen tegen een boom. De bestuurder raakte lichtgewond. De jonge vrouw raakte zwaargewond en is door letsel aan haar nek ter plaatse overleden, zo bevestigde het ambulancepersoneel. De jongeman is naar het ziekenhuis gebracht voor controle. Zijn letsel is onbekend. Door de klap raakte de auto zwaar beschadigd. Op de weg lagen glas en onderdelen. Een andere auto raakte hier ook door beschadigd. Mevrouw Bakker heeft het ongeluk zien gebeuren en heeft 1-1-2 gebeld. Volgens mevrouw Bakker was de bestuurder, de jongeman, behoorlijk aangeslagen onder de omstandigheden. De bestuurder vertelde mevrouw Bakker dat ze onderweg waren naar een gala. Er was sprake van haast. Ze is bij hem gebleven tot de ambulance arriveerde en heeft geprobeerd de bestuurder gerust te stellen. Zelf bleef mevrouw Bakker kalm bij het aanzien van het ongeluk. Ze heeft de jonge vrouw, die op de motorkap lag, in de gaten gehouden tot het ambulancepersoneel het overnam. De jonge vrouw is onder toeziend oog van de bestuurder en mevrouw overleden. Het ongeluk is vrijwel met zekerheid te wijten aan een snelheidsovertreding. De jongeman bevestigde zelf dat hij ongeveer 100 kilometer per uur had gereden binnen de bebouwde kom. De politie verricht nader onderzoek naar de specifieke snelheid van de bestuurder en adviseert automobilisten om soortgelijke verkeersongevallen de voorkomen door de aanbevolen snelheid aan te houden in de bebouwde kom.
R. Janssen
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 43
BIJLAGE 2
VRAGENLIJST
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 44
Veel dank voor uw medewerking aan mijn afstudeeronderzoek. De online enquête bestaat uit verschillende onderdelen waarbij gevraagd wordt naar uw mening. Dit neemt ongeveer 5 tot 10 minuten in beslag. Geef alstublieft geheel naar eigen inzicht antwoord. Uw mening telt, waarbij geen foute of goede antwoorden mogelijk zijn. Uw antwoorden worden anoniem verwerkt. Om zo goed mogelijk inzicht te krijgen in uw mening kan het voorkomen dat bepaalde vragen- of antwoordcategorieën op elkaar lijken. Aan het einde van de enquête is ruimte voor eventuele vragen en/of opmerkingen. Mocht u interesse heben in de onderzoeksresultaten, dan kunt u daar tevens uw emailadres achterlaten. Voor vragen kunt u zich per email ook wenden tot mij (
[email protected]) of mijn afstudeerbegeleider drs. M. Keer (Afdeling Communicatiewetenschap, Kloveniersburgwal 48, 1012 CX Amsterdam). Met vriendelijke groet, Karin Bax Universiteit van Amsterdam – Master Persuasive Communication
U wordt gevraagd de volgende tekst en foto aandachtig te lezen en te bekijken. Neemt u rustig de tijd om alles in u op te nemen. Het kan even duren voordat de foto geladen is.
Blootstelling aan één van de vier condities (N/S, N/Z, O/S en O/Z), zoals weergegeven in ‘Bijlage 1 Manipulatiemateriaal’.
Heeft u de tekst en foto aandachtig gelezen/bekeken? (Wanneer het fotokader een foutmelding gaf kies 'Nee' alstublieft) Ja Nee
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 45
De volgende vragen hebben betrekking op watvoor gevoel de tekst en foto u gaven. helemaal niet niet
matig
neutraal een beetje wel
helemaal wel
In hoeverre was u bang tijdens het zien en lezen van de tekst? In hoeverre voelde u zich gespannen tijdens het zien en lezen van de tekst? In hoeverre voelde u zich nerveus tijdens het zien en lezen van de tekst? In hoeverre voelde u zich ongemakkelijk tijdens het zien en lezen van de tekst? In hoeverre voelde u zich angstig tijdens het zien en lezen van de tekst? In hoeverre voelde u walging tijdens het zien en lezen van de tekst?
De volgende vragen hebben betrekking op de inhoud van de tekst. Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken. zeer mee mee oneens oneens
enigszins zeer mee enigszins mee eens mee neutraal eens mee eens oneens
De boodschap was feitelijk De boodschap ging over iemands persoonlijke ervaring
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 46
Geef aan in hoeverre u vindt dat het bericht de volgende punten bevat. helemaal niet niet
matig
neutraal een beetje wel
helemaal wel
In hoeverre laat het bericht zien wat de acties/handelingen zijn van de personen in het bericht? In hoeverre laat het bericht zien wat de personen in het bericht denken en voelen? In hoeverre geven deze gedachten/gevoelens inzicht in de persoonlijke meningen van de personen in de tekst? In welke mate is de tekst gericht op een specifieke gebeurtenis, en niet zo zeer op een algemene gebeurtenis?
De volgende vragen hebben betrekking op de hoeveelheid aandacht die u voor het bericht had. helemaal niet niet
matig
neutraal een beetje wel
helemaal wel
Tijdens het lezen van de tekst kon ik gemakkelijk een beeld vormen van het verkeersongeluk. Tijdens het lezen van de tekst was ik me niet bewust van wat er zich in de ruimte om me heen afspeelde. Tijdens het lezen van de tekst kon ik mij inbeelden deel uit te maken van het beschreven verkeersongeluk. Ik was mentaal/geestelijk betrokken bij het verhaal terwijl ik de tekst aan het lezen was.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 47
helemaal niet niet
matig
neutraal een beetje wel
helemaal wel
Toen ik de tekst had uitgelezen kon ik deze niet gemakkelijk uit mijn gedachten zetten. Ik wil graag weten hoe het verhaal verder gaat. Het bericht raakte mij emotioneel. Tijdens het lezen van de tekst probeerde ik manieren te verzinnen hoe het verhaal anders had kunnen verlopen. De beschreven gebeurtenis is relevant voor mijn alledaagse leven. Terwijl ik de tekst aan het lezen was had ik een helder beeld van de personen.
Het kan zijn dat u een tekst heeft gelezen waarin mevrouw Bakker getuige was van het ongeluk of columnist Robin. Zowel Robin als mevrouw Bakker betreffen in onderstaande vragen ‘degene die getuige was’. Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken. zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Tijdens het lezen van de tekst vergat ik mezelf en werd ik volledig opgenomen in het verhaal. Ik denk dat ik veel begrip heb voor de degene die getuige was van het ongeluk. Ik ben geneigd om te begrijpen waarom de getuige op deze manier handelde.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 48
zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Tijdens het lezen van de tekst voelde ik de emoties die de getuige ervoer. Tijdens het lezen van de tekst voelde het alsof ik in het hoofd van de getuige kon kijken Op bepaalde momenten voelde ik precies wat de personages door moesten staan. Tijdens het lezen van de tekst wilde ik dat degene die getuige was van het ongeluk zou slagen in het bereiken van zijn of haar doelen. Wanneer de getuige van het ongeluk slaagde in bepaalde handelingen voelde ik vreugde. Maar wanneer hij of zij daarin faalde voelde ik me verdrietig In hoeverre bent u het eens met de volgende uitspraken? zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Ik ben ervan overtuigd dat een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde kom ernstig is. Ik ben ervan overtuigd dat een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde kom erge, negatieve gevolgen kan hebben. Ik ben ervan overtuigd dat een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 49
zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
kom extreem schadelijk is. In hoeverre bent u het eens met de volgende uitspraken? zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Het is waarschijnlijk dat ik bij een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde kom betrokken raak. Ik loop een groot risico om bij een verkeersongeluk ten gevolge van te hard rijden in de bebouwde kom betrokken te raken. Het is heel goed mogelijk dat ik het risico loop een verkeersongeluk te krijgen ten gevolge van te hard rijden. Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken over het overschrijden van de snelheid. enigszins zeer mee mee enigszins zeer mee mee neutraal mee eens oneens oneens mee eens eens oneens Het overschrijden van de snelheid met meer dan 10 kilometer per uur in de bebouwde kom is roekeloos. Te hard rijden in de bebouwde kom is één van de belangrijkste problemen in onze maatschappij. Het overschrijden van de snelheid met meer dan 10 kilometer per uur in de bebouwde kom is machogedrag.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 50
zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Ik maak me boos als anderen te hard rijden binnen de bebouwde kom. Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken over verkeersongevallen. zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Wanneer ik mij aan de aanbevolen snelheid houd in de bebouwde kom neemt de kans af dat ik materiele schade oploop bij een verkeersongeval. Wanneer ik mij aan de aanbevolen snelheid houd in de bebouwde kan ik sneller stoppen bij noodgevallen. Wanneer ik mij aan de aanbevolen snelheid houd in de bebouwde kom neemt de kans af dat ik lichamelijke schade oploop bij een verkeersongeval. Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken: "Hard rijden (meer dan 10 km/u boven de maximum snelheid) geeft mij een..." zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Goed gevoel Kick Opgewonden gevoel
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 51
De volgende vragen hebben betrekking op uw eigen rijgedrag. niet / nooit
zeer weinig
matig
neutraal regelmatigvaak
zeer vaak / altijd
Hoe vaak heeft u in een auto gereden in de afgelopen twee weken? Hoe vaak heeft u de snelheid overschreden in de bebouwde kom in de afgelopen twee weken? Hoe vaak heeft u de maximumsnelheid overschreden met 10 km/u of meer in de bebouwde kom? Hoe vaak overschrijdt u in het algemeen de maximum snelheid? Heeft u meer dan 60 km/u gereden tijdens u laatste rit door de bebouwde kom?
Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken met betrekking tot uw eigen rijgedrag. zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Ik rijd regelmatig harder dan de maximumsnelheid Te hard rijden is iets wat ik doe zonder daar over na te denken. Ik rijd te snel omdat ik dat altijd doe.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 52
“Het aanhouden van de aanbevolen snelheid binnen de bebouwde kom is..” Negatief
Positief Waardevol
Waardeloos
Leuk
Stom
Gunstig
Ongunstig Onbetrouwbaar
Betrouwbaar Bruikbaar
Onbruikbaar
Verantwoordelijk
Onverantwoordelijk
Nuttig
Nutteloos
Belangrijk
Onbelangrijk
Goed
Slecht Onplezierig
Plezierig
Geef aan wat uw mening is. helemaal niet niet
matig
neutraal een beetje wel
helemaal wel
De mogelijkheid dat ik mij aan de maximale snelheid zal houden in de bebouwde kom in de toekomst is groot. Ik zal mijn best doen om me aan de aanbevolen snelheid te houden in de bebouwde kom. Ik ben van plan om me aan de aanbevolen snelheid te houden in de bebouwde kom. Ik denk dat ik in de toekomst nog steeds de snelheid zal overschrijden in de bebouwde kom. Mijn intentie om vanaf nu de aanbevolen snelheid aan te houden in de bebouwde kom is erg groot.
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 53
Geef aan in hoeverre u het eens bent met de volgende uitspraken. zeer mee mee oneens oneens
enigszins enigszins zeer mee mee neutraal mee eens mee eens eens oneens
Het is gemakkelijk voor mij om me aan de aanbevolen snelheid te houden in de bebouwde kom. Ik ben ervan overtuigd dat ik mij aan de maximale snelheid kan houden in de bebouwde kom. Het is voor mij mogelijk dat ik me aan de maximale snelheid ga houden in de bebouwde kom. Ik geloof dat ik kan slagen bij de meeste pogingen om de aanbevolen snelheid aan te houden. Ik kan mij aan de snelheid houden in de bebouwde kom om te vermijden dat ik bij een verkeersongeluk betrokken raak. Het aanhouden van de aanbevolen snelheid in de bebouwde kom verkleint de kans om bij een verkeersongeluk betrokken te raken. Tot slot volgen nog enkele persoonlijke vragen. Wat is uw geslacht? Man Vrouw Wat is uw leeftijd?
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 54
Bent u in het bezit van een rijbewijs? Ja Nee Hoeveel uur brengt u gemiddeld per week door in de auto (als bestuurder)? 0 0-1 1-2 2-3 3-4 4-5 5 of meer Wat is uw hoogst genoten/huidige opleiding? Basisonderwijs VMBO/MAVO/LBO HAVO VWO MBO/MEAO HBO WO Bedankt voor uw deelname aan dit onderzoek. Misschien dacht u soms: wat een vreemde vragen? Dat kan kloppen. In dit onderzoek zijn namelijk verschillende teksten opgenomen, waarbij sommige vragen meer van toepassing waren bij de ene tekst dan bij de andere tekst. Mocht u meer interesse hebben in de uiteindelijke onderzoeksresultaten of vragen of opmerkingen hebben, dan kunt u deze en/of uw emailadres hieronder achterlaten. Ik verwacht u in juli 2012 meer te kunnen vertellen over de uitkomsten. Vergeet u alstublieft niet nog even door te klikken zodat uw antwoorden kunnen worden opgeslagen (button rechtsonder). Nogmaals bedankt!
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 55
K. BAX – ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN NARRATIEVE EN OBJECTIEVE FEAR APPEALS – PAGINA 56