“Maakt de uitleg van huwelijkse voorwaarden inbreuk op de rechtszekerheid?” Onderzoek naar de uitleg van huwelijkse- en andere voorwaarden in het licht van de rechtvaardigheid en rechtszekerheid.
Naam student: Anne-Claire Mallant ANR: 785885 Tilburg Universiteit Masterthesis Rechtsgeleerdheid, accent privaatrecht Scriptiebegeleider: Prof. mr. P. Vlaardingerbroek Tweede lezer: mr. E.C.M. Hurkens Derde lezer: mr. dr. L.H.M. Zonnenberg
Afstudeerdatum: 20 november 2014
Voorwoord Voor u ligt mijn masterthesis ter afsluiting van de Master Rechtsgeleerdheid, accent privaatrecht aan de Universiteit van Tilburg. In deze thesis zal de uitleg van huwelijkse- en andere voorwaarden, zoals partnerschapsvoorwaarden, centraal staan. In de praktijk van het personen- en familierecht komt het namelijk vaak voor dat er in geval van echtscheiding onenigheid ontstaat tussen echtgenoten over de uitleg van hun huwelijkse voorwaarden.
Graag wil ik in dit voorwoord van de mogelijkheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. Allereerst wil ik mijn begeleider prof. mr. P. Vlaardingerbroek bedanken voor zijn deskundige begeleiding en zijn feedback. Tevens wil ik in het bijzonder de heer mr. dr. L.H.M. Zonnenberg bedanken dat hij tijd heeft willen vrijmaken om mij eveneens te begeleiden. Ik ben hem zeer dankbaar voor zijn aanvullingen vanuit de praktijk en zijn deskundige adviezen, gezien zijn expertise op dit rechtsgebied.
Daarnaast wil ik uiteraard ook mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en vertrouwen in mij. Zij hebben mij de mogelijkheid gegeven om zowel de Master Rechtsgeleerdheid als de Master Ondernemingsrecht te volgen en met succes af te ronden. Het eindresultaat ligt dan ook voor u en nu rest mij alleen nog u veel plezier te wensen met het lezen van deze thesis.
Anne-Claire Mallant Tilburg, november 2014
Inhoudsopgave 1. Inleiding............................................................................................................................................. 1 1.1
Maatschappelijk problem ........................................................................................................ 1
1.2
Onderzoeksdoel ....................................................................................................................... 2
1.3
Afbakening onderzoek en onderzoeksmethoden ..................................................................... 3
1.4
Het theoretisch kader ............................................................................................................... 3
1.5 Onderzoeksopzet ..................................................................................................................... 4 2. Uitleg van huwelijkse en andere voorwaarden ........................................................................... 5 2.1
Toepasselijkheid van het algemene verbintenissenrecht op huwelijkse voorwaarden .......... 5
2.2
‘Overeenkomst’ van huwelijkse voorwaarden ........................................................................ 6
2.3
Verschillende soorten overeenkomsten ................................................................................... 6
2.4
Vormen van uitleg ................................................................................................................... 7
2.4.1
Uitleg van Overeenkomsten ............................................................................................ 8
2.4.2
Uitleg van overeenkomst van huwelijkse voorwaarden ................................................ 10
2.4.3
Uitleg van partnerschapsvoorwaarden en samenlevingscontracten .............................. 11
2.5
Redelijkheid en billijkheid .................................................................................................... 11
2.5.1 Onvoorziene omstandigheden, ongerechtvaardigde verrijking en de natuurlijke verbintenis ..................................................................................................................................... 12 2.6
Rechtszekerheid & Rechtvaardigheid ................................................................................... 13
2.6.1
Rechtszekerheid............................................................................................................. 13
2.6.2
Rechtvaardigheid ........................................................................................................... 14
2.6.3
Rechtszekerheid versus rechtvaardigheid ...................................................................... 15
2.7 Tussenconclusie..................................................................................................................... 15 3. Knelpunten bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in de jurisprudentie .............. 16 3.1
Tussenkomst van de notaris................................................................................................... 16
3.2
De natuurlijke verbintenis ..................................................................................................... 17
3.2.1
Het Le Miralda arrest..................................................................................................... 17
3.2.2
Het Rijschoolhouder arrest ............................................................................................ 19
3.2.3
Het Natuurlijke verbintenis arrest.................................................................................. 19
3.3
Verruimde toepassing redelijkheid en billijkheid .................................................................. 20
3.3.1 3.4
Het Lindner-Mannaerts arrest en Contrair gedrag arrest ............................................... 20
Uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding............................. 23
3.4.1
Vossen/Swinkels ........................................................................................................... 23
3.4.2
Rensing/Polak ................................................................................................................ 24
3.4.3 3.5
Verrekenen van ondernemingswinsten.......................................................................... 24
Werkzaamheden in de huishouding of onderneming ............................................................ 26
3.5.1
Het Baartman/Huijbers arrest ........................................................................................ 26
3.6 Probleemsituaties bij de afwikkeling van partnerschapsvoorwaarden en samenlevingscontracten..................................................................................................................... 27 3.7 Tussenconclusie..................................................................................................................... 28 4. Rechtszekerheid versus Rechtvaardigheid................................................................................ 29 4.1 Mogelijke oplossingen voor de problematiek betreffende de uitleg van huwelijkse voorwaarden ...................................................................................................................................... 29 4.1.1
Standaarduitleg .............................................................................................................. 29
4.1.2
‘Haviltex met een twist’ ................................................................................................ 30
4.2
Mogelijkheden tot vergroting van de rechtszekerheid .......................................................... 31
4.2.1
Rechtszekerheid en de rol van de notaris hierbij ........................................................... 31
4.2.2
Vragenlijst vooraf .......................................................................................................... 32
4.2.3
Considerans ................................................................................................................... 33
4.3
Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ ................................................................................. 33
4.4
Prenups .................................................................................................................................. 35
4.5 Tussenconclusie..................................................................................................................... 36 5. Rechtsvergelijking ....................................................................................................................... 37 5.1
Civil-law versus Common-law landen .................................................................................. 37
5.2
Het Duitse huwelijksvermogensrecht .................................................................................... 38
5.3
Het Duitse echtscheidingsrecht ............................................................................................. 38
5.3.1
Wirksamkeitskontrolle en Ausübungskontrolle ............................................................ 39
5.4 Rechtsvergelijking ................................................................................................................. 40 6. Conclusie & Aanbevelingen ........................................................................................................ 41 6.1.1
Mate van rechtszekerheid en rechtvaardigheid in de jurisprudentie.............................. 41
6.2.1
Klassieke Haviltexnorm versus geobjectiveerde Haviltexnorm .................................... 43
6.3 Rechtsvergelijking ................................................................................................................. 44 7. Literatuurlijst .............................................................................................................................. 46
1.
Inleiding
Uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de afgelopen tien jaar het percentage huwelijken, dat eindigt in een echtscheiding, is gestegen van 33% naar 36,5%.1 De laatste jaren maken ook steeds meer stellen huwelijkse voorwaarden of daarop lijkende partnerschapsvoorwaarden of samenlevingscontracten. In de praktijk van het personen- en familierecht komt het veelvuldig voor dat er tussen partners, die gehuwd zijn onder huwelijkse voorwaarden, of die partnerschapsvoorwaarden hebben, onenigheid ontstaat over de uitleg van wat er is overeengekomen. De Hoge Raad heeft bepaald dat op de uitleg van huwelijkse voorwaarden de Haviltex maatstaf van toepassing is.2 Datzelfde geldt als partnerschapsvoorwaarden gelden of samenlevingscontracten zijn gesloten. Bij de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, dient namelijk niet alleen te worden gelet op de zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar ook op ‘de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten’.3
1.1 Maatschappelijk probleem De tekst van de huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden is in beginsel het startpunt van de toetsing aan partijbedoelingen. Indien de tekst volgens zuiver taalkundige uitleg duidelijk is, kan het echter alsnog zo zijn dat partijen iets anders hebben bedoeld dan uit die taalkundige uitleg naar voren lijkt te komen.4 Indien een partij die stelling met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk kan maken, kan hij inzake die afwijkende partijbedoeling een gespecificeerd bewijsaanbod doen (bijv. getuigenbewijs).5 Het komt volgens de Haviltex maatstaf dus aan op de partijbedoeling. Daarmee is meteen het probleem bij toepassing van de Haviltex maatstaf op de uitleg van huwelijkse voorwaarden gegeven. Vaak hebben partijen bij het aangaan van hun huwelijkse voorwaarden slechts een vaag begrip van wat voor soort huwelijkse voorwaarden zij wensen. Het staat hen niet concreet voor ogen wat de inhoud ervan zou moeten zijn. Hun ‘bedoelingen’ bevindingen zich op een ander niveau dan dat waarop zich de discussie over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden aan het einde van het huwelijk afspeelt.6 Zeker als partijen de keuze aan een ander, zoals de notaris, hebben overgelaten wordt uitleg van de partijbedoelingen lastig. Aan het doen van een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod over de ‘bedoelingen’ van partijen zullen echtgenoten dus bijna nooit toekomen. Die 1
http://www.echtscheiding.nl/36-huwelijken-eindigt-echtscheiding. HR 28 november 2003, NJ 2004, 116. 3 HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). 4 Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 388 - 397. 5 Een voorbeeld van een geval waarin een beroep op een van de tekst van de overeenkomst afwijkende partijbedoeling door de Hoge Raad werd gehonoreerd, is HR 10 maart 1995, NJ 1995, 550 (Vlooienmarkt/De Kring). 6 Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 388 - 397. 2
1
problemen komen het meest naar voren bij de ‘koude uitsluiting’. Bij huwelijkse voorwaarden die een ‘koude uitsluiting’ inhouden, is er sprake van volledig gescheiden vermogens, wat inhoudt dat er goederenrechtelijk gezien geen enkele huwelijksgoederengemeenschap ontstaat. Ook verbintenisrechtelijk vindt er geen verrekening van inkomen en/of vermogen plaats. Partijen zijn dan vaak gericht op de goederenrechtelijke uitsluiting en het buiten iedere verdeling en verrekening houden van geërfd of geschonken familiekapitaal. Zij hebben daarentegen zelden de ‘bedoeling’ gehad dat tijdens het huwelijk niets gemeenschappelijk wordt in de gevallen waarin de echtgenoot, die de huishoudelijke taken en zorg voor de kinderen op zich neemt, van iedere vermogensopbouw verstoken blijft. Dat partijen die bedoeling wel hebben gehad, kan evenmin worden gesteld, aangezien partijen zich daar vaak eenvoudigweg geen gedachten over hebben gevormd.7 Tjittes stelt de vraag of de Haviltex maatstaf niet (gedeeltelijk) aan vervanging toe is.8 Hij stelt dat het weliswaar primair blijft aankomen op het achterhalen van de gemeenschappelijke partijbedoeling, maar als die niet gesteld of bewezen is, komt het volgens Tjittes subsidiair aan op de betekenis die redelijke personen van gelijke hoedanigheid als partijen in dezelfde omstandigheden daaraan zouden hebben toegekend. Zijn opvattingen betekenen volgens Langemeijer (bij de subsidaire toets) een verschuiving van subjectieve redelijkheid en billijkheid naar objectieve redelijkheid en billijkheid.9 Gezien het bovenstaande moet de uitleg van huwelijkse voorwaarden naar mijn mening nog eens kritisch worden bekeken, zeker in het licht van de rechtszekerheid.
1.2 Onderzoeksdoel Het onderzoeksdoel is het beoordelen van de maatstaven die de rechter gebruikt voor de uitleg van huwelijkse voorwaarden. Aan de hand van literatuur, jurisprudentie en praktijkvoorbeelden zal ik de uitleg van huwelijkse voorwaarden in het licht van de rechtszekerheid bekijken. Tot slot zal er worden getracht om mogelijke oplossingen te vinden voor eventuele tekortkomingen in het gebruik van de beoordelingsinstrumenten bij de uitleg van huwelijkse- en andere voorwaarden, die zouden kunnen leiden tot meer rechtszekerheid. De onderzoeksvraag die bij deze thesis centraal zal staan luidt: “Maakt de uitleg van huwelijkse voorwaarden inbreuk op de rechtszekerheid?” Om een goed antwoord op de onderzoeksvraag te kunnen geven, zijn de volgende deelvragen geformuleerd: - Op welke manier vindt de eigentijdse uitleg van huwelijkse- en andere voorwaarden plaats? - Wat zijn de knelpunten bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in de jurisprudentie? 7
Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 388 - 397. Tjittes 2005, p. 2-29. 9 Advocaat-Generaal Langemeijer bespreekt de opvattingen van Tjittes in zijn conclusie voor HR 8 juli 2005, LJN AT 4557, R04/113 HR. 8
2
- Rechtszekerheid versus Rechtvaardigheid: Welke mogelijke oplossingen kunnen er geboden worden om de rechtszekerheid te waarborgen? - Rechtsvergelijking: Hoe geschiedt de uitleg van huwelijkse voorwaarden in het buitenland en dan met name in Duitsland? - Conclusie en aanbevelingen.
1.3 Afbakening onderzoek en onderzoeksmethoden Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zal ik een juridische analyse, een jurisprudentieonderzoek en een rechtsvergelijkende methode van onderzoek gebruiken. De theoretische methode (juridische analyse) zal ik gebruiken om de huidige situatie rondom de uitleg van huwelijkse- en andere voorwaarden te beschrijven en argumenten te vinden voor het beschrijven en beoordelen van de genoemde maatschappelijke problematiek. Na het theoretische gedeelte volgt er een jurisprudentieonderzoek waarin de knelpunten bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden naar voren zullen komen. Verder zal ik gebruik maken van enkele praktijkvoorbeelden uit de advocatuur. Daarnaast zal ik rechtsvergelijkend onderzoek doen naar de uitleg van huwelijkse voorwaarden in het buitenland. Er zal een rechtsvergelijking worden gemaakt met Duitsland. Gekeken zal worden of het Duitse systeem van uitleg van huwelijkse voorwaarden enkele verbeterpunten of alternatieven voor het Nederlandse systeem biedt. Het bovenstaande zal uiteindelijk uitmonden in een conclusie en eventuele aanbevelingen.
1.4 Het theoretisch kader Het theoretische kader van mijn onderzoek is het huwelijksvermogensrecht. Het verbintenissenrecht speelt een belangrijke rol, aangezien de Haviltexnorm zijn oorsprong vindt in het verbintenissenrecht (uitleg van contracten, bedoeling van partijen). Ook zal ik een rechtsvergelijking maken met een buitenlands rechtsstelsel, waardoor mijn theoretisch kader verder gaat dan enkel het Nederlandse privaatrecht. Het theoretisch kader behoort echter ook te worden afgebakend door middel van ‘criteria’, die als maatstaf worden genomen. Bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden speelt aan de ene kant de ‘rechtszekerheid’ (grammaticale uitleg van de huwelijkse voorwaarden) en aan de andere kant de ‘rechtvaardigheid’ (kijken naar de bedoelingen van partijen). Met het gebruik van de Haviltex maatstaf is voornamelijk de rechtvaardigheid gediend. Contractvrijheid staat soms tegenover de solidariteit die tussen echtgenoten speelt. Het opstellen van huwelijkse voorwaarden voorafgaand of tijdens het huwelijk heeft immers tot gevolg dat de in Titel 7 van Boek 1 BW gegeven goederenrechtelijke
3
rechtsverhouding (waarvan volgens Schonewille gesteld zou kunnen worden dat deze de solidariteit tussen echtgenoten belichaamt) niet tot stand komt, respectievelijk wordt doorbroken.10
1.5 Onderzoeksopzet In deze scriptie zal worden onderzocht of de huidige vorm van uitleg van huwelijkse voorwaarden een goed bruikbaar instrument voor de rechter is, dat voldoet aan de eisen van rechtvaardigheid en rechtszekerheid, of dat inbreuk wordt gemaakt op de rechtszekerheid. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zullen in het tweede hoofdstuk de huidige uitlegmethoden van huwelijkse- en andere voorwaarden worden beschreven. Gekeken zal worden in hoeverre het algemene verbintenissenrecht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht en in welke mate een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden overeenkomt met een overeenkomst uit het algemene verbintenissenrecht.
In het derde hoofdstuk zal er een jurisprudentieonderzoek plaatsvinden en zal een aantal uitspraken van de Hoge Raad worden besproken. Deze uitspraken zien op veel voorkomende probleemsituaties die zich bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden kunnen voordoen. Aan de hand van de jurisprudentie zal worden gekeken welke probleemsituaties leiden tot afwijking van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden en met welke uitlegmethode de huwelijkse voorwaarden worden uitgelegd en of deze afwijking leidt tot een rechtvaardige uitkomst. In hoofdstuk vier zal nader worden ingegaan op de beginselen ´rechtszekerheid´ en ´rechtvaardigheid’. Er zullen mogelijke oplossingen voor de problematiek betreffende de uitleg van huwelijkse voorwaarden worden gegeven.
Het vijfde hoofdstuk zal een rechtsvergelijking met Duitsland zijn, waarin het Duitse huwelijksvermogensrecht en de Duitse uitleg van huwelijkse voorwaarden zal worden vergeleken met het Nederlandse stelsel.
Tot slot zal deze thesis in hoofdstuk 6 worden afgesloten met conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van dit onderzoek. Er zal een antwoord worden gegeven op de eerder genoemde juridische hoofd- en deelvragen.
10
Schonewille 2012, p. 359-364.
4
2.
Uitleg van huwelijkse en andere voorwaarden
In dit hoofdstuk is de vraag aan de orde in hoeverre het algemene verbintenissenrecht van toepassing is op het huwelijksvermogensrecht en in welke mate een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden overeenkomt met een overeenkomst uit het algemene verbintenissenrecht. Dit is van belang om te onderzoeken of de vormen van uitleg van beide overeenkomsten hetzelfde zijn. Er zal een vergelijking worden gemaakt tussen de uitleg van overeenkomsten in het algemene verbintenissenrecht en in het huwelijksvermogensrecht. De belangrijkste vorm van uitleg van contractsbepalingen is het Haviltexarrest. In het kort zal de ontwikkeling van de Haviltex-norm worden beschreven, om vervolgens te bespreken hoe deze wordt toegepast bij de uitleg van huwelijkse en andere voorwaarden. De overeenkomst van huwelijkse voorwaarden wordt mede door de redelijkheid en billijkheid beheerst. In het verlengde van de beginselen van de redelijkheid en billijkheid zal worden ingegaan op de mogelijkheid van ontbinding van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden en op het leerstuk van de ongerechtvaardigde verrijking en de natuurlijke verbintenis. Alle vormen van uitleg van overeenkomsten zullen worden bekeken in het kader van de rechtszekerheid.
2.1 Toepasselijkheid van het algemene verbintenissenrecht op huwelijkse voorwaarden Door het aangaan van een huwelijk ontstaan tussen echtgenoten over en weer vele verplichtingen. Het zijn echter niet de contracterende partijen, die deze verplichtingen uitdrukkelijk in hun wilsverklaringen opnemen, maar de wet die de gevolgen van deze overeenkomst dwingend regelt (Boek 1 BW). De bepalingen die in de Boeken 3 en 6 gegeven zijn voor een obligatoire overeenkomst, zijn op het huwelijkscontract niet toepasselijk, omdat de meeste van de bepalingen uit de aard der zaak toepassing missen of zich ertegen verzetten (zie artikel 3:59 BW en 6:216 BW) en voornamelijk omdat de wet dit contract in Boek 1 uitvoerig heeft geregeld.11 Van een gedeelte van de door de wet aan het huwelijk verbonden vermogensrechtelijke gevolgen kunnen partijen afwijken door huwelijkse voorwaarden aan te gaan. Naar algemeen wordt aangenomen zijn deze huwelijkse voorwaarden overeenkomsten. De overeenkomsten worden wel aangegaan met het oog op een voorgenomen huwelijk, maar regelen de vermogensrechtelijke betrekkingen van verschillende aard (artikel 6:216 BW is dus van toepassing).12 In geval van een echtscheiding moet de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden worden afgewikkeld volgens de artikelen uit Boek 1 BW en slechts aanvullend volgens de artikelen uit de Boeken 3 en 6 BW. Het algemene verbintenissenrecht is op huwelijkse voorwaarden slechts aanvullend van toepassing.
11 12
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III), p. 19. Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 (6-III), p. 19.
5
2.2 ‘Overeenkomst’ van huwelijkse voorwaarden Gesteld kan worden dat er sprake is van een ‘overeenkomst’ van huwelijkse voorwaarden, maar de vraag is wat dat dan voor overeenkomst is. Mocht deze overeenkomst enkel het goederenrechtelijk gevolg hebben dat tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen niet zal intreden, dan kan volgens Van Mourik verdedigd worden dat deze overeenkomst door voltrekking van het huwelijk is uitgewerkt. Indien daarentegen tevens een periodiek verrekenbeding is overeengekomen, dan kan de overeenkomst (tevens) als obligatoir worden aangemerkt. Door de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden als een obligatoire overeenkomst te kwalificeren, wordt aangegeven dat uit de overeenkomst over en weer rechten en verplichtingen ontstaan.13 De overeenkomst van huwelijkse voorwaarden kent een aantal bijzonderheden. Zo moeten huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid bij notariële akte worden aangegaan (artikel 1:115 lid 1 BW). Daarnaast lijkt de overeenkomst, hoewel het een duurovereenkomst is, tijdens de looptijd daarvan nauwelijks praktische betekenis te hebben. In de meeste gevallen liggen de huwelijkse voorwaarden ergens goed opgeborgen en komen ze pas weer tevoorschijn aan het einde van het huwelijk, dus na het overlijden van een van de echtgenoten of bij een echtscheiding.14 Het feit dat de huwelijkse voorwaarden veelal zo lang gelden als het huwelijk zal duren, zorgt voor vragen naar de gebondenheid aan wat destijds is overeengekomen in het geval de omstandigheden wezenlijk gewijzigd zijn en in redelijkheid mag worden aangenomen dat partijen die wijziging destijds niet hebben voorzien.15 Echtgenoten zijn vaak niet bij machte de juridische gevolgen van hun huwelijkse voorwaarden te overzien. Zij zijn afhankelijk van de voorlichting door de notaris, die een zwaarwegende zorgplicht heeft.16 De notaris die de huwelijkse voorwaarden heeft opgemaakt, zorgt voor de inschrijving hiervan in het huwelijksgoederenregister.17 Huwelijkse voorwaarden kunnen evenals andere vermogensrechtelijke overeenkomsten worden vernietigd, wanneer deze door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden of onder invloed van dwaling tot stand is gekomen.18 Zo werd in een uitspraak van de Hoge Raad van 9 september 2005 een beroep op dwaling aanvaard in een geval waarin een der partijen de huwelijksvermogensrechtelijke gevolgen van de huwelijkse voorwaarden niet had overzien.19
2.3 Verschillende soorten overeenkomsten De overeenkomst van huwelijkse voorwaarden vertoont een aantal gelijkenissen met een overeenkomst uit het algemene verbintenissenrecht. Als meerzijdige rechtshandeling bezit de 13
Van Mourik 2009, p. 96. Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 397. 15 Van Mourik 2009, p. 90. 16 Van Mourik 2009, p. 103. 17 Van Mourik 2009, p. 91. 18 Breedveld-de Voogd 2010, p. 385 (Art. 3:44 BW en art. 6:228 BW). 19 HR 9 september 2005, NJ 2006, 99 (Zeeuwse Huwelijkse Voorwaarden). 14
6
overeenkomst de bijzonderheid dat steeds twee of meer personen de rechtshandeling verrichten. Daarnaast is op beide overeenkomsten het algemene verbintenissenrecht van toepassing; op het commerciële contract is het rechtstreeks van toepassing en op huwelijkse voorwaarden wordt het aanvullend gehanteerd, naast de bepalingen van Titel 6 van Boek 1 BW.20 Ten slotte kunnen er bij beide overeenkomsten derden, zoals crediteuren, betrokken zijn. Tevens is er ook een aantal verschillen aan te merken. Ten eerste hebben beide overeenkomsten een verschillend karakter. Het commerciële contract wordt gekenmerkt door het feit dat het doorgaans een groot aantal (standaard)bepalingen en gedetailleerde regelingen bevat. Verder wordt het contract gesloten tussen commerciële partijen, die zich bij het uitonderhandelen en opstellen van het contract in de regel door deskundig te achten juristen laten bijstaan.21 Het commerciële contract heeft dus een zakelijke insteek en partijen zullen de verbintenis veelal geheel zakelijk benaderen. Bij de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden ligt dit anders, omdat de aard van de huwelijksverhouding met zich meebrengt dat deze niet wordt gekenmerkt door zakelijkheid.22 Ten tweede worden partijen bij het sluiten van een commercieel contract in de regel bijgestaan door een juridisch adviseur, maar kan het contract ook door partijen zelf worden gesloten. Huwelijkse voorwaarden worden daarentegen op straffe van nietigheid bij notariële akte aangegaan.23
2.4 Vormen van uitleg Onder contractsuitleg kan worden verstaan ‘de vaststelling van de juridische betekenis van de door de contractanten afgelegde verklaringen en dus van de daardoor ontstane rechtsgevolgen’.24 Aan deze vaststelling gaat echter noodzakelijkerwijs een werkzaamheid vooraf, die betrekking heeft op de kwalificatie van het object van uitleg, bijvoorbeeld als arbeidsovereenkomst, transportakte of als commercieel contract. Iedere overeenkomst is namelijk aan regels van uitleg gebonden en deze regels luiden niet steeds hetzelfde. Om deze reden kan uitleg zonder voorafgaande kwalificatie van het uitlegobject geen goede aanvang nemen. Als de kwalificatie heeft plaatsgevonden is duidelijk welke regels bij de uitleg van het betreffende object gebruikt moeten worden.25 De overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is een overeenkomst in de zin van Boek 6 BW en zoals ten aanzien van iedere overeenkomst kunnen problemen met de uitleg ervan ontstaan. Wat de uitleg van huwelijkse voorwaarden lastig maakt is het feit dat de overeenkomst veelal wordt aangegaan in een niet zakelijke sfeer en de uitlegvragen zich aandienen na verloop van vele huwelijksjaren. De tekst van de huwelijkse of partnerschapsvoorwaarden is in beginsel het startpunt van de toetsing aan partijbedoelingen. Indien de tekst volgens zuiver taalkundige uitleg echter duidelijk is, kan het 20
Kraan & Marck 2008, p. 179. Bakker 2011, 477-485. 22 Van Mourik & Nuytinck 2009. p.93. 23 Art. 1:115 lid 1 BW. 24 Vgl. Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III * 2010, nr. 362 en H. Dooyeweerd. 25 Bakker 2011, 477-485. 21
7
alsnog zo zijn dat partijen iets anders hebben bedoeld dan uit die taalkundige uitleg naar voren lijkt te komen.26 In het algemene verbintenissenrecht is in de loop der jaren veel jurisprudentie betreffende de uitleg van commerciële overeenkomsten ontstaan. Deze ontwikkelingen zullen eveneens worden besproken, aangezien ze ook van invloed zijn op de uitleg van huwelijkse voorwaarden. Bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden wordt namelijk regelmatig een beroep gedaan op de vormen van uitleg die bij overeenkomsten uit het algemene verbintenissenrecht gebruikt worden. 2.4.1
Uitleg van Overeenkomsten
Zoals in de inleiding is aangegeven werd gedurende de afgelopen jaren de uitlegproblematiek van overeenkomsten beheerst door de zogenaamde Haviltexmaatstaf (de ‘klassieke’ Haviltexnorm).27 De Hoge Raad heeft bepaald dat op de uitleg van huwelijkse voorwaarden eveneens de Haviltexmaatstaf van toepassing is.28 In de Haviltex-formule gaat het volgens Tjittes om het volgende: “Het objectieve redelijke verwachtingspatroon van de subjectieve concrete partijen in de desbetreffende omstandigheden staat centraal”.29 Deze uitleg houdt een subjectief-objectieve uitleg in. Tjittes stelt dat het weliswaar primair blijft aankomen op het achterhalen van de gemeenschappelijke partijbedoeling, maar als die niet gesteld of bewezen is, komt het volgens hem subsidiair aan op de betekenis die redelijke personen van gelijke hoedanigheid als partijen in dezelfde omstandigheden daaraan zouden hebben toegekend. 30 Wanneer een gemeenschappelijke partijbedoeling strijdig is met bewoordingen van een gemaakte afspraak, prevaleert de subjectieve gemeenschappelijke partijbedoeling.31 Het is redelijk dat tussen partijen beslissend is wat zij over en weer in de gegeven omstandigheden hebben moeten begrijpen. De Haviltex-norm verliest echter haar vanzelfsprekendheid in de gevallen dat een overeenkomst ook rechtsgevolgen voor derden heeft, aangezien derden doorgaans geen inzicht hebben in hetgeen zich tussen partijen heeft afgespeeld. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat in de rechtspraak uitzonderingen op de ‘gewone’ wijze van uitleg van overeenkomsten zijn ontstaan. Sommige overeenkomsten hebben namelijk niet slechts incidenteel gevolgen voor derden, maar zijn er naar hun aard op gericht om aan derden rechten toe te kennen of verplichtingen op te leggen.32 Na de (subjectieve) Haviltex-norm volgden dan ook de CAO-arresten,33 waaruit de (objectieve) CAO-norm voortvloeit. In de CAO-norm gaat het om een zeer objectieve wijze van uitleg aan de hand van de tekst, structuur en eventuele openbare toelichting op het contract.34 De CAO-norm laat de objectieve wijze van uitleg zwaarder wegen, aangezien het in de casus, die leidde tot het arrest, geen subjectieve 26
Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 388 - 397. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex). 28 HR 28 november 2003, NJ 2004, 116. 29 Tjittes 2009, p. 8. 30 Tjittes 2005, p. 2-29. 31 Tjittes 2009, p. 13-14. 32 Jac. Hijma e.a. 2007, p. 295. 33 HR 17 en 24 september 1993, NJ 1994, 173 en 174 (CAO-arresten). 34 Verdam 2009, nr. 3. 27
8
contractspartijen waren die partij waren in het geding over de uitleg van het contract (de werknemer en de werkgever waren niet de onderhandelings- en contractspartij bij de CAO). De Hoge Raad oordeelde dat het bij de uitleg van een CAO-bepaling niet relevant is wat de contractsluitende partijen over en weer hebben verklaard. De (veronderstelde) gemeenschappelijke partijbedoeling verschuiven naar de achtergrond.35 Het komt in beginsel aan op een grammaticale uitleg; de bewoordingen van de bepalingen (in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst) zijn van beslissende betekenis. In de rechtspraak is echter slechts een beperkt aantal overeenkomsten volgens deze CAO-norm uitgelegd.36 Dit is voornamelijk het geval bij een collectieve arbeidsovereenkomst en bij een notariële akte tot levering van een registergoed (goederenrechtelijke overeenkomst). Bij deze overeenkomsttypen zijn namelijk structureel derden betrokken, voor wie de rechtszekerheid voorop staat.37 Volgens Tjittes heeft de Hoge Raad in 2004 met het DSM/Fox-arrest38 de CAO-norm trachten te verzoenen met de Haviltex-norm, doordat het arrest de praktijk bewust maakt van een objectieve invulling van de Haviltexmaatstaf: “een redelijke uitleg kan meebrengen dat die dient te geschieden aan de hand van de in de CAO-norm genoemde objectieve omstandigheden”.39 In het DSM/Foxarrest wordt een sterk accent gelegd op de ‘redelijkheid’ van de uitleg. Aan een objectieve uitleg wordt een groter gewicht toegekend naarmate de overeenkomst naar haar aard meer bedoeld is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, alsook naarmate het voor de opstellers van het contract voorzienbare aantal derden dat daaraan gebonden is, groter is.40 In het arrest wordt duidelijk dat tussen de Haviltex-norm en de CAO-norm een vloeiende overgang bestaat en een gemeenschappelijke grondslag van redelijkheid en billijkheid.41 Volgens beide normen dient de uitleg van een schriftelijk contract niet plaats te vinden op grond van alleen maar taalkundige betekenis van de bewoordingen. De CAO-norm schrijft dus geen grammaticale uitleg voor.42 Voorts is voor de commerciële praktijk het arrest Meyer Europe/PontMeyer43 van belang, waaruit volgt dat bij een zorgvuldig onderhandeld contract tussen commerciële partijen het uitgangspunt geldt van grammaticale uitleg. Tegenbewijs dat de bedoeling van partijen anders is dan uit de bewoordingen volgt is echter wel mogelijk. De gedachte achter deze uitspraak is dat wanneer partijen zich laten bijstaan door juridisch deskundigen er vanuit mag worden gegaan dat de bedoeling van partijen nauwkeurig in het contract is geformuleerd.44 De Hoge Raad heeft in dit arrest de volgende factoren genoemd: de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van het contract, de wijze van
35
Verhagen & Strutz 2013, pp. 492-499. Tjittes 2009, p. 15. 37 Hijma 2008, p. 348. 38 HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). 39 Tjittes 2009, p. 8. 40 Verdam 2009, nr. 3. 41 Tjittes 2009, p. 12. 42 Hijma, Van Dam & Van Schendel, 2007, p. 295. 43 HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer Europe/PontMeyer). 44 Tjittes 2009, p. 27-28. 36
9
totstandkoming ervan en in het bijzonder de opneming van een ‘entire agreement clause’.45 Nadien is in het arrest Derksen/Homburg nog een factor hieraan toegevoegd; ‘het feit dat partijen bij de totstandkoming daarvan werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden’.46 Bij de uitleg van overeenkomsten zijn dus verschillende subjectieve en objectieve gezichtspunten van belang. 2.4.2
Uitleg van overeenkomst van huwelijkse voorwaarden
Ook bij huwelijkse voorwaarden komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.47 Het is echter niet zo dat de bedoeling van partijen eerst aan de orde komt, in het geval dat de tekst van de huwelijkse voorwaarden reden tot twijfel over de uitleg ervan geeft.48 Huwelijkse voorwaarden worden aangegaan bij notariële akte en dus komt bij de toepassing van de Haviltexmaatstaf mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van de voorlichting aan de aanstaande echtgenoten heeft medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen in huwelijkse voorwaarden volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben.49 Bij de uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden kunnen de andere in paragraaf 2.3.1. besproken arresten eveneens een rol spelen. Echter, niet alle normen kunnen rechtstreeks worden toegepast bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De CAO-norm is niet (rechtstreeks) van toepassing op de uitleg van huwelijkse voorwaarden, aangezien de echtelieden wel degelijk contractspartijen zijn in het geding over de uitleg van het contract. Tevens is de CAO-norm door de Hoge Raad van toepassing geacht op overeenkomsten die de rechtspositie van derden bepalen en bij huwelijkse voorwaarden zijn niet structureel derden betrokken.50 De betrokkenheid van derden varieert namelijk naar gelang hetgeen in de huwelijkse voorwaarden wordt geregeld. Als we echter kijken naar het arrest Meyer Europe/PontMeyer waarin commerciële partijen zich hebben laten bijstaan door een juridisch deskundige, dan zou een vergelijking kunnen worden gemaakt met de uitleg van huwelijkse voorwaarden. De aard van het contract (notariële akte) en de wijze van totstandkoming (met behulp van een juridisch deskundige, namelijk de notaris) zouden naar mijn mening een grammaticale uitleg kunnen rechtvaardigen. Echter, de deskundige rol van de notaris is dubieus, aangezien partijen bij het aangaan van hun huwelijkse voorwaarden slechts een vaag begrip hebben van wat voor soort huwelijkse voorwaarden zij wensen. Hun ‘bedoelingen’ bevinden zich op een ander niveau dan dat waarop zich de discussie over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden aan
45
Verhagen & Strutz 2013, pp. 492-499. HR 29 juni 2007, NJ 2007/576 (Derksen/ Homburg). 47 Breedveld-de Voogd 2010, p. 386. 48 HR 28 november 2003, NJ 2004, 116 (Uitleg huwelijkse voorwaarden). 49 HR 4 mei 2007, RvdW 2007, 481 (Huis te Budel). 50 HR 17 en 24 september 1993, NJ 1994, 173 en 174 (CAO-arresten). 46
10
het einde van het huwelijk afspeelt.51 Aanstaande echtgenoten blijven volgens Van Duijvendijk-Brand steken in vage notities en hebben geen zin om zich te verdiepen in wat de verschillende mogelijkheden van huwelijkse voorwaarden zijn. De aanstaande echtgenoten laten feitelijk de keuze over aan de notaris.52 Van Duijvendijk-Brand stelt zelfs dat het in veel gevallen niet de bedoelingen van de aanstaande echtgenoten zelf zijn die hebben geleid tot specifieke bepalingen die in hun huwelijkse voorwaarden zijn vastgesteld, maar de bedoelingen en opvattingen van de instrumenterende notaris.53 Daarnaast voeren echtgenoten hun huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk niet altijd uit, vooral ook omdat de inhoud van de huwelijkse voorwaarden de echtgenoten niet bekend is.54 2.4.3
Uitleg van partnerschapsvoorwaarden en samenlevingscontracten
Het geregistreerd partnerschap is geregeld in Titel 5a van Boek 1 BW en is gelijkgesteld met het huwelijk, aangezien bepaald is dat de rechtsgevolgen van het huwelijk ook gelden in geval van een geregistreerd partnerschap. Op een geregistreerd partnerschap zijn de Titels 6,7 en 8 van Boek 1 van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het omtrent scheiding van tafel en bed bepaalde (art. 1:80b BW). De gevolgen van het geregistreerd partnerschap zijn vrijwel gelijk aan het huwelijk. Partnerschapsvoorwaarden worden net zoals huwelijkse voorwaarden bij notariële akte aangegaan en worden dan ook op dezelfde manier uitgelegd als huwelijkse voorwaarden. Volgens de Hoge Raad moet evenals bij huwelijkse voorwaarden bij de uitleg van samenlevingscontracten worden uitgegaan van het Haviltexcriterium.55 Daarbij moet rekening worden gehouden met alle bijzondere omstandigheden van het geval en in dat verband ook met de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid. De jurisprudentie laat een nogal wisselend beeld zien van uitspraken over de uitleg van samenlevingscontracten. De uitkomst is mede afhankelijk van de concrete omstandigheden van ieder geval. Wel wordt steeds sneller aangenomen dat er enige vorm van ‘eenvoudige gemeenschap’ tussen de samenwonende partners is ontstaan, die verdeeld c.q. verrekend moet worden.56
2.5 Redelijkheid en billijkheid Bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden speelt de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid een rol (art. 6:248 lid 1 BW). De eisen van de redelijkheid en billijkheid kunnen echter ook derogerend werken (art. 6:228 lid 2 BW).57 Een op grond van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel wordt niet toegepast voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en
51
Van Duijvendijk-Brand, p. 388 - 397. Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 389. 53 Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 397. 54 Schonewille 2012, p. 201. 55 HR 22 september 2006, NJ 2006, 521. 56 De Bruijn 2010, p. 53. 57 Breedveld-de Voogd 2010, p. 386. 52
11
billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.58 Zonder de huwelijkse voorwaarden als zodanig te wijzigen kan in geval van echtscheiding op zodanige wijze worden afgerekend dat de onrechtvaardigheid wordt gecorrigeerd. De redelijkheid en billijkheid zijn als aanvulling nodig, omdat van partijen niet kan worden verlangd dat zij bij het sluiten van een overeenkomst rekening houden met alles wat eventueel zou kunnen gebeuren. In de loop der jaren kunnen omstandigheden veranderen en dan kan een partij niet volstaan met enkel een verwijzing naar hetgeen tussen partijen is overeengekomen.59 2.5.1
Onvoorziene omstandigheden, ongerechtvaardigde verrijking en de natuurlijke verbintenis
2.5.1.1 Onvoorziene omstandigheden De rechter kan op verlangen van een van de partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden. Onder onvoorziene omstandigheden moet worden verstaan; ‘ omstandigheden, ingetreden na het sluiten van een overeenkomst, die partijen niet uitdrukkelijk of stilzwijgend in hun overeenkomst hebben verdisconteerd, omstandigheden waarin partijen niet hebben voorzien’.60 Deze omstandigheden moeten van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten.61 Het artikel kan echter ook worden toegepast op de gevolgen van de overeenkomst.62 De rechter moet wel enige terughoudendheid betrachten ten aanzien van de aanvaarding van een beroep op onvoorziene omstandigheden.63 2.5.1.2 Ongerechtvaardigde verrijking Een vergoedingsrecht dat tevens wortelt in de redelijkheid en billijkheid is een actie uit ongerechtvaardigde verrijking; ‘Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van de verrijking’, art. 6:212 BW. Een verrijking is ongerechtvaardigd, indien een redelijke grond voor de verrijking ten koste van de ander ontbreekt.64 Indien een man bijvoorbeeld meer bijdraagt ter dekking van de kosten van de huishouding dan waartoe hij wettelijk of volgens de huwelijkse voorwaarden verplicht is, dan kan dit ongerechtvaardigde verrijking tot gevolg hebben. Dit kan het geval zijn indien vervolgens ook de draagplicht van de kosten van de huishouding in de knel komt, doordat de vrouw weigert haar bijdrage te leveren. Mocht de man geen bezwaar hebben gehad tegen afwijking van de wettelijke of contractuele regeling aangaande de draagplicht voor de kosten van de huishouding, dan kan niet
58
HR 29 september 1995, NJ 1996, 88 (Melkquotum). Hijma, Van Dam & Van Schendel 2007, p. 303. 60 Asser/Hartkamp 2001 (4-11), nr. 333. 61 Art. 6:258 lid 1 BW. 62 Van Mourik 2009, p. 122. 63 HR 19 november 1993, NJ 1994, 156. 64 Van Mourik 2009, p. 123. 59
12
worden gesproken van ongerechtvaardigde verrijking. Tevens is er niet snel sprake van een ongerechtvaardigheid, indien een verrijking een uitvloeisel is van een overeenkomst.65 2.5.1.3 Natuurlijke verbintenis Volgens art. 6:3 lid 2 BW bestaat een natuurlijke verbintenis, wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt. Bij een natuurlijke verbintenis komt het niet alleen aan op een dringende morele verplichting van de betaler. Even belangrijk is of de ontvanger de betaling mag opvatten als een hem toekomende prestatie, hoewel deze niet afdwingbaar is.66 De betrekking tussen ontvanger en betaler moet dus van twee kanten worden bekeken.67 Uit de jurisprudentie blijkt dat met name binnen een regime van koude uitsluiting het op de naam van de vrouw zetten van een onroerende zaak, ondanks het feit dat de financiering kwam of zal komen van de man, als voldoening aan een natuurlijke verbintenis kan worden beschouwd.68 Bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden kan de natuurlijke verbintenis bijvoorbeeld aan de orde komen, wanneer de ene echtgenoot een huis koopt en dat op naam zet van de andere echtgenoot. Dan hoeft de laatstgenoemde echtgenoot geen vergoedingsrecht te betalen aan de echtgenoot die het huis kocht, omdat het kopen van het huis geobjectiveerd moet worden gezien als het voldoen aan een natuurlijke verbintenis.69 Dit zorgt echter voor de nodige discussie; het mag immers betwijfeld worden of het op naam zetten van de vrouw geschiedt met het oogmerk aan de vrouw een woonwaarborg te geven of dat het als doel dient verhaal zoekende crediteuren achter het net te laten vissen. Het bestaan van een natuurlijke verbintenis kan daarnaast het ontstaan van een vergoedingsrecht verhinderen. Zo kan het verrichten van tijdrovende en verzorgende en opvoedende taken het ontstaan van een natuurlijke verbintenis tot gevolg hebben. Ook het leveren van een aanmerkelijke arbeidsprestatie ten gunste van de onderneming van de ander zonder daarvoor een passende beloning te hebben ontvangen kan leiden tot het ontstaan van een natuurlijke verbintenis.70 Daarbij speelt wel de aard en de omvang van de verrichte werkzaamheden een rol.71
2.6 Rechtszekerheid & Rechtvaardigheid 2.6.1
Rechtszekerheid
Vertrekpunt bij de uitleg van contractsbepalingen is het vaststellen van de taalkundige betekenis van de in het contract voorkomende bepalingen. Deze uitleg dient de rechtszekerheid, aangezien partijen 65
Zie HR 11 april 1986, NJ 1986, 622 (Baartman-Huijbers). In Hoofdstuk 3 zal hierover meer volgen. HR 18 maart 1953, NJ 1953, 640 en HR 24 juni 1953, NJ 1953, 645. 67 Cahen 2002, p. 20. 68 Van Mourik 2009, p. 125. 69 HR 15 september 1995, NJ 1996, 616 (Le Miralda), m.nt. WMK. 70 HR 4 december 1987, NJ 1988, 610 (EAAL; Helmondse kledingbokser). 71 Van Mourik 2009, p. 125. 66
13
uit de bewoordingen van het contract kunnen afleiden wat zij zijn overeengekomen.72 Het kan echter zo zijn dat partijen van mening verschillen over hetgeen is overeengekomen. In geval van onduidelijkheid dient de overeenkomst te worden uitgelegd, zoals in voorgaande paragrafen beschreven. Het voordeel van de subjectieve Haviltex-norm is dat partijen zichzelf niet verstrikken in terminologie. Een keerzijde aan deze manier van uitleg van schriftelijke overeenkomsten is het feit dat de rechtszekerheid bepaald niet is gediend met een dergelijke ‘open’ benadering.73 Rechtszekerheid kan onderscheiden worden in interne en externe rechtszekerheid. Wanneer het gaat om de rechtszekerheid van derden die bij de overeenkomst betrokken zijn, spreekt men van externe rechtszekerheid. In dit onderzoek zal het echter voornamelijk gaan om de interne rechtszekerheid, die de rechtszekerheid tussen twee contractsluitende partijen inhoudt. Rechtszekerheid is een groot goed, omdat partijen er vanuit mogen gaan dat hetgeen tussen hen wordt overeengekomen ook daadwerkelijk wordt nagekomen. Uit de rechtspraak blijkt dat de rechter momenteel de vrijheid heeft om de tekst van de huwelijkse voorwaarden anders uit te leggen, dan is overeengekomen.74 2.6.2
Rechtvaardigheid
Rechtvaardigheid is geen eenduidig begrip. Volgens Van Mourik hebben we op het eerste gezicht te maken met een relatief begrip dat moet worden bezien in relatie met concrete gedragingen.75 Rechtvaardigheid kan in objectieve en subjectieve zin worden uitgelegd. In objectieve zin richt rechtvaardigheid zich op ‘gelijke behandeling’ bij de verdeling van rechten en plichten. Recht is in deze gedachte per definitie ‘rechtvaardig’, aangezien naar democratische en praktische maatstaven gemeten de kwaliteit van het positieve recht aan de hoogst haalbare eisen voldoet.76 Rechtvaardigheid is de norm waaraan het objectieve recht beantwoordt. Dat de toepassing van het recht in een concreet geval onrechtvaardig kan uitpakken, heeft veelal te maken met het feit dat het subjectief beleefde rechtvaardigheidsgevoel niet correspondeert met het objectieve recht.77 Gommer bekijkt een rechtvaardige afwikkeling van huwelijkse voorwaarden vanuit een biologisch perspectief. Vanuit deze invalshoek heeft hij naar enkele uitspraken, zoals het Lindner-Mannaertsarrest78, gekeken en zichzelf de vraag gesteld of de Hoge Raad uiteindelijk niet terugvalt op een rechtvaardigheids-‘gevoel’. Onbewust rationaliseert de Hoge Raad denkprocessen achteraf door te beslissen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de vermogensbestanddelen in casu alsnog verdeeld moeten worden.79
72
Meijer & Wessels 2009, p.174. Lamers 2011 74 HR 28 november 2003, NJ 2004, 116. 75 Van Mourik 2008, p.13. 76 Van Mourik 2008, p.15. 77 Van Mourik 2008, p.15. 78 HR 26 oktober 2001, NJ 2002,93 (Lindner-Mannaerts). Dit arrest zal verder worden besproken in Hoofdstuk 3. 79 Gommer 2010, p.587. 73
14
2.6.3
Rechtszekerheid versus rechtvaardigheid
De vraag is of de huidige vorm van uitleg van huwelijkse voorwaarden een goed bruikbaar instrument voor de rechter is dat voldoet aan de eisen van rechtvaardigheid en rechtszekerheid of dat inbreuk wordt gemaakt op de rechtszekerheid.80 Door het introduceren van een duidelijke uitlegregel zou de rechtseenheid kunnen worden bevorderd en daarmee de rechtszekerheid. Een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden is een authentieke akte die niet zomaar mag worden doorbroken. Afwijking van deze authentieke akte op grond van de redelijkheid en billijkheid kan met het oog op de rechtszekerheid tot een ongewenst resultaat leiden. Bij huwelijkse voorwaarden is rechtszekerheid een groot goed, maar het is niet altijd het grootste goed. Schonewille betoogt de rechtszekerheid niet als absolute grootheid voor te stellen en een groter gewicht toe te kennen aan een rechtvaardige uitkomst van uitleg en toetsing van huwelijkse voorwaarden.81 In de relatie tot derden is rechtszekerheid veelal wel het meest belangrijke begrip.82 In de verhouding tussen echtgenoten onderling speelt rechtvaardigheid, ingevuld door de redelijkheid en billijkheid, een minstens zo belangrijke rol als de rechtszekerheid. Niet in iedere situatie kunnen echtgenoten eraan worden gehouden om de tekst van hun huwelijkse voorwaarden letterlijk te volgen, enkel en alleen omdat het op een bepaalde manier in de huwelijkse voorwaarden staat vermeld.83 Rechtszekerheid en rechtvaardigheid kunnen bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden dus op zeer gespannen voet met elkaar staan. De rechtszekerheid dient echter mede in het belang van partijen zoveel mogelijk gewaarborgd te blijven. Partijen hebben immers zelf gekozen voor huwelijkse voorwaarden en de daarbij horende gevolgen. Slechts in enkele bijzondere gevallen moet op grond van de redelijkheid en billijkheid alsnog worden ingegrepen.
2.7 Tussenconclusie Door de verschillen tussen een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden en een commerciële overeenkomst, is het niet mogelijk uitleg-normen uit het algemene verbintenissenrecht onverkort toe te passen op het huwelijksvermogensrecht. Niettemin geldt voor de overeenkomsten van huwelijkse- en andere voorwaarden het Haviltexcriterium, dat in de regel op de uitleg van schriftelijke overeenkomsten van toepassing is.84 Daarnaast speelt het begrip ‘rechtszekerheid’ bij zowel de commerciële overeenkomst als bij de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden een grote rol. Bij de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden speelt de rechtvaardigheid (ingekleurd door de redelijkheid en billijkheid) een minstens zo belangrijke rol als de rechtszekerheid. In deze scriptie zal daarom worden onderzocht of de huidige vorm van uitleg van huwelijkse voorwaarden een goed bruikbaar instrument voor de rechter is en of geen inbreuk wordt gemaakt op de rechtszekerheid. 80
Schonewille 2012 , p 1. Schonewille 2012, p 202. 82 Hijma 2008, p. 348 en CAO arresten. 83 Hidma & Van Duijvendijk-Brand 1994, p. 6. 84 HR 6 oktober 2006, RvdW 2006, 923 (Inkomsten uit Arbeid) en HR 19 januari 2007, RvdW 2007, 107. 81
15
3.
Knelpunten bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in de jurisprudentie
Nadat in het vorige hoofdstuk een vergelijking is gemaakt met het algemene verbintenissenrecht, zal in dit hoofdstuk een jurisprudentieonderzoek plaatsvinden en zal een aantal uitspraken van de Hoge Raad worden besproken. De beslissingen die besproken zullen worden, zien op veel voorkomende probleemsituaties die zich bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden kunnen voordoen, zoals de natuurlijke verbintenis, ongerechtvaardigde verrijking en de problemen rondom uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding. Er zal worden gekeken wanneer van huwelijkse voorwaarden wordt afgeweken en op grond waarvan de rechter datgene wat is afgesproken in de huwelijkse voorwaarden, doorbreekt. De vraag is of de eigentijdse uitleg van huwelijkse voorwaarden uitdrukking geeft aan de rechtsbeginselen rechtvaardigheid en rechtszekerheid. Uitleg van huwelijkse voorwaarden komt de rechtszekerheid namelijk niet altijd ten goede.
3.1 Tussenkomst van de notaris Bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden is het belangrijk dat de rechtszekerheid zoveel mogelijk is gewaarborgd. De notaris is hierbij een belangrijke partij, aangezien huwelijkse voorwaarden bij notariële akte worden aangegaan85 en de inhoud van het huwelijksvermogensregime vaak voor de rest van het huwelijk wordt vastgelegd. De notaris heeft dan ook een algemene zorgplicht en een plicht om partijen te informeren.86 Zo had in het Zeeuwse notaris arrest 87 een vrouw blind vertrouwen in haar man gesteld als kandidaat-notaris en echtgenoot en heeft zij tijdens haar huwelijk ingestemd met huwelijkse voorwaarden, die de opheffing van gemeenschap van goederen inhielden. In deze uitspraak vernietigde de Hoge Raad de huwelijkse voorwaarden vanwege dwaling (art. 6:228 BW). Aan de uitspraak komt algemene werking toe ter zake van de zorgplicht die iedere notaris heeft.88 Nuytinck merkt op dat de kern van de dwaling gelegen is in het feit dat de inlichtingen van de man en de notaris zich hebben beperkt tot de externe aspecten van de huwelijkse voorwaarden en dat ze hadden kunnen weten dat de vrouw de akte niet ongewijzigd zou hebben getekend, indien zij ook was voorgelicht wat de interne aspecten waren.89 Daarnaast is zowel in het Reparatiehuwelijk arrest90 als in het arrest Zweedse vrouw91 bepaald dat in geval van huwelijkse voorwaarden, de op straffe van nietigheid voorgeschreven notariële tussenkomst mede strekt tot bescherming van de partijen bij de op te stellen akte van huwelijkse voorwaarden. De 85
Art. 1:115 lid 1 BW De informatieplicht is verankerd in art. 43 lid 1 Notariswet. 87 HR 9 september 2005, NJ 2006, 99 (Zeeuwse notaris). 88 De zaak bouwt voort op HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766 (Groningse huwelijkse voorwaarden). 89 Nuytinck 2006, p.1. 90 HR 2 mei 1986, NJ 1987, 353 (Reparatiehuwelijk). 91 HR 27 juni 2003, NJ 2003, 524 (Zweedse vrouw). 86
16
tussenkomst van een notaris is dus zowel in het belang van partijen als in het belang van derden. Men kan zich echter afvragen of de tussenkomst van een notaris wel de veronderstelde bescherming biedt.
3.2 De natuurlijke verbintenis De vraag is hoe huwelijkse voorwaarden in de jurisprudentie (moeten) worden uitgelegd in geval van echtscheiding. Volgens Schonewille kunnen er twee lijnen worden ontwaard ingeval van uitleg van huwelijkse voorwaarden.92 De eerste lijn betreft die van de natuurlijke verbintenis. De basis voor de natuurlijke verbintenis werd gelegd in de uitspraak De Visser-Harms.93 De eerste twee ‘belangrijke’ arresten betreffende de natuurlijke verbintenis die daarop volgen zijn de Helmondse kledingbokser94 en het Bloemendaalse horeca arrest95. In beide arresten was sprake van echtgenoten die huwelijkse voorwaarden hadden opgemaakt die ‘koude uitsluiting’ inhielden. De vrouw heeft in beide zaken tijdens het huwelijk meegewerkt in het bedrijf waar de man eigenaar van was, zonder een noemenswaardige vergoeding daarvoor te hebben ontvangen. In het Helmondse kledingbokser-arrest oordeelde de Hoge Raad dat, indien de vrouw gezien de aard en omvang van haar werkzaamheden en de onevenredig lage beloning van haar werkzaamheden voor het bedrijf, als gevolg daarvan voor een toename van het vermogen van de man heeft gezorgd, hieruit voor de man een als natuurlijke verbintenis aan te merken dringende morele verplichting voortvloeit om aan de vrouw een vergoeding uit te keren of een voorziening te treffen.96 In het Bloemendaalse Horeca arrest kwam de Hoge Raad echter tot een andere uitspraak. De man had in deze casus een hypotheekschuld afgelost die de vrouw tijdens hun huwelijk had afgesloten met een aan haar in eigendom toebehorende woning als onderpand. De Hoge Raad oordeelde dat de aflossing van de man van de privéschuld van de vrouw een verkapte vergoeding was van de door haar ten behoeve van zijn bedrijf verrichte arbeid. De man had dus voldaan aan de op hem rustende natuurlijke verbintenis.97 3.2.1
Het Le Miralda arrest
De Hoge Raad ging in de jaren negentig een stap verder, door de leer van de ‘ geobjectiveerde natuurlijke verbintenis’ te aanvaarden. Dit gebeurde voor het eerst in de uitspraak inzake Nahar98 en werd bevestigd in het premiewoning-arrest 99. Uit het Le Miralda-arrest blijkt dat de vraag of er sprake 92
Schonewille 2012, p. 214. HR 30 november 1945, NJ 1946, 62. In Visser-Harms is bepaald dat de langstlevende echtgenoot verzorgd dient achter te blijven. Als er geen voorziening is dan gelden de regels van moraal en fatsoen met betrekking tot de plicht om op een andere manier in alle redelijkheid voor het onderhoud van de langstlevende echtgenoot te zorgen (natuurlijke verbintenis). 94 HR 4 december 1987, NJ 1988, 610 (Helmondse kledingbokser). 95 HR 4 december, NJ 1988, 678 (Bloemendaalse horeca). 96 HR 4 december 1987, NJ 1988, 610, rov. 3.2. Hierbij wordt gerefereerd aan het arrest De Visser/Harms. 97 HR 4 december, NJ 1988, 678 (Bloemendaalse horeca). 98 HR 9 november 1990, NJ 1992, 212 inzake Nahar. 99 HR 17 oktober 1997, NJ 1998, 692. 93
17
is van een natuurlijke verbintenis, moet worden beoordeeld naar een objectieve maatstaf.100 De Hoge Raad erkende in het arrest dat de man in beginsel had voldaan aan een op hem rustende morele verplichting, door een appartement dat de man had aangekocht en betaald op naam van de vrouw te stellen. De vraag of er sprake is van een natuurlijke verbintenis moet naar een objectieve maatstaf worden bekeken en aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie voldoet komt geen beslissende betekenis toe.101 In het algemeen zal als een objectieve aanwijzing voor de aanwezigheid van een natuurlijke verbintenis moeten worden beschouwd de omstandigheid dat de prestatie bestond in het verstrekken van geld door de man voor de aankoop van een geheel of mede in eigendom van de vrouw te plaatsen woning. Een zodanige prestatie strekt er waarschijnlijk toe te waarborgen dat de vrouw ook na het huwelijk in de woning kan blijven wonen. Deze waarborg zou niet tot zijn recht komen als de vrouw het gevaar loopt de woning te moeten verkopen om aan een vergoedingsplicht jegens de man te voldoen. Het verschaffen van een zodanige waarborg zal vaak naar maatschappelijke opvattingen kunnen worden beschouwd als een prestatie die aan de vrouw toekomt op grond van een dringende morele verplichting. Daarnaast moet er mede acht worden geslagen op de omstandigheden van het geval, waaronder de wederzijdse welstand en behoefte van partijen.102 Van Mourik heeft vraagtekens gesteld bij de gerechtvaardigdheid van de leer van de geobjectiveerde natuurlijke verbintenis. Hij vraagt zich af hoe de Hoge Raad de gesignaleerde ‘maatschappelijke omstandigheden’ boven water heeft gekregen. Van Mourik is het niet eens dat deze inhouden dat in beginsel een woonwaarborg in de vorm van eigendom moet worden verschaft in geval van echtscheiding. Met het oog op schuldeisers is een dergelijke prestatie van de man doorgaans geen voldoening aan een natuurlijke verbintenis, maar een vermogensverschuiving ten gunste van de echtgenote. De door de Hoge Raad gegeven invulling is sympathiek jegens de vrouw, maar zou eigenlijk geen stand mogen houden ten opzichte van schuldeisers.103 Volgens Luijten kunnen er altijd onbillijkheden ontstaan, zolang er in het stelsel van koude uitsluiting geen oplossing is gevonden voor het vraagstuk van de onbetaalde arbeid. Naar omstandigheden kan er volgens hem een dringende morele plicht rusten op de ene echtgenoot ten opzichte van de andere echtgenoot. Als men overheveling van het vermogen als voldoening hiervan beschouwt, dan acht Luijten dit een mogelijkheid om de scherpe kanten van koude uitsluiting weg te slijpen.104 Ik ben het met Luijten eens dat dit inderdaad een mogelijkheid biedt om een meer ‘rechtvaardigere’ uitkomst te creëren. Echter, er moet niet worden vergeten dat partijen bij het sluiten van de huwelijkse voorwaarden zélf voor een stelsel van koude uitsluiting hebben gekozen.
100
HR 15 september 1995, NJ 1996, 616 (Le Miralda). Vgl. HR 9 november 1990, NJ 1992, 212. 102 HR 15 september 1995, NJ 1996, 616 (le Miralda), rov. 3.5. 103 Van Mourik 2003, p.93-99. 104 Luijten 2000, p. 50. 101
18
3.2.2
Het Rijschoolhouder arrest
In het Rijschoolhouder-arrest waren de man en de vrouw eveneens onder koude uitsluiting gehuwd.105 De man exploiteerde een autorijschool, waarin de vrouw een vijftal jaar fulltime meewerkte en daarna in verband met de verzorging van hun kinderen parttime. Op den duur werd de man arbeidsongeschikt en de vrouw dreef daarop alleen de onderneming. De man overleed en de erfgenamen voerden in de successieaangifte een schuld van f 100.000 op als vergoeding voor de vrouw in de onderneming. De Hoge Raad oordeelde dat de vrouw geen feitelijk ondernemer was geworden en sloot zich aan bij het oordeel van het hof dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat de onderneming op een gegeven moment geheel of ten dele voor rekening en risico van de vrouw werd gedreven. Er was geen sprake van (onvoorziene) omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het naar de eisen van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat de huwelijkse voorwaarden de vergoedingsaanspraak in de weg staan. De nalatenschap van de man heeft dus geen schuld aan de weduwe ter vergoeding voor haar werkzaamheden in de onderneming van de erflater. In dit arrest werd de koude uitsluiting niet doorbroken op grond van de redelijkheid en billijkheid. Luijten is van mening dat het oordeel van de Hoge Raad in het Rijschoolhouder-arrest nogal schriel uitvalt in het licht van het Helmondse kledingbokser-arrest.106 Daarmee ben ik het overigens volledig met hem eens. 3.2.3
Het Natuurlijke verbintenis arrest
In het arrest van 1 oktober 2004 wordt de toepassing van het leerstuk natuurlijke verbintenis in de verhouding tussen echtgenoten verruimd.107 In deze casus waren de echtgenoten gehuwd op huwelijkse voorwaarden die koude uitsluiting inhielden. Tijdens het huwelijk heeft de man bouwgrond gekocht en de helft van het desbetreffende perceel op naam van de vrouw gesteld. Op het perceel wordt een huis met kantoorruimte gebouwd, dat na echtscheiding door partijen wordt verkocht. De vrouw is van mening dat de helft van de verkoopopbrengst aan haar dient toe te vallen. De man vindt echter dat daarop bedragen in mindering moeten worden gebracht, omdat er sprake zou zijn van vergoedingsvorderingen op de vrouw. De Hoge Raad bepaalde dat iedere vermogensoverheveling tussen echtgenoten die zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden die uitsluiting van elke vorm van huwelijksgemeenschap met zich meebrengen, in beginsel moet worden beschouwd als het nakomen van een natuurlijke verbintenis, waarbij de omstandigheden die ten tijde van het verrichten van de prestatie speelden doorslaggevend zijn.108 Luijten vraagt zich naar aanleiding van deze uitspraak van de Hoge Raad af of huwelijkse voorwaarden nog wel zekerheid bieden.109 De aanscherping die dit arrest bewijsrechtelijk heeft 105
HR 21 juni 1995, NJ 1996, 603 (Rijschoolhouder). Luijten 2000, p. 101. 107 HR 1 oktober 2004, NJ 2005,1 (Natuurlijke verbintenis). 108 HR 1 oktober 2004, NJ 2005, 1 (Natuurlijke verbintenis), rov. 2.26. 109 Luijten 2004, p. 3 e.v. 106
19
gebracht, kan tot de conclusie leiden dat de hoofdregel uit het arrest Kriek/Smit110 betreffende vermogensoverheveling tussen echtgenoten die gehuwd zijn met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, sterk aan betekenis heeft ingeboet. De Hoge Raad lijkt een nieuwe hoofdregel te hebben geformuleerd, die stelt dat ‘de dergelijke vermogensoverhevelingen in beginsel zijn te beschouwen als gedaan ter nakoming van een natuurlijke verbintenis en ze daarom niet behoeven te worden teruggeven, tenzij anders wordt overeengekomen of als strikt gescheiden boekhouding wordt gevoerd door de echtgenoten’.111 Lid 4 van artikel 1:87 BW bepaalt vanaf 1 januari 2012 dan ook dat geen vergoeding verschuldigd is voor zover door de verkrijging, voldoening of aflossing ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot wordt voldaan aan een op die echtgenoot rustende verbintenis.
3.3 Verruimde toepassing redelijkheid en billijkheid De tweede lijn die volgens Schonewille kan worden gezien in de jurisprudentie, is de verruimde toepassing van de rechtsbeginselen van de redelijkheid en de billijkheid.112 Schonewille verwijst daarbij naar het Hilversumse horeca arrest, waarin werd geoordeeld dat een krachtens huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is, indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en de partij daartoe voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld.113 Hierna volgde een reeks uitspraken waarin telkens een beroep werd gedaan op de redelijkheid en billijkheid, waaronder het Melkquota arrest114, waarin een echtpaar een boerenbedrijf runde. De Hoge Raad oordeelde dat de omvang van de melkproductie mede was bereikt door de arbeid van de vrouw. De huwelijkse voorwaarden werden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zodat een als gevolg van die overeenkomst tussen partijen geldende regel niet kon worden toegepast voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar die maatstaven onaanvaardbaar zou zijn. De man mocht naar maatstaven van de redelijkheid en billijkheid niet verwachten dat hij met teruggave van de landerijen aan de vrouw kon volstaan, zonder dat de waarde van de op die grond liggende melkquotum zou worden verrekend. 3.3.1
Het Lindner-Mannaerts arrest en Contrair gedrag arrest
De belangrijkste uitspraken op de door Schonewille genoemde ‘tweede lijn’ zijn de arresten LindnerMannaerts115 en het Contrair gedrag arrest116. In de Lindner-Mannaerts uitspraak gaat het om echtgenoten die gehuwd waren met huwelijkse voorwaarden die elke huwelijksgemeenschap uitsloten 110
HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit). In dit arrest bepaalde de Hoge Raad dat over de waardestijgingen van het onroerend goed bij echtscheiding, een correctievergoeding door de man moest worden betaald, bovenop de nominale waarde van de vordering. 111 Schonewille & Steegmans 2011, p. 248, commentaar bij HR 1 oktober 2004, NJ 2005,1 (Natuurlijke verbintenis). 112 Schonewille, p. 217. 113 HR 25 oktober 1988, NJ 1989, 529 (Hilversumse horeca). 114 HR 29 september 1995, NJ 1996, 88 (Melkquotum). 115 HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 93 (Lindner-Mannaerts). 116 HR 18 juni 2004, NJ 2004,399 (Contrair gedrag).
20
en hen verplichtten om jaarlijks de overgespaarde inkomens met elkaar te verrekenen. De rechtsvraag die aan de orde was is de vraag wat rechtens het geval is, indien de echtgenoten tijdens hun huwelijk geen uitvoering hebben gegeven aan het in hun huwelijkse voorwaarden opgenomen periodieke verrekenbeding. Tijdens de echtscheiding ontstond onenigheid tussen partijen of de met investeringen in twee woonhuizen behaalde winst een vergoedingsrecht voor de man oplevert, dan wel dat deze winst onder de werking van het verrekenbeding dient te worden gebracht waar partijen tijdens hun huwelijk geen uitvoering aan hadden gegeven. De Hoge Raad oordeelde dat partijen nimmer uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding en dat er ook geen dusdanige administratie is bijgehouden dat de verdeling in overeenstemming met de strekking van het overeengekomen verrekenbeding alsnog zou kunnen plaatsvinden.117 Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid waren partijen gehouden de vermogensbestanddelen die zij tijdens het huwelijk hebben verworven, alsnog te verdelen alsof deze vermogensbestanddelen aan hen gemeenschappelijk toebehoren. De opbrengst uit de verkoop van de woning is volledig gebruikt voor financiering van de koopprijs van een andere woning die partijen gezamenlijk hebben verkregen. De Hoge Raad kon hieruit geen andere conclusie trekken dan dat partijen niet de bedoeling hebben gehad dat de waardevermeerdering van de eerste woning uitsluitend, namelijk zonder dat enige verrekening zou plaatsvinden, ten goede zou komen aan de man, doch dat zij ook met betrekking tot de eerste echtelijke woning ervan zijn uitgegaan dat de uit de opbrengst daarvan verkregen vermogensvermeerdering het resultaat is van voor verdeling in aanmerking komende belegging van overgespaarde inkomsten.118 Klaassen, Luijten & Meijer zijn van mening dat de Hoge Raad het in dit arrest mogelijk lijkt te maken dat het handelen van echtgenoten tijdens hun huwelijk de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden in hun onderlinge verhouding ook in goederenrechtelijke zin opzij kan zetten. Deze benadering achten zij onaanvaardbaar.119 Kleijn is van mening dat er terughoudend moet worden omgegaan met het opzij zetten van regels met betrekking tot verrekenbedingen door partijbedoelingen, omdat dit zorgt voor een onvoorspelbaar element in het trekken van conclusies.120 Volgens Kleijn zou de Hoge Raad een gemeenschappelijke partijbedoeling niet moeten aannemen wanneer de verklaringen van partijen niet met elkaar overeenstemmen. Als een gemeenschappelijke partijbedoeling niet voorhanden is, moet er naar andere aanknopingspunten worden gekeken. Een redelijke uitleg van het contract aan de hand van objectieve gezichtspunten en factoren zou een oplossing zijn. De Hoge Raad heeft in dit arrest echter niet gekozen voor een objectieve uitleg, maar juist voor een zeer subjectieve uitleg.121
117
HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 93 (Lindner-Mannaerts), rov.5.2. HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 93 (Lindner-Mannaerts), rov. 5.3. 119 Klaassen, Luijten & Meijer 2005, p. 302. 120 Noot van Kleijn bij HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 93 (Lindner/Mannaerts), m.nt. WMK. 121 Noot van Kleijn bij HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 93 (Lindner/Mannaerts), m.nt. WMK. 118
21
In het Contrair gedrag arrest122 is een aantal rechtsvragen aan de orde, waaronder de vraag of er een onderscheid kan worden gemaakt tussen de interne en externe werking van huwelijkse voorwaarden en of de eisen van redelijkheid en billijkheid afdoen aan tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden. De echtgenoten zijn aanvankelijk in gemeenschap van goederen getrouwd, maar stelden dertien jaar later huwelijkse voorwaarden op, welke uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met zich meebrengen en tevens een ‘Amsterdams verrekenbeding’ bevatten. In de procedure bij de rechtbank is vast komen te staan dat de huwelijkse voorwaarden uitsluitend tot doel hadden het gemeenschappelijke vermogen te vrijwaren voor uitwinning door mogelijke toekomstige schuldeisers van de man. Partijen hebben na het van kracht worden van de huwelijkse voorwaarden steeds gehandeld alsof zij nog in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Een verrekening is achterwege gebleven en bij echtscheiding zijn de meeste activa in eigendom van de vrouw. Door de Hoge Raad is bepaald dat niet mag worden miskend dat krachtens een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden een tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In deze zaak ligt afrekening alsof er sprake was van gemeenschap van goederen veel meer in de rede dan een afrekening op basis van gescheiden vermogens. Tevens werd geoordeeld dat bij de beantwoording van de vraag of bij de afrekening tussen voormalige echtelieden na ontbinding van het huwelijk op grond van de redelijkheid en billijkheid dient te worden afgeweken van de huwelijkse voorwaarden, zeer wel belang kan worden gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag tijdens het huwelijk, ook als dit gedrag afweek van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden.123 Naar mijn mening kan uit het bovenstaande geconcludeerd worden dat tussen echtgenoten die huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, de inhoud ervan naar redelijkheid en billijkheid opzijgezet kan worden door hun gedragingen (mits sprake van bijkomende omstandigheden). De vraag is of de rechtszekerheid hierbij niet in het gedrang komt. Schoordijk acht de uitspraak een ‘principieel en leerrijk arrest’ en plaatst een vraagteken bij het argument dat huwelijkse voorwaarden zouden staan voor rechtszekerheid.124 Nuytinck daarentegen vindt het een ‘gevaarlijk’ arrest en is van mening dat de Hoge Raad de plank volledig misslaat.125 De Hoge Raad doet hiermee het ‘pacta sunt servanda-principe’ te veel geweld aan en Nuytinck benadrukt dat alleen van een overeenkomst afgeweken zou mogen worden ingeval onverkorte toepassing daarvan in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij vindt het echter te ver gaan om onderling overeenstemmend gedrag op grond van de redelijkheid en billijkheid te beschouwen als een rechtvaardigingsgrond om te kunnen afwijken van huwelijkse voorwaarden. Nuytinck stelt dat de rechtszekerheid door de Hoge Raad in gevaar is gebracht, omdat er te veel waarde aan de redelijkheid en billijkheid wordt gehecht. Daarbij vraagt hij 122
HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399 (Contrair gedrag). HR 18 juni 2004, NJ 2004, 399 (Contrair gedrag), ro. 4.3. 124 Schoordijk 2005, p. 158 e.v. 125 Nuytinck 2005, p. 475-476. 123
22
zich af wat het belang is van de notariële tussenkomst bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden, als er zoveel belang wordt gehecht aan onderling overeenstemmend gedrag van de echtgenoten.126 Sinds het Contrair gedrag arrest zijn in de lagere jurisprudentie uitspraken gedaan waarin de huwelijkse voorwaarden door de rechter worden gecorrigeerd, omdat handhaving daarvan op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.127 De conclusie van Schoordijk naar aanleiding van bovenstaande arresten is dat er tussen echtgenoten die onder het regime van koude uitsluiting zijn gehuwd, een levendig rechtsverkeer bestaat dat ertoe leidt dat de obligatoire verhouding tussen hen een andere is dan de goederenrechtelijke. Uitsluiting van iedere huwelijksgemeenschap maakt echtgenoten in obligatoir opzicht namelijk niet handelingsonbevoegd. De door hem bedoelde obligatoire rechtsverhouding wordt echter in de literatuur en praktijk nauwelijks onderkend.128 Volgens Schoordijk wordt de rechtszekerheid waarop het notariaat zich steeds weer beroept, te gemakkelijk opgevoerd. Voor de westerse rechtswereld is kenmerkend dat in de laatste veertig jaar ‘substance’ het steeds meer gaat winnen van ‘form’. Hij is het niet eens met Luijten en Meijer die echtgenoten gebonden houden aan hun huwelijkse voorwaarden met de inhoud die zij veelal reeds vergeten zijn.129 Volgens Schoordijk staat het de rechter niet vrij over te gaan tot ‘reallocatie’ ten tijde van echtscheiding, omdat deze benadering rechtsonzekerheid en onrechtvaardigheid schept, aangezien rechters bij de desbetreffende reallocatie dan hun eigen intuïtieve maatstaven zullen gaan hanteren.130 De rechter moet proberen aan de hand van de partijbedoelingen een rechtvaardige oplossing te vinden.
3.4 Uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding 3.4.1
Vossen/Swinkels
Een veel voorkomend probleem bij periodieke verrekenstelsels is dat echtgenoten in de praktijk zelden blijken te verrekenen zoals dat in hun huwelijkse voorwaarden opgenomen staat. In het arrest Vossen/Swinkels zijn partijen een periodiek verrekenbeding overeengekomen in hun huwelijkse voorwaarden, dat zij niet hebben nageleefd.131 De vraag is of zij dan aan het eind van het huwelijk met elkaar moeten afrekenen als waren zij een wettelijk deelgenootschap overeengekomen of dienen zij op een andere wijze met elkaar af te rekenen. De Hoge Raad heeft in dit arrest voor de eerste keer een duidelijke beslissing gegeven over de afwikkeling van een periodiek verrekenbeding. Geoordeeld werd dat wanneer partijen tijdens het huwelijk niet periodiek hebben verrekend, de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt dat ook de vermogensvermeerdering, ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten van een echtgenoot is bespaard, maar ongedeeld gebleven, in de verrekening 126
Nuytinck 2005, p. 475-476. Bijvoorbeeld Rb. Leeuwarden 14 januari 2009, LJN BH0633 en Hof Amsterdam 12 mei 2009, LJN BJ4488. 128 Schoordijk 2005, p. 161. 129 Schoordijk 2005, p. 166. 130 Dit stellen Schonewille & Steegmans 2011, p. 189. 131 HR 7 april 1995, NJ 1996, 486, (Vossen/Swinkels). 127
23
moet worden betrokken.132 De Hoge Raad heeft later deze beslissing in meerdere uitspraken herhaald. Wat daarentegen niet herhaald werd is de wijze waarop een periodiek verrekenbeding volgens de Hoge Raad zou moeten worden afgewikkeld, dat is na het arrest Vossen/Swinkels nooit meer herhaald. 3.4.2
Rensing/Polak
Een bekende uitspraak over periodieke verrekenbedingen is gedaan door de Hoge Raad in Rensing/Polak, waarin werd aangegeven dat echtgenoten over het algemeen niet verrekenen zo lang de huwelijkse samenleving voortduurt.133 In het arrest Rensing/Polak kwam de Hoge Raad tot een relativering van de betekenis van de vervaltermijn die aan een periodiek verrekenbeding is verbonden. De Hoge Raad besliste dat een beroep op een vervalbeding in beginsel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, tenzij de echtgenoot die zich op het beding beroept bewijst en omstandigheden stelt die een beroep op het beding rechtvaardigen.134 Na dit arrest werd in de jurisprudentie aangenomen dat een vervalbeding opgenomen in een periodiek verrekenbeding in beginsel geen gevolgen heeft voor de aanspraak op verrekening bij echtscheiding.135 Een recentere uitspraak over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden met een (periodiek) verrekenbeding is HR 10 juli 2009136, waarin de kernbepalingen van Vossen/Swinkels terugkomen. In deze uitspraak hadden partijen het tijdens het huwelijk te verrekenen inkomen belegd in een woning, die een der partijen geruime tijd voor het huwelijk in eigendom heeft verkregen. De rechtsvraag die in het arrest naar voren kwam is de vraag of de beleggingsleer gold of dat partijen nominaal met elkaar moesten verrekenen. Deze vraag was al meerdere keren in de literatuur naar voren gekomen.137 De Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat de beleggingsleer van toepassing is in geval er tijdens het huwelijk wordt belegd in een voorhuwelijkse woning. 3.4.3
Verrekenen van ondernemingswinsten
Een terugkerend punt in de jurisprudentie omtrent periodieke verrekenbedingen, is de vraag wat er onder het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding valt. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 augustus 2012,138 waarin partijen met uitsluiting van iedere huwelijksgemeenschap zijn gehuwd. Onenigheid ontstond tussen partijen over de vraag of het verrekenbeding dat partijen in hun akte van huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen mede ondernemingswinsten omvat in de zin van artikel 1:141 lid 4 BW. Het hof achtte het op grond van de 132
HR 7 april 1995, NJ 1996, 486, (Vossen/Swinkels), rov. 3.3.2. HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617 (Rensing/Polak). 134 Schonewille & Steegmans 2011, p. 30, commentaar bij HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617 (Rensing/Polak). 135 De Hoge Raad heeft eenmaal een beroep op een vervalbeding geldig geacht in HR 23 juni 2000, NJ 2001, 347 (OpdeWeegh/Sneek). 136 HR 10 juli 2009, NJ 2009, 377. 137 Zo streed Breederveld voor de nominaliteitsleer in ‘Het voorhuwelijksvermogen en het verrekenbeding’, EB 2005, nr. 33. Zonnenberg bepleitte de beleggingsleer in o.a. ‘Verrekenbeding en voorhuwelijks vermogen’, EB 2008, nr. 52. 138 Gerechtshof Amsterdam 14 augustus 2012, LJN BY1478. 133
24
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man niet zou hoeven afrekenen conform de wens van de vrouw. Van de door de B.V. behaalde winsten, die mede door toedoen van de vrouw tot stand zijn gekomen, is geen surplus aan de vrouw ten goede gekomen. Verrekening als bepaald in artikel 1:141 lid 4 BW diende alsnog plaats te vinden.139 Echter, de Hoge Raad heeft op 27 september 2013 de uitspraak van het hof van Amsterdam vernietigd.140 Het hof zou buiten de grenzen van de rechtsstrijd zijn getreden. De door het hof neergelegde verplichting van de man om tot verrekening over te gaan, ging verder dan hetgeen de vrouw in dit verband heeft verzocht.141
Het komt vaker in de jurisprudentie voor dat een der echtgenoten geen aanspraak kan maken op de door de andere echtgenoot opgebouwde winsten. De Hoge Raad heeft bepaald dat art. 1:141 lid 4 BW alleen ziet op gevallen waarin in de huwelijkse voorwaarden een verrekenbeding is overeengekomen dat ook ondernemingswinsten omvat en dat in die gevallen onder omstandigheden niet uitgekeerde ondernemingswinsten, die niet op naam van de tot verrekening gehouden echtgenoot wordt uitgeoefend toch moeten worden verrekend.142 Het inkomensbegrip dat aan de orde was in dit arrest was in de huwelijkse voorwaarden omschreven als ‘inkomsten uit arbeid’. Art. 1:141 lid 4 BW brengt volgens de Hoge Raad echter niet met zich mee dat het begrip ‘inkomsten uit arbeid’ in een verrekenbeding ondernemingswinsten omvat tenzij dit uitdrukkelijk zou zijn uitgesloten.143 Volgens Zonnenberg bedoelt de Hoge Raad kennelijk het volgende: ‘Als een periodiek verrekenbeding verplicht tot het verrekenen van inkomsten uit arbeid, is geen sprake van een verrekenbeding dat ook ondernemingswinsten omvat, tenzij in de huwelijkse voorwaarden (impliciet of expliciet) is aangegeven dat onder ‘inkomsten uit arbeid’ tevens ondernemingswinsten zijn begrepen’.144 Van Duijvendijk-Brand merkte naar aanleiding van dit arrest op dat de Hoge Raad nog stevig vasthoudt aan de Haviltex-maatstaf.145 Naar de mening van Zonnenberg heeft de Hoge Raad terecht de Haviltexmaatstaf expliciet naar voren geschoven, aangezien het gaat over de vraag naar de betekenis van de woorden ‘inkomsten uit arbeid’ in de huwelijkse voorwaarden. Daar waar partijen in de huwelijkse voorwaarden de vrijheid wordt geboden inhoud te geven aan het object van verrekenen, moet volgens Zonnenberg primair nagegaan worden wat partijen hebben bedoeld als dat niet uit de tekst van de huwelijkse voorwaarden duidelijk is.146
139
Gerechtshof Amsterdam 14 augustus 2012, LJN BY1478, rov. 4.14. HR 27 september 2013, NJ 2014/59. 141 HR 27 september 2013, NJ 2014/59, rov. 3.9. 142 HR 6 oktober 2006, NJ 2008, 565. 143 HR 6 oktober 2006, NJ 2008, 565, rov. 3.5.1. 144 Zonnenberg 2012, p. 124. 145 Van Duijvendijk 2007, p. 28. 146 Zonnenberg 2012, p. 124. 140
25
3.5 Werkzaamheden in de huishouding of onderneming De probleemsituatie ‘werkzaamheden in de huishouding of onderneming’ door één der echtgenoten komt voornamelijk voor bij partijen die huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld die koude uitsluiting inhouden. Deze situatie doet zich met name voor wanneer één van de echtgenoten werkt en de andere niet. Als de werkende echtgenoot een goede baan of een goedlopende onderneming heeft en de ‘thuisblijvende’ echtgenoot voor het huishouden en voor de eventuele kinderen zorgt, kan de thuisblijvende echtgenoot meeprofiteren van de inkomsten die de werkende echtgenoot vergaart zolang het huwelijk duurt. De werkende echtgenoot profiteert op zijn of haar beurt van de huishoudelijke taken en de opvoedingstaken die de thuisblijvende echtgenoot op zich neemt. Ook kan het zo zijn dat een echtgenoot gedurende het huwelijk meewerkt in de onderneming van de andere echtgenoot, zonder daarvoor een vergoeding te krijgen. Mochten partijen gaan scheiden, dan kan het zich voordoen dat de thuisblijvende echtgenoot dankzij de koude uitsluiting met lege handen achterblijft, terwijl aan de werkende echtgenoot de vermogenstoename die tijdens het huwelijk is opgebouwd, ten goede komt.147 De gevolgen kunnen dus voor één van de partijen zeer ongunstig zijn. 3.5.1
Het Baartman/Huijbers arrest
Een bekende uitspraak omtrent werkzaamheden in de huishouding, is het Baartman/Huijbers arrest.148 Huijbers en Baartman zijn van 1969 tot 1980 gehuwd geweest met uitsluiting van iedere gemeenschap. Het huis is eigendom van de vrouw, maar de man woonde er zonder enige betaling. De man verrichte echter wel reparaties en verbouwingen aan de woning, waardoor deze in waarde steeg. Na het huwelijk is de man van mening dat wegens verbeteringen aan de woning hij een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking op de vrouw heeft. De Hoge Raad oordeelde dat niet vast was komen te staan dat de bouwmaterialen uit privégeld van de man voldaan waren en in de periode dat hij het huis verbouwde was de man werkeloos en kreeg hij een uitkering. Er was niet voldaan aan het vereiste van verarming van de man. De redelijkheid en billijkheid bood evenmin mogelijkheid op reallocatie, wat naar mijn mening in deze uitspraak terecht is. Volgens Van Duijvendijk-Brand is in het geval van huishoudelijke arbeid van verrijking geen sprake. Het feit dat het leven van de werkende echtgenoot wordt veraangenaamd doordat de andere echtgenoot voor het huishouden zorgt, is naar haar mening onvoldoende om tot een ongerechtvaardigde verrijking te komen.149 Een recentere uitspraak betreffende ongerechtvaardigde verrijking is HR 5 september 2008150. In dit geval heeft de man ook werkzaamheden verricht en uitgaven gedaan ten behoeve van de verbouwing van het pand van de vrouw, waardoor de vrouw deze uitgaven heeft bespaard. Deze werkzaamheden hebben echter niet geleid tot een waardestijging van het pand. Partijen waren niet gehuwd en van een 147
Van Mourik 2009, p. 133. HR 11 april 1986, NJ 1986, 622. 149 Hidma & Van Duijvendijk-Brand 1994, p. 109-110. 150 HR 5 september 2008, NJ 2008, 481. 148
26
notariële akte was dus geen sprake. Het komt dan aan op de kwalificatie van de rechtsverhouding. De Hoge Raad oordeelde dat van een ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw ook sprake kan zijn, indien de uitgaven ten behoeve van de verbouwing voor rekening van de man zijn gekomen, ook al heeft de verbouwing niet tot een waardestijging van het pand geleid, en de vrouw zich aldus uitgaven heeft bespaard.151 In dit geval biedt de redelijkheid en billijkheid dus wél mogelijkheid op reallocatie.
Een arrest aangaande werkzaamheden in de onderneming, is het eerder onder paragraaf 3.3 genoemde Hilversumse Horeca arrest.152 De Hoge Raad oordeelde dat het enkele feit dat door de arbeidsinspanning van de vrouw het vermogen van de man is toegenomen, niet voldoende is om een tussen partijen overeengekomen uitsluiting van iedere gemeenschap niet toe te passen.153 Wel kan onbetaalde arbeid met het gevolg dat de andere echtgenoot daardoor verrijkt wordt, een natuurlijke verbintenis jegens de andere echtgenoot opleveren.154
3.6 Probleemsituaties bij de afwikkeling van partnerschapsvoorwaarden en samenlevingscontracten Aangezien huwelijk en geregistreerd partnerschap gelijk zijn gesteld155, gelden voor partnerschapvoorwaarden dezelfde vormen van uitleg en maatstaven in de jurisprudentie als voor huwelijkse voorwaarden. Bij uitleg van samenlevingscontracten moet volgens de Hoge Raad eveneens worden uitgegaan van het Haviltexcriterium.156 Daarentegen zijn er ook verschillen in de afwikkeling van huwelijkse- en partnerschapvoorwaarden en samenlevingscontracten. Een samenlevingscontract kan een goede manier zijn om de betrekkingen tussen ongehuwde partners te regelen. Echter, er zijn in de jurisprudentie ook veel voorbeelden te vinden, waarin onvrede was met de afgesproken regeling of het samenlevingscontract tot onduidelijkheden leidde. Als samenwonenden gedurende lange tijd samenleven, een gezamenlijke huishouding voeren en samen voor de opvoeding en verzorging van hun kinderen zorgen, dan lijkt hun situatie op die van echtgenoten die gehuwd zijn onder uitsluiting van iedere gemeenschap. Op een samenlevingscontract zijn echter niet dezelfde wettelijke regels van toepassing als op huwelijkse- en partnerschapvoorwaarden. Een voorbeeld is het arrest 22 september 2006.157 Een vrouw investeerde €70.000 in een woning die na het begin van de samenleving wordt gekocht en op naam van de man komt te staan. De woning is gekocht voor €270.000 en na tien jaar is de waarde van de woning €450.000. De vrouw vorderde meer dan de nominale investering en beriep zich daarbij op een in het kader van de samenlevingsovereenkomst stilzwijgend gesloten verrekenovereenkomst en op de redelijkheid en billijkheid. De samenlevingsovereenkomst moet 151
HR 5 september 2008, NJ 2008, 481, rov. 3.2. HR 25 oktober 1988, NJ 1989, 529 (Hilversumse horeca). 153 HR 25 oktober 1988, NJ 1989, 529 (Hilversumse horeca), rov. 3.2. 154 Zoals het geval was bij HR 4 december 1987, NJ 1988, 610 (Helmondse kledingbokser). 155 Op een geregistreerd partnerschap zijn de Titels 6, 7 en 8 van Boek 1 BW van overeenkomstige toepassing. 156 HR 22 september 2006, NJ 2006, 521(Vergoedingsrecht bij samenwoners). 157 HR 22 september 2006, NJ 2006, 521 (Vergoedingsrecht bij samenwoners). 152
27
worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex criteria. Een zuiver taalkundige uitleg volstaat niet. De Hoge Raad oordeelde dat het hof het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid had moeten beoordelen. De Hoge Raad laat in deze uitspraak veel ruimte om recht te doen aan de rechtspositie van de partner, die veel geïnvesteerd heeft in de vermogenstoename die uitsluitend de andere partner ten goede was gekomen. Deze ruimte wordt echter niet door iedere rechter gebruikt.158 Een ander voorbeeld is het arrest van de Hoge Raad van 14 november 2008159, waarin werd bepaald dat de afkoopsom van de alimentatie van de ex-samenwonenden niet aftrekbaar was. Dit verschil in behandeling tussen ex-echtgenoten en ex-ongehuwd en ongeregistreerd samenwonenden ten aanzien van afkoop onderhoudsverplichting houdt volgens de Hoge Raad geen ongeoorloofde discriminatie in.
3.7 Tussenconclusie Ten aanzien van de eerste hoofdlijn die volgens Schonewille in de jurisprudentie kan worden ontwaard, de natuurlijke verbintenis, zou kunnen worden vastgesteld dat er sprake is van een hoge mate van rechtszekerheid. Indien immers het bestaan van een overeenkomst niet wordt aangetoond en evenmin ten tijde van de prestatie is vastgelegd waartoe deze strekte, dan kan de echtgenoot ten gunste van wie de prestatie strekt ervan uit gaan dat aan de presterende echtgenoot geen vergoedingsrecht toekomt, omdat deze geacht wordt te hebben voldaan aan een natuurlijke verbintenis.160 In bepaalde omstandigheden is het bovendien rechtvaardig dat geen vergoedingsrecht ontstaat. Gezien het willekeurige karakter van de natuurlijke verbintenis kan echter niet altijd gesteld worden dat de uitkomst ook rechtvaardig is, aangezien deze niet in rechte kan worden opgelegd of afgedwongen. De tweede lijn die volgens Schonewille uit de jurisprudentie kan worden afgeleid, de verruimde toepassing redelijkheid en billijkheid, schippert naar mijn mening tussen de beginselen rechtszekerheid en rechtvaardigheid. Zo kunnen de bedoelingen van echtgenoten door de toepassing van de Haviltexcriteria de inhoud van de huwelijkse voorwaarden ‘overrulen’ waar het de interne werking daarvan betreft. Een afwijking op grond van de Haviltex maatstaf leidt doorgaans tot een uitspraak, die redelijk en billijk en dus ‘rechtvaardig’ is. Uit het bovenstaande kan naar mijn mening geconcludeerd worden dat in de jurisprudentie geen sprake is van een gestructureerde werkwijze in geval van uitleg van huwelijkse voorwaarden. In het volgende hoofdstuk zal daarom onderzocht worden welke werkwijze de rechtszekerheid ten goede komt.
158
Schonewille & Steegmans 2011, p. 248, commentaar HR 22 september 2006, NJ 2006, 521. HR van 14 november 2008, RFR 2009, 3. 160 Schonewille 2012, p. 225. 159
28
4.
Rechtszekerheid versus Rechtvaardigheid
In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de beginselen ´rechtszekerheid´ en ´rechtvaardigheid’. Zoals in de voorgaande hoofdstukken is beschreven leidt de aanpak van de Hoge Raad ertoe dat slechts in enkele gevallen zowel de rechtvaardigheid als de rechtszekerheid worden gediend. Naar mijn mening zou de werkwijze van de rechter eigenlijk tot doel moeten hebben om de rechtvaardigheid en rechtszekerheid in evenwicht te brengen en daarmee bevredigende beslissingen te geven.161 In dit hoofdstuk zal onderzocht worden welke mogelijke oplossingen er geboden kunnen worden om de rechtszekerheid en rechtvaardigheid meer in evenwicht te brengen. In de volgende paragrafen zullen daarom allereerst enkele mogelijke oplossingen worden besproken betreffende de problematiek van de uitleg van huwelijkse voorwaarden die worden gegeven vanuit de literatuur. Daarna zullen enkele maatregelen worden genoemd om de rechtszekerheid al vanaf het begin, namelijk bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden, te kunnen waarborgen.
4.1 Mogelijke oplossingen voor de problematiek betreffende de uitleg van huwelijkse voorwaarden 4.1.1
Standaarduitleg
In de literatuur worden enkele aanbevelingen gedaan betreffende de uitleg van huwelijkse voorwaarden. Als het gaat om de problematiek die naar voren komt bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden, ziet Van Duijvendijk-Brand twee oplossingen. De eerste oplossing houdt de zogenaamde ‘standaarduitleg’ in, die in aanmerking komt indien in een groot aantal gevallen hetzelfde probleem speelt. Als voorbeeld noemt Van Duijvendijk-Brand de standaarduitleg voor huwelijkse voorwaarden die een verplichting tot periodieke verrekening van het overgespaarde inkomen voor echtgenoten inhouden, waaraan tijdens het huwelijk geen gevolg is gegeven. De Hoge Raad hanteert namelijk bij de uitleg van niet nagekomen periodieke verrekenbedingen op tal van punten een standaard uitleg. Van Duijvendijk-Brand vraagt zich af hoe dat kan worden verenigd met de rechtspraak van de Hoge Raad, waarin het Haviltexcriterium nog steeds de toepasselijke maatstaf voor uitleg is. Van Duijvendijk-Brand is van mening dat de verklaring hiervoor is dat de Hoge Raad een leemte in het contract aanvult. Deze leemte zou zijn ontstaan door een combinatie van factoren. Allereerst is tijdens het huwelijk niet verrekend en is het recht op verrekening blijven bestaan. Een beroep op de vervalbeding is over het algemeen immers in strijd met de redelijkheid en billijkheid, zoals bepaald in Rensing/Polak.162 Daarnaast voorzien de huwelijkse voorwaarden vaak niet in een eindafrekening, aangezien de huwelijkse voorwaarden juist een periodieke verrekening inhouden. Volgens Van Duijvendijk-Brand heeft de keuze van de Hoge Raad om in Rensing/Polak het beroep op 161 162
Schonewille 2012, p. 227. HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617 (Rensing/Polak).
29
een vervaltermijn in de huwelijkse voorwaarden als regel naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten, een leemte gecreëerd in alle huwelijkse voorwaarden die een periodiek verrekenbeding met een vervaltermijn inhouden. De situatie zou vergelijkbaar zijn met die van een wijziging van een overeenkomst op grond van artikel 6:258 BW, waarin een rechter bevoegd is een overeenkomst te wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk te ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden. Als ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van een partij niet kan worden verlangd, zal de rechter bij de inhoud van zijn beslissing zoveel mogelijk moeten aansluiten bij hetgeen partijen reeds aan rechtsgevolgen hebben geregeld of in de overeenkomst besloten lag.163 Hetzelfde doet de Hoge Raad volgens Van Duijvendijk-Brand met zijn standaarduitleg; de Hoge Raad geeft namelijk een uitleg die aansluit bij ‘de aard van het beding’. Door de ‘tenzij’ clausule aan het slot van de standaarduitleg wordt volgens Van-Duijvendijk-Brand tevens een opening gelaten voor een afwijkend oordeel in individuele gevallen, wat dan weer geheel overeenstemt met de Haviltex maatstaf.164 4.1.2
‘Haviltex met een twist’
De andere oplossing die Van Duijvendijk-Brand aandraagt is de ‘Haviltex met een twist’ methode. Bij het toepassen van de Haviltexmaatstaf wordt dan gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de betrokken overeenkomst naar haar aard derden raakt die verwachtingen op de overeenkomst zullen baseren.165 De Haviltex-regels worden dan toegepast in een meer geobjectiveerde gedaante. Primair blijft het nog steeds gaan om het achterhalen van de gemeenschappelijke partijbedoeling, maar als deze niet gesteld of bewezen is, komt het subsidiair aan op de betekenis die redelijke personen van gelijke hoedanigheid als partijen in dezelfde omstandigheden daaraan zouden hebben toegekend.166 Als voorbeeld noemt Van Duijvendijk-Brand de door mij in het vorige hoofdstuk beschreven uitspraak van 6 oktober 2006.167 Het ging in deze zaak om de uitleg van het in het periodieke verrekenbeding opgenomen begrip ‘inkomsten uit arbeid’. De wetgever heeft de invulling van het begrip inkomen overgelaten aan partijen in samenspraak met hun notaris. In de tekst van de bepaling hebben partijen expliciet een beperking aangebracht tot het inkomen uit arbeid. Daarnaast baseerde het hof zijn uitleg op een aantal feiten en omstandigheden, namelijk dat het voor beide partijen een tweede huwelijk betrof, partijen bewust hebben gekozen voor het aangaan van hun huwelijkse voorwaarden en dat de man al vóór de huwelijksdatum een besloten vennootschap had. Niet gesteld of gebleken is dat de notaris geen toelichting heeft gegeven op de huwelijkse voorwaarden en de consequenties daarvan voor partijen. De vrouw was op de hoogte van het feit dat de man zijn onderneming exploiteerde in de vorm van een BV en zij had zich er van bewust moeten zijn dat ondernemingswinst niet gelijk kan 163
MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 974. Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 397. 165 Du Perron noemde dat in zijn noot onder HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 503 “Haviltex with a twist”. 166 Van Duijvendijk-Brand, 2007, p. 388- 397. 167 HR 6 oktober 2006, NJ 2008, 565. 164
30
worden gesteld aan inkomen uit arbeid. De man heeft zich daarnaast een redelijk inkomen uitgekeerd en de vrouw heeft geen rechtens relevante feiten en omstandigheden gesteld die een ruimere interpretatie van het in de overeenkomst opgenomen inkomensbegrip rechtvaardigen. Volgens Van Duijvendijk-Brand zijn dit geobjectiveerde subjectieve omstandigheden en past het Hof hier de ‘Haviltex met een twist’ methode toe.168 Schonewille is van mening dat in bovenstaande zienswijze van Van Duijvendijk-Brand tot op zekere hoogte wordt verdisconteerd dat niet de bedoelingen van de echtgenoten, maar de bedoelingen en opvattingen van de notaris ten grondslag hebben gelegen aan de huwelijkse voorwaarden.169 De ‘Haviltex met een twist’ uitleg’ gaat naar het oordeel van Schonewille echter niet ver genoeg. Volgens Schonewille zou er door de toepassing van de Haviltexcriteria in beginsel een ruimte voor de rechter bestaan om tot een evenwichtige uitleg te komen, die zowel leidt tot een rechtvaardige uitkomst als de rechtszekerheid dient. Naar zijn mening houdt de rechter echter vast aan zijn uitgangspunt dat geen onderscheid mag worden gemaakt tussen de interne en externe werking van huwelijkse voorwaarden.170
4.2 Mogelijkheden tot vergroting van de rechtszekerheid In de literatuur worden tevens enkele aanbevelingen gedaan om de rechtszekerheid al in een vroeg stadium te kunnen waarborgen. De notaris speelt hierbij een belangrijke rol. Een vraag die centraal staat is of door ieder van de echtgenoten bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden voldoende rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de andere echtgenoot. Vranken verbindt aan dit rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij de term ‘zorgplicht’. Deze zorg voor elkaar betreft de actieve zijde van het rechtsbeginsel solidariteit.171 De omvang van deze zorgplicht is echter niet op voorhand te bepalen, omdat verschillende omstandigheden hierbij een rol spelen, zoals de aard van de huwelijksverhouding en onderliggende verhoudingen tussen partijen.172 4.2.1
Rechtszekerheid en de rol van de notaris hierbij
De beste manier om bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden de rechtszekerheid zoveel mogelijk te waarborgen, is ervoor te zorgen dat de rechtszekerheid vanaf het allereerste moment in acht wordt genomen. De notaris moet de vermogensrechtelijke situatie van beide echtgenoten helder voor ogen hebben en hij moet op de hoogte zijn van hun wensen met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden. De notaris zal de rechtsgevolgen van het gekozen stelsel moeten uitleggen en 168
Van Duijvendijk-Brand, 2007, p. 388- 397. Schonewille 2012, p. 225. 170 Schonewille 2012, p. 230. 171 Vranken 2000, p. 151. 172 Schonewille 2011, p. 29. 169
31
echtgenoten moeten bewust voor dit stelsel kiezen. Daarnaast worden aanstaande echtgenoten zich steeds bewuster van het feit dat niet alle huwelijken stand houden. Ze realiseren zich dat ondanks alle goede intenties, een groot aantal huwelijken eindigt in echtscheiding ruim vóór het tijdstip waarop de ene echtgenoot de andere ontvalt door overlijden. De wens ook de vermogensrechtelijke gevolgen van een eventuele echtscheiding bij huwelijkse voorwaarden voorafgaande aan de huwelijkssluiting te regelen, wordt ook wel divorce estate planning genoemd. Binnen het notariaat is sprake van een groeiende belangstelling voor het specialisme familienotaris ‘ nieuwe stijl’.173 Zo zouden aanstaande echtgenoten bij het opstellen van hun huwelijkse voorwaarden al afspraken kunnen maken met betrekking tot echtscheiding, zoals nahuwelijkse alimentatieverplichtingen. De advocaat of notaris kan hen daarbij begeleiden.174 Wat tevens de rechtszekerheid zou versterken is als de notaris een melding zou maken in de huwelijkse voorwaarden van hetgeen wat besproken is. Wanneer het dan tot een echtscheiding zou komen, dan zijn de bedoelingen van partijen bij het opstellen van de akte van huwelijkse voorwaarden duidelijker. Daarnaast is het vanuit bewijsrechtelijk oogpunt aan te bevelen om een staat van aanbrengsten aan de akte van huwelijkse voorwaarden te hechten, waaruit blijkt welke echtgenoot welk goed ten huwelijk heeft aangebracht.175 Een verregaandere mogelijkheid is om video opnames te maken van het gesprek met de notaris. De bedoelingen van partijen worden dan vastgelegd op band en het volledige gesprek zou dan in geval van echtscheiding terug te zien zijn. In verband met de privacy van zowel de echtgenoten als de notaris moet vooraf wel toestemming zijn gevraagd voor de opname. De opname moet dan naar mijn mening worden bewaard bij de huwelijkse voorwaarden. 4.2.2
Vragenlijst vooraf
Er zijn notarissen die vóórdat de eerste bespreking over de huwelijkse voorwaarden plaatsvindt, aan de echtgenoten formulieren toezenden die zij moeten invullen en retourneren. Deze formulieren bevatten vragen over wat echtgenoten wel en niet willen regelen in hun huwelijkse voorwaarden. Op deze manier worden partijen gedwongen om na te denken en zich uit te spreken over wat zij met de huwelijkse voorwaarden willen regelen.176 Het is de vraag of het uitreiken van een dergelijke vragenlijst verplicht zou moeten worden gesteld. Naar mijn mening zou een dergelijke maatregel juist bijdragen aan een betere voorlichting vooraf, aangezien partijen dan bewuster omgaan met hun huwelijkse voorwaarden.
173
Getuige de in april 2006 gehouden studiedag en het jaarverslag van de KNB over 2005. Schonewille, ‘De voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst revisited. Of: het belang van het opnemen van een considerans in huwelijkse voorwaarden’, WPNR 2007, 6699. 175 Meijer 2008, p. 68. 176 Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 397. 174
32
4.2.3
Considerans
Een andere mogelijkheid is om in de akte van huwelijkse voorwaarden een considerans op te nemen waarin partijen in eigen woorden omschrijven wat zij wel en niet beogen met de huwelijkse voorwaarden.177 In de considerans kunnen de achtergronden van de te maken afspraken worden toegelicht. De considerans is geen onderdeel van de huwelijkse voorwaarden als zodanig, maar geeft in andere bewoordingen weer wat de bedoeling van de huwelijkse voorwaarden is. Een dergelijke considerans zou een oplossing voor de problematiek betreffend de uitleg van huwelijkse voorwaarden kunnen bieden, aangezien de partijbedoelingen op deze manier duidelijk zijn neergelegd. Naar mijn mening zou de tekst door de echtgenoten gezamenlijk moeten worden opgesteld, althans in goed overleg worden samengesteld.178 Zonnenberg zou graag een considerans in iedere akte van huwelijkse voorwaarden zien. Bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden gaat het namelijk om hetgeen partijen bedoeld hebben en dat kan helder in een considerans worden opgenomen. Zo wordt volgens Zonnenberg voorkomen dat de rechter in de echtscheidingsprocedure moet gaan ‘Haviltexen’.179 De considerans moet wel geheel met de bepalingen die in de huwelijkse voorwaarden worden genoemd consistent geformuleerd zijn. Er moet duidelijk worden gemaakt wat partijen voor ogen staat, zeker wanneer zij al in hun huwelijkse voorwaarden afspraken wensen te maken over bijvoorbeeld nahuwelijkse alimentatie. De notaris draagt er dan volgens Schonewille zorg voor dat partijen zich volledig bewust zijn van hetgeen zij op dit punt overeenkomen en moet hiervan op heldere wijze melding maken in de considerans.180 Ingeval een niet-wijzigingsbeding wordt toegevoegd, dient de familienotaris met partijen uitvoerig stil te staan bij alle voorzien- en/of denkbare toekomstige ontwikkelingen of ingrijpende wijzigingen van de omstandigheden. Vervolgens moet in de huwelijkse voorwaarden duidelijk worden gemaakt of deze al dan niet aanleiding zullen zijn voor het wijzigen van hetgeen door partijen is overeengekomen. Een zeer genuanceerd niet-wijzigingsbeding is in dit geval wenselijk, om te voorkomen dat de rechter uiteindelijk alsnog de huwelijkse voorwaarden moet gaan uitleggen.181
4.3 Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ In 2011 is naar aanleiding van een motie in de Tweede Kamer waarin de Minister Van Justitie werd verzocht om een wettelijke regeling te treffen teneinde onbillijke gevolgen tegen te gaan voor gehuwden die in hun huwelijkse voorwaarden ‘koude uitsluiting’ overeen zijn gekomen, een 177
Van Duijvendijk-Brand 2007, p. 397. Mellema-Kranenburg 2010. 179 Aldus Zonnenberg in H. Van Wermeskerken, ‘Huwelijkse voorwaarden; een moeilijk product’, Notariaat Magazine editie 121, december 2011. 180 Schonewille 2007, 161-168. 181 Schonewille 2007, 161-168. 178
33
onderzoek ingesteld. Er werd onderzoek gedaan naar de materiële problemen en onbillijkheden die kunnen ontstaan bij de beëindiging van een dergelijke relatie en bij de beëindiging van een langdurige duurzame relatie van ongehuwde en niet geregistreerde samenwoners.182 Het doel van het onderzoek was het inzichtelijk maken van de problematiek van de koude uitsluiting en het geven van mogelijke oplossingen. Uit het onderzoeksrapport kwamen een aantal instrumenten naar voren, die volgens de onderzoekers potentieel interessant zouden zijn voor de Nederlandse wetgever. Zo zou kunnen worden gedacht aan voorlichting vooraf in de vorm van een afzonderlijk en onafhankelijk deskundig advies aan iedere echtgenoot aan de hand van een in de wet opgenomen lijst van onderwerpen die tijdens deze voorlichting aan de orde moeten komen. Dit is momenteel in Australië het geval. De deskundige die de voorlichting geeft, dient de inhoud daarvan in een verslag neer te leggen. Bij de ondertekening van hun huwelijkse voorwaarden moeten beide partijen aan de notaris een certificaat van hun eigen voorlichting overleggen.183 Een ander instrument is de mogelijkheid van een rechterlijke billijkheidscorrectie ingeval de bepalingen van de huwelijkse voorwaarden door de veranderde omstandigheden extreem ongunstig zijn geworden voor de kinderen van beide partijen of van de verzorgende ouder. Een dergelijke correctie kent men tevens in Australië. Dit is echter een specifieke billijkheidscorrectie. Volgens de onderzoekers is ook een meer algemene billijkheidscorrectie mogelijk, welke de mogelijkheid zou inhouden om huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting opzij te zetten of aan te passen indien die onredelijk zijn in het licht van alle omstandigheden van het geval.184 Bij bovenstaande instrumenten kunnen echter ook kanttekeningen worden geplaatst. Zo zal het instrument van afzonderlijke voorlichting leiden tot hogere kosten. En bij de Australische en Zweedse oplossingen dient de vrouw de overgenomen woning wel te kunnen financieren.185 De genoemde oplossingen zijn dus nog niet ideaal. Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord wat bijvoorbeeld een billijkheidscorrectie toevoegt aan de huidige wettelijke instrumenten. Een wijzigingsbevoegdheid ligt namelijk inhoudelijk dicht bij de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) en de wijziging op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW). Uit het rapport blijkt dat men de meeste heil ziet in verbetering van de voorlichting. Een rechterlijke billijkheidscorrectie zou namelijk tot rechtsonzekerheid kunnen leiden (zoals de situatie in Engeland laat zien, waar geen wettelijk geregeld huwelijksvermogensrecht bestaat en de rechter een verregaande discretionaire bevoegdheid toekomt).186
Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ 2010, p. 183. Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ 2010, p. 183. 184 Kabinetsreactie Onderzoeksrapport ‘koude uitsluiting’ 2011, p.8. 185 Verhagen 2012. 186 Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ 2010, p. 108. 182 183
34
Op 26 september 2011 heeft Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven, een kabinetsreactie gegeven op het rapport.187 In zijn reactie stelde Teeven dat de partijautonomie van (aanstaande) echtgenoten en de eigen verantwoordelijkheid voorop staat. Tevens wijst hij op de algemeen vermogensrechtelijke leerstukken op grond waarvan eenmaal gemaakte afspraken kunnen worden aangetast. Hij heeft afwijzend gereageerd op de voorgestelde afzonderlijke voorlichting voor aanstaande echtgenoten. De staatssecretaris ziet namelijk geen reden om de voorlichting over de bijzondere aard van huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting te verankeren in de wet. Volgens de staatssecretaris is de notariële voorlichting thans met voldoende waarborgen omkleed (namelijk art. 43 Wet op het notarisambt en het arrest Groningse huwelijkse voorwaarden). Tevens was de staatssecretaris terughoudend ten aanzien van invoering van een billijkheidscorrectie. De staatssecretaris achtte een specifieke wettelijke verplichting in strijd met ons wettelijk stelsel.188 Dit heeft ertoe geleidt dat er geen wijziging is gekomen.
4.4 Prenups Als we kijken naar het buitenland kan ook een voorbeeld worden genomen aan de Verenigde Staten. Daar is het gebruikelijk om voorafgaand aan het huwelijk ‘prenups’ op te stellen. In prenups wordt meer vastgelegd dan alleen afspraken over het vermogen. Gesteld kan worden dat wij in Nederland ook meer gebruik zouden moeten maken van ‘prenups’. Zo zou al voor het huwelijk stil kunnen worden gestaan bij wat er in de toekomst kan gebeuren, zoals de zorgverdeling voor kinderen en de verantwoordelijkheid voor het gezinsinkomen.189 Bovenstaande nieuwe vorm van het maken van huwelijkse voorwaarden is zich aan het ontwikkelen in Nederland. In plaats van een akte met alleen een juridische tekst moet er bij prenups in de akte gebruik worden gemaakt van de eigen bewoordingen van cliënten. Partijen zijn zich zo meer bewust van de inhoud van hun huwelijkse voorwaarden. Ook zou naar mijn mening bij het opstellen van prenubs, naast een notaris, een advocaat-mediator een nuttige rol kunnen vervullen. De advocaat of notaris moet de techniek beheersen om, via mediation, de wensen van beide partners aan de oppervlakte te brengen. Prenubs moeten zorgen voor een ‘huwelijkscontract op maat’, dat tot stand komt aan de hand van maximale juridishe informatie en na goed overleg tussen de beide partners en hun adviseurs.190
Bij het opmaken van prenups speelt de vraag of er grenzen mogen worden gesteld aan hetgeen echtgenoten in hun huwelijkse voorwaarden mogen regelen. Hoe gedetailleerd mogen prenups zijn? Zoals in hoofdstuk 2 genoemd mogen oorwaarden mogen niet in strijd zijn met dwingend recht,
Kabinetsreactie Onderzoeksrapport ‘koude uitsluiting’ 2011, p. 1-17. Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ 2010. 189 Aldus mr. D.J.D. Kentie en mr. A.J.Y.M. Thomas in ‘prenups’,
. 190 Zonnenberg 2014, p. 223-224. 187 188
35
openbare orde of de geode zeden.191 Daarnaast zijn er volgens Zonnenberg als het gaat over de regeling van ieders vermogenspositie weinig belemmeringen, behalve dan datgene wat de een of de ander via een uitsluitingsclausule heeft verkregen.192 Een discussiepunt in de literatuur blijft het opnemen van een alimentatieregeling in de huwelijkse voorwaarden. Naar de mening van Zonneberg staat echter noch ons wettelijk stelsel noch de jurisprudentie eraan in de weg dat in huwelijkse voorwaarden een (partner)alimentatieregeling wordt opgenomen.193
4.5 Tussenconclusie Als het gaat om de problematiek die naar voren komt bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden, ziet Van Duijvendijk-Brand twee oplossingen. De eerste oplossing houdt de zogenaamde ‘standaarduitleg’ in en de tweede oplossing is de Haviltex met een ‘twist’ methode. De Haviltex-regels worden dan toegepast in een meer geobjectiveerde gedaante, zoals bijvoorbeeld naar voren komt in de uitspraak van de Hoge Raad op 6 oktober 2006.194 Daarnaast kunnen nog oplossingen worden genoemd om de rechtszekerheid te vergroten en de problemen die achteraf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden kunnen ontstaan, te verkleinen. De beste manier om bij de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden de rechtszekerheid zoveel mogelijk te waarborgen, is ervoor te zorgen dat de rechtszekerheid vanaf het allereerste moment wordt gewaarborgd. De notaris speelt hierbij een belangrijke rol. Hij zou partijen vóór de eerste bespreking een vragenlijst in kunnen laten vullen, om partijen te dwingen vooraf na te denken over hun huwelijkse voorwaarden. Een goede voorlichting van de notaris is tevens van groot belang. Daarnaast is het van belang om in de akte van huwelijkse voorwaarden een considerans op te nemen waarin de partijbedoelingen worden neergelegd. Uit het onderzoeksrapport betreffende ‘koude uitsluiting’ naar voren dat de oplossing voor problemen veroorzaakt door koude uitsluiting wordt gezocht in betere voorlichting vooraf, eventueel zelfs aangevuld met volledige disclosure, of een billijkheidscorrectie achteraf.195 Uit het onderzoeksrapport kan geconcludeerd worden dat er een zichtbare trend is dat wetgevers zich steeds meer genoodzaakt voelen om ongehuwde samenlevers enige bescherming te bieden tegen vermogensrechtelijke problemen.196 Staatssecretaris Teeven gaat echter niet mee in deze trend.197
191
Art. 1:121 lid 1 BW. Zonnenberg 2014, p. 223-228. 193 Zonnenberg 2014, p. 228. 194 HR 6 oktober 2006, NJ 2008, 565. 195 Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ 2010. 196 Onderzoeksrapport ‘Koude uitsluiting’ 2010. 197 Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 29, p. 2. 192
36
5.
Rechtsvergelijking
Om te kijken hoe met de in de eerdere hoofdstukken besproken knelpunten en probleemsituaties met de uitleg van huwelijkse voorwaarden in het buitenland wordt omgegaan, zal een rechtsvergelijking worden gemaakt met het Duitse huwelijksvermogensrecht. Ik heb gekozen voor een rechtsvergelijking met Duitsland, omdat het Nederlandse en het Duitse rechtsstelsel tot dezelfde rechtsfamilie behoren.198 Tevens is de structuur van het Duitse rechtsstelsel door enkele overlappingen goed te vergelijken met het Nederlandse stelsel, waardoor een eventuele oplossing voor een probleem ook zou kunnen worden toegepast in het Nederlandse systeem.199
5.1 Civil-law versus Common-law landen Het grootste gedeelte van de Europese civil law-landen (continentaal-West-Europees privaatrecht) heeft een wettelijk stelsel van beperkte gemeenschap van goederen of een stelsel van uitgestelde gemeenschap of een verrekenstelsel. De common law-landen200 hebben vaak een stelsel van scheiding van goederen. In deze landen wordt door een correctiemechanisme in de vorm van rechterlijke ‘reallocatie’ van vermogen in materieel opzicht nagenoeg hetzelfde resultaat bereikt als in de civil law-landen. De landen van continentaal Europa hebben een lange traditie van contractuele stelsels naast het wettelijke stelsel, waardoor het mogelijk is om door middel van huwelijkse voorwaarden te kiezen voor een stelsel van scheiding van goederen. Sommige landen hebben de inrichting van dergelijke regimes wettelijk geregeld, andere landen hebben dit overgelaten aan de partijen zelf en hun juridisch adviseurs. Wel is het volgens Verhagen zo dat in nagenoeg alle Westerse landen wettelijke huwelijksgoederen- en alimentatiestelsels (mede) fungeren als compensatiemechanisme voor de nadelige gevolgen van ongelijke verdeling van onbetaalde zorgarbeid en huishoudelijke arbeid enerzijds en betaalde arbeid anderzijds.201 Het merendeel van de Europese civil law-landen schrijft voor huwelijkse voorwaarden notariële tussenkomst voor. In de meeste Europese civil law-landen bestaan geen bijzondere mogelijkheden voor de aantasting van onbillijk uitwerkende huwelijkse voorwaarden. Enkele landen in Europa zijn echter tot een andere benadering overgegaan, waarbij het de rechter is toegestaan om in geval van extreme onbillijkheden in gevallen van koude uitsluiting de huwelijkse voorwaarden te corrigeren. Deze flexibele benadering is waarneembaar in onder andere Duitsland, Zwitserland en een aantal Oost-Europese landen.202 In al deze landen, behalve Duitsland, is deze mogelijkheid van een rechterlijke billijkheidscorrectie verankerd in de wet. In Duitsland is deze mogelijkheid door de 198
Oderkerk 1999, p 52-54. Schonewille 2012, p. 162. 200 Landen zoals Engeland, Australië en Nieuw-Zeeland en Anglo-Amerikaans recht. Onderzoeksrapport Koude uitsluiting 2010, p. 138. 201 Verhagen 2012. 202 Rapport ‘Koude uitsluiting 2010’, p. 185. 199
37
rechtspraak zelf gecreëerd.203 De vorm en de reikwijdte van deze correctiemogelijkheid verschilt echter aanzienlijk per land. In de onderzochte common law-landen daarentegen zijn de gronden voor correctie ruim en dragen zij geen uitzonderlijk karakter.204
5.2 Het Duitse huwelijksvermogensrecht Het Duitse ‘Bürgerliches Gesetzbuch’ (or BGB) kent drie grondvormen van huwelijksvermogensrecht. Indien partijen geen afwijkende voorwaarden treffen, geldt als wettelijk stelsel de ‘Zugewinngemeinschaft’. Dit is een stelsel van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met aanwasvereffening.205 Bij het einde van het huwelijk wordt voorzien in een verrekening van de vermogenstoename, die tijdens het huwelijk is ontstaan. Deze verrekening is obligatoir van karakter en leidt tot een ‘Ausgleichanspruch’ van de ene echtgenoot jegens de andere.206 Naast de Zugewinngemeinschaft kent het Duitse stelsel nog de ‘Gütertrennung’en de ‘Gütergemeinschaft’.207 Voor deze twee keuzestelsels bevat de wet een modelregeling die door partijen kan worden overgenomen in de huwelijkse voorwaarden, maar waar ook van kan worden afgeweken.208 Bij Gütertrennung is er sprake van een vrijwel volledige scheiding van vermogens van de beide echtgenoten. Zo zijn beide echtgenoten zelfstandig bestuursbevoegd en zelf aansprakelijk voor de schulden die zij aangaan.209 De gütergemeinschaft is een gemeenschap van goederen die enige gelijkenis vertoont met de Nederlandse wettelijke gemeenschap van goederen, maar de gemeenschap wordt aangegaan bij huwelijkse voorwaarden.210 De goederen die ten tijde van het sluiten van het huwelijk aanwezig zijn, alsmede de goederen die tijdens het huwelijk worden verworven, vormen samen het ‘Gesamtgut’.211
5.3 Het Duitse echtscheidingsrecht Het Duitse echtscheidingsrecht kent regelingen op het gebied van onderhoudsverplichtingen en een verplichting om de door de echtgenoten tijdens hun huwelijk opgebouwde rechten en aanspraken met betrekking tot pensioen en arbeidsongeschiktheid ten tijde van de echtscheiding te verrekenen (‘Versorgungsausgleich’).212 De uitkeringen van levensonderhoud waarop de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot bij echtscheiding aanspraak kan maken, worden onderscheiden in zes categorieën; waaronder de verzorging van de gezamenlijke kinderen, ouderdom, ziekte of een gebrek van de ene Rapport ‘Koude uitsluiting’ 2010, p. 185. Verhagen 2012. 205 Süβ & Ring 2012, p. 415. Paragrafen 1363 t/m 1390 BGB. 206 Schonewille 2012, p. 165-166. 207 Süβ & Ring 2012, p. 416. 208 Schonewille 2012, p. 166. 209 §1414 BGB. 210 §1416 e.v. BGB. 211 Schonewille 2012, p. 166. 212 Schonewille 2012, p. 168. 203 204
38
echtgenoot, onderhoud omdat de desbetreffende echtgenoot niet of slechts gedeeltelijk erin slaagt om inkomen te verwerven, onderhoud dat de gerechtigde echtgenoot in staat stelt ziektekosten- en pensioenvoorzieningen te treffen, onderhoud dat de echtgenoot in staat stelt om een opleiding te volgen en de verdiencapaciteit te vergroten of doordat deze echtgenoot andere redenen of gronden kan aanvoeren waarom betaling van alimentatie redelijk zou zijn.213 Echtgenoten kunnen in hun huwelijkse voorwaarden afspraken maken betreffende bovenstaande onderhoudsverplichtingen. Op grond van §1578b BGB kan de vastgestelde onderhoudsaanspraak worden gematigd of in tijd worden beperkt in het geval deze onredelijk zou uitpakken. De Duitse rechter speelt een actieve rol ter zake van de door echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden gemaakte afspraken, in het kader van het ‘Kernbereich des Scheidungsfolgenrechts’.214 Bijzonder problematisch zijn huwelijkse voorwaarden die naar de rechtspraak van de BGH in het ‘kernbereich’ ingrijpen. Hiertoe behoren de in de vorige alinea besproken onderhoudsverplichtingen. Deze wettelijke regelingen behoren tot het ‘kerngebied’ van de regelgeving terzake de echtscheidingsgevolgen.215 5.3.1
Wirksamkeitskontrolle en Ausübungskontrolle
In het Duitse system kan een onderscheid worden gemaakt tussen de ‘Wirksamkeitskontrolle’216 en de ‘Ausübungskontrolle’217.218 De Wirksamkeitskontrolle heeft betrekking op de omstandigheden die bestonden ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden (beoordeling ex tunc).219 De Ausübungskontrolle ziet ook op de situatie zoals deze zich voordeed bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden, maar de beoordeling vindt plaats in het licht van de situatie ten tijde van de echtscheiding (toetsing ex nunc).220 De Ausübungskontrolle vindt volgens Schonewille plaats in het spanningsveld tussen de feiten waarmee idealiter rekening had moeten worden gehouden bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden en de ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan tot aan ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. 221 De Wirksamkeitskontrolle en de Ausübungskontrolle hebben volgens Schonewille door uitspraken van het Bundesverfassungsgericht (BVerfG) en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie van het Bundesgerichtshof (BGH) een nieuwe inhoud gekregen wat betreft de toetsing van huwelijkse voorwaarden.222 Het BGH heeft beide beoordelingen duidelijk van elkaar kunnen scheiden. De Wirksamkeitskontrolle voert de rechter uit bij de beantwoording van de vraag of hetgeen ten tijde van het sluiten van de huwelijkse voorwaarden werd overeengekomen, wegens strijd met de goede zeden 213
Boele-Woelki e.a. 2003, p. 93. Süβ & Ring 2012, p. 439. 215 Süβ & Ring 2012, p. 439. 216 §138 lid 1 BGB. 217 §242 BGB. 218 Süβ & Ring 2012, p. 439. 219 Süβ & Ring 2012, p. 439. 220 Schonewille 2012, p. 174. 221 Schonewille 2012, p. 174. 222 Schonewille 2012, p. 198. 214
39
mogelijk geheel of gedeeltelijk niet kan worden gehandhaafd, derhalve nietig is en vervangen dient te worden door wettelijke regelingen. Toekomstige ontwikkelingen blijven buiten beschouwing. Bij de Ausübungskontrolle wordt er gekeken naar de situatie op het moment van echtscheiding en worden de maatstaven van redelijkheid en billijkheid gehanteerd. Dit gebeurt echter wel binnen de door het BGH gestelde kaders. Bij deze toets kan wat er tijdens het huwelijk is voorgevallen wel relevant zijn. Brambring stelt dat het bij de Ausübungskontrolle niet om een billijkheidstoets als zodanig gaat, maar dat het gaat om een zo terughoudend mogelijke beoordeling door de rechter.223
5.4 Rechtsvergelijking Volgens Schonewille zou de in de Duitse rechtspraak ontwikkelde zienswijze goed inpasbaar zijn in het Nederlandse recht en daarbij ook ten dele aansluiten.224 Concreet zou dit betekenen dat in de eerste plaats een toetsing van de huwelijkse voorwaarden ex tunc plaatsvindt, die er onder omstandigheden toe kan leiden dat deze als zijnde nietig worden beschouwd wegens strijd met de goede zeden in de geactualiseerde interpretatie daarvan. Het bestaande artikel 1:121 lid 1 BW zou hiervoor de grondslag kunnen vormen. Vervolgens vindt een toetsing ex nunc plaats, bij welke tweede toetsing de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 2 BW centraal staan.225 Bij beide beoordelingen gaat het om het achterhalen van de bedoelingen van de echtgenoten met hun huwelijkse voorwaarden. Indien hun bedoelingen niet duidelijk blijken uit de bewoordingen, dient de rechter zich te richten op het feitelijk gedrag van de echtgenoten. In de eerste toets zou dan het feitelijk gedrag dat echtgenoten zich hadden voorgenomen bij het sluiten van de huwelijkse voorwaarden, worden vergeleken met de inhoud van de voorwaarden. Bij de tweede toets zou het dan gaan om de vraag of het daadwerkelijk vertoonde gedrag tijdens het huwelijk ertoe leidt dat mogelijk geen beroep mag worden gedaan op een of meer bepalingen uit de huwelijkse voorwaarden.226
5.5 Tussenconclusie Gesteld kan worden dat de in de Duitse rechtspraak ontwikkelde zienswijze mijns inziens goed inpasbaar zou zijn in het Nederlandse recht, in de vorm van twee toetsen die afgeleid zijn van de Duitse Wirksamkeitskontrolle en Ausübungskontrolle. Deze twee toetsen zouden kunnen leiden tot meer structuur en mogelijk zelfs tot meer rechtszekerheid, aangezien vooraf door partijen een betere inschatting zou kunnen worden gemaakt van de gevolgen van de toetsing van de rechter. Bovenstaande neemt echter niet weg dat echtgenoten in de eerste plaats zelf de aangewezen personen zijn om hun overeenkomsten uit te leggen, aangezien zij de huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan.227
223
Brambring 2005, p. 22-23. Schonewille 2012, p. 254. 225 Schonewille 2012, p. 254-255. 226 Schonewille 2012, p. 255. 227 Asser-Hartkamp/ Sieburgh 2010, p. 307. 224
40
6.
Conclusie & Aanbevelingen
Het begrip ‘rechtszekerheid’ speelt bij zowel overeenkomsten uit het algemene verbintenissenrecht als bij de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden een grote rol. Bij huwelijkse voorwaarden speelt echter de ‘rechtvaardigheid’, waaraan uitdrukking wordt gegeven door de redelijkheid en billijkheid, een minstens zo belangrijke rol. Uit de voorgaande hoofdstukken is duidelijk geworden dat deze twee begrippen niet altijd even goed samengaan en dat bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden een evenwicht gevonden moet worden tussen de rechtszekerheid en de rechtvaardigheid. Aan de hand van een jurisprudentieonderzoek is gekeken wanneer van huwelijkse voorwaarden wordt afgeweken en op grond waarvan de rechter datgene wat is afgesproken in de huwelijkse voorwaarden, doorbreekt.
6.1 Uitkomsten jurisprudentieonderzoek 6.1.1
Mate van rechtszekerheid en rechtvaardigheid in de jurisprudentie
Zoals eerder aangegeven kunnen er volgens Schonewille twee lijnen worden ontwaard in de jurisprudentie ingeval van uitleg van huwelijkse voorwaarden; die van de natuurlijke verbintenis en die van de verruimde toepassing van het begrip ‘redelijkheid en billijkheid’.228Als we deze lijnen aanhouden dan kan ten aanzien van de eerste hoofdlijn gesteld worden dat er sprake is van een hoge mate van rechtszekerheid. Indien door een echtgenoot is gepresteerd en het bestaan van de daartoe strekkende overeenkomst niet kan worden aangetoond en niet is vastgelegd, dan komt aan de presterende echtgenoot geen vergoedingsrecht toe, omdat deze wordt geacht te hebben voldaan aan een natuurlijke verbintenis.229 Dan moet er echter wel sprake zijn van bijkomende omstandigheden. Gezien het willekeurige karakter van de natuurlijke verbintenis kan niet altijd gesteld worden dat de uitkomst ook rechtvaardig is. Indien niet is gepresteerd en het alsnog presteren rechtvaardig zou zijn in de omstandigheden van het specifieke geval, kan dit in rechte niet altijd worden opgelegd of afgedwongen.230 De tweede lijn die volgens Schonewille uit de jurisprudentie kan worden afgeleid, de verruimde toepassing redelijkheid en billijkheid, schippert naar mijn mening tussen de beginselen rechtszekerheid en rechtvaardigheid. Zo kunnen de bedoelingen van echtgenoten, zoals deze zich tijdens het huwelijk hebben geuit in feitelijk gedrag, door de toepassing van de Haviltexcriteria de inhoud van de huwelijkse voorwaarden ‘overrulen’ waar het de interne werking daarvan betreft. Een afwijking op grond van de Haviltex maatstaf leidt doorgaans tot een uitspraak, die redelijk en billijk en dus ‘rechtvaardig’ is. Later volgde uit het Contrair gedrag-arrest dat de Hoge Raad de bedoeling van partijen slechts 228
Schonewille 2012, p. 214. Schonewille 2012, p. 225. 230 Schonewille 2012, p. 226. 229
41
gebruikt als ´bijwagen van de uitleg´231 en als correctiemethode op grond van de redelijkheid en de billijkheid. Dit komt de rechtszekerheid ten goede. Een echte balans is echter nog niet gevonden. In de jurisprudentie is er geen sprake van een gestructureerde werkwijze in geval van uitleg van huwelijkse voorwaarden. In de jurisprudentie ligt de focus sterk op huwelijkse voorwaarden die een ‘koude uitsluiting’ inhouden en op uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding. Dit is ook logisch, aangezien afwikkeling van deze huwelijkse voorwaarden de meeste problemen met zich meebrengen. Er is echter geen systeem ontwikkeld, dat kan dienen voor alle gevallen waarin huwelijkse voorwaarden in geval van echtscheiding uitgelegd moeten worden. Een dergelijk systeem zou voorspelbare uitkomsten opleveren en daarmee de rechtszekerheid dienen.232 Uit de door mij in dit hoofdstuk 3 aangehaalde uitspraken kan tevens geconcludeerd worden dat het gedrag van echtgenoten zeer belangrijk is. Als partijen door middel van huwelijkse voorwaarden hebben gekozen voor gescheiden vermogens, dan moeten zij zich aan de inhoudelijk bepalingen houden en zich daar ook daadwerkelijk naar gedragen, of ondanks dat gedrag geen beroep doen op gemeenschap van goederen. De huwelijkse voorwaarden blijven te allen tijde het uitgangspunt voor de huwelijksvermogensrechtelijke verdeling. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Haviltexnorm soms lastig toepasbaar is vanwege de problemen bij de vaststelling van de partijbedoelingen. De Hoge Raad heeft echter gezocht naar een oplossing binnen het kader van Haviltexnorm en heeft er dus niet voor gekozen om een nieuwe norm te creëren. Deze mogelijkheid heb ik onderzocht door mogelijke oplossingen te noemen in hoofdstuk 4 en door middel van een rechtsvergelijking in hoofdstuk 5. Uiteindelijk kom ik tot de volgende aanbevelingen.
6.2 Aanbevelingen Naar mijn mening zou de aanpak van de Hoge Raad zoveel mogelijk ertoe moeten leiden dat zowel de rechtvaardigheid als de rechtszekerheid wordt gediend. De werkwijze van de rechter zou tot doel moeten hebben de rechtvaardigheid en rechtszekerheid in balans te brengen, wat meer bevredigende beslissingen zou moeten opleveren.233 Allereerst moet worden voorkomen dat de rechter moet gaan ‘Haviltexen’ in geval van echtscheiding door de rechtszekerheid al in een vroeg stadium te waarborgen, door bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden partijen goed voor te lichten. De notaris moet de vermogensrechtelijke situatie van beide echtgenoten helder voor ogen hebben en hij moet op de hoogte zijn van hun wensen en bedoelingen. De notaris zal de rechtsgevolgen van het gekozen stelsel moeten uitleggen en echtgenoten moeten bewust voor dit stelsel kiezen. Om helder voor ogen te krijgen wat de wensen en bedoelingen van aanstaande echtgenoten zijn, zou de notaris beide echtgenoten vooraf een vragenlijst
231
Aldus Schonewille 2012, p.226. Schonewille 2012, p. 227. 233 Schonewille 2012, p. 227. 232
42
in kunnen laten vullen. Zo worden partijen gedwongen om al vooraf na te denken over hun huwelijkse voorwaarden. Daarna zullen er meerdere gesprekken over de ingevulde vragenlijst en de invulling van de huwelijkse vorwaarden volgen met de notaris. De notaris heeft namelijk de plicht om de vragenlijsten goed door te spreken. Er zou zelfs gedacht kunnen worden aan het vastleggen van de gesprekken op video. Daarnaast moeten beiden partijen een verslag van het gesprek ontvangen. Zo wordt naar mijn mening vanaf het begin de rechtszekerheid gewaarborgd. Een andere mogelijkheid is om in de akte van huwelijkse voorwaarden een considerans op te nemen, waarin de partijbedoelingen worden neergelegd. Wat partijen voor ogen hebben gehad bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden kan zo duidelijk in de considerans worden opgenomen, waardoor de partijbedoelingen in geval van echtscheiding vaststaan. Tevens zou gesteld kunnen worden dat wij in Nederland ook meer gebruik zouden moeten maken van ‘prenups’. Deze nieuwe vorm van het maken van huwelijkse voorwaarden is zich aan het ontwikkelen in Nederland. In plaats van een akte met alleen een juridische tekst moet er bij prenups in de akte gebruik worden gemaakt van de eigen bewoordingen van cliënten. Partijen zijn zich zo meer bewust van de inhoud van hun huwelijkse voorwaarden. Prenubs moeten zorgen voor een ‘huwelijkscontract op maat’, dat tot stand komt aan de hand van maximale juridishe informatie en na goed overleg tussen de beide partners en hun adviseurs.234 Daarnaast kwam uit het in hoofdstuk 4 genoemde onderzoeksrapport betreffende ‘koude uitsluiting’ naar voren dat de oplossing voor problemen, veroorzaakt door koude uitsluiting, wordt gezocht in betere voorlichting vooraf, eventueel zelfs aangevuld met volledige disclosure, of een eventuele billijkheidscorrectie achteraf.235 De vraag kan echter worden gesteld wat een billijkheidscorrectie toevoegt ten opzichte van de huidige wettelijke instrumenten. Daarom heb ik de toepassing van de Haviltexnorm nog eens goed onder de loep genomen. 6.2.1
Klassieke Haviltexnorm versus geobjectiveerde Haviltexnorm
In de (lagere) rechtspraak blijkt dat ook na de arresten Meyer/PontMeyer en Derksen/Homburg nog steeds de ‘klassieke’ Haviltexnorm wordt gehanteerd bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden.236 Er wordt in uitspraken slechts gesproken over toepassing van ‘dé’ Haviltexnorm en er wordt een formulering gebruikt die correspondeert met de formulering van de Hoge Raad uit het Haviltexarrest.237 Bij de klassieke Haviltexnorm kan gesproken worden van een subjectief-objectieve benadering; subjectief, omdat het gaat om wat de contractspartijen in deze omstandigheden mochten
234
Zonnenberg 2014, p. 223-224. Netherlands Institute for Law and Governance, ‘Rapport ‘Koude uitsluiting’, WODC, Ministerie van Veiligheid en Justitie, november 2010. 236 De norm uit het bekende Haviltex arrest; HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex). 237 Verhagen & Strutz 2013, pp. 492-499. 235
43
verwachten, en objectief, omdat doorslaggevend is waarop redelijkerwijs vertrouwd mocht worden.238 Verhagen en Strutz zijn van mening dat de geobjectiveerde Haviltexnorm echter niet uitdrukkelijk wordt afgewezen.239 Naar mijn mening zou daarentegen wel van een afwijzing kunnen worden gesproken. Dit kan immers worden afgeleid uit het gegeven dat de geobjectiveerde Haviltexnorm niet wordt gebruikt, als ook uit de omstandigheid dat bovengenoemde arresten in de rechtspraak over de uitleg van huwelijkse voorwaarden onbesproken blijven.240 Een consistent gebruik van de Haviltexnorm vergt echter een bewuste keuze voor één van beide normen bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden, om zo de rechtszekerheid te bevorderen. Volgens Verhagen en Strutz spreekt de aard van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden gezien de beschermingsgedachte die aan het huwelijksvermogensrecht ten grondslag ligt en de emotionele band die tussen (aanstaande) echtgenoten bestaat, vóór toepassing van de klassieke Haviltexnorm, maar indiceren de omvang en gedetailleerdheid van de akte, de rol van de notaris bij de totstandkoming en de (directe dan wel indirecte) beïnvloeding van de rechtspositie van derden toepassing van de geobjectiveerde Haviltexnorm.241 Dit zou aansluiten bij de door Van Duijvendijk-Brand aangehaalde ‘Haviltex met een twist’ methode. De Haviltex-regels worden dan toegepast in een meer geobjectiveerde gedaante.242 Naar mijn mening zou de klassieke Haviltexnorm het uitgangspunt moeten blijven, zij het in combinatie met de eerder genoemde aanbevelingen om de rechtszekerheid te waarborgen. De klassieke Haviltexnorm zou wel degelijk goed kunnen worden toegepast bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden, aangezien de partijbedoeling (mede) wordt gevormd door de voorlichting en de formulering van de notaris. Er mag dus betekenis toekomen aan de (veronderstelde) gemeenschappelijke partijbedoeling, mits de voorlichting door de notaris goed is geschied en de partijbedoelingen duidelijk worden vastgelegd door in de akte van huwelijkse voorwaarden een considerans op te nemen of door ‘prenups’ op te stellen.
6.3 Rechtsvergelijking Een laatste mogelijke oplossing voor de problematiek betreffende de uitleg van huwelijkse voorwaarden zou gezocht kunnen worden in het buitenland. Gekeken is naar het Duitse huwelijksvermogensrecht. Gesteld kan worden dat de in de Duitse rechtspraak ontwikkelde zienswijze goed inpasbaar zou zijn in het Nederlandse recht, in de vorm van twee toetsen die afgeleid zijn van de Duitse Wirksamkeitskontrolle (beoordeling ex tunc) en Ausübungskontrolle (toetsing ex nunc).243. Deze twee toetsen zouden, zoals in hoofdstuk 5 genoemd, kunnen leiden tot meer structuur en zelfs tot meer rechtszekerheid, aangezien vooraf door partijen een betere inschatting zou kunnen worden 238
Bakker 2011, p. 479. Verhagen & Strutz 2013, pp. 492-499. 240 Verhagen & Strutz 2013, pp. 492-499. 241 Verhagen & Strutz 2013, pp. 492-499. 242 Van Duijvendijk-Brand, 2007, p. 388- 397. 243 Schonewille 2012, p. 174. 239
44
gemaakt van de gevolgen van de toetsing van de rechter. Het BGH kiest er in deze zienswijze niet voor om bepaalde soorten afspraken per definitie nietig te verklaren of doorslaggevend te laten zijn, maar kiest voor een tweevoudige genuanceerde toetsing waarop door aanstaande echtgenoten kan worden geanticipeerd.244 Dit kan door middel van het toevoegen van een zorgvuldig opgestelde considerans aan hun huwelijkse voorwaarden, waarin de concrete situatie van de echtgenoten ten tijde van het opstellen van de voorwaarden wordt opgenomen. Dit komt de eerste toets, de Wirksamkeitskontrolle, ten goede. De notaris komt hierbij wel een actieve rol toe.245 De notaris moet voorkomen dat er huwelijkse voorwaarden worden gesloten die ‘unwirkam’ zijn en niet door de eerste toets heen komen. Bij de tweede toets zullen de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid worden gehanteerd, zij het binnen nader door de wetgever vast te stellen kaders. In deze toets kan wat tijdens het huwelijk is voorgevallen relevant zijn.246 Het Duitse systeem is misschien niet direct toepasbaar in het Nederlandse stelsel, maar we zouden er wel lering uit kunnen trekken om te komen tot een zorgvuldige beoordeling door de rechter. In de toekomst zal het stelsel van relatievermogensrecht steeds vaker een contractuele basis hebben. Des te meer omdat de politieke verhoudingen zijn veranderd en het introduceren van een beperkte wettelijke gemeenschap van goederen mogelijk is. Op 11 juli 2014 hebben Berndsen-Jansen, Recourt en Van Oosten het initiatiefwetsvoorstel 33 987 daartoe bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van het wetsvoorstel is om de beperkte gemeenschap van goederen de nieuwe standaard van het huwelijksvermogensrecht te maken.247 Over dit wetsvoorstel moet goed worden nagedacht, om te voorkomen dat in de toekomst weer per geval zal moeten worden vastgesteld wat in het maatschappelijk verkeer als redelijk wordt beschouwd en het stelsel tot onduidelijkheden leidt.
Concluderend kan worden gesteld dat de wetgever een instrument dient te ontwikkelen voor de uitleg van huwelijkse voorwaarden, die op systematische wijze recht doet aan zowel de rechtszekerheid als de rechtvaardigheid. Naar mijn mening ontleent de in de Duitse jurisprudentie ontwikkelde zienswijze zich hiervoor. Het instrument zou dan ook op andere voorwaarden, zoals partnerschapsvoorwaarden, van toepassing kunnen zijn. De rechtszekerheid kan extra worden gewaarborgd, door partijen verplicht een considerans in de huwelijkse voorwaarden op te laten nemen. Het belang van het opnemen van de partijbedoelingen in de overeenkomst zelf kan niet genoeg worden benadrukt. Hierbij blijft wel de deskundige voorlichting en de actieve rol van de notaris of advocaat-mediator van belang. Het is de taak van de wetgever en van de notaris om uitlegproblemen te voorkomen. Een duidelijke maatstaf voor de uitleg van huwelijkse voorwaarden is goed, geen uitleg nodig is vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid echter nog vele malen beter. 244
Schonewille 2012, p. 335. Schonewille 2012, p. 335. 246 Schonewille 2012, p. 198. 247 Kamerstukken II 2013/14, 33987, nr. 1. 245
45
Literatuurlijst Boeken & Artikelen
Asser/De Boer 2006 J. de Boer, Mr. C. Asser’s ‘Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 1. Personen- en familierecht’, Deventer: Kluwer 2006, nr. 454. Asser-Hartkamp 2001 (4-II) A.S. Hartkamp, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht, 4. Verbintenissenrecht. Deel II. Algemene Leer der Overeenkomsten, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink, ASSER SERIE 4-II 2001, nr. 333.
Asser/Hartkamp & Sieburgh 2010 Asser, Hartkamp en Sieburgh, ‘Verbintenissenrecht, algemeen overeenkomstenrecht’, Kluwer Deventer 2010, serie 6 III. Bakker 2011 P.S. Bakker, ‘Uitleg van commerciële contracten’, WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, 2011.
Boele-Woelki e.a. 2003 K.R.S.D. Boele-Woelki e.a. (ed.), ‘European Family Law in Action, Volume II: Maintenance Between Formet Spouses’, Antwerpen: Intersentia 2003.
Braat, Oderkerk & Steenhoff 1999 B. Braat, M. Oderkerk & G. Steenhoff, ‘Huwelijksvermogensrecht in rechtsvergelijkend perspectief’, Utrecht: Universiteit Utrecht in opdracht van het Ministerie van Justitie 1999.
Brambring 2005 G. Brambring, ‘Die Ehevertragsfreiheit und ihre Grenzen’ in: S. Hofer, D. Schwab & D. Henrich, ‘From Status to Contract?- Die Bedeutung des Vetrages im europäischen Familienrecht’, Bielefeld: Gieseking 2005, p. 17-34.
Breederveld 2005 Breederveld, ‘het voorhuwelijksvermogen en het verrekenbeding’, EB 2005, nr. 33
46
Breedveld-de Voogd 2010 Breedveld-de Voogd, ‘Erfrecht, Relatievermogensrecht’,Tekst & Commentaar, Kluwer Deventer 2010.
De Bruijn 2010 A.R. de Bruijn, ‘ Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht’, Deventer Kluwer 2010.
Cahen 2002 L.J.P. Cahen, Pitlo ‘Het Nederlands Burgerlijk recht Deel 4 Algemeen deel van het verbintenissenrecht’, Arnhem: Gouda Quint 2002.
Van Duijvendijk-Brand 2007 J. van Duijvendijk-Brand,’Uitleg van huwelijkse voorwaarden haviltex, standaarduitleg of beide?’, WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie 2007, 6709, p. 388 - 397.
Gommer 2010 H. Gommer, ‘Afspraak is afspraak, of toch niet?’, WPNR 2010/ 6851, p. 585-590.
Hijma e.a. 2007 Jac. Hijma, C.C. Van Dam, W.A.M. van Schendel, W.L. Valk, ‘Rechtshandeling en Overeenkomst’, Kluwer Deventer 2007, p. 295.
Hijma 2008 Jac Hijma, ‘Compendium van het Nederlandse vermogensrecht’, Kluwer Deventer 2008.
Hidma & Van Duijvendijk-Brand 1994 T.R. Hidma & J. Van Duijvendijk-Brand, ‘Huwelijkse voorwaarden in harmonie en conflict’, preadvies KNB, Lelystad: Vermande 1994.
Klaassen, Luijten, Meijer 2005 J.G. Klaassen, E.A.A. Luijten & W.R. Meijer, ‘Huwelijksgoederen- en erfrecht, eerste gedeelte’. Huwelijksgoederenrecht, Deventer: Kluwer 2005.
Kraan & Marck 2008 K. Kraan & Q.J. Marck, ‘Het huwelijksvermogensrecht’, Boom Juridische Uitgevers 2008.
47
Lamers 2011 T. Lamers, ‘ De glijdende schaaltussen subjectieve uitleg en grammaticale uitleg van overeenkomsten’, 30 december 2011 gepubliceerd op <www.mercaturahonesta.nl/publicaties>.
Luijten 2000 E.A.A. Luijten, ‘Arresten familierecht. Huwelijksvermogensrecht, alimentatierecht en erfrecht’, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000.
Luijten 2004 Luijten, ‘Bieden huwelijkse voorwaarden nog wel zekerheid?’, JBN 2004, 12, art. 68.
Meijer 2008 W.R. Meijer, ‘De afwikkeling van huwelijksvoorwaarden’, Den Haag: Sdu Uitgevers 2008.
Meijer & Wessels 2009 S.Y.Th. Meijer, B. Wessels, ‘Bedrijfsovername’, Kluwer Deventer 2009.
Van Mourik 2003 M.J.A. van Mourik, ‘De natuurlijke verbintenis in het echtscheidingsvermogensrecht’, EB Klassiek, Deventer: Kluwer 2003.
Van Mourik 2008 Van Mourik, ‘Recht, rechtvaardigheid en ethiek’, 2008.
Van Mourik & Nuytinck 2009 M.J.A. Van Mourik & A.J.M. Nuytinck, ‘Personen- en Familierecht, Huwelijksvermogensrecht en Erfrecht’, Kluwer 2009.
Van Mourik 2009 M.J.A. van Mourik, ‘De onmogelijke overeenkomst van huwelijkse voorwaarden’, in: A.H.N. Stollenwerck e.a. (red.), In dienst van het recht grenzen verleggen (Liber Amicorum aangeboden aan prof. mr. Gr. van der Burght), Deventer: Kluwer 2009.
Nuytinck 2005 A.J.M. Nuytinck, ‘Huwelijkse voorwaarden en daarvan afwijkend, onderling overeenstemmend gedrag van de echtgenoten’, AA 2005, 54 artikelnummer 6, p. 475-476.
48
Nuttinck 2006 A.J.M. Nuytinck, ‘Noot bij: HR 9 september 2005, AA 2006, 46 (Vernietiging van huwelijkse voorwaarden, houdende 'koude uitsluiting', op grond van dwaling (Zeeuwse huwelijkse voorwaarden)), AA 2006, Vol. 55, p.46-51.
Schonewille 2007 F. Schonewille, ‘De voorhuwelijkse alimentatieovereenkomst revisited. Of: het belang van het opnemen van een considerans in huwelijkse voorwaarden’, WPNR 2007, 6699. Schonewille 2011 F. Schonewille, ‘Rechtvaardige huwelijkse voorwaarden en premarital mediation’, NMI Tijdschrift Conclifthantering, 2011, nummer 6. Schonewille 2012 F. Schonewille, ‘Partijautonomie in het relatievermogensrecht’, Maklu Uitgevers NV, Apeldoorn 2012, Doctorale Thesis Universiteit Leiden. Schonewille & Steegmans 2011 F. Schonewille, A.M. Steegmans, ‘Rechtspraak relatievermogensrecht’, Sdu Uitgevers Den Haag, 2011-2012. Schoordijk 2005 H.C.F. Schoordijk, ‘Een principieel en leerrijk arrest. Huwelijkse voorwaarden en daaraan contrair gedrag (HR 18 juni 2004)’, WPNR 2005, 6611. Süβ & Ring 2012 R. Süβ, G. Ring, ‘Eherecht in Europa’, Zerb Verlag Bonn 2012. Tjittes 2005 R.P.J.L. Tjittes, ‘Uitleg van schriftelijke contracten’, Rechtsgeleerd Magazijn Themis 2005-1, p. 2-29. Verdam & Tjittes 2009 A.F. Verdam, R.P.J.L. Tjittes, ‘ Uitleg van schriftelijke contracten’, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009, Contracteren oktober 2010, nr. 3. Verhagen 2012 E.M.J.M.C. Verhagen, 'Literatuurbespreking: Rapport koude uitsluiting en reactie staatssecretaris', F&R augustus 2012, DOI: 10.5553/FenR/.000003.
49
Verhagen & Strutz 2013 E.M.J.M.C Verhagen, M. Strutz, ‘Uitleg van huwelijkse voorwaarden; een verkenning’, WPNR 2013/6980, pp. 492-499. Vranken 2000 J.B.M. Vranken, ‘Over partijautonomie, contractsvrijheid en de grondslag van gebondenheid in het verbintenissenrecht’, in: J.M. Barendrecht e.a., Beginselen van het contractenrecht: opstellen aangeboden aan B.M.W. Nieskens, Deventer: W.E.J. Tjeerd Willink 2000. Van Wermeskerken 2011 H. Van Wermeskerken, ‘Huwelijkse voorwaarden; een moeilijk product’, Notariaat Magazine editie 121, december 2011. Zonnenberg 2008 L.H.M. Zonnenberg, ‘Verrekenbeding en voorhuwelijks vermogen’, EB 2008, nr. 52. Zonnenberg 2014 L.H.M. Zonneberg, ‘Huwelijke voorwaarden en partneralimentatie’, WPNR 8 maat 2014/ 7009. Kamerstukken Kamerstukken II 2011/12, 28 867, nr. 29. Kamerstukken II 2013/14, 33987, nr. 1. Kabinetsreactie Onderzoeksrapport ‘koude uitsluiting’, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 26 september 2011, 5710885/11/6. Jurisprudentie
HR 30 november 1945, NJ 1946, 62. HR 18 maart 1953, NJ 1953, 640. HR 24 juni 1953, NJ 1953, 645. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 Haviltex. HR 8 april 1983, NJ 1984, 785 (Wever/ Aruba Bank). HR 11 april 1986, NJ 1986, 622 (Baartmans-Huijbers). HR 2 mei 1986, NJ 1987, 353 (Reparatiehuwelijk). HR 12 juni 1987, NJ 1988, 150 (Kriek/Smit). HR 4 december 1987, NJ 1988, 610 (EAAL; Helmondse kledingbokser). HR 4 december 1987, NJ 1988, 678 (Bloemendaalse horeca). HR 25 oktober 1988, NJ 1989, 529 (Hilversumse horeca). HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766 (Groningse huwelijkse voorwaarden). 50
HR 9 november 1990, NJ 1992, 212. HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 (CAO-arresten). HR 24 september 1993, NJ 1994, 174 (CAO-arresten). HR 19 november 1993, NJ 1994, 156. HR 10 maart 1995, NJ 1995, 550 Vlooienmarkt/De Kring. HR 7 april 1995, NJ 1996, 486, (Vossen/Swinkels), m.nt. W.M. Kleijn. HR 21 juni 1995, NJ 1996, 603 (Rijschoolhouder). HR 15 september 1995, NJ 1996, 616 (Le Miralda), m.nt. WMK. HR 29 september 1995, NJ 1996, 88 (Melkquotum). HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617 (Rensing/Polak). HR 29 januari 1996, NJ 1996, 686, m.nt. W.M. Kleijn. HR 17 oktober 1997, NJ 1998, 692. HR 23 juni 2000, NJ 2001, 347 (OpdeWeegh/Sneek). HR 26 oktober 2001, NJ 2002, 93 (Lindner-Mannaerts). HR 27 juni 2003, NJ 2003, 524 (Zweedse vrouw). HR 28 november 2003, NJ 2004, 116 (Huwelijk Las Vegas) HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). HR 5 maart 2004, NJ 2005, 494. HR 18 juni 2004, NJ 2004,399 (Contrair gedrag). HR 1 oktober 2004, NJ 2005,1 (Natuurlijke verbintenis). HR 8 juli 2005, LJN AT 4557, R04/113 HR. HR 9 september 2005, NJ 2006, 99, Zeeuwse Huwelijkse Voorwaarden. HR 22 september 2006, NJ 2006, 521 (Vergoedingsrecht bij samenwoners). HR 6 oktober 2006, RvdW 2006, 923 ‘Inkomsten uit Arbeid’ HR 19 januari 2007, RvdW 2007, 107. HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer Europe/PontMeyer). HR 4 mei 2007, RvdW 2007, 481 (Huis te Budel). HR 5 september 2008, NJ 2008, 481. Rb. Leeuwarden 14 januari 2009, LJN BH0633. Gerechtshof Amsterdam 12 mei 2009, LJN BJ4488. HR 10 juli 2009, NJ 2009, 377. HR 14 november 2008, RFR 2009, 3. Gerechtshof Amsterdam 14 augustus 2012, LJN BY1478.
51
Rapporten Netherlands Institute for Law and Governance, ‘Rapport ‘Koude uitsluiting’, WODC, Ministerie van Veiligheid en Justitie, november 2010.
Websites < https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33987-1.html> .
52