Laser vestiging Dordrecht Team Projectsubsidies Mw. Ir. W.J. Bezem Postbus 1191 3300 BD Dordrecht
19-11-2004 Bedenkingen
bdk (CBD)
CBD/04.305/RT
24-12-2004 Advies H04A
Hierbij doe ik u toekomen de reacties op de bedenkingen ten aanzien van het ontwerp-Besluit RBD 0161 (H04A) voorzover deze enerzijds betrekking hebben op de adviezen van de Commissie biotechnologie bij dieren die ten grondslag hebben gelegen aan het genoemde ontwerpBesluit en anderzijds uit de door u aan de Commissie gezonden brieven zijn te destilleren. De Commissie merkt op dat er in sommige brieven stukken tekst zijn opgenomen waarvan de strekking of relevantie soms niet geheel duidelijk was. Voorzover dat mogelijk was heeft de Commissie dergelijke passages geïnterpreteerd en erop gereageerd. In alle andere gevallen heeft de Commissie de betreffende passages voor kennisgeving aangenomen. De Commissie wil geen bedenkingen formuleren voor anderen, omdat daarbij de kans bestaat dat de oorspronkelijke bedoeling van de indiener niet goed wordt verwoord. De Commissie vestigt er ook de aandacht op dat informatieve vragen geen bedenkingen zijn. Indien deze vragen ook niet op een voor de hand liggende wijze konden worden vertaald in bedenkingen, heeft de Commissie ze niet beantwoord. Tijdens de hoorzittingen is er ruimte voor het stellen van informatieve vragen en een gedachtenwisseling met de onderzoekers en de aanwezige commissieleden. Het schriftelijk indienen van bedenkingen is een volgende, meer formele fase van de procedure. De Commissie meent dat het dan alleen nog om echte bedenkingen moet gaan. Ook merkt de Commissie in dit verband op dat er bij sommige brieven tal van bijlagen zijn gevoegd. Het gaat om een stroom van algemene informatie, die voor een belangrijk deel afkomstig is van het internet en die moeilijk in verband te brengen is met concrete punten uit haar advies en concrete bedenkingen. De Commissie signaleert verder dat er in de bedenkingen soms uiting wordt gegeven aan het ongenoegen over het toestaan van biotechnologische handelingen bij dieren en over dierproeven in het
CBD/04.305/RT
2
algemeen. De Commissie heeft daar begrip voor en vermoedt dat deze uitingen voortkomen uit een gevoel van onmacht bij de indieners om de bestaande praktijk vanuit hun perspectief ten goede te veranderen. De Commissie laat deze gevoelens van ongenoegen en onmacht zeker meewegen in haar beschouwingen maar kan er in de concrete argumentatie voor haar adviezen niet veel mee beginnen. Bedenkingen ten aanzien van het Ontwerpbesluit H04A, afkomstig van de Erasmus MC, dhr R. Willemsen en mevr. Fentener van Vlissingen 2. Voorschrift 3 is niet toegesneden op de betrokken diersoort. Het voorschrift is op deze wijze niet uitvoerbaar en/of onnodig belastend voor de dieren. De Commissie onderschrijft dat voorschrift 5 (en niet voorschrift 3) onvoldoende is toegesneden op de diersoort zebravis. De Commissie adviseert punt 3 van dit voorschrift weg te laten uit de vergunning. Bedenkingen tegen Ontwerpbesluit H04A afkomstig van de heer A.J.B. Super. 1. De heer S uper maakt bezwaar tegen het verlenen van een vergunning voor biotechnologische handelingen bij dieren, omdat inmiddels bekend moet zijn dat ook dieren een gevoel en een bewustzijn hebben. Aangezien dieren een gevoel en een bewustzijn hebben is het inhumaan om ze bloot te stellen aan gruwelpraktijken voor onderzoek.(bedenking 1) De Commissie onderkent dat dieren pijn kunnen lijden en negatieve ervaringen kunnen hebben. De Commissie is het met de heer Super eens dat aangenomen moet worden dat dit ook geldt voor vissen. Om die reden wordt in het advies van de Commissie uitvoerig stilgestaan bij de vraag wat de gevolgen van de genetische modificatie zijn voor het dier (in termen van schade aan gezondheid, welzijn en integriteit). Ook staat de Commissie stil bij de vraag of er alternatieven bestaan en of het belang van het doel van het onderzoek opweegt tegen de schade voor de dieren. Als de Commissie in de veronderstelling zou verkeren dat dieren geen negatieve ervaringen kunnen hebben, dan zou het niet nodig zijn om bij deze vragen zo uitvoerig stil te staan. De Commissie wenst een kanttekening te plaatsen bij het feit dat de heer Super de experimenten met de dieren als “gruwelpraktijken” bestempelt. Het is inderdaad zo dat bij sommige experimenten de dieren ernstig leed wordt aangedaan. Het uitgangspunt is echter steeds dat gekozen wordt voor de methode die het minst belastend is voor het dier en waarbij de minste dieren nodig zijn. Het toebrengen van schade aan de dieren gebeurt nooit achteloos. Er wordt terdege rekening gehouden met het feit dat de dieren
CBD/04.305/RT
3
“een gevoel en een ervaringswereld” hebben, maar men is alleen niet, in tegenstelling tot de indiener van deze bedenking, bereid daaruit de conclusie te trekken dat experimenten met dieren in het geheel niet toelaatbaar zijn. 2. Onduidelijk is of een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden naar alternatieven (bedenkingen 2 en 3) In paragraaf 2 van haar advies gaat de Commissie uitgebreid in op de kwestie van de mogelijke alternatieven voor dit onderzoek. Ook de aanvrager zelf gaat onder de daarvoor bedoelde vragen van het aanvraagformulier in op de mogelijkheden en onmogelijkheden van alternatieve onderzoeksmethoden. Hij geeft aan op welke wijze hij gezocht heeft naar alternatieven en hij beargumenteert goed waarom voor het onderzoek in deze aanvraag alternatieve methoden niet bruikbaar zijn. Die argumentatie is volgens de deskundigen in de Commissie duidelijk en steekhoudend. De Commissie meent dat daarmee haar conclusie dat er geen reële alternatieven beschikbaar zijn voldoende onderbouwd is. De Commissie constateert ook dat de heer Super vele databases en andere bronnen van mogelijke alternatieven noemt, maar op geen enkele wijze aangeeft welke van deze bronnen nu echt relevant is voor dit onderzoek. De experts binnen de Commissie kennen deze bronnen en maken daar zelf ook regelmatig gebruik van. In het geval van dit onderzoek zien zij geen bruikbaar alternatief op basis van wat de heer Super aanlevert. Het betreft hier erfelijke aandoeningen waarvan het vermoeden is dat de aanleg of schade al in een vroeg embryonaal stadium ontstaat als gevolg van het niet of veranderd tot expressie komen van de genen waar dit onderzoek zich op richt. De Commissie ziet niet hoe men, zoals de heer Super voorstelt, op basis van epidemiologische gegevens tot maatregelen zou kunnen komen om deze aandoeningen te voorkomen. De Commissie wijst er verder op dat de genen zijn geïdentificeerd door onderzoek te doen bij patiënten. De door de heer Super genoemde publicaties over het PARK8-gen zijn niet relevant. Dit gen maakt geen deel uit van de genen die in de vergunning worden genoemd. Voor dit onderzoek is het verder niet nodig dat de volledige genoomsequentie van de zebravis bekend is. Dat deze pas eind 2005 bekend is en niet al medio 2004 is geen bezwaar voor het onderzoek. De Commissie acht het niet zinvol om een advieslijst te publiceren met minimaal te raadplegen bronnen. Welke bronnen relevant zijn is in hoge mate afhankelijk van het specifieke onderzoek dat gedaan wordt. De aanvragers dienen zelf de relevante bronnen te raadplegen. In het aanvraagformulier is een vraag opgenomen (III.2c) waarin hen wordt
CBD/04.305/RT
4
verzocht hiervan verslag te doen. De Commissie acht het antwoord op die vraag overtuigend en beschikt bovendien zelf over voldoende expertise om te beoordelen of eventuele alternatieven en bronnen over het hoofd gezien zouden kunnen zijn. 3. Er wordt in de aanvraag niets vermeld over parallel lopende computersimulatie-onderzoeken. In de vergunning zou als voorwaarde gesteld moeten worden dat er parallel aan dit onderzoek tevens een computersimulatie uitgevoerd moet worden (bedenking 6). De Commissie meent dat dergelijke computersimulaties bepaalde dierproeven gedeeltelijk zouden kunnen vervangen (bijvoorbeeld onderzoek naar eigenschappen van stoffen). Hier wordt in de praktijk ook al gebruik van gemaakt. Hier gaat het er echter om een dier genetisch te modificeren met de bedoeling om de functie van een gen te ontrafelen. Naar de mening van de Commissie kan die informatie nog niet verkregen worden met een computersimulatie. De Commissie wil er ook op wijzen dat in de bijlage die de heer Super heeft bijgevoegd en op de websites die hij noemt, computersimulatie vooral genoemd wordt als een alternatief voor onderwijs aan studenten waarbij gebruik gemaakt wordt van levende dieren. Daarnaast wil de Commissie er op wijzen dat juist onderzoekers van universiteiten in het algemeen een uit gebreid netwerk van vakgenoten over de gehele wereld hebben en daarom goed op de hoogte zijn van de onderzoeken die er wereldwijd plaatsvinden op dit terrein. 4. De heer S uper heeft bedenkingen bij de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de resultaten die verkregen zijn door onderzoek in genetisch gemodificeerde dieren (bedenkingen 5, 6 en 7). De Commissie wil naar aanleiding van deze bedenkingen allereerst opmerken dat zij niet zal ingaan op de vraagtekens die de heer Super plaatst bij de betrouwbaarheid van medicijnen in het algemeen. De Commissie meent dat dit noch een bedenking is tegen het ontwerp-Besluit, noch een bdenking tegen de wijze waarop de Commissie de ethische toetsing heeft verricht. De Commissie vat deze bedenkingen, mede op grond van de voorbeelden die de heer Super geeft, op als bedenkingen waarin in zijn algemeenheid gesteld wordt dat de resultaten van onderzoek bij dieren niet te extrapoleren zijn naar de mens. De Commissie houdt staande dat in dit specifieke geval de zebravis een goed diermodel is. De Commissie verwijst verder naar een antwoord dat zij al vele malen eerder heeft gegeven op bedenkingen van deze strekking en dat mutatis mutandis ook van
CBD/04.305/RT
5
toepassing is op biotechnologisch onderzoek bij de zebravis. Dat antwoord wordt hieronder herhaald. “Het verschil tussen mensen en dieren is op het niveau van het genoom niet zo groot als sommige wetenschappers uit het verleden ons hebben willen doen geloven. Zo is zelfs het genoom van de zebravis voor een groot deel gelijk aan dat van de mens. Daarmee wil de Commissie niet stellen dat (een deel van) het genoom van de zebravis, ook qua opbouw, een exacte kopie is van dat van de mens. Genen, zowel bij de zebravis als bij de mens, coderen voor eiwitten die een bepaalde functie hebben in het organisme. Zebravis en mens hebben voor een groot deel vergelijkbare (homologe) genen, die coderen voor vergelijkbare eiwitten met een vergelijkbare functie in het organisme. De Commissie kent de beperkingen en valkuilen van een reductionistische benadering. Uit het feit dat bepaalde processen op celniveau bij de zebravis hetzelfde verlopen als bij de mens, mag niet zonder meer de conclusie getrokken worden dat dit dan ook wel op het niveau van het gehele organisme dezelfde uitwerking zal hebben. Dat moet afzonderlijk aangetoond worden. Niemand ontkent dat, ook de aanvragers niet. Dat neemt niet weg dat door het onderzoeken van zebravissen waardevolle kennis verkregen kan worden, die ons een stap verder zou kunnen helpen bij het verwerven van kennis over aandoeningen bij de mens. Daarvan zijn ook talrijke voorbeelden in de wetenschappelijke literatuur te vinden. Zowel in Nederland als daarbuiten wordt gebruik gemaakt van de zebravis bij het onderzoek naar genetische afwijkingen bij de mens. Het zou in dit kader te ver voeren om expliciet uit te leggen hoe dat precies in zijn werk gaat. Verwezen wordt derhalve naar een tweetal handboeken: - Lewin, Benjamin (2000) Genes VII, Oxford University Press - Snustad, Peter D.; Simmons M icheal J. (1999), Principles of Genetics, 2e druk, John Wiley and Sons Als voorbereiding hierop zou het volgende inleidende handboek gelezen kunnen worden: e Gerard Smits en Ben Waas (2000) Biologie voor jou, VWO 2 fase, onderdeel genetica en DNA; M almberg, Den Bosch” De Commissie is van mening dat dierproeven met genetisch gemodificeerde dieren van substantieel belang kunnen zijn. Ze wijst bijvoorbeeld op de volgende artikelen: Petters, Robert M . & Jeffrey R. Sommer, Transgenic Animals as Models for Human Disease, in: Transgenic Research 9: 347-351, 2000 5. Er wordt ook gevraagd wat de mogelijke effecten van de biotechnologische handelingen voor de dieren zijn. Dit doet ten onrechte veronderstellen dat er positieve effecten voor de dieren zouden kunnen zijn. (bedenking 8)
CBD/04.305/RT
6
Dat de aanvrager geen positieve effecten noemt is voor de Commissie reden om aan te nemen dat de aanvrager die niet verwacht. De Commissie verwacht die evenmin. De Commissie acht het echter wel denkbaar dat een bepaalde genetische modificatie een positief effect voor het welzijn van het dier zou kunnen hebben. In Australië wordt bijvoorbeeld gewerkt aan een transgeen schaap dat resistent is tegen de “sheep blowfly”, een parasitaire 1 vlieg die veel lijden en pijn bij de schapen veroorzaakt. 6. Er zullen negatieve effecten zijn van de vivisectie op gezondheid en welzijn van mensen (bedenking 9) Het is de Commissie bekend dat een deel van de Nederlandse bevolking grote problemen heeft met dierproeven in het algemeen. De Commissie heeft in een reactie op eerder ingediende bedenkingen al verschillende malen aangegeven dat zij onderkent dat mensen gekwetst kunnen zijn door genetische modificatie van dieren, bijvoorbeeld omdat dit in strijd is met hun levensovertuiging of andere diep gevoelde overtuigingen. De Commissie moet het feit dat mensen door de handelingen gekwetst zouden kunnen zijn afwegen tegen de mogelijke baten van de handelingen: het verkrijgen van inzicht in de rol die bepaalde genen spelen bij het ontstaan van erfelijke bepaalde aandoeningen van het zenuwstelsel en de mogelijkheid die daaruit voortvloeit om te werken aan de verbetering van diagnostiek en therapie. 7. De heer S uper geeft aan bedenkingen te hebben tegen het gebruik van collectegelden voor dit onderzoek (bedenking 10), omdat een meerderheid van de Nederlandse bevolking en dus zeer waarschijnlijk ook een meerderheid van de donateurs tegen dierproeven is. De Commissie meent dat de heer Super zich met zijn bedenking rechtstreeks dient te richten tot het Prinses Beatrixfonds. Dit is noch een bedenking tegen het ontwerp-Besluit, noch tegen de wijze waarop de Commissie de ethische toetsing heeft verricht. Bedenkingen tegen Ontwerpbesluit H04A afkomstig van Mw. J.K. Busch. 1. Deze wetenschappers zitten vastgeroest in het idee dat onderzoeksresultaten in celkweken dienen te worden bevestigd in dieren. Bij onderzoek in dieren zijn echter net zo goed extrapolatieproblemen. Men zou zich moeten richten op het vervolmaken van de alternatieven. 1
Een schaap met vijf poten, Expertisecentrum LNV, 2003-nr. 239, pag. 39
CBD/04.305/RT
7
De Commissie meent dat de indiener van de bedenking hier in zijn algemeenheid een belangrijke kwestie aansnijdt. De Commissie meent echter ook dat in dit geval geen sprake is van het gesignaleerde automatisme bij de onderzoekers. Het voorafgaande onderzoek bij patiënten, in celkweken en in cellijnen is gebruikt om hypotheses op te stellen over de rol van bepaalde eiwitten bij erfelijke aandoeningen van het zenuwstelsel. Die hypotheses, met name de hypothese dat de “schade” of “aanleg” voor deze aandoeningen al tijdens de embryonale ontwikkeling ontstaat, wordt getoetst in zebravissen, omdat bij vissen de embryonale ontwikkeling eenvoudig te volgen is. 2. De zebravissen die in dit onderzoek gebruikt worden zijn helemaal geen alternatief voor muizen. De onderzoekers gaven aan niet uit te sluiten dat er alsnog proeven in muizen gedaan worden. In dit onderzoek gaat het erom de rol van bepaalde genen tijdens de embryonale ontwikkeling te onderzoek. De Commissie heeft aangegeven dat het gebruik van zebravissen gezien kan worden als een verfijningsalternatief (zie paragraaf 2 van het advies van de Commissie). Bij zebravissen vindt de embryonale ontwikkeling buiten het lichaam plaats. Dat betekent dat er geen dieren behoeven te worden opgeofferd om embryo’s (in verschillende ontwikkelingsstadia) te kunnen oogsten. Het onderzoeken van deze vraag met zebravissen is aanmerkelijk minder belastend voor de dieren dan wanneer dit onderzoek met muizen zou worden uitgevoerd. Bovendien meent de Commissie dat het gebruik van een lagere diersoort de voorkeur verdient, indien dit mogelijk is. Dat de aanvrager niet uitsluit dat hij in een later stadium van het onderzoek met behulp van muizen nog vragen wil beantwoorden die hij niet in zebravissen kan beantwoorden, staat los van de observatie dat het hier een verfijningsalternatief betreft. 3. Er zijn ethische vraagtekens te zetten bij het genetische veranderen van embryo’s, ook al kunnen embryo’s geen pijn ervaren. Bovendien wordt de volwassen dieren die gebruikt worden om de embryo’s te verkrijgen wel leed berokkend. De Commissie is het met de indiener van de bedenking eens dat er ethische vragen gesteld kunnen worden bij het genetisch modificeren van embryo’s, ook wanneer men niet de bedoeling heeft die embryo’s uit te laten groeien tot volwassen individuen. Het beïnvloeden van de ontwikkeling van het embryo vormt een, weliswaar geringe, aantasting van de integriteit. Het leed dat de volwassen dieren die gebruikt worden om de embryo’s te verkrijgen, wordt berokkend is zeer beperkt. Bevruchting en embryonale ontwikkeling vinden buiten het lichaam plaats. Er worden geen eicellen, sperma of embryo’s geoogst.
CBD/04.305/RT
8
De Commissie heeft beide zaken meegewogen in haar uiteindelijke ethische afweging. 4. Het is niet duidelijk om hoeveel volwassen dieren het in dit onderzoek gaat, afgezien van de 1000 niet-transgene fokdieren. Het is aan de aanvrager zelf om te beslissen hoeveel trans gene dieren hij wenst te fokken voor verder onderzoek, zodra hij een stabiele founder heeft verkregen. Het advies van de Commissie heeft uitsluitend betrekking op de dieren die gebruikt worden om embryo’s of een stabiele founder te verkrijgen. Het fokken met, en onderzoeken van transgene dieren zijn dierproeven voorzover daarbij kans is op ongerief. Dierproeven worden getoetst door de dierexperimentencommissie. 5. Het is discutabel of het gebruik van lagere diersoorten een verfijning inhoudt. Vissen kunnen ook pijn lijden. De Commissie heeft hierboven al aangegeven, waarom zij meent dat zebravissen voor dit specifieke onderzoek een verfijningsalternatief vormen. Dat is niet omdat de Commissie meent dat zebravissen geen pijn kunnen lijden, maar omdat het onderzoek in zebravissen minder gepaard gaat met invasieve ingrepen, in vergelijking tot soortgelijk onderzoek in muizen (zoogdieren). 6. Mw. Fentener van Vlissingen, die lid is van de Commissie, is tevens de aanvrager van de vergunning. Dit en het feit dat de Commissie vrijwel nooit het advies geeft een aanvraag af te wijzen, roept de vraag op in hoeverre de Commissie een verlengstuk is van de gevestigde onderzoekswereld. De Commissie verwijst naar haar huishoudelijk reglement (zie Jaarverslag 1997) waarin is geregeld dat leden die zelf op enigerlei wijze betrokken zijn bij een aanvraag niet bij de behandeling van, en de besluitvorming over die aanvraag aanwezig zijn. In de Commissie zitten slechts enkele leden die zelf rechtstreeks bij biotechnologisch onderzoek betrokken zijn. Dit is in de praktijk moeilijk te voorkomen, omdat de wet eist dat bepaalde deskundigheden in de Commissie vertegenwoordigd zijn. Bedenkingen tegen het Ontwerpbesluit H04A afkomstig van Dhr. W. Broun. 1. De personen met de aandoeningen waar dit onderzoek over gaat leiden over het algemeen een gelukkig leven. Het is vooral de omgeving die moeite heeft met deze mensen. De kosten van het behandelen van deze mensen en de moeite die de omgeving heeft
CBD/04.305/RT
9
met deze mensen vormen op zichzelf een onvoldoende groot belang om de biotechnologische handelingen bij dieren te rechtvaardigen. De meerderheid van de Commissie meent dat dhr. Broun een te generaliserende uitspraak doet over de kwaliteit van het bestaan van zwakzinnigen en verstandelijk gehandicapten. Het onderzoek heeft betrekking op een viertal erfelijke aandoeningen van het zenuwstelsel (zie pag. 2 van het advies van de Commissie) die tot zwakzinnigheid kunnen leiden. Sommige van deze aandoeningen gaan gepaard met epileptische verschijnselen en motorische klachten. Ook mensen die in mindere mate zwakzinnig of verstandelijk gehandicapt zijn, hebben in de meeste gevallen levenslang begeleiding en verzorging en verzorging nodig. De Commissie meent dat inspanningen die erop gericht zijn om deze mensen een waardig bestaan te geven, waarin zij de gelegenheid en de capaciteiten hebben om zich te ontplooien, niet als onbelangrijk afgedaan kunnen worden met het argument dat ze zo ook al gelukkig zijn. Er is hier meer in het geding dan alleen het geluk van de betrokkenen. Als het zo is dat een eventuele aantasting van de zelfredzaamheid bij dieren een belangrijk punt is in de ethische afweging, dan moet ook de zelfredzaamheid van mensen een rol kunnen spelen in de afweging. Ook meent de Commissie dat wel degelijk meegewogen mag worden dat mensen met een verstandelijke handicap een zware (emotionele) belasting vormen voor hun naaste familieleden en voor de samenleving. Het is een fundamenteel belang van de samenleving dat het aantal mensen dat op enigerlei wijze gehandicapt is of wordt, wordt teruggebracht. Om misverstanden te voorkomen hecht de Commissie eraan op te merken dat zij daarmee niet bedoelt te stellen dat deze mensen uit de samenleving verwijderd zouden moeten worden en evenmin neemt de Commissie hiermee een standpunt in in de discussie over prenatale screening en abortus. De Commissie doelt op het beter begrijpen van het ontstaan en verloop van deze aandoeningen en het zoeken naar mogelijkheden om dergelijke aandoeningen te behandelen of de ontwikkeling ervan te remmen. De Commissie acht dat van substantieel belang. Één van de Commissieleden is het met deze bedenking eens. Dit Commissielid vindt bij nader inzien dat het onderzoek niet van substantieel belang is en meent dat om die reden dus ook geen vergunning verleend zou moeten worden. 2. De heer Broun signaleert een ontwikkeling, waarbij men steeds vaker en steeds gemakkelijker de hersenen van mensen zal willen manipuleren. Is dat wel ethisch toelaatbaar? Uit de aanvraag blijkt duidelijk aan welke vormen van therapie de aanvragers denken. Het gaat vooral om enzymvervangingstherapie en gentherapie. Bij deze vormen van therapie wordt in feite het ontbrekende
CBD/04.305/RT
10
eiwit (genproduct) van buitenaf toegediend of wordt gezorgd dat het lichaam het genproduct weer gaat maken. Van ingrijpen in de hersenen is geen sprake. Toediening van het genproduct voorkomt of vertraagt processen waarbij de schade aan het zenuwstelsel ontstaat. De Commissie meent dat de ontwikkeling die de heer Broun signaleert hier in feite niet aan de orde is. Bedenkingen tegen het Ontwerpbesluit H04A afkomstig van M. Waanders van de Partij voor de Dieren (PvdD). De door de Partij voor de Dieren ingediende bedenkingen zijn verdeeld in drie delen: 1. Bedenkingen tegen zowel H04A als H04B, 2. Bedenkingen tegen H04A en 3. Bedenkingen tegen H04B. De Commissie zal hier deel 1 en 2 behandelen voorzover er een bedenking uit valt te destilleren en voorzover hetgeen de PvdD opmerkt betrekking heeft op het ontwerpBesluit of het advies van de Commissie. Vragen die redelijkerwijs niet opgevat kunnen worden als bedenking worden door de Commissie niet beantwoord. Indien er nummers ontbreken dan houdt dit in dat de betreffende vraag niet door de Commissie behandeld is. Deel 1 1.
Bedenking ten aanzien van de betrokkenheid van MW Fentener van Vlissingen bij het onderzoek. De Commissie verwijst naar haar antwoord op bedenking 6 van M w. Busch. Voor het overige beschouwt de Commissie de opmerking van de PvdD als een suggestief geformuleerde, informatieve vraag. 3. Bedenking t.a.v. het feit dat de zebravis gekozen is als diermodel en dat de zebravis een alternatief voor de muis wordt genoemd. De onderzoekers geven duidelijk aan waarom zij de zebravis willen gebruiken. De zebravis heeft een relatief eenvoudig zenuwstelsel waarin de processen die zij willen bestuderen beter (gemakkelijker) te bestuderen zijn dan in de muis. Zebravissenembryo’s ontwikkelen zich buiten het moederlichaam en zijn eenvoudiger toegankelijk voor onderzoek dan muizenembryo’s. Voor het overige verwijst de Commissie naar haar antwoord op bedenkingen 2 en 5 van M w. Busch. Deel 2. 1. De PvdD vreest dat in het onderzoek naar fragiele X-syndroom uitsluitend mannelijk dieren worden gebruikt.
CBD/04.305/RT
11
De Commissie acht het best mogelijk dat de aanvrager alleen embryo’s of volwassen dieren van een bepaald geslacht zal willen bestuderen. In het ontwerp-Besluit is sprake van het verlenen van een vergunning voor het injecteren van 23.500 bevruchte eicellen of tweecellige embryo’s, die op dat moment niet te onderscheiden zijn in mannelijke of vrouwelijke embryo’s. 2. De partijen voor de dieren vraagt zich af wat de Commissie bedoelt met aandoeningen die veel voorkomen. De Commissie merkt in haar advies inderdaad op dat het om veel voorkomende aandoeningen gaat. Hoe vaak de aandoeningen voorkomen wordt vermeld in de aanvraag (vraag III.1.e). De Commissie is het met de indiener van de bedenking eens dat het woord “veel” niet erg precies is en in deze context mogelijk ook overbodig, aangezien de Commissie eerder al eens te kennen heeft gegeven dat het feit dat een aandoening veel voorkomt (of juist weinig) maar een beperkte invloed heeft op het belang van onderzoek naar die aandoening. Ook onderzoek naar weliswaar ernstige, maar slechts incidenteel voorkomende aandoeningen kan van substantieel belang zijn. De Commissie meent dan ook dat aan het gebruik van de term “veel voorkomende aandoening” in deze context niet te veel belang gehecht moet worden als het gaat om het bepalen van het belang van het onderzoek. 3. Bedenking t.a.v. het feit dat in het geval van H04A voor vijf jaar vergunning wordt verleend, terwijl in het geval van H04B slechts voor één jaar vergunning wordt verleend. Dit zou voor beide één jaar moeten zijn. Als de Techniek van H04B niet werkt kan H04A niet voortgezet worden. De veronderstelling die aan deze bedenking ten grondslag ligt is onjuist. De techniek die men in H04B wil ontwikkelen is slechts één van de technieken die ter beschikking staan voor uitvoering van het onderzoek in H04A. 7. a) Er bestaan geen goede, objectieve criteria voor de bepaling van ongerief. De bepaling dat de dieren bij onnodig ernstig ongerief gedood dienen te worden is derhalve zinloos. Bij de bepaling van de mate van ongerief kan men terugvallen op de classificering die door dierexperimentencommissies gehanteerd wordt bij de toetsing van dierproeven in het kader van de Wet op de dierproeven. Het is op zichzelf juist dat men de mate van ongerief moet inschatten. Dat is inherent aan de aard van de problematiek. Zelfs van mensen is vaak moeilijk in te schatten hoeveel pijn zij hebben en hoe ernstig zij daaronder lijden, terwijl men aan mensen nog kan vragen hoe het met ze gaat. Niettemin zijn er objectief vaststelbare symptomen, zoals de stand van de
CBD/04.305/RT
12
vis in het water en de mate van activiteit, op basis waarvan ervaren onderzoekers en proefdierverzorgers uitspraken kunnen doen over het ongerief dat een dier naar alle waarschijnlijkheid ervaart. De proefdierdeskundige (art. 14 functionaris) van de betreffende vergunninghouder dierproeven houdt hierop op de werkvloer toezicht. Bovendien is men verantwoording verschuldigd aan de Centrale Handhaving Dierproeven van de VWA. De praktijk wijst uit dat dit werkt. De Commissie acht de genoemde voorschriften dan ook zeker niet zinloos of onuitvoerbaar. b) De aanvrager zal van lijnen waarbij ernstig ongerief voorkomt geen dieren aanhouden en uitsluitend dieren genereren voor onderzoek. Dat valt niet te rijmen met het voorschrift dat de dieren bij ernstig ongerief direct gedood dienen te worden. Niet alle dieren van een lijn hoeven ernstig ongerief te ervaren. De aanvrager kan onderzoek doen met dieren die geen (ernstig) ongerief hebben en dieren dat wel hebben doden. 8. Extrapolatie van vis naar mens is niet mogelijk. Men kan nauwelijks vaststellen of de vissen lijden en hun psychisch lijden is al helemaal niet vast te stellen. Als men dergelijke belangrijk effecten van de genetische modificatie niet vast kan stellen, hoe kan men dan de resultaten naar de mens extrapoleren. De aanvrager wil inzicht krijgen in de precieze rol die bepaalde genen spelen bij het ontstaan van een viertal erfelijke aandoeningen van het zenuwstelsel. Het gaat met name om het effect van het uitschakelen van deze genen tijdens de embryonale ontwikkeling. Die embryo’s worden vervolgens geanalyseerd op afwijkingen van zenuwcellen en hun biochemische bouw of samenstelling. Het gedrag wordt niet geanalyseerd. 10. De wijze waarop naar alternatieven is gezocht dient te worden beschreven. Dit gebeurt onvoldoende. De indiener van de bedenking heeft naar de mening van de Commissie over het hoofd gezien dat de aanvrager in antwoord op vraag III.2 van het aanvraagformulier zeer uitvoerig ingaat op de kwestie van de alternatieven. De Commissie meent dat dit ruim voldoende is en meent mede op grond van die informatie dat reële alternatieven niet beschikbaar zijn. 11a. De partij voor de dieren neemt het standpunt in dat biotechnologie bij dieren verkeerd is. De Commissie kan niet op basis van zoiets subjectiefs als een oordeel dat het moreel gerechtvaardigd is, adviseren vergunning te verlenen.
CBD/04.305/RT
13
De Commissie meent dat de PvdD hier zelf eveneens een standpunt inneemt op grond van een moreel oordeel. De Commissie voert, op verzoek van het Parlement een ethisch toetsing uit om vervolgens een oordeel te geven over de morele toelaatbaarheid van de voorgenomen biotechnologische handelingen. Het oordeel van de Commissie is gebaseerd op een afweging. Niet elke handeling is a priori gerechtvaardigd. 11b. De Commissie constateert zelf dat er altijd ethische bezwaren kunnen worden aangevoerd. Dat betekent dat er geen vergunning verleend kan worden. De Commissie heeft eerder al aangegeven dat zij, juist omdat er altijd ethische bezwaren kunnen worden aangevoerd, de betreffende zinsnede in de wet interpreteert als “er mogen geen doorslaggevende ethische bezwaren zijn”. Tijdens een eerdere procedure voor het College van beroep voor het bedrijfsleven heeft de rechter aangegeven dit een redelijke interpretatie te vinden. 11c. De commissie kan in haar uiteindelijke afweging niet constateren dat het belang van de doelstelling van het onderzoek opweegt tegen de schade aan gezondheid en welzijn voor de dieren. Immers, het is helemaal niet duidelijk hoe men schade aan gezondheid en welzijn van deze dieren vaststelt. De Commissie is van mening dat het bij vissen minder duidelijk is hoe men schade aan gezondheid en welzijn kan vaststellen dan bij zoogdieren. Daarmee is niet gezegd dat dit helemaal niet kan. De Commissie blijft van mening dat het belang van de doelstelling opweegt tegen de schade voor gezondheid en welzijn, mits de onderzoekers de dieren goed observeren en dieren waarvan het vermoeden bestaat dat deze ernstig ongerief ondervinden, onverwijld doden. Bedenkingen tegen het Ontwerpbesluit H04A afkomstig van Mw. Zweerts-Verwer. 1. Het doel van het onderzoek weegt niet op tegen het aantal dieren dat schade ondervindt en/of wordt opgeofferd voor dit onderzoek. De Commissie heeft aangegeven waarom zij de doelstelling van het onderzoek van substantieel belang acht. De Commissie kan slechts constateren dat de indiener van deze bedenking niet aangeeft waarom het onderzoek niet van voldoende belang is.
CBD/04.305/RT
14
2. Mensen met Fragiele X-syndroom lijden niet. Dit onderzoek is dus niet noodzakelijk. De Commissie verwijst naar haar antwoord op bedenking nummer 1 van de heer Broun hierboven. Bedenkingen tegen het Ontwerpbesluit H04A afkomstig van de Vereniging AVS Proefdiervrij. 2. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom hier geen sprake was van een toetsbare eenheid (en waarom de aanvraag is gesplitst). Proefdiervrij verzoekt om meer inzicht te geven in het gehanteerde toetsingskader, naast hetgeen reeds bekend is uit het rapport Brom. Eén van de criteria voor het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een toetsbare eenheid, is dat er sprake dient te zijn van vergelijkbare biotechnologische handelingen indien meerdere biotechnologische handelingen zijn ondergebracht in één vergunningaanvraag. Hetzelfde geldt indien meerdere doelstellingen zijn ondergebracht in één aanvraag. De volledige set criteria is behalve in het genoemde rapport ook opgenomen in de Nota van toelichting bij het Besluit biotechnologie bij dieren. De Commissie heeft in de preambule van haar advies aangegeven waarom zij meende dat aan deze twee criteria niet voldaan was. De Commissie meent dat dit volstrekt duidelijk is. De Commissie begrijpt verder niet goed waarom Proefdiervrij dit ziet als een gelegenheid om de Commissie en de M inister aan te sporen duidelijkheid te verschaffen over het begrip toetsbare eenheid. Daartoe bestaat geen enkele aanleiding. De criteria en de wijze waarop die in dit geval gehanteerd zijn, zijn volstrekt duidelijk. 3. De wijze waarop de aanvraag door de Commissie is gesplitst en vervolgens twee vergunningen worden verleend is onverenigbaar met de vergunningsystematiek en de daarvoor geldende rechtsregels. Bovendien is onduidelijk wat de samenhang is tussen beide vergunningen. De Commissie wil zich niet uitspreken over de juridische kwestie die wordt aangesneden in het eerste deel van deze bedenking. De Commissie wil zich wel uitspreken over de samenhang van beide vergunningen. Het onderzoek in H04A is voor het grootste deel uitvoerbaar, en kan ook tot bruikbare resultaten leiden, zonder de techniek waarvan de haalbaarheid in het onderzoek H04B wordt onderzocht. M et (het starten met) de uitvoering van H04A hoeft dus ook niet te worden gewacht tot de resultaten van onderzoek H04B bekend zijn.
CBD/04.305/RT
15
4. De aanvraag verschaft onvoldoende gegevens over de te verwachten schade aan de dieren. Er wordt slechts gesproken over neurogenetische ziektebeelden. De aanvrager geeft in antwoord op aanvullende vragen van de Commissie wel degelijk meer informatie. Voorts hebben de onderzoekers u tijdens de hoorzitting een extra toelichting gegeven (zie het verslag van de hoorzitting). De vissen worden biochemisch en histologisch onderzocht, waarbij blijkt of het eiwit wordt gemaakt en welke gevolgen dat voor de histologie van de zenuwcellen heeft. Gedrag wordt niet bestudeerd. 5. De vergunningtermijn van vijf jaar is willekeurig. De Commissie geeft in paragraaf 6 van deel II van haar advies aan, waarom zij het redelijk vindt de duur van de vergunning te beperken tot vijf jaar. De Commissie wijst erop dat de aanvrager zelf ook niet meer vraagt. Het staat de aanvrager vrij om na vijf jaar een vervolgaanvraag in te dienen, onder overlegging van haar tot dan toe behaalde resultaten. De vergunningtermijn van vijf jaar vormt geen belemmering voor uitvoering van het voledige onderzoek.. 6. De korte en lange termijn doelstelling van het onderzoek worden onvoldoende weergegeven. Een tijdpad ontbreekt. In de aanvraag wordt ook niet naar de korte en lange termijn doelstelling gevraagd. Dat laatste is in strijd met de Regeling vergunning biotechnologie bij dieren. De aanvrager geeft in haar antwoord op vraag III.1b van het aanvraagformulier duidelijk aan wat de korte- en de lange termijn doelstelling van het onderzoek zijn. Voor alle duidelijkheid vermeldt de Commissie dat ook nog eens in paragraaf 1 van deel II van haar advies. De Commissie wil er verder op wijzen dat het aanvraagformulier inmiddels is aangepast. 6b. Het belang van het onderzoek wordt on voldoende concreet weergegeven. Met name had uitvoeriger moeten worden ingegaan op de rol van de betrokken genen. Een ethische afweging is zodoende niet goed mogelijk. De Commissie is van mening dat de aanvrager juist zeer uitvoerig stilstaat bij het belang van het onderzoek en bij de mogelijke rol van de betrokken genen (zie bijvoorbeeld het antwoord op vraag III.1e van het aanvraagformulier). 7. Voor de genoemde “ernstige benadeling” bij de vissen wordt ten onrechte geen criterium gesteld. Voorschrift 2 is daarom in strijd met de rechtszekerheid.
CBD/04.305/RT
16
De Commissie verwijst naar haar antwoord op bedenking 7a van de Partij voor de Dieren. Bedenkingen tegen het Ontwerpbesluit H04A afkomstig van de S tichting Vissenbescherming. De Vissenbescherming sluit zich aan bij de bedenkingen van de Partij voor de dieren en van de Vereniging A VS Proefdiervrij. De Commissie verwijst derhalve naar haar antwoorden op de bedenkingen van de Partij voor de Dieren en AVS Proefdiervrij. Bedenkingen tegen het Ontwerpbesluit H04A afkomstig van de heer S tichter van de Dierenbescherming. 1. Via het onderzoek aan zebravisembryo’s kan fundamenteel inzicht worden verkregen in de gevolgen van de genetische modificaties voor de ontwikkeling van het zenuwstelsel voor de zebravis, maar of dit daadwerkelijk bruikbare informatie zal opleveren voor mensen met neurogenetische aandoeningen is de vraag. De Commissie is van mening dat het hier inderdaad om fundamentele kennis gaat. De aanvrager wil inzicht krijgen in de precieze rol die bepaalde genen spelen bij het ontstaan van een viertal erfelijke aandoeningen van het zenuwstelsel. Het gaat met name om het effect van het uitschakelen van deze genen tijdens de embryonale ontwikkeling. Die embryo’s worden vervolgens geanalyseerd. De Commissie is van mening dat dat interessante bevindingen kan opleveren op basis waarvan zinvolle uitspraken gedaan kunnen worden over de vermoedelijke effecten van het ontbreken van bepaalde genproducten tijdens de embryonale ontwikkeling van de mens. Ook het onderzoek in volwassen dieren, waarbij men onder andere zal kijken naar biochemische veranderingen in de hersenen kan bruikbare informatie opleveren. Dat het zenuwstelsel van de zebravis eenvoudiger is dan dat van de mens, is een voordeel voor dit onderzoek en hoeft niet te betekenen dat de resultaten niet extrapoleerbaar zijn naar de mens. 2. Zolang niet duidelijk is of de techniek die men in het onderzoek H04B wil ontwikkelen werkt, zou geen vergunning verleend moeten worden voor H04A. De Commissie heeft hierboven al aangegeven dat de veronderstelling dat het onderzoek van H04A onuitvoerbaar is zonder de techniek die men in H04B wil ontwikkelen, onjuist is (zie bedenking 3 van A VS Proefdiervrij).
CBD/04.305/RT
17
Op grond van de ingediende bedenkingen is het advies van de Commissie gewijzigd. Eén van de Commissieleden meent bij nader inzien dat het onderzoek geen substantieel belang dient en adviseert op die grond de aanvraag af te wijzen. De Adjunct-secretaris,
Drs. R. Tramper