Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
[Uitzending 1243: Openbaring 4:1 t/m 6] Na de beschrijving van de situatie op aarde – in Openb.2 en 3 – volgt in Openb.4 en 5 een beschrijving van de hemel, als inleiding op de visioenen over de toekomst in de hoofdstukken 6 t/m 22. In Openb.4 wordt met name voortgebouwd op Jesaja 6, Ezechiël 1 en 2 en Daniël 7:9-10. De openbaring die Johannes vanaf Openbaring 4 ontvangt bestaat uit beelden en geluiden, met af en toe een toelichting door een engel (bv. Openb.7:13-17; 14:13).
Openbaring 4 vers 1: Nadat ik dit gehoord en gezien had, zag ik een deur in de hemel openstaan en hoorde ik dezelfde luide stem. Kom naar boven, zei Hij tegen mij, dan zal Ik u laten zien wat hierna moet gebeuren. De woorden ‘nadat ik dit gehoord en gezien had, zag ik’ markeren de overgang naar een volgende openbaring (o.a. Openb.15:5; 18:1; en Openb.7:1). De openstaande deur duidt op de mogelijkheid en de toestemming voor Johannes om ‘in de geest’ de hemel binnen te gaan, de woonplaats van God. Hij mag in de hemel komen om te zien ‘wat hierna moet gebeuren’. De stem die tegen Johannes spreekt, zal opnieuw die van de engel zijn, die al in Openbaring 1 (vs.10-12) met hem sprak – of de stem van Christus. Johannes ziet de spreker niet, maar uit de woorden ‘kom naar boven‘ is duidelijk dat de spreker zich in de hemel bevindt. Johannes hoort een ‘luide stem’, in andere Bijbelvertalingen lezen we ‘een stem als een bazuin’, zo indrukwekkend en zo luid klinkend. Het geeft het belang van de gesproken woorden aan. De woorden ‘wat hierna moet gebeuren’ (Openb.1:19; Dan.2:29,45) zijn een aanduiding van de komende gebeurtenissen, van datgene wat voor Johannes nog in de toekomst ligt. De woorden hebben betrekking op de toekomst van de wereld zoals die vastligt in Gods plan, want het ‘moet gebeuren’, het is een goddelijk moeten.
Openbaring 4 vers 2: Op hetzelfde moment kwam de Geest over mij. Ik zag een troon in de hemel staan en op die troon zat Iemand. Openbaring 4 is een hoofdstuk met weinig actie. Het geeft een beschrijving van Gods troon in de hemel en van de pracht en grootsheid er omheen, zoals deze aan Johannes worden getoond. Wat Johannes ondergaat is een vorm van profetische TTB – NL – TWR – CW
1
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
geestvervoering (Openb.1:10;17:3;21:10), waardoor hij in de geest in de hemel aanwezig is (2Kor.12:2-5). Strikt genomen was de geestvervoering natuurlijk al begonnen met het zien van de deur in de hemel die openstond en het horen van de stem (vs.1). ‘In de geest’ duidt niet op de Heilige Geest of op een wezen dat Johannes begeleidt, want blijkens Openb.17:3 en 21:10 is degene die hem tijdens zijn visioen begeleidt een engel. Deze woorden betekenen dat Johannes niet lichamelijk in de hemel is, maar ‘in de geest’. De woorden ‘ik zag’ leiden de beschrijving in van wat aan Johannes wordt geopenbaard. In de eerste plaats ziet hij ‘een troon in de hemel staan en op die troon zat Iemand’. In aansluiting bij de Joodse terughoudendheid om de HERE God te beschrijven of Zijn naam uit te spreken, wordt de aanduiding ‘God’ hier vermeden. Vaak wordt alleen ‘de troon’ genoemd. Dat zien we ook in Openbaring 7:9, waar we lezen: Daarna zag ik een ontelbare menigte mensen. Zij kwamen uit alle rassen, volken, stammen en taalgroepen. Zij stonden voor de troon en voor het Lam, met witte kleren aan en palmtakken in de hand. En in Openbaring 8:3, lezen we: Een andere engel ging met een gouden wierookvat bij het altaar staan en kreeg heel veel reukwerk dat hij, samen met de gebeden van de gelovigen, op het gouden altaar voor de troon moest offeren. Nog een laatste voorbeeld uit Openbaring 14 vers 3: Het waren de 144.000 die een nieuw lied zongen voor de troon van God, voor de vier levende wezens en voor de ouderlingen. Zij waren de enigen die dat lied kenden. Niemand anders dan de 144.000 vrijgekochten van de aarde kon het leren. Voor de woorden ‘voor de troon van God’ lezen we in de Griekse tekst ‘voor het aangezicht van de troon’, ook daar wordt de naam van God niet genoemd. Het Bijbelboek Openbaring gebruikt meer dan veertig maal het woord ‘troon’ als symbool van Gods soevereiniteit, waardigheid en heerschappij. Deze indrukwekkende troon heeft een centrale positie in de hemel, want alle wezens die Johannes verder ziet, staan ‘rondom’ de troon (vs.4,6). Het Griekse woord ‘thronos’ is een zelfstandig naamwoord en betekent ‘zetel of troon’. Het duidt de hoge zetel voorzien van een voetbank aan, die bestemd is voor heersers, koningen en rechters, en daarom het zichtbare teken van hun waardigheid en macht. Zo lazen we over de troon van God die in de TTB – NL – TWR – CW
2
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
hemel staat. In Mattheüs 5:34 lezen we dat de hemel zelf de troon van God wordt genoemd. In het vervolg van Openbaring 4 lezen we in vers 4 over de vierentwintig tronen van de oudsten, die om de troon van God heen staan. Sinds Zijn hemelvaart zit de Here Jezus aan de rechterzijde van de troon van God (bv. Hebr.12:2), waardoor deze de ‘troon der genade’ wordt genoemd, als de bron van Gods barmhartigheid (Hebr.4:16). En als Christus terugkomt zal Hij op Zijn ‘schitterende troon’ gaan zitten of ‘op de troon van Zijn heerlijkheid’ (Matth.25:31), dan zullen ook de twaalf apostelen op tronen zitten om ‘over de twaalf stammen van Israël recht te spreken’ (bv. Matth.19:28). In Lucas 1:32 horen we hoe God aan Jezus de troon van Zijn vader David zal geven, wat ook de daarmee verbonden heerschappij inhoudt (Hand.2:30; Hebr.1:8). Als het nieuwe Jeruzalem uit de hemel naar beneden is gekomen, bij God vandaan, zal zich daarin de troon van God en het Lam bevinden, van waaruit de rivier van het water dat leven geeft zal stromen, midden over de hoofdstraat van de stad (Openb.22:1,2). Niet alleen de hemel kent tronen, ook het rijk van de duisternis, we lezen in de Griekse tekst van Openbaring 2:13 over de ‘troon van de satan’ en in Openbaring 16:10 over de ‘troon van het beest’. In bijzondere zin geeft het Griekse woord voor ‘troon’ of ‘tronen’ een bepaalde engelenmacht aan (Kol.1:16).
Openbaring 4 vers 3: Hij schitterde als de zuiverste edelsteen, als diamant en sarder. Om de troon stond een regenboog die zo helder was als smaragd. In Openbaring 4 valt alle nadruk op de HERE God. De Here Jezus Christus wordt pas in Openbaring 5 geïntroduceerd. Zoals we ook al in het vorige vers zagen, is Johannes terughoudend in zijn beschrijving van God, om geen afbreuk te doen aan Zijn grootsheid en majesteit. Hij vermeldt daarom, anders dan in Ezech.1 en Dan.7 het geval is, niets dat op kenmerken van een mens lijkt. Met behulp van verwijzingen naar diverse edelstenen probeert Johannes toch iets van Gods glorie aan te duiden. De genoemde edelstenen komen sterk overeen met de lijsten in Exodus 28 (vs.17-20) en Ezechiël 28 (vs.13), en ze keren terug in de langere lijst in Openbaring 21 (vs.11,18-20). Door gebrek aan exacte omschrijvingen uit de Oudheid is het soms moeilijk om vast te stellen welke stenen er precies zijn bedoeld. In de Statenvertaling lezen we in Openbaring 4 vers 3: En Die daarTTB – NL – TWR – CW
3
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
op zat, was in het aanzien de steen jaspis en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, in het aanzien de steen smaragd gelijk. De jaspis is waarschijnlijk de kostbare witte diamant. Deze edelsteen is het speciale symbool van Gods heerlijkheid (Openb.21:11). De edelsteen die in het NT met dit woord wordt aangeduid is niet zonder meer gelijk te stellen aan onze jaspis, die een ondoorzichtige gele, bruine, of rode kwartsvariatie is. Volgens Openbaring 21:11 is de daar bedoelde edelsteen ‘als van een kristalheldere diamant’, kortom: helder als kristal. In hetzelfde vers wordt de steen ‘een zeer dure edelsteen’ of ‘kostbare edelsteen’ genoemd. Daarom denken veel onderzoekers aan de kostbare witte diamant. De steen wordt in Openbaring 21 driekeer genoemd in de beschrijving van het nieuwe Jeruzalem: in vers 11 lezen we over de glans die de stad bij de eerste aanblik heeft; in vers 18 gaat het om de inbouw, de bouwstof, of de onderbouw van de muur; en in vers 19 om de eerste laag van de uit twaalf lagen bestaande fundering.
In Openbaring 4:3 wordt het aanzien van Hem die op de troon in de hemel zit vergeleken met deze en met een andere edelsteen, namelijk: sarder of sardius. Het is eigenlijk een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis ‘Sardisch’, dat wil zeggen: bij Sardes behorend’, en dat verbonden kan worden met ‘steen’. In het NT is het zelfstandig gebruikt, en lezen we in de Griekse tekst: de ‘Sardische steen’. Een sarder of sardius, ook wel een carneool genoemd is een rode steen. De glanzende witte en rode edelstenen vormen het licht dat afstraalt van Gods verschijning. Het Griekse woord ‘iris’ kan zowel ‘regenboog’ als ‘stralenkrans’ betekenen. Omdat Johannes de ‘iris’ of regenboog vergelijkt met een groene smaragd en daarmee aan één bepaalde kleur lijkt te denken, ligt de vertaling ‘stralenkrans’ in plaats van ‘regenboog’ meer voor de hand. Daarentegen kunnen we, op grond van Ezechiël 1:28, weer het beste aan een ‘regenboog’ denken. Mogelijk bedoelt Johannes met ‘smaragd’ een kleurloze steen, die als een prisma het hemelse licht verstrooit tot de kleuren van de regenboog. De regenboog is het teken van Gods verbond met de mensen, het beeld van Zijn geduld met de zondige wereld (Gen.9:11-17; Ezech.1:28). Als Johannes de regenboog ziet, wil dat zeggen dat ook de komende gebeurtenissen in het teken staan van Gods trouw aan Zijn schepping. TTB – NL – TWR – CW
4
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
Openbaring 4 vers 4: Rondom de troon stonden vierentwintig tronen en op elk van die tronen zat een ouderling met witte kleren aan en een gouden kroon op zijn hoofd. De troon van God staat centraal in de hemel. Eromheen staan andere tronen (Dan.7:9) met daarop ‘ouderlingen of oudsten’. We lezen het al in Jesaja 24 waar de profeet Jesaja spreekt over het oordeel van God. We lezen in Jesaja 24 vers 23: Dan zal de HERE van de hemelse legers Zijn troon op de berg Sion zetten en glorieus regeren in Jeruzalem. Voor de ogen van alle oudsten van Zijn volk zal daar zo’n glorie heersen dat de heldere lichten van zon en maan erdoor verbleken. Ook eerder lezen we al over de troon van God in de hemel, namelijk in 1 Koningen 22 vers 19: Micha sprak opnieuw en zei: Luister naar wat de HERE verder nog te zeggen heeft. Ik zag de HERE op een troon zitten en de hemelse legers stonden om Hem heen. Nog een laatste voorbeeld uit Psalm 89 vers 8: God dwingt ontzag en respect af van de heilige engelen die Hem omringen. De ouderlingen of oudsten krijgen veel aandacht in Openbaring 4 en 5, daarna worden ze wel genoemd, maar vormen dan meer de achtergrond van de gebeurtenis (Openb.7:11-13; 11:16; 14:3; 19:4).
De ouderlingen dragen witte kleren en hebben gouden kronen of kransen op hun hoofd. Witte kleren symboliseren blijdschap, reinheid en waardigheid (Openb.3:4-5). In de meeste gevallen werden hemelbewoners voorgesteld in lichtende witte kleding (Openb.1:14). Het Griekse bijvoeglijk naamwoord ‘leukos’ betekent: ‘lichtend’ of ‘blinkend’, en ‘blinkend wit’. Bij de eerste betekenis ligt de nadruk op het licht, bij de tweede op de kleur, al is het in afzonderlijke gevallen niet altijd uit te maken waar het accent valt. Bij de beschrijving van hemelse verschijningen gaat het vooral om het ‘blinkende en stralende’, zoals de kleren van Jezus bij de verheerlijking op de berg (bv. Matth.17:2). Hetzelfde doet zich voor bij de kleren van engelen die op aarde verschijnen (bv. Matth.28:3). Verder wordt het gebruikt voor de wolk waarop de Mensenzoon verschijnt (Openb.14:14), en de troon in de hemel (Openb.20:11), waarbij wellicht ook eerder het blinkende en stralende wordt benadrukt.
TTB – NL – TWR – CW
5
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
Bij het gebruik van het Griekse woord ‘leukos‘ valt op, dat er nog al eens een vergelijking wordt gebruikt, om de indruk die ermee wordt bedoeld te benaderen en duidelijker te maken. Zo wordt ‘leukos’ vergeleken met zonlicht, sneeuw en wol (Matth.17:2; 28:3;Openb.1:14). In andere gevallen lijkt het meer om de kleur te gaan, zoals van korenvelden (Joh.4:35, de velden zijn wit om te oogsten), van haren (Matth.5:36, tegenover zwarte), van een paard (bv. Openb.6 :2, in vergelijking met anders gekleurde paarden), van een witte steen (Openb.2:17), van wol of linnen (Openb.1:14 en 19:14), en de kleren van de verlosten in de hemel, al kan het hier niet geheel worden los gezien van de blinkende kleren van de engelen (bv. Openb.7:9,13).
De gouden kronen of kransen duiden, in combinatie met de tronen, op de koninklijke waardigheid die de ouderlingen hebben ontvangen. Het edelmetaal goud symboliseert een grote waarde en hemelse volmaaktheid (Openb.21:18, 21). Goud was het meest waardevolle metaal dat men in de Oudheid kende en was daarom geliefd als materiaal om afgodsbeelden van te maken (Hand.17: 29; ook Ex.32:2-3; Dan.3:1). Vanwege zijn grote en blijvende waarde staat het goud voorop in opsommingen van materialen (bv.1Kor.3:12; Openb.18:12). Goud was een kostbaar geschenk (Matth.2:11) en diende als materiaal voor een sieraad (1Tim.2:910; Openb.17:4). Voor goud als bouwmateriaal wordt meestal een Grieks woord gebruikt dat duidt op bewerkt goud of bekleed met goud (Matth.23:16-17; Openb.18:16). In afgeleide zin duidt het bv. ‘geld’ of ‘gouden munten’ aan (Matth.10:9; Jak.5:3). In de Bijbel worden naast goud ook andere metalen genoemd, bijvoorbeeld: zilver, ijzer en koper of brons. Dit laatste – koper of brons – is interessant om iets meer over te vertellen. Het Griekse woord voor ‘koper’ duidt buiten het NT naast koper ook vaak brons aan, omdat brons een legering is van koper met een toevoeging van tin. Doordat koper het eerste metaal was dat de Grieken bewerkten, kan het woord buiten het NT ook in de algemene zin van: ‘metaal’, worden gebruikt. Rond 2000 v.Chr. werd in Kanaän koper vervangen door brons. We treffen het woord in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het OT, onder andere aan in verband met de bewerking ervan. In het NT komt het voor in een opsomming van materialen in Openb.18:12. In afgeleide zin duidt het een voorwerp aan dat is TTB – NL – TWR – CW
6
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
gemaakt van koper of brons, zoals een wapen (speer, zwaard, helm, mes), een ketel, een munt, een beeld of een muziekinstrument.
Johannes schrijft in Openbaring 4 vers 4: Rondom de troon stonden vierentwintig tronen en op elk van die tronen zat een ouderling met witte kleren aan en een gouden kroon op zijn hoofd. De vierentwintig ouderlingen komen in geen enkel ander Bijbelboek voor en de vraag wie zij zijn, wordt door Bijbeluitleggers verschillend beantwoord. De titel ‘ouderling of oudste’ duidt op een leidinggevende positie. Zij hebben veel kennis en worden door Johannes met eerbied aangesproken (Openb.7:14). Velen hebben aan engelen gedacht, omdat zij met Johannes spreken en uitleg geven aan zijn visioenen (Openb.5:5; 7:13-17), wat elders óók door een engel gebeurt (Openb.17:1vv.; Dan.9:21,22; Zach.1:9). Toch kunnen het geen gewone engelen zijn, omdat engelen en ouderlingen naast elkaar worden genoemd (Openb.5:11; 7:11). De ouderlingen zouden een speciale engelenklasse kunnen vormen, die de vierentwintig priesterklassen (1Kron.24:1-19) of de vierentwintig groepen Levieten weerspiegelen die God loven in de tempel (1Kron.25). Zij handelen namens alle gelovigen (Openb.5:8; zij brengen de gebeden van de heiligen als reukwerk voor God). Een zwak punt van deze uitleg is dat het woord ‘ouderlingen of oudsten’ op andere plaatsen in de Bijbel voor mensen, maar zelden voor engelen wordt gebruikt (mogelijk in Jes.24:23). Een tweede opvatting is dan ook dat het gaat om verheerlijkte gelovigen, om de ouderlingen van de gemeente in de hemel. Ook zouden de ouderlingen de twaalf stammen van Israël en de twaalf apostelen (Matth.19:28) kunnen vertegenwoordigen, met andere woorden: de gemeente van het oude en het nieuwe verbond (vgl. Openb.21:12,14). Het probleem bij deze laatste interpretatie is dat de combinatie van stamvaders en apostelen verder nergens expliciet in de Bijbel voorkomt. Tenslotte is het van belang om op te merken dat in het Bijbelboek Openbaring de taak van de genoemde ouderlingen meer naar voren komt dan hun identiteit: zij vertegenwoordigen de gelovigen.
Openbaring 4 vers 5: Uit de troon kwamen bliksemschichten en donderslagen en allerlei andere geluiden. Vlak voor de troon stonden zeven brandende fakkels, dat zijn de zeven Geesten van God. De blik van JoTTB – NL – TWR – CW
7
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
hannes verschuift geleidelijk van de troon van de HERE God naar dingen die uit de troon voortkomen en die er omheen te zien zijn. De werkwoordsvormen in dit vers, ‘kwamen’ en ‘brandende’, beschrijven een voortdurende toestand en geen eenmalig gebeuren. Met ‘bliksemschichten en donderslagen en allerlei andere geluiden’ wordt onweer aangeduid. Het woordgebruik herinnert aan de beschrijving van de indrukwekkende verschijning van de HERE God op de berg Sinaï, waarbij Hij Zich openbaarde in donder en bliksem, een zware wolk en het geluid van een sterke bazuin (Ex.19:16;20:18;Ezech.1:13). De woorden drukken de geweldige grootheid van de HERE uit. In Openb.8:5, 11:19 en 16:18 vindt onweer plaats aan het slot van een serie oordelen. Op deze wijze wordt uitgedrukt dat dezelfde God die Zich bij de Sinaï openbaarde, ook de komende oordelen bewerkt.
De zeven brandende fakkels herinneren aan Zach.4:2, 3 en 10, waar eveneens verband gelegd wordt tussen de fakkels en de Heilige Geest van God. Het zevental van de fakkels herinnert aan de lampen op de zevenarmige kandelaar in de tempel. Ze symboliseren Gods heerlijke verschijning. Ook in de Griekse vertaling van het zojuist genoemde Ex.20:18 komen fakkels voor als aanduiding van Gods openbaring. Verder lieten ook de Romeinse keizers vuur voor zich uit dragen als teken van waardigheid. De zeven Geesten (Openb.1:4) worden in Openb.5:6 opnieuw genoemd, ze worden dan uitgezonden over de aarde. In Openbaring 4 beperkt het werk van Gods Geest zich tot de hemel.
Openbaring 4 vers 6: Er lag voor de troon ook iets dat leek op een kristalheldere, spiegelgladde zee. Rondom de troon stonden vier levende wezens, met van voren en van achteren overal ogen. Johannes ziet vóór de troon van God iets dat lijkt op een zee, die niet bestaat uit water maar uit glas (Openb.15:2). In een andere Bijbelvertaling lezen we: En voor de troon was een glazen zee, kristal gelijk. Het woord ‘zee’ kan een beeld van het kwaad zijn (Openb.13:1; 21:1), maar die betekenis past niet goed in een beschrijving van de hemel. We moeten eerder denken aan een toespeling op Ezech.1:22, waar de profeet boven de vier wezens iets ziet wat lijkt op een ‘strakke hemel van verblindend kristal’. De woorden ‘glazen zee’ of ‘spiegelgladde zee’ TTB – NL – TWR – CW
8
Versie 2 – Openbaring 4:1 t/m 6 – nr.1243
doen denken aan het grote koperen wasvat in de tempel, dat ook wel ‘de zee’ of ‘een groot koperen’ bassin’ werd genoemd (bv. 1 Kon.7:23-26; 2 Kon.25: 13). Het werd ook wel gezien als een afbeelding van de wateren boven het uitspansel (Gen.1:6-7; Ps.104:3; 148:4). Glas was destijds meestal donker. Glas met de helderheid van kristal was zo duur dat alleen koningen het zich konden veroorloven. Door haar pracht en grootte drukt deze glazen zee Gods heerlijkheid uit. Vervolgens valt het oog van Johannes op vier ‘levende wezens’. Deze vier lijken sterk op de vier ‘wezens’ in Ezech.1. Gelet op de volgende verzen moet de vertaling ‘levende wezens’ de voorkeur krijgen boven ‘dieren’. Hun centrale positie maakt deze vier wezens tot heel belangrijke schepsels.
In de volgende uitzending lezen we verder in Openbaring 4.
TTB – NL – TWR – CW
9