LANDGOED VAN DE
TOEKOMST CAPITA SELECTA
Landschapsarchitectuur
Ruud Tak – 881215821070 LAR-50403 Begeleider: Jeroen Kruit Beoordelaar: Sanda Lenzholzer
bron: Steven Jansen. 1
Inhoud 1. Permacultuur 4 1.1 Inleiding in de permacultuur 4 1.2 Permacultuur als ontwerpsysteem 4 1.3 Ontwerpprincipes 6 1.4 Conclusie 13 1.5 Inspiratie 13
2.
De Natuurschoonwet 1928
16
2.1 Het NSW-landgoed 16 2.2 Het nieuwe landgoed 19 2.3 Conclusie 22
3.
Het landgoed van de toekomst
24
3.1 De wensen van Stichting Holtveld 24 3.2 De aanvraag 24 3.3 De ontwerpopgave 25 3.4 Het landgoed van de toekomst 35
Referenties
36
Inleiding In het kader van Capita Selecta doe ik vooronderzoek voor de Bachelor Thesis Landschapsarchitectuur met het thema: Landgoed (Holtveld) als landschapsmachine. Dit is gekoppeld aan het verzoek van Stichting Holtveld aan de wetenschapswinkel van Wageningen UR voor de ruimtelijke ontwikkeling en vormgeving van een nieuw landgoed. De stichting wil toewerken naar een landgoed dat voldoet aan de rangschikking van de Natuurschoonwet en waar zorg voor elkaar en de omgeving centraal staan. Actieve verbindingen leggen met de omgeving en hun bewoners is een belangrijk uitgangspunt van de initiatiefnemers. In dit verslag zal ik vooronderzoek doen naar de centrale thema’s in de Bachelor thesis zoals permacultuur, cultuur(historische) geschiedenis (vanaf 1928) en de Natuurschoonwet (NSW), en laten zien hoe het nieuwe landgoed ruimtelijk vorm kan krijgen.
3
1 1.1
Permacultuur
Inleiding in de permacultuur
Het concept van permacultuur is onstaan in de jaren ’70 toen Bill Mollison en David Holmgren, beide werkzaam aan de universiteit van Tasmanië, onderzoek deden naar de werking van ecosystemen in de bossen van Tasmanië (Beerda, 2005). Ze onderzochten hoe de principes van deze complexe ecosystemen gebruikt kunnen worden door de mens om zelf een ecosysteem te ontwerpen dat werkt met, in plaats van tegen de natuur. Deze gedachte volgt gedeeltelijk als reactie op het toenmalige (en grotendeels recente) landbouwsysteem, wat verschillende negatieve effecten heeft op de natuurlijke omgeving. Het grootste probleem is dat het landbouwsysteem zo losbandig omspringt met fossiele brandstof dat het tien calorieën energie consumeert voor één calorie in voedsel (Whitefield, 2005). Deze inefficiënte manier van voedselproductie is op de lange termijn niet houdbaar. Daarnaast zijn de monoculturen in de landbouw erg vatbaar voor ziektes en kennen een lage natuurlijke diversiteit. Andere problemen zoals grondwatervervuiling door kunstmest en insectensterfte als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn grotendeels ook toe te schrijven aan het huidige landbouwsysteem. Permacultuur gebruikt principes van de natuur om systemen te ontwikkelen die functioneel zijn voor de mens en de natuur. “De filosofie achter de permacultuur is er een van werken mét, in plaats van tegen de natuur; van langdurige en doordachte observatie in plaats van langdurige en gedachteloze actie; van te kijken naar systemen in al hun functies, in plaats van naar een enkele opbrengst; en van systemen hun eigen evolutionaire weg te laten demonstreren” (De Permacultuur Academie, 2013). Vanuit deze filosofie is het mogelijk om functionele ecosystemen te ontwikkelen die ons in de behoefte aan voedsel, energie en gemeenschap voorzien, wat bijdraagt aan de kwaliteit en productiviteit van het individu, de samenleving en omgeving (Coöperatie voor Permacultuur, 2013).
1.2 Permacultuur als ontwerpsysteem Deze ecosystemen kunnen alleen optimaal werken als er functionele verbindingen gemaakt worden tussen de verschillende componenten/elementen. Functionele verbindingen kunnen alleen tot stand komen als ze gemaakt worden op de relatief beste locatie (Whitefield, 2005). “Dit is wat ecosystemen laat werken en het is ook wat permacultuur systemen laat werken”(Whitefield, 2005, p.3.). Whitefield (2005) stelt dat dit alleen bereikt kan worden door zorgvuldig ontwerp. Permacultuur is daarom in de eerste plaats een ontwerpsysteem. Om inzicht te krijgen in het ontwerpsysteem is het belangrijk om de ecologische bouwstenen en principes te kennen waarmee het systeem kan worden gevormd. De belangrijkste bouwstenen in het ontwerpsysteem zijn drie ecologische hoofdfactoren die aan de basis staan van de groei van planten: de zon, zoet water en de wind (Beerda, 2005). De waarneming van deze natuurlijke factoren stelt mogelijkheden voor de bewoners van een plek. In het ontwerp verschilt het belang van elke hoofdfactor per gebied. In Nederland is dikwijls de aanwezigheid van de zon beperkt, wat ervoor zorgt dat het permacultuurontwerp zoveel mogelijk gericht is op het opvangen van de zon. In Afrika is zoet water juist de beperkende factor, wat maakt dat het belang van wateropvang in het ecosysteem groot is. Wind speelt vaak op lokale schaal een rol. Het is dus per locatie de vraag op welk van de hoofdfactoren het permacultuurontwerp zich moet richten. Met het in kaart brengen van deze abiotische factoren kan de eerste stap gezet worden voor het ontwerp, in de vorm van een sectoranalyse. Door inzicht te krijgen in hoe zon, zoet water en wind aanwezig zijn op de betreffende locatie kunnen er al richtlijnen en randvoorwaarden gesteld worden aan het verdere verloop van het ontwerp. Ook stromen van energie en mensen zijn belangrijk om mee te nemen in deze analyse. In “Permacultuur, ontwerpen met de natuur”, geeft Beerda (2005) voorbeelden hoe er ingespeeld kan worden op de verschillende hoofdfactoren met de inrichting van het permacultuurontwerp.
Figuur 1: sectoranalyse. bron: www. makingsenseofthings.com
Wanneer de zon een beperkende factor is, zoals vaak in Nederland, is het ontwerp gericht op het maximaal opvangen van de zonnestralen. In de zogenaamde ‘zonnecirkel’ staan fruitbomen in een halve cirkel gericht op het zuiden. Zo kunnen de bomen zoveel mogelijk zon opvangen zonder met elkaar te concurreren. Water in het midden zorgt voor extra licht voor de bomen door de reflectie van zon op het water. Daarnaast biedt het een leefomgeving voor kikkers en salamanders die de insectenpopulatie in controle houden, wat gunstig is voor de fruitbomen. Wanneer deze cirkel extra wordt aangezet met beplanting in meerdere plantlagen kan het ook functioneren als een winddichte zonnecirkel. Hierdoor kan er een windstil microklimaat ontstaan met veel zon, wat ideaal is voor planten die het iets warmer willen hebben zoals pompoen en komkommer. Als water de beperkende factor is, kan er door middel van swales een oplossing gegeven worden in het ontwerp. Een swale is een bochtige watergoot die door zijn bochten het water afremt, waardoor het in de bodem kan infiltreren. De bomen op de rand zorgen ervoor dat het water in de schaduw ligt, wat het verdampen verminderd. Het toevoegen van struiken op de rand van de swales kan erosie en windinvloeden nog verder verminderen.
5
Figuur 2: zonnecirkel.
Figuur 3: winddichte zonnecirkel.
1.3 Ontwerpprincipes De waarneming van natuurlijke processen is essentieel in de permacultuur (Visser, 1997). De ecologische bouwstenen en het specifieke landschap van een plek geven mogelijkheden en richting aan het permacultuurontwerp. Er is daarom veel ruimte voor lokale karakteristieken en identiteit, zowel vanuit het landschap als vanuit de bewoners van een plek. Deze dienen als basis voor het ontwerpsysteem en maken dat elk permacultuurontwerp uniek is, toegespitst op de lokale karakteristieken. Om het ontwerpsysteem concreet te maken, kent de permacultuur verschillende ontwerpprincipes die ten grondslag liggen van elk ontwerp. In de literatuur over permacultuur verschijnen vele versies van ontwerpprincipes die toegepast kunnen worden op permacultuurontwerp, maar volgens Visser (1997) zijn dit er slechts tien, met kleine verschillen tussen de auteurs. In dit verslag komen deze ontwerpprincipes achtereenvolgens aan bod volgens de indeling van Visser (1997), toegelicht en gecombineerd met informatie en voorbeelden uit literatuur. 1. (Functionele) relaties door plaatsing elementen. Zoals eerder beschreven, hebben de verschillende elementen in het permacultuursysteem relaties met elkaar. Om de elementen efficiënt te laten functioneren moeten deze op de juiste manier zijn geplaatst, volgens het principe van ‘relatieve locatie’ (Bradtke, 2013). Het doel is dat het ene element de ander in zijn behoeften voorziet en daardoor een productief systeem creëert. Sommige planten kunnen elkaar op een positieve manier stimuleren als ze bij elkaar worden gezet. Dit ‘companion planting’ is gunstig voor de productiviteit van het systeem (Beerda, 2007). Dit kan doordat sommige planten bacteriën of schimmels aantrekken die de groei bevorderen van andere planten. Door deze slimme combinaties is het mogelijk om een efficiënt, productief systeem te creëren. Om dit te realiseren is het belangrijk om te weten welke specifieke eigenschappen elk element heeft. Met deze kennis is het mogelijk om verbindingen te maken met andere elementen, zodat er een functionele relatie ontstaat, in plaats van ‘losse’ elementen. 2. Meerdere functies per element Met het inzicht in de specifieke eigenschappen en relaties van de elementen, kan er ook functie aan gegeven worden. Functie is een belangrijke factor in het systeem van de permacultuur. Organismen hebben meerdere functies binnen het ecologische systeem en functies worden door meerdere organismen ondersteund (Beerda, 2007). Dit zorgt voor de veerkracht en duurzaamheid van het ecosysteem.
Figuur 4: swale
Een principe dat gebruikt wordt om functies toe te kennen is de ‘3-functie richtlijn’. Functies kunnen toegewezen worden door te kijken welke eigenschappen een organisme of element heeft met behulp van de volgende vragen: • • •
Wat is het? Wat doet het, wat heeft het voor eigenschappen? Welke eigenschappen van het organisme kun je nuttig gebruiken? (Beerda, 2007, p.16)
Een appelboom heeft bijvoorbeeld naast het geven van vruchten, ook een plek in de eerder genoemde zonnecirkel en creëert tevens een schaduwplek (Beerda, 2007). Naast de functie van planten voor planten (ontwerpprincipe 1), drukt de functie van planten voor mensen een belangrijke stempel op de inrichting van het permacultuur ontwerp. Afhankelijk van de functie die aan (een deel) van de permacultuur wordt gegeven, kan er gekozen een bepaalde soort planten. De tabel hieronder geeft een indicatie van deze verschillende functies van planten binnen de permacultuur. Een uitgebreide verzameling van planten is te vinden in de Nederlandse Eetbare Planten en Paddestoelen Database op de website van Permacultuur Nederland (www.permacultuurnederland.org/planten.php), waar je de planten op functie en plantlaag kan selecteren.
7
3. Meerdere elementen voor belangrijke functies Naast de specifieke functies die elk element heeft, moeten er nog algemene functies vervuld worden om het systeem optimaal te laten functioneren. De bodemgezondheid, waterhuishouding, mestproductie en economische haalbaarheid zijn voorbeelden van deze algemene functies (Visser, 1997). Voor deze algemene functies geldt dat ze ondersteund moeten worden door minstens twee elementen, zodat er risicospreiding plaatsvind (Visser, 1997). Dit wordt in de ecologie ‘functional redundancy’ genoemd (Beerda, 2007). Het zorgt ervoor dat het ecosysteem niet snel ineenstort als er elementen wegvallen. Als er een functie van een plant wordt uitgeschakeld, zijn er andere planten die deze over kunnen nemen. Door de 3-functie richtlijn gericht toe te passen kan er een langdurig ecosysteem gecreëerd worden wat veerkrachtig is en duurzaam. 4. Ruimtelijke relaties in zones, sectoren en reliëf Zonering Zoals in het eerste principe duidelijk werd is de relatieve locatie van elementen in het ecosysteem van groot belang. Dit is in de permacultuur ruimtelijk uitgewerkt in het zoneringprincipe. In deze methode staat de tijd die je van nature spendeert in een bepaald gebied centraal (Beerda, 2007). De verdeling van het systeem is daarom gebaseerd op hoe vaak de zones bezocht worden en hoeveel aandacht de planten nodig hebben die in het ontwerp zijn geplaatst (Bradtke, 2013). De zonering start bij het huis. Het huis kan worden beschouwd als ‘zone 0’, de plek die centraal staat in het permacultuurontwerp. Vanaf hier worden de zones naar buiten toe ingedeeld. Gebieden die doorgaans het meest bezocht worden vallen onder zone 1. Dit is meestal de directe omgeving van het huis, maar ook de paden die frequent worden gebruikt. Het betekent niet dat alle gebieden die dichtbij het huis liggen deel zijn van deze zone, als er plekken zijn die niet vaak gebruikt worden vallen ze buiten zone 1. In deze zone staan planten die vaak gebruikt worden en de meeste zorg nodig hebben. Voorbeelden zijn zaailingen die dagelijks water nodig hebben, zoals kruiden, groeten, fruitbomen of bloemen (Bradtke, 2013). Een composthoop kan ook onderdeel zijn van deze zone. De elementen in zone 2 hebben ook veel aandacht nodig, maar minder dan die in zone 1. In deze zone liggen de grotere groentebedden, bessenstruiken en kleine fruitbomen (Beerda, 2007). Alles wat geen dagelijkse aandacht nodig heeft en niet iedere dag wordt gebruikt. Ook een kippentractor, wateropvang en kassen kunnen een plaats krijgen in deze zone. Bradke (2013) benadrukt dat er geen duidelijke grenzen zijn tussen de verschillende permacultuur zones in het ontwerp, wat dikwijls een groot misverstand blijkt te zijn. De zones hoeven geen ronde of regelmatige vorm te hebben. De zonering hangt volledig af van de bezoek frequentie en hoeveel zorg bepaalde planten en dieren nodig hebben (Bradtke, 2013). Plantzone 2 kan bijvoorbeeld gelijk beginnen achter de planten die de rand vormen van de eerdergenoemde drukbezochte paden van zone 1. De derde zone is bestempeld als de landbouwzone, waar grootschaligere gewassen worden geteeld die geen intensieve zorg vragen zoals aardappelen, granen en knollen (Beerda, 2007). Elementen die van belang zijn voor het huisklimaat liggen ook in deze zone, zoals grote fruitbomen, heggen en andere windkeringen die de eerdergenoemde zonnecirkel en windcirkel vormen. Zone 4 heeft weinig tot geen beheer nodig en bevat gebieden voor wild fruit, houtbouw en veeteelt. Zone 5 is de onbeheerde zone en behoeft geen zorg van de mens. Het is een belangrijke zone om de natuur die van origine voorkomt in het gebied een plaats te geven en het kan gebruikt worden als een koppelgebied met andere (permacultuur)ontwerpen: “als veel mensen een permacultuur ontwerp hebben sluiten juist ieders zone 5 op elkaar aan waardoor dit een groot netwerk wordt van de oorspronkelijke natuur waar de van nature voorkomende planten en dieren zich goed in kunnen verspreiden en voortbewegen” (Beerda, 2007, p. 25.). Het is zelfs mogelijk om bij gebrek aan ruimte, zone 3 en 4 over te slaan en een strip zone 5 door zone 1 en 2 te laten lopen voor een extra dimensie van de permacultuur (Bradtke, 2013).
Figuur 5: het zoneringprincipe. bron: www.smartpei.typepad.com
9
Figuur 6: sectoranalyse gecombineerd met zonering. bron: www. deepgreenpermaculture.files.wordpress.com
Sectoren Sectoren bevatten de factoren uit de omgeving die het ecosysteem beïnvloeden. Hiertoe worden de ecologische hoofdfactoren zon, zoet water en wind gerekend, maar ook klimaat, geluid en uitzicht (Visser, 1997). Deze factoren creëren microklimaten die bepalend zijn voor de inrichting van de permacultuur (zie de voorbeelden zonnecirkel, winddichte zonnecirkel en swale). De zonnesector is bijvoorbeeld de wijdte waarlangs de zon of wind zich beweegt. Dit resulteert in plekken waar de zon het meeste schijnt, of sectoren waar de meest voorkomende wind waait. Gecombineerd met het zoneringsprincipe geeft de sectoranalyse al een duidelijke richting en vorm aan de invulling en inrichting van het permacultuur ontwerp. Reliëf Het reliëf is een landschapskenmerk wat heel bepalend is voor de vorming van de microklimaten, doordat het invloed heeft op de abiotische factoren uit de omgeving. Dit kan mogelijkheden bieden voor de permacultuur, omdat het systeem efficiënter kan worden ingericht. Een voorbeeld hiervan is de plaatsing van waterminnende soorten op de lager gelegen gronden, omdat deze doorgaans natter zijn. Het anticiperen op reliëf draagt bij aan het efficiënt inrichten van de permacultuur. 5. Gebruiken en versnellen van natuurlijke successie Planten staan centraal in het ecosysteem. Planten leggen zonne-energie vast en dienen als voedsel voor mens en dier. Hoe meer planten er in het systeem zitten, hoe meer energie en planteneters het kan bevatten (Beerda, 2005). Permacultuur probeert om zo veel mogelijk zonne-energie vast te laten leggen door planten, waardoor er een hoge productie gegenereerd kan worden in het systeem op een natuurlijke wijze. Wat het systeem zo productief maakt is zijn diversiteit. Het ontwerpen in de permacultuur gaat niet alleen over het horizontale vlak, maar bevat ook de verticale dimensie en tijdsdimensie (Visser, 1997). Door het benutten van de verticale ruimte kan er diversiteit worden gecreëerd, gekoppeld aan verschillende lagen van beplanting. Het zogenaamde ‘stacking’, stapelen van plantlagen, is gerelateerd aan de hoogte en groei-eigenschappen van de plant. Door zoveel mogelijk lagen te combineren kan er een hoge diversiteit en productiviteit in het systeem worden bereikt. Niet alleen door de hoge dichtheid aan planten, maar ook door de aanwezigheid van insecten en dieren. De verscheidenheid aan hoogtes en structuren biedt namelijk vele mogelijkheden voor insecten en kleine zoogdieren om zich thuis te voelen. “Een goed permacultuursysteem probeert zoveel mogelijk lagen begroeiing te maken voor optimale invang van de zon, een grotere diversiteit en een groter gebruik van de bodem om voedingsstoffen uit te halen” (Beerda, 2007, p.15). Successie speelt hierbij een belangrijke rol. De opvolging in de tijd van verschillende stadia van het ecosysteem draagt ook bij aan de natuurlijke diversiteit. In het ontwerp is het nuttig om gebruik te maken van de verschillende ontwikkelingsstadia in het systeem, door het planten van opvolgers. Hierdoor kan de onderplant een geschikt groeiklimaat voor zijn opvolger bewerkstelligen (Visser, 1997). In de permacultuur worden de planten opgedeeld in zeven plantlagen. De tabel geeft een aantal voorbeelden per plantlaag, gebaseerd op de functie voedsel voor de mens.
Figuur 7: plantlagen in de permacultuur.
6. Gebruiken van biologische hulpbronnen Naast de ecologische hoofdfactoren onderscheidt de permacultuur ook verschillende hulpbronnen die gebruikt kunnen worden om het systeem mee op te bouwen. Volgens Beerda (2005) zijn dit:
1. Hulpbronnen die verdwijnen en/of degraderen als ze niet worden gebruikt: eetbare en oogstbare producten. Bij deze hulpbronnen is het dus belangrijk ze op tijd te gebruiken. 2. Hulpbronnen die door gebruik toenemen: bijvoorbeeld appels aan een boom. Als je de boom juist snoeit zal de boom meer appels geven in de toekomst. 3. Onveranderlijke hulpbronnen: stenen, dakpannen, etc. Interessant is om te kijken wat afval kan betekenen in deze groep, omdat bijv. stoeptegels en autobanden prima ingepast kunnen worden in de permacultuur. 4. Eindige hulpbronnen: fossiele brandstoffen en dergelijke. Vanuit de filosofie van de permacultuur is het onverstandig het systeem op te hangen aan hulpbronnen die eindig zijn. Het is onhandig om hiervan afhankelijk te zijn wanneer er gestreefd word naar een langdurig systeem. 5. Vervuilende hulpbronnen: hulpbronnen die het ene helpen maar het andere vervuilen. Voorbeelden hiervan zijn kunstmest en pesticiden. Ze helpen de plant, maar vervuilen het grondwater of zijn giftig voor andere planten. Deze hulpbron is daarom niet duurzaam en wordt niet gebruikt in de permacultuur.
In het ontwerpen van permacultuur is het belangrijk om deze hulpbronnen in acht te nemen en uit te gaan van een ontwerp dat op de lange termijn werkt. Verstandig is daarom om in te zetten op de hulpbronnen 1 t/m 3.
11
7. Kringlopen van energie en water De permacultuur gaat uit van het principe dat de energie die door het systeem stroomt onderweg zo veel mogelijk benut moet worden (Visser, 1997). In de sectorplanning is dit naar voren gekomen: het maakt duidelijk waar energie van omgevingsfactoren in het systeem afgetapt kan worden. De locaties met de meeste zon, de hardste wind of beschikbaar water kunnen als uitgangspunten gebruiken worden de kringlopen van energie en water. De potentiele energie in het systeem dient afgetapt, gebruikt of opgeslagen te worden zonder dat het een te laag energieniveau heeft bereikt of het systeem uitstroomt. Volgens Visser (1997) kan dit door zoveel mogelijk lokale cycli te creëren. Deze cycli kunnen gemaakt worden door de inkomende energie te combineren met de gegenereerde energie in het systeem, opgewekt door de biologische interacties tussen planten en dieren. Een voorbeeld hiervan is de vorming van compost door micro-organismen, of het natuurlijk zuiveren en gebruiken van afvalwater in de tuin. 8. Diversiteit in polycultures en gilden Het eerste ontwerpprincipe geeft al aan dat planten elkaar op een positieve manier kunnen stimuleren als ze bij elkaar worden gezet. Dit ‘companion planting’ zorgt niet alleen voor de productiviteit van het systeem, maar ook voor een hogere diversiteit. Als er verschillende planten- en diersoorten worden gecombineerd ontstaan er zogenaamde ‘polycultures’ (Visser, 1997). In deze polycultures kunnen er weer verschillende rassen gebruikt worden die beter bestendig zijn tegen bijvoorbeeld ziektes of weeromstandigheden, maar ook op verschillende tijdstippen te oogsten zijn. Door deze specifieke rassen te gebruiken en in te passen in het ontwerp, is het mogelijk om minder afhankelijk te zijn van één ras, wat de kans op een mislukte oogst verminderd. Daarnaast is het een mogelijkheid om arbeid te spreiden en dus een breder seizoen te garanderen. Diversiteit speelt ook een rol in het vervullen van functies. Omdat vaak meerdere elementen belangrijke functies ondersteunen wordt er vaak gebruik gemaakt van zogenaamde ‘gildes’. Een gilde is een systeem van samenwerkende planten (De Gildevinder, 2013). Hierin vallen dus planten die het goed met elkaar kunnen vinden en elkaar aanvullen. Mocht er een element uitvallen, dan neemt een ander het over. Op http://plantengildes.saiwala.nl staan de tot nu toe bekende plantgildes in de vorm van een online zoekmachine. 9. Randen en patronen Een rand of grensvlak heeft vaak de eigenschap dat het productief en divers is (Whitefield, Mollison en Slay in Visser, 1997). Dit komt doordat het gebruik kan maken van de (a)biotische omstandigheden van beide vlakken. Mensen wonen bijvoorbeeld van oudsher op de rand van berg en dal, en op de grens tussen land en water (Visser, 1997). Visser (1997) noemt verschillende perspectieven vanwaar je naar een grens kan kijken. Zo kan een grens functioneren als opvang, omdat materiaal accumuleert aan een rand zoals schelpen aan de vloedlijn. Verder kan een grens ook als afbakening gelden, wat het systeem beheerbaar maakt. Randen kunnen patronen vormen, die als uitgangspunt kunnen dienen voor ontwerp. Gebruik maken van randen geeft de ontwerper de mogelijkheid om de diversiteit te vergroten door meer contactoppervlakte creëren of het juist te verkleinen door kleine grensvlakken te maken (Visser, 1997). 10. Schaal In de permacultuur is het belangrijk dat het ontwerp beheerbaar is. Schaal speelt hierin een cruciale rol. De beheerder van de permacultuur moet binnen zijn beschikbare tijd het ecosysteem kunnen onderhouden. Afhankelijk van de schaal kan er ingespeeld worden op de mate van beheer en diversiteit. Systemen op kleine schaal kunnen zich meer complexiteit veroorloven, grootschalige ecosystemen moeten eenvoudig gehouden worden om het werk behapbaar te houden. Deze gedachte is ook terug te vinden in het zoneringsprincipe: zone 1 is het kleinst, maar vraagt het meeste aandacht en zorg van zijn beheerder. Zone 5 is grootschaliger en behoeft minder onderhoud. In het algemeen geldt dat het ontwerp en planning van de permacultuur in totaal gemaakt kan worden, maar dat de uitvoering klein moet starten (Bradtke, 2013). “Start small, and start on your door step, and you will enjoy a big harvest” (Bradtke, 2013).
1.4 Conclusie Aan de basis van een goed permacultuurontwerp staat de waarneming van de natuurlijke omgeving en processen. Lokale karakteristieken van mens en natuur geven richting aan het in te richten landschap. Hiervoor zijn ontwerpprincipes ontwikkeld, die in de permacultuur toegepast worden om door een slimme plaatsing van elementen, een functioneel, efficiënt en divers ontwerp te creëren wat veerkrachtig is en ons in de behoefte aan voedsel, energie en gemeenschap voorziet. Voor de Bachelor thesis is het belangrijk om deze ontwerpprincipes in het achterhoofd te houden bij het aangaan van de ontwerpopgave. Verschillende ontwerpmethodes zijn daarvoor te gebruiken, maar die ruimtelaat ik over aan de studenten zelf. Voorbeelden van permacultuur zijn er echter genoeg te vinden. In het volgende deel worden er een aantal aangehaald.
1.5 Inspiratie Hof van Twello Hof van Twello is een stichting die opgericht is in 2003. De oprichters zetten zich in voor een vitaal platteland met renderende gewassen, producten en activiteiten (Hof van Twello, 2013). Het concept richt zich op gewasontwikkeling waarbij de verwerking en afzet betrokken worden. Boeren en producenten kunnen meedelen in de meerwaarde die met de producten wordt behaald. Om de link te maken met de consument werd er een winkel geopend die de lokale producten aan de man kan brengen. Deze uitgebreide streekwinkel is tevens het centrum van bijzondere activiteiten met natuur, voedsel en landschap (Hof van Twello, 2013). De activiteiten lopen uiteen van lezingen en proeverijen tot aan kinderfeestjes en complete arrangementen.
“Op Hof van Twello staat een uitgebreide streekwinkel met vele gewassen en producten uit eigen teelt en uit de omgeving: heel goed voor je ecologische voetafdruk. Tevens is er het blote voetenpad: Je wandelt op blote voeten dus langs allerlei gewassen, permacultuurtuinen, middeleeuwse tuin en wijngaard en zelfs een rauwe tuin waarin uitsluitend gewassen staan die je rauw kunt eten. Na afloop kun je uitpuffen op het terras of in de theetuin met een lokaal drankje, verse brood(jes) dagelijks gebakken en allerhande lekkere, verse en gezonde producten als appel-, aardbeien- of frambozentaart“(Hof van Twello, 2013).
Villa Augustus In de oude watertoren aan het Wantij in Dordrecht heeft ‘Villa Augustus’ zich gevestigd. Het is een hotel met een restaurant en marktcafé, wat gelegen is in een tuin. “Een tuin die moet beantwoorden aan alle verlangens die de gedachte aan een tuin bij ons oproept. Een tuin waaruit je kunt eten, een tuin die mooi is en lekker ruikt, een tuin die je dicht bij de seizoenen brengt; het water, de zon, de wind, de lucht, de maan en de regen. Een tuin die vrolijkheid oproept en bescheidenheid en die je doet beseffen dat alles nog altijd mogelijk is.Een tuin die de keuken inspireert en een keuken die de tuin inspireert. De kok met de tuinman en de tuinman met de kok”(Villa Augustus, 2013). In de tuin bevindt zich een moestuin met productietuinen, verschillende fruitgaarden, een bloementuin, ligweide en kassen (Villa Augustus, 2013). Het restaurant ligt midden in de groetentuin, wat maakt dat de gasten letterlijk in aanraking komen met de producten en seizoenen. In de open keuken wordt er geprobeerd het seizoen op het bord te krijgen.
13
Figuur 8: www.villa-augustus.nl
Eva-Lanxmeer Eva-Lanxmeer is een woonwijk die is opgezet vanuit een ecologisch perspectief. De uitgangspunten waren duurzaamheid, technische vernieuwing en participatie van de bewoners (Copijn, 2013). Het bestaande landschap is sterk geïntegreerd met het ontwerp. Een deel van het oerstroomdal is zichtbaar gemaakt, er is rekening gehouden met beschermende keilagen en de waterhuishouding is sturend geweest in het ontwerp.
“Het gedachtegoed van de permacultuur, eetbare tuinen, is onder ander terug te vinden in de hoogstamboomgaarden midden in de wijk en in de stads- en zorgboerderij. Er is gekozen voor behoud en integratie van de archeologische vindplaats van de 14e-eeuwse burcht Caetshage. De nog ondergronds aanwezige resten en fundamenten zijn behouden door de stadsboerderij op een terp te plaatsen. EVA-Lanxmeer is na meer dan 10 jaar uitgegroeid tot een bekend Nederlands voorbeeldproject voor integrale aanpak van een ecologische woon- en werkwijk”(Copijn.nl).
Stichting TT-NL Transition Towns Nederland is een stichting die zich inzet voor een manier van leven die minder olie-afhankelijk, duurzamer en socialer is dan nu. Door kleinschalige sociale en goedkope burgerinitiatieven willen ze omschakelen naar een duurzamere, onafhankelijke wereld (Transitiontowns, 2013).
“Transition Towns willen inspireren tot een cultuuromslag waarin de mens, biodiversiteit en veerkracht centraal staan. Zodat we sterk, gezond en vreedzaam kunnen reageren op tijden van crisis in energie, klimaat en economie. Het is ons streven om de overgang naar een wereld met minder energie, minder spullen en minder geld, zowel haalbaar, als aantrekkelijk, als op tijd uit te voeren. Transition Towns ontwikkelen daarom de (veer)kracht van de lokale gemeenschappen” (Transitiontowns, 2013).
Lokale voedsel productie en stadslandbouw staan centraal in initiatieven onder het mom van ‘Eetbare steden’. Voorbeelden hiervan zijn de ‘moestuinmanifestatie’ in Nijmegen en ‘eetbaar’ Groningen. Met deze acties wil de organisatie tuinieren promoten. “Tuinieren geeft mensen een gevoel van verbondenheid, dankbaarheid en zinvolheid, merken vele tuinders tot hun vreugde. Men ontkomt er niet aan om dank en respect te gaan voelen voor de aarde, de zon, de wind, de regen en de natuur die zo wonderbaarlijk voor ons groeit en bloeit” (Transitiontowns, 2013).
Gerelateerde websites • • •
Permacultuur Nederland: www.permacultuurnederland.org Permacultuur School Nederland: www.permacultuur.eu Platformen permacultuur in Nederland: http://www.visionair.nl/politiek-en-maatschappij/nederland/permacultuur-in-nederland-en-omgeving/ Permacultuur blog: http://blog.permacultuuradvies.nl
Gerelateerde boeken • • • •
Tuinen van Overvloed. Permacultuur als duurzame inspiratie voor de leefomgeving, Fransje de Waard, 1996, het Spectrum, Utrecht, ISBN 90-274-4755-1 De natuur van het tuinieren. Door symbiotisch tuinieren naar een synergetisch duurzame ontwikkeling. Ed Groeneweeghe, 2000, Lannoo, Tielt, ISBN 90-209-3830-4 David Holmgren, Permaculture: Principles & Pathways Beyond Sustainability, 2002, ISBN 978-0-646-41844-5 Mollison, B. Permaculture: a designers manual, 1988.
15
2
De Natuurschoonwet 1928
De Nederlandse overheid heeft de Natuurschoonwet (NSW) 1928 ingesteld om “de instandhouding van landgoederen in de bestaande toestand te bevorderen”(Natuurbeheer, 2013a). De wet is definieert door de overheid als “Wet van 15 maart 1928, houdende regeling van sommige van landgoederen geheven belastingen tot bevordering van behoud van natuurschoon” (Overheid, 2013). De regeling biedt fiscale voordelen voor eigenaren, vruchtgebruikers en erfpachters van onroerende goederen(zoals een landgoed), als deze hun goederen in stand houden en daarmee het natuurschoon bevorderen (Provincie Overijssel, 2013). Om een onroerende zaak gerangschikt te krijgen als een NSW-landgoed, moet er worden voldaan aan verschillende voorwaarden. In het kader van ‘het landgoed van de toekomst’ is het interessant om te onderzoeken of de wensen van het nieuwe landgoed kan voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan een NSW-landgoed. Dit zal zijn vorm krijgen door een verkenning van de oorspronkelijke Natuurschoonwet 1928, gevolgd door de wijzigingen in het rangschikkingbesluit van 2007.
2.1 Het NSW-landgoed Allereerst is het belangrijk te weten wat er verstaat wordt onder het begrip of concept ‘landgoed’. Een bestaand landgoed is vaak omschreven als “een groot stuk grond van meerdere hectares, met landerijen, tuinen en daarop vaak een of meerdere landhuizen, een kasteel, grote boerderij of kerk”(Landgoederen Net, 2013a). Deze opvatting wordt in dit verslag een ’landgoed oude stijl’ genoemd. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) legt het begrip in de Natuurschoonwet 1928 uit als:
“Een landgoed is een, in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen – voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is” (LASER, 2004, p.2.).
“Daarnaast kunnen ook meer recente, architectonisch belangrijke panden in aanmerking komen voor de status van NSW-landgoed, maar het geheel dient in ieder geval (gedeeltelijk) omsloten te zijn met bos en/ of natuurgebied ”(Natuurbeheer, 2013b)
Voorwaarden voor rangschikking Om als NSW-landgoed erkent te worden dient de onroerende zaak (vastgoed: grond en gebouwen) te voldoen aan een aantal rangschikkingvoorwaarden. Oppervlakte Een van de belangrijkste rangschikkingvoorwaarden is dat het landgoed ten minste een oppervlakte moet bedragen van 5 hectare. Een uitzondering hierop geldt voor historische buitenplaatsen, die minimaal 1 hectare groot is (Natuurbeheer, 2013b). Met het begrip historische buitenplaats wordt een onroerende zaak bedoeld, waarop een buitenplaats gelegen is “met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park (daterend van voor 1850)”(LASER, 2004, p.6).
Aaneengesloten gebied Een andere voorwaarde is dat het landgoed een aaneengesloten gebied moet vormen (LASER,2004). Het kan voorkomen dat het gebied wordt doorsneden, maar dit hoeft geen probleem te zijn in de rangschikking als NSWlandgoed. De voorwaarde hiervoor is dat het de eenheid of samenhang van de onroerende zaak niet verstoort (LASER, 2004).
Houtopstanden Het landgoed dient voor minimaal 30% van de totaaloppervlakte te bestaan uit houtopstanden (bos) of natuurterreinen (Natuurbeheer, 2013b). Daarbij komt dat een willekeurige combinatie van de beide terreintypen ook mogelijk is. Volgens LASER (2004) geldt deze rangschikkingvoorwaarde niet voor historische buitenplaatsen die kleiner zijn dan 5 hectare, deze dienen tussen de 20% en 50% uit natuurterrein te bestaan. Als deze percentage niet gehaald worden dan kan het alsnog de NSW-status krijgen, mits er aantoonbare voornemen bestaan om het landgoed te bebossen. Na drie jaar moet er dan aan deze eis worden voldaan.
Openstelling voor het publiek De openstelling van een landgoed aan publiek kan als geheel of gedeeltelijk. Om privacy redenen, natuur- en cultuurhistorische waarden en jacht kunnen bepaalde gedeelten worden afgesloten voor publiek. (LASER, 2004). In de openstellingregels van de overheid staat dat er in het algemeen geen toegangsprijs gevraagd mag worden bij een landgoed en dat het hele jaar van zonsopkomst tot zonsondergang toegang verleend moet worden voor wandelaars (Overheid.nl, 2013). Gekoppeld aan deze voorwaarden bestaan er nog een aantal uitzonderingen en toevoegingen: • Een beschermd monument dat ingeschreven is in de monumentenwet van 1988 valt ook onder de eerste rangschikkingsvoorwaarde(LASER, 2004). • “Onverharde wegen, verharde wegen van maximaal 5 meter breed, niet geëlektrificeerde enkelsporen en waterlopen van maximaal 25 meter breed worden niet als een inbreuk op het natuurschoon beschouwd”(LASER, 2004, p.6), betreffende voorwaarde 2. • “alleen NSW-landgoederen met 30% houtopstanden of met 20% houtopstanden en 50% natuurterreinen in aanmerking komen voor de vrijstelling voor de onroerende zaakbelastingen op grond van de Gemeentewet. Ook komen deze landgoederen in aanmerking voor een vermindering van de WOZ-waarde voor gerangschikte woningen” (Natuurbeheer, 2013b, p.3.). • “Houtopstanden die direct grenzen aan de te rangschikken onroerende zaak mogen ook dienen als omzoming voor de te rangschikken landbouwterreinen. Ze mogen echter niet als houtopstanden meetellen
17
• • •
in de minimale 30% bezettingseis met houtopstanden of natuurterreinen”(Natuurbeheer, 2013b, p.3.). “Gezamenlijke rangschikking is niet meer mogelijk. Elke onroerende zaak moet als landgoed afzonderlijk aan alle voorwaarden van rangschikking voldoen. Gezamenlijk rangschikking is alleen mogelijk in de vorm van een ‘aanleunrangschikking’ of ‘samenwerkrangschikking’ om op deze manier te kunnen voldoen aan de minimale oppervlakte- eis van 5 ha”(Natuurbeheer, 2013b, p.3.). Daarnaast mag het gebruik van het landgoed geen inbreuk maken op het natuurschoon (Landgoederen Net, 2013b). Ook dienen de aanwezige opstallen en bijgebouwen te passen bij het karakter van het landgoed en omgeving (Landgoederen Net, 2013b).
Voordelen van rangschikking De voordelen van een NSW-rangschikking dragen niet alleen bij aan de instandhouding van bestaande landgoederen en het bevorderen van natuurschoon, maar zijn ook fiscaal interessant voor de eigenaar van het landgoed. In de NSW wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten eigenaren: natuurlijke personen en rechtspersonen. Met de laatste gaat het om stichtingen, landgoed BV’s, of zogeheten ‘transparante NSW BV’ (Natuurbeheer, 2013b). Deze transparante NSW BV bestaat uit maximaal 20 personen die gezamenlijk eigenaar zijn van het landgoed. Hierbij is het belangrijk dat de werkzaamheden hoofdzakelijk (70% of meer) bestaan uit het in stand houden van het eigendom (Natuurbeheer, 2013b). Fiscaal is er geen sprake van aandeelhouders, maar spreekt men van medeeigenaren. Dit zorgt ervoor dat de landgoedeigenaren alle voordelen van de NSW hebben als natuurlijk persoon (Natuurbeheer, 2013b). De betreffende fiscale voordelen hebben betrekking op: • het successierecht • het schenkingsrecht • het recht van overgang • de vermogensrendementsheffing • de onroerende-zaakbelasting • de overdrachtsbelasting • de kapitaalsbelasting • de inkomensbelasting • de vennootschapsbelasting In het document “Natuurschoonwet (NSW) 1928” licht Natuurbeheer (2013b) deze kort toe: • Over het NSW-landgoed hoeft er bij vererving of schenking geen of beperkt successie- of schenkingsrecht betaald te worden. Dit betreft ook het recht van overgang. Een kanttekening hierbij is dat er aan het bezit specifieke bezitseisen worden gesteld, er worden bijvoorbeeld extra tegemoetkomingen verleend als het landgoed opengesteld is voor publiek (Natuurbeheer, 2013b.). • De vermogensrendementsheffing is niet van toepassing op de NSW-gerangschikte onroerende zaken (Natuurbeheer, 2013b). • De grond van een NSW-landgoed is vrijgesteld van onroerende-zaakbelasting(OZB)(Orbis,2013). Wel wordt er OZB berekend over de woning(-en) op het landgoed, maar niet over de economische waarde van de woning, maar over de bestemmingswaarde (Orbis, 2013). • Als het NSW-landgoed verkocht wordt, kan de toekomstige eigenaar het overnemen zonder overdrachtsbelasting te betalen (Natuurbeheer, 2013b).Verder stelt Natuurbeheer (2013b) dat er een overeenkomstige vrijstelling bestaat voor kapitaalbelasting, als de NSW-status ook na de verkoop gehandhaafd zal blijven. • Een vrijstelling van vennootschapbelasting is verkregen als “de bezittingen hoofdzakelijk bestaan uit onder de NSW gerangschikte landgoederen en waarvan de werkzaamheden grotendeels (voor 70%) bestaan uit de
instandhouding van die landgoederen”( Natuurbeheer, 2013b, p.2.).
Deze fiscale voordelen zorgen ervoor dat het naast een ecologisch en cultuurhistorisch perspectief ook economisch interessant is om de status van een landgoed te verkrijgen. Hierdoor is niet alleen het behoud van bestaande landgoederen en natuurschoon gegarandeerd, maar kan zelfs een boost krijgen om door te ontwikkelen.
2.2 Het nieuwe landgoed In de loop van de jaren zijn er verschillende aanpassingen geweest aan de originele Natuurschoonwet. De laatste wijziging stamt uit juni 2007 en is het resultaat van het nieuwe Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (Natuurbeheer, 2013a). De wet is op een aantal punten gewijzigd met betrekking tot de criteria waaraan een onroerende zaak moet voldoen om in aanmerking te komen voor de NSW-rangschikking. In de zoektocht naar het landgoed van de toekomst is dit een belangrijk aanknopingspunt voor het vaststellen van de ingeslagen richting wat betreft de visie op ‘nieuwe landgoederen’. De gewijzigde criteria voor een NSW-landgoed zouden een opstap kunnen zijn naar een nieuwe definitie of herdefiniëring van het ‘landgoed’ concept. Volgens het ministerie van LNV en VROM is een nieuw landgoed:
“Een nieuw landgoed is een nieuw te ontwikkelen en duurzaam te beheren boscomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin één gebouw (woonhuis) van allure met daarin maximaal 2 à 3 wooneenheden. Het gebouw heeft primair een woonfunctie. De minimale omvang van de bebossing is vijf hectare. Maximaal 10% van het totale oppervlakte is privé-terrein en de rest is openbaar toegankelijk. Het geheel heeft een belangrijke maatschappelijke meerwaarde”(B4o, 2013).
De definitie is richtinggevend voor gemeente en provincie, maar elke provincie heeft haar eigen visie en beleid voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen (B4o, 2013). Een belangrijke verschil met de definitie van een bestaand landgoed is dat de nadruk niet ligt op het blijven voortbestaan van het landgoed en het natuurschoon, maar dat het vooral gericht moet zijn op duurzaamheid, toegankelijkheid en de maatschappelijke meerwaarde van het complex. Nieuwe landgoederen zijn het financiële middel om natuurontwikkelingdoelen en recreatieve doelen te realiseren die binnen de beleidsplannen passen van de provincie (Landgoederen Net, 2013c). Dit verschil tussen oud en nieuw is ook terug te vinden in de concrete wijzigingen van de Natuurschoonwet van juni 2007. De wijzigingen hebben betrekking op houtopstanden, buitenplaatsen, het aanzien van natuurterreinen, gezamenlijke rangschikking, opstallen en de openstelling van het landgoed (Ministerie van LNV, 2007). In dit verslag zal ik ze niet in detail behandelen, maar de essentiële verschillen belichten. De volledig uitgeschreven wijzigingen zijn te vinden in bijlage 1: Wijzingen NSW per 1 juni 2007. De wijzigingen van de Natuurschoonwet per 1 juni 2007 in beknopte vorm, uit “Natuurschoonwet 1928”, een informatief informatiebulletin van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2007): Wijziging houtopstanden(bos) Voor 01-06-2007 moest een landgoed voor minimaal 30% uit houtopstanden bestaan of voor minimaal 20% uit houtopstanden en voor minimaal de helft uit natuurterrein. Nu is het zo dat het landgoed voor minimaal 30% moet bestaan uit bos of natuurterrein, waarbij komt dat een willekeurige combinatie van de terreintypen ook mogelijk is. Verder blijven de vrijstelling voor OZB en de vermindering van de WOZ-waarde voor gerangschikte woningen alleen gelden voor landgoederen met voor minimaal 30% uit houtopstanden bestaan of minimaal 20% uit houtopstanden en voor minimaal de helft uit natuurterrein.
19
Eerder was het geval dat houtopstanden konden dienen als omzoming voor landbouwterreinen als deze op de te rangschikken onroerende zaak lagen. Nu is het zo dat houtopstanden die direct grenzen aan de te rangschikken onroerende zaak mogen dienen als omzoming voor de te rangschikken landbouwterreinen. Ze mogen alleen niet meetellen in de minimale 30% bezettingseis. Wijziging buitenplaatsen Sinds de wijziging is het mogelijk om een deel van een buitenplaats als landgoed te rangschikken. Het moet alleen wel blijken dat het een onroerende zaak is die aangewezen is als beschermd monument.
Wijziging natuurterreinen Voor de wijziging werd onder natuurterrein veelal karakteristieke gebieden verstaan die geen landbouwgrond waren. Nu is deze definitie uitgebreid met verschillende gronden, zover deze gronden niet in gebruik zijn als landbouwgrond. Daarnaast zijn er natuurlijke graslanden aan toegevoegd die gronden slechts in gebruik zijn voor begrazing of als hooiland en begroeid zijn met voor deze terreinen kenmerkende vegetatietypen. Opmerkelijk is dat als landbouwgronden ingericht of geschikt gemaakt worden voor natuurontwikkeling, deze ook als natuurterrein aangemerkt mogen worden.
Wijziging gezamenlijke rangschikking Het is niet meer mogelijk om een NSW-landgoed dat bestaat uit twee onroerende zaken die afzonderlijk niet (geheel) voldoen aan de voorwaarden van rangschikking, maar samen wel, te rangschikken(gezamenlijke rangschikking). Elke onroerende zaak moet afzonderlijk aan alle voorwaarden van rangschikking voldoen. Het is alleen nog mogelijk om aan de minimale oppervlakte-eis te voldoen door gebruik te maken van een ‘aanleunrangschikking’ of ‘samenwerkrangschikking’. Aanleunrangschikking landgoed groter dan 1 ha en kleiner dan 5 ha: Vormt samen met een al gerangschikt landgoed een aaneengesloten gebied van minimaal vijf hectare. Er bestaat een nauwe historische band tussen beide landgoederen welke aangetoond moet worden.
Samenwerkrangschikking landgoed groter dan 1 ha en kleiner dan 5 ha: Vormt samen met een eveneens nog niet gerangschikt aangrenzend landgoed (meer dan1 ha en minder dan 5 ha) een aaneengesloten gebied van minimaal vijf hectare. Er bestaat een nauwe historische band tussen beide landgoederen welke aangetoond moet worden.
Aanleunrangschikking landgoed van 1 ha of kleiner: Rangschikking van een aaneengesloten landgoed van 1 ha of kleiner met in ieder geval daarop gelegen een te rangschikken opstal die vóór 1940 is gebouwd en uiterlijk zijn karakter heeft behouden. Vormt samen met een al gerangschikt landgoed een aaneengesloten gebied van minimaal 5 ha. En er bestaat een nauwe historische band tussen de opstal en het aangrenzende landgoed welke aangetoond moet worden.
Wijziging opstallen Eerst konden opstallen gerangschikt worden als ze geen inbreuk maakten op het natuurschoon of als ze zijn gebouwd zijn vóór 1940 en hun karakter hebben behouden. Of als ze grotendeels functioneel zijn voor de instandhouding of het beheer van het landgoed. Deze regel blijft hetzelfde voor landgoederen groter dan 5ha, maar op landgoederen kleiner dan 5 ha kunnen alleen rijksmonumenten worden gerangschikt, of opstallen van vóór 1940 als deze hun karakter hebben behouden. Of opstallen voor het technisch beheer van het landgoed (ongeschikt voor verblijf) met een grondoppervlak van maximaal 20m² en een nokhoogte van maximaal 3 meter. Wijziging openstelling van het landgoed Als een landgoed (gedeeltelijk) is opengesteld, vormt het opengestelde gedeelte een aaneengesloten gebied van minimaal vijf hectare. Een uitzondering hierop zijn de historische buitenplaatsen. In aanvulling op de buitenplaatsen wordt ook een uitzondering gemaakt voor landgoederen kleiner dan 5 ha. De landgoederen moeten naar hun aard wel geschikt zijn voor de openstelling voor het publiek. De openstelling van een landgoed moet worden aangegeven door middel van borden. Het model hiervoor is nu vrij. Wegen en paden die voor de openstelling in aanmerking komen hoeven niet meer tot het landgoed te behoren of eigendom te zijn van derden.
21
2.3 Conclusie De wijzigingen geven aan waar de ruimte zit voor het ontwikkelen van nieuwe landgoederen ten opzichte van de oude. Het lijkt dat de nieuwe criteria vooral flexibeler en ruimer zijn geworden. De twee grootse verschillen zitten in het loslaten van de strikte definities en minimale oppervlaktes en maten enerzijds, en de mogelijkheden tot gezamenlijke rangschikking anderzijds. De strikte norm van minimaal 30% houtopstanden of minimaal 20% uit houtopstanden en voor minimaal 50% uit natuurterrein is versoepeld, net als de definitie van natuurterrein. Opmerkelijk is dat zelfs landbouwgronden als natuurterrein aangemerkt mogen worden mits ze juist zijn ingericht. Wel zijn er strengere eisen gesteld aan de gezamenlijke rangschikking. Het is niet meer mogelijk om als twee onroerende zaken die afzonderlijk niet (geheel) voldoen aan de voorwaarden van rangschikking een NSW-landgoed te vormen, alleen kan er nog creatief om worden gegaan met de minimale oppervlakte-eis door de ‘aanleunrangschikking’ of ‘samenwerkrangschikking’. Op deze manier is het op meerdere vlakken makkelijker gemaakt om een NSW-status van landgoed te verkrijgen. De vrijere interpretatie van natuur en het meer toegankelijk maken van een landgoed dragen bij aan de visie van natuurontwikkeling i.p.v. behoud, en het maatschappelijke doel van een landgoed. Een nieuw landgoed is niet meer iets wat geconserveerd is, maar er mag mee gewerkt worden. Het landgoed als multifunctioneel middel met oog op de toekomst kan ingezet worden om meerdere doelen realiseren. Hoe dit tot uiting kan komen in het concrete vraagstuk van de Stichting Holtveld komt aan bod in het volgende deel.
23
3
Het landgoed van de toekomst
Het vorige hoofdstuk sloot af met de conclusie dat er ruimte zit voor het ontwikkelen van nieuwe landgoederen ten opzichte van de oude. Het verruimen van de strikte definities, minimale oppervlaktes en maten en de mogelijkheden tot gezamenlijke rangschikking geven meer opties voor initiatiefnemers om de status en fiscale voordelen van het NSW-landgoed te verkrijgen. Om de wensen van de initiatiefnemers van het nieuwe landgoed te kunnen realiseren moeten deze passen binnen de kaders van de Natuurschoonwet en lokale overheden. Hoe dit vorm kan krijgen met betrekking tot de ruimtelijke invulling zal in dit deel aan de orde komen. Aangezien het beperkte tijdsbestek zal ik mij vooral richten op hoe de ruimtelijke inpassing conceptueel vorm kan krijgen door het programma te laten landen op de plek in een conceptontwerp.
3.1 De wensen van Stichting Holtveld Stichting Holtveld heeft de ambitie om duurzame gemeenschappelijke woonprojecten te realiseren (Stichting Holtveld, 2013a). De filosofie van de Stichting is dat de projecten een sociaal en milieu bewust karakter hebben en de natuurwaarde bevorderen. Deze uitgangspunten staan ook centraal in dit project. De initiatiefnemers willen een stuk agrarische grond omzetten naar een natuurgebied in de vorm van een nieuw landgoed (Stichting Holtveld, 2013a). Het programma voor het nieuwe landgoed dient in ieder geval een autarkisch landhuis van allure te bevatten met vier maal drie-generatiewoningen, een Bed and Breakfast, een theetuin en een galerie (Stichting Holtveld, 2013a). Om de levensvatbaarheid van het project te vergroten is naast particuliere functie(wonen en zorg) ook een economische functie (kleinschalige biologische landbouw en klein toerisme),educatieve en maatschappelijke toebedeeld aan het landgoed. Door deze multifunctionaliteit kan er een gezonde leefbare omgeving gecreëerd worden voor de bewoners en omgeving. Voor de realisatie en economische haalbaarheid van het project is het erg belangrijk dat het initiatief binnen de kaders van de overheidsregels past.
3.2 De aanvraag De Stichting heeft de Wetenschapswinkel van Wageningen UR gevraagd om het project te ondersteunen d.m.v. een onderzoeksproject. Uit de aanvraag blijkt dat de onderzoeksvragen en producten(resultaten) zich vooral op richten de ruimtelijke ontwikkeling en vormgeving van een nieuw landgoed (Stichting Holtveld, 2013a). In de aanvraag van Stichting Holtveld (2013a) staat dat: Het onderzoek moet antwoord geven op de vragen: 1. Hoe vorm je een voormalig akkerbouwbedrijf om tot een multifunctioneel inventief landgoed dat volledig onder natuur valt met inachtneming van de voorwaarden dat: o er een grote affiniteit is voor permacultuur en autarkie; o de omzetting van agrarisch grond naar natuur grotendeels door deelnemers en vrijwilligers wordt uitgevoerd; o dit zoveel mogelijk low-cost gerealiseerd wordt. 2. Hoe ontwerp je een duurzaam landgoed dat voldoet aan overheidseisen, zoals geformuleerd in het Limburgs kwaliteitsmenu? 3. Hoe kan er een sustainable design gemaakt en toegepast worden dat voorziet in hoge biodiversiteit, hoge bodemvruchtbaarheid, drinkbaar water, voedsel, energie en recycling? 4. Op welke wijze kunnen verloren en bedreigde flora en fauna geïntegreerd worden in dit design? 5. Hoe kan de rood-groen regeling toegepast worden door o.a. de bijgebouwen, (schuren) en de bedrijfswoning te integreren in het landgoed?
De producten of resultaten die hieruit voort moeten komen zijn: 1. Stedenbouwkundig en landschappelijk invulling van het perceel voor een kwalitatief hoogwaardig en samenhangend landgoed, dat voldoet aan gestelde voorwaarden van het Limburgs kwaliteitsmenu en van de betrokken instanties. 2. een stedenbouwkundig en landschappelijk inpassingsplan dat aan de regionale kwaliteitscommissie en aan de provincie wordt aangeboden. 3. Korte en lange termijnplanning voor het ontwikkelen van het landgoed. 4. Een beplantingsplan, dat de biodiversiteit bevordert en de grond vruchtbaarder maakt (‘sustainable design’). 5. Hulp bij het inventariseren en aanvragen van subsidies en fondsen. 6. een kosten analyse. 7. een bestemmingplanwijziging. De opgave die hieruit volgt heeft gezien de onderzoeksvragen van de Stichting en de verwachtte resultaten vooral betrekking op de ruimtelijke vormgeving en ontwikkeling van het nieuwe landgoed. In dit verslag zal de focus liggen op hoe de ruimtelijke invulling van het nieuwe landgoed vorm kan krijgen door de wensen van de Stichting en de daaruit volgende onderzoeksvragen creatief in te passen in een ontwerp, wat de kaders van de overheidseisen als randvoorwaarden zal nemen. Hierbij zijn elementen uit voorgaande hoofdstukken geconcretiseerd, zoals de principes van permacultuur en de rangschikkingsvoorwaarden van de Natuurschoonwet.
3.3 ontwerpopgave Er is voortdurend onduidelijkheid geweest over de precieze locatie van het nieuw te realiseren landgoed. Waar er eerst meerder malen gezocht werd in de omgeving van Weert, is er nu een zoeklocatie gevonden ten zuiden van Roermond, aan de Laan van Schöndeln. Het perceel ligt direct aan de Roer en bevat gebiede die deel zijn van de Ecologische Hoofd Structuur(EHS). De initiatiefnemers willen een stuk agrarisch land kopen waar het landgoed op gebouwd kan worden, inclusief Hoeve Schöndeln, een kasteelhoeve die in de rivierbedding van het Roerdal gelegen is. Stapsgewijs zou er in gedeeltes gebied bijgekocht kunnen worden.
Figuur 9: Huidige ligging plangebied: Roermond-Zuid bron: scoutingmaasniel.nl
25
Het landschap Het landschap is gekenmerkt door de meanderende Roer, die begeleid word door populieren en broekbossen. De rivier is met steilranden ingesleten in het omliggende hogere zandgrondgebied. Een belangrijke karakteristiek is het ontbreken van bebouwing in het Roerdal, op enkele kastelen en solitaire hoeven na die op hogere gronden aan de rand gesitueerd zijn (RBOI, 2013), zoals ook Hoeve Schöndeln . In het dal bevinden zich ook hogere, open vruchtbaardere delen die ohé’s worden genoemd (RBOI, 2013). Deze karakteristieke verhogingen in het landschap kunnen vrij uitgestrekt zijn en worden daarom gebruikt als bouwland. Op de ‘Groene waarden-kaart’ van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (2011) is te zien dat het gebied grenst aan een Natura 2000-gebied, namelijk het stroomdal van de Roer. De locatie grenst aan zowel een ‘beheersgebied’ als aan een ‘nieuw natuurgebied’, met als sturend element de Roer, die als ‘ecologisch water’ het landschap vormt.
Roermond
Melick
Roerdal
landbouwgronden
Figuur 10: Kenschets landschap
Figuur 11: Ligging plangebied in de EHS bron: Provincie Limburg (2011).
Figuur 12: De insnede van de Roer bron: ahn.geodan.nl
Historie De locatie aan de zuidrand van Roermond is een voormalige buitenplaats die vroeger de naam ‘Oldenhof’ droeg (Provincie Limburg, 2013). Het oorspronkelijke hof met ‘het huis Schöndeln’ lag direct aan de rivier de Roer, maar is in 1944 vrijwel geheel verwoest als gevolg van de oorlog. De huidige bebouwing is daarom volgens Provincie Limburg (2013) geheel naoorlogs. In de afbeelding is te zien dat de hoeve direct aan de rivierbedding gelegen is, gekenmerkt door twee artificiële lijnen die de gevormd worden paden. Enerzijds door de Laan van Schöndeln(zuidelijke lijn) en anderzijds het pad wat de hoeve verbindt met het noordelijke parkachtige gebied.
Figuur 13: analyse landschap bron: www.limburgsekastelen.nl
27
Beschikbare grond De stichting heeft op de korte termijn de percelen 1,2,3 en 4 tot haar beschikking. Gebied 5 kan in de toekomst ook toegevoegd worden aan het nieuwe landgoed. Het erf van Hoeve Schöndeln bestaat uit de hoeve en bijgebouwen en een stuk aansluitend ommuurde grond. Samen is het ongeveer 0.7 hectare groot. Langs de dijk liggen agrarische gronden, waar perceel 3 bestempeld is als een P8-gebied waar stedelijke ontwikkeling plaats mogen vinden. Aan de andere kant van de dijk in het Roerdal ligt een stuk EHS-gebied wat tot het nieuwe landgoed gerekend mag worden. Dit is aangeduid met 4. Het tweede stuk EHS dat eventueel aan het landgoed gekoppeld kan worden is getypeerd met 5. Het is echter nog niet zeker of dit in de toekomst geheel of gedeeltelijk werkelijkheid kan worden. Randvoorwaarden voor het nieuwe landgoed Met deze informatie in het achterhoofd is het interessant om te kijken of de locatie past binnen de randvoorwaarden die verschillende overheden stellen aan een nieuw landgoed. De definitie van een nieuw landgoed van LNV en VROM is immers richtinggevend voor gemeente en provincie, maar het daadwerkelijke lokale beleid voor nieuwe landgoederen hangt af van de visie van de betreffende lokale overheden. Het is daarom belangrijk om te achterhalen wat deze visies zijn met betrekking tot nieuwe landgoederen en hoe deze invloed hebben op de randvoorwaarden. In de context van Hoeve Schöndeln zijn een aantal eisen en/of voorwaarden sturend voor de ruimtelijke invulling van de plek. Allereest dient er rekening gehouden te worden met de algemene richtlijnen van de Natuurschoonwet om de rangschikking te krijgen als NSW-landgoed. Vanuit de provincie zijn deze als handreiking gebruikt in het provinciale beleid wat in dit geval tot uiting is gekomen in het Limburgs Kwaliteitsmenu(LKM) 2012. In dit beleidsdocument staan de eisen en aspecten waaraan een landgoed volgens de Provincie Limburg ten minste moet voldoen. De normeringen in het LKM kunnen als basis gezien worden voor het gemeentelijk beleid, wat vorm krijgt in de structuurvisies en bestemmingsplannen. In het geval van de gemeente Roermond is de visie op nieuwe landgoederen direct overgenomen uit het LKM in de structuurvisie, weergegeven in tabel 3 (Gemeente Roermond, 2011).
De randvoorwaarden uit NSW: - verplichte openstelling van 90% aaneengesloten gebied van minstens 5ha. - Minimaal 30% van de totale oppervlakte aan houtopstanden of 20-50% natuurterrein (om de vrijstelling voor OZB en de vermindering van de WOZ-waarde te verkrijgen). Naast de formele eisen aan het nieuwe landgoed is het uitgangspunt natuurlijk om de wensen van de initiatiefnemers aan de basis van het ontwerp te houden. Wel is het van belang of de Stichting kiest voor het renoveren van bestaande bebouwing of nieuwbouw, omdat dit invloed heeft op de betreffende norm voor het nieuwe landgoed binnen het LKM (zie tabel 3).
CENTRUM
3(6ha)
5(8ha)
ha)
4(11ha)
eg rw rge be ins
1(0.7
He
2(2.2ha)
EH
S
1. erf Hoeve Schöndeln. 2. agrarisch gebied 3. agrarisch gebied 4. EHS zone binnen plangebied 5. toekomstige toevoeging van EHS aan plangebied
Hoeve Schöndeln
EH
1ha plangebied
N
S
1:10.000
Figuur 14: huidige situatie
nieuw fietspad + fietsbrug herstel weg naar de hoeve
29
Figuur 15: Roerbocht bij Schöndeln. bron: Thei Moors
3 1 5
30ha 1ha
4
10ha
1:10.000 Figuur 16 : locatie foto’s.
N
2
Figuur 17: Kleurrijk Roerdal. bron: Steven Jansen.
Figuur 18: Hoeve Schöndeln. bron: Thei Moors.
Figuur 19 : Hoeve Schöndeln. bron: Steven Jansen.
Figuur 20: Roer. bron: Teun99
31
Ruimtelijke inpassing Om een richting te kunnen geven aan wat het landgoed van de toekomst is en hoe het gerealiseerd kan worden verken ik de ruimtelijke inpassing van het programma van Stichting Holtveld binnen de kaders van de overheidsinstanties. Dit zal via een aantal stappen vorm krijgen in een conceptontwerp, wat niet gedetailleerd is, maar in grote lijnen laat zien hoe het programma ingepast kan worden. 1.
Bestaande situatie
- - -
0,7ha erf (gebied 1). 8,2ha agrarische grond (gebieden 2+3). 11ha EHS-gebied 4 (nieuw natuurgebied), waarvan 2ha houtopstanden.
Totaal zou het nieuwe landgoed in eerste instantie dus een oppervlakte beslaan van ongeveer 20ha. In de verdere ontwikkeling kan daar nog 8ha bijkomen door de toevoeging van gebied 5, een EHS-‘beheersgebied’. Afhankelijk van de keuze voor renovatie van bestaande bebouwing of voor nieuwbouw verandert de normering van het LKM. Bij renovatie dient er 5ha nieuwe natuur ontwikkeld te worden, bij nieuwbouw het dubbele. Gezien de beschikbare oppervlakten zijn beide scenario’s mogelijk. Ruimtelijk gezien staat de hoeve op een strategisch punt: op de rand van het Roerdal, uitkijkend over de velden, met het bos in de rug. Daarbij komt dat het daarmee op de scheiding ligt van twee landschappelijke waarden: de openheid in het rivierdal en de landschappelijke beslotenheid in de vorm van bosschages, houtwallen, lanen en hoger gelegen bouwlanden. Daarnaast ligt de hoeve vlakbij het Bissch College Schondeln (middelbaar onderwijs) en een Kinderdagverblijf(KDV). Met het oog op het streven naar maatschappelijke meerwaarde en een actieve verbinding met de omgeving heeft dit potentie. Ook omdat er plannen zijn om een fietspad en fietsbrug aan te leggen die de school verbind met de Leropperweg aan de andere kant van de Roer. Verder is er een voornemen om de weg die vanuit de hoeve in noordelijke richting loopt, te renoveren. Hierdoor kan de hoeve aansluiten op het fietspad en het Hospice de Ark dat ten noorden van de hoeve ligt. Deze twee extra verbindingen maken de hoeve en dus het nieuwe landgoed niet meer alleen afhankelijk van de Laan van Schöndeln, maar kunnen ervoor zorgen dat er meer interacties met de omgeving plaatsvinden.
KDV
SCHOOL
Strategische ligging
openheid/beslotenheid
nieuwe verbindingen
2. Programma Stichting Holtveld - landhuis(4+B&B) - theetuin - verbindingen met omgeving (Kinderdagopvang en school?) - omzetten landbouwgrond naar natuur - kleinschalige landbouw volgens de principes van de permacultuur 3. Randvoorwaarden NSW – LKM: - bij nieuwbouw: 10ha nieuwe natuur bij renovatie: 5ha nieuwe natuur - verplichte openstelling van 90% aaneengesloten gebied van minstens 5ha. - minimaal 30% houtopstanden of 20-50% natuurterrein 4. Concept In het concept van het nieuwe landgoed staan een aantal elementen centraal: - de strategische locatie van de hoeve - nieuwe verbindingen met de omgeving - het versterken van de ecologische component
1
2
Punten van aandacht zijn: - de sterke tweedeling door dijk - geen (fysieke) relatie met de randen De conceptgedachte is om een goede balans te vinden tussen het contrast in openheid/beslotenheid en contact te leggen met het rivierdal. Open ruimtes in combinatie met besloten plekken zijn de uitgangspunten bij het landgoedontwerp. De open ruimtes richten zich met lange zichtlijnen op het Roerdal, terwijl lanen en beplanting de inrichting organiseren. Het rivierdal krijgt meer ruimte door gebied 3 om te vormen tot nieuwe (natte) natuur. Door een oplopend gradiënt richting het landhuis kan er een divers scala aan vegetatie ontstaan. De nieuwe natuur in gebied 4 kan op dezelfde manier worden gerealiseerd. Het agrarische gebied 2 behoudt zijn functie, maar dan in een andere vorm. Door de theetuin(met tuinhuis) als tegenhanger van het landhuis op te stellen ontstaat er een tussenruimte die volgens de principes van de permacultuur als een ecologisch productiesysteem ingericht kan worden. Ook langs de noordelijke laan is er ruimte voor de biologische productie van groenten en fruit. Dit zou een meer interactieve tuin kunnen zijn, met een educatieve functie voor kinderen of scholieren.
3
4
1: open ruimtes gericht op het dal 2. ecologische verbinding 3. vroming besloten ruimtes 4. verbinden
33
De tuinen vlakbij het landhuis en theetuin, in de permacultuur zone 1, zijn gesloten voor publiek, maar de andere tuinen en gronden zijn openbaar toegankelijk. Met dit ontwerp wordt de norm van nieuwe natuur gehaald (15.4ha) en kan het landgoed voor 90% openbaar toegankelijk zijn. Daarnaast kan het actieve verbinding leggen met de omgeving en zijn bewoners.
Figuur 21: Conceptontwerp
3.4 Het landgoed van de toekomst In het nieuwe landgoed ligt de nadruk niet op het voortbestaan van een historisch element of gebied, maar meer op de ontwikkeling van een element en landschap, wat gericht is op duurzaamheid, toegankelijkheid en de maatschappelijke meerwaarde. Hierdoor is een nieuw landgoed multifunctioneel en kan naast een natuurwaarde of cultuurwaarde ook economische, recreatieve en educatieve waardes hebben. Een nieuw landgoed is niet meer iets wat geconserveerd is, maar er mag mee gewerkt worden. Het landgoed als multifunctioneel middel met oog op de toekomst kan ingezet worden om meerdere doelen realiseren. In dit vooronderzoek in te zien dat bij het realiseren van een nieuw landgoed vele thema’s aan bod komen zoals de rangschikking tot NSW-landgoed, de eisen vanuit de overheid waaraan een nieuw landgoed moet voldoen en de rol van permacultuur in het geheel. Daarnaast geeft het een voorbeeld van hoe deze thema’s ruimtelijk vorm kunnen krijgen. Een conceptontwerp voor het plangebied aan de Roer laat zien hoe het programma van Stichting Holtveld binnen de kaders van de overheidsinstanties ruimtelijk ingepast kan worden.
35
Referenties Figuren Figuur 1: http://makingsenseofthings.info/wp-content/uploads/2010/11/Sector-Analysis-Final1.jpg Figuur 5: http://smartpei.typepad.com/.a/6a00d83451db7969e2011570d7a4d5970b-800wi Figuur 6: http://deepgreenpermaculture.files.wordpress.com/2012/01/pp20.png?w=315&h=237&h=237 Figuur 8: httpwww.villa-augustus.nlimagesheader-info-2009-1.jpg Figuur 9: http://www1.scoutingmaasniel.nl/downloads/ROERMOND_WEST.JPG Figuur 11: Provincie Limburg .(2011). “Groene Waarden – Actualisatie januari 2011”. Figuur 12: http://ahn.geodan.nl/ahn/ Figuur 13: http://www.limburgsekastelen.nl/beeld/kasteeldomeinen/081_gis.jpg Figuur 15: Thei Moors – Roerbocht bij Schöndeln http://www.panoramio.com/photo_explorer#view=photo&position=1152&with_photo_id=1883204&order=date_ desc&user=120216 Figuur 17: Steven Jansen – kleurrijk roerdal https://ssl.panoramio.com/photo_explorer#view=photo&position=940& with_photo_id=68689038&order=date_desc&user=2303544 Figuur 18: Thei Moors – Hoeve Schöndeln http://www.panoramio.com/photo_explorer#view=photo&position=1153 &with_photo_id=1883147&order=date_desc&user=120216 Figuur 19: Steven Jansen – Hoeve Schöndeln http://www.panoramio.com/photo_explorer#view=photo&position=1537&with_photo_id=60837243&order=date_ desc&user=2303544 Figuur 20: Teun99 – Roer http://www.panoramio.com/photo_explorer#view=photo&position=163&with_photo_ id=71595714&order=date_desc&user=6885265 Tabel 1: Beerda, D.P. (2007) Permacultuur, ontwerpen met de natuur. 2e herziene versie, april 2007. Tabel 2: Beerda, D.P. (2007) Permacultuur, ontwerpen met de natuur. 2e herziene versie, april 2007. Tabel 3: Provincie Limburg. (2012). “Limburgs Kwaliteitsmenu 2012- Actualisering van het Limburgs Kwaliteitenmenu”. Maastricht. •
B4o Landschapsarchitectuur + Stedenbouw + Recreatieontwikkeling. (2013). http://nieuwlandgoed.nl/ landgoed_definitie/, geraadpleegd op 09-04-2013.
•
Beerda, D.P. (2005) Permacultuur, ontwerpen met de natuur.
•
Beerda, D.P. (2007) Permacultuur, ontwerpen met de natuur. 2e herziene versie, april 2007.
• Bradtke, B. (2013). http://www.tropicalpermaculture.com/permaculture-zones.html, geraadpleegd op 29-03- 2013. •
Coöperatie voor Permacultuur. (2013) http://www.permacultuur.eu, geraadpleegd op 26-03-2013.
•
Copijn (2013). http://www.copijn.nl/eva-lanxmeer, geraadpleegd op 04-04-2013.
•
De Gildevinder (2013). http://plantengildes.saiwala.nl/ geraadpleegd op 26-03-2013.
•
De Permacultuur Academie (2013). http://www.permacultuuracademie.nl/permacultuur/wat-is- permacultuur, geraadpleegd op 26-03-2013.
•
Gemeente Roermond. (2011). “Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond – ontwerp 17 oktober 2011”. http://www.roermond.nl/Docs/bestuur/gemeenteraad/cie_RU/agenda/30112011/5d.pdf, geraadpleegd op 16-04-2013.
•
Gemeente Roermond. (2013). “Stand van zaken t.b.v. commissie Ruimte wethouder IJff 6 december 2012”. http://www.roermond.nl/4/Roermond/(9861)-Bestuur-en-organisatie/Ruimte/6-december-2012/6- december-2012-Mededelingen-portefeuillehouders/Mededelingen-portefeuillehouder-IJff/Mededelingen- portefeuillehouder-IJff-Mededelingen-portefeuillehouder-IJff.pdf, geraadpleegd op 12-04-2013.
• Hof van Twello (2013.) http://www.hofvantwello.nl/category/over-hof-van-twello, geraadpleegd op 04-04- 2013. •
Landgoederen Net. (2013a). http://landgoederen.net/landgoed_definities/index.php?p=nieuw_landgoed_ definitie_bestaand_landgoed, geraadpleegd op 09-04-2013.
• •
Landgoederen Net. (2013b). http://landgoederen.net/landgoed_natuurschoonwet/index.php?p=nieuw_ landgoed_nsw_definitie, geraadpleegd op 08-04-2013 Landgoederen Net. (2013c). http://landgoederen.net/landgoed_definities/index.php?p=nieuw_landgoed_ definitie, geraadpleegd op 09-04-2013.
•
LASER. (2004). “Handleiding Natuurschoonwet 1928”. [brochure]Den Haag Offset.
•
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. (2007). “Natuurschoonwet 1928”. informatief informatiebulletin LNV Loket. http://www.natuurbeheer.nu/media/File/Wijzigingen%20NSW%20juni%20 2007.pdf., geraadpleegd op 09-04-2013.
•
Natuurbeheer. (2013a). http://www.natuurbeheer.nu/Wet-_en_regelgeving/Nederland/Natuurschoonwet/ , geraadpleegd op 08-04-2013.
•
Natuurbeheer. (2013b). “Natuurschoonwet (NSW) 1928”. http://www.natuurbeheer.nu/Wet-_en_ regelgeving/Nederland/Natuurschoonwet/, geraadpleegd op 09-04-2013.
•
Orbis. (2013). http://www.nswrangschikking.nl/Voordelen-NSW-rangschikking, geraadpleegd op 08-04-2013.
• Overheid. (2013). http://wetten.overheid.nl/BWBR0001939/geldigheidsdatum_08-04-2013, geraadpleegd op 08-04-2013. •
Provincie Limburg .(2011). “Groene Waarden – Actualisatie januari 2011”.
• Provincie Limburg. (2012). “Limburgs Kwaliteitsmenu 2012- Actualisering van het Limburgs Kwaliteitenmenu”. Maastricht. • Provincie Limburg. (2013). http://portal.prvlimburg.nl/multimedia/kastelen/081_Schondeln/index.html, geraadpleegd op 16-04-2013. • Provincie Overijssel. (2013). http://www.overijssel.nl/thema's/natuur/natuurschoonwet/, geraadpleegd op 08-04-2013. •
RBOI. (2013). http://ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1669.BPBUITENGEBIED2012-OW01/t_ NL.IMRO.1669.BPBUITENGEBIED2012-OW01_3.1.html 17-04-2013.
37
•
Stichting Holtveld. (2013a). “Aanvraag onderzoek Wetenschapswinkel “.
•
Stichting Holtveld. (2013b).http://www.stichtingholtveld.com/doelen.html, geraadpleegd op 12-04-2013.
•
Transitiontowns (2013). http://transitiontowns.nl, geraadpleegd op 04-04-2013.
•
Villa Augustus (2013). http://www.villa-augustus.nl/new/geschiedenis.html, geraadpleegd op 04-04-2013.
•
Visser,I.(1997). Permacultuur als ontwerpmethodologie.
•
Whitefield, P. (2005) Permaculture In A Nutshell. Permanent Publications.