Artikel
Maakt jeugdwerk het verschil? Inschatting door de pedagogische leiding van het Vlaamse jeugdwerk van het verschil tussen de leden en niet–leden van het jeugdwerk T E R
I N F O
Bart Van Bouchaute is praktijklector aan de Arteveldehogeschool, opleiding Sociaal werk. Hij was co-promotor van het in 2004 afgewerkte VUBonderzoek ‘maatschappelijke participatie van jongeren’. Dit artikel beschrijft een beperkt nevenonderzoek over hoe de pedagogisch verantwoordelijken van het jeugdwerk op Vlaams niveau het verschil tussen leden en niet-leden van het jeugdwerk zouden inschatten. Zowel in het kwalitatieve onderzoeksluik als in het kwantitatieve luik blijkt dat jeugdwerkers de leden van het jeugdwerk andere culturele smaken en maatschappijgerichte en persoonsgerichte houdingen toedichten. Is deze kloof ‘wij-zij’ overdreven? De samenvatting van het eindrapport kan worden aangevraagd bij de auteur via e-mail: bart.vanbouchaute@ arteveldehs.be
Bart Van Bouchaute Situering van het onderzoek In 2004 werkte de onderzoeksgroep van de vakgroep Sociologie van de Vrije Universiteit Brussel een onderzoek af bij Vlaamse jongeren tussen 14 en 18 jaar en hun ouders. Die grootschalige survey ‘maatschappelijke participatie van jongeren’ peilde naar hun participatie in school, gezin, vrije tijd en naar hun culturele smaken en persoonlijke en maatschappelijke houdingen. Het VUB-onderzoek leverde duidelijke resultaten op over de kenmerken die leden en niet-leden van het jeugdwerk van elkaar onderscheiden: vrijetijdspatronen, sociale achtergrond, relaties met ouders en vrienden; culturele smaak; persoonsgerichte en maatschappijgerichte houdingen. In een beperkt nevenonderzoek concentreerden we ons op de vraag hoe de pedagogisch verantwoordelijken van het jeugdwerk op Vlaams niveau het verschil tussen leden en niet-leden van het jeugdwerk zouden inschatten. Dat inschattingsonderzoek omvatte twee luiken. Een kwalitatief onderzoeksluik exploreerde welke effecten van het jeugdwerk de landelijke jeugdwerkers spontaan zouden belichten. Tijdens focusinterviews met jeugdwerkers in het voorjaar 2003 werden die effecten opgelijst en uitgediept. In een kwantitatief onderzoeksluik vertrokken we vanuit de tussentijdse resultaten van het VUB-onderzoek. Op basis van die resultaten konden we kenmerken aflijnen die leden van niet-leden onderscheiden. In een beknopte vragenlijst schotelden we die voor aan landelijke jeugdwerkers in het voorjaar 2004. Voor alle duidelijkheid geven we toelichting bij enkele in dit onderzoek vaak gebruikte termen: • met jongeren bedoelen we voor dit onderzoek de leeftijdsgroep tussen 14 en 18 jaar; • met jeugdwerk bedoelen we het ruime geheel van jeugdwerkinitiatieven: jeugd- en jongerenbewegingen, jeugdhuis/jeugdclub, speelpleinwerking, Grabbelpas/Swappas, tienerwerking, jeugd(muziek)atelier, jeugdgroepen
Socia-cahier nr. 2
februari 2005
[ 87 ]
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
•
•
•
1
amateuristische kunstbeoefening, spelanimatie-initiatieven, Roefeldagen, studentenverenigingen, vormingsinitiatieven werkende/werkloze jongeren, initiatieven kwetsbare jeugd, zelforganisaties, jeugdraad en kindergemeenteraad; met landelijk jeugdwerk bedoelen we het jeugdwerk dat op landelijk (Vlaams) niveau is erkend; met deelname bedoelen we ‘actief’ of ‘organiserend’ lidmaatschap: een actief lid heeft gedurende het laatste jaar deelgenomen aan activiteiten; een organiserend lid helpt zelf activiteiten organiseren of is actief in een bestuursorgaan.
Jeugdwerkers geloven in de kracht van jeugdwerk Resultaten kwalitatieve bevraging
In het kwalitatieve luik wilden we onderzoeken hoe pedagogische verantwoordelijken in het landelijke jeugdwerk spontaan de effecten van deelname aan het jeugdwerk bij jongeren zouden inschatten. In juni 2003 hielden we drie focusinterviews met 14 jeugdwerkers. De resultaten van het VUB-onderzoek waren toen dus nog helemaal niet bekend. Om de deelnemers zo weinig mogelijk te sturen in hun denken over de mogelijke effecten van het jeugdwerk op houdingen bij jongeren, kozen we voor een combinatie van een nominale groepstechniek om de effecten op te lijsten en een focusinterview om een aantal vaak vermelde effecten inhoudelijk uit te diepen.
1.1 Oplijsting van de ingeschatte effecten De door deelnemers verwoorde effecten kunnen we vergelijken met de ‘soorten effecten’ zoals die in het onderzoek maatschappelijke participatie van jongeren werden gehanteerd.
Heel veel wordt verwezen naar sociale attitudes/sociale vaardigheden, zowel in het brede begrip ‘sociale competenties’ als in specifieke vaardigheden en houdingen. We kunnen een aantal sterke clusters onderscheiden: verantwoordelijkheidszin, speelse en creatieve houding, leiderschap, persoonlijke meningsvorming, verdraagzaamheid, respect voor anderen, communicatieve vaardigheid, enthousiasme en een methodische aanpak. Vrijwillige inzet is een houding die heel specifiek aan jeugdwerk wordt verbonden.
Maatschappijgeoriënteerde effecten Een aantal van de hierboven bij sociale competentie geklasseerde houdingen zoals verantwoordelijkheidszin, verdraagzaamheid en respect voor anderen kun je ook klasseren onder burgerschap. Uit de discussie met de jeugdwerkers bleek wel dat ze de bredere maatschappelijke betekenis van de effecten van het jeugdwerk vooral zien als een ‘transfer’ van de interactie in de eigen groep. Toch vermelden ze in hun lijstje ook expliciet enkele effecten die rechtstreeks naar burgerschapshoudingen verwijzen. Jeugdwerk als oefening in democratische besluitvorming komt hier het sterkst uit de verf. Verder vermelden de jeugdwerkers dat deelname aan het jeugdwerk de maatschappelijke betrokkenheid van jonge mensen bij hun kleine én grote omgeving bevordert.
1.2 Een interpretatie van de ‘positieve effecten’ De resultaten van de focusinterviews moeten met de nodige omzichtigheid worden gelezen: slechts een beperkt aantal effecten werd met een beperkt aantal landelijke jeugdwerkers behandeld. Toch wagen we ons aan een interpretatie van de gesprekken.
Persoonsgeörienteerde effecten
Sociale vaardigheid: troefkaart van het jeugdwerk?
Jeugdwerkers geven spontaan aan dat deelname aan het jeugdwerk leidt tot een beter persoonlijk welbevinden. Drie belangrijke clusters zijn te onderscheiden: zelfvertrouwen, zelfrealisatie/ontplooiing, identiteitsontwikkeling (waarbij jeugdwerkers een duidelijke rol geven aan de wisselwerking individugroep).
In de recente historiek van het jeugdwerk zien we hoe het jeugdwerk een rol krijgt/neemt in het ontwikkelen van sterke sociale vaardigheden bij jonge mensen. Als deel van een levendige ‘civil society’ verhoogt het jeugdwerk het democratische gehalte van de samenleving. Die rol wordt niet alleen breed en offensief ingevuld, maar ook veel
[ 88 ]
Socia-cahier nr. 2
februari 2005
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
specifieker en defensief. Jeugdwerk zou dan een bijdrage leveren in het aanpakken van problemen bij jongeren/probleemjongeren. De bijdrage van het jeugdwerk aan maatschappelijk gewaardeerde houdingen zoals ‘zin voor democratische besluitvorming’ of ‘creativiteit’ geven het jeugdwerk duidelijk een aureool. Jeugdwerkers geven aan dat sociaal wenselijke effecten zeer graag worden onderstreept omdat ze de legitimiteit van het jeugdwerk doen toenemen.
Weerstand tegen instrumentalisering van het jeugdwerk Nogal wat jeugdwerkers lijken te huiveren bij de gedachte dat de effecten van deelname aan het jeugdwerk bedoeld en systematisch nagestreefd kunnen worden. Ze ervaren dat het jeugdwerk bepaalde effecten heeft, maar misschien net omdat die niet uitdrukkelijk als doelstelling worden naar voor geschoven. Het te nadrukkelijk expliciteren van effecten kan ook averechts werken: de dwarse, ongedwongen werkingscultuur waarin jeugdwerk gedijt, kan kapot worden gesystematiseerd.
Leren door proberen Jeugdwerk had en heeft niet zo’n hoge pet op van uitgesponnen pedagogisch-didactische systemen. Afstand van en kritiek op de pedagogiek van het onderwijs vormt een vast bestanddeel van de jeugdwerkideologie. Het jeugdwerk heeft in het verleden relatief weinig aandacht besteed aan het formele, gerichte leren. Veel meer klemtoon lag en ligt op het informele samenzijn en het impliciete leren. De betekenis van het jeugdwerk schuilt wellicht niet in de grote pedagogische bekommernis. Veel jeugdwerk sluit gewoon dicht aan bij de concrete leefwereld en intenties van jonge mensen. Het biedt hen mogelijkheden tot ontmoeting en plezier, in een positieve sfeer van vrije tijd en met kansen om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Het ‘learning by doing’-principe vormt een rode draad door de pedagogie van het jeugdwerk. Waarnemers bekijken het soms meesmuilend als amateurisme. ‘Leren door proberen’ zou dan betekenen dat jeugdwerk eigenlijk niet al te goed weet, niet helder kan omschrijven waar het mee bezig is. Toch valt Socia-cahier nr. 2
het op hoe jonge mensen samen zowel praktische problemen (hoe krijg ik die tent waterdicht op die helling), sociale zaken (hoe lossen we dit leidingconflict op) als deontologische vragen (hoe gaan we om met roken in deze groep) al doende en zoekende oplossen. Vanuit dit principe denken jeugdwerkers wellicht eerder aan houdingen als langzaam groeiende kristallisatie van concrete vaardigheden dan omgekeerd: sociale vaardigheden als een systematisch aanleren en toepassen van voorafbepaalde attitudes.
Explicitering van effecten De effecten van het jeugdwerk op de houdingen van jongeren worden in sommige werkvormen en bij sommige actoren sterker geexpliciteerd dan bij andere. Bij de basis van het jeugdwerk en bij de vrijwilligers lijkt het bereiken van die effecten eerder impliciet, bij de kaders en de professionals veel explicieter. Verschillende werkvormen gaan anders met die effecten om. Het gespecialiseerde jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare jeugd en laaggeschoolden legt een veel duidelijker klemtoon op het systematisch nastreven van specifieke effecten. Het jeugdbewegingswerk blijft expliciete accenten leggen op een aantal basishoudingen. De explicitering van de effecten van jeugdwerk speelt zowel op het vlak van ideologie het jeugdwerkverhaal dat op heel diverse manieren wordt doorgegeven in activiteiten, groepen, kadervorming en publicaties – als op het vlak van methodieken en activiteiten die zeer bewust worden ingeschakeld om effecten te versterken. Vraag is tenslotte in hoeverre de geschetste effecten een eigen keuze van het jeugdwerk zijn of een noodzaak, als gevolg van de limieten van zelforganisaties, de veranderende maatschappelijke context of de wijzigende mentaliteit bij de jeugd.
Unieke effecten van het jeugdwerk? Bij de bevraagde jeugdwerkers leeft een sterk geloof in de potentie van het jeugdwerk. Jeugdwerk geeft jonge mensen een sterke start om een aantal houdingen verder te ontwikkelen. Jeugdwerk heeft volgens hen een
februari 2005
[ 89 ]
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
sterke, weliswaar voor sommigen geen unieke positie. Verklaringen voor de effecten van het jeugdwerk op de houdingen van jonge mensen zien de jeugdwerkers in de ongedwongen werkingscultuur, de interactieve methodiek, de flexibele organisatievormen en diverse activiteiten in het jeugdwerk. Die sterktes van het jeugdwerk worden door de bevraagde jeugdwerkers afgezet tegen de zwaktes van andere socialisatiemilieus. • Vooral ‘grote broer’ onderwijs heeft volgens jeugdwerkers minder effect door: het verplichte karakter, de sterk gestructureerde organisatie, de individuele prestatie- en beoordelingsdruk, de klemtoon op cognitieve ontwikkeling en de homogene klasgroepen. Dit wordt genuanceerd in discussies over evoluties binnen het onderwijs van leer- naar leefomgeving. • Het competitieve karakter van de sport lijkt het zwarte beest voor jeugdwerkers. De klemtoon op resultaten lijkt samen met het smalle activiteitenveld minder kansen te bieden om de gewenste attitudes te ontwikkelen. • Tegenover de commerciële vrijetijdswereld beklemtonen jeugdwerkers de benadering van jongeren als ‘participant’ in tegenstelling tot een rol als louter ‘consument’.
Nuancering van de effecten van jeugdwerk Hoewel de bevraagde jeugdwerkers tijdens de discussies meestal blijk gaven van een groot geloof in de mogelijkheden van jeugdwerk, brachten ze ook nuancering in het verhaal. Volgens de jeugdwerkers hangt de kracht van effecten samen met de intensiteit van de processen in het jeugdwerk. Verwezen wordt dan naar het jeugdbewegingmodel, maar ook naar krachtige, tijdelijke projecten. De tijdsduur en intensiteit van de interactie moet voldoende zijn om de ‘groep als producent’ te laten spelen. Verder beklemtonen jeugdwerkers dat er geen ‘automatische effecten’ zijn van het jeugdwerk. Een juist klimaat en een degelijke begeleiding versterken effecten. Omgekeerd kan jeugdwerk ook averechtse effecten sorteren zoals verlies aan zelfvertrouwen of minder geloof in democratisch overleg … [ 90 ]
Socia-cahier nr. 2
De achtergrond van de deelnemende jongeren kan de effecten van jeugdwerk versterken of verzwakken. Binnen een zeer verscheiden palet van meningen kwamen verschillende hypothesen naar voor over het effect van deelname aan het jeugdwerk in relatie tot de sociale achtergrond van jongeren: • een aanvullend effect, • een compenserend effect, • een versterkend effect, • een negatief versterkend effect. De zelfkritiek van de jeugdwerkers trekt die laatste redenering radicaler door: jeugdwerk veronderstelt nogal evident dat een aantal houdingen en vaardigheden bij jongeren aanwezig zijn om te kunnen deelnemen aan jeugdwerk. Vooral voor maatschappelijk kwetsbare jongeren ligt de lat om deel te nemen precies daardoor te hoog.
2
Jeugdwerkers overschatten het verschil tussen leden en niet-leden Resultaten kwantitatieve bevraging
2.1 Vergelijking onderzoek bij jongeren/inschatting door jeugdwerkers In het tweede, kwantitatieve luik van het onderzoek vergeleken we de resultaten van het VUB-onderzoek ‘maatschappelijke participatie van jongeren’ met de inschatting door pedagogische verantwoordelijken van het landelijke jeugdwerk. Bij de selectie van een aantal relevante gegevens uit het onderzoek, hebben we in eerste instantie een aantal kengetallen over de deelname van jongeren aan het jeugdwerk bekeken. Voor een diepere analyse van de resultaten, voerden we een discriminantanalyse uit op de verschillende variabelen uit het onderzoek. De niet-leden van het jeugdwerk werden vergeleken met de leden (actieve en organiserende leden). De items met een discriminatiekracht van meer dan 0.12 werden geselecteerd. Hoe sterker de onderscheidende kracht van het item, hoe hoger in de tabel. Items die vooral leden onderscheiden, worden met – aangeduid. Items die vooral niet-leden onderscheiden, worden met + aangeduid. februari 2005
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
TABEL: DISCRIMINANTANALYSE LEDEN VERSUS NIET-LEDEN VAN JEUGDWERK Leden (groepscentroïde = -0.51) vrijetijdsbesteding: creatievelingen
cultuur
Discriminatiekracht en
Niet-leden (groepscentroïde = 0.39)
- 0.70 + 0.54
muziekvoorkeur harde muziek
- 0.45
muziekvoorkeur cultureel correcte muziek
- 0.38
solidariteitsgevoelens (somschaal 0-100)
negatieve perceptie jeugdbewegingsjongeren (somschaal 0-100)
+ 0.32
harde repressie (somschaal 0-100)
+ 0.30
etnocentrisme (somschaal 0-100)
- 0.26 + 0.26
deelname extracurriculaire activiteiten (somschaal 0-100)
utilitair individualisme (somschaal 0100)
- 0.23 + 0.21
vrijetijdsbesteding: sport, spel en techniek
- 0.21
vriendschap op basis van vertrouwen (somschaal 0-100)
- 0.19
belang van politieke inspraak (somschaal 0-100)
mediavoorkeur voor commerciele media: tv, radio, tijdschriften
+ 0.19
eenzaamheid (somschaal 0-100)
+ 0.19
muziekvoorkeur amusement
- 0.15 + 0.14
mediavoorkeur voor elitaire media: tv, radio, tijdschriften
onveiligheidsgevoel (somschaal 0-100)
- 0.13 + 0.12
relatie met vader (somschaal 0-100)
Wilks’ λ = 0.83; canonische correlatie = 0.41; p = 0.00; 68.2 % juist geklasseerd Uit deze analyse blijkt dat leden en niet-leden het sterkt van elkaar verschillen in hun culturele vrijetijdsbesteding. Leden van het jeugdwerk vullen hun vrije tijd vaker met cultuur en op een creatieve manier dan nietleden. Niet-leden staan dan weer negatiever tegenover leden van jeugdbewegingen dan leden van het jeugdwerk. Leden van het jeugdwerk onderscheiden zich van niet-leden door hun voorkeur voor harde muziek en cultureel-correcte muziek en hun afkeur van harde repressie, een niet-individualistische houding en een positieve houding ten opzichte van migranten. Op basis van de kengetallen en de discriminantanalyse uit het onderzoek ‘maatschappelijke participatie van jongeren’ werd de vragenlijst opgebouwd in volgende rubrieken: Socia-cahier nr. 2
• • • • •
Deelname van jongeren aan het jeugdwerk Verhouding lidmaatschap jeugdwerk – andere activiteiten in de vrije tijd Culturele smaak van leden/niet-leden Relatie met de ouders en vrienden van leden/niet-leden Houdingen van leden/niet-leden
De vragenlijst werd gezonden naar 70 erkende organisaties van het landelijke jeugdwerk. We konden 42 vragenlijsten verwerken.
2.2 Resultaten van de inschatting Per rubriek worden de resultaten van het inschattingsonderzoek vergeleken met de gegevens uit het onderzoek ‘maatschappelijke participatie van jongeren’.
februari 2005
[ 91 ]
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
2.2.1 Lidmaatschap Deelname aan het jeugdwerk TABEL: VERGELIJKING INSCHATTING LIDMAATSCHAP JEUGDWERK MET REËEL LIDMAATSCHAP Resultaten jongeren
Gemiddelde inschatting
Verschil
Sign
jeugdwerkers Lidmaatschap jeugdwerk
41,8 %
35,2 %
- 6,6 %
*
Lidmaatschap jongens Lidmaatschap meisjes
39,8 % 43,9 %
34,1 % 35,9 %
- 5,7 % -8%
* **
BSO
27 % 43,4 % 49,2 %
16 % 25,2 % 45 %
- 11 % - 18,2 % - 4,2 %
*** *** *
46 % 43 % 38,4 %
38,8 % 32,4 % 26,3 %
- 7,2 % - 10,6 % - 12,1 %
* *** ***
TSO ASO/KSO
14-jarigen 16-jarigen 18-jarigen
Uit de verschillende inschattingen kunnen we besluiten dat jeugdwerkers het actief en organiserend lidmaatschap van jongeren aan het jeugdwerk onderschatten. Opvallende afwijkingen van de reële deelname zijn: • de deelnamegraad van meisjes wordt licht onderschat; • het lidmaatschap van jongeren uit BSO en TSO wordt fors onderschat; • ook de dalende tendens van het lidmaatschap tussen 14 en 18 jaar wordt overschat.
Achtergrond van de leden In het VUB-onderzoek bij jongeren springen een aantal verbanden over de achtergrond van jongeren en het lidmaatschap aan het jeugdwerk in het oog. We schotelden de jeugdwerkers een aantal stellingen voor over de samenhang van achtergrondkenmerken met een sterkere deelname aan het jeugdwerk. De jeugdwerkers beamen de stelling dat een hoog opleidingsniveau van de ouders samenhangt met een sterke deelname aan het jeugdwerk en het ruimere verenigingsleven. Ook hun inschatting dat een sterk informeel netwerk samenhangt met deelname aan het jeugdwerk klopt. Dat ongelovigen minder vaak lid zijn van het jeugdwerk dan jongeren die zich gelovig noemen, schatten de jeugdwerkers correct in. [ 92 ]
Socia-cahier nr. 2
Combinatie van lidmaatschap We bevroegen ook de combinatie van lidmaatschap aan het jeugdwerk met andere verenigingen. Jeugdwerkers geloven sterk in de aanzwengelende kracht van lidmaatschap van het jeugdwerk naar sociale bewegingen, culturele verenigingen en (iets minder) naar het deelnemen aan extra-curriculaire activiteiten vanuit de school. Het verband tussen het lidmaatschap van het jeugdwerk en de deelname aan extra-curriculaire activiteiten loopt via het lidmaatschap van sociale bewegingen. Omdat leden van het jeugdwerk vaker lid zijn van sociale bewegingen, is hun deelname aan de naschoolse activiteiten ook hoger.
Vrijetijdspatronen van leden Uit het VUB-onderzoek kwamen vier patronen van vrijetijdsbesteding naar voor: • jongeren die veel met vrienden omgaan en gebruik maken van het commerciële vrijetijdsaanbod; • jongeren die sterk op het gezins- en familiaal milieu gericht zijn; • jongeren die vaak met sport en spel bezig zijn, en vaak activiteiten thuis en op straat doen; • jongeren die op cultuur gericht zijn en creatief bezig zijn. In de stellingen vroegen we of leden van het jeugdwerk vaker bezig zijn met die vorm van februari 2005
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
vrijetijdsbesteding dan jongeren die geen lid zijn van het jeugdwerk. De meeste jeugdwerkers zijn ervan overtuigd dat leden van het jeugdwerk ook meer gericht zijn op culturele en creatieve activiteiten. Over de andere vrijetijdspatronen zijn de meningen meer verdeeld: over het patroon sport/spel/activiteiten thuis en op straat is de teneur eerder bevestigend, over vrienden/commerciëel en over gezin/familiaal zijn de meningen sterk verdeeld. De inschatting van de jeugdwerkers is vrij correct. Uit het VUB-onderzoek blijkt immers dat het patroon cultuur en creatieve vrijetijdsbesteding de sterkste discriminerende variabele is die leden van het jeugdwerk onderscheidt van niet-leden.
2.2.2 Relaties met ouders en vrienden Uit het VUB-onderzoek bij de jongeren bleek dat leden zich onderscheiden door een sterkere opvatting over vriendschap op basis van vertrouwen. Niet-leden verwijzen meer naar een goede relatie met hun vader en (in mindere mate) met hun moeder. Globaal valt het op dat de jeugdwerkers in hun inschatting weinig afwijken van de score van de niet-leden. Blijkbaar zijn jeugdwerkers er van overtuigd dat leden van het jeugdwerk hun relatie met ouders en vrienden niet zo anders beleven dan hun leeftijdsgenoten die geen lid zijn van het jeugdwerk. De jeugdwerkers schatten correct in dat leden van het jeugdwerk sterkere vriendschappen in termen van vertrouwen beleven. Ze denken dat leden een betere relatie met hun vader hebben, terwijl het in realiteit net de niet-leden zijn die de relatie met hun vader positiever duiden. De jeugdwerkers schatten correct in dat leden van het jeugdwerk de relatie met hun moeder iets minder positief beleven dan niet-leden.
2.2.3 Culturele smaak Uit het VUB-onderzoek bij jongeren bleek dat leden van het jeugdwerk zich vooral onderscheiden door hun voorkeur voor harde gitaarmuziek en cultureel correcte muziek. Socia-cahier nr. 2
Verder onderscheiden ze zich door hun voorkeur voor Studio Brussel, Ketnet, TV1 en Canvas. Niet-leden onderscheiden zich vooral door hun voorkeur voor commerciële media. Verder onderscheiden ze zich door hun voorkeur voor techno, house en hardcore-gabber. Jeugdwerkers schatten de richting van dat onderscheid in culturele smaak vrij correct in. De verschillen worden echter uitvergroot. De inschatting van de voorkeuren van de leden van het jeugdwerk voor harde gitaarmuziek, cultureel correcte muziek en de elitaire media ligt dicht bij de realiteit. De waardering van de leden voor de commerciële media en voor techno, house en hardcore-gabber wordt fors lager ingeschat dan uit de resultaten van het onderzoek bij jongeren blijkt. Jeugdwerkers lijken leden van het jeugdwerk meer te onderscheiden in hun afwijzing van ‘commerciële’ culturele smaken dan in hun waardering voor andere. In die richting wijst ook de onterechte lage toewijzing voor hitparademuziek en voor Radio Donna: in realiteit worden die door leden en niet-leden van het jeugdwerk in gelijke mate gewaardeerd.
2.2.4 Persoonsgerichte en maatschappijgerichte houdingen In het VUB-onderzoek sprongen een aantal duidelijke verschillen naar voor tussen leden en niet-leden van het jeugdwerk op het gebied van persoonsgeoriënteerde en vooral maatschappijgeoriënteerde houdingen. • Niet-leden van het jeugdwerk verlenen meer steun aan harde repressie. Etnocentrisme is sterker aanwezig. Ze voelen zich meer individualistisch. Ze voelen zich vaker eenzaam. Ze uiten meer onveiligheidsgevoelens. • Leden van het jeugdwerk geven meer steun aan solidariteit en hechten een groter belang aan politieke inspraak. Jeugdwerkers zijn er van overtuigd dat de deelname aan het jeugdwerk wel degelijk een effect heeft op de houding van jongeren. Ze lijnen de groep leden van het jeugdwerk duidelijk af van de niet-leden. De tendens van hun inschatting loopt parallel met die uit het onderzoek bij de jongeren zelf. Wel schatten jeugdwerkers de kracht van het effect sterker in. De overtuiging dat jeugdfebruari 2005
[ 93 ]
INSCHATTING VAN HET VERSCHIL TUSSEN LEDEN EN NIET-LEDEN VAN HET JEUGDWERK
werk ‘een verschil maakt’ inzake persoonlijke en maatschappelijke houdingen van jongeren is zeer sterk aanwezig bij jeugdwerkers. Voor de maatschappelijke houdingen repressie, individualisme, etnocentrisme, solidariteit en inspraak geven jeugdwerkers telkens een verschil tussen de leden en niet-leden dat twee tot drie keer groter is dan uit het onderzoek bij de jongeren blijkt. Voor de persoonlijke houding ‘eenzaamheid’ is de reactie nog sterker. Vooral bij de negatieve uitspraak ‘Ik voel me geïsoleerd van de anderen’ overdrijven de jeugdwerkers sterk het verschil tussen leden en niet-leden. Dat jeugdwerk een preventieve kracht heeft tegenover eenzaamheid bij jongeren is een krachtige overtuiging bij jeugdwerkers.
Besluit Uit het inschattingsonderzoek blijkt dat de overtuiging dat ‘jeugdwerk het verschil maakt’ wel degelijk leeft bij de pedagogisch verantwoordelijken uit het landelijke jeugdwerk. Zowel in het kwalitatieve onderzoeksluik als in het kwantitatieve luik blijkt dat jeugdwerkers de leden van het jeugdwerk andere culturele smaken en maatschappijgerichte en persoonsgerichte houdingen toedichten. Ze overdrijven de kloof tussen de ‘wij’- en ‘zij’-groep. Wellicht is er een verband tussen de forse onderschatting van de deelname uit de onderwijsvormen TSO en BSO en het volgens de jeugdwerkers grote cultuurverschil tussen leden/niet-leden. Jeugdwerkers onderschatten immers de deelname van jongeren uit het BSO en TSO. Ze schetsen een beeld van leden dat op het gebied van culturele smaak en houdingen sterk lijkt op het beeld van jongeren in het ASO.
[ 94 ]
Socia-cahier nr. 2
februari 2005