Landschap
Landschapsontwikkelingsplan Eemland 2005 copyright 2005
Rivier- en uiterwaardenlandschap van de Eem Open agrarische slagenlandschap van de Eempolders Halfopen slagenlandschap: overgangslandschappen van de flanken (Stedelijk) overgangslandschap: overgangslandschappen van de flanken Bos- en landgoederenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug Aangrenzende bebouwing
28
brons + partners landschapsarchitecten
2.4 Landschap Het landschap is de leefomgeving van mensen. Het is een afspiegeling van de wijze waarop de samenleving zijn natuurlijke milieu gebruikt en vorm geeft, of in het verleden heeft vormgegeven. Nu de verschillende aspecten zoals geomorfologie, bodem en water evenals de occupatiegeschiedenis beschreven zijn, kunnen op deze basis de huidige landschapstypen worden benoemd en beschreven. Het huidige gebruik en voorkomen zijn immers een gevolgtrekking van al deze aspecten. Een landschapstype is een karakteristieke combinatie van landschapskenmerken en -elementen die in een bepaalde samenhang voorkomen. Sommige landschapstypen zijn in de afgelopen paar eeuwen weinig veranderd, andere hebben een behoorlijke metamorfose ondergaan en zijn overgegaan in een nieuw landschapstype. In onderstaand schema is goed te zien hoe het landschap zich vanaf ongeveer 1850 ontwikkeld heeft.
In de huidige situatie zijn er vier verschillende landschapstypen te onderscheiden op basis van ontginningsgeschiedenis, ruimtelijk voorkomen en gebruik: - rivier en uiterwaardenlandschap van de Eem; - open slagenlandschap van de Eempolder; - overgangslandschappen van de flanken; a. stedelijk overgangslandschap b. halfopen slagenlandschap - bos- en landgoederenlandschap van de Utrechtse Heuvelrug. Elk landschapstype wordt hierna beschreven aan de hand van de belangrijkste kenmerken en -elementen (beelddragers). De onderscheiden beelddragers zijn achtereenvolgens: -
massa; bebouwing; beplantingen; ruimte; bodemgebruik; verkaveling; maat van de ruimte; reliëf; wegenpatroon; waterlopenpatroon; begrenzingen ruimte.
Landschapstypen 1880 Rivier- en uiterwaardenlandschap
Slagenlandschap
Es- en brinkdorpenlandschap
Bos- en landgoederenlandschap
Relicten Es- en brinkdorpenlandschap
Rivier- en uiterwaardenlandschap
Open slagenlandschap
Halfopen slagenlandschap
(Stedelijk) overgangslandschap
Overgangslandschap
Bos- en landgoederenlandschap
Landschapstypen 2005
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
29
Zand- en grindbedrijf langs de Eem (Eemnes)
De Eem
Veerpont Eemdijk (Bunschoten)
De Eem
De Eem
1880
30
2000 brons + partners landschapsarchitecten
Rivier- en uiterwaardenlandschap De rivier de Eem stroomt vanaf Amersfoort naar het Eemmeer en wordt gevoed door de beeksystemen van de Gelderse Vallei en het Valleikanaal. Vanouds is de Eem een getijde rivier. De historie van de Eempolders zijn onlosmakelijk verbonden met de Eem. Vanaf de Eem werd het gebied grotendeels ontgonnen vanaf de 12e eeuw. Op een aantal plaatsen treffen we nu nog resten aan van vroegere bewoning. Het gebied bleef echter onder invloed van de dynamiek van het water. Tot in de 20ste eeuw waren er regelmatig flinke overstromingen. Het water werd echter ook aangegrepen ten bate van de defensie van het land. De dijken langs de Eem werden in de 18e eeuw onderdeel van de Grebbelinie. Met het water uit de Eem konden aanliggende binnendijkse gebieden onder water worden gezet. De dijk werd op enkele plaatsen versterkt. De Eem is al eeuwenlang van belang als regionale transportroute. Waar de Eem te ondiep was, zoals bij de doorwaadbare plaatsen (Grote Melm/Kleine Melm) werden goederen vaak overgezet van kustvaartschepen naar kleinere schepen. Over de Eem kon niet alleen Amersfoort bereikt worden, maar door de aanleg van de Eemnesservaart (1589) ook Eemnes. In de jaren 70 en 80 is de Eem bevaarbaar gemaakt voor schepen van duizend ton.
bebouwing
beplanting
gebruik
verkaveling
Direct langs de Eem ontstond in het midden van de 12 eeuw de nederzetting Ter Eem. Vanuit deze nederzetting werdt het moeras ontgonnen. In de 14e eeuw liet de bisschop van Utrecht er een versterking bouwen, Huis Ter Eem. Toen er ook later een brug over de rivier gebouwd werd veranderde de naam in Eembrugge. Na de aanleg van de Veen- en Veldendijk ontstond Eemdijk (voorheen Dijkhuizen) geheten langs deze dijk, dicht bij de monding van de Eem. Eemdijk is in de eeuwen uitgegroeid tot een karakteristiek lintdorp.
Langs de Eem, is evenals in het open slagenlandschap, de opgaande begroeiing uiterst spaarzaam.
De Eem en de directe omgeving is aangewezen als ecologische verbindingszone. Grote delen van de dijken worden nog gebruikt voor begrazing. Verder is de Eem in gebruik als belangrijke regionale vaarroute voor de beroepsvaart en is belangrijk voor de waterrecreatie. De buitendijkse gebieden direct aan het Eemmeer zijn natuurontwikkelingsgebieden van Staatsbosbeheer.
De uiterwaarden zijn smal en in de rivier liggen enkele eilanden ontstaan door bochtafsnijdingen. De uiterwaarden zijn los verkaveld. Er is niet echt een consistent doorlopend ontginningspatroon. Het buitendijkse gebied ten noorden van de Westdijk is verkaveld in een noord-zuidpatroon.
Tegenwoordig liggen op de Eem ongeveer 45 woonschepen permanent afgemeerd. De meeste woonschepen vormen geen hinder voor de scheepvaart. Dicht bij de rivier ligt bij Soest verspreide bebouwing in de vorm van boerderijen en verder stroomafwaarts liggen de dorpen Eembrugge en Eemdijk. Bij Eembrugge ligt direct langs de Eem naast een jachthaven ook een forse zand- en grindhandel.
reliëf De uiterwaarden kennen vooral microreliëf. Verder is de Eem ingedijkt. De dijken aan de oostzijde zijn primaire waterkeringen. Aan de oostzijde is sprake van secundaire waterkering.
wegenpatroon Er zijn geen wegen aanwezig. Bij Eembrugge kruist de provinciale weg (N414) de Eem en bij Eemdijk ligt een veerpont over de Eem.
maat van de ruimte De Eem heeft smalle uiterwaarden, maar doordat de uiterwaarden binnen de zeer grootmatige Eempolders liggen, beplanting nagenoeg ontbreekt en er slechts enkele bebouwing op de dijk aanwezig is, is de maat van de ruimte in het uiterwaardenlandschap van de Eem zeer grootmatig (>4000m).
cultuurhistorische objecten en structuren begrenzingen van de ruimte De dijken begrenzen de Eem en haar uiterwaarden. De Westdijk begrenst de buitengebieden direct aan het Eemmeer aan de zuidzijde. Dit zijn harde grenzen.
culturele vernieuwing Ook in de uiterwaarden en het buitendijkse gebied direct aan de Eem is in de afgelopen decennia de natuurontwikkeling een belangrijk nieuw doel geworden.
Periode 1000-1600 n. Chr. - fundamenten Kasteel Ter Eem - waaien - voormalig kerkterrein - huisterpen - vindplaatsen nederzettingen - Grote Melm/Kleine Melm - (voormalig) kasteelterrein Grimmestein Periode 1600-1800 n. Chr. - Grebbelinie - waterwerken/sluizen/gemalen
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
31
Huidige opbouw Eemdijk
Voorbeeld erfopbouw slagenlandschap
Huidige opbouw ontginningslint Eemnes
1880
32
Huidige opbouw polders tussen Eemdijk en Bunschoten-Spakenburg
Laan als poort naar de polder (Eemnes)
2000 brons + partners landschapsarchitecten
Open slagenlandschap Rond 1170 ontstaat de Zuiderzee uit het Almere. Het voorheen ontoegankelijke moerasgebied van de Eemmonding werd in korte tijd aanzienlijk droger en vanaf de Eem werd het gebied ontgonnen, zoals omschreven bij ‘overgangslandschap: het halfopen slagenlandschap’. Door aanslibbing ‘ontstond’ meer land en ook dit werd ontgonnen, zoals de Maatpolder. Het gebied ten westen van de Eem en ten oosten van de Wakkerendijk/Meentweg werd beschermd door kades en kleine dijken, zoals de Zomerdijk. Deze braken regelmatig door, waardoor diverse waaien ontstonden. Het gebied is momenteel niet begrensd door officiële primaire dijken en is dan ook buitendijks gebied. In de 12e eeuw wordt ook het veen rond Bunschoten systematisch ontgonnen ten bate van de landbouw. Omstreeks 1200 onstaat Bunschoten als agrarische nederzetting. Bunschoten is waarschijnlijk ontstaan op een dekzandrug, een natuurlijke hoogte. Spakenburg is aan de Spakerburger Gracht als een groepje woningen op terpen als Zuiderzeehaven ontstaan. Visserij was één van de belangrijkste bron van inkomsten voor Spakenburg, in tegenstelling tot Bunschoten. Het gebied ten oosten van de Eem is wel geheel voorzien van primaire dijken en is dan ook binnendijks gebied. Beide gebieden worden gekenmerkt door het zeer open karakter met wijdse vergezichten en zeer schaarse bebouwing.
bebouwing
beplanting
In Eemnes concentreert de historische bebouwing zich langs de Wakkerendijk/ Meentweg als lintbebouwing aan de westzijde van de dijk. Slechts rond de haven in Eemnes-Buiten en rond de kerk van Eemnes-Binnen lag er beperkte en geconcentreerde bebouwing aan de oostzijde, oftewel de buitendijkse zijde.
De polders worden gekarakteriseerd door hun grote openheid. Beplanting is op zeer beperkte schaal aanwezig. De beplanting bevindt zich vooral aan de binnenzijde van de linten en op de erven. In het kader van de ruilverkaveling zijn de wegen aan de randen van het gebied voorzien van korte stukken laanbeplanting, als ‘sluis’ naar de openheid. Ook aan de Geerenweg is een deel laanbeplanting aangebracht. De kern Bunschoten is vooral aan de westgrens flink beplant. Verspreid over het gebied komen nog enkele solitaire bomen voor, zoals wilg.
Bunschoten en Spakenburg hebben zich geconcentreerd ontwikkeld, Bunschoten waarschijnlijk op een dekzandrug en Spakenburg op opgeworpen terpen. In Bunschoten is de structuur van de oude stadsmuur, aangelegd bij het verkrijgen van stadsrechten in 1350, herkenbaar in de vorm van een centraal open groengebied. Na de aanleg van de Veen- en Veldendijk ontstond Eemdijk (voorheen Dijkhuizen) langs deze dijk dicht bij de monding van de Eem. Eemdijk is in de eeuwen uitgegroeid tot een karakteristiek lintdorp. Aan de grens tussen het voormalige Boven- en Neerduist ten zuidoosten van Bunschoten vestigden zich een aantal boeren op terpen. Dit groeide uit tot het huidige Zevenhuizen met een typische lintbebouwing. De boerderijen waren veelal tegen de dijk of op een dekzandrug gebouwd om droog te blijven. Rond Bunschoten werden in het buitengebied ook wel terpen opgeworpen. De ruimte was schaars en daardoor waren de erven smal. Gebouwen lagen vaak achter elkaar. De mest werd direct vanuit de grup (mestgoot achter het vee in de stal) direct op het land gebracht, wat een mestvaal overbodig maakte. Langhuisboerderijen of hallehuizen en hooibergen zijn typisch in dit gebied. Er zijn vooral in de oude linten en kernen diverse historische boerderijen te vinden, daterend uit de 17e, 18e en 19e eeuw. In de 20e eeuw is er planmatig bebouwing bijgekomen. Aan de oostzijde van de Wakkerendijk/Meentweg is in een mindere dichtheid een aantal ruilverkavelingsboerderijen geplaatst. Hierdoor is een assymetrie in het bebouwingslint gebleven. Bunschoten en Spakenburg zijn fors (aan elkaar) gegroeid. In het buitendijkse gebied van Eemnes zijn vooral aan de Geerenweg en aan de Korte Maatsweg ook enkele ruilverkavelings-boerderijen geplaatst. In Bunschoten bevinden de ruilverkavelingsboerderijen zich vooral dichtbij de oostgrens van de kern, aan de Gasthuisweg en Fokjesweg. Er resteren nog enkele boerenbedrijven in het lint, maar het landelijk wonen in de oude panden is erg in trek. Het kleinschaliger karakter biedt ruimte aan opkomende activiteiten, zoals de paardenhouderij en een golfbaan. Eemdijk is momenteel een kenmerkend lintdorp langs de Eem. Dit lint heeft een open achterzijde en de beplanting bevindt zich aan de binnenzijde van het lint. Ook in dit lint is de laatste jaren steeds meer sprake van toenemend landelijk wonen. Deze tendens is ook waar te nemen bij Zevenhuizen. Eembrugge is een opvallende kern. Het heeft zich ontwikkeld bij de brug over de Eem. Eembrugge kent veel nieuwe bebouwing en bovendien een in verhouding grootschalige bedrijvigheid, zoals een zand- en grindhandel. Op enkele plaatsen, zoals langs de Eemweg, is er sprake van een verpauperde uitstraling rond de bedrijven. Dit staat in groot contrast met de overige, landschappelijk karakteristieke delen van het studiegebied.
De erven kenden oorspronkelijk functionele beplanting. Het voorerf was meestal ingericht als moestuin, afgezet met een doornhaag en de erfgrenzen waren afgezet met knotwilgen, iepen, elzen en vlieren ter beschutting. Fruitbomen waren slechts in beperkte mate aanwezig als gevolg van de hoge grondwaterstand. In Bunschoten en Eemdijk was de grond te nat voor fruitbomen en groenten. Hier waren de moestuinen en gaarden klein. De erven zijn nog steeds herkenbaar als ‘groene eilanden’ in de open ruimte.
gebruik Oorspronkelijk werden de ontginningen gebruikt als akkerland. Door de ontwatering klonk het ontgonnen veen in. De bodem daalde, werd natter en was vevolgens niet meer geschikt als akkerland. Zo verplaatsten de landbouwgronden zich steeds. De voormalige landbouwgronden werden gebruikt als weide en hooiland. Momenteel zijn grote delen nog steeds in gebruik als wei- en hooiland.
reliëf Het reliëf in het open slagenlandschap is miniem en loopt uiteen van circa 2m +NAP tot 2m -NAP. Opvallend naast het natuurlijk reliëf zijn de aangelegde kaden en dijken.
De kern Bunschoten-Spakenburg heeft vooral aan de west- en zuidzijde een ‘groene’ stadsrand afgezet met beplanting. Aan de oostzijde is de stadsrand meer diffuus. De andere kernen, Baarn, Soest en Eemnes hebben eveneens harde, doch meer ‘rode’ randen naar het open gebied.
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
33
Zicht op Eemnes
1880
Boerderij Grimmestein (Baarn)
2000
Zicht op Amersfoort (Soest)
34
brons + partners landschapsarchitecten
verkaveling
wegenpatroon
water(lopen)patroon
begrenzingen van de ruimte
De ontginningen van Eemnes zijn ontgonnen vanaf de rivier de Eem richting het westen. Hierdoor is de belangrijkste verkavelingsrichting oost-west. Hoewel de ontginning een lokaal initiatief was, is deze goed georganiseerd en planmatig geweest. Dit heeft geresulteerd in een vrij regelmatig kavelpatroon. Desalniettemin zijn er geen kaveldiepten op voorhand bepaald, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk was bij de cope-ontginningen. Tussen de kavels werden scheidingssloten gegraven.
Het wegenpatroon in het open slagenlandschap is beperkt en rationeel recht, gerelateerd aan de verkaveling. De belangrijkste wegen zijn de oude verbindings- en grenswegen over de dijken en kades, zoals de Zevenhuizerstraat, de Wakkerendijk/Meentweg, de Eemdijk/Westdijk, de Amersfoortse weg (N199) en de Bisschopsweg (N414). Enkele van deze wegen zijn nu de huidige provinciale ontsluitingswegen.
Het water(lopen)patroon wordt gekenmerkt door het uitgebreide hierarchische patroon van kavelsloten en weteringen.
De lokale wegen zijn veelal pas in de ruilverkaveling aangelegd, daarvoor was het gebied zeer beperkt ontsloten.
De Eemnesservaart is een verbrede wetering. Door de verhuizing naar de ‘rede’ misten de Eemnessers een directe verbinding met belangrijk vaarwater en daarom werd in 1589 besloten om één wetering uit te graven tot vaart. De Eemnesservaart was een belangrijke vaarroute voor zowel Eemnes als dorpen uit de omgeving, zoals Blaricum en Laren. Niet alleen landbouwproducten werden vervoerd. Er was ook een veerdienst op Amsterdam en Amersfoort. In het midden van de twintigste eeuw verloor de vaart haar betekenis als vaarweg. Aan het einde van vaart, aan de oostzijde, ligt een waardevolle schutsluis.
Het open slagenlandschap van Eemland en Arkemheen is in feite één grote ruimte, waar de kernen Eemdijk, Eembrugge en Bunschoten als eilanden in liggen. Aan de westzijde is sprake van een harde ruimtelijke grens in de vorm van het bebouwingslint van de Wakkerendijk/ Meentweg (Eemnes) en aan de zuidzijde is sprake van een meer rafelige rand in de vorm van de stadrsanden van Baarn en Soest en de bossen van de Utrechtse Heuvelrug en de haakse coulissen van het overgangslandschap.
Ook de ontginningen van Bunschoten-Spakenburg hebben een typische oost-westrichting. Er is hier echter sprake van meer regelmaat. Door deze ontginningswijze is een kenmerkend verkavelingspatroon ontstaan: de strokenverkaveling. Dit is kenmerkend voor het slagenlandschap en ondanks de verdichting is dit systeem nog zeer goed bewaard gebleven: smalle, lange percelen afgewisseld met sloten.
Naast de lokale en provinciale wegen snijdt de A1 door het open slagenlandschap. De weg is voor het overgrote deel niet aangeplant en gaat op in het landschap.
Een verbijzondering is de Zuidwend ten oosten van Eemnes-Buiten. Deze oorspronkelijk gemeenschappelijke grond is nog steeds herkenbaar aan de afwijkende (blok)verkaveling.
Opvallende waterlopen zijn de Drakenburgergracht, een oud beekje dat vergraven is ten bate van turftransport naar de Eem vanuit het Gooi, en de Eemnesservaart (1589). De Drakenburgergracht loopt boven Baarn direct ten noorden van en parallel aan de A1.
maat van de ruimte Het open slagenlandschap van de Eempolders kenmerkt zich door de zeer grote (>4000m) maat van de ruimte.
beeldkwaliteit
culturele vernieuwing
cultuurhistorische objecten en structuren
De natuurontwikkeling in het westelijk deel van het open slagenlandschap grenzend aan de Zomerdijk en de Noordervenweg is qua beeld sterk afwijkend van het overige agrarisch bodemgebruik. Het maakt vooralsnog geen onderdeel uit van een visueel logisch systeem.
De belangrijkste culturele vernieuwingen die in dit gebied hebben plaatsgevonden in de laatste decennia zijn met name de forse bebouwing van Bunschoten-Spakenburg, de toename van het landelijk wonen in de linten in het buitengebied en de bedrijvigheid bij Eembrugge.
Periode 1000-1600 n. Chr. - ontginningen - Eemnesservaart - weteringen - Zomerijk - waaien - Wakkerendijk/Meentweg - Zevenhuizerstraat - Bisschopsweg - Zuidwend Eemnes
De erven zitten veelal goed in de beplanting, doordat dit nog steeds geen overbodige luxe is (bijvoorbeeld voor de beschutting).
Daarnaast is er een beginnende tendens van boeren die hun bedrijf verbreden door middel van nieuwe recreatieve of zorgfuncties.
Periode 1600-1800 n. Chr. - ontginningen Noordpolder te Veen - historische boerderijen(lint) - waterwerken/sluizen/gemalen - Grebbelinie en versterkingen
In de linten is steeds meer sprake van hergebruik van oude boerderijen en nieuwbouw ten bate van landelijk wonen. Dit brengt veelal een eigen vormentaal met zich mee, minder gerelateerd aan de oorspronkelijke functionele vormgeving van het boerenerf.
In het kader van de ruilverkaveling is er in het westelijk deel van het open slagenlandschap grenzend aan de Zomerdijk en de Noordervenweg een reservaatsgebied ten gunste van natuurontwikkeling gevormd.
Periode 1800-1900 n. Chr. - historische boerderijen(lint) Periode 1900-2000 n. Chr. - wegenstructuur
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
35
Rond de Praamgracht (Soest)
Soesterveen (Soest)
1880
36
Soesterveen (Soest)
2000 brons + partners landschapsarchitecten
Overgangslandschap: het (stedelijk) overgangslandschap Het landschap van de flanken van de Utrechtse Heuvelrug werd al vroeg in de historie bewoond en bewerkt. In de Middeleeuwen ontstond een driedeling in grondgebruik: laaggelegen gras- en hooilanden (de maten), hooggelegen heidevelden en daar tussenin de (gemeenschappelijk) akkercomplexen met de bebouwing. De dorpen hadden een kern die gevormd werd door de brink, een aan de rand van het dorp gelegen drink- en verzamelplaats voor vee, welke later als een dorpsplein geworden is. Het landschap werd getypeerd als het brink- en esdorpenlandschap. Dit brinkdorpenlandschap heeft lange tijd bestaan, maar vanaf het midden van de 19e eeuw is dit oorspronkelijke landschap drastisch veranderd. De bevolking nam sterk toe, ondermeer door de komst van welgestelde stedelingen die zich vestigden in nieuwe villawijken rondom de oude kernen. Op een planmatige wijze werden veel van de oorspronkelijke (gemeenschappelijke) akkercomplexen, essen of engen genaamd, in de loop der tijd voor een groot deel volgebouwd en werden heiden bebost (zie ‘bosen landgoederenlandschap’). De driedeling in grondgebruik en het algemene agrarische gebruik veranderde in een stedelijk gebruik voor wonen, werken en recreëren. Het landschap op de flanken van de Heuvelrug transformeerde in een (stedelijk) overgangslandschap, waar slechts enkele relicten van het oude landschap resteren.
bebouwing
beplanting
bodemgebruik
verkaveling
Het (stedelijk) overgangslandschap wordt, zoals de naam al doet vermoeden, gedomineerd door bebouwing.
In de nabijheid van de heiden en stuifzanden werden in vroeger tijden vooral houtwallen opgeworpen. Deze deden dienst als geriefhout, maar bovenal als veekering en bescherming tegen wild(vraat). In de Birkt zijn de houtwallen ook opgeworpen als randwallen, ter bescherming van de vruchtbare akkers tegen de oprukkende stuifzanden.
Het oorspronkelijke brinken esdorpenlandschap was een agrarisch landschap. Op de heidevelden werd het vee geweid, op de akkers gewassen verbouwd en op de graslanden gehooid.
De meest voorkomende verkaveling in het overgangslandschap is al sinds de ontginning een combinatie van blok- en slagenverkavelingen. De Birkt is bijvoorbeeld een typische slagenverkaveling, terwijl delen van de Praamgrachtzone een typische blokverkaveling kennen, een onregelmatige verkaveling.
De kernen Soest en Baarn, oorspronkelijk brinkdorpen, zijn enorm gegroeid en vormen een haast aaneengesloten stedelijk netwerk op de flank van de Heuvelrug. Dit netwerk loopt door richting Hilversum en het Gooi, welke buiten het plangebied liggen. Eemnes raakt aan het Gooi, maar ligt primair in het halfopen slagenlandschap (zie ‘overgangslandschap: halfopen slagenlandschap’). Het netwerk bestaat uit een vrij intensief patroon van landelijk wonen en bebouwing behorende bij stadsrandactiviteiten. Het is een mix van oude en nieuwe bebouwing. Oude boerderijen, afgewisseld met moderne maneges, recreatieverblijven en dergelijke. De historische boerderijen zijn van het type halle- of langhuisboerderij, soms uitgebouwd tot T-huis. De grote T-huisboerderijen rond bijvoorbeeld de Birkt tonen dat in dit gebied in vergelijking met elders niet slecht geboerd werd. De erven waren ruimer en naast functionele zaken, zoals een moestuin en een boomgaard, was er ook ruimte voor een siertuin. Op de vrij ruime erven stonden verscheidene bijgebouwen en meestal vijfroedenbergen. Vaak zijn ook bakhuizen te vinden. Typisch zijn tevens de leilinden aan de zuidgevel en grote solitaire bomen. Dicht bij de heide, behorend bij het oorspronkelijke potstalsysteem, is nog een enkele typische schaapskooi te vinden, zoals bij de Birkt.
Hoewel de functie veelal verloren is gegaan zijne belangrijkste beplantingen in dit landschapstype nog steeds de lijnvormige beplantingen, zoals houtwallen, singels en wegbeplantingen. Het betreft vooral inheemse soorten, zoals eik. Vooral de Birkt en de zone rondom de Pijnenburgergrift en de Praamgracht zijn verdicht door houtwallen en singels.
Het nieuwe overgangslandschap wordt vooral gebruikt voor wonen, werken, recreëren en daaraan gerelateerde activiteiten. Er is nog beperkte ruimte voor kleinschalig agrarische bedrijvigheid, zoals bomen- en coniferenkwekers. In het buitengebied tussen de kernen en aan de stadsranden vinden diverse stadsrandactiviteiten plaats, zoals sportcomplexen in de noordrand van Baarn, Stichting de Paardenkamp, een restaurant en verblijfsrecreatieve complexen (King’s Home en Eekhoornnest) in de Birkt. Aan de westzijde van de A27 liggen in de oksel van de A1/A27 een golfterrein, een manege en een motel. Omgeven door de bebouwing van Soest resteert nog 55 hectare van de oude Soester Eng. Dit is nog een gaaf restant van het oude brink- en esdorpenlandschap: een groot open, bol akkercomplex. Door middel van gemeentelijke projecten wordt hier nog steeds akkerbouw bedreven, waarbij de verbouw van oude soorten zoals haver, rogge en gerst wordt gestimuleerd.
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
Ook op de rand van het Gooi is deze afwisseling aanwezig, hoewel hier tegenwoordig, in aanloop naar het venige halfopen slagenlandschap, de slagenstructuur meer domineert. Van origine lagen hier nog vrij grote bouwlanden.
maat van de ruimte De maat van de ruimte is hoofdzakelijk kleinmatig (200-500m), daardoor kent het landschap ten westen van Eemnes en ten westen van Soest een besloten karakter. Ten noordoosten van Soest is de maat van de ruimte tamelijk grootmatig (500-1500m). Het stedelijk overgangslandschap breekt open naar de Eempolders toe.
37
De Birkt (Soest) De Birkt (Soest)
De Birkt (Soest)
De Birkt (Soest)
De Birkt (Soest)
Voorbeeld erfopbouw zandlandschap
1880
38
2000 brons + partners landschapsarchitecten
reliëf
wegenpatroon
water(lopen)patroon
begrenzingen van de ruimte
Het (stedelijk) overgangslandschap ligt op de rand van het stuwwal en golvend dekzandgebied van de Utrechtse Heuvelrug, op de overgang van Heuvelrug naar polder. De hoogteverschillen varieren van 05m +NAP, waarbij er overwegend sprake is van een noordgerichte helling.
Het wegenpatroon in het overgangslandschap is overwegend slingerend. De belangrijkste hoofdwegen op de flank, zoals de Birktstraat, volgen nog steeds routes die al vanaf de Middeleeuwen in het oude brinkdorpenlandschap bestonden. In de de 18e eeuw zijn er diverse straatwegen aangelegd, zoals de Amsterdamse Straatweg (N221) en de Biltse weg (N234). Deze kaarsrechte wegen vormen nu grote barrieres door een intensief gebruik.
Door de aanleg van de Praamgracht (1239) en de Pijnenburgergrift (1399) om turf af te voeren vanuit het Soesterveen werden ook de lagere delen van het overgangslandschap ontwaterd door middel van gegraven rationeel rechte waterlopen.
Ook in het overgangslandschap zijn de meeste grenzen strak begrensd door de lijnvormige beplantingselementen (houtwallen, singels) en de harde bosranden (ontbreken mantelzone).
beeldkwaliteit
culturele vernieuwing
cultuurhistorische objecten en structuren
Van oorsprong hebben de erven een duidelijk opzet. Zowel intern, als qua relatie met het omringende landschap. Door de komst van nieuwe functies als wonen, werken recreatie is de relatie met het oorspronkelijke landschap verwaterd en de bebouwing van deze functie is dan ook minder sterk ingepast.
In de tijd van het brink- en esdorpenlandschap was er sprake van een typische, eigentijdse architectuur, doch slechts deels streekeigen.
Periode -10.000 v. Chr. -1000 n. Chr. - Zuider Eng met grafheuvel
De Zuider Eng is een waardevol relict van het voormalige brinken esdorpenlandschap. Het karakteristieke gebied met de grote openheid, het akkerland, het ontbreken van kavelgrensafscheidingen en het reliëf zijn in dit formaat nergens anders binnen het plangebied nog zo goed herkenbaar.
Op dit moment is er, evenals in de overige landschappen geen sprake meer van typische of bijzondere architectuur. Het is vooral gelijke anoniemgrijze architectuur. De inpassing is, als deze al gebeurd, vrij beperkt. Qua culturele vernieuwing is in dit landschapstype weinig geïnitieerd vooralsnog.
In de overige delen van het overgangslandschap zijn met name greppels aanwezig als zaksloten.
De begrenzingen vertroebelen op enkele plaatsen wel door onduidelijke erfbeplantingen en diverse randactiviteiten, zoals mini-campings en boomkwekerijen.
Periode 1000-1600 n. Chr. - ontginningen De Birkt/Praamgrachtzone - ontginningen Binnendijk te Veen/Zuidpolder te Veen - kerk en klooster Soest - wegenstructuur - houtwallen/singels Periode 1600-1800 n. Chr. - Maarschalkersteeg (laan) Periode 1800-1900 n. Chr. - schaapskooien - boerderijen
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
39
Voorbeeld erfopbouw slagenlandschap
Noordpolder te Veen (Eemnes)
1880
40
Boerderij langs de Wakkerendijk/Meentdijk (Eemnes)
2000 brons + partners landschapsarchitecten
Overgangslandschap: het halfopen slagenlandschap Rond 1170 ontstaat de Zuiderzee uit het Almere. Het voorheen ontoegankelijke moerasgebied van de Eemmonding werd in korte tijd aanzienlijk droger. Vanaf de nederzetting Ter Eem op de westoever van de rivier de Eem werd vanaf ongeveer 1200 het moeras in west- en noordwaartse richting ontgonnen. Begin 14e eeuw bereikte men de hogere droge zandgronden van het Gooi. Doordat men daardoor in de buurt van de grens van het Sticht en het graafschap Holland kwam oefende de graaf van Holland een belangrijke invloed uit op de verdere occupatiegeschiedenis van dit gebied. Graaf Floris V claimde in 1280 ook de woeste grond tussen de Goyergracht en de ontginningen van de Eemnessers. Rond 1320 werd onder bewind van graaf Willem III een rechte achtergrens (‘rede’) bepaald en gemarkeerd door een sloot en palen. Langs de rede ontstond de ‘Wackersweg’, waarschijnlijk als een pad voor grensbewaking. Door deze ontsluiting en het feit dat de westelijke grond minder drassig was en landbouw beter mogelijk was verplaatsten de eerste Eemnessers zich naar de westzijde van hun kavels. Door rechtsspraak tussen het Sticht en Holland bepaald verhuisden alle Eemnessers in 1340, na de dood van hun landheer, naar de Hollandse kant van de rede. Rond deze tijd werd ook de Wakkerendijk aangelegd aan de oostzijde van de Wackersweg. Zo ontstond binnen- en buitendijks. Ook ten noorden van Soest werd het voorheen ontoegankelijk moeras ontgonnen ten bate van de landbouw op een dergelijke wijze. Het hoogveengebied Soesterveen ten zuiden van Soest wordt tevens verkaveld ter ontginning (1399), waarbij de Pijnerburgergrift (1399) wordt gegraven, alsmede het gebied van het kasteel Drakenburg bij Baarn, waarbij de Drakenburgergracht (1390) wordt gegegraven. Deze gebieden werden niet alleen ontgonnen, maar ook deels verveend voor de turf. Uit de binnendijkse ontginningen, de ontginningen ten noorden van Soest en ontginningen in het Soesterveen en bij Drakenburg is het huidige halfopen slagenlandschap ontstaan. Deze gebieden staan al enkele decennia onder een redelijke recreatief-stedelijke druk. Ze raken geleidelijk aan verdicht.
bebouwing
beplanting
bodemgebruik
verkaveling
In Eemnes concentreert de historische bebouwing zich langs de Wakkerendijk/Meentweg als lintbebouwing aan de westzijde van de dijk. Alleen rond de haven in Eemnes-Buiten en rond de kerk van Eemnes-Binnen lag er beperkte en geconcentreerde bebouwing aan de oostzijde, oftewel de buitendijkse zijde.
De grootste eenheden beplanting in dit landschap zijn te vinden in Noordpolder te Veen, Zuidpolder te Veen en Binnendijk te Veen. Hier is het landschap nog meer gevarieerd en nog kleinschaliger. Enkele boscomplexen, bossages (hakhoutbosjes) en beplanting op de perceelsgrenzen, een boomkwekerij/tuincentrum en volkstuinen dragen daar aan bij. Belangrijke soorten zijn wilg en els.
Oorspronkelijk werden de ontginningen gebruikt als akkerland. Door de ontwatering klonk het ontgonnen veen in. De bodem daalde, werd natter en was vevolgens niet meer geschikt als akkerland. Zo verplaatsten de landbouwgronden zich steeds verder westwaarts vanaf de oude ontginningsbasis langs de Eem. De voormalige landbouwgronden werden gebruikt als weide en hooiland.
De ontginningen van Eemnes zijn ontgonnen vanaf de rivier de Eem richting het westen. Hierdoor is de belangrijkste verkavelingsrichting oost-west. Hoewel de ontginning een lokaal initiatief was, is deze goed georganiseerd en planmatig geweest. Dit heeft geresulteerd in een vrij regelmatig kavelpatroon. Desalniettemin zijn er geen kaveldiepten op voorhand bepaald, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk was bij de copeontginningen. Tussen de kavels werden scheidingssloten gegraven.
De boerderijen waren veelal tegen de dijk of op een dekzandrug gebouwd om droog te blijven. De ruimte was schaars en daardoor waren de erven smal. Gebouwen lagen vaak achter elkaar. De mest werd direct vanuit de grup ( mestgoot achter het vee in de stal) direct op het land gebracht, wat een mestvaal overbodig maakte. Langhuisboerderijen of hallehuizen en hooibergen zijn typisch in dit gebied. Er zijn vooral in het oude lint diverse historische boerderijen te vinden, daterend uit de 17e, 18e en 19e eeuw. In de 20e eeuw is er planmatig bebouwing bijgekomen. De kern Eemnes-Buiten is tot aan de westgrens sterk gegroeid. Aan de oostzijde van de dijk is in een mindere dichtheid een aantal ruilverka velingsboerderijen geplaatst. Hierdoor is een assymetrie in het bebouwingslint gebleven. Er resteren nog enkele boerenbedrijven in het lint, maar het landelijk wonen in de oude panden is erg in trek. Het kleinschaliger karakter biedt ruimte aan opkomende activiteiten, zoals de paardenhouderij en een golfbaan. Verspreid over het gebied komen diverse paardenboxen voor, vaak in de vorm van geïmproviseerde bouwwerken en containers. In de noordoostelijke oksel van de A1 en A27 is inmiddels de eerste zichtlocatie ontwikkeld in de vorm van een groot kantorenpand. Bij Soest wordt de bebouwing vooral gedomineerd door (nieuwe woon)bebouwing langs het oude occupatielint. Drakenburg is nochtans grotendeels gevrijwaard van bebouwing.
De erven kenden functionele beplanting. Het voorerf was meestal ingericht als moestuin, afgezet met een doornhaag en de erfgrenzen waren afgezet met knotwilgen, iepen, elzen en vlieren ter beschutting. Fruitbomen waren slechts in beperkte mate aanwezig als gevolg van de hoge grondwaterstand. De A27 is zwaar aangeplant door middel van een laanstructuur. De Wakkerendijk/Meentweg heeft ook een sterke laanbeplanting en ten noorden van Soest is er sprake van wegbeplanting. De nieuwe boerderijen, zowel bij Eemnes als bij Soest hebben oprijlaantjes voorzien van laanbeplanting.
Na 1800 vond een verschuiving plaats van akkerbouw naar veeteelt en de exploitatie van hooiland. Momenteel zijn grote delen nog steeds in gebruik als wei- en hooiland, maar ook het aantal gronden dat gebruikt wordt door nietagrarische grondeigenaren neemt toe. Zij gebruiken de grond veelal om bijvoorbeeld hun paarden te weiden. Op enkele plaatsen is zelfs ruimte voor een volkstuintje. Een bijzondere activiteit is het Bomencentrum Nederland, een grote en gespecialiseerde boomkwekerij in het oude verveningsgebied van Drakenburg.
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
Door deze ontginningswijze is een kenmerkend verkavelings-patroon ontstaan: de strokenverkaveling. Dit is kenmerkend voor het slagenlandschap en ondanks de verdichting is dit systeem nog zeer goed bewaard gebleven: smalle, lange percelen afgewisseld met sloten.
41
Spoordijk (Soest)
Huidige opbouw ontginningslint Eemnes
Zicht op Soest (Soest)
Schaapskooi (Soest)
Peter v.d. Breemerweg, De Birkt (Soest)
De Birkt (Soest)
42
brons + partners landschapsarchitecten
reliëf
wegenpatroon
Het reliëf in het halfopen slagenlandschap is miniem en loopt uiteen van circa 2m +NAP aan de westzijde tot 0m +NAP aan de oostzijde. Ook het gebied rond de Praamgracht/ Pijnenburgergrift kent een dergelijk reliëf. Het gebied rond het Soesterveen ligt enkele meters hoger.
Het wegenpatroon in het halfopen slagenlandschap is geheel planmatig van karakter en rationeel recht. De oude harde grens tussen Holland en Utrecht, de ‘rede’ is nog steeds herkenbaar in de kaarsrechte Wakkerendijk en de Meentweg. Door het oude gebied van Drakenburg loopt de haast kaarsrechte Zandheuvelweg en door het Soesterveen loopt de Wieksloterweg.
begrenzingen van de ruimte Een kenmerkende waterloop in het gebied is naast het uitgebreide systeem van kavelsloten de Goyergracht.Aan de west- en noordzijde van het westelijk gebied bij Eemnes loopt deze Goyergracht. Lange tijd liep hier een natuurlijke kreek, maar deze is vergraven. De Goyergracht is rond 1350 aangewezen als grens tussen Utrecht en Holland en ten dele is dit momenteel nog steeds. Enkele grenspalen herinneren hier nog steeds aan.
De begrenzingen van de ruimte is ook in dit landschapstype overwegend strak. Echter waar de achterzijden van de bebouwing van de linten, zoals bij de Wakkerendijk/ Meentweg, de grens vormen is de grens grillig en rommelig. Deze verspringt op korte afstand en bestaat uit verschillende objecten en structuren, zoals schuren en beplanting.
maat van de ruimte Het halfopen slagenlandschap heeft hoofdzakelijk een tamelijk grootmatige (500-1500m) maat van de ruimte. Dankzij de aanwezigheid van relicten van typische rechtlijnige slagenbeplanting laat het halfopen slagenlandschap ten zuidwesten van Soest en nabij verkeersknooppunt Eemnes een kleinmatige (200-500m) maat van de ruimte zien.
beeldkwaliteit
culturele vernieuwing
cultuurhistorische objecten en structuren
De beeldkwaliteit is in de linten nog vrij hoog. Echter door functieverandering en toename van vooral recreatieve invullingen, zoals de paardenhouderij, verrommelt het beeld. De erfbeplanting heeft deels haar functie verloren en is overwegend niet geheel compleet meer. Er komen nieuwe functies op het erf, soms passend binnen het historische beeld, anderzijds ook conflicterend door te weinig zorgvuldigheid.
Met name de forse uitbreidingen van de kern Eemnes en de ontwikkeling van de zichtlocatie in de oksel van de A1 en A27 zijn nieuwe structuren en objecten. Echter qua architectuur zijn het veelal standaarduitbreidingen. Ze zijn niet streekeigen of geinspireerd door de oorspronkelijke kwaliteiten van het gebied.
Periode 1000-1600 n. Chr. - ontginningen Soesterveen/Drakenburg - ontginningen Binnendijk te Veen/Zuidpolder te Veen - kerk Eemnes Binnen - kerk Eemnes Buiten - wegenstructuur - Goyergracht - Wakkerendijk
De nieuwe boerderijen aan de oostzijde van de Wakkerendijk/ Meentweg zijn typische ruilverkavelingsboerderijen en hebben daarbij een eigen typische architectuur en eigentijdse, functionele erfopbouw.
Periode 1600-1800 n. Chr. - ontginningen Noordpolder te Veen De vraag naar recreatiemogelijkheden - historische boerderijen(lint) vanuit de stedelijke kernen en gebieden, zoals het Gooi en Hilversum, Periode 1800-1900 n. Chr. komen langzaam aan tot uitdrukking - historische boerderijen(lint) in dit gebied. De forse groei van vooral de paardenhouderij is hier een voorbeeld van. Daarnaast zijn de oude boerderijen veelal in trek voor het landelijk wonen op korte afstand van de grote steden, zoals Amsterdam. Veel van de boerderijen in de oude linten, zoals Wakkerendijk/Meentweg, worden momenteel gebruikt als zuiver woonlocatie.
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
43
Koningslaan Paleis Soestdijk (Baarn)
Voorbeeld erfopbouw zandlandschap
1880
44
Kasteel De Hooge Vuursche (Baarn)
2000
brons + partners landschapsarchitecten
Bos- en landgoederenlandschap De golvende dekzanden van de Utrechtse Heuvelrug werden tot in de 16e eeuw gedomineerd door uitgestrekte heidevelden en stuifzanden. In de Gouden Eeuw trokken welgestelden uit de stad naar deze gebieden en legden uitgestrekte landgoederen en royale buitenplaatsen aan. Zij begonnen met de bebossing van de kale vlakten. Deze bebossing werd na 1850 op grotere schaal doorgezet voor de mijnbouw en het vastleggen van de talloze stuifzanden. Rond diezelfde tijd vestigden zich ook diverse instellingen in deze bosgebieden. Frisse lucht was immers een goed geneesmiddel. Zo is uit het oorspronkelijke heidelandschap het bos- en landgoederenlandschap ontstaan, waarbij de Engelse landschapsstijl in de tweede helft van de 19e eeuw in de mode kwam. Kenmerkend zijn dan ook de vele bossen, royaal afgewisseld met open plekken, resterende heidevelden en stuifduien, tuinen en uitgebreide parken, lange lanen en de soms geometrische opzet.
bebouwing
beplanting
bodemgebruik
verkaveling
Het bos- en landgoederenlandschap kent overwegend een verspreide bebouwing.
Het bos- en landgoederenlandschap wordt qua beplanting gedomineerd door uitgebreide bosgebieden. Bos is dan ook de hoofdbeelddrager.
Het bos- en landgoederenlandschap wordt voornamelijk gekenschetst als multifunctioneel bos. Dit houdt in dat het bos zowel natuur-, recreatieen in beperkte zin productiewaarden heeft. Het wordt als dusdanig gebruikt en beheerd.
De oorsprong van de verkaveling ligt in de Gouden Eeuw, in de uitleg van de landgoederen en buitenplaatsen en de bijbehorende bossen. Eind 19e, begin 20e eeuw is de ontginning verder gegaan met de aanleg van de bossen voor de mijnbouw en het vastleggen van de stuifzanden.
Daarnaast zijn er uitgebreide zandverstuivings- en heidegronden. De belangrijkste zijn de Stulp (westelijk van Soest), de Vlasakkers (noordelijk van Soesterberg) en de Lange en Korte Duinen (zuidelijk van Soest).
De verkaveling is overwegend onregelmatig.
De meeste bebouwing heeft haar oorsprong in de Gouden Eeuw of daarna. Daarvoor was de heide vrijwel onbewoond. Verspreid over het gebied liggen diverse (voormalige) kastelen en buitenhuizen. In Baarn liggen Drakenstein (1640), Groeneveld (1710), Soestdijk (1674-78), De Eult (1640) en Hooge Vuursche (1911). In Soest ligt Pijnenburg (1647), Egghermonde (17e eeuw en De Oude Tempel (1867). Verschillende boerderijen, veelal (oorspronkelijk) landgoedbezit, liggen rond en in de open akkercomplexen in de bossen. Veel van de boerderijen zijn varianten van het halle- of langhuis. De boerderijen dateren veelal uit de 18e en 19e eeuw. Er liggen twee kernen, respectievelijk Lage Vuursche en Soesterberg. De kern Lage Vuursche is ontstaan rond het kasteel Drakenstein en is in de loop der tijd weinig veranderd. Het dorp heeft prachtige 18e en 19e eeuwe bebouwing en een 17e eeuwse kerk. Het is dan ook aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De kern Soesterberg is ontstaan langs de straatweg Amersfoort-Utrecht en is met name gegroeid na de komst van de militaire bases. Het dorp is fors gegroeid in de 20e eeuw. Andere belangwekkende bebouwing zijn de zorginstellingen uit het begin van de 20e eeuw, zoals Eemeroord, Nieuwenoord en Venwoude. De zorginstellingen worden veelal gekarakteriseerd door de plaatsing van de gebouwen, soms als paviljoenen, direct in het bos.
De bosgebieden bestaan voornamelijk uit naaldbos of gecombineerd naald- en loofbos. De oorspronkelijke vegetatie (Potentieel Natuurlijke Vegetatie) is Eiken (-Beuken) -Berkenbos en Beuken-Eikenbos. De huidige dominante soort is de Grove den. Door het bosgebied lopen diverse historische lanen (veelal eik of beuk), vooral rond de diverse landgoederen en buitenplaatsen. Fraaie voorbeelden van lanen zijn de Lage Vuurscheweg, de Stuipselaan, Vinkenlaan en natuurlijk de imposante Koningslaan. Ook rond Soesterberg liggen nog restanten van het oude lanenstelsel, bijvoorbeeld de Oude Tempellaan. Sommige oude stijlvolle lanen bestaan nog steeds, maar de laanbeplantingen daarvan begeleiden nu drukke provinciale wegen. Voorbeelden hiervan zijn de Amsterdamse Straatweg (N221), de Amersfoortse Straat (N237) en de Biltse weg (N234).
De agrarische enclaves, de verspreide open plekken in het bos, zijn in gebruik als bouw- en/of weiland. In zowel Soest als Baarn zijn er tevens een aantal verblijfsrecreatieve terreinen in de bosgebieden te vinden, zoals De Zeven Linden (zuidwestelijk van Baarn) en chaletpark Boslust (zuidelijk van Soest).
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
Op het landgoed Pijnenburg is de verkaveling vrij regelmatig. Dit waren de veelal nattere gronden. Een andere verbijzondering is de verkaveling aan de Amersfoortsestraat. Hier ligt een langgerekte blokverkavelde strook langs de oude straatweg. De woeste gronden langs de Amersfoortse straat werden in de 17e eeuw in rechthoekige percelen verdeeld (100 roe lang en 50 roe breed (376x188m) en in eigendom gegeven als tegenprestatie om de weg tussen Amersfoort en Utrecht te onderhouden. Een huis op het perceel betekende een verdubbeling van het grondbezit. Tot op de dag van vandaag zijn de rechte weg, toen een bijzonderheid, en de rechthoekige percelen duidelijk op landkaarten te zien.
45
Kasteel Groeneveld (Baarn)
Beschermd dorpsgezicht Lage Vuursche (Baarn)
Beukenbos bij Kasteel Groeneveld (Baarn)
46
brons + partners landschapsarchitecten
reliëf
wegenpatroon
water(lopen)patroon
begrenzingen van de ruimte
Er is in het gehele bos- en landgoederenlandschap sprake van een glooiend tot heuvelachtig reliéf. Op de stuwwal en de directe stuwwalflanken is er een hoogteverschil van 50-20m +NAP, waarbij Soesterberg met 58m +NAP het hoogste punt is. Daartussen liggen de golvende dekzanden met hoogten varierend tussen de 10 en 20m +NAP.
Typerend voor het wegenpatroon van het bos- en landgoederenlandschap is het vrij grofmazige netwerk van rationeel rechte lanen en straatwegen, zoals de eerdergenoemde Amsterdamse Straatweg (N221), de Amersfoortse Straat (N237), de Biltse weg (N234) en de Lage Vuurscheweg.
Het bos- en landgoederenlandschap ligt op de hogere zandgronden. Het water kan hier zeer goed weg door de goeddoorlatende zandbodem. Waterlopen zijn vrijwel overbodig.
De bossen zijn allen planmatig aangelegd. De meeste overgangen tussen bos en open ruimte zijn hard. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een mantelzone met bijvoorbeeld struikbeplanting.
Daarnaast komen er ook enkele slingerende wegen voor. Het gebied heeft een uitgebreid fijnmazig systeem van onverharde paden door de bossen. Soms zijn dit oude kaasrrechte lanen, soms meer informele slingerende paden.
Op enkele plaatsen langs bijvoorbeeld lanen lopen greppels, waarschijnlijk als zaksloot. Deze zijn voornamelijk rationeel recht. Er is een beperkt aantal natuurlijke vennen, zoals het Pluismeer. Daarnaast zijn er diverse gegraven vijvers bij de buitenplaatsen.
maat van de ruimte Over het algemeen kent het bos- en landgoederenlandschap een zeer kleine (0-200m) maatvoering van de ruimten. Hierin liggen kleinmatige (200500m) landgoederen en enkele tamelijk grootmatige (5001500m) heidevelden.
De intensieve infrastructuur, zoals de provinciale wegen (N221, N237, N234), de snelwegen (A1 aan de noordzijde, A27 aan de westzijde, A28 aan de zuidzijde) en de (soms diep ingesneden) spoorlijnen vormen aanzienlijke barrières.
beeldkwaliteit
culturele vernieuwing
cultuurhistorische objecten en structuren
Het bos- en landgoederenlandschap biedt een uitstekend raamwerk voor de bebouwing die erin geplaatst is. Juist het contrast tussen de het vele bos en de bebouwing die niet afgeplant is, is zeer kenmerkend. Door erfbeplanting zouden de open ruimten sterk verdichten en hierdoor aan kwaliteit verliezen. Het is hierdoor wel noodzakelijk het erf op orde te houden.
Zoals in veel delen van Nederland is in dit landschap het aspect culturele vernieuwing na de tijd van de grote landgoederen en buitenplaatsen vrijwel verdwenen. Er is geen sprake meer van typische of bijzondere architectuur.
Periode -10.000 v. Chr. -1000 n. Chr. - grafheuvels (steentijd/ bronstijd) - heidevelden - stuifzanden
Andere sterke beeldbepalende elementen zijn vooral de stijlvolle, lange lanen. Zware eiken, robuuste beuken die de sfeer van weleer uitademen.
De belangrijkste insteek van de afgelopen decennia is vooral de natuurontwikkeling geweest. Dit was een belangrijke cultureel aandachtsgebied in de jaren 80 en 90.
Periode 1000-1600 n. Chr. - Werners hofstede - ontginningen Pijnenburg - stuifzanden Periode 1600-1800 n. Chr. - Kasteel Groeneveld - Kasteel Soestdijk - Kasteel Drakenstein - Huize De Eult - Huize Peking - Huize Vossenberg - Huize De Oude Tempel - Huize Egghermonde - Huize Pijnenburg - landgoedbossen en landerijen - lanen- en zichtlijnenstelsel - verkavelingspatroon Amersfoortsestraat
LOP Eemland, Definitief hoofdrapport - analyse, inventarisatie en visie, 2005
Periode 1800-1900 n. Chr. - (landgoed)boerderijen - Huize Buitenzorg - Naald van Waterloo - Huize De Palts - landgoedbossen en landerijen - spoorlijnen Periode 1900-2000 n. Chr. - Kasteel Hooge Vuursche - Bosbad Baarn - Instelling Eemeroord - Instelling Nieuwenoord - Instelling Venwoude - Overige (militaire) instellingen
47