Kwalitatief onderzoek naar de mening over het AGZstagemodel van de opleidingfunctionarissen van de opleiding MBO-Verpleegkunde.
Deelonderzoek project S-factor.
Laura M. Koopman, 302680 Marloes Nicolaï, 317696 Uitstroomprofiel: AGZ. 28-06-2011 Hanzehogeschool Groningen, HBO-Verpleegkunde. Opdrachtgever: Het Stagebureau Expertise-centrum. Docent: Christien de Jong.
Voorwoord. Voor u ligt ons praktijkonderzoek, dat gedaan is door twee studenten in opdracht van de Academie voor verpleegkunde te Groningen en het Stagebureau Expertise centrum te Haren. Wij als studenten van de Hanzehoge school hadden geen ervaring met het schrijven van een praktijkonderzoek. In het begin van de U3 hadden wij geen enkel idee over wat praktijk gericht onderzoek inhield. Hierdoor hadden wij in het begin ook moeite met de opstart van dit onderzoek. Dankzij Christien de Jong, Jelly Zuidersma, en Elvira Coffetti hebben wij dit onderzoek met plezier kunnen afronden. Het is een lange weg geweest voor ons maar er nu op terug kijkend hebben we veel geleerd. Wij willen nogmaals onze dank uiten aan alle deelnemers binnen het UMCG, het Stagebureau Expertisecentrum en onze begeleidster vanuit Hanzehogeschool Groningen, Christien de Jong voor hun inzet en begeleiding die het mogelijk hebben gemaakt om dit product met succes af te ronden.
Laura. M. Koopman & Marloes Nicolai.
2
Samenvatting. De aanleiding van dit onderzoek komt voort uit een onderzoek vanuit het project de S(ucces) factor binnen het Stagebureau Expertise centrum. Vanwege hoge uitval percentages op de MBOVerpleegkunde opleiding is een interventie opgestart om de uitval te verminderen. De oorzaak van de hoge uitval is te verklaren doordat studenten een verkeerd beroeps- en opleidingsbeeld hebben en door weinig inzicht in het eigen leerproces (Sarti, Strating, Broekema & Verwoert, 2009). Het Stagebureau Expertisecentrum te Haren en het Horizon College te Noord-Holland hebben het project, de S-factor, opgezet om de instroom van leerlingen VMBO-MBO-HBO Zorg en Welzijn te vergroten, de uitval van leerlingen VMBO-MBO-HBO Zorg en Welzijn te verkleinen en meer competent personeel te behouden in de sector Zorg en Welzijn. Deze doelstelling wil men behalen door het ontwikkelen en in de praktijk brengen van nieuwe doorlopende interventies. De interventies zijn gericht op verbetering van de inhoud en de begeleiding met betrekking tot de doorlopendheid tussen de verschillende opleidingssoorten (Zuidersma & Sijp, 2009). De interventie die in dit onderzoek centraal staat, richt zich op het AGZ stagemodel voor MBOVerpleegkunde studenten. In dit onderzoek wordt de mening van de opleidingsfunctionarissen gevraagd. De vraagstelling die in het onderzoek centraal staat is; Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de interventie; AGZ stage model voor MBO-Verpleegkunde studenten, en in hoeverre draagt deze interventie bij aan de interactie tussen de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, praktijkdocent en opleidingscoördinator? Dit onderzoek is een kwalitatief onderzoek waarbij de meningen van de regieverpleegkundigen, MBOdocent, opleidingscoördinator en praktijkdocent in kaart zijn gebracht middels een semigestructureerd interview. Er werden tien opleidingsfunctionarissen geïnterviewd aan de hand van een topiclijst, gebaseerd op de volgende topics; Beroepsbeeld, opleidingsbeeld, eigen leerproces en interactie. De tien deelnemers die deelnamen aan dit onderzoek bestonden uit; zeven regieverpleegkundigen, één MBOV docent, één praktijkopleider en één opleidingscoördinator. Na het transcriberen van de interviews is er door middel van een data analyse gecodeerd met behulp van het programma Atlas.ti. De belangrijkste resultaten die naar voren zijn gekomen uit dit onderzoek; dat de stagiaires door middel van de interventie een realistischer beeld ontwikkelen betreffend het verpleegkundige beroep. Hierbij is de interventie tevens ondersteunend aan het opleidingsbeeld. Door middel van concreet aan te geven welke competenties behaald moeten worden in het tweede jaar. Echter speelt de leeftijd van de stagiaires een belemmerende rol binnen het ontwikkelen van het opleidingsbeeld. De tweede jaar stagiaires vinden het moeilijk om opdrachten vanuit de theorie te integreren in de praktijk. De interventie levert geen bijdrage aan de interactie tussen de deelnemers. De interventie heeft hooguit de intensiviteit van het contact tussen de opleidingsfunctionarissen verhoogd. Vanuit de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent is aangegeven dat er geen generaliseerbare uitspraken gegeven kunnen worden. Dit omdat het de eerste groep tweede jaar stagiaires zijn die volgens deze interventie het onderwijstraject volgen. Als antwoord op de onderzoeksvraag kan geconcludeerd worden dat de interventie voornamelijk een bijdrage levert aan het beroeps- en opleidingsbeeld. De tweede jaar stagiaires ontwikkelen een reëler beeld over de inhoud van het beroeps- en opleidingsbeeld. Ondanks het feit dat het integreren van de theorie in de praktijk een struikelblok blijft voor de stagiaires, is er wel een verbetering zichtbaar betreffend het werken met competenties en persoonlijke leerdoelen opstellen. De interventie draagt niet zodanig bij aan de interactie tussen regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent sinds de start van de interventie. Het contact verloopt voornamelijk via de e-mail, wat als voldoende wordt ervaren. Wel is er frequenter en eerder overleg tussen de praktijk en school omdat het contact een jaar eerder wordt opgebouwd.
3
Inhoudsopgave. Inleiding
6
Hoofdstuk 1, Theoretisch kader. 1.1 S-factor en AGZ-stagemodel 1.2 Beroeps- en opleidingsbeeld, eigen leerproces, interactie en generaliseerbaarheid van onderzoek. 1.3 Beroepsrelevantie.
7
Hoofdstuk 2, Vraagstelling. 2.1 Onderzoeksvraag. 2.2 Deelvragen. 2.3 Doelstelling van dit praktijkonderzoek. 2.4 Doelstelling vanuit de S-factor.
9
Hoofdstuk 3, Onderzoeksmethodiek. 3.1 Design. 3.2 Populatie en steekproef. 3.3Dataverzameling. 3.4 Data-analyse. 3.5 Ethische verantwoording.
11
Hoofdstuk 4, Resultaten. 4.1. Beroepsbeeld. 4.1.1. Beroepsbeeld. 4.1.2. Carrièremogelijkheden. 4.1.3.Dienstverbanden en werktijd. 4.2.4. Salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden. 4.1.5. Werkveld. 4.2. Opleidingsbeeld. 4.2.1. Beïnvloeding ouders en vrienden. 4.2.2. Benodigde kennis. 4.2.3. Doorstroom mogelijkheden. 4.2.4. Leeftijd. 4.2.5. Niveau van de opleiding. 4.2.6. Onderwijstraject. 4.2.7. Soorten opleidingen. 4.2.8. Stages. 4.2.9. Toekomstperspectief. 4.3. Eigen leerproces. 4.3.1. Integratie van theorie en praktijk. 4.3.2. Reflecteren en feedback. 4.3.3. Persoonlijke leerdoelen. 4.3.4. Competentie ontwikkeling. 4.3.5. Bewijsmateriaal. 4.3.6. Persoonsafhankelijk. 4.4 Interactie. 4.1.1. Communicatie. 4.4.2. Samenwerking. 4.4.3. Wisselwerking.
16
8
14 15
17 17
18
19 19
20
21
4
4.5. Generaliseerbaarheid van het onderzoek. 4.5.1. Eerste groep. 4.5.2. Uitval.
22
Hoofdstuk 5, Discussie. 5.1. Validiteit van de resultaten. 5.2. Methodologische beperkingen. 5.2.1. Algemene methodologische beperkingen. 5.2.2. Methodologische beperkingen van de topics. 5.2.3. Methodologische beperkingen van de interviews.
23
Hoofdstuk 6, Conclusie en aanbevelingen. 6.1 Conclusie. 6.2. Aanbevelingen.
25
Literatuurlijst. Bijlagen
28 30
24
26
5
Inleiding. “Tussen 2007 en 2012 zullen er rond de 1800 studenten afstuderen als MBO-verpleegkundigen. Op de HBO-Verpleegkunde zullen er ongeveer 8000 studenten afstuderen. De vraag naar MBOverpleegkundigen ligt echter rond de 27.000 MBO-verpleegkundigen en de vraag naar HBOVerpleegkundigen ligt rond de 15.000. Daarnaast wordt verwacht dat de vraag naar helpenden (niveau twee) en verzorgenden (niveau drie) hetzelfde zal zijn als het aanbod‟. (Redactie Nursing, 2007). „Het Stagebureau Expertisecentrum coördineert vraag en aanbod van stageplaatsen en het organiseert en begeleidt projecten, kenniskringen en netwerken met als doel voldoende goede stageplaatsen en beroepsbeoefenaren te creëren in de sectoren welzijn en zorg in Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel‟ (Het Stagebureau Expertisecentrum, 2011). De S-factor wil een succesvolle leerloopbaan creëren voor de studenten in de zorgsector. Door dit te behalen heeft de Sfactor verschillende interventies ontwikkeld voor verschillende soorten scholen. Het VMBO, het MBO en de HBO-V zijn de doelgroepen van de S(ucces)-factor. Eén van deze interventies is het AGZ stage model. Het AGZ stage model is ontworpen voor de MBOV. Het AGZ stage model houdt in dat leerlingen van de MBO-V vijf dagen snuffelstage in het eerste leerjaar volgen, tien weken stage lopen in het tweede leerjaar en in het derde jaar lopen ze een half jaar stage en in het tweede semester van het derde jaar worden de studenten leerling verpleegkundigen. Het vierde jaar zijn de studenten het gehele jaar leerling verpleegkundigen. In dit onderzoek wordt er met de S-factor vanuit Stagebureau Expertisecentrum te Haren samengewerkt. Vanuit het MBO in het algemeen zijn uitvalcijfers bekend op alle niveaus. Op niveau twee is de uitval vijftien procent, op niveau drie is de uitval zeven procent en op niveau vier is het percentage vijf procent (Sarti, et all. 2009). De oorzaak hiervan is het verkeerde beroeps- en opleidingsbeeld dat de studenten hebben en te weinig inzicht in het eigen leerproces (Sarti et all, 2009). Door de MBO-V studenten in het eerste jaar van de MBO-V een snuffelstage aan te bieden in het ziekenhuis, en in het tweede jaar een ziekenhuis stage van tien weken aan te bieden wordt er verwacht dat de MBO-V studenten een beter inzicht ontwikkelen in het beroeps- opleidingsbeeld van een verpleegkundige en meer inzicht krijgen in het eigen leerproces. Naast opleidings- beroepsbeeld en eigen leerproces wordt er ook gekeken naar de interactie tussen de MBO-V docent, opleidingscoördinator, praktijkdocent en regieverpleegkundigen. De bedoeling van dit onderzoek is om te onderzoeken of de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, praktijkdocent en praktijkcoördinator een verbetering zien bij de studenten betreffende het opleidingsen beroepsbeeld wat de studenten ontwikkelen en in welke mate het AGZ stagemodel invloed heeft op het leerproces van de student en of de interactie tussen alle deelnemers (MBO-V docent, regieverpleegkundigen, praktijkdocent en opleidingscoördinator) door het AGZ stagemodel is veranderd. In hoofdstuk één wordt er ingegaan op het theoretisch kader en de beroepsrelevatie van dit onderzoek. Daarin wordt verder een inleiding geven op de vier topics en het AGZ-stagemodel. In hoofdstuk twee wordt de vraagstelling, doelstelling en deelvragen beschreven. In hoofdstuk drie wordt de onderzoeksmethodiek uiteengezet. Verder wordt in dit hoofdstuk de dataverzameling en de data analyse uitvoerig besproken. Hoofdstuk vier is gewijd aan de resultaten. De resultaten die verkregen zijn uit de interviews worden in dit hoofdstuk beschreven per topic. In de conclusie wordt antwoord gegeven op de vraagstelling en deelvragen. Tot slot volgt daaruit de discussie en aanbevelingen. Daarnaast zijn er verschillende bijlagen toegevoegd aan dit onderzoek. In de tekst worden de bijlagen gerefereerd die van toevoegende waarde zijn aan dit onderzoek.
6
Hoofdstuk 1, Theoretisch kader In dit hoofdstuk wordt kort het theoretisch kader, een aantal centrale onderwerpen en de beroepsrelevantie voor HBO-Verpleegkundigen beschreven. Welke topics er aan bod komen in dit onderzoek en een korte beschrijving van het AGZ-stagemodel. Daarnaast wordt de aanleiding van het onderzoek beschreven. Het belang voor de HBOVerpleegkundigen wordt daarbij ook omschreven. 1.1 S-factor en AGZ-stagemodel De S-factor wil een succesvolle leerloopbaan creëren voor de studenten in de zorgsector. Dit wil de Sfactor behalen door de verschillende al reeds ontwikkelde interventies voor verschillende soorten scholen. Het VMBO, het MBO en de HBO-V zijn de doelgroepen van de S-factor (Het Stagebureau Expertisecentrum, 2011). Het AGZ-stagemodel is een interventie die ontwikkeld is vanuit de S-factor. De interventie is ontwikkeld om de uitval op het MBO-V te verminderen. Het AGZ-stagemodel houdt in dat de MBO-V studenten in het eerste jaar vijf dagen een snuffelstage lopen in het ziekenhuis. In het tweede jaar tien weken stage lopen in het ziekenhuis, waarna er een evaluatiemoment komt waarin gekeken wordt of de student en het ziekenhuis beide door willen gaan naar het derde jaar, om daar vervolgens als leerling rond te lopen. Het vierde jaar loopt de student ook als leerling rond (Het Stagebureau Expertisecentrum, 2011). 1.2 Beroeps- en opleidingsbeeld, eigen leerproces en interactie De vier aandachtsgebieden zijn door de opdrachtgevers aangegeven als onderwerpen die onderzocht moeten worden betreffend de mening van de deelnemers. Bij de vier aandachtsgebieden zijn de topics; beroepsbeeld, opleidingsbeeld, eigen leerproces, en interactie. In het onderzoek is een begrippen definiëring ontwikkeld om concreet te maken wat er onderzocht is. Het opleidings- en beroepsbeeld liggen dicht bij elkaar. Veel aspecten overlappen elkaar binnen deze twee definities beroeps- en opleidingsbeeld. Het beroepsbeeld bevat een aantal aspecten die centraal staan in dit onderzoek. Beroepsprofiel. Er dient toegang te zijn tot de beschrijvingen van de verschillende beroepen, waarin een taakomschrijving genoemd wordt en de competenties die vereist zijn worden beschreven (MBO, 2010). Kwalificatiedossiers. Een kwalificatiedossier laat voor een beroep of beroepsgroep de inhoud van het beroep, de benodigde competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar en daarnaast de benodigde kennis en vaardigheden voor een beginnende beroepsbeoefenaar zien (MBO, 2010). Werkveld. Beroepen binnen de zorg en welzijn strekken zich uit binnen diverse werkvelden. Dienstverband en werktijden. Binnen de zorg en welzijn zijn verschillende dienstverbanden mogelijk en is er zowel kans op een fulltime als een parttime baan. Daarnaast gaat de zorg vaak 24 uur per dag door, daarom is er binnen bepaalde functies meer kans op onregelmatige werktijden (MBO, 2010). Om een beroepsbeeld te vormen zijn er vier punten waar aandacht aan besteed wordt. Het is belangrijk dat de student inzicht heeft over de inhoud van het beroep; „Wat doe je eigenlijk in de praktijk?‟. Daarnaast is het van belang dat de student een reëel beeld heeft over het salaris dat bij een beroep hoort en de arbeidsmarktperspectieven. Daarbij is het van belang dat de student weet waar zijn kwaliteiten liggen en wat zijn mogelijkheden zijn (Opleiding en Beroep, 2008). Een opleidingsbeeld houdt binnen dit onderzoek in dat de student inzicht heeft in de verschillende opleidingen die aangeboden worden binnen Zorg&Welzijn, en welke opleidingen aan welke niveaus gekoppeld zijn. Daarbij is het van belang dat de student op de hoogte is van de verschillende
7
doorstroommogelijkheden binnen Zorg&Welzijn. Hierbij kan gedacht worden aan de doorstroming van MBO-Verpleegkunde naar HBO-Verpleegkunde. Nadat de stagiaire een opleiding heeft gekozen waarvan de stagiaire denkt dat het bij diegene past is het belangrijk dat de stagiaire inzicht heeft in het toekomstperspectief dat het beroep biedt (Haandrikman, Jansma & Leenders 2010). Als de stagiaire de beroepskeuze heeft gemaakt zijn er nog een aantal aspecten die invloed hebben op de keuze. De stage mogelijkheden, de manier van onderwijs en de beïnvloeding van ouders en vrienden op de studiekeuze (Sarti et all 2009). Een leerproces is de manier waarop een stagiaire kennis, inzicht en vaardigheden heeft verworven en hoe de stagiaire gebruik maakt van het „leermoment‟ (Encyclo MMX, 2011). Om het leerproces inzichtelijk te maken kunnen de volgende onderdelen een bijdrage leveren. De competentie kaart, hierin dient de student te werken aan de algemene competenties zoals, presenteren, samenwerken en onderzoeken. Daarnaast moet de stagiaire in staat zijn feedback te ontvangen en te geven en dit als bewijsmateriaal te kunnen omzetten. Vanuit de feedback kan de stagiaire dan persoonlijke leerdoelen opstellen (Mabry, 1999). Onder interactie wordt binnen dit onderzoek gefocust op de wisselwerking, communicatie en samenwerking tussen alle deelnemers bij de interventie (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2007). 1.3 Beroepsrelevantie Het belang van de HBO-Verpleegkundigen binnen dit onderzoek ligt bij de kwaliteit van het beroep. Het is van belang dat zowel de MBO-V en de HBO-V studenten een duidelijk beeld hebben van wat er te wachten staat als ze afgestudeerd zijn. Door de uitval op het MBO te verminderen met gebruik van het AGZ stage model zullen er meer MBO-verpleegkundigen diplomeren. Vanuit de Hanzehogeschool te Groningen wordt verwacht dat binnen het beroep HBO-Verpleegkunde aan verschillende rollen voldaan wordt. Vanuit dit onderzoek wordt de rol Beroepsbeoefenaar ontwikkeld. Binnen de rol Beroepsoefenaar zullen er twee van de drie producten en diensten behaald worden met dit onderzoek. KC 11 verslag toegepast onderzoek. P2: Ontwerp voorstel toegepaste onderzoek. D2: Uitvoeren toegepaste onderzoek. P3: Ontwerp verslag toegepaste onderzoek. D3: Verdedigen toegepast onderzoek (verslag). Dit onderzoek is onderdeel van het afstuderen aan de HBO-V. Door deze competenties te ontwikkelen laat de HBO-V student zien dat deze binnen het beroep verpleegkunde in staat is een onderzoek te doen om de kwaliteit van zorg te verbeteren (Het afstudeerteam, 2010).
8
Hoofdstuk 2, Vraagstelling. In dit hoofdstuk zullen de volgende onderwerpen aan bod komen; de onderzoeksvraag, de doelstelling van het onderzoek en de deelvragen. Door dit te beschrijven wordt er duidelijk wat het doel van dit onderzoek is en vanuit welke perspectieven er onderzocht is. 2.1 Onderzoeksvraag Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de interventie; AGZ stage model voor MBO-Verpleegkunde studenten, en in hoeverre draagt deze interventie bij aan de interactie tussen de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, praktijkdocent en opleidingscoördinator? Vanaf dit punt in het verslag zal het AGZ stage model als interventie benoemd worden. 2.2 Deelvragen Van de bovenstaande vraagstelling zijn de volgende deelvragen afgeleid: 1. Wat is de mening van regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de bijdrage van de interventie op de studenten en hun beroeps en opleidingsbeeld? 2. Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de bijdrage van de interventie aan het eigen leerproces van de studenten? 3. Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de bijdrage van de interventie aan de interactie onderling? 2.3 Doelstelling van dit praktijkonderzoek: Het doel van dit praktijkonderzoek is om inzicht te krijgen in de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingcoördinator en praktijkdocent over de interventie en hoeverre dit bijdraagt aan de interactie tussen de deelnemers. Deze interventie is één van de interventies die mogelijk een bijdrage levert aan de vorming van het beroeps- opleidingsbeeld, eigen leerproces en interactie. Vanaf dit punt in het verslag zullen de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingcoördinator en praktijkdocent benoemd worden als deelnemers. 2.4 Doelstelling vanuit de S-factor Vanuit het Stagebureau Expertisecentrum in samenwerking met de S-factor te Haren wordt er in Noord Nederland en Groningen een drie jarig project doorlopen. Dit project wordt ingezet om de doorloop in het onderwijs van VMBO naar MBO en MBO naar HBO zelf te verbeteren. Uit onderzoek is gebleken dat er uitval is binnen bovengenoemde opleidingen. Het doel van de interventies van de S-factor is voornamelijk gericht om de uitval te verminderen en het creëren van een betere overgang tussen VMBO-MBO-HBO. Hiervoor zijn een vijftal doelen opgesteld, die benoemd worden in het projectplan van het Stagebureau Expertisecentrum. Deze zijn: 1. De deelnemer ervaart doorlopende opdrachten op de onderwijsinstelling en in de stage, bij de overgang van VMBO-MBO-HBO en tussen verschillende sectoren in zorg en welzijn. 2. De deelnemer ervaart doorlopende begeleiding in de onderwijsinstelling en in de stage bij de overgang tussen VMBO-MBO-HBO en tussen verschillende sectoren in zorg en welzijn 3. De begeleider van de deelnemer (in onderwijs en in praktijkinstelling) ervaart doorlopende begeleiding aan de deelnemer bij de overgang tussen VMBO-MBO-HBO en tussen verschillende sectoren in zorg en welzijn 4. De instroom van deelnemers in de sector zorg en welzijn wordt vergroot en de uitval tussen VMBOMBO-HBO wordt verkleind.
9
5. Meer en competent personeel wordt behouden voor de sector zorg en welzijn‟ (Het stagebureau, 2011) Na drie jaar wordt gekeken of deze vijf doelen behaald zijn en of de opgestelde interventies een bijdrage hebben geleverd aan de uitkomst van dit resultaat. Door het gebruik van de interventies die ontworpen zijn door de S-factor is het de bedoeling dat de uitval wordt verminderd, instroom wordt vergroot en meer en competent personeel wordt behouden voor zorg en welzijn. In dit hoofdstuk is naar voren gekomen wat de onderzoeksvraag is en met de bijbehorende deelvragen. Door de onderzoeksvraag concreet te formuleren en door te benoemen wat er onderzocht is en bij welke doelgroep dit onderzoek gehouden wordt, wordt het onderzoek concreet gemaakt.
10
Hoofdstuk 3, Onderzoeksmethodiek. In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethodiek beschreven. Achtereenvolgens worden het onderzoeksdesign en de populatie beschreven van dit onderzoek. Daarbij wordt de dataverzameling, data analyse en ethische verantwoording beschreven. 3.1 Design Dit onderzoek is een kwalitatief onderzoek; „In kwalitatief onderzoek staat niet de onderzoeker centraal maar de onderzochte‟ (Mortelmans, 2009). Omdat er in de vraagstelling naar de meningen van MBOV docent, opleidingscoördinator, praktijkdocent en regieverpleegkundigen onderzoek gedaan wordt, is dit een kwalitatief onderzoek. Het kwalitatieve aspect binnen dit onderzoek betreft de mening van de deelnemers. De uitkomsten van de meningen die zijn verkregen zullen beschikbaar worden gesteld voor een nulmeting. Een nulmeting is een: „‟meting waarbij de uitkomsten als uitgangspunt worden genomen voor later onderzoek‟‟(encyclo MMX, 2011). Na deze nulmeting zal er verder onderzoek gedaan worden binnen het project van de S-factor naar deze interventie. Om inzicht te krijgen in hoe regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent de interventie ervaren is het noodzakelijk om een onderzoeksdesign te hanteren dat zo open mogelijk is. Met zo open mogelijk wordt bedoeld dat de deelnemers zich vrij voelen om een eigen persoonlijke mening te geven zonder dat daar consequenties aanhangen. 3.2 Populatie en steekproef Een populatie is een verzameling van mensen of bedrijven. Uit deze populatie is een streekproef genomen. De populatie die betrokken is bij dit onderzoek bestaat uit vijftien regieverpleegkundigen, één MBO-V docent, één opleidingcoördinator en één praktijkdocent. Van de vijftien regieverpleegkundigen vielen er vier uit, omdat deze regieverpleegkundigen betrokken zijn bij een ander onderzoek dat loopt binnen het UMCG. In de overgebleven groep regieverpleegkundigen is een selectie gemaakt door de opleidingcoördinator van het stagebureau binnen het UMCG. Vanuit het stagebureau in het UMCG zijn de regieverpleegkundigen die niet betrokken zijn bij het andere lopende onderzoek geattendeerd op het belang van het anticiperen bij dit onderzoek. Er zijn uiteindelijk zeven regieverpleegkundigen geïnterviewd, één opleidingcoördinator, MBO-V docent en een praktijkdocent. In totaal hebben er tien deelnemers deelgenomen aan dit onderzoek. Belangrijk in dit onderzoek is om de representativiteit van de deelnemers te waarborgen. Dit is behaald door te kijken naar de manier waarop de steekproef is uitgevoerd. Dit is beschreven in de inclusiecriteria (Jong, de, et all, 2008). Een nadeel van een kwalitatief onderzoek met betrekking tot de representativiteit is dat de resultaten niet statistisch weer te geven zijn maar een beeld geven van wat er speelt bij de doelgroep (Jong, de, et all 2008). Het is belangrijk om te weten aan welke criteria de deelnemers dienen te voldoen (inclusiecriteria) en aan welke juist niet (exclusiecriteria) om deel te kunnen nemen aan de populatie en om in de steekproef terecht te komen. (Jong, de, 2008). Voor de steekproef van dit onderzoek zijn de regieverpleegkundigen gekozen door de opleidingscoördinator van het stagebureau UMCG. Na de aangewezen deelnemers vanuit de opleidingscoördinator hebben de onderzoekers de deelnemers gecontroleerd op inhoud middels de in- en exclusiecriteria. Naast de regieverpleegkundigen zijn de andere deelnemers door de opdrachtgevers gekozen voor dit onderzoek. Inclusiecriteria. MBO-V docent. - De docent die deelneemt aan het onderzoek moet betrokken zijn bij de interventie. - De docent moet een begeleidende rol hebben bij de studenten die via de interventie de opleiding volgen.
11
Regieverpleegkundigen. - De regieverpleegkundigen moet als aandachtsgebied de werkbegeleiders en studenten hebben om een bijdrage te kunnen leveren aan het onderzoek. - De regieverpleegkundigen moeten kennis/ervaring hebben met begeleiden van een student op de werkvloer (werkbegeleiding cursus). Exclusiecriteria. Regieverpleegkundigen. - Regieverpleegkundigen die al aan een ander onderzoek deelnemen, zullen niet betrokken worden bij dit onderzoek. - Regieverpleegkundigen die niet op de hoogte zijn van de interventie. MBO-V docent. - Docenten die niet betrokken zijn bij de interventie en/of de begeleiding van de studenten die de interventie volgen. 3.3 Data verzameling Voorafgaand aan dit onderzoek heeft er een oriënterende literatuurstudie plaatsgevonden. Om de juiste literatuur te zoeken, om het verslag te onderbouwen zijn de vijf stappen van Evidence based practice gebruikt om literatuur te selecteren (Redactie Nursing, 2009). Op basis van de onderzoeksvraag is er een zoekstrategie toegepast. De databanken die bezocht zijn staan allemaal in de HanzeUniverSE. Dit is een breed scala aan verschillende databanken, onder andere PubMed, MEDLINE en PiCarta. Er is tijdens de oriënterende literatuurstudie gebruik gemaakt van keywords om zo resultaten te vinden. De keywords houden allemaal verband met het onderwerp waar naar gezocht is. Er is gezocht met onder andere de volgende keywords: - Uitval MBO. - AGZ stagemodel. - Opleiding en beroep MBO-V. - MBO-verpleegkundigen. - Behoefte MBO studenten. Er zijn weinig resultaten gevonden. De oorzaak hiervan is het geringe onderzoek dat naar dit onderwerp is gedaan omdat het een nieuwe interventie is. Vanuit het stagebureau van het UMCG is er contact gelegd met de regieverpleegkundigen middels een e-mail. Hierin zijn zij geattendeerd op het onderzoek en de manier waarop het onderzoek gehouden wordt, middels een semigestructureerd interview. In de informatieve e-mail is gebruik gemaakt van de aandachtspunten beschreven door Emans (1985) en Scheurder Peters (2000).(zie bijlage 2). De deelnemers zijn op de hoogte gesteld van het lopende onderzoek door middel van een introductie e-mail (zie bijlage 3). Nadat de data vastgesteld waren om de interviews af te nemen zijn er uitnodigingen via de e-mail verstuurd. (zie bijlage 4). Met de achtergrond informatie, het doel van het interview, de reden waarom de geïnterviewde gevraagd is om mee te doen aan dit onderzoek. Het is belangrijk dat de geïnterviewde weet dat de gegevens die verzameld worden anoniem beschreven zullen worden in dit onderzoek (Emans,1985). Jong & Vandenbroele (2008) geven aan dat wanneer non respons boven de tien procent uitkomt, dit onder andere problemen kan opleveren voor de generaliseerbaarheid van het onderzoek en een vertekend beeld kan geven. Om non-respons te voorkomen tijdens het onderzoek zijn er afspraken gemaakt met het stagebureau binnen het UMCG. De medewerkers hebben eerst contact gelegd met de deelnemers, daar afgesproken dat de onderzoekers contact zouden leggen en het contact behouden. Er was nonrespons doordat één van de deelnemers had gereageerd. Hierdoor is er telefonisch contact
12
opgenomen met de deelnemers om afspraken te maken voor de interviews. Door telefonisch contact te leggen met de deelnemers waren alle afspraken gemaakt. Om de data te verzamelen is er gebruik gemaakt van een semigestructureerd interview. Hierbij ligt de structuur van het gesprek niet vast en heeft de onderzoeker één beginvraag. De zogeheten topiclijst die is ontstaan naar aanleiding van thema‟s die in de literatuur en/of in eerdere interviews genoemd zijn. In dit onderzoek zijn de topics vastgesteld door de opdrachtgever, aangezien de opdrachtgevers specifiek informatie willen ontvangen betreffend het beroepsbeeld, opleidingsbeeld, eigen leerproces en interactie (Jong, de, et all. 2008). Het ondersteunt de interviewer om richting te geven aan het interview en de gestelde vragen (Baarda, et all. 2005). Het interview startte met enkele gestructureerde vragen bijvoorbeeld gegevens als leeftijd, functie en opleiding. Vervolgens kwamen een aantal vastgestelde onderwerpen aan bod die door middel van een open beginvraag en doorvragen werd uitgediept. De topics stonden in een logische volgorde. De interviewer was echter vrij om de volgorde van de topics te veranderen wanneer dit nodig bleek te zijn tijdens het interview (Baarda, et all, 1996). De topics en subtopics zijn de vier punten die vanuit de opdrachtgever onderzocht moeten worden (zie bijlage 1). De vier topics van dit onderzoek zijn; Beroepsbeeld. Opleidingsbeeld. Eigen leerproces. Interactie. Om de vier topics te operationaliseren zijn de topics onderverdeeld in de volgende subtopics; Beroeps- en opleidingsbeeld. - Beroepsprofiel. - Kwalificatiedossiers. - Werkveld. - Dienstverband en werktijden. - Carrièremogelijkheden. - Salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden. Opleidingsbeeld. - Soorten opleidingen. - Niveau van de opleiding. - Doorstroommogelijkheden. - Toekomstperspectief. - Stages. - Manier van onderwijs. - Benodigde kennis. - Bronnen van studiekeuze-informatie. - Beïnvloeding door ouders en vrienden. Leerproces. - Competentiekaart - Bewijsmateriaal - Reflectie/ Feedback - Persoonlijke leerdoelen Interactie. - Wisselwerking. - Communicatie. - Samenwerking. In bijlage 5 staat het volledige interviewschema.
13
De onderzoekers hebben op 13-04-2011 een proefinterview gehouden met de opdrachtgevers. Na het proef interview is het interviewschema nogmaals aangepast met de feedback van de opdrachtgever om de effectiviteit te waarborgen/verbeteren (Boeije, 2005). De feedback was voornamelijk gericht op het doorvragen. In het interviewschema zijn doorvragen genoteerd als ondersteuning voor de interviews. Om de geldigheid en betrouwbaarheid van dit onderzoek te ondersteunen zijn een aantal maatregelen getroffen. Deze maatregelen zijn onder andere de in- en exclusiecriteria die zijn opgesteld. Daarbij hebben de opdrachtgevers en de docent van het HBO-V feedback geleverd op de kwaliteit van het interview. „Validiteit geeft aan in hoeverre de onderzoeksbevindingen een goede weergave vormen van datgene wat zich feitelijk in de praktijk afspeelt. Overigens spreekt men in de kwalitatieve traditie meestal liever over geldigheid dan over validiteit‟ (Baarda, et all, 2005). Wanneer gegevens niet afhankelijk blijken te zijn van eventuele toevallige factoren kunnen deze als betrouwbaar beschouwd worden. Echter wil dit nog niet zeggen dat de verkregen gegevens daadwerkelijk een correcte weergave zijn van de uitspraken die in de interviews verkregen zijn (Baarda, et all, 2005). De maatregelen die hier op getroffen zijn, zijn de transcripten, het letterlijk uitschrijven van de interviews. Zo zijn de uitspraken van de deelnemers gewaarborgd. De geldigheid van de topiclijst wordt gewaarborgd doormiddel van de oriënterende literatuurstudie voorafgaand aan het onderzoek. Tijdens het proefinterview met de opdrachtgevers is de topiclijst geëvalueerd en aangepast waar nodig was. Echter is de geldigheid van de topiclijst niet geheel te waarborgen. Dit omdat het geldig maken van een topiclijst een onderzoek op zich is. De topiclijst is vanuit de opdrachtgever al deels aangeboden door de topics die naar voren moeten komen in dit onderzoek. Verder zijn de deelnemers op uniforme wijze geïnformeerd over het onderzoek, wat tevens de betrouwbaarheid verhoogd. 3.4 Data-analyse Binnen een kwalitatief onderzoek wordt de data-analyse constant geanalyseerd. Dit houdt in dat er indien nieuwe situaties tijdens het interview ontstaan, de eerder verkregen data opnieuw zal worden geanalyseerd (Jong, de et all). Nadat de interviews zijn afgenomen zijn er van de geluidsopnames transcripties gemaakt. Aan de hand van deze transcripten is er gecodeerd. Hier zijn onderwerpen die in elk interview naar voren komen bijgehouden. Coderen houdt in „het van de naam, omschrijving of andere code voorzien van de tekstfragmenten‟ (Baarda, et all, 2005). De data is geanalyseerd met behulp van een programma genaamd Atlas.ti. De bedoeling van dit programma is om overzichtelijk de citaten van de geïnterviewde te koppelen aan een code. De codes zijn de subtopics die zijn vastgesteld. Tijdens het analyseren is er gekeken of er in de interviews andere subtopics naar voren komen die van te voren niet opgenomen zijn in het interviewschema. In dit onderzoek is dat van toepassing. Tijdens het coderen is duidelijk naar voren gekomen dat er regelmatig terug gekoppeld werd naar de leeftijd, de eerste groep, persoonsafhankelijk en uitval. Hierdoor is een nieuwe topic ontstaan genaamd generaliseerbaarheid van het onderzoek. Onder de nieuwe topic vallen de subtopics; eerste groep en uitval. De eerst groep houdt in dat de stagiaires de eerste stagiaires zijn die volgens het AGZ-stagemodel stage lopen. Met uitval wordt bedoeld dat de deelnemers er vanuit gaan dat de interventie een bijdrage heeft maar dat de uitval geen honderd proces slagingskans zal behalen. De gegevens die gecodeerd zijn, zijn verwerkt in de resultaten van het onderzoek. „In een kwalitatief onderzoek levert de waarneming meestal ruw en voor de onderzoeker ongestructureerd materiaal op, zoals op tape vastgelegde interviews en aantekeningen‟ (Wester & Peters, 2004). Coderen vergemakkelijkt het opzoeken van bepaalde tekstfragmenten. De manier waarop gecodeerd wordt moet relevant zijn voor het beantwoorden van de opgestelde onderzoeksvraag (Baarda, et all, 2005). Nadat de gegevens zijn gecodeerd zijn de codes onderverdeeld in subtopics. In de resultaten wordt er een verschil gemaakt tussen praktijk en school. De regieverpleegkundigen vallen onder de term; „praktijk‟ en de opleidingscoördinator, MBO-V docent en praktijkdocent vallen onder de term; „school‟.
14
3.5 Ethische verantwoording Om de privacy van de respondenten te waarborgen is er een wet waar de onderzoekers aan moeten voldoen tijdens het uitvoeren/opstellen van dit onderzoek. Om te beginnen zullen de onderzoekers zich houden aan de „wet Bescherming Persoonsgegevens‟. In deze wet wordt onder andere beschreven dat; „Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen‟ en „De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat‟ (E.overheid artikel 9, 2000). In het onderzoek zijn de persoonsgegevens van de deelnemers niet benoemd. In de transcripten die uitgewerkt zijn zal er door de onderzoekers strikt aan de voorwaarden van de wet „Bescherming Persoonsgegevens‟ gehouden worden. De onderzoekers zijn HBO-Verpleegkundigen, vanuit de beroepscode van de verpleegkundigen wordt er verwacht van de verpleegkundige (ook als onderzoeker) zich houdt aan verschillende richtlijnen om het beroep zo verantwoord mogelijk uit te voeren. Binnen de beroepscode wordt geschreven dat de verpleegkundigen op een adequate manier omgaat met de gegevens die ze hebben verworven (V&VN & Nu‟91, 2007). Gedragscode voor gebruik van persoonsgegevens in wetenschappelijk onderzoek zal te allen tijde na geleefd worden door de onderzoekers om de anonimiteit van de deelnemers te waarborgen. In deze gedragscode staat beschreven aan welke eisen een onderzoek moet voldoen om de veiligheid te waarborgen van de deelnemers. Een voorbeeld uit deze gedragscode; Spaarzaam verzamelen: Elk onderzoek wordt zo opgezet dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zoveel mogelijk wordt beschermd. 2. Er worden niet meer gegevens verzameld dan voor het onderzoek noodzakelijk zijn. 3. Indien mogelijk wordt bij het onderzoek uitsluitend gebruik gemaakt van anonieme gegevens. 4. Persoonsgegevens worden uitsluitend gebruikt voor zover het onderzoek niet zonder deze gegevens kan worden verricht. 5. Direct identificerende gegevens worden uitsluitend verwerkt voor zover het in het kader van het onderzoek redelijkerwijs noodzakelijk is of zal zijn met de betrokkene in contact treden. 6. Vooral bij bijzondere persoonsgegevens zal er sprake zijn van terughoudendheid.‟ (Vereniging van Universiteiten, 2005). Benadering. De deelnemers zijn benaderd via het stagebureau van het UMCG. Vanuit dit stagebureau is een email gestuurd naar de regieverpleegkundigen. De regieverpleegkundigen zijn op de hoogte gesteld van het dit onderzoek. Daarbij is vermeld waar het onderzoek over gaat en dat er telefonisch contact opgenomen is met de regieverpleegkundigen die geïnterviewd zijn. De benadering komt vanuit een professionele houding. In dit hoofdstuk is de dataverzameling aan bod gekomen, aan welke eisen deze moet voldoen en om data te verzamelen is een semigestructureerd interview afgenomen. Om de geldigheid veilig te stellen binnen dit onderzoek zijn een aantal maatregelen getroffen, o.a. de goedkeuring vanuit de opleiding HBO-Verpleegkunde te Groningen. Verder is de non-respons benoemd. Als laatste is de ethische verantwoording beschreven.
15
Hoofdstuk 4, Resultaten. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de transcripten beschreven. In iedere paragraaf staat een topic centraal en wordt er beschreven wat er in de diverse interviews over deze topic naar voren is gekomen. Onder de topics zijn er verschillende subtopics ontwikkeld waarvan de subtopics gebruikt zijn als codes. In de resultaten zijn een aantal citaten verwerkt voor meer citaten over de topic en subtopics zie bijlage 6. 4.1 Beroepsbeeld. 4.1.1. Beroepsprofiel. Bij de subtopic „beroepsprofiel‟ die onder de topic “beroepsbeeld” valt, komt duidelijk naar voren dat alle deelnemers het eens zijn over de bijdrage van de interventie. De deelnemers geven aan bij het beroepsprofiel dat de stagiaires een realistischer beeld hebben van de beroepshouding door zichzelf de vraag te stellen; Wat is nou eigenlijk een verpleegkundige? “Het totale beeld wat je krijgt van; wat is nou eigenlijk een verpleegkundige? dat is realistischer geworden. En dat ideale dagdromerij is wel weggevallen. Ik denk dat wat dat betreft heel goed is”. Interview 3. De deelnemers geven verder aan dat de stagiaires een beter beeld hebben ontwikkeld m.b.t. de inhoud van het beroepsprofiel en dat dit beeld door deze interventie sneller boven tafel komt. De stagiaires ontwikkelen sneller een beeld over de klinische zorg. Een van de deelnemers verwoordde dit als volgt; “Dat is afwachten maar ik denk wel dat het beroepsbeeld en het idee van waar kom ik terecht als ik als ik in het ziekenhuis dat ga doen, dat ze daar een heel goed beeld van hebben”. Interview 2. 4.1.2. Carrièremogelijkheden. Bij de subtopic „carrièremogelijkheden‟ die onder de topic „‟beroepsbeeld‟‟ valt, komen verschillende resultaten naar voren. Vijf van de tien deelnemers geven aan dat de stagiaires niet bezig zijn met de carrièremogelijkheden. Één van de deelnemers gaf als antwoord; “Maar als je het hebt over carrière en dat soort dingen, heb ik weinig over gehoord hoor moet ik eerlijk zeggen. Daar is men niet of nauwelijks mee bezig”. Interview 3. Wel geeft men aan dat sommige stagiaires weten dat er verschillende specialisaties zijn voor afgestudeerde verpleegkundigen. “Ze weten nog niet exact welke vervolg opleidingen er allemaal zijn en hoe het allemaal in z‟n werk gaat. Maar ze weten dat er verpleegkundige vervolgopleidingen zijn”. Interview 5. Alle deelnemers geven aan dat de stagiaires daar ook nog niet mee bezig moeten in de tweede jaar stage. Zo zegt de geïnterviewde deelnemer uit interview 10; “Ik denk gewoon dat de indrukken die ze opdoen, en wat ze allemaal moeten doen, dat is zoveel en zo hectisch, ik kan me niet voorstellen dat ze dan een beeld krijgen van; nou ik ben hier dat aan het doen en dat aan het doen, waarschijnlijk kan ik ook wel IC verpleegkundige worden ofzo”. 4.1.3. Dienstverbanden en werktijd. Bij de subtopic „dienstverbanden en werktijd‟ die onder de topic “beroepsbeeld” valt, zes van de negen deelnemers vindt dat de interventie een bijdrage levert aan het overzicht. Met overzicht spreekt men dan voornamelijk over de werktijden. Eén van de negen geeft aan dat de stagiaires ook bezig zijn met het dienstverband. Deze deelnemer heeft dit aan de stagiaire voornamelijk gemerkt door inzicht te tonen op de langere termijn. “En ze besefte pas toen van; ja, als ik dat ga doen dan heb ik een stuk minder vrije tijd en kan ik niet altijd meer met mijn vriendinnen uit en ik heb diensten. Best wel wat studiebelasting wat ze hadden voor deze stage, heel veel opdrachten maken dus ja dat ervaarde ze wel als zwaar”. Interview 8. 4.1.4. Salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden. Bij de subtopic „salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden‟ die onder de topic „‟beroepsbeeld‟‟ valt, geven drie van de vier deelnemers aan dat de stagiaires niet bezig zijn met het salaris en/of aanvullende arbeidsvoorwaarden. De overige deelnemers hebben geen concreet antwoord gegeven op deze vraag omdat de deelnemers of dit niet besproken hadden met de desbetreffende stagiaire of dit onderwerp is nooit aan bod gekomen bij de desbetreffende stagiaire.
16
4.1.5. Werkveld. Bij de subtopic „werkveld‟ die onder de topic “beroepsbeeld” valt, geven alle deelnemers aan dat er een bijdrage merkbaar is. De deelnemers geven aan dit vooral te merken bij de stagiaires doordat deze een duidelijker beeld ontwikkelde van het werkveld waarin de klinische setting een centrale rol speelt. Dit zagen de deelnemers bij de stagiaires doordat de stagiaires het werk snel oppakte. “Heel erg duidelijk verpleegkundige, ziekenhuis, zorgsetting, ziektebeelden, patiënten en dingen die erbij horen”. Interview 3. Daarbij geven de alle deelnemers ook aan dat het snelle introduceren van het werkveld een bijdrage levert aan de kennismaking met de praktijk. Eén van de deelnemers geeft hierbij wel aan dat het beeld wat de stagiaire vanuit school mee krijgt niet volledig aansluit op de praktijk. Hier werd het volgende over gezegd. “Ja, ik neem aan dat ze op de opleiding wel een reëel beeld scheppen natuurlijk van het werkveld van de verpleegkundige. Maar in de praktijk blijkt en dat geven ze zelf ook aan, dat het toch anders is, of meer inhoud dan dat ze van te voren kunnen bedenken. Misschien kun je er ook niet zo goed een voorstelling er van maken”. Interview 9. 4.2. Opleidingsbeeld. 4.2.1. Beïnvloeding ouders en vrienden. De subtopic „beïnvloeding van ouders en vrienden‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, komt duidelijk naar voren dat de deelnemers merken dat de invloed van ouders groot is. Echter zijn er drie van de tien deelnemers die dit aangeven. De reden hiervoor is dat er niet genoeg is doorgevraagd bij de andere deelnemers, of dat er geen bruikbare citaten zijn. Dit is volgens de deelnemers belangrijk omdat de stagiaires erg jong zijn. „‟ Want haar moeder was belangrijk voor haar in haar beslissing. Ja, ik vind dat alleen maar goed als je zeventien bent hoor‟‟ interview 5. Verder geven de desbetreffende deelnemers aan dat ze niet konden aangeven of de vrienden een invloed hebben op de keuze van de stagiaires. ‟Hoe vrienden er tegen aan kijken dat weet ik, daar kan ik geen uitspraken over doen, daar heb ik het niet met ze over gehad‟‟. Interview 5. 4.2.2. Benodigde kennis. De subtopic „benodigde kennis‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geven zes van de tien deelnemers duidelijk aan dat de student boven verwachting functioneerde. De deelnemers geven aan dat de verwachtingen van de stagiaires laag waren, en dat ze niet hadden verwacht dat de stagiaires deze kennis al eigen hadden gemaakt. Eén van de deelnemers geeft het volgende aan; „‟Ja je gaat natuurlijk vergelijken, stagiaires met stagiaires dat doe je nou eenmaal en je verwacht bij een tweede jaar niet, je verwachtingen liggen nog niet heel hoog. En dan verbaast het je dat iemand het zo makkelijk op pakt. Dus ik denk dat dat deels te maken heeft met haar kennis, en dat zag je bijvoorbeeld ook aan de manier waarop ze met patiënten sprak. Over ziektebeelden en over, over beleid wat we gingen doen met mensen. Dan kon je dat aan de manier waarop ze dat vertelde kon je al merken hoeveel kennis ze al over het specialisme had verzameld‟‟. Interview 7. Eén deelnemer geeft aan dat er veel aandacht aan de kennis wordt besteed ook tijdens de stage zelf. Dit doet men door theoriedagen te organiseren voor de studenten. „‟Ja we hebben geprobeerd een stuk theoretische kennis te geven en een stuk praktijk kennis te geven. We hebben bijvoorbeeld een les klinisch redeneren er in‟‟. Interview 5 4.2.3. Doorstroom mogelijkheden. De subtopic „doorstroom mogelijkheden‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geven drie van de tien deelnemers aan dat de stagiaires wel weten dat het vervolgopleidingen en dergelijke zijn maar dat ze daar niet bewust mee omgaan. „‟Ze weten nog niet exact welke vervolg opleidingen er allemaal zijn en hoe het allemaal in z‟n werk gaat. Maar ze weten dat er verpleegkundige vervolgopleidingen zijn‟‟. Interview 5. Eén van de tien deelnemers zegt dat de stagiaires daar nog helemaal niet over na denken omdat er al zoveel op de stagiaires af komt. „‟Er komt zoveel op ze af. Ik denk niet dat ze daar nu al over nadenken ik denk dat eerder in het derde jaar komt als je als je langere tijd hier zit. En dan, ja dat als de rest allemaal een beetje geland is en dan, zeg maar heel veel nieuwe dingen nu‟‟. Interview 8. 4.2.4. Leeftijd. De subtopic „leeftijd‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geven zeven van de acht deelnemers aan dat de leeftijd van de stagiaires een belemmerende rol speelt in het opleidingsbeeld. Een van de deelnemers geeft als voorbeeld dat de stagiaires geen reëel beeld hebben van het vak verpleegkundigen. ‟Je moet steeds weer terug gaan naar dat uitgangspunt wat mij betreft. Het zijn
17
mensen van 16 en 17 die hebben geen idee, die kijken naar Grey‟s Anatomy en denken dat dat de realiteit is‟‟. Interview 3. Daarbij geven deelnemers aan dat de stagiaires het lastig vinden voor zichzelf op te komen, zeker omdat ze net op de afdeling komen. „‟En dan ben je jong. En dan kom je in een team waar iedereen veel meer weet dan jij. En dan moet jij even zeggen wat je wilt gaan leren‟‟. Interview 5. Echter één deelnemer is van mening dat de leeftijd geen belemmering is op de afdeling.„‟Het is heel afhankelijk van individu natuurlijk maar goed, ik vind tot nu toe de leeftijd geen belemmering dat ze zo jong de praktijk in gaan‟‟. Interview 6. De oorzaak waarom er acht deelnemers hun mening hebben gegeven over de subtopic leeftijd is omdat dit vanuit de deelnemers naar voren kwam, en dit niet als subtopic was vastgesteld in het interviewschema. 4.2.5. Niveau van opleiding. De subtopic „niveau van opleiding‟ die onder de topic ”opleidingsbeeld” valt, geven vier van de vijf deelnemers aan dat de stagiaires inzicht hebben in wat ze moeten behalen in de tweede jaar stage. Daarbij zijn de deelnemers van mening dat de stagiaires weten waar ze uiteindelijk naar toe moeten werken om de opleiding te halen. “Ze weten natuurlijk wat het doel is. En dat komt natuurlijk redelijk overeen met wat ze aan het eind van de opleiding, welk niveau ze moeten behalen. Dus wat dat betreft hebben ze wel een beter beeld al aan het einde van het tweede jaar waar ze naar toe moeten werken‟‟. Interview 9. Eén deelnemer geeft echter aan dat de stagiaires nog niet concreet kunnen aangeven waar een afgestudeerde MBO-verpleegkundige aan moet voldoen. „‟Maar dat is de gemiddelde student het is toch heel moeilijk te bevatten. En als je zou vragen nou goed wat moet je nou eigenlijk dan straks aan het einde van zo‟n opleiding, wat moet ik nou eigenlijk allemaal kunnen dan? Dan krijg je toch wel allemaal hele vage antwoorden‟‟. Interview 3. 4.2.6. Onderwijstraject. De subtopic „onderwijstraject‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geven acht deelnemers aan dat door gebruik van de interventie de stagiaires sneller een duidelijk beeld krijgen. Daarbij geven de deelnemers aan door zo vroeg in de opleiding het ziekenhuis in te gaan, de stagiaires eerder inzicht ontwikkelen of dit onderwijstraject bij de stagiaires past. „‟Het viel wel mee, maar ze was wel na deze stage aan het twijfelen of dat ze wel op deze manier dadelijk het werk-leer traject in wou of dat ze dat door wilde zetten. Dat ze toch niet gewoon volledig als stagiaire ingepland wilde worden in het derde jaar‟‟. Interview 8. Eén deelnemer geeft aan dat de stagiaires specifiek voor het Alfa college hebben gekozen vanwege het AGZ-stagemodel.‟We weten wel dat ze specifiek naar het Alfa gaan, omdat het Alfa dit traject heeft met ons‟‟. Interview 5. Daarbij geeft één deelnemer aan dat het van belang is dat de afdelingen, of de stagiaires doorgaan met het traject of niet, dat de stage als een tweede jaar stage beoordeeld moet worden. ‟Voor die mensen geld wel het is wel een tweede jaar stage geweest. En dat moet ook als zodanig gewaardeerd worden. En dan denk ik dat er een soort en met verschil is hoe je dat op zo‟n afdeling van welke zwaarte dan ook maar, dan een reguliere tweede jaar stage. Daar moeten we nog wel wat afstemming bij zoeken vind ik zelf‟‟. Interview 3. 4.2.7. Soorten opleidingen. De subtopic „soorten opleidingen‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geeft één deelnemer een concreet antwoord, of er is niet goed doorgevraagd. De deelnemer geeft aan dat de stagiaires op de hoogte zijn gesteld over de verschillende opleidingen. Dit door verschillende lessen aan te bieden. „‟Een verpleegkundige uit de kinderkliniek een les laten geven, we hebben mensen uit het thoraxcentrum een les laten geven, mensen vanuit de chirurgie, mensen vanuit de interne. We hebben dus wel heel bewust mensen uit alle velden altijd iemand een les laten geven‟‟. Interview 5. 4.2.8. Stages. De subtopic „stages‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geven vijf deelnemers weer dat de stage een bijdrage levert aan het opleidingsbeeld. Eén deelnemer geeft aan dat de stagiaire tegen de stage op keek maar dat het achteraf mee viel. „‟Nou ja achteraf viel het haar wel mee maar, maar voordat ze aan haar stage begon dacht ze echt van jeminee. Ja ze zag er wel ze zag er tegen op‟‟. Interview 8. De deelnemers geven aan dat de praktijk zich er bewust van is dat stage lopen vermoeiend kan zijn.„‟Stage lopen is natuurlijk heel vermoeiend. Dat is gewoon, ja, dat moet je niet onderschatten zeg ik altijd‟‟. Interview 10. Daarbij is de tweede jaar stage verschillend van de eerste jaar stage. Er wordt van de tweede jaar stagiaires in het UMCG verwacht dat deze kunnen vertellen
18
wat er behaald moet worden in het tweede jaar. Dit is wennen voor de stagiaires. „‟En wat de anderen doen, dat willen zij ook doen en zo zijn ze ook een beetje in stages opgevoed. Je moet niet vergeten dat de stages hiervoor veelal was van doe maar wat ik doe, en doe het maar op die manier dan is het goed! En dat zit er in. En in een keer kom je daar dus op een andere afdeling en daar wordt niet gezegd doe maar wat ik doe dan is het altijd goed, maar er wordt gezegd; ja, wat wil je nu gaan doen en hoe ga, denk je dat aan te pakken‟‟? Interview 3. Eén deelnemer geeft specifiek aan dat er een bijdrage aanwezig is aan het opleidingsbeeld door in het tweede jaar een ziekenhuis stage te lopen. Verder is de deelnemer van mening dat de verlenging van de stages, van vier weken naar tien weken, een bijdrage levert aan het vervolg van de opleiding binnen het traject, en aan het opleidingsbeeld. „‟Misschien nu de stage in het tweede jaar langer duurt, van vier naar tien weken, dat scheelt ook al dat volgend jaar blijkt dat heeft wel zoden aan de dijk gezet‟‟. Interview 6. 4.2.9. Toekomstperspectief. De subtopic „toekomstperspectief‟ die onder de topic “opleidingsbeeld” valt, geven drie deelnemers drie verschillende meningen. Eén deelnemer is van mening dat de stagiaires hier nog niet mee bezig zijn. “Een vooruitblik naar de verdere toekomst is nog niet echt aanwezig‟‟. Interview 3. De tweede deelnemer verteld: „‟Nou dat kan ik niet goed beoordelen ik was niet zijn begeleider zelf‟‟. Interview 4. Hierbij geeft de deelnemer aan dat hier geen inzicht in is omdat dit niet met de stagiaire is besproken. 4.3. Eigen leerproces 4.3.1. Integratie van theorie en praktijk. De subtopic „integratie van theorie en praktijk‟ die onder de topic „eigen leerproces‟ valt, geven alle deelnemers aan dat de stagiaires veel schoolopdrachten hebben. “Best wel wat studiebelasting wat ze hadden voor deze stage, heel veel opdrachten maken dus ja dat ervaarde ze wel als zwaar”. Interview 8. Daarbij geven de deelnemers aan dat de stagiaires vooral moeite hadden met het koppelen van de opdrachten aan de praktijk. “We hebben het nu voornamelijk over tweede jaar gehad. Er blijft een gat zitten tussen leren of werken en theorie. Dat blijft moeilijk om op te pikken. Klagen de stagiaires zelf ook over. En ja, zitten daar zelf wel mee te worstelen. Interview 6. Eén deelnemer geeft expliciet aan dat de het niet teveel schoolopdrachten zijn maar dat de werkvloer er meer bij betrokken moet worden. “Ik denk niet dat het teveel is, maar ik denk dat dat ook weer bij ons zou liggen. Dat je eigenlijk dit soort stagiaires één dag in de week, van die vier dagen tegen moet zeggen, hier is de computer, daar kan je zitten, ga dat doen. Persoonlijk denk ik dat het zo zou moeten”. Interview 10. 4.3.2. Reflecteren en feedback. De subtopic „reflecteren en feedback‟ die onder de topic „eigen leerproces‟ valt, geven zes van de deelnemers aan dat de stagiaires wel om feedback vragen maar dat dit gestimuleerd moet worden. En sommige stagiaires hebben moeite met feedback vragen. “Reflecteren moet je ook leren en in stages van wat verwachten ze nou eigenlijk van mij en, ik merk wel dat ze dat nog wel moeilijk vinden”. Interview 9. Eén deelnemer geeft aan dat het een voordeel is om in het tweede jaar hiermee in aanraking te komen, zo leren de stagiaires hiermee om te gaan. “Denk dat het alleen een voordeel heeft dat ze in het tweede jaar gelijk ook al even doen, dus dat je daarmee leert werken, want dat is natuurlijk voor hun ook nieuw. Het feedback vragen. Dus ik geloof wel dat dat een positieve uitwerking kan hebben”. Interview 4. Deelnemers geven aan dat het voor de werkvloer, in het begin, onduidelijk was wat er van de stagiaires verwacht mocht worden en dat dit duidelijker aangeven kan worden. Dit doormiddel van het eindevaluatie formulier. “Maar goed misschien was het ook wel handig als de afdeling zelf al heel goed weet. Dit was natuurlijk een eerste nieuwe lichting, dus dat is eerst een beetje ook voor de begeleiders aftasten, voor mij ook”. Interview 6. Daarbij geeft één deelnemer aan dat het van belang is dat de werkvloer alert is op de stagiaires. De stagiaires kunnen blokkades hebben waardoor er niet duidelijk om reflectie en/of feedback gevraagd wordt. “Maar die afstand, die stap nemen om een vraag te stellen, die is immens groot. En daar zitten allerlei blokkades waar die student mee bezig is. Zodat hij geen vragen gaat stellen. En als hij dat niet weet dat die blokkades daar onderliggen dat is heel makkelijk; ja, maar je mag me altijd vragen. Oprecht gemeend! Heel vriendelijk en betrokken. Als je die afstand, die problemen niet kent als begeleider, en de student stelt geen vragen dan hoeft het maar een paar dagen te duren, en dan is het van; nou ze vra agt nooit wat. En dan lijkt het al heel snel dat de rollen omgedraaid zijn dat het leerproces bij de begeleider ligt en niet bij de student”. Interview 3.
19
4.3.3. Persoonlijke leerdoelen. De subtopic „persoonlijke leerdoelen‟ die onder de topic „eigen leerproces‟ valt, geven vijf deelnemers aan dat het ontwikkelen van persoonlijke leerdoelen per stagiaire wisselt. “Maar dat wisselt wel enorm. Er zijn mensen die toch ook wel weer in hun valkuil gevallen van; ik vooral goed mijn best doen, leuk lief en aardig meewerken met anderen en alles doen en zo. Zonder dat ze dat leerproces ook maar één moment hebben bekeken”. Interview 3. Hierbij geven de deelnemers wel aan dat de stagiaires van het tweede jaar zich bewust bezig houden met de persoonlijke leerdoelen. “Daar zijn ze heel bewust mee bezig. Ook de persoonlijke leerdoelen maar ook de gewone leerdoelen. Ze zijn elke dag begonnen met het formuleren van leerdoelen. Wat wil je leren vandaag?”. Interview 5. Daarbij geeft één deelnemer aan dat het verschil ligt in de persoonlijkheden van de stagiaires. De ene stagiaire durft makkelijker voor zichzelf op te komen dan de andere stagiaire. “Dus heel erg het initiatief nemen in. Dit moet ik behalen dus, zorg dat dat bij mij terecht komt. Waar sommige leerlingen ook wel moeite mee hebben, en zeker als ze nog maar kort ergens zijn. Om zo voor zichzelf op te komen. Ja, dat is niet altijd even makkelijk”. Interview 7. Eén deelnemer geeft aan geen inzicht te hebben in de persoonlijke leerdoelen. “Dat weet ik niet, daar kan ik niets over zeggen. Ik heb haar eigen leerdoelen niet gezien dus”. Interview 2. 4.3.4. Competentie ontwikkeling. De subtopic „competentie ontwikkeling‟ die onder de topic „eigen leerproces‟ valt, geven zes deelnemers aan dat de stagiaires bezig zijn met competenties ontwikkeling. Hierbij wordt aangegeven dat de stagiaires binnen de aangegeven kaders te werk mogen. “En op zich vinden ze het natuurlijk fijn om dingen zelf te doen, dus binnen de kaders worden ze daar ook wel vrij in gelaten”. Interview 9. Eén deelnemer geeft aan dat de belangrijke punten bij de tweede jaar stagiaires zijn; “Aantal gedragscriteria die in de vorm van competenties omschreven zijn. Ja, daar kijken wij naar met name ben je leerbaar? Ben je assertief? En dat soort punten”. Interview 5. En “Je hoeft niet per se perfect te zijn in je tweede jaar. Maar je moet wel een groei kunnen laten zien”. Interview 5. Alle deelnemers geven aan dat dit gezien wordt als een bijdrage aan het vervolg in het derde jaar. 4.3.5. Bewijsmateriaal. De subtopic „bewijsmateriaal‟ die onder de topic „eigen leerproces‟ valt, geven vier van de zes deelnemers aan dat de stagiaires bezig zijn met het leren van bewijsmateriaal verzamelen. “En natuurlijk is het nog hartstikke moeilijk voor een tweede jaar maar die begint al wel met een eerste aanzet van; hoe maak ik dat leerproces nou eigenlijk inzichtelijk”. Interview 9. Eén deelnemer geeft aan dat het verloop van het traject makkelijker gemaakt kan worden door in het tweede jaar te beginnen met het leren van bewijs materiaal te verzamelen. “Denk het wel. Dat neem je alleen maar weer mee de komende jaren en als je dat nog in het derde jaar of misschien zelfs als h et een beetje tegenzit in het vierde jaar nog veel aan moet werken dan denk ik ook; begin maar in het tweede jaar er vast mee. Dan wordt het in het derde en vierde jaar alleen maar makkelijker om mee te nemen”. Interview 6. Hierbij geeft een deelnemer aan dat het bewijs materiaal wat verzameld wordt door de tweede jaar stagiaires gecontroleerd en goedgekeurd wordt door de werkbegeleiders.“Ja, handtekening van ons, ze had een lijst met voorbehouden handelingen die ze wel al mocht doen. En eerst keek ze een paar keer mee en dan deed ze het onder begeleiding en uiteindelijk mocht ze het zelfstandig doen. Ze kreeg eerst een krabbeltje zeg maar dat dat goed was en dan mocht ze het zelfstandig doen”.Interview 8. 4.3.6. Persoonsafhankelijk. De subtopic „persoonsafhankelijk‟ die onder de topic „eigen leerproces‟ valt, geven vijf van de zeven deelnemers aan dat de invloed van het traject aanwezig is maar dat de slagingskans ook beïnvloed wordt door de stagiaires zelf. Hoe bewust de stagiaires bezig zijn met het eigen ontwikkelen. “Ik denk dat je met dit traject, zul je hopelijk een iets hoger slagingspercentage behalen. Maar zoveel is ook afhankelijk van; heb ik gewoon leuke werkbegeleiders, klikt het met het team en is thuis alles allemaal een beetje oké en rustig en kan ik daardoor een beetje tot leren komen. En daar heb je als ziekenhuis en als afdeling natuurlijk helemaal geen invloed op”. Interview 9. Eén van de deelnemers geeft hierin een voorbeeld: “Ja, het voorbeeld van de eerste die we hadden ja, die had een hele verkeerde houding. Zowel de eerste periode als de tweede periode, dus die heeft daar niet echt van geleerd. Ja, en dat is ook weer persoonsgebonden. Hoe snel je het in de vingers hebt en hoe snel je het oppakt”. Interview 4.
20
4.4. Interactie 4.4.1. Communicatie. De subtopic „communicatie‟ die onder de topic „interactie‟ valt, geven alle deelnemers aan dat de communicatie tussen regieverpleegkundigen, MBO-V docent, praktijkdocent en opleidingscoördinator goed verloopt. De deelnemers spreken voornamelijk over „een kort lijntje‟, en dat is altijd zo geweest. “Nee, het overleg met de regieverpleegkundige is altijd al goed geweest. Heel kort lijntje”. Interview 5. Daarbij gaf één deelnemer het volgende aan over de bereikbaarheid van het Wenckenbach instituut; “Nou ze zijn laagdrempelig bereikbaar. En er komt regelmatig ook iemand van het Wenckenbach om mij weer te coachen zeg maar”. Interview 9. De deelnemers van de praktijkvloer geven aan dat de communicatie voornamelijk via de e-mail verloopt. “Je kan altijd tussendoor, ja je hebt wel eens mailcontact met hun als je vragen hebt als je dingen met een opleiding en met leerdoelen dat je denkt van: ik snap er weer niks van, dat is weer veranderd of…. Dan kun je hun altijd even aanschieten”. Interview 4. Eén deelnemer geeft aan dat de interventie geen invloed heeft op de communicatie onderling. “Nee, ik heb niet het idee dat de „school‟ veel meer langskomen of vragen stellen. Nee, ik heb niet het idee dat die invloed groter is of dat het heel veel verschil maakt”. Interview 7. Echter geeft een andere deelnemer aan dat de interventie wel bijdraagt omdat het contact een jaar eerder wordt opgebouwd. “Ja, dat wordt al een jaar eerder opgebouwd eigenlijk”. Interview 5. Eén deelnemer geeft aan dat de communicatie summier is en voornamelijk via de e-mail verloopt. “Ja, heb ik ook niet zo heel contact mee. Via de mail, er zijn af en toe bijeenkomsten maar ja dan kan ik ook niet altijd dus dat is ook erg summier moet ik zeggen”. Interview 6. 4.4.2. Samenwerking. De subtopic „samenwerking‟ die onder de topic „interactie‟ valt, geven drie van de zes deelnemers uit de praktijk aan dat het contact met het ALFA college minimaal is. De drie deelnemers geven hierbij aan; “Ik vind dat we de samenwerking in de praktijk en de school minimaal. Het is twee keer een gesprek, dus dat vind ik wel jammer, maar ze willen niet maar de samenwerking met het Wenckenbach is altijd goed”. Interview 10. Eén deelnemer geeft aan dat de interventie een bijdrage heeft aan de samenwerking met het ALFA college omdat er frequenter evaluaties plaatsvinden bij de tweede jaar stagiaires. “Nou die is natuurlijk automatisch intensiever omdat het maar kort is dus je moet tussenevaluaties meteen na een paar weken. Dus ja dat contact is sneller dus dan zou je ook sneller tot bepaalde conclusies kunnen komen samen met school. Als je na vijf weken al weet, het gaat wel heel erg moeizaam, dan weet je na vijf weken ook al wel hoe de rest van de opleiding zo‟n beetje zal gaan verlopen”. Interview 7. Echter geven de overige deelnemers aan dat de samenwerking met het Wenckenbach prettig verloopt en laagdrempelig is. Dit omdat er ondersteuning aangeboden wordt vanuit het Wenckenbach bij vragen en onbekende situaties binnen de stageperiode van de tweede jaar stagiaires. “Nee, dat vind ik prettig want die mensen, voor mij heb ik daar meer contact mee zeg maar. Je hebt daar bijeenkomsten mee, de stap is wat makkelijker te zetten. Als je daar advies nodig hebt. Ik vind dat prettiger, en kijk als er nou echt problemen uit voorkomen dan adviseren zij ons ook van nou neem contact op met school of ga dit of ga dat. Dus komen zij ook in een traject zeg maar. Ik vind dat juist fijn dat het, dat er nog wat tussenzit”. Interview 4. Daarbij geven de overige deelnemers aan over de samenwerking; “Het is niet anders, het was altijd al een, nou intensief is misschien overdreven maar wel een frequent en laagdrempelig. Dat was het sowieso al dus het is niet veranderd door dit traject”. Interview 7. 4.4.3. Wisselwerking. De subtopic „wisselwerking‟ die onder de topic „interactie‟ valt, geven vier van de zes deelnemers aan dat de interventie geen bijdrage levert aan de wisselwerking tussen de deelnemers. De vier deelnemers geven aan dat de wisselwerking voor de interventie al goed verliep. “Heel kort lijntje ook! Loopt altijd erg lekker. Dat is ook altijd zo geweest voor dit model hoor”. Interview 5. Daarbij geeft één deelnemer aan dat de intensiviteit van de wisselwerking mogelijk intensiever is verlopen. “Een verandering? Nou ja door de intensiviteit misschien”. Interview 7. Er wordt door één deelnemer aangegeven dat het onderling conflicten oplossen naar behoren verloopt.“Problemen die we tegen komen of les uitval wat teveel gebeurd of dat er daar opmerkingen over hebben, nou dat bespreken of we daar dan met een paar oplossingen kunnen bedenken”. Interview 1. Vanuit de praktijk geeft één deelnemer aan dat de wisselwerking tussen praktijk en school minder goed verloopt vergeleken met een aantal jaren geleden. De deelnemer geeft het volgende aan; “Als je het nu vergelijkt, maar dat is
21
ook met een aantal jaren geleden dan kreeg je gewoon van elke opleiding bijvoorbeeld standaard een boekwerk waar competenties, wat daar allemaal in stonden en dat soort dingen. Maar nu krijg je gewoon een mailtje en daar staan alle dingen in en je zoekt het maar uit dat zijn van die dingen die nodigen niet echt uit om nou laten we zeggen; laten we dat boekwerk eens gaan kopiëren!‟ Interview 2. 4.5. Generaliseerbaarheid van het onderzoek 4.5.1. Eerste groep. De subtopic „eerste groep‟ die onder de topic „generaliseerbaarheid van het onderzoek‟ valt, geven alle deelnemers aan dat het lastig is een uitspraak te doen over de bijdrage van de interventie omdat dit pas de eerste groep tweede jaar stagiaires zijn die tien weken stage lopen. “Het is al wel erg vroeg om dat na één groepje al te zeggen hoor je kunt het niet generaliseren”. Interview 5. Daarbij geeft één deelnemer aan dat het voor de praktijk lastig is om in te schatten wat er verwacht mag en kan worden van de interventie en de stagiaires. “Ja, eerste lichting, dus dat is voor iedereen en voor ons ook nog een beetje zoeken van nou ja wat kan je nou verwachten en wat niet”. Interview 2. 4.5.2. Uitval. De subtopic „uitval‟ die onder de topic „generaliseerbaarheid van het onderzoek‟ valt, geven vijf deelnemers aan dat de praktijk hoopgevend denkt over de bijdrage van de interventie betreffend de vermindering van de uitval in het derde jaar van de MBO-V opleiding. “We hadden uitval, tenminste de huidige vierde jaar studeren af met een clubje van vier. En omgerekend een uitval van 66 procent. We hebben nou uitval in het derde jaar, dan vallen ze meestal uit, van achtentwintig procent. Dus het lijkt wel zijn vruchten af te werpen. Dat mag je nog niet generaliseren, maar het is wel hoopgevend”. Interview 5. Eén deelnemer geeft aan dat er ondanks de interventie altijd uitval aanwezig zal blijven omdat het niet mogelijk is een traject te ontwikkelen waarbij er honderd procent slagingskans is. “Want je kunt geen traject verzinnen waarbij je, nou ja honderd procent slagingskans hebt Dus ik denk dat je met dit traject, zul je hopelijk een iets hoger slagingspercentage behalen”. Interview 9. In dit hoofdstuk zijn alle resultaten vanuit de interviews beschreven per topic en subtopic. Vanuit de resultaten zijn de discussie, conclusie en aanbevelingen geschreven.
22
Hoofdstuk 5, Discussie. In dit hoofdstuk is worden de belangrijkste resultaten beschreven. Verder worden de algemene methodologische beperkingen, de methodologische beperkingen van de topics en de methodologische beperkingen van de interviews beschreven. Zo wordt er een beeld geschetst van de tekortkomingen binnen dit praktijkonderzoek. Om het onderzoek geldig en betrouwbaar te maken zijn er een aantal punten waaraan het onderzoek behoord te voldoen; - Verkregen gegevens dienen geloofwaardig te zijn. - De ontwikkelde theorie moet toepassingsmogelijkheden bieden. - De overeenstemming in de gegevens dient te worden vastgesteld. - De gegevens dienen in voldoende mate neutraliteit te waarborgen. (Jong, de. Vandenbroele. 2008). 5.1. Validiteit van de resultaten De belangrijkste resultaten die gevonden zijn betreffend beroepsbeeld zijn; Alle deelnemers geven aan dat de bijdrage van de interventie te merken is door een realistischer beroeps –en opleidingsbeeld van de stagiaires. Een realistischer beeld is vooral merkbaar doordat de stagiaires zien en begrijpen wat het beroep verpleegkunde inhoudt. Betreffend het opleidingsbeeld geven de deelnemers aan dat de invloed van ouders en de leeftijd van de stagiaires een grote rol speelt in het opleidingsbeeld en de keuze voor de opleiding. De leeftijd is belemmerend doordat het inzicht in het opleidingsbeeld minder aanwezig is. Hierdoor wordt er door de deelnemers positief tegen de invloed van ouders gekeken, vanwege de jonge leeftijd van de stagiaires. De praktijk geeft aan dat de stagiaires weten wat er behaald moet worden in de stage van het tweede jaar. De stagiaires zijn op de hoogte van wat er aan het einde van de opleiding behaald moet worden betreffend de competenties. De school daar in tegen geeft aan dat de stagiaires op de hoogte zijn over de competenties van het tweede jaar, maar dat de stagiaires geen concreet beeld hebben over wat er verwacht wordt aan het einde van de opleiding. Over het eigen leerproces geven alle deelnemers aan dat de stagiaires moeite hebben met het integreren van de opdrachten in de praktijk, hiermee wordt bedoeld het koppelen van de opdrachten aan praktijksituaties. Binnen de topic interactie wordt duidelijk weergegeven door de deelnemers dat de interventie hier geen bijdrage in heeft gehad, en dat de interactie naar behoren verloopt. Vanuit de praktijk werd aangegeven dat de interactie met de school minimaal is. Dit werd aangegeven door de regieverpleegkundigen met betrekking tot de MBOV docent. Daarbij word wel aangegeven dat de interactie intensiever is tussen praktijk en school doordat het contact al in het tweede jaar tot stand komt. De opleidingsfunctionarissen geven aan dat het traject nog maar kort loopt, waardoor het lastig is om algemene uitspraken te doen over de onderwerpen. 5.2 Methodologische beperkingen 5.2.1. Algemene methodologische beperkingen. - De geldigheid van dit onderzoek is lastig te onderbouwen. De reden is dat de populatie door de opleidingscoördinatoren is gekozen waardoor de steekproef niet Aselect uitgevoerd kon worden. Hierbij is de oriënterende literatuurstudie summier, en kan vanuit de literatuur onvoldoende onderbouwing geboden worden om de bevindingen te ondersteunen. - Dit onderzoek kan niet vergeleken worden met literatuur, omdat dit het primaire onderzoek is die deze interventie bestudeerd. Wel kan op basis van dit onderzoek een vervolg studie plaats vinden. - De topiclijst die ontwikkeld is voor dit onderzoek kan niet valide genoemd worden. De topics zijn aangedragen door de opdrachtgevers. Verder is er is geen onderzoek naar de topics gedaan. - De regieverpleegkundigen bij dit onderzoek zijn niet nauw betrokken bij de voortgang van de stagiaires. Hierdoor konden sommige regieverpleegkundigen geen duidelijke antwoorden geven. De regieverpleegkundigen zijn niet vanuit de steekproef gekozen, de meningen
23
van de geïnterviewde regieverpleegkundigen zijn daardoor niet generaliseerbaar met alle regieverpleegkundigen binnen het UMCG. - Kwalitatief onderzoek richt zich niet in eerste instantie op het kunnen generaliseren van de onderzoeksresultaten. Toch kan ook bij kwalitatief onderzoek iets over de generaliseerbaarheid gezegd worden. Kwalitatief onderzoek dat gebruik maakt van semigestructureerde interviews zal niet gebruikt kunnen worden om generalisaties te maken over de gehele populatie als dit gebaseerd is op een klein aantal cases (Baarda, et all, 2005). Aangezien er relatief weinig tijd voor het onderzoek was, is er voor gekozen in totaal tien opleidingsfunctionarissen te interviewen. Dit is te weinig om de onderzoeksresultaten te generaliseren voor de S-factor. 5.2.2. Methodologische beperkingen van de topics. - De beginvraag van het interview was werd door veel deelnemers niet begrepen. Wat zijn uw ervaringen betreffend de bijdrage van het AGZ stagemodel op het beroeps en- opleidingsbeeld van de student? De vraag moest regelmatig opgebroken worden om de vraag begrijpbaar te maken. - Bij de topic opleidingsbeeld is er tijdens het coderen nieuwe subtopic toegevoegd vanuit de input van de deelnemers; leeftijd. Hierdoor hebben de interviewers niet volledig door kunnen vragen op de subtopic. - Bij de topic eigen leerproces zijn er tijdens het coderen nieuwe subtopics toegevoegd vanuit de input van de deelnemers; persoonsafhankelijk en integratie theorie en praktijk. Hierdoor hebben de interviewers niet volledig kunnen doorvragen op de subtopics persoonsafhankelijk en integratie theorie en praktijk. - Er is tijdens het coderen een nieuwe topic ontwikkeld op basis van de gegevens uit de interviews. Hierdoor is er weinig doorgevraagd over de topic en de bijbehorende subtopics. 5.2.3. Methodologische beperkingen van de interviews - Door de onervarenheid van de onderzoekers is er tijdens de interviews niet voldoende doorgevraagd. - De interviews werden opgenomen met behulp van een dictafoon. De betrokkenen bij de opnames waren hierdoor soms slecht te verstaan. Hierdoor waren sommige zinnen niet te transcriberen. - Door een afwachtende houding van de onderzoekers bij het uitnodigen van de deelnemers is er veel tijd verloren gegaan. Deze tijd is niet ten koste gegaan van de interview tijd. Later is er pas telefonisch contact gelegd om de afspraken voor de interviews te plannen. - De subtopics van interactie zijn; samenwerking, wisselwerking en communicatie. De deelnemers vonden het lastig wisselwerking en samenwerking uit elkaar te houden omdat de subtopics nauw verbonden zijn met elkaar. Hierdoor kwamen er algemene uitspraken over de twee subtopics naar voren. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste resultaten beschreven samen met de methodologische beperkingen van dit praktijkonderzoek.
24
Hoofdstuk 6, Conclusie en aanbevelingen. In dit hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op de onderzoeksvraag en deelvragen doormiddel van een conclusie. Tot slot zijn in dit hoofdstuk aanbevelingen geformuleerd voor vervolg onderzoek vanuit de S-factor. 6.1. Conclusie Het doel van dit praktijkonderzoek was om inzicht te krijgen in de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingcoördinator en praktijkdocent over de interventie en hoeverre dit bijdraagt aan de interactie tussen de deelnemers. Het AGZ-stagemodel was één van de interventies die mogelijk een bijdrage levert aan de vorming van het beroeps- opleidingsbeeld, eigen leerproces en interactie. Het antwoord op deelvraag 1; Wat is de mening van regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de bijdrage van de interventie op de studenten en hun beroeps en opleidingsbeeld? De mening van de deelnemers over de bijdrage van de interventie betreffend beroeps- en opleidingsbeeld was positief. De deelnemers gaven aan te zien dat de stagiaires baat hadden bij dit traject. Dit zagen de deelnemers voornamelijk aan de stagiaires omdat de stagiaires een realistischer beeld ontwikkelden over de inhoud van het beroep en de beroepshouding. De deelnemers gaven aan dat de interventie geen bijdrage levert aan de verdieping van het verpleegkundig beroep. Hiermee wordt bedoeld carrièremogelijkheden, salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden en dienstverband en werktijd. De bijdrage van de interventie op het opleidingsbeeld van de stagiaires wordt als positief ervaren door de deelnemers. De stagiaires zijn gemotiveerd, en weten wat er behaald moet worden. De integratie theorie praktijk verloopt moeizaam. De deelnemers gaven aan dat de stagiaires moeite hebben met het koppelen van de theorie en praktijk. Hierbij geven ook de deelnemers uit zichzelf aan dat de stagiaires jong zijn, dit heeft volgens de deelnemers een negatief effect op het opleidingsbeeld. De stagiaires weten in het begin niet goed wat de stagiaires willen of wat het beroep precies inhoudt. De deelnemers gaven aan dat het onderwijstraject de stagiaires helpt sneller en een duidelijker beeld van de klinische setting te ontwikkelen. Dit draagt bij aan het opleidingsbeeld van de stagiaires. De deelnemers gaven aan dat de stages, niveau van opleiding en soorten opleidingen beïnvloed worden door de interventie. De stagiaires ontwikkelen sneller een reëel beeld over de inhoud van de opleiding. Concluderend kan er aangeven worden dat betreffend beroeps en- opleidingsbeeld zowel de school als praktijk dezelfde mening delen over de bijdrage van de interventie. De school en praktijk zien beide een positieve bijdrage van het AGZ-stagemodel. Het antwoord op deelvraag 2; Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de bijdrage van de interventie aan het eigen leerproces van de studenten? Er werd aangegeven door de deelnemers dat de integratie theorie praktijk moeizaam verliep. Daarbij gaven de deelnemers aan dat de stagiaires moeite hadden met het koppelen van de theorie naar de praktijk. Reflecteren en feedback geven moet gestimuleerd worden door de werkvloer. De praktijk en school gaven aan dat de oorzaak hiervan ligt bij het feit dat de stagiaires niet weten hoe er feedback gevraagd moet worden of dat de stagiaires dit niet durven. De deelnemers in de praktijk gaven aan dat het lastig was de stagiaires te beoordelen omdat de praktijk in het begin niet duidelijk had wat er verwacht mocht en kon worden van de tweede jaar stagiaires. De deelnemers gaven wel aan dat door het begeleiden van de eerste groep de praktijk een duidelijker beeld heeft over de verwachtingen die de praktijk mag hebben van de stagiaires. Echter gaven de deelnemers aan dat de interventie wel een bijdrage levert op het ontwikkelen van persoonlijke leerdoelen van de stagiaires. Dit komt omdat de stagiaires in het tweede jaar al in aanraking komen met het ontwikkelen en opstellen van persoonlijke leerdoelen in plaats van het derde jaar. Dezelfde mening hebben de deelnemers ook over de competentie ontwikkeling. Dit wordt gezien als een bijdrage van de interventie. De positieve invloed van de bijdrage aan de interventie is aanwezig maar
25
de slagingskans wordt ook beïnvloed door de stagiaires zelf. Dus hoe bewust de stagiaires bezig zijn met het eigen leerproces. Het antwoord op deelvraag 3; Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de bijdrage van de interventie aan de interactie onderling? Alle deelnemers gaven aan dat de communicatie tussen de deelnemers als „kort lijntje‟ benoemd kan worden. Het contact verliep voornamelijk via de e-mail gaven de deelnemers aan. Verder gaf één deelnemer aan dat het contact onderling een jaar eerder wordt opgebouwd. En dit wordt als positief ervaren. Echter gaven de andere deelnemers aan dat er geen bijdrage ervaren wordt van de interventie. Vanuit de praktijk werd aangegeven dat de samenwerking met het ALFA college minimaal is. Er werd aangegeven vanuit de praktijk dat meer contact met de ALFA college prettig zou zijn, vooral in de begeleiding naar de stagiaires toe. Daarbij werd wel aangegeven vanuit de praktijk dat de samenwerking met het Wenckenbach naar behoren verloopt en dat er geen bijdrage was van de interventie. De samenwerking werd verder benoemd als „laagdrempelig‟. De deelnemers gaven dat de interventie geen bijdrage levert aan de wisselwerking. Echter gaf één deelnemer aan dat de eventuele bijdrage zou kunnen zijn dat er intensievere wisselwerking plaats vindt. Dit omdat er in de tien weken stage na vijf weken geëvalueerd wordt, en bij een stage van twintig weken pas na tien weken geëvalueerd wordt. De deelnemers gaven aan dat er geen vergelijking plaats kon vinden tussen verschillende tweede jaar stagiaires. Echter gaven de deelnemers aan wel hoopgevend te zijn over het reduceren van de uitval. Hierbij werd wel vermeld dat er nooit honderd proces slagingskans gerealiseerd kan worden. Het antwoord op de onderzoeksvraag; Wat is de mening van de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent over de interventie; AGZ stage model voor 1 ste jaar MBO-Verpleegkunde studenten, en in hoeverre draagt deze interventie bij aan de interactie tussen de regieverpleegkundigen, MBO-V docent, praktijkdocent en opleidingscoördinator? Concluderend kan gezegd worden dat de interventie een positieve bijdrage levert aan voornamelijk het beroeps- en opleidingsbeeld. Dit komt doordat er een realistischer beeld wordt geschetst voor de stagiaires, wat het ziekenhuis is en wat een verpleegkundige voor taken heeft binnen deze zorg setting. Door dit realistischer beeld hebben de stagiaires profijt van het verder ontwikkelen van het beroep en uitstroom profiel; algemene gezondheidszorg. Het eigen leerproces van de stagiaires is verbeterd door het gebruik van de interventie. De stagiaires zijn bewuster bezig met het ontwikkelen van competenties en persoonlijke leerdoelen. Echter is wel duidelijk geworden dat het integreren theorie in de praktijk een struikelblok blijft voor de stagiaires. De interventie draagt niet zodanig bij aan de interactie tussen regieverpleegkundigen, MBO-V docent, opleidingscoördinator en praktijkdocent sinds de start van de interventie. Het contact verloopt voornamelijk via de e-mail, wat als voldoende wordt ervaren. Wel is er frequenter en eerder overleg tussen de praktijk en school omdat het contact een jaar eerder wordt opgebouwd. 6.2 Aanbevelingen Naar aanleiding van de discussie en conclusie zijn er een aantal punten opgesteld ter aanbeveling voor de vervolg studie. Vanuit de resultaten zijn de volgende aanbevelingen aan de opdrachtgevers ontwikkeld. - Vanuit de resultaten is gebleken dat de praktijk in het begin geen duidelijke beeld had wat er verwacht kon worden van de tweede jaar stagiaires. Hier is raadzaam om de praktijk een duidelijk overzicht te bieden betreffend de competenties die behaald behoren te worden. Daarbij is het van belang de praktijk op de hoogte te stellen van het niveau van de tweede jaar stagiaires. Op deze manier kan de praktijk in spelen op de behoeftes en hulpvragen vanuit de stagiaires. De stagiaire kan op deze manier op niveau beoordeeld worden. - Er wordt aanbevolen de stagiaires meer begeleiding te bieden bij het integreren van de theorie in praktijk. Er is duidelijk uit de resultaten naar voren gekomen dat stagiaires hier moeite mee hebben.
26
- Om de interactie te verbeteren kan er een aanbeveling gedaan worden om na elke stage een evaluatieformulier in te laten invullen door alle deelnemers. Dit zodat er een concreet beeld geschetst kan worden van de interactie tussen de deelnemers en wat er verbeterd kan worden met betrekking tot de interactie. Vanuit de discussie zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd; - De steekproef en de populatie door het onderzoeksduo zelf laten uitvoeren. Hiermee wordt de geldigheid en betrouwbaarheid van het onderzoek vergroot. Ook is het dan mogelijk een aselecte steekproef te hanteren. - Binnen de huidige populatie is naar voren gekomen dat niet alle regieverpleegkundigen inzicht hadden in de ontwikkeling van de stagiaires. Dit omdat de regieverpleegkundigen niet altijd een begeleidende rol hadden bij de stagiaires. De aanbeveling is om in de vervolgstudie de werkbegeleid(s)ters te interviewen. De werkbegeleid(s)ters zijn allen betrokken bij de ontwikkeling van de stagiaires en werken met de stagiaires. - Om het vervolgonderzoek betrouwbaarder te maken wordt er aangeraden eerst een valide topiclijst te ontwikkelen. Dit houdt in om te onderzoeken of de topiclijst daadwerkelijk meet wat het moet meten. - Om overeenstemming te krijgen in de gegevens is het belangrijk dat de onderzoekers bekwaam zijn in het interviewen. Het is raadzaam om meerdere proefinterviews af te nemen om bekwaam te worden in het interviewen. De hoeveelheid proefinterviews is afhankelijk van de feedback van de opdrachtgevers en docent van Hanzehogeschool Groningen. - De transcripten terug sturen naar de deelnemers voor feedback biedt extra geldigheid voor het onderzoek en de resultaten. - Bij het uitnodigen van de deelnemers is het van belang een actieve houding aan te nemen. Hiermee wordt bedoeld dat de onderzoekers contact opnemen met de eventuele deelnemers. Introductie brief en uitnodiging moeten nog steeds gehanteerd worden. De aanbeveling is om telefonisch contact op te nemen met de eventuele deelnemers om op deze manier snel concreet te krijgen hoe en wanneer het interview plaats vindt.
27
Literatuurlijst. Baarda, D.B. Goede, M.P.M. de & Meer-Middelburg, A.G.E. van der. (1996). Basisboek Open interviewen. Stenfert Kroeze. Baarda, D.B. de Goede, M.P.M. &Teunissen, J. (2005). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff bv. Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Amsterdam, Boom Onderwijs. P. 19-20. Opgevraagd van http://www.analysereninkwalitatiefonderzoek.nl/documenten/werkboek.pdf Encyclo MMX.(2011). Definities. Opgevraagd van http://www.encyclo.nl/begrip/nulmeting Emans, B. Interviewen, theorie, techniek, training. (1985). Groningen: Wolters-Noordhoff. E.overheid artikel 9, (2000). Overheid.nl. Opgevraagd van http://wetten.overheid.nl/zoeken/ Haandrikman, M. Jansma, N. & Leenders, E. (2010). Mbo opleidingsbeelden ontwikkelen. Enschede: Stichting leerplanontwikkeling. Het afstudeerteam, (2010). U3 Het praktijkgericht onderzoek. Module afstudeerfase U3, 2010/2011. Groningen. Opgevraagd van https://bb.helo.hanze.nl/webapps/portal/frameset.jsp?tab_id=_2_1&url=%2fwebapps%2fblackboard% 2fexecute%2flauncher%3ftype%3dCourse%26id%3d_187424_1%26url%3d Het Stagebureau.(2011). Het Stagebureau Expertise-centrum. Opgevraagd van http://www.hetstagebureau.nl/body.asp?parenttaal=nl&id=29&moduleitemid=3 Jong de ,A. Vanderbroele, H. Glorieux, M. de Maesschalck, L. Visser, M. (2008). Inleiding wetenschappelijk onderzoek voor gezondheidsonderwijs. Meerssen: Elsevier. Liefhebber, S. Mast, J. Haterd, J. Luijkx, j. Dam, van, C. & Verhagen, R. (2007). Beroepscompetentieprofiel mbo-verpleegkundige. Movisi. Utrecht. Opgevraagd van http://www.movisie.nl/Publicaties//2007/747/BCP%20mbo-verpleegkundige%202007.pdf Mabry, L., (1999) Studentenhandleiding, Portfolio. Opgevraagd van http://www.icto.ic.uva.nl/surf/nl_portfolio/Voorbeelden/UMFdP/Handleidingen/FdP_Studentenhandleiding_NL.pdf Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, (2007). Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Opgevraagd van http://www2.vlaanderen.be/personeelsopleiding/vormingsweb%20visueel%20gehandicapten/com_wa arde_samenwerken.html Mortelmans, D. (2009). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethode. Culemborg: Centraal Boekhuis MOVISIE/NJI/Vilans, (2011). Crisis Interventies. Opgevraagd van http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/interventies.html Multiscope,(2011). Begrippen M – R. Opgevraagd van http://www.multiscope.nl/kennis/begrippen-mr.html Nicolaï, M. 2011.MVO-V afgestudeerd 2008. Groningen.
28
Opleiding en Beroep, (2008). Heeft uw kind een reëel beroepsbeeld?. Opgevraagd van http://www.opleidingenberoep.nl/ts/ob/about.php?item=ouders&subs=11 Rechtsethiek, (2011). Mening. Opgevraagd van http://www.filosofischwoordenboek.nl/content/mening Redactie Nursing. (2007). Nursing voor verpleegkundigen, Reed business bv. Opgevraagd van http://www.nursing.nl/home/nieuw/1398/tekort-aan-verpleegkundigen-verwacht Redactie Nursing (2009). Nursing voor verpleegkundigen, Reed business bv. Opgevraagd van: http://www.nursing.nl/verpleegkunde/specialismen/evidence-based-practice/article/4613/de-vijfstappen-van-ebp Sarti, Strating, Broekema & Verwoert, (2009) “Kiezen moet je (stimu)leren”. Onderzoek naar de behoeften van Vmbo‟ers en Mbo‟ers in de doorstroom van het Vmbo naar het Mbo. Amsterdam, stichting Alexander. (http://www.nursing.nl/verpleegkunde/specialismen/evidence-basedpractice/article/4613/de-vijf-stappen-van-ebp Scheurder Peters, R.P.I.J. (2000). Methoden en technieken van onderzoek. Schoonhoven: Academic Service S-factor. (2011). Concept tussenrapportage.Status: Als input voor de interne audit d.d. 1 februari 2011, ter voorbereiding op de externe audit medio 2011. Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, (2011). Algemeen Nederlands Woordenboek. Opgevraagd van http://anw.inl.nl/article/docent V&VN & Nu‟91, (2007). Witte, de, J, Berkers, N., Visser, G. Nationale beroepscode van verpleegkundigen en verzorgenden. P.17-22. Opgevraagd van http://www.venvn.nl/Portals/20/publicaties/20070112beroepscodebrochuredef.pdf Wester, F. Peters, V. (2004) Kwalitatieve analyse. Bussum: Uitgeverij Coutinho b.v). Zuidersma, J & Sijp, T. (2009) Projectplan S- factor. Opgehaald van: http://www.hetstagebureau.nl
29
Bijlage 1 Definiëring van begrippen. Semigestructureerd interview. Een semigestructureerd interview kan ook een halfgestructureerd interview genoemd worden. In een semigestructureerd interview liggen de vragen en antwoorden niet van tevoren vast maar de onderwerpen wel. In een semigestructureerd interview begint het interview eerst met vastgelegde vragen om een begin te hebben. Vervolgens komt een aantal vastgestelde onderwerpen aan de orde die doormiddel van een openbegin vraag en doorvragen wordt uitgediept. De interviewer is vrij om van de vraagvolgorde en van de vraagformuleringen af te wijken wanneer dit beter uitkomt. (Baarda, Goede, & Meer-Middelburg, 1996; Baarda, Goede & Teunissen, 2005) AGZ stage model Binnen het format doorlopende stage heeft de branche Ziekenhuizen een branchegericht stagemodel ontwikkeld en uitgeprobeerd. Dit model houdt in: 5 dagen snuffelstage eerste leerjaar, 10 weken stage tweede leerjaar, door in BOL, dan 20 weken stage in derde en vierde leerjaar of door in BBL/BOL variant in het derde en vierde leerjaar. De deelprojectleider Algemene Gezondheidszorg (AGZ) coördineert dit model voor deze branche. S-factor (Het Stagebureau, 2011). Interactie. Wisselwerking, communicatie en samenwerking Wisselwerking: onderlinge invloed op elkaar Samenwerking: gezamenlijk inzetten om een bepaald doel te bereiken met het oog op het algemeen belang een bijdrage leveren aan een gezamenlijk resultaat op niveau van een team, entiteit of de organisatie, ook als dat niet onmiddellijk van persoonlijk belang is (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2007) Beroepsbeeld. Binnen het schetsen van het beroepsbeeld, staan een aantal aspecten centraal in dit onderzoek. Binnen dit onderzoek zullen de volgende aspecten naar voren komen: Beroepsprofiel. Er dient toegang te zijn tot de beschrijvingen van de verschillende beroepen, waarin een taakomschrijving genoemd wordt en de competenties die vereist zijn worden beschreven (MBO, 2010). Kwalificatiedossiers. Een kwalificatiedossier laat voor een beroep of beroepsgroep de inhoud van het beroep, de benodigde competenties voor een beginnende beroepsbeoefenaar en daarnaast de benodigde kennis en vaardigheden voor een beginnende beroepsbeoefenaar zien (MBO, 2010). Werkveld. Beroepen binnen de zorg en welzijn strekken zich uit binnen diverse werkvelden. Dienstverband en werktijden. Binnen de zorg en welzijn zijn verschillende dienstverbanden mogelijk en is er zowel kans op een fulltime als een parttime baan. Daarnaast gaat de zorg vaak 24 uur per dag door, daarom is er binnen bepaalde functies meer kans op onregelmatige werktijden (MBO, 2010). Carrièremogelijkheden. Met de carrièremogelijkheden binnen zorg en welzijn wordt bedoeld de kans op werk na het afronden van de opleiding, daarnaast zijn er mogelijkheden op bij- en nascholing binnen het beroep (MBO, 2010). Salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden. Binnen de zorg en welzijn zijn het salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden geregeld in het CAO (Opleiding en Beroep, 2008).
30
Opleidingsbeeld. Onder opleidingsbeeld worden in dit onderzoek de volgende punten verstaan: Soorten opleidingen. Er zijn verschillende opleidingen en varianten binnen de Zorg&Welzijn die een student kan kiezen. Het is van belang dat een student zich hierop goed oriënteert, om op die manier een betere keuze voor opleiding te kunnen maken (Haandrikman, et all, 2010). Niveau van de opleiding. De student heeft inzicht nodig in het niveau dat op de opleiding van toepassing is (Haandrikman, et all, 2010). Doorstroommogelijkheden. Is er een mogelijkheid om door te stromen naar een volgend niveau? Van het VMBO is er een mogelijkheid door te stromen naar het MBO. Van het MBO is het mogelijk door te stromen naar het HBO (Haandrikman, et all, 2010). Toekomstperspectief. De student heeft een goed beeld van de opleiding als hij/zij weet wat de mogelijkheden zijn qua werk na het afronden van de opleiding(Haandrikman, et all, 2010). Stages. Is er een mogelijkheid tot stage lopen binnen de opleiding en welke soorten stages zijn er dan. Wanneer er bekend is welke stages er binnen de opleiding zijn, kan een student zich hier op oriënteren (Haandrikman, et all, 2010). Manier van onderwijs. Een student moet een goed beeld hebben over welke vakken er gegeven worden. Op die manier kan de student bekijken of de opleiding aanspreekt. Maar ook weet de student het verschil tussen de verschillende leerwegen (BOL: drie of vier dagen school, een of twee dagen stage /BBL: vier dagen stage/werk, een dag school (Haandrikman, et all, 2010). Benodigde kennis. Een student weet welke kennis hij/zij nodig heeft om de opleiding te kunnen doen. Maar ook welke vaardigheden en welke beroepshouding hij/zij nodig heeft (Haandrikman, et all, 2010). Bronnen van studiekeuze-informatie. Bij het oriënteren op opleidingen is het belangrijk dat er studiekeuze informatie verspreid wordt, om hierover na te denken. Dit gebeurt door middel van: open dagen/ meeloopdagen, informatie uit internetbronnen, toegankelijke folders/ boekjes, bezoek aan decaan, eventuele snuffelstages (Haandrikman, et all, 2010). Beïnvloeding door ouders en vrienden. Studenten van het VMBO geven aan in het onderzoek van Sarti, et all, (2009) dat ze de mening van hun ouders belangrijk vinden in het studiekeuzeproces, omdat zij het meeste inzicht zouden hebben in wat bij hun persoonlijkheid zal passen. Dit geldt ook voor vrienden, soms kunnen zij de keuze beïnvloeden door samen naar dezelfde opleiding te gaan (Haandrikman,et all, 2010). Locatie. De reisafstand en de reistijd die hiermee gepaard gaat zijn belangrijke factoren in de keuze van de vervolgopleiding voor de VMBO student. Hierbij kan ook de kostenpost een rol spelen. (Sarti et. all, 2009). Leerproces. Om het inzichtelijk maken van het leerproces van de student komen in dit onderzoek de volgende aspecten naar voren. Competenties. De student dient te werken aan algemene competenties, zoals samenwerken en overleggen, presenteren, onderzoeken, zelfstandig leren en reflecteren, plannen en organiseren, dienstverlenend vermogen en loopbaanleren. Daarnaast kan de student werken aan sectorgebonden competenties, zoals het toepassen van vakdeskundigheid en het inzetten van materialen en middelen (Liefhebber, Mast, Haterd, Luijkx, Dam & Verhagen, 2007). Bewijsmateriaal. De student verzamelt gedurende de opleiding allerlei bewijsstukken en resultaten, om zijn leerproces inzichtelijk te maken. Reflectie/ Feedback. Zelfreflectie is belangrijk op voorgaande stappen. Het gaat erom inzicht te krijgen in de stappen die in het leerproces gezet zijn en de problemen die daarbij ondervonden zijn. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van feedback van betrokken derden. Bij het schrijven van het verslag wordt zowel aan de goede- als verbeterpunten aandacht besteed. Persoonlijke leerdoelen. Persoonlijke leerdoelen worden geformuleerd uit eerdere kritische reflecties. Wat wil de student in vervolg anders aanpakken? (Mabry, L., 1999).
31
Regieverpleegkundigen. De regieverpleegkundigen hebben naast de patiëntenzorg ook te maken met de bedrijfsvoering van een afdeling en het waarnemen van de taken van de hoofdverpleegkundige. Binnen het UMCG wordt de bedrijfsvoering verdeeld onder de regieverpleegkundigen. De regieverpleegkundigen die bij dit onderzoek betrokken zijn hebben de verantwoordelijkheid over de werkbegeleid(st)ers en stagiaires. Hierbij hebben de regieverpleegkundigen een „overall view‟. (Algemeen Nederlands woordenboek, 2011). Docent. Educatieve werker die in hoofdzaak verantwoordelijk is voor de inhoudelijke inbreng in een cursus of iemand die voor zijn beroep les geeft op bijvoorbeeld een middelbare school. (Encyclo MMX, 2011). (Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, 2011). MBO-V MBO-V staat voor Middelbaar Beroeps Onderwijs verpleegkunde. Dit is een niveau4 opleiding vanuit VMBO tl kan er doorgestroomd worden naar de MBO-V. Op de MBO-V worden de studenten opgeleid om in de gezondheidszorg werkzaam te zijn als verpleegkundige niveau 4. (Nicolaï, M. 2011.MVO-V afgestudeerd 2008. Groningen). S-factor. De S-factor staat voor Succes factor. In het project de S(ucces)-Factor werken twee grote samenwerkingsverbanden samen. Het samenwerkingsverband Noord-Holland (bekend van de Flexibele Zorgkolom) en het samenwerkingsverband Groningen, Drenthe en Noord-Overijssel (bekent als het Stagebureau Expertisecentrum). Bij de S-factor zijn praktijkinstellingen, Calibris, VMBO, mbo en hbo betrokken. Zij werken samen om te zorgen voor succesvolle leerloopbanen voor deelnemers van de opleidingen zorg en welzijn. (Het stage bureau, 2011). Mening.(synoniem; opinie). Wat men van een subject of object vindt, en wat het oordeel hierover is. (Rechtsethiek, 2011). Interventie. Geheel van activiteiten waarmee hulpverleners voor en met cliënten(groepen) problemen voorkomen of oplossen om zo een bijdrage te leveren aan het bevorderen en in stand houden van gezondheid en welzijn (MOVISIE/NJI/Vilans, 2011) (Encyclo MMX, 2011). De bovengenoemde aspecten zijn gekozen vanuit literatuur (zie bronnen) en uitvoerig overleg met de opdrachtgevers. Daarnaast zijn de aspecten afgestemd met het duo die ook een praktijkonderzoek uitvoeren voor dezelfde opdrachtgevers.
32
Bijlage 2. Aandachtspunten uitnodiging. Aandachtspunten in de uitnodiging via de email. En wat er in de aankondigingbrief moet: Achtergrondinformatie: Het doel van het interview; de voor het interview verantwoordelijke instantie; de reden waarom deze geïnterviewde gevraagd is mee te doen; de reden waarom er op dit tijdstip of in deze periode afname van het interview plaatsvindt; (de reden van bandopname).
Opbrengsten De vorm van rapportage over de resultaten van het interview; de invloed van de interviewresultaten op besluitvorming. Kosten Welke soort informatie dient de geïnterviewde te geven; de afnameduur van het interview; wat er gebeurt met de informatie die de geïnterviewde verstrekt. Het is ook belangrijk te melden dat de gegevens geanonimiseerd zullen worden, dit omdat het niet van belang is te weten van wie de antwoorden precies afkomstig zijn. (Emans, 1985).
33
Bijlage 3. Introductie email. Groningen, 07-04-2011 Hanzehogeschool Groningen Eyssoniusplein 18 9714 CE Groningen Geachte Regieverpleegkundigen, In het kader van het afstudeerproject aan de Hanzehoge school te Groningen wordt onderzoek gedaan naar het AGZ stagemodel. Wij (Laura en Marloes) zijn vierde jaar HBO-V studenten en hebben hiervoor de opdracht ontvangen vanuit het Stagebureau Expertisecentrum te Haren. Het Stagebureau werkt met de Succes factor. De S-factor wil een succesvolle leerloopbaan creëren voor de studenten in de zorgsector. Ons eindonderzoek gaat over de interventie „het AGZ-stagemodel‟ voor de eerste jaar MBO-V. Wij onderzoeken of deze interventie een bijdrage levert aan het leerproces van de studenten, de interactie tussen de verschillende begeleiders van school en instelling en beroeps- en opleidingsbeeld van de studenten. Op dit moment lopen de MBO-V studenten hun 2 e jaar stage bij u op de afdeling. Na afloop van de stage zouden wij graag een interview met een aantal regieverpleegkundigen houden. Naar verwachting zal dit in de tweede week van mei plaats vinden. Over een week krijgt u opnieuw bericht van ons via een e-mail. Hierin wordt u verder geïnformeerd over het lopende onderzoek en de inhoudt van het interview. Met vriendelijke groet, Laura Koopman (
[email protected]). Marloes Nicolaï (
[email protected]).
34
Bijlage 4. Uitnodiging. Groningen, 14 april 2011 Universitair Medisch Centrum Groningen Hanzeplein 1 9713 GZ Groningen Betreft: Onderzoek project S-factor naar de mening van regieverpleegkundigen, opleidingscoördinatoren en docent over het AGZ stagemodel. Geachte meneer/mevrouw, Hierbij nodigen wij u graag uit om mee te werken aan het praktijkonderzoek voor het project de Sfactor. Wij willen u graag vragen naar uw mening over het AGZ stagemodel. Wij zijn Laura Koopman en Marloes Nicolaï, studenten van de Hanzehogeschool Groningen. Voor ons afstuderen doen wij dit onderzoek in opdracht van de S-factor. De S-factor is opgezet in samenwerking met het Stagebureau Expertisecentrum te Haren. Het drie jarige project is opgezet om de instroom van deelnemers VMBO-MBO-HBO Zorg&Welzijn te vergroten, en de uitval van deelnemers VMBO-MBO-HBO Zorg&Welzijn te verkleinen. Van september 2010 tot februari 2011 is er onderzoek gedaan onder de tweede jaar MBO-V studenten die hun tien weken stage hebben gelopen volgens het AGZ stagemodel. Hierin is onderzocht in hoeverre het AGZ stagemodel een bijdrage heeft geleverd aan een beter beroeps- en opleidingsbeeld en eigen leerproces van de studenten. Onder alle studenten is een enquête afgenomen. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in uw mening over de bijdrage van het AGZ stagemodel op het beroeps- en opleidingsbeeld, eigen leerproces van de student en de interactie tussen betrokkenen. U als regieverpleegkundige/opleidingscoördinator/MBO docent heeft inzicht deze onderwerpen vanuit verschillende kanten; praktijk, theorie en „helikopter view‟. Om te onderzoeken wat het effect is van het AGZ stagemodel zouden wij graag een semigestructureerd interview bij u willen afnemen. Hiermee wordt bedoeld dat de onderwerpen van het interview vast liggen, de vier aspecten die hierboven eerder benoemd. De interviews zullen plaats vinden na de meivakantie (vanaf 09-05-2011). Dit omdat de studenten dan net de stage hebben afgerond. Het interview zal maximaal 45 minuten in beslag nemen. De dagen waarop wij de interviews plannen, zijn; maandag 9 mei van 9 uur tot 17 uur. Dinsdag 10 mei van 9 uur tot 17 uur. Woensdag 11 mei van 9 uur tot 17 uur. Graag ontvangen wij uiterlijk 29 april per email wanneer u beschikbaar bent om een interview af te nemen. Mocht u deze week echt niet kunnen, is er de mogelijkheid die week daarna nog een afspraak te maken. In overleg zijn er eventuele andere dagen ook mogelijk. De locatie van het interview zal in het UMCG zijn, u krijgt minimaal een week vooraf aan het interview nog een email met de locatie. Bij het interview zal er om uw toestemming gevraagd worden of het gesprek opgenomen mag worden
35
doormiddel van een dictafoon. Dit zal later omgezet worden in schrift. Als onderzoekers garanderen wij u anonimiteit binnen dit onderzoek, uw gegevens zullen nergens terug te vinden zijn en de opnames zullen gewist worden na het schriftelijk te hebben verwerken. De resultaten zullen enkel gebruikt worden voor dit praktijkonderzoek vanuit de S-factor. Er is de mogelijkheid voor u om de samenvatting te ontvangen van de rapportages. Dit zullen wij u dan sturen na het officieel behalen van ons praktijkonderzoek. Wij hopen snel van u te horen! Met vriendelijke groet, Laura Koopman & Marloes Nicolaï.
[email protected].
[email protected]
36
Bijlage 5, Interviewschema.
Interviewschema AGZ-stagemodel.
Laura Koopman Marloes Nicolaï.
37
Doel van het praktijkonderzoek. Het doel van dit praktijkonderzoek is om inzicht te krijgen in de mening van de regieverpleegkundigen, opleidingscoördinatoren en docenten (van de MBO-V) over de bijdrage van het AGZ stagemodel aan de ontwikkeling van het inzicht van studenten over het beroeps- en opleidingsbeeld en over hun eigen leerproces. Daarbij wordt gevraagd naar de mening en de interactie onderling met de bijdrage van het AGZ stage model. Dit praktijkonderzoek is een nul meting. De bedoeling is om over een half jaar dezelfde populatie opnieuw te interviewen, over de mening en het effect betreffend het AGZ stage model en die uitkomsten te vergelijken met de uikomsten van dit praktijkonderzoek. Dit onderzoek focust zich alleen op de studenten die net hun tweede jaar stage hebben gelopen binnen het UMCG. Doel van de S-factor. Dit praktijkonderzoek is een deelonderzoek van een drie jarig lopend onderzoek (tot 2012) van uit het Stagebureau Expertisecentrum te Haren. De S-factor voert het drie jarig onderzoek uit. Het uiteindelijke doel van het totale project is om de uitval binnen de sector Zorg en Welzijn te verminderen op verschillende niveaus; - VMBO. - MBO. - HBO. Wie worden er geïnterviewd? De populatie bij dit praktijkonderzoek zijn de regieverpleegkundigen, opleidingcoördinatoren en de docent van het MBO. Hoeveel interviews worden er afgenomen? Zeven regieverpleegkundigen, twee opleidingscoördinatoren en één MBO-V docent komt neer op tien interviews in totaal. Het stappenplan. In het stappenplan wordt per stap uitgewerkt wat de interviewer moet kennen, kunnen en welke benodigdheden er nodig zijn om het interview af te nemen. Stap nul, De voorbereiding. Om een goed interview te kunnen afnemen is het belangrijk goed voorbereid te zijn, zo verloopt het interview prettig en gemakkelijk. De deelnemers van het interview worden vooraf ingelicht middels een introductiebrief met een korte uitleg over het praktijkonderzoek. Vervolgens zal er een officiële uitnodiging gestuurd worden naar de deelnemers met verder uitleg over het praktijkonderzoek. Hierin worden vragen beantwoord middels de wie, wat, waar, waarom en hoe formule. Stap één, Het voorstellen. Stap één is het begin van het daadwerkelijk uitvoeren van het interview. De interviewer stelt zich voor aan de geïnterviewde en zorgt dat deze zich op zijn gemak voelt in de situatie. Dit doormiddel van een kort praatje, koffie en/of thee en wat lekkers. Zo wordt er een prettige sfeer gecreëerd. De ruimte waarin het interview plaats vindt zal al ingericht zijn op een goede manier waardoor het interview direct van start kan. Hierbij denken wij aan de ruimte die goed inrichten, thee en koffie klaar hebben staan, dictafoon klaar voor gebruik. Stap twee, het begin de het interviewen. Het interview begint met een korte introductie. Het doel wordt hierin benoemd, namen en tijd zullen worden gezegd. De punten die ook in de uitnodiging staan beschreven worden nog even kort benoemd door de interviewer. Verder zal de geïnterviewde gevraagd worden of deze bezwaar heeft
38
dat het interview middels een voice recorder wordt opgenomen. De interviewer legt aan de geïnterviewde uit dat na het schrijven van de transcripten de spraakopnames gewist zullen worden. Stap drie, Het invullen van persoonsgegevens en project gegevens.
Naam interviewer:……………………………………………………………………………………................. Datum:……………………………………………………………………………………………………………… Tijd van interview:………………………………………………………………………………………………… Wat is uw functie?...................................................................................................................................
Stap vier, Het interview afnemen. Onderwerp 1&2, Beroepsbeeld en- opleidingsbeeld van de student. Beginvraag. Wat zijn uw ervaringen betreffend de bijdrage aan de stage op het beroeps en- opleidingsbeeld van de student? Doorvragen. - Levert de stage een bijdrage aan het beeld wat de student heeft van… (Kies subtopic)? - Kunt u vertellen of het AGZ stagemodel een bijdrage levert op het beeld wat de student heeft van..(kies subtopic)? - Hoe staat u tegenover de bijdrage van de stage op heb beeld dat de student heeft van ..(kies subtopic)? Substopics beroepsbeeld. - Beroepsprofiel (Wetten, beroepshouding e.d.). (Levert de stage een bijdrage aan het beeld wat de student heeft betreffend het beroepsprofiel?) Kunt u een voorbeeld geven? - Werkveld (AGZ, GGZ) ( Hoe staat u tegenover de invloed van de stage op het beeld dat de student heeft van het werkveld?) - Dienstverband en werktijden (CAO, wat mag de stagiaire al wel/niet). ( Kunt u vertellen of de stage een bijdrage levert aan het beeld dat de student heeft van het dienstverband en de werktijden?) - Carrièremogelijkheden (Welke functies kan een verpleegkundige bekleden?) (Denkt u dat de stage een bijdrage levert voor de student betreffend de carrièremogelijkheden?) Kunt u een voorbeeld geven? - Salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden (geen nachtdienst na dagdienst) (Vind u dat de stage bijdraagt aan het beeld van de student betreffend het salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden binnen het ziekenhuis?) Subtopics opleidingsbeeld. - Soorten opleidingen. (niveau 2, 3, MBO, HBO) (Heeft de student inzicht in de soorten opleidingen?) - Niveau van de opleiding.(Niveau 2, 3, 4, 5). (Heeft de student inzicht in het niveau van de opleiding?)
39
- Doorstroommogelijkheden binnen de opleidingen. HBO, specialisaties). (Heeft de student inzicht in…). - Toekomstperspectief.(Specialisaties, fysiek). (Heeft de student inzicht in………….) - Stages. (Wat er verwacht wordt op een stage, wat de inhoudt van de stage is (AGZ,GGZ). (Heeft de student inzicht in…………..) - Onderwijstraject. (duur van opleiding, manier van opleiden, lesmateriaal). (Heeft de student inzicht in………….) - Benodigde kennis. (Theorie). (Heeft de student inzicht in de……….) (Beïnvloeding van ouders en vrienden). Onderwerp 3, (eigen) Leerproces. Beginvraag. Wat zijn uw ervaringen over de bijdrage van het AGZ stagemodel aan het (eigen) leerproces van de student? (zelf aansturen van leerproces en inzicht in leerproces)!!!! Subtopics (eigen) leerproces. - Competentieontwikkeling. (Wat moeten ze kunnen, kennen, en wanneer?). (Levert de stage een bijdrage aan de competenties van de student, en hoe denkt u dat de student dit zelf ziet?) - Bewijsmateriaal. (Portfolio). (Levert de stage een bijdrage aan het verzamelen van bewijsmateriaal (portfolio)?) - Reflecteren & Feedback (het kunnen, en het ontwikkelen van reflecteren en feedback). (Beïnvloed de stage de student om te reflecteren en feedback te vragen?) - Persoonlijke leerdoelen (Beïnvloed de stage de student om persoonlijke leerdoelen op te stellen?) (Krijgt de student beter inzicht in welk veld te ze horen (AGZ,GGZ)? Onderwerp 4, Interactie onderling. Beginvraag. Wat zijn uw ervaringen betreffend de interactie tussen u en de regieverpleegkundigen/docent/opleidingscoördinatoren/studenten? Subtopics Interactie. - Samenwerking. (Hoe vind u de samenwerking tussen de regieverpleegkundigen/docent/opleidingscoördinatoren/studenten met behulp door de stage?) - Wisselwerking. (Hoe verloopt de wisselwerking tussen de regieverpleegkundigen/docent/opleidingscoördinatoren/studenten en u met behulp door de stage?) - Communicatie. (Hoe vind u de communicatie verlopen tussen de regieverpleegkundigen/docent/opleidingscoördinatoren/studenten met behulp van door de stage?) Aantal doorvraag mogelijkheden: Wat bedoelt u daar mee? Kunt u daar een voorbeeld bij/van geven? Wat zouden daar de gevolgen van kunnen zijn? Positief of negatief? Kunt u dat begrip voor mijn eigen duidelijkheid definiëren in uw eigen woorden? Waarom levert dit volgens u een bijdrage aan…….? Wat vindt u hiervan?
40
Stap 5, Afronden van het interview. Om het interview goed af te sluiten zal de interviewer de geïnterviewde de mogelijkheid geven nog vragen te stellen over het interview of iets gerelateerd aan het praktijkonderzoek. Voor de geïnterviewde is het van belang te weten dat contact opnemen met de interviewers altijd mogelijk is. De interviewer moet noemen dat het mogelijk is de samenvatting te kunnen krijgen van het interview. Als afsluiting van het interview is het beleefd de geïnterviewde te bedanken voor de tijd en moeite. Vervolgens zal alles worden opgeruimd en de ruimte wordt netjes achtergelaten.
41
Bijlage 6, Citaten. De onderstaande citaten zijn het meest onderbouwend aan het onderzoek. Dit zijn niet alle citaten die gecodeerd zijn. Topic Beroepsbeeld Beroepsprofiel “Maar als je het over de eerste en tweede jaar dan heb je het vaak ook over dat ze wel een beeld krijgen van de totale zorg als je ze in het eerste of het tweede jaar al in een ziekenhuis laat stage lopen”. Interview 1. “Dat is afwachten maar ik denk wel dat het beroepsbeeld en het idee van waar kom ik terecht als ik als ik in het ziekenhuis dat ga doen, dat ze daar een heel goed beeld van hebben”. Interview 2 “Het totale beeld wat je krijgt van; wat is nou eigenlijk een verpleegkundige? Dat is realistischer geworden. En dat ideale dagdromerij is wel weggevallen. Ik denk dat wat dat betreft heel goed is”. Interview 3 “En je zult dan als persoon ook voor jezelf kunnen beoordelen, is dit ook wat ik ook kan, wat ik ook wil, voelt dit wel goed voor mij zo wil ik hier verder mee? Ja, ik denk dat dit wel een goede constructie is”. Interview 4 “Ja, dus in die zin heeft het wel bijdrage geleverd aan het beeld van verpleegkundige in een ziekenhuis”. Interview 5. “Ja, gaande weg krijgen ze een beeld wat het inhoud, samenwerking en wat werken er allemaal voor mensen. Ja, ze zien vaak tegen dingen op en achteraf gaande weg is dat best wel te doen als ze beginnen denken ze van dat leer ik nooit en na tien weken zijn ze toch wel op een punt beland waarvan je denkt; nou dat hebben ze toch maar mooi geleerd”. Interview 6 “Maar beroepshouding vond ik een hele sterke. Ik vond het al meteen een hele goeie verpleegkundige eigenlijk als het om, zeker om het feit dat ze een tweede jaar nog maar is, dus dan mag ze ook nog veel minder doen dan dat ze al gedaan heeft”. Interview 7 “Dus ik denk dat ze aan het einde van zo‟n stage die ze in het tweede jaar al hebben. Dat ze zeker een beter beeld hebben, van wat het beroep verpleegkundige inhoud en dan voornamelijk in de setting in het ziekenhuis zeg maar”. Interview 9 “Dus ik denk wel dat het heel veel is en dat je, ik denk wel dat je een beeld krijgt van nou, vind ik het nu echt, wil ik hier mee verder? Dat je dat beeld veel eerder boven tafel krijgt”. Interview 10 Carrièremogelijkheden “Ik denk dat het wel wat vroeg is voor hun om in het eerste of tweede jaar, misschien in het tweede jaar de tien weekse stage dat het dan wel wat meer op hun netvlies komt maar dit soort items vind ik eigenlijk nog te zwaar voor stagiaires”. Interview 1 “Ooo daar is ze helemaal niet mee bezig denk ik” Interview 2 “Maar als je het hebt over carrière en dat soort dingen, heb ik weinig over gehoord hoor moet ik eerlijk zeggen. Daar is men niet of nauwelijks mee bezig”. Interview 3 “Maar goed, nee het is, nee ik denk wel dat ze een heel goed beeld krijgen”. Interview 4 “Ze weten nog niet exact welke vervolg opleidingen er allemaal zijn en hoe het allemaal in z‟n werk gaat. Maar ze weten dat er verpleegkundige vervolgopleidingen zijn”. Interview 5 “Ik denk dat ze wel weet wat er te koop is in het ziekenhuis daar lijkt ze me wel het type voor. Maar ik heb daar niet met haar over gesproken dus dat durf ik niet te zeggen”. Interview 7
42
“Er komt zoveel op ze af. Ik denk niet dat ze daar nu al over nadenken. Ik denk dat eerder in het derde jaar komt als je langere tijd hier zit. En dan, ja, dat als de rest allemaal een beetje geland is en dan, zeg maar heel veel nieuwe dingen nu”. Interview 8 “Nou, nee ik heb ook niet, ik heb eerlijk gezegd, je wilt een eerlijk antwoord hé? Ik denk niet, ik denk gewoon dat de indrukken die ze opdoen, en wat ze allemaal moeten doen, dat is zoveel en zo hectisch, ik kan me niet voorstellen dat ze dan een beeld krijgen van; nou ik ben hier dat aan het doen en dat aan het doen, waarschijnlijk kan ik ook wel IC verpleegkundige worden ofzo”. Interview 10 Dienstverband en werktijden “Ik denk echt van nou werktijden daar hebben ze wel een goed overzicht op”. Interview 1 “Ooo daar is ze helemaal niet mee bezig denk ik”. Interview 2 “Ja, dat krijgen ze, tenminste wat ik nu ervaren heb, die hebben dat wel inderdaad zeker goed overzicht kunnen krijgen in die periode. Ja absoluut”. Interview 4 “Enkele heeft een nachtdienst meegedraaid om het vierentwintig uur proces mee te maken maar ze draaien ook al wel late diensten mee. Ze draaien dagdiensten en ze draaien weekenden mee”. Interview 5 “Hoe een dag eruit ziet, daar had zij niet veel tijd voor nodig om te begrijpen”. Interview 7 “En ze besefte pas toen van; ja, als ik dat ga doen dan heb ik een stuk minder vrije tijd en kan ik niet altijd meer met mijn vriendinnen uit en ik heb diensten. En ik, toch wel, best wel wat studiebelasting wat ze hadden voor deze stage, heel veel opdrachten maken dus ja dat ervaarde ze wel als zwaar”. Interview 8 “En ja, ligt het aan de werktijden? Want ze hebben een grote inspanningsverplichting. Vanaf het moment dat je stagiair bent, wij beginnen hier om kwart over zeven tot kwart voor vier. Vier dagen in de week, moeten ze er zijn, zo draaien ook mee in de late diensten. En de weekenden wel”. Interview 10 Salaris en aanvullende arbeidsvoorwaarden “En wetten ja, ze komen natuurlijk wel met protocollen en dergelijk mee in aanraking en zien dus ook dat het een stukje verantwoordelijkheid aan het beroep hangt. Dus ja, daar komt met name, dan doel ik echt op die tweede jaar. Ik denk dat de 5 daagse stage in het eerste jaar echt te kort is”.Interview 1 “Ik heb geen idee. Zij heeft mij daar nog nooit naar gevraagd”. Interview 2 “Nee, daar heb ik haar echt nog nooit over gehoord”. Interview 4 “Maar hoe dat met die diensten zit en wanneer je nou een dagdienst mag volgens de CAO, maar ik denk dat de gros van de verpleegkundige dat niet eens weet”. Interview 5 Werkveld “Ik denk dat het zeker wat oplevert als je op die manier de stages aanbiedt. Vroegtijdig leerlingen ook bewust kunnen kiezen van; welke kant wil ik nu eigenlijk op binnen het verpleegkundige beroep”. Interview 1 “Ja, ze heeft wel een beter beeld gekregen van het ziekenhuis en ze heeft nu wel zoiets van, nou volgens mij is dit wel wat voor mij”. Interview 2 “Heel erg, heel erg duidelijk verpleegkundige, ziekenhuis, zorgsetting, ziektebeelden, patiënten en dingen die erbij horen”. Interview 3 “Ja, dat krijgen ze, tenminste wat ik nu ervaren heb, die hebben dat wel inderdaad zeker goed overzicht kunnen krijgen in die periode. Ja absoluut”. Interview 4
43
“Ja, dus in die zin heeft het wel bijdrage geleverd aan het beeld van verpleegkundige in een ziekenhuis”. Interview 5 “Ja, ze maken al vrij snel in het tweede jaar kennis met de praktijk, het beroep wat ze straks willen gaan uitoefenen. Dus dat is lekker op tijd. Tien weken is ook echt wel de moeite waard om een goeie kijk daarop te krijgen”. Interview 6 “Ja, ik neem aan dat ze op de opleiding wel een reëel beeld scheppen natuurlijk van het werkveld van de verpleegkundige. Maar in de praktijk blijkt en dat geven ze zelf ook aan, dat het toch anders is, of meer inhoud dan dat ze van te voren kunnen bedenken. Misschien kun je er ook niet zo goed een voorstelling er van maken”. Interview 9. Topic Opleidingsbeeld Beïnvloeding ouders en vrienden „‟Ik denk wel dat de ouders heel belangrijk blijven‟‟. Interview 5. „‟ Want haar moeder was belangrijk voor haar in haar beslissing. Ja, ik vind dat alleen maar goed als je zeventien bent hoor‟‟ interview 5. „‟Ja, en hoe vrienden er tegen aan kijken dat weet ik, daar kan ik geen uitspraken over doen dat dat weet ik niet, daar heb ik het niet met ze over gehad‟‟. Interview 5. „‟Ja toevallig wel bij haar omdat ze aangaf dat haar ouders die zitten in het onderwijs, dus dat zal dan invloed hebben hoe je zelf omgaat met leren en leerprocessen en dat soort zaken‟‟. Interview 7. „‟Klikt het met het team en is thuis alles allemaal een beetje oké en rustig en kan ik daardoor een beetje tot leren komen. En daar heb je als ziekenhuis en als afdeling natuurlijk helemaal geen invloed op‟‟. Interview 9. Benodigde kennis “Want ook in zo‟n tweede jaar stage. Zegt de afdeling van nou je bent hier om te leren. Probeer je weg daarin te vinden en probeer duidelijk te maken naar de afdeling wat je wil gaan leren”. Interview 9. “Je hebt in je opleiding misschien in het eerste jaar alleen de basis gehad maar dat is natuurlijk heel summier en hier leg je natuurlijk ook meer linken. Dat je zegt; bij die patiënt doe je dat. Dat gaan ze even uitpluizen in de boeken van wat houdt het in. Dat je zo voor jezelf verdieping legt”. Interview 4. “Ik denk het wel de basis zorg en verpleegtechnische handelingen ja ze hoefde niet heel veel te halen had ze gezegd, waren een paar dingen. Ja, op zich is ze daar goed mee bezig geweest en heeft ze ook kunnen behalen”. Interview 6. „‟Qua niveau? Ja, dat vond ik wel ja. Jawel, ze waren wel voorbereid‟‟. Interview 10. „‟Ja ik heb zelf niet heel erg veel met haar, ik heb haar geloof ik 1 dag mee gehad en toen had ik wel zoiets; ze neemt wel initiatieven en ik heb wel het idee dat ze weet een beetje waar ze mee bezig is maar die tien weken nu komt natuurlijk wel ergens vandaan…dus op zich qua theoretische dingen denk ik wel het schrijven van een verpleegplan en dat soort opdrachten kwamen nu ook wel aan bod. Dus op zich is het wel goed denk ik dat je dat soort dingen gelijk in de praktijk meemaakt‟‟. Interview 2 ‘’Ja ze krijgen toch ook zo‟n zo‟n twee lijstjes mee ofzo van iets met infuus. Dat ze bepaalde handelingen ja, nou ja hij heeft hier ook wel handelingen gedaan hoor maar goed ja je gaat er eigenlijk wel een beetje van uit dat ze vrij blanco zijn. Dat ze weinig verpleegtechnische dingen, op dat gebied niet alles doen zeg maar dat ze kunnen en wat ze tegen komen en wat ze zien zitten‟‟. Interview 4. „‟Ja we hebben geprobeerd een stuk theoretische kennis te geven en een stuk praktijk kennis te geven. We hebben bijvoorbeeld een les klinisch redeneren er in‟‟. Interview 5.
44
„‟Dan waardeer je dat ook wel weer wat, maar goed, ja dat is algeheel van alle leerlingen, stagiaires zo van nou de theorie is gewoon een heleboel werk en ja verwachten ook wel wat hoor van de afdeling van; dat ze veel opschrijven veel terugkoppelen en ja. Dan komt de school nog met de opdrachten dus het is een hele kluif dat geef ik wel toe, maar ja je ontkomt er denk ik niet aan, en ik heb niet het idee dat ze over vraagt worden dat niet‟‟. Interview 6. „‟Ja je gaat natuurlijk vergelijken, stagiaires met stagiaires dat doe je nou eenmaal en je verwacht bij een tweede jaar niet, je verwachtingen liggen nog niet heel hoog. En dan verbaast het je dat iemand het zo makkelijk op pakt. Dus ik denk dat dat deels te maken heeft met haar kennis, en dat zag je bijvoorbeeld ook aan de manier waarop ze met patiënten sprak. Over ziektebeelden en over, over beleid wat we gingen doen met mensen. Dan kon je dat aan de manier waarop ze dat vertelde kon je al merken hoeveel kennis ze al over het specialisme had verzameld‟‟. Interview 7. Doorstroom mogelijkheden „‟Misschien heeft dat er ook wel mee te maken, dat zij nog op het mbo niveau functioneren. Dat zij natuurlijk ook zien op de afdeling, is dat als je hbo verpleegkundige of mbo verpleegkundige in de praktijk, vertaald dat zich niet, tenminste niet op de verpleegafdeling. Dus dat krijgen ze wel mee‟‟. Interview 10 „‟Ze weten nog niet exact welke vervolg opleidingen er allemaal zijn en hoe het allemaal in z'n werk gaat. Maar ze weten dat er verpleegkundige vervolgopleidingen zijn‟‟. Interview 5. „‟Maar zij moest toen de keuze maken van ga ik nu de mbo-v doen of ga ik de hbo-v doen, zij is daar heel bewust mee bezig geweest met wat zijn de mogelijkheden en hoe kom ik de zorg in en via welke wegen? Dus ik denk dat zij op dat gebied wel goed georiënteerd is‟‟. Interview 7. „‟Er komt zoveel op ze af. Ik denk niet dat ze daar nu al over nadenken ik denk dat eerder in het derde jaar komt als je als je langere tijd hier zit. En dan, ja dat als de rest allemaal een beetje geland is en dan, zeg maar heel veel nieuwe dingen nu‟‟. Interview 8. Leeftijd „‟Je komt in een hele nieuwe groep, daar moet je je staande zien te houden als een heel jong persoon, het is je eerste kennismaking‟‟. Interview 10 „‟En dat is ook natuurlijk hartstikke moeilijk voor een zeventien jarige die net op een verpleegafdeling komt‟‟. Interview 9. „‟Je moet steeds weer terug gaan naar dat uitgangspunt wat mij betreft. Het zijn mensen van 16 en 17 die hebben geen idee, die kijken naar Grey‟s Anatomy en denken dat dat de realiteit is‟‟. Interview 3. „‟En wat ik wel graag, als ik dat mag zeggen en graag zou willen is toch voor de afdeling en voor de begeleiders is het volgens mij wel enorm belangrijk om ook al die typische persoonlijkheidskenmerken van een student of een groep studenten van die leeftijd, die zou men moeten herkennen‟‟. Interview 3. „‟Ja, dat kan je ook niet verwachten van een tweede jaar‟‟. Interview 4. „‟En dan ben je jong. En dan kom je in een team waar iedereen veel meer weet dan jij. En dan moet jij even zeggen wat je wilt gaan leren ja gekke Gerrit‟‟. Interview 5. „‟Het is heel afhankelijk van individu natuurlijk maar goed op zich, ik vind tot nu toe de leeftijd geen belemmering dat ze zo jong de praktijk in gaan‟‟. Interview 6. „‟Dus heel erg het initiatief nemen in. Dit moet ik behalen dus, zorg dat dat bij mij terecht komt. Waar sommige leerlingen ook wel moeite mee hebben, en zeker als ze nog maar kort ergens zijn. Om zo voor zichzelf op te komen. Ja, dat is niet altijd even makkelijk‟‟. Interview 7.
45
„‟Ze had zich daar ja heel veel van voorgesteld, het is natuurlijk een jong meisje. Ze was zeventien en die dacht echt van nou, hier liggen zoveel hele zieke mensen dus dat, ja ik vraag me af of dat, dat ze daar niet een beetje naar moeten kijken voor de eerste stage‟‟. Interview 8. Niveau van de opleiding „‟Ik denk dat zij wel een beeld heeft van, of dat iets voor haar is, zeg maar. Ik vind het heel moeilijk om in te schatten‟‟. Interview 2. „‟Ze weten natuurlijk wat het doel is. En dat komt natuurlijk redelijk in overeen met wat ze aan het eind van de opleiding, welk niveau ze moeten behalen. Dus wat dat betreft kunnen ze wel, hebben ze wel een beter beeld al aan het einde van het tweede jaar waar ze naar toe moeten werken‟‟. Interview 9. „‟Maar dat is de gemiddelde student het is toch heel moeilijk te bevatten. En als je zou vragen nou goed wat moet je nou eigenlijk dan straks aan het einde van zo‟n opleiding, wat moet ik nou eigenlijk allemaal kunnen dan….? Dan krijg je toch wel allemaal hele vage antwoorden‟‟. Interview 3. „‟Nou dat kan ik niet goed beoordelen ik was niet zijn begeleider zelf. Ik weet niet of hij inzichtelijk had in hoeverre straks meer van hem verwacht wordt zeg maar, maar hij wist wel prima wat hij nu mocht en kon en wat hij graag wou. Dus voor deze periode was het was het prima! Interview 4. „‟Maar zij moest toen de keuze maken van ga ik nu de mbo-v doen of ga ik de hbo-v doen, zij is daar heel bewust mee bezig geweest met wat zijn de mogelijkheden en hoe kom ik de zorg in en via welke wegen? Dus ik denk dat zij op dat gebied wel, goed georiënteerd is‟‟. Interview 6. Onderwijstraject „‟Dat zijn trajecten die wij hebben ingezet naar aanleiding van klachten of opmerkingen of uitval dus zo reageren mensen zeg maar op wat er eigenlijk gebeurd vanuit de praktijk in overleg met de school wat mogelijk is‟‟. Interview 1. „‟Maar of mensen de studenten de werkdruk aankunnen van het werken leren tegelijk die combinatie dus opdrachten en werk combineren of ze dat gaan lukken‟‟. Interview 2. „‟Omdat ze al even tien weekjes gekeken hebben naar, wat wordt er van een verpleegkundige verwacht op een verpleeg afdeling‟‟. Interview 9. ‘’Er is 1 punt een beetje wel ook speelt dat is, dat is het UMCG traject, daar hebben ze zich voor aangemeld, gewikt en gewogen ze komen er in, ze hebben een snuffelstage gehad, en dan is het op een gegeven moment daar dat ze de stage in gaan. En, als het allemaal goed gaat dan krijg je een speed date, en als het goed gaat dan ga je daarin. Dan mag je verder‟‟. Interview 3. „‟Voor die mensen geld wel het is wel een tweede jaar stage geweest. En dat moet ook als zodanig gewaardeerd worden. En dan denk ik dat er een soort en met verschil is hoe je dat op zo‟n afdeling van welke zwaarte dan ook maar, dan een reguliere tweede jaar stage. Daar moeten we nog wel wat afstemming bij zoeken vind ik zelf‟‟. Interview 3. „‟Ja, zeer zeker zit daar profijt in als je naar zoals we ### hebben gehad dat ze eerst hier nu geweest is. Dat stroomt veel sneller in. He, je hebt niet eerst die zoveel weken inwerk of hoeveel weken ben je kwijt je komt toch al gauw twee weken kwijt om eerst eens een beetje in de gaten te krijgen hoe alles reilt en zeilt‟‟. Interview 4. „‟Maar nu komen ze al echt in het tweede jaar dat ze tien weken hier rond lopen dus we merken dit jaar met name ook, ook omdat ze mij veel zien bij de lessen dat ze heel snel even komen als er wat is. en dat stimuleren wij alleen maar‟‟. Interview 5 „‟We weten wel dat ze specifiek naar het Alfa gaan, omdat het Alfa dit traject heeft met ons‟‟. Interview 5. „‟Omdat je natuurlijk nog heel vroeg in je opleiding bent, en nu al moet leren hoe leer ik eigenlijk? En hoe werkt dat allemaal? En dat dan in je tweede jaar als je nu al door heb ik kan het helemaal niet of het is helemaal niks voor mij, dan weet je in je tweede jaar in ieder geval al misschien moet ik iets
46
anders gaan doen. Of juist ik ben hier hartstikke goed in. En anders was dat pas een jaar later. En… ja dan leer je het natuurlijk ook wel‟‟. Interview 7. „‟Ik denk dat het wel goed is om ze dadelijk in het tweede jaar al tien weken stage te lopen. Ja acht weken stage lopen, twee schoolweken dat ze gewoon wat meer voorbereid zijn op het derde jaar. Zeker‟‟. Interview 8. „‟Het viel wel mee, maar ze is nu wel, ze was wel na deze stage aan het twijfelen of dat ze wel op deze manier of dat ze wel dadelijk het werk leer traject of dat ze dat door wilde zetten. Of dat ze toch niet gewoon volledig als stagiaire ingepland wilde worden in het derde jaar‟‟. Interview 8. Soorten opleidingen „‟Een verpleegkundige uit de kinderkliniek een les laten geven, we hebben mensen uit het thoraxcentrum een les laten geven, mensen vanuit de chirurgie, mensen vanuit de interne. We hebben dus wel heel bewust mensen uit alle velden altijd iemand een les laten geven‟‟. Interview 5. „‟Ze weten nog niet exact welke vervolg opleidingen er allemaal zijn en hoe het allemaal in z‟n werk gaat. Maar ze weten dat er verpleegkundige vervolgopleidingen zijn‟‟. Interview 5. Stages „‟Stage lopen is natuurlijk heel vermoeiend. Dat is gewoon, ja, dat moet je niet onderschatten zeg ik altijd‟‟. Interview 10. „‟En wat de anderen doen, dat willen zij ook doen en zo zijn ze ook een beetje in stages opgevoed. Je moet niet vergeten dat de stages hiervoor veelal was van doe maar wat ik doe, en doe het maar op die manier dan is het goed! En dat zit er in. En in een keer kom je daar dus op een andere afdeling en daar wordt niet gezegd doe maar wat ik doe dan is het altijd goed, maar er wordt gezegd; ja, wat wil je nu gaan doen en hoe ga, denk je dat aan te pakken‟‟? Interview 3. ‘’Maar onze ervaring is tot dusver denk ik wel dat het een bijdrage levert‟‟. Interview 5. „‟Misschien nu de stage in het tweede jaar langer duurt, van vier naar tien weken, dat scheelt ook al dat volgend jaar blijkt dat heeft wel zoden aan de dijk gezet‟‟. Interview 6. „‟Nou ja achteraf viel het haar wel mee maar, maar voordat ze aan haar stage moest beginnen dacht ze echt van jeminee. Moet ik daar nou tussen wassen zo van, ja ze zag er wel ze zag er tegen op‟‟. Interview 8. Toekomstperspectief ‘’Een vooruitblik naar de verdere toekomst. Mwaw is nog niet echt aanwezig‟‟. Interview 3. „‟Nou dat kan ik niet goed beoordelen ik was niet zijn begeleider zelf‟‟. Interview 4. „‟Dat durf ik niet met zekerheid te zeggen. Maar ik verwacht van wel‟‟. Interview 5. Topic Eigen leerproces. Subtopic integratie theorie praktijk. “Want vaak is er kritiek van studenten zijn er wel of ze hebben te zeggen dat ze heel veel theorie niet eens gehad hebben. Dan checken wij dat op school van jawel want in het eerste en tweede jaar hebben ze dit gehad, dat gehad dat gehad, maar op één of andere manier beklijft die theorie niet. Als ze dan in de praktijk komen dan is het net alsof er een waas voor iemands ogen ontstaan zo van ja ik weet echt niet meer waar het over ging”. Interview 1. “Ik denk niet dat het teveel is, maar ik denk dat dat ook weer bij ons zou liggen. Dat je eigenlijk dit soort stagiaires één dag in de week, van die vier dagen tegen moet zeggen, hier is de computer, daar kan je zitten, ga dat doen. Persoonlijk denk ik dat het zo zou moeten”. Interview 10. “Nou, dat was bij haar niet zo. Nee, maar ik herken het wel van andere studenten”. Interview 2
47
“Nee, het is meer; de opdrachten waren haar wel duidelijk. Maar op een gegeven moment moeten die opdrachten natuurlijk vorm krijgen op de afdeling en hoe dat, in die vorm giet, dat is voor heel veel studenten en leerlingen lastig. En helemaal natuurlijk als je als tweede jaar hier op een verpleegafdeling moet werken in het algemeen ziekenhuis komt”. Interview 9. “Dat is altijd lastig. Kijk het voordeel van dit traject zou kunnen zijn is dat ze er al een keer tegen aan zijn gelopen”. Interview 9. “Maar het bewaken en het kunnen omzetten in actie, dat is heel lastig”. Interview 3. “Ja, over het algemeen weet je als je de opleiding doet, en de BBL werken leren is natuurlijk helemaal pittig. Ja, je moet veel tijd investeren in je opleiding. En iedereen heeft dan moeite met de opdrach ten. Iedereen is lekker aan het werk en dat is allemaal prima maar goed dan komt het theoretische gedeelte, hangt er altijd wat bij en ja, dat vinden de meeste natuurlijk minder interessant en het moet wel gebeuren”. Interview 6. “Dan waardeer je dat ook wel weer wat, maar goed. Ja, dat is algeheel van alle leerlingen, stagiaires zo van nou de theorie is gewoon een heleboel werk. Ja, verwachten ook wel wat hoor, van de afdeling van dat ze veel opschrijven veel terugkoppelen. En ja, dan komt de school nog met de opdrachten dus het is een hele kluif dat geef ik wel toe, maar ja, je ontkomt er denk ik niet aan” Interview 6. “We hebben het nu voornamelijk over tweede jaar gehad. Derde jaar, dan merk je toch, er blijft een gat zitten tussen leren of werken en theorie. Dat blijft moeilijk om op te pikken. Klagen de stagiaires zelf ook over. En ja, zitten daar zelf wel mee te worstelen. Interview 6. Misschien nu de stage in het tweede jaar langer duurt, van vier naar tien weken, dat scheelt ook al. Dat volgend jaar blijkt dat heeft wel zoden aan de dijk gezet maar voor de derde jaar nu blijft het gewoon wel lastig”. Interview 6 “Hoe kom ik voor mijzelf op en hoe integreer ik die opdrachten in de praktijk. Dat is voor sommige mensen heel moeilijk en ik denk dat in die tien weken in het tweede jaar, al een heleboel inzicht brengen in wat voor type leerling je bent”. Interview 7 “Ja, ja, dat vond ik ook heel opvallend omdat je bij jonge leerlingen maar vooral ook bij MBO-V leerlingen, zie je heel vaak dat ze moeite hebben met het integreren van de schoolopdrachten en dingen die ze van school moeten kunnen. Met de praktijk. Vaak wordt het gezien als twee lossen delen”. Interview 7. “Best wel wat studiebelasting wat ze hadden voor deze stage, heel veel opdrachten maken dus ja dat ervaarde ze wel als, als zwaar”. Interview 8 Subtopic reflecteren en feedback “De praktijk moet uitspraak doen over ga je verder met deze leerling de komende periode betekent dat ze in het volgende jaar ook daadwerkelijk komen. Een heel jaar en dat gaat dus gebeuren middels zo‟n invulformulier waarin ze verslag doen met een aantal standaard vragen erin hoe ze tegen de leerling aankijken, de leerling zelf moet dan ook met een soort reflectie komen op hun stage”. Interview 1. “Nou ze vraagt dan wel om feedback en ze heeft een dag met mij meegelopen en dat vraagt ze dan wel aan het einde van de dag” Interview 2. “Reflecteren moet je ook leren en in stages van wat verwachten ze nou eigenlijk van mij en, ik merk wel dat ze dat nog wel moeilijk vinden”. Interview 9. “Maar dat, ja dat reflecteren omdat je het moet doen heb je natuurlijk wel een voorsprong”. Interview 9. “Maar die afstand, die stap nemen om een vraag te stellen, die is immens groot. En daar zitten allerlei blokkades waar die student mee bezig is. Zodat hij geen vragen gaat stellen. En als hij dat niet weet
48
dat die blokkades daar onderliggen dat is heel makkelijk; ja, maar je mag me altijd vragen. Oprecht gemeend! Heel vriendelijk en betrokken. Als je die afstand, die problemen niet kent als begeleider, en de student stelt geen vragen dan hoeft het maar een paar dagen te duren, en dan is het van; nou ze vraagt nooit wat. En dan lijkt het al heel snel dat de rollen omgedraaid zijn dat het leerproces bij de begeleider ligt en niet bij de student”. Interview 3. “Denk dat het alleen een voordeel heeft dat ze in het tweede jaar gelijk ook al even doen, dus dat je daarmee leert werken zeg maar, want dat is natuurlijk voor hun ook nieuw. Het feedback vragen. Dus ik geloof wel dat dat een positieve uitwerking kan hebben”. Interview 4. “Ze moeten per dag, ze krijgen een heel portfolio vanuit school en daar zit een dag reflectieformulier in. En die moeten ze per dag met een werkbegeleider invullen”. Interview 5. “Maar goed misschien was het ook wel handig als de afdeling zelf al heel goed weet. Dit was natuurlijk een eerste nieuwe lichting, dus dat is eerst een beetje ook voor de begeleiders aftasten, voor mij ook”. Interview 6. “Ik geloof dat dat wel gedaan is. En dat zij met tussenevaluatiegesprekken sowieso op die manier met elkaar hebben gezeten. Maar ook andersom wel volgens mij heeft zij ook met haar begeleiders over hun begeleiding gesproken”. Interview 7. “Ik vond dat deze stagiair meer, meer reflecteerde en meer aan zelfreflectie deed. Ja, maar ik zag wel duidelijk verschil ja”. Interview 8. Subtopic persoonlijke leerdoelen. “Maar wat ik hoor van de praktijkdocent is dat ze heel erg gefocust zijn, en weten waar ze het voor doen. En zeer gemotiveerd zijn. Ik heb wel het idee dat daar wel een stuk vooruitgang in zit”. Interview 1. “Dat weet ik niet, daar kan ik niets over zeggen. Ik heb haar eigen leerdoelen niet gezien dus”. Interview 2. “Ik heb dus toevallig gister een evaluatie gehad met een tweede jaar, en die vertelde ook zo halverwege de stage; nou was ik nog niet zo ver met de opdrachten toen ben ik toch maar eens even met mijn begeleiders gaan zitten hoe ik dat nou het beste moet aanpakken. En heeft ze daar alvast tips in gekregen en dat kan ze zeker meenemen naar volgend jaar”. Interview 9. “En hoe bewaak je je leerproces en wat regel je met mij om je afspraken te maken. Ontstellend moeilijk. En sommigen hebben zich daar echt heel goed keurig netjes aangehouden. Anderen hebben daar wat moeite mee”. Interview 3. “Maar dat wisselt wel enorm. Er zijn mensen die toch ook wel weer in hun valkuil gevallen van; ik vooral goed mijn best doen, leuk lief en aardig meewerken met anderen en alles doen en zo. Zonder dat ze dat leerproces ook maar één moment hebben bekeken”. Interview 3. “Daar zijn ze heel bewust mee bezig. Ook de persoonlijke leerdoelen maar ook de gewone leerdoelen. Ze zijn elke dag begonnen met het formuleren van leerdoelen. Wat wil je leren vandaag?”. Interview 5. “Weet je wanneer wij ze al een klein beetje kunnen voorbereiden ook al is het maar een heel klein puntje wat je wilt leren. Ik wil leren kijken hoe jij een anamnese gesprek voert. Is ook een leerdoel. Op die manier zijn wij heel erg met ze bezig geweest. Interview 5. “Ja, op zich, volgens mij had zij niet zo heel veel persoonlijke leerdoelen. En ik denk als wij er tegen aan kijken van; nou ga zo door en zo van inzet was goed, correct, leergierig, dus op zich echt persoonlijke leerdoelen bij mijn weten waren er niet zo heel veel en wat ze dan zelf eventueel aan gaf zou ze meenemen”. Interview 6. “En dan zie je bij haar dat ze heel erg het initiatief neemt om te zorgen dat het fraxiparine toedienen dat dat bij haar gaat horen dus dat ze dat aan haar collega‟s gaat vertellen; ik wil daarmee bezig. Dat
49
ze dat overal opschrijft dat mensen weten die moeten we daarvoor vragen want die wil met fraxiparine bezig”. Interview 7. “Dus heel erg het initiatief nemen in. Dit moet ik behalen dus, zorg dat dat bij mij terecht komt. Waar sommige leerlingen ook wel moeite mee hebben, en zeker als ze nog maar kort ergens zijn. Om zo voor zichzelf op te komen. Ja, dat is niet altijd even makkelijk”. Interview 7. “Het was haar volgens mij ook niet helemaal duidelijk want, ja ze had echt meest gekke dingen wat ik mij nog kan herinneren opgeschreven waar niet heel duidelijk zeg maar hier op de afdeling gericht of deze stage gericht”. Interview 8. “En ook de leerpuntjes die ze tussendoor nog gekregen heeft daar deed ze ook echt wat mee want ze was wel, ze wilde wel heel graag verder en, ze zag ook wel in dat het gewoon belangrijk was”. Interview 8. Subtopic competentie ontwikkeling. “Maar het wordt wel degelijk ook door de school heel serieus opgepakt en daar moet ook zeker voldoende zijn. Maar het matched heel goed met wat de school eist. Want daar is met de school ook goed naar gekeken hoe kunnen we dit met elkaar afstemmen, is dit onze functieprofiel dit zijn competenties die jullie aanleren hoe kunnen we dat dan in die jaren op elkaar afstemmen”. Interview 1. “Ik denk sowieso dat de link theorie praktijk dat dat gewoon heel belangrijk is. En een bijdrage heeft aan de ontwikkeling. Maakt dingen makkelijker voor hun”. Interview 10. “Het verpleegkundige zijn en het hoe kan ik er het beste mee aan de slag. Ik denk dat dat zeker een voorsprong heeft”. Interview 2. “En op zich vinden ze het natuurlijk fijn om dingen zelf te doen en, dus binnen de kaders worden ze daar ook wel vrij in gelaten”. Interview 9. “En de uitdaging kan soms zijn gewoon een vier persoonszaal oplopen waar patiënten liggen. Dat hebben ze nog nooit eerder gedaan, kom je aanlopen in een wit pak. Als je dat zeer beschermd kan je dat ook niet ontwikkelen. Toe maar, ga nou maar heen, ga maar wat doen en zo. Dat hebben een aantal mensen duidelijk ervaren”. Interview 3. “Ja! Nou ja dat heb ik niet gezien maar terug gehoord van de begeleiders inderdaad”. Interview 4. “Aantal gedragscriteria die in de vorm van competenties omschreven zijn. Ja, daar kijken wij naar met name ben je leerbaar? Ben je assertief? En dat soort punten”. Interview 5. “Je hoeft niet perse perfect te zijn in je tweede jaar. Maar je moet wel een groei kunnen laten zien”. Interview 5. “Ja, daar was zij wel mee bezig, alhoewel dat, ja, weet je er wordt zoveel in een korte tijd gepropt, ze had veel opdrachten en inderdaad dat soort dingen. Ja, je kijkt mee en ze doen het ook wel maar ik denk dat dat in het derde jaar meer eruit komt”. Interview 8. Subtopic bewijsmateriaal. “Ik moet zeggen, dat weet ik eigenlijk niet zo goed of ze dat doen. Want dat is een beetje tussen haar en de werkbegeleider dus ik heb geen idee hoe sterk ze daar mee bezig is”. Interview 2. “En natuurlijk is het nog hartstikke moeilijk voor een tweede jaars maar die begint al wel met een eerste aanzet van; hoe maak ik dat leerproces nou eigenlijk inzichtelijk”. Interview 9. “En het leerproces wel dan niet in de gaten houden. Is een aantal malen gebeurd. Maar er zijn ook mensen die keurig netjes vanaf het allereerste begin al ook daadwerkelijk met hun leerproces aan de gang zijn gegaan. Die mooi op tijd klaar waren. Die het allemaal heel goed hebben uitgestippeld. En die hebben daarin echt een enorme winst mee gemaakt, voor zeg maar wat hierna komt”. Interview 3.
50
“Dat komt bijna op elke afdeling voor dus en dat moesten ze dus elke week zo‟n handeling uitvoeren”. Interview 5. “Denk het wel. Dat neem je alleen maar weer mee de komende jaren en als je dat nog in het derde jaar of misschien zelfs als het een beetje tegenzit in het vierde jaar nog veel aan moet werken dan denk ik ook; begin maar in het tweede jaar er vast mee want dan wordt het in het derde en vierde jaar alleen maar makkelijker om mee te nemen”. Interview 6. “Ja handtekening van ons, ze had een lijst met voorbehouden handelingen die ze wel al mocht doen. En eerst keek ze een paar keer mee en dan deed ze het onder begeleiding en uiteindelijk mocht ze het zelfstandig doen. Ze kreeg eerst een krabbeltje zeg maar dat dat goed was en dan mocht ze het zelfstandig doen”. Interview 8. Subtopic persoonsafhankelijk. “Dus ik denk dat je met dit traject, zul je hopelijk een iets hoger slagingspercentage behalen. Maar zoveel is ook afhankelijk van; heb ik gewoon leuke werkbegeleiders , klikt het met het team en is thuis alles allemaal een beetje oké en rustig en kan ik daardoor een beetje tot leren komen. En daar heb je als ziekenhuis en als afdeling natuurlijk helemaal geen invloed op”. Interview 9. “Dan is men daarmee bezig en dan moet je vragen stellen maar je begrijpt niet goed wat daar is dus om dan een vraag te stellen dat is natuurlijk, dan heb ik het nog niet eens over allerlei persoonlijke belemmeringen. Assertiviteit en dat soort dingen”. Interview 3. “En het is heel erg wisselend, hoe dat loopt en er zijn echt een aantal die hebben er goed over na gedacht, en die hebben ook al wel een keuze gemaakt. Er zijn ook mensen waar dat eigenlijk nauwelijks aan de orde is gekomen. Die nog veel meer bezig waren met ik moet allerlei dingen doen”. Interview 3. “Ja, het voorbeeld van de eerste die we hadden ja, die had een hele verkeerde houding. Zowel de eerste periode als de tweede periode, dus die heeft daar niet echt van geleerd. Ja en dat is ook weer persoonsgebonden. Hoe snel je het in de vingers hebt en hoe snel je het oppakt”. Interview 4. “Ja dat zit een heel stuk in haar zelf. Ja, ja, ik denk dat dat het grootste gedeelte is en natuurlijk het traject zal daar ook een bijdrage/aandeel in hebben. Maar ik weet niet of dat met alle stagiaires zo zou gaan”. Interview 6. “Ik concludeer meteen, dat zit natuurlijk misschien ook iets in haar maar dat is wel, ze is een hele goeie, dus in hoeverre dat alleen maar komt van het traject waar ze in zit weet ik niet maar wij hebben van haar een hele goede indruk gekregen”. Interview 7. “Ja nogmaals het kan natuurlijk per persoon verschillen. Maar ja, ik vond haar bewuster met de stage bezig zo van ja, dit hier kom je nu, en ik heb zoveel weken en dit wil ik einde deze weken behalen”. Interview 8. Topic Interactie Communicatie “Nee in principe niet, de docent komt wel op de afdeling langs, maar die spreekt dan rechtstreeks met leerlingen en werkbegeleiders”. Interview 1. “Verder denk ik van ja weet je, als je ook met alle regieverpleegkundigen ook steeds overleggen dan met a) is allemaal hele onregelmatige diensten of weet ik veel allemaal, en dan gaat het over heel veel schijven. En ik denk niet dat dat handig is. Het mooie is dat ### en ### ook daarbij betrokken zijn die kennen de regies allemaal prima. En zo via komt het dan ook weer bij mij terecht. Ik denk dat dat heel goed loopt”. Interview 3 “Dat loopt veel korter we hebben ook veelvuldig overleg gehad tussendoor over bepaalde studenten maar ook wel over algemene regelzaken dus die lijnen zijn heel kort. En zowel ## als ### maar ik zelf
51
ook heel gemakkelijk te bereiken ben, en een vraag en heel snel antwoord. Dus dat loopt heel prettig”. Interview 3. “Met regieverpleegkundigen van de afdelingen heb ik eigenlijk nauwelijks contact gehad. Wel natuurlijk met de mensen die bij de evaluaties erbij zaten. Maar dat is dan toch altijd kortdurend en de student staat zelf centraal”. Interview 3. “Je kan altijd tussendoor, ja je hebt wel eens mailcontact met hun als je vragen hebt als je dingen met een opleiding en met leerdoelen dat je denkt van: ik snap er weer niks van, dat is weer veranderd of…. Dan kun je hun altijd even aanschieten”. Interview 4. “Nee het overleg met de regieverpleegkundige is altijd al goed geweest. heel kort lijntje”. Interview 5. “Ja, heb ik ook niet zo heel contact mee. Via de mail, er zijn af en toe bijeenkomsten maar ja dan kan ik ook niet altijd dus dat is ook erg summier moet ik zeggen”. Interview 6. “Ja een kortere lijn. En de praktijkdocent heeft ook minder afdelingen. ### en ### doen het natuurlijk het hele UMCG. En ## is centraal, bepaalde afdelingen doet hij. Dus ja, die lijn is gewoon veel korter, dat is veel handiger”. Interview 6. “Nee ik heb niet het idee dat bijvoorbeeld dat ze veel meer langskomen of vragen stellen of, nee ik heb niet het idee dat die invloed groter is. of dat het heel veel verschil maakt”. Interview 7. “Dat contact was prima. Want ik heb hem inderdaad in de afgelopen weken ook al wel een aantal keren gezien, ook bij de andere stagiaire maar nee dat verloopt prima dat was ook wel goed… en hij vat ook heel goed samen wat de leerpunten waren die wij bedoelden en hoe dat er uit moest zien. Ja, ja dat was prima”. Interview 8. “Het contact is hetzelfde gebleven ja hoor, ja”. Interview 9. “Nou ze zijn laagdrempelig bereikbaar. En er komt regelmatig ook iemand van het wenckenbach om mij weer te coachen zeg maar”. Interview 9. “Nou je hebt natuurlijk contact in het tweede jaar al. Dat is wat er veranderd is. De inhoud van de evaluatie gesprekken zijn niet veel anders als in het tweede of een derde jaar. Maar je hebt gewoon al contact”. Interview 9. “En dan is het wel zo dat je naar de werkbegeleiders toe heel consequent moet zijn van wat mogen ze wel en niet in het tweede jaar en in het derde”. Interview 10. Samenwerking “Maar het is een bestaand traject. En het is een bestaande samenwerking, die was er al en die is er al”. Interview 1. “Bij hun gaat het sec om de coördinatie. Zij krijgen van ons de stage planning, ze krijgen van ons een leerling planning en die verdelen zij dan weer over de afdeling onder de werkbegeleiders. Zij sturen werkbegeleiders aan en daar waar ondersteuning nodig is springt één van onze praktijkdocenten daarbij, en bij onze leerling komen ze ook gewoon bij ons op bezoek. De praktijkdocenten, en zijn ook bij gesprekken aanwezig daar waar nodig”.Interview 1. “En daarbij die gesprekken doen ### en ik ook mee. De praktijkdocent en er zit iemand van de school bij, dan is dat eigenlijk de soort beoordeling en dan hebben we ook het verslag van de afdeling erbij”. Interview 1. “Nee dat vindt ik prettig want die mensen, voor mij heb ik daar meer contact mee zeg maar. Je hebt daar bijeenkomsten mee, de stap is wat makkelijker te zetten. Als je daar advies nodig hebt. Ik vind dat prettiger, en kijk als er nou echt problemen uit voorkomen dan adviseren zij ons ook van nou neem contact op met school of ga dit of ga dat. Dus komen zij ook in een traject zeg maar. Ik vind dat juist fijn dat het, dat er nog wat tussenzit”. Interview 4.
52
“Ik vind dat we de samenwerking in de praktijk en de school vind ik minimaal. Het is twee keer een gesprek, dus dat vind ik wel jammer, maar ze willen niet… maar de samenwerking met het Wenckenbach is altijd goed”. Interview 10. “Nou ze zijn laagdrempelig bereikbaar. En er komt regelmatig ook iemand van het Wenckenbach om mij weer te coachen zeg maar”. interview 9. “Ja weet je, ik werk niet zo heel veel met de school samen. Ja die komen natuurlijk wel met de evaluaties maar verder gaat het heel gauw via het Wenckenbach hier”. Interview 4. “Nee daar merk ik geen verschil tussen”. Interview 6. “En ja als ik er ben dan ga ik erbij zitten maar goed ik heb niet heel veel contact met ze met de docenten hoor. Dat en zeker met dit nieuwe model meer nee zeker niet”. Interview 6. “Het is niet anders, het was altijd al een, nou intensief is misschien overdreven maar wel een frequent en laagdrempelig. Dat was het sowieso al dus het is niet veranderd door dit traject”. Interview 7. “Maar het maakt wel dat het wel een prettige samenwerking blijft. Je hebt een korte lijn”. Interview 7. “Nou die is natuurlijk automatisch intensiever omdat het maar kort is dus je moet tussenevaluaties meteen na een paar weken. Dus ja dat contact is sneller dus dan zou je ook sneller tot bepaalde conclusies kunnen komen samen met school. Als je na vijf weken al weet, het gaat wel heel erg moeizaam, dan weet je na vijf weken ook al wel hoe de rest van de opleiding zo‟n beetje zal gaan verlopen”. Interview 7. “Ik denk dat dat gewoon hetzelfde is gebleven. Wat normaliter gewoon, want we hebben ook andere stagiaires begeleid nou dat gaat gewoon ook goed”. Interview 8. Wisselwerking “Problemen die we tegen komen of les uitval wat teveel gebeurd of dat er , daar opmerkingen over hebben, nou dat bespreken of we daar dan met een paar oplossingen kunnen bedenken”. Interview 1. “Kijk wij zijn als regieverpleegkundigen vaak op zaal natuurlijk of ingepland en niet echt overgeplant dus je hebt heel weinig tijd om dat soort dingen… nou ja het zijn vaak lange middagen die je dan kwijt, weg bent van de afdeling en dan. Nou ja dat is dan op zich voor ons, nou ja wel vaak lastig”. Interview 2. “Als je het nu vergelijkt, maar dat is ook met een aantal jaren geleden dan kreeg je gewoon van elke opleiding bijvoorbeeld standaard een boekwerk waar competenties, wat daar allemaal in stonden en dat soort dingen. Maar nu krijg je gewoon een mailtje en daar staan alle dingen in en je zoekt het maar uit,… maar dat zijn van die dingen die nodigen niet echt uit om nou laten we zeggen; laten we dat boekwerk eens gaan kopiëren”! Interview 2. “Als ik ze echt nodig heb dan weet ik ze te vinden en andersom ook en ze lichten mij in over de stagiaires als er dingen veranderd zijn. Dan krijg ik daar ook via de email bericht over”. Interview 9. “Met name de docenten van het Wenckenbach instituut heb ik hele korte lijntjes”. Interview 3. “Heel kort lijntje ook! Loopt altijd erg lekker. Dat is ook altijd zo geweest voor dit model hoor”. Interview 5 “Dus de band tussen de praktijkdocenten en de leerlingen en stagiaires die is daar wel door verbeterd, dat ze al in het tweede jaar…”. Interview 5. “Een verandering? Nou ja door de intensiviteit misschien”. Interview 7.
53
Topic Generaliseerbaarheid van het onderzoek Eerste groep “Ja eerste lichting, dus dat is voor iedereen en voor ons ook nog een beetje zoeken van nou ja wat kan je nou verwachten en wat niet”. Interview 2. “Dat geldt natuurlijk ook wel voor andere stagiaires. Dat is ook allemaal nog vrij nieuw. We hebben er natuurlijk nog maar 1 gehad”. Interview 4 “Het is al wel erg vroeg om dat na één groepje al te zeggen hoor je kunt het niet generaliseren”. Interview 5. “Ja dat zal je toch van een aantal jaren van een aantal groepen moeten bekijken voordat dat echt eruit komt maar ik denk wel dat het heel goed is”. Interview 8. Uitval “Kijk de reden dat er een heleboel mensen uitstroomden was, dat ze gewoon geen idee hadden volgens mij wat het ziekenhuis…wat het werken in het ziekenhuis in hield. dus dat heb je denk ik met dit traject wel een stuk eerder ingedamd”. Interview 2. “We hadden uitval, tenminste de huidige vierde jaars studeren af met een clubje van vier. En omgerekend een uitval van 66 procent. we hebben nou uitval in het derde jaar, dan vallen ze meestal uit, van achtentwintig procent. Dus het lijkt wel zijn vruchten af te werpen. dat mag je nog niet generaliseren, maar het is wel hoopgevend”. Interview 5. “We zijn met dit model heel erg bezig nog in de opbouw we hebben gemerkt er is uitval, wat gaan we daaraan doen. Nou ja dan begin je ergens, en het zal vast wel bijgespijkerd worden, bijgesteld gaan worden. Dat soort dingen dus dit is niet het AGZ model maar dit is denk ik de eerste opzet voor het model om uitval te beperken”. Interview 5 “Dat is natuurlijk ook de reden waarom, of wordt gedacht dat dat de reden waarom derde jaars zoveel uitvielen omdat ze er dan achter kwamen; dit is helemaal mijn ding niet”. Interview 7. “Ik denk dat de uitval een stuk zal verminderen ook. Want dat was volgens mij ook wat er toen ook zoveel uitval was”. Interview 8. “Want je kunt geen traject verzinnen waarbij je, nou ja honderd procent slagingskans hebt dus ik denk dat je met dit traject, zul je hopelijk een iets hoger slagingspercentage behalen”. Interview 9.
54