DALTONINSTRUCTOR VOOR
Leerjaar 3 t/m 6
INHOUD
-
Doel van de “ instructor”
-
Studieaanwijzingen:
pag. 2
0. Zelfstandig studeren pag. 3 1. Jaarplanning pag. 5 2. Leertechnieken pag. 8 3. Werkstuk pag. 10 4. Toetsen pag. 12 5. Samenvatting pag. 13 6. Prakticumverslag pag. 14 7. Probleem-aanpak pag. 16 8. Onderzoek pag. 17 9. Studerend lezen pag. 19 10. Persoonlijk leesverslag pag. 20 11. Briefmodel pag. 24
Pagina 1 van 25
Waarvoor is deze “ INSTRUCTOR “ bedoeld?
In deze “Instructor” zijn studieaanwijzigingen opgenomen. Ze zijn bedoeld als hulpmiddel om zelfstandig te leren studeren, één van de doelstellingen van het Daltononderwijs en de Tweede Fase. In de vaklessen en in het mentoruur zal er regelmatig naar Daltonwijzers worden verwezen. Gebruik daarnaast je studiemap om je werk goed te plannen.
Pagina 2 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING: ZELFSTANDIG STUDEREN Je zult de afgelopen jaren heel veel lessen hebben gehad volgens het volgende patroon: 1. De leraar legt een nieuw stukje leerstof uit. 2. De leraar geeft je een oefening op en zegt hoe je die moet leren of maken. 3. Je leert of maakt de oefening op de manier zoals de leraar heeft gezegd in de klas of als huiswerk voor de volgende les. 4. De leraar bespreekt de oefening en gaat daarna verder met een volgend stukje leerstof. Bij dit soort lessen neemt de leraar je als het ware bij de hand om de leerstof bij te brengen. Zoals je weet, willen we in het Daltonsysteem en in de Tweede Fase dat je door ons onderwijs zelfstandiger wordt. We zullen je daarom steeds minder bij de hand nemen en meer eigen verantwoordelijkheid geven. Dat moet je echter wel kunnen. Daar heb je bepaalde vaardigheden voor nodig. Die vaardigheden staan beschreven in de “Instructor”. Raadpleeg die als je niet meer weet hoe je verder moet. Zelfstandig studeren houdt in dat je niet alleen zelfstandig leerstof verwerkt, maar ook dat je zelf beslissingen neemt over wat je gaat doen, wanneer, hoe lang, op welke manier, waar, met wie. Om dan toch op tijd je doel te bereiken moet je planmatig werken. Bij planmatig werken doe je altijd de volgende vier stappen: 1. Oriëntatie - Wat is het doel van het werk ? - Wanneer moet het werk klaar zijn ? - Aan welke eisen moet een eventueel eindproduct voldoen ? - Hoeveel tijd heb je beschikbaar ? - Op welke manieren kun je het werk uitvoeren ? - Heb je hulpmiddelen nodig ? Hoe kom je daaraan ? - Kun je de taak samen met anderen doen ? 2. Aanpak kiezen - Kies de beste manier waarop je het werk kunt uitvoeren. - Maak een werkplan. 3. Uitvoering van het werkplan 4. Controle - Heb je je werkplan helemaal uitgevoerd ? - Voldoet het eindproduct aan de eisen ? - Waarom lukten bepaalde dingen niet ? - Wat doe je de volgende keer anders ?
Pagina 3 van 25
Als je goed zelfstandig wilt studeren moet je iedere keer zelf die vier stappen doen. Bij eenvoudige, korte taken kan dat zonder dat je iets opschrijft; bij grotere klussen is het noodzakelijk dat je je werkplan noteert, zodat je jezelf kunt controleren op het naleven van je goede voornemens.
Pagina 4 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING
>>> 1: JAARPLANNING
In de bovenbouw krijg je, naast het normale huiswerk, steeds vaker opdrachten die vele uren werk vereisen. Denk daarbij aan zaken als het lezen van boeken, het maken van een werkstuk of het voorbereiden van een toets. Om niet in tijdnood te raken moet je de werkzaamheden die bij die grote klussen horen, evenwichtig over het jaar verspreiden. Een jaarplanning is daarbij zeer nuttig. Aan de hand van zo’n jaarplanning kun je ook goed nagaan of je bij bent met je werk. Op bladzijde 5 en 6 vind je een formulier waarop je voor dit cursusjaar je eigen planning kunt maken. Hieronder wordt uitgelegd hoe je dat het beste kunt doen. De planning maak je per week. In je gewone agenda kun je die eventueel nog per dag uitwerken. In de eerste kolom van het formulier vind je de weeknummers zoals die in veel agenda’s worden gehanteerd. Begin eerst met het inventariseren van alle klussen en noteer die in de derde kolom van het formulier in de week waarin de klus af moet zijn. Je kunt die gegevens grotendeels halen uit de Daltonwijzers die je van de vakdocenten hebt gehad voor de studieplanner. Vraag zonodig aan je vakdocenten nadere informatie. Verdeel vervolgens de activiteiten die bij elke klus horen evenwichtig over de weken en zet die in kolom 2. Op de volgende pagina staat een voorbeeld dat gedeeltelijk ingevuld is.
Pagina 5 van 25
Planningschema Wk
Activiteit
33
Zomervakantie
34
Begin schooljaar
Inlever-/toetsdatum
35 36 37 38 39
Werkdriedaagse h-4
40
Toetsweek 1 (muv. h-4)
41
Reizen M4 / H5 / V6 Toetsweek 1 (h4)
42
Herfstvakantie
43 44 45 46 47 48 49 50
Toetsweek 2
51
Idem
52
Kerstvakantie
1
Kerstvakantie
2 3 4 5
Pagina 6 van 25
Wk
Activiteit
Inlever-/toetsdatum
6 7 8
Voorjaarsvakantie
9
Toetsweek 3
10 11 12 13 14 15 16
Toetsweek 4
17 18
Meivakantie
19 20 21
Begin CE
22
CE
23 24
Toetsweek 5
25
Toetsweek 5 / CE-2
26
Zomervakantie
Tip:
Streep aan het eind van elke week het weeknummer af en het "werk" uit kolom 2 dat je daadwerkelijk hebt gedaan. Je ziet dan in één oogopslag of je bij bent met je werk.
Pagina 7 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING
>>>
2: LEERTECHNIEKEN
Leren kun je op heel veel verschillende manieren. Een studietechniek is afhankelijk van het vak en van het soort leerstof, maar ook van je eigen aanleg en voorkennis. Hierna volgen enkele studietechnieken en -tips. Je moet daar je eigen keuzes uit maken. A B C
staat voor het kiezen van de goede aanpak en het activeren van de voor kennis die je al hebt van de leerstof; staat voor het bewerken van de nieuwe leerstof, zoals uit het hoofd leren, opschrijven, sommen maken, uittreksel maken; staat voor de controle op je werk: heb je alles geleerd en heb je het goed gedaan ?
Bedenk dat je alleen leert door zelf actief met de leerstof bezig te zijn. Van alleen passief luisteren naar je leraar of kijken naar de TV onthoud je maar weinig ! UIT HET HOOFD LEREN
Sommige dingen moet je letterlijk uit het hoofd leren: woordjes bij de vreemde talen, formules bij de exacte vakken, namen en jaartallen bij geschiedenis, topografie bij aardrijkskunde enz. (Bij deze vakken moet je ook veel dingen juist niet letterlijk uit je hoofd leren: zie hierna "leren om inzicht te krijgen en te kunnen toepassen"). Er zijn veel verschillende manieren om te onthouden. Maak zelf je keuze, maar bedenk dat hoe meer manieren je gebruikt hoe beter je onthoudt ! - Ga eerst na wat je van de nieuwe leerstof al weet. - Schrijf de woorden/namen/formules op die je nog niet weet. Repeteer die woorden door ze hardop in steeds een andere volgorde op te zeggen. - Analyseer nieuwe woorden of begrippen of er al lettergrepen instaan die je al kent uit andere woorden, bijvoorbeeld aquaduct, viaduct, aquarium. - Verzin en gebruik ezelsbruggetjes (maak van de letters uit een formule bijvoorbeeld een zin). - Probeer bij bepaalde begrippen een beeld/voorstelling te maken. - Maak van de woorden korte zinnetjes. - Controleer je zelf voortdurend op wat je hebt bijgeleerd en richt je op wat je nog niet kent. Je kunt je zelf bijvoorbeeld overhoren en controleren met een cassetterecorder. - Laat je, bijvoorbeeld in het Daltonuur, door een medeleerling overhoren. - Kijk, nadat je alles kent, de leerstof toch nog twee keer over. "Overlearning" zorgt dat je beter onthoudt. Het geeft bovendien zelfvertrouwen ! - Leer altijd in meerdere korte periodes in plaats van in één langere periode. - Het sleutelwoord bij uit het hoofd leren is herhalen.
Pagina 8 van 25
LEREN OM INZICHT TE KRIJGEN EN OM TE KUNNEN TOEPASSEN
Bij veel vakken gaat het vooral om begrip, inzicht en vaardigheden. Je moet dan op een andere manier leren dan bij uit het hoofd leren. Ga dan als volgt te werk: 1. Begrijpen: lees de nieuwe leerstof goed door. Ga na of je alles begrijpt. Zoek moeilijke woorden op in de begrippenlijst of via het register van het boek, het woordenboek of in een encyclopedie. Vraag zonodig uitleg aan een medeleerling of leraar in het Daltonuur. 2. Activeren van voorkennis: ga na wat je al wist van het nieuwe stuk leerstof en welk verband er is tussen de nieuwe leerstof en wat je daarvoor hebt geleerd. Vaak staat dat in de inleiding van het hoofdstuk of de paragraaf. 3. Zoek de kern: Wat zijn de hoofdzaken van de nieuwe leerstof ? Onderstreep met potlood de belangrijkste zinsneden. Formuleer de hoofdvragen waarop in de tekst antwoord wordt gegeven. Als je de antwoorden op die vragen in telegramstijl opschrijft, krijg je een uittreksel. 4. Toepassen: ga na of je andere voorbeelden kent van de begrippen die je in de leertekst hebt gevonden: zoek overeenkomsten en verschillen tussen het nieuw geleerde en wat je eerder hebt gehad: probeer te bedenken wanneer welke regels/principes kunnen gelden. Oefen met de nieuw geleerde formules, regels en methodes. 5. Eigen oordeel: geef je mening over het nieuw geleerde: is het belangrijk, interessant, moeilijk ? Welke kritiek heb je op de schrijver ? 6. Controle: ga na of je in eigen woorden kunt uitleggen welke belangrijke zaken je nieuw hebt geleerd: of je de hoofdvragen kunt beantwoorden. Als dit niet het geval is, moet je nagaan hoe dat komt: tekst niet goed gelezen, leerstof niet goed begrepen, uittreksel nog niet goed in je hoofd ? Afhankelijk van je conclusie moet je terug naar één van de vorige stappen. Dit controleren kun je heel goed samen met een klasgenoot doen in het Daltonuur: de één vraagt en luistert, de ander antwoordt en legt in eigen woorden uit.
Pagina 9 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
3: WERKSTUK
Een werkstuk is een verslag van een onderzoek dat je hebt verricht. Bij een onderzoek vraag je je altijd eerst af wat je precies te weten wilt komen, daarna verzamel je gegevens en vervolgens trek je conclusies. Deze werkwijze moet ook in je werkstuk tot uitdrukking komen. Ga daarom als volgt te werk: 1. Kies een onderwerp Neem bijvoorbeeld iets of iemand waar je interesse naar uitgaat. Enkele tips: - zoek iets waarover voldoende informatiebronnen beschikbaar zijn; - maak het onderwerp niet te breed of te vaag; je onderzoek en je werkstuk worden dan veel te groot. 2. Oriënteer je op je onderwerp Zoek in een encyclopedie wat basisgegevens over je onderwerp en noteer die. 3. Formuleer je probleemstelling Formuleer aan de hand van je basisgegevens de hoofdvraag die je door je onderzoek wilt beantwoorden. Als je die vraag hebt, ga dan na of je met behulp van je basisgegevens al een voorlopig antwoord op die hoofdvraag kunt geven. Schrijf die dan ook op: dat is je hypothese. 4. Formuleer je onderzoeksvragen Om je hoofdvraag te beantwoorden en na te gaan of je hypothese wel klopt, moet je allerlei gegevens verzamelen. Maak een lijstje van de gegevens die je nodig hebt in de vorm van deelvragen en noteer die elk op een apart blad. Dringend advies: Ga, voordat je verder gaat, in een Daltonuur langs je leraar om je probleemstelling, hypothese en deelvragen met hem te bespreken. Maak hiervoor gebruik van je een plan van aanpak en een logboek dat elders in deze map is opgenomen. 5. Zoek je informatiebronnen Haal uit de bibliotheek boeken en/of tijdschriften over je onderwerp. Zoek tenminste literatuur van drie verschillende schrijvers. 6. Verzamel gegevens uit je bronnen Ga gericht je informatiebronnen doornemen op zoek naar gegevens waarmee je je onderzoeksvragen kunt beantwoorden. Zodra je bruikbare gegevens vindt, noteer je die op het betreffende blad bij de onderzoeksvraag. 7. Maak een opzet (=inhoudsopgave) voor je werkstuk In elk geval moet die uit de volgende onderdelen bestaan: - inhoudsopgave - inleiding (met probleemstelling en hypothese) - meerdere deelparagrafen (met antwoorden op je onderzoeksvragen) - conclusie (met een antwoord op de vraag in hoeverre je hypothese klopte en of je bronnen betrouwbaar waren) - bronvermelding (schrijver, titel, plaats en jaar van uitgifte). 8. Ga je werkstuk uitschrijven Pagina 10 van 25
Volg bij het schrijven je opzet nauwkeurig. Schrijf zo min mogelijk letterlijk over en wanneer je dat toch nodig vindt, vermeld dan wie je letterlijk citeert. De lengte van het werkstuk is veel minder belangrijk dan het bewijs dat je zelf in staat bent geweest een probleem te onderzoeken. Ook plaatjes zijn alleen belangrijk als ze helpen je onderzoeksvragen te beantwoorden. Adviezen: - Maak van te voren een werkplanning en houd in de gaten of je je er aan houdt. - Een werkstuk maken kost veel tijd. Wanneer je te lang wacht kom je in grote problemen. - Ga in het Daltonuur dan even langs je leraar wanneer je bent vastgelopen. Hij helpt je weer verder. Beoordeling: Bij de beoordeling van je werkstuk wordt gelet op de volgende aspecten: - opzet - volledige en juiste beantwoording van de onderzoeksvragen - moeilijkheidsgraad van je onderwerp - aard van de bronnen - zorgvuldige en eigen formulering van de conclusies - werkverzorging.
Pagina 11 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
4: TOETSEN
Hoe verder je komt in je studie, hoe groter de hoeveelheden leerstof die in één keer worden getoetst. Die toetsen worden repetities, proefwerken, tentamens of examens genoemd. Veel leerlingen hebben vaak het gevoel dat ze tijd te kort komen om alles goed te leren. Alleen al van dat gevoel worden ze nerveus. Hieronder volgen adviezen om je goed voor te bereiden op een toets. 1. Ga na wat je moet kennen en kunnen - Wat heeft de leraar opgegeven ? - Welke adviezen heeft je leraar gegeven voor je voorbereiding ? Waarvan heeft je leraar gezegd dat hij dat zo belangrijk vond ? - Zoek je aantekeningen en uittreksels bij elkaar. - Ga na welk deel van de stof je niet goed begrijpt of niet goed kent. - Zoek in vorige toetsen nog eens op wat je toen fout had gedaan. 2. Maak een tijdschema - Leer nooit te lang achter elkaar, want hoe langer je achter elkaar leert hoe minder je opneemt. - Begin enkele dagen vantevoren, dan heb je ook nog tijd om wat te vragen. - Leerwerk dat je op verschillende tijdstippen hebt herhaald, onthoud je beter. 3. Praat met medeleerlingen en/of de leraar over je proefwerk - Ga in het Daltonuur bij je leraar langs en vraag hem dingen, die je niet zo goed snapt nog eens uit te leggen. - Vraag je leraar nog eens te vertellen wat hij het belangrijkst vindt om te leren (vaak maakt hij ook zelf de repetitie...). - Maak met een medeleerling een afspraak om elkaar te overhoren. 4. Kies de goede leertechniek - Sommige dingen moet je letterlijk uit je hoofd leren (bijv. woordjes, namen, jaartallen, formules), andere moet je met eigen woorden kunnen uitleggen of toepassen. - Onderstreep in je uittreksels en aantekeningen nog eens het allerbelangrijkste. - Overhoor jezelf hardop en noteer wat je nog niet kent of kunt. Herhaal die laatste dingen nog eens. - Vraag een medeleerling je te overhoren. 5. Houd je aan je eigen schema ! 6. Geloof in je eigen kunnen !
Pagina 12 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
5: SAMENVATTING
Het maken van een samenvatting heeft twee doelen. Het levert een beknopt overzicht op van de leerstof die je voor een proefwerk moet kennen èn als je zelf een goed e samenvatting hebt gemaakt, ben je zo intensief met de leerstof bezig geweest dat die al voor een belangrijk deel in je hoofd zit. Ga bij het maken van een samenvatting van een hoofdstuk of paragraaf als volgt te werk: 1. Oriëntatie - Bekijk de titels en de plaatjes. - Lees de eerste en laatste zin van elke alinea. - Noteer: o de titel van het hoofdstuk of de paragraaf o de hoofdvraag die in het hoofdstuk of in de paragraaf wordt beantwoord. 2. Kern bepalen van elke alinea - Lees de eerste alinea goed door - Tip: in de eerste en laatste zin van een alinea staan vaak de belangrijkste zaken. - Noteer: o de eventuele subtitel; o de vraag die in de alinea wordt beantwoord; o het antwoord op die vraag in telegramstijl. -
Herhaal deze handelwijze voor elke alinea.
3. Conclusie - Beantwoord uit het hoofd de hoofdvraag die je bij de oriëntatie hebt opgeschreven. - Noteer: o het antwoord op de hoofdvraag in telegramstijl achter "conclusie...."
Pagina 13 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
6: PRAKTICUMVERSLAG
Een belangrijk onderdeel van een onderzoek/experiment is het verslag. De bedoeling is dat: - de lezer van het verslag snel en duidelijk een idee krijgt van wat er gebeurd is, - de maker van het verslag precies weet wat hij gedaan heeft, in welke volgorde hij het onderzoek heeft gedaan en welke resultaten daar bij horen. Het eenvoudigste is om een vaste indeling te maken. Niet alle onderdelen zijn altijd aanwezig in een verslag. Dit hangt af van het onderwerp, maar ook van het vak waarvoor je het verslag maakt (biologie, natuurkunde, scheikunde). Welke onderdelen je moet gebruiken leer je in de praktijk. Er wordt gelet op netheid, systematiek en formulering ! 1. Titelblad - titel van het experiment - naam van de onderzoeker en de partner - datum - klas - waar komt de opdracht vandaan: boek (blz. + nr.), stencil (Daltonopdracht), eigen verzoek ? 2. Doelstelling/Onderzoeksvraag/Probleemstelling In dit onderdeel formuleer je de vraag waarop je met behulp van het experiment een antwoord wilt krijgen. 3. Hypothese Voordat je aan een experiment begint, heb je meestal een idee over de uitkomst. Op grond van deze vooronderstelling voer je bepaalde onderzoekingen wel en andere niet uit. In dit onderdeel formuleer je een mogelijk antwoord op de vraag die je jezelf hebt gesteld. 4. Het experiment Nu beschrijf je kort de uitvoering/werkwijze. Hierin kan worden opgenomen: - de opstelling, eventueel een tekening - de meetmethode - vooraf aangeven van mogelijke fouten - vooraf aangeven van oplossingen voor mogelijke fouten - aangeven welke grootheden je gaat meten - aangeven welke grootheden je gaat aflezen - recepten Dit alles wordt zo duidelijk beschreven dat iemand anders zonder moeite de proef kan herhalen. Routinehandelingen hoeven niet uitvoerig beschreven te worden. 5. Resultaten en waarnemingen Pagina 14 van 25
Deze worden zo objectief mogelijk verwerkt in: - tekeningen - tabellen - diagrammen - grafieken - tekst Dit alles wordt voorzien van de juiste bijschriften. Indien de resultaten niet in overeenstemming zijn met de verwachting worden zo toch in het verslag opgenomen. 6. Conclusie Dit is het belangrijkste gedeelte van het verslag, want het bevat de interpretatie van de gevonden resultaten/waarnemingen. Hier wordt weergegeven in hoeverre de gevonden uitkomsten in overeenstemming zijn met de verwachting (de hypothese) die je vóór het experiment had. Je bespreekt nu de juistheid van de hypothese. Indien een experiment echt mislukt (lijkt), worden de oorzaken hiervan opgespoord en besproken. Eventueel worden suggesties gegeven voor verder onderzoek. 7. Vragen Eventuele vragen, behorende bij de opdracht, worden beantwoord.
Pagina 15 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
7: PROBLEEM-AANPAK
Bij verschillende vakken (wiskunde, natuurkunde, scheikunde, economie...) krijg je te maken met grotere opdrachten, problemen waarvan de aanpak in eerste instantie niet altijd duidelijk is. Vaak zijn dit opdrachten binnen een bepaald thema (context). In deze studiewijzer wordt beschreven op welke wijze je dan te werk moet gaan. Niet altijd zal het nodig zijn om alle stappen (uitvoerig) te doen. Overigens blijft altijd gelden: Lees goed en haal niet zo maar een truc uit de doos: gebruik gewoon je hersens, vertrouw op je gezonde verstand. PROBLEEM-AANPAK 1. Oriëntatie - Waar gaat het over ? - Wat is de vraag precies ? - Zijn alle begrippen duidelijk ? - Wat zijn de gegevens ? - Zijn er randvoorwaarden of beperkingen voor de oplossingen ? 2. Planning - Lijkt dit probleem op andere problemen ? - Globaal onderzoeken en een schatting maken. - Splits het probleem in deelproblemen. - Welke extra gegevens heb je nodig ? - Welke formules en (reken-)regels heb je nodig ? - Maak een stappenplan. 3. Uitvoering stappenplan - Bewaken: gaat het wel goed zo ? - Bewaken: heeft het wel zin om zo door te gaan ? - Let op de randvoorwaarden en beperkingen. - Trek de conclusie en schrijf het antwoord duidelijk op. 4. Controle - Klopt het wat ik heb gevonden ? - Is dit antwoord wel realistisch ? - Is de vraag volledig beantwoord ? 5. Achteraf, als het probleem is opgelost - Hoe heb ik het nu precies gedaan ? - Wat moet ik hiervan onthouden ?
Pagina 16 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
8: ONDERZOEK
Bij een onderzoek onderneem je een aantal activiteiten om een bepaalde vraag te beantwoorden. Die activiteiten kunnen sterk verschillen: bestuderen van boeken, interviewen, observeren, veldonderzoek doen, laboratoriumexperiment doen, berekeningen maken enz. Vaak kosten onderzoeken enorm veel tijd en zijn de resultaten teleurstellend. Dit wordt in de meeste gevallen veroorzaakt doordat het onderzoek niet planmatig wordt aangepakt. Deze studiewijzer geeft je daarvoor een aantal tips. Een onderzoek duurt meestal een aantal weken of maanden. Het is daarom van groot belang de gegevens die je al gevonden hebt goed vast te leggen. Dit kan in de vorm van een zogenaamd logboek. Dit is een apart schrift waarin je iedere keer wanneer je aan je onderzoek hebt gewerkt, noteert wat je hebt gevonden, met daarbij de datum en de bron van je informatie. Je kunt ook werken met losse blaadjes, maar waak er dan voor dat je geen blaadjes kwijt raakt ! Bewaar je papieren dan bij voorkeur in een aparte dossiermap. Een onderzoek begint altijd met een nauwkeurige formulering van je onderzoeksvraag. Beschrijf zo precies mogelijk wat je te weten wilt komen. Dit is nodig om de tijd die je moet gaan besteden aan je onderzoek te beperken. Een onnauwkeurige onderzoeksvraag leidt vrijwel altijd tot veel tijdverlies en een slecht resultaat. Het aan het begin formuleren van een voorlopig antwoord op je vraag, een hypothese, kan je verder helpen je onderzoek zo gericht mogelijk te doen. Je onderzoekt dan in feite in hoeverre je hypothese klopt. Meestal zijn uit de onderzoeksvraag een aantal deelvragen af te leiden die eerst beantwoord moeten zijn om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. Als je die deelvragen in een logische volgorde zet, heb je meestal al een goede opzet voor je onderzoek en je verslag. Je kunt nu een werkplan maken voor je onderzoek. Noteer in een tijdschema in telegramstijl: - welke onderzoekjes je gaat doen om je deelvragen te beantwoorden: - wanneer, waar en met wie (taakverdeling) je die onderzoekjes gaat doen; - wanneer je voorbereidingen treft voor je onderzoekjes (bijvoorbeeld afspraken met de TOA, boeken halen uit bibliotheek); - wanneer je je onderzoek afrondt en conclusies trekt; - wanneer je je verslag schrijft; - wanneer het verslag moet worden ingeleverd. Het is verstandig om, voordat je verder gaat, eerst je onderzoeksvraag, hypothese, deelvragen en werkplan voor te leggen aan je vakdocent, bij voorkeur in het Daltonuur. Hoe je je onderzoek uitvoert is natuurlijk sterk afhankelijk van de aard van het onderzoek. Bij een literatuuronderzoek moet je vooral zoekend lezen. Je wil zo snel mogelijk feiten vinden die je helpen je onderzoeksvragen goed te beantwoorden. Noteer de gegevens in je logboek, geordend per deelvraag en met bronvermelding. Bij een veldonderzoek of laboratoriumexperiment zijn je voorbereidingen erg belangrijk omdat je je onderzoek meestal niet over kunt doen. Kijk eerst de theorie Pagina 17 van 25
over je onderzoeksonderwerp nog eens door. Noteer de stappen van je onderzoek en maak zonodig een tekening van je proefopstelling. Maak formulieren waarop je de uitkomsten van je experimenten, waarnemingen of enquête kunt noteren. Draai even proef voordat je met je onderzoek begint. Kun je met de meetinstrumenten omgaan ? Levert de enquête of het onderzoek echt de gegevens op waarmee je de onderzoeksvraag kunt beantwoorden ? Noteer de uitkomsten van je onderzoek nauwkeurig. Je onderzoek moet natuurlijk altijd in een verslag worden vastgelegd. Hoe je dat moet doen vind je voor wat betreft een literatuuronderzoek in de Daltonstudiewijzer 3 (werkstuk) en voor wat betreft experimenten in Daltonstudiewijzer 7 (practicumverslag). Tenslotte: controleer regelmatig of je bij de uitvoering nog op schema zit !
Pagina 18 van 25
DALTON STUDIEAANWIJZING >>>
9: STUDEREND LEZEN
Deze studiewijzer is bedoeld om je te helpen bij het lezen van teksten waarvan je de inhoud moet begrijpen en onthouden. Onderdelen van deze studiewijzer kunnen je bekend voorkomen. Je bent ze dan waarschijnlijk al eens tegengekomen bij de studiewijzers die zich bezighielden met "leren" of met het maken van een uittreksel. Laat je niet gek maken ! Gebruik die (delen van) studiewijzers waar jij het best mee uit de voeten kunt. Maar gebruik ze wel ! 1. Bekijk de tekst. 2. Lees: - de inleiding - het slot - de kern en schrijf voor elke alinea de kernwoorden op. 3. Achterhaal de betekenis van de belangrijke moeilijke woorden. 4. Lees de tekst nog een keer nauwkeurig. - zoek of maak bij elke alinea een kernzin. Gebruik de kernwoorden. - schrijf de hoofdgedachte van de tekst op. 5. Maak aantekeningen van de hoofdzaken in een schema: - schrijf het onderwerp van de tekst op - noteer de kernwoorden van elke alinea - zet de hoofdzaken er kort achter. Maak zonodig het schema korter: - zet de dingen die bij elkaar horen, bij elkaar - gebruik tekens: -, O, =, x, enz. Let daarbij op signaalwoorden. Maak, als dat nodig is, zinnen bij de aantekeningen. 6. Maak overhoorvragen bij het schema: - kennisvragen - begripsvragen - inzichtvragen 7. Leer de tekst door: - antwoord te geven op de overhoorvragen - de inhoud van de tekst in eigen woorden na te vertellen.
Pagina 19 van 25
DALTONSTUDIEAANWIJZING
>>> 10: HET PERSOONLIJK LEESVERSLAG (= PLV)
Op de Havo moet je voor het vak Literatuur minimaal 8 boeken lezen. Op het Vwo minimaal 12. Van elk boek moet je een Persoonlijk Leesverslag (= PLV) maken. Zo’n PLV bestaat uit een vast aantal onderdelen, die aan bepaalde eisen moeten voldoen. BIBLIOGRAFISCHE GEGEVENS Noteer: auteur, titel, jaartal 1e druk, aantal bladzijden. WAT GEBEURT ER IN HET BOEK? Je vertelt het verhaal zelf na in maximaal 200 woorden. Hierbij kun je eventueel gebruik maken van de tekst op de achterzijde van het boek. Verder kun je gebruik maken van hulpvragen als: Wie? Wat? Waar? Wanneer? Hoe? Gevolgen? WAAR GAAT HET BOEK EIGENLIJK OVER? Voor veel leerlingen is dit het moeilijkste onderdeel van het PLV. Toch is het een heel belangrijk onderdeel, omdat hierover de meeste vragen tijdens je schoolexamen Literatuur zullen gaan. Je beschrijft nu niet de feitelijke inhoud (dat heb je hiervoor al gedaan), maar je vertelt in eigen woorden wat volgens jou het probleem is waar het boek over gaat. Het gaat hierbij dus meer om de diepere bedoeling >achter= het verhaal. Dit noemen we ook wel de thematiek. De thematiek kun je onderverdelen in: - het thema: dit is de hoofdgedachte van het boek, die je weergeeft in een zin. (bijv: een man kan het overlijden van zijn vrouw niet verwerken) - motieven: dit zijn andere belangwekkende gebeurtenissen in het boek die vaak samenhangen met het thema (bij een boek over >liefde< spelen vaak motieven als >overspel<, >jaloezie<, >verdriet< en >wraak< een rol); Betrek bij de bespreking van de thematiek ook de personages! De hoofdpersonen beelden in de regel het thema uit (dus bij >liefde< is er zo goed als zeker een liefdesaffaire tussen de hoofdrolspelers); de bijfiguren hebben vaak iets met de motieven te maken. - titel: bij de meeste boeken is de titel een symbolische weergave van de thematiek (zo verwijst >De aanslag< bijvoorbeeld naar de ingrijpende gevolgen die een bepaalde gebeurtenis op het leven van de hoofdpersoon heeft). Geef 3 citaten die het probleem illustreren of verduidelijken. Vermeld ook de bladzijden! OPMERKINGEN: Pagina 20 van 25
Als je in eerste instantie zelf niet uit de thematiek komt, kun je desnoods een uittrekselboek raadplegen of een recensie. Die vind je in de mediatheek in de documentatiekast, of op de computer (Literom of internet). Vergeet niet dat je de thematiek uiteindelijk in eigen woorden moet formuleren. Het is tenslotte een persoonlijk leesverslag! WAT VIND JE VAN HET BOEK? Bij het lezen van teksten is het belangrijk dat je je mening zo nauwkeurig mogelijk onder woorden brengt. Met opmerkingen als: >een gaaf boek< of >een shitboek< schiet je weinig op. Het gaat er in een PLV juist om dat je leert te formuleren waarom je iets waardeert of niet. We noemen dit reflecteren. Om je mening te onderbouwen maak je gebruik van de volgende 6 argumenten. Sommige van die argumenten zijn bij bepaalde boeken belangrijker dan andere. Toch probeer je alle argumenten in je oordeelsvorming te betrekken, zoals: 1. Emotieve argumenten Dit zijn argumenten die aangeven of het boek gevoelens bij je oproept, en zo ja: welke? 2. Esthetische argumenten Dit zijn argumenten die aangeven waarom je een tekst mooi vindt, of origineel, of niet opvallend qua stijl. 3. Morele argumenten Dit zijn argumenten die aangeven wat voor standpunt(en) de schrijver of de romanpersonen innemen op het gebied van goed of kwaad. 4. Realistische argumenten Dit zijn argumenten die aangeven of het boek of gebeurtenissen eruit geloofwaardig op je overkomen en of je jezelf enigszins in de belevenissen kunt verplaatsen. 5. Structurele argumenten Dit zijn argumenten die iets zeggen over de opbouw van het boek. Vind je die logisch? Wordt de spanning tot het eind bewaard? Vind je de verspringing in de tijd lastig of juist boeiend? 6. Intentionele argumenten Dit zijn argumenten die iets zeggen over de bedoeling (de intentie) van het boek. Denk je dat de schrijver een extra bedoeling heeft met het boek? En zo ja, welke? OPMERKINGEN: Bespreek deze argumenten puntsgewijs en trek aan het eind een persoonlijke conclusie. Dit onderdeel van je PLV is erg belangrijk!! Het is niet voor niets een persoonlijk verslag! Pagina 21 van 25
IS HET ONDERWERP NIEUW VOOR JE? Meestal gaat een boek over een onderwerp waar je al wat van weet. Toch kan het in jouw boek op een andere manier worden belicht. Schokkender, taboedoorbrekend of met een nieuwe visie. Betrek bij dit onderdeel ook andere gelezen boeken of films die je gezien hebt over een vergelijkbaar onderwerp. Beschrijf kort de overeenkomsten en/of de verschillen.
Pagina 22 van 25
CHECKLIST PLV
Vooraf • •
Heb je goedkeuring van de docent om het boek te lezen? Weet je op welke datum je PLV ingeleverd moet worden?
Bibliografische gegevens • De gegevens (auteur, titel, jaar eerste druk, aantal blz.) zijn correct vermeld. Wat gebeurt er in het boek? • De samenvatting bestaat uit niet meer dan 200 woorden. Indien je samenvatting een bewerking is van een al bestaande samenvatting vermeld je de bron. Waar gaat het boek eigenlijk over? • Het thema is in één zin vermeld. • De belangrijkste motieven zijn genoemd en uitgewerkt. • De belangrijkste twee personages (en hun onderlinge relatie en hun problemen) zijn besproken. • De titel is verklaard. • Bij de bespreking van de thematiek is informatie uit recensies gebruikt. De (bijgevoegde) recensies zijn gemarkeerd en geannoteerd. • De thematiek is geïllustreerd met minstens drie citaten. Bij de citaten zijn de bladzijden vermeld. De thematiek is besproken met je docent. Wat vind je van het boek? • De argumenten voor je waardeoordeel zijn allemaal besproken. • Het waardeoordeel van een of meer recensenten is opgenomen. • Je hebt een totaalindruk gegeven van het door jou gelezen boek, waarbij je je mening over het waardeoordeel van de recensent(en) betrekt. Is het onderwerp nieuw voor je? Er is een relatie gelegd met andere gelezen boeken of bekeken films. Heb je de eventuele verwerkingsopdracht toegevoegd? Alle richtlijnen van die opdracht zijn nauwkeurig nagevolgd. Tot slot Het PLV is gecontroleerd op stijl (spelling, interpunctie e.d.) Als al deze punten zijn afgewerkt, kun je je PLV inleveren.
Pagina 23 van 25
DALTONSTUDIEAANWIJZING >>>
11: BRIEFMODEL
Algemeen: Zorg ervoor dat links, rechts, onder en boven een onbeschreven marge overblijft van ongeveer 2 centimeter. Bij het tegenwoordig veel gebruikte Amerikaanse briefmodel plaats je alle onderdelen van je brief tegen de linkerkant. Verdeel de tekst evenwichtig over het papier. Bij een korte brief hou je wat meer ruimte tussen de verschillende onderdelen, zodat de totale brieftekst over het hele papier verdeeld is. Als bij een langere brief de afsluiting net niet meer op het papier past, plaats je de laatste alinea('s) en de afsluiting op een ander papier. Gebruik nooit de achterzijde van het papier! De volgende briefonderdelen verwijzen naar het briefmodel hierna. (1) Afzender: Het vermelden van de afzender is gewenst, omdat enveloppen vaak worden weggegooid . Komma's en punten zijn niet nodig. (2) Geadresseerde: Het vermelden van de geadresseerde is handig, omdat je (als je een kopie van je brief bewaart) later kunt zien aan wie hij gericht was. Als je naar een bedrijf of instelling schrijft, vermeld je op de eerste regel de naam ervan. Daaronder eventueel de afdeling, en daaronder (indien bekend) de persoon die je brief vermoedelijk leest. (3) Plaats en datum: Voluit schrijven (dus niet 5-10-'97). Achter de plaatsnaam zet je een komma; achter de datum hoort geen punt (4) Betreft (of Onderwerp): Hier vermeld je kort het onderwerp van je brief. Soms moet je het referentie-, antwoord-, of vacaturenummer vermelden. (5) Aanhef: Achter de aanhef hoort een komma. Voorletters weglaten. Als je niet zeker weet of je naar een man of vrouw schrijft, kun je Geachte heer/ mevrouw, schrijven. Elke taal kent andere standaardformuleringen. Informeer hiernaar bij je docent. (6) Briefkern: Elk inhoudelijk onderdeel krijgt een nieuwe alinea. Sla na elke alinea een regel over; niet inspringen. Schrijf zinnen achter elkaar (dus niet elke zin op een nieuwe regel!). (7) Afsluiting: De standaardafsluitingen zijn per taal verschillend. Informeer hiernaar bij je docent. (8) Bijlage(n): Als je iets met je brief meestuurt, vermeld je dat onderaan je brief (bijvoorbeeld Bijlagen: 3).
Pagina 24 van 25
VOORBEELD BRIEFMODEL (1) M. van Frankenstein Emerweg 29 4814 NA Breda (2) Bloedbank West-Brabant Afdeling Frisdrank T.a.v. dhr. D. Racula te Breda (3) Breda, 5 oktober 2004 (5) Geachte heer Racula, (6) In Dagblad de Stem van zaterdag j.l...................……......................................... dat u op zoek bent naar een gemotiveerde vampier. Volgens mijn vader ............................................................….............................. .............................................................................................…............................. ...............................................................................................…........................... ..................................................................................................…………………... ......... en die kan het weten, want die lust ze zelf ook graag. Helaas heb ik nog niet veel ervaring ..............................................................….. ...................................................................................................................……… ............................ gelukkig elke week biologie-practicum. Voor meer informatie verwijs ik u naar de volgende referenties ....................…. ………….............................................................................................................. .............…………................................................................................................. en de heer Van Drossum …................................................................................ Ik hoop u voldoende te hebben geïnformeerd ...................................................….. (7) Hoogachtend,
M. van Frankenstein
(8) Bijlage: persoonlijke gegevens Pagina 25 van 25