Leesmethode “de Leessleutel”
In onze leesmethode leren de kinderen in groep 3 steeds een nieuw woord en uit dat woord steeds een nieuwe letter. Zo wordt in thema 1 bijv. geleerd: “naam”, de letter “n”, “lees”, de letter “ee”, “ik”, de letter “i” en “rik” en de letter “k”. In de methode die wij hier op school gebruiken, wordt al vanaf het begin “gespeeld” met letters. Zo oefenen de leerlingen tijdens thema 1 al meteen met de woorden “een”, “nee”,”in”, ”kee”, ”kin”, ”nik”, ”keek” en “kik”. Al zo snel mogelijk worden leerlingen uitgedaagd om zelf nieuwe woorden te maken met de geleerde letters ( lees, kees ). Daarbij moeten ze kunnen analyseren ( de afzonderlijke klanken kunnen horen in een woord ) en kunnen synthetiseren ( klanken samenvoegen tot een woord ). Dit “plakken” wordt niet letter-voor-letter gedaan (spellend lezen), maar “zingend”. Er wordt aan de kinderen geleerd om alle klanken lang aan te houden, zodat het woord “zingend” ontstaat. Hoe vaker, leuker en beter er geoefend wordt met deze vaardigheden, hoe beter de geleerde woorden en letters worden ingeslepen en opgeslagen in het geheugen. Hoe meer prettige leeservaringen de leerlingen opdoen, des te beter zal het leesproces verlopen, des te meer plezier zullen de leerlingen hebben met boeken en verhalen, des te gemotiveerder zullen ze zijn om door te gaan met lezen en oefenen en schrijven.
Ouders en leerkrachten spelen hierbij een belangrijke rol. Wij kunnen het aanbieden van woorden en letters, het laten oefenen en corrigeren en laten kennismaken met leuke boeken sturen en ondersteunen. Hoe beter en leuker wij
het maken en hoe enthousiaster wij zijn tijdens hun vooruitgang, des te beter zal de leesontwikkeling verlopen. Als wij leuke verhalen voorlezen, vooral goede antwoorden en inzet benadrukken en op een goede manier tijd en aandacht vrijmaken om te helpen met oefenen, zal dat het leren lezen enorm ondersteunen. Op school creëren we veel oefenmomenten; met de hele groep, individueel en later in kleinere niveauleesgroepjes of duo’s (een “tutor” die een “leerling” begeleidt). We zorgen voor veel afwisseling; voorlezen, groepsleesboeken, een leeshoek met prentenboeken en leesboeken op niveau, “vriendjeslezen” ( in een groepje van 3 leerlingen met een verschillend leesniveau ), posterlezen ( klassikaal inoefenen van nieuwe woorden ) en vanaf januari oefenen in een groepje van 2-4 leerlingen met hetzelfde leesniveau en start het wekelijks oefenen van woorden m.b.v. een blad met rijen woorden die aan sluiten bij de spellingcategorie van de week (tutorlezen). Daarnaast wordt er ook nog geoefend m.b.v. de computer; eerst het “flitsen”: het inoefenen van de geleerde letters en later van woorden in een oplopende moeilijkheidsgraad en steeds hoger tempo. Ook het bij de leesmethode horende computerprogramma wordt gebruikt om alle deelvaardigheden van het lezen extra te oefenen (de “spelletjes van Rik”). Bij het werken met de computerprogramma’s is hulp van ouders onontbeerlijk.
Door projecten als bijv. de Kinderboekenweek, de Boekenmarkt en door steeds nieuwe leesboekjes voor het niveaulezen aan te schaffen en wekelijks onze schoolbiblitheek en Leeshoek te gebruiken, proberen we de leerlingen met nieuwe en leuke boeken kennis te laten maken en te laten ervaren dat lezen leuk is.
We hopen dat ouders dit ondersteunen door thuis ook voor te lezen, samen te oefenen en naar de “biep” te gaan.
Het begin We spreken de letters uit zoals ze in een woord klinken: dus de “buh” van boek, de “eh” van pet, de “ee”van lees, de “ruh” van rik, enz. Nooit zoals ze in het alfabet worden uitgesproken! Tempo Het leestempo moet worden aangepast; als u een zin voorleest, moet dat net zo snel ( of langzaam ) gaan als de leerling zelf kan lezen, of hoogstens een klein beetje sneller. Bij het tempolezen dat start in januari meten de duo’s op maandag hoeveel woorden ze in een minuut kunnen lezen. Op dinsdag, woensdag en donderdag oefenen ze vervolgens samen om de woorden beter en vlotter te lezen. Op vrijdag meten ze weer bij elkaar hoeveel woorden er in een minuut worden gelezen. Dan bespreken we welke vooruitgang de duo’s gemaakt hebben. Bijwijzen De leerlingen leggen de leeswijzer altijd boven de regel die ze lezen, nooit eronder. Zo kunnen ze de tekst overzien die nog gelezen moet worden. Meelezen met een ander die de beurt heeft, is ook een belangrijke oefening. Soms kan een leesvenster een oplossing zijn.
Lengte In het begin staat er op de bladzijden niet zoveel tekst. Vaak is de tekst ook nog in kleine blokjes verdeeld. Zo’n blokje is vaak een goede hoeveelheid tekst voor een leesbeurt. Het is beter om vaker met een kort stukje tekst te laten oefenen.
Verbeteren en helpen Als een leerling een fout leest, moet een ander niet meteen verbeteren. Het is beter om te zeggen: “Lees de zin nog eens.” Vaak merkt een leerling ook zelf aan het eind van een zin dat er een fout werd gemaakt en verbetert dan zichzelf. Als een leerling veel moeite heeft met een woord, kan het helpen om een stukje van het woord voor te zeggen of een stukje af te dekken en dan te vragen:”Wat staat hier?” Als er een nieuw lastig woord op een bladzijde voorkomt, helpt het vaak om te vragen: ”Zie je dit woord nog vaker op deze bladzijde?” Zo wordt de aandacht op dit woord gericht. Plaatjes/titel Als er een titel boven een hoofdstuk of bladzijde staat, is het van belang om die te ( laten ) lezen en te vragen: “Wat zou er nu kunnen gaan gebeuren? “ of: “Waar zou dit over gaan? “ Ook is het goed om de plaatjes te bekijken en er vragen over te stellen. Het verhaal krijgt dan meer inhoud en de verhaallijn zal duidelijker worden.
Oefentijd Vaker een kortere tijd oefenen is beter dan bijv. 1x per week 3 kwartier. Op school lezen we bij het niveaulezen bijv. 20 minuten. Bij het posterlezen (met de hele groep) krijgt elke leerling steeds een beurt van 3 woorden en bij het tutorlezen oefenen we steeds maar 10 minuten. Het is goed te doen als er voldoende afwisseling is en de kinderen vaak korte beurten krijgen. Lees bijv. om de beurt een blokje of 1 regel. De leerling is dan snel weer aan de beurt, wordt “gedwongen”om mee te lezen met de ander en het verhaal blijft duidelijk.
Feedback Het is van belang dat de leerlingen goed lezen wat er staat. Ze zijn aan het leren lezen, aan het oefenen en er worden natuurlijk fouten gemaakt. De fouten moeten echter wel verbeterd, of beter nog: voorkomen worden! De lezer moet de tijd en rust krijgen om een moeilijk woord te lezen. Hij/zij moet zich gewaardeerd voelen en hulp durven vragen. Door vooral te benadrukken wat er goed gelezen wordt, door complimenten te geven na een beurt of als er goed wordt meegelezen of naverteld, wordt de motivatie om door te gaan en te luisteren naar uitleg, hulp of correctie vergroot.
De leerlingen moeten leren om elkaar te helpen, te waarderen en accepteren en om elkaar niet uit te lachen of steeds te verbeteren. De leerkracht of ouder zal daarbij moeten sturen en heeft een voorbeeldrol.
Begrijpen Lezen is aanvankelijk vooral een proces van “ontsleutelen”, klanken verbinden, maar natuurlijk moet de leerling de tekst ook begrijpen. Het verhaal moet gevolgd en onthouden kunnen worden. Uitdrukkingen moeten begrepen kunnen worden, onbekende woorden moeten betekenis krijgen en grapjes moeten gesnapt kunnen worden. Een goede woordenschat is van belang om teksten te kunnen begrijpen. Daarom besteden we in groep 3/4 veel tijd en aandacht aan het vergroten en verbeteren van die woordenschat (o.a. fotobladen, thema’s, oefenboekjes, digibord). Als er eenvoudige vragen over het verhaal worden gesteld, moet de leerling die kunnen beantwoorden; wie is de hoofdpersoon, vertel in het kort wat er gebeurde in het verhaal, waar gebeurde het, enz. De leerkracht of leesouder moet, waar nodig, uitleggen/de juiste vragen stellen/synoniemen zoeken/samenvatten.
Bij de M3, E3 en M4-boekjes moeten de vragen vooral gaan over wat er echt in de tekst staat. “Wat gebeurde er? “ “Hoe heet het jongetje in het verhaal?” “Wat kocht mama bij de bakker? “ Bij hogere niveaus kunnen ook meer begripsvragen en voorspellende vragen gesteld worden. “Waarom zou hij zo reageren?” “Wat zou jij doen in zo’n situatie?” Na thema 8 van onze leesmethode gaan we het begrijpend lezen ook echt apart oefenen m.b.v. vragenbladen bij ons groepsleesboek en de leerlingen leren zelfstandig vragen en opdrachten bij een verhaal te maken in de werkboekjes van “Humpie Dumpie”. Niveau De technische leesmoeilijkheid van een tekst wordt uitgedrukt met AVI. De eenvoudigste verhaaltjes in de eerste leesboekjes hebben het AVI Start-niveau. Om dit niveau te kunnen lezen, moeten alle letters gekend worden. Korte woordjes (baas, hok, huil) moeten gelezen kunnen worden. De zinnetjes zijn ook kort. (mama gaat naar huis toe.) De technische moeilijkheid wordt in kleine stapjes opgevoerd. De woorden worden langer/moeilijker (saai, slecht, straks, voetbal, aardig, lelijk, slapeloos, compliment, systeembeheerder), de zinnen langer (de hond loopt naar de tuin. De zwarte hond loopt rustig naar de achtertuin. De schurftige, oude hond loopt op een drafje naar de tuin die achter het huis begint.) Van AVI M3 en daarna E3 (de gemiddelde leesniveaus in groep 3) lopen de niveaus op tot M7, E7 en tot slot AVI plus. De leerlingen die dit laatste niveau behaald hebben, zijn “klaar”. Hun technische leesvaardigheid is voldoende ontwikkeld. Deze leerlingen worden gevraagd om tutor te zijn en het lezen te begeleiden van een leerling die nog niet zo ver is. Zo helpen leerlingen van groep 7/8 vaak de niveaugroepjes van groep 3/4 (na de kerst).
Ook thuis moet er geoefend worden met teksten van het juiste niveau. Te moeilijke leesstof levert alleen frustratie en veel fouten op. De AVI-niveaus worden in onze schoolbibliotheek met dezelfde kleuren aangegeven als in de “echte” bibliotheken. Door regelmatig te toetsen, oefenen de leerlingen altijd op een bij hen passend niveau. De niveauleesgroepjes worden aangepast als dat nodig is, na het afnemen van de leestoetsen. Ook krijgen de leerlingen steeds te horen of ze in de schoolbibliotheek al boekjes van een volgend niveau mogen lenen en lezen. Bij het Flitsen horen de kinderen ook regelmatig bij welke woordrij ze zijn. Ze horen dan hoeveel rijen ze vooruit zijn en hoever ze nog van hun diploma verwijderd zijn. Na thema 8 beginnen de leerlingen van groep 3/4 aan de woordrijen van groep 3/4 en dit zijn er 60! De leessnelheid wordt voor elke leerling afzonderlijk bepaald en ingesteld. Als de vorderingen stagneren, krijgen de leerlingen “dubbele beurten” en/of wordt het tempo iets verlaagd.
Toetsen De leerlingen van groep 3 worden voor het eerst op hun AVI-niveau getoetst als de leerkracht denkt dat het Start-niveau (of al een hoger) bereikt is. Gemiddeld is dit rond januari. Als het Startniveau wordt behaald, gaat de leerling meedoen aan het niveaulezen. Bij de AVI-toets moet een leerling een kaart met daarop een verhaal hardop voorlezen. De leerkracht leest op een formulier mee en noteert fouten en aan het eind de leestijd. De maximaal toegestane leestijd ligt rond de 1.50 minuut en het maximaal aantal fouten ligt rond de 5. Als het niveau wordt behaald, mag de leerling boeken gaan lezen van het volgende niveau (als Start wordt behaald, mag M3 geoefend/gelezen gaan worden). De AVI-toets wordt meestal 3 of 4 x per schooljaar afgenomen (individueel). De Citotoets Leestechniek wordt 2x per jaar afgenomen; op vaste momenten (jan./juni) en met de hele groep. Bij een afbeelding moet steeds uit een rijtje
van 5 het juiste woord gekozen worden. Deze test meet vooral het nauwkeurig ontsleutelen en de letterkennis en minder de vlotheid van het lezen. Leerlingen kunnen bij deze toets een A-, B-, C-, D- of E-score behalen, waarbij A het beste is. Bij een D- of E-score wordt het groepsplan voor de betreffende leerleing bijgesteld en krijgt de leerling extra leesbegeleiding,-instructie en/of oefentijd om de vorderingen te versnellen. De DMT (Drie Minuten Toets) wordt minstens 2x per jaar afgenomen (jan/juni). De leerling leest van een kaart met rijen woorden in 1 minuut zoveel mogelijk woorden hardop voor. De goed gelezen woorden vormen de score. Kaart 1 biedt de makkelijkste woorden aan (oom, op, aan, bij, lig, vel,…), kaart 2 de wat moeilijkere woorden (web, smid, vouw,…) en kaart 3 de moeilijkste (boertje, leden, koningin, pantoffel,…). Deze toets wordt t/m groep 8 individueel afgenomen en maakt zo de ontwikkeling van het woordlezen-op-tempo van elk kind goed zichtbaar. De leerkracht kan met deze toets ook goed bepalen met welke woorden de leerling nog moeite heeft en of de leerling beter is in tekstlezen of in woordlezen.
Verder wordt nog de toets Begrijpend Lezen afgenomen (juni). Hier gaat het om het begrip van teksten en het kunnen beantwoorden van vragen. De leesmethode van groep 3 heeft na elk thema ook een toets waarmee wordt nagegaan of de letterkennis voldoende is en of de “sleutelwoorden” beheerst worden. Na 2 thema’s wordt ook de “woordenleestoets” van de leesmethode afgenomen. Juf doet dit individueel en het geeft de kinderen zelf ook een goed beeld van hun vooruitgang. De leesbladen “voor de ouders na thema…” en de thuisboekjes die de leerlingen na elk thema mee naar huis nemen, geven de ouders informatie over de nieuwe woorden die aangeboden zijn en die de leerlingen moeten kunnen lezen. Verder wordt met Flitsen ook de letterkennis en later het vlot kunnen lezen van woorden geoefend.
De resultaten van alle Cito-toetsen worden in Parnassys ingevoerd en via het ouderportaal kunt u steeds volgen hoe de vorderingen van uw kind(eren) verlopen.
Spelletjes
(om met een leesgroepje of bij het lezen thuis te gebruiken)
Woordzoeken Zoek op een bladzijde een nieuw/lastig woord of een woord met een bepaalde leesmoeilijkheid ( bijv. stang ). Vraag, voordat de bladzijde gelezen wordt: “Zoek eens hoe vaak je het woord ……. ziet” of: “Hoeveel woorden met ng zie je op deze bladzijde? “ Echolezen ( Vooral bij beginnende lezers ) De leesouder leest een zin langzaam voor, de leerling leest daarna dezelfde zin, maar probeert dat iets sneller te doen. Voorbereidend lezen Laat de leerling een zin eerst in zijn/haar hoofd voorbereiden. Zeg: “Lees de zin pas hardop voor als je zeker weet dat je hem zonder fouten en zonder te stoppen kunt voorlezen.” Leeswijzer U leest voor, in een tempo dat de leerlingen kunnen volgen. De leerlingen schuiven hun leeswijzer mee in de tekst. U stopt ineens ( mag ook midden in de zin) en vraagt een leerling snel het eerstvolgende woord te lezen. ( Dit oefent het goed meelezen met een andere lezer )
Volgen Lees om de beurt een zin ( u wijst de volgorde aan ). De bedoeling is, dat wie aan de beurt is, meteen gaat lezen nadat de vorige lezer is gestopt. Fouten opsporen U leest langzaam de tekst voor, maar maakt af en toe opzettelijk een fout. Wie de fout ontdekt, mag het meteen zeggen. Begrijpen en onthouden Laat een bladzijde stillezen, maar zeg vooraf dat u er straks vragen over gaat stellen. Als de bladzijde gelezen is, het boek dicht laten doen en een paar vragen stellen. Kies vragen waarop het antwoord wel in de tekst is terug te vinden. Kopie Als u van een lastige bladzijde een kopie maakt, kunt u met een marker de woorden die fout worden gelezen of waarbij hulp nodig was, aanstrepen. Geef na de leesbeurt het blad met de gemarkeerde woorden en bekijk die samen. Oefen die woorden goed en laat daarna vanaf dat blad de tekst nog een keer lezen. Worden er nu minder fouten gemaakt? Tempolezen Laat een bladzijde of een stukje tekst voor de eerste keer hardop voorlezen. Neem ongemerkt de tijd op met een stopwatch. Ga samen de lastige woorden en zinnen bekijken en oefen die een paar keer. Zeg dan: “Nu ga je de bladzijde nog eens lezen. Ik controleer of het oefenen heeft geholpen en of je nu vlotter kunt lezen. Neem de leestijd weer op en benadruk het effect van oefenen als de tijd nu sneller is. Synoniemen Vraag -als dit van toepassing is- naar de betekenis van een woord of een uitdrukking. “Weet je een ander woord dat bijna hetzelfde betekent?”
dier grijpen smerig gauw kapot voedsel aaien boenen
poetsen strelen stuk beest snel pakken vies eten
Leestekens Vooral bij lezers vanaf AVI E3 is het van belang om af en toe speciale aandacht te vragen voor leestekens. Lees een stukje voor en stop nadrukkelijk bij komma’s en punten en laat horen hoe een ? en een ! klinken. Vraag wie ook zo een stukje kan voorlezen. Is het verhaal spannend of verdrietig? Laat het met je stem horen. Foutloos U leest een stukje tekst voor ( liever niet meer dan bijv. 4 regels ), een leerling leest daarna hetzelfde stukje, met de opdracht: “Probeer hetzelfde stukje voor te lezen zonder een enkele fout te maken.” Rollen Soms leent een bladzijde/verhaal zich er toe om rollen te verdelen. De een leest wat moeder zegt, de ander is Loes, enz. Of –bij AVI M5 of E5- een leerling kan de opdracht krijgen om alles te lezen wat tussen aanhalingstekens staat. Klanken zoeken ( AVI Start, M3 ) “Welke woorden zie je op deze bladzijde met de eu, de ou, met -ig?”, enz. ( laat per zoekbeurt maar naar één klank zoeken ). Laat zoeken en tegelijk tellen op de vingers onder tafel. Als het hele groepje klaar is: “Laat nu met je handen zien hoeveel je er gevonden hebt.” Voorlezen Lees zelf regelmatig een bladzijde of een hoofdstukje voor, in een rustig tempo. Dit is soms nodig als de concentratie wat vermindert en houdt het tempo erin. Zo blijft het verhaal duidelijk en het is ook goed om te luisteren naar een goede lezer. Terugblik Vraag –voordat er met lezen wordt begonnen- wie er nog weet wat er de
vorige keer in het verhaal was gebeurd. Hoe eindigde het vorige hoofdstuk? Of , als er aan een nieuw boek wordt begonnen: “Waar denk je dat dit boek over zal gaan? “ De titel en de omslag kunnen samen bekeken en besproken worden. U kunt ook voorlezen wat er op de achterzijde staat geschreven. Als het boek uit is: “Wie kan nu het verhaal kort navertellen?” Probeer de hoofdlijn van het verhaal te laten verwoorden. “Welke woorden waren in dit verhaal heel belangrijk?” ( sleutelwoorden ). “Vond je het een leuk/spannend/raar/saai/mooi boek? Waarom? “ Lezen-voor-je-plezier/Thuis lezen Probeer samen te genieten van leuke boeken. Lees voor, lees zelf, kijk samen in een boekwinkel, houd een lijst bij van gelezen boeken, maak een top-5 van de leukste boeken, ga samen naar de bibliotheek, geef eens een mooi boek cadeau, verzin samen een verhaal en schrijf het op. Schrijf een leuke kaart of brief, stuur elkaar een email, plak een leuk briefje op de deur, geef mooi postpapier en postzegels, een notitie- of memoblokje, kom naar de boekenmarkt, bezoek het Museum voor Kinderboeken ( Den Haag ), maak of lees een gek gedichtje, enz., enz. Lezen is heel belangrijk, maar kan ook heel fijn en leuk zijn. Leuke leeservaringen stimuleren het meer-willen-lezen. Als u merkt (of van de leerkracht dat signaal krijgt) dat uw kind moeite heeft met het onthouden van de letters en later met het lezen van de Start-boekjes, is het heel fijn en nuttig als u samen met uw kind leest. Luisteren, helpen, complimentjes geven, samen lezen, vragen stellen en samenvatten; het helpt uw kind om beter en makkelijker te gaan lezen. Op school kunt u boekjes van het juiste niveau lezen en overleggen over het oefenen. Ook kunt u op de site van school (www.kraaienestschool.nl) geschikte oefenstof vinden. Soms is het handig om contact met de leerkracht op te nemen over het thuis oefenen. U kunt altijd een afspraak maken met de leerkracht om informatie te krijgen, vragen te stellen, te overleggen,…
En verder speciaal voor thuis: Woordenboek Uw kind leert steeds een nieuwe letter of klank. Het is een leuk idee om bij elke letter plaatjes te zoeken en die om de letter heen te plakken. Doe zulke bladen bijv. in een multomap (of maak er een Worddocument van) bij elkaar en uw kind krijgt zo een persoonlijk woorden- of letterboek. Ook het omschrijven van begrippen, het uitleggen van uitdrukkingen is van groot belang. Een kind begrijpt beter wat het leest als het een grote woordenschat heeft. Stimuleer het vragen naar de betekenis van onbekende woorden. Er bestaan leuke –voor jonge kinderen geschikte- woordenboeken. Boekenlegger Maak samen een leuke boekenlegger: met karton of dik elastiek en kralen of een leuk stofje kan een vrolijke boekenlegger gemaakt worden. Voorstelling Van veel kinderboeken worden tegenwoordig leuke jeugdfilms of theatervoorstellingen gemaakt. Zoek een leuke film en lees daarna samen het boek of: heeft uw kind een favoriet boek? Ga eens na of er ooit een film of voorstelling van is gemaakt. Op het internet is veel te vinden.
Het net Op internet is veel informatie te vinden; ook over schrijvers, uitgeverijen, de kinderboekenweek, het Kinderboekenmuseum, stripboeken, speciale kinderboekenwinkels en nog veel meer. Zoek eens samen met uw kind naar leuke informatie ( bijv. op www.leesplein.nl of: www.kinderboekenmuseum.nl ). Briefjes “Praat” eens met uw kind d.m.v. briefjes; een plakbriefje op de lunchtrommel, een boodschap op de deur van de ijskast, een whiteboard in de gang, stuur elkaar e-mails, laat uw kind het boodschappenbriefje aanvullen, vraag een familielid of kennis om eens met uw kind te “msn-en” of vraag iemand kaarten of brieven te sturen. “Moeilijke-woorden-doos” Maak thuis een doosje waarin woorden –die bij het thuis oefenen met het lezen of voor het dictee nog fout gingen- verzameld kunnen worden. Oefen soms apart met deze woorden. Woorden die daarna goed worden gelezen of geschreven, kunnen in de prullenbak! Gebruik deze kaartjes ook om mee te “flitsen” : laat het kaartje heel kort zien, daarna moet het woord hardop gelezen worden.
Lekker lezen Lees samen een recept en maak iets lekkers. U kunt misschien het recept makkelijker opschrijven of uw kind leest alle woorden die het kan en u leest alle moeilijke woorden. Of: maak samen menukaartjes voor bijv. het kerstdiner of een verjaardagsetentje. Laat uw kind dan ook mooie naamkaartjes maken. Luisterlezen Teksten van ( Nederlandstalige ) liedjes zijn soms ook leuk om te lezen. Veel cd’s hebben een tekstboekje en daaruit samen lezen en zingen is leuk. U kunt uw kind ook een bladzijde laten voorlezen en dit opnemen. Later terugluisteren en controleren of er goed en mooi werd voorgelezen. Ook kunt u een boekje
“inspreken”. Uw kind kan dan in het boek meelezen terwijl het naar de opname luistert. Luisterboeken zijn soms ook een mooi alternatief voor voorlezen. Ook handig tijdens een lange autorit! Voorlezen Een gedichtje of een klein stukje tekst voorlezen en het zo mooi/grappig/zielig laten klinken als je kunt. En het is een mooie oefening als uw kind voorleest aan een jonger kind. Voorgelezen worden vinden veel kinderen fijn. Voor alle leeftijden zijn er leuke boeken te vinden. Het is fijn dat als er voorgelezen wordt, dit op een leuk, rustig plekje gebeurt. Voorlezen vóór het slapen gaan of zelf nog even lezen, kan ontspannen of is gewoon gezellig. De woordenschat wordt erdoor uitgebreid en het kan leiden tot leuke gesprekken. Blijf voorlezen zolang u en uw kind dat prettig vinden. Tenslotte Leren lezen is voor een groot deel een kwestie van veel oefenen. Als het u lukt om hier thuis op een leuke, goede manier aan bij te dragen, zal uw kind daar zeker van profiteren. Lezen kan overal; onderweg plaatsnamen of opschriften bij winkels lezen, thuis koppen in de krant, de ondertiteling van de tv, stripboeken, folders; overal zijn letters en woorden. Bibliotheken en boekwinkels bevatten een schat aan kinderboeken. Ontdek samen welke verhalen en schrijvers favoriet zijn. Ook informatieve boeken en stripboeken kunnen samen gelezen worden. Kinderen vinden het vaak ook geen enkel bezwaar om een boek meerdere keren te lezen of voorgelezen te krijgen.
Veel leesplezier samen!