Burgerlijk procesrecht
1829
Kroniek van het burgerlijk procesrecht Marc Ynzonides en Margriet de Boer1
Het burgerlijk procesrecht was het afgelopen jaar een rustig bezit. Die constatering staat evenwel in schril contrast met wat ons te wachten staat. Aangezien de voorjaarskroniek Rechtspleging is vervallen, wordt dat onderwerp in deze kroniek meegenomen. Daarnaast worden vanzelfsprekend de ontwikkelingen in rechtspraak en literatuur aangestipt ‘die u niet gemist mag hebben’.
Algemene ontwikkelingen KEI De belangrijkste ontwikkeling op het terrein van het burgerlijk procesrecht is nog steeds gelegen in de plannen in het kader van het project KEI.2 Voor zover het de civiele rechtspraak betreft, zien die plannen op digitalisering van de procesgang en uniformering van de rechtsingang. In dit laatste zien wij nog steeds weinig heil. Het is wat ons betreft een illusie om te denken dat schrapping van het onderscheid tussen de dagvaarding en het verzoekschrift terwijl na indiening de procedures toch weer ieder deels de eigen weg vervolgen, het procederen er makkelijker op gaat maken. Wij voorzien dat de rechtspraktijk grote moeite zal ondervinden om zich hieraan aan te passen, zodat zeker in het begin veel mis zal gaan, met veel nodeloze louter procesrechtelijke jurisprudentie tot gevolg. Digitalisering van de procesgang valt uiteraard alleen maar toe te juichen. Maar daarvoor geldt op basis van de resultaten van overheidsautomatiseringsprojecten uit het recente verleden: eerst zien en dan pas geloven. Kortom, men kan zich afvragen of alle tijd en aandacht die dit alles vergt, niet beter zou kunnen worden besteed aan de verdere optimalisering van de bestaande procesgang. Naar verluidt begint die gedachte inmiddels ook binnen de rechterlijke macht te leven. Versnelling leidt tot extra vertraging Een volgende ontwikkeling is dat de al jarenlang bestaande hang naar versnelling van alle standaardpro-
cedures3 steeds meer ten koste lijkt te gaan van de duur van de meer ingewikkelde procedures. Weliswaar kunnen wij deze ontwikkeling, met onze beperkte middelen, helaas niet met kwantitatieve gegevens staven, maar de ontwikkeling doemt op basis van eigen ervaringen en gesprekken met tal van andere rechtspractici duidelijk op. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar wij en velen met ons kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de afwikkeling van de meer ingewikkelde en/of omvangrijke procedures steeds langer gaat duren. Dat zou echter juist niet een gevolg mogen zijn van versnelling van de bulk van de zaken. En dat komt ook het vertrouwen van ons bedrijfsleven in de snelheid van onze rechtspleging niet ten goede. Tegen deze achtergrond zou het de voorkeur verdienen niet alle aandacht te stoppen in een verdere versnelling van de bulk van de zaken, maar ook duidelijk aandacht te besteden aan de vraag hoe ingewikkelde zaken zo goed en snel mogelijk kunnen worden afgedaan. Dat vormt dan gelijk een bruggetje naar het volgende onderwerp. Commercial court Een ontwikkeling die zich nog slechts in een embryonaal stadium bevindt, betreft het zogeheten commercial court. Op de Dag van de Rechtspraak, donderdag 11 september 2014, maakte de Raad voor de Rechtspraak bekend onderzoek te willen verrichten naar de mogelijkheid van de oprichting van een commercial court. Dit moet een speciale rechtbank worden die grote en internationale handelsgeschillen snel kan afdoen, met als bijzonder kenmerk dat ook
Auteurs
aanleg: met het hoofd en hard?’, NTBR
snelle rechtspraak. Kritisch over deze plan-
civiele dagvaardingszaken strikt handha-
1. Mr. M. Ynzonides en mr. M.H. de Boer
2014/8 en Van Dam-Lely, ‘Procesinnovatie:
nen zijn ook M.J.A.M. Ahsmann & F.J.M.
ven’, NJB 2013/1851, afl. 29, p. 2039;
zijn beiden advocaat bij De Brauw
KEIgoede ideeën?’, TCR 2014/1.
Hofhuis, ‘Versnelling van de doorlooptijden
‘Jaarplan 2014 Rechtspraak: recht halen via
Blackstone Westbroek te Amsterdam.
3. Zie bijv. de Agenda van de Rechtspraak
van rechtszaken met 40%’, NJB
internet en sneller procederen’, NJB
2015-2018, te vinden via: www.recht-
2014/1273, afl. 26, p. 1742-1749; J.I.R.A.
2014/556, afl. 10, p. 679.
Noten
spraak.nl/Organisatie/Publicaties-En-Bro-
Huydecoper, ‘Veranderingen in het proces-
2. Waarover bijv. Ekelmans, ‘Het wetsvoor-
chures/Agenda-voor-de-Rechtspraak/
recht’, NJB 2014/1274, afl. 26, p. 1750-
stel voor de civiele rechtsgang in eerste
Pages/default.aspx. Speerpunt nummer 1 is
1754. Zie ook: ‘Rechters gaan termijnen in
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
2457
Burgerlijk procesrecht
Studenten die met een andere studie zijn begonnen en pas nadien de switch hebben gemaakt naar rechten, met een gezond analytisch vermogen en gezonde zin om zich in juridische materie te verdiepen, kunnen verdraaid goede advocaten worden de mogelijkheid bestaat om in het Engels te procederen. Geruime tijd geleden is laatstgenoemde gedachte ook al eens opgekomen bij de Rechtbank Rotterdam, maar tot uitvoering is het helaas nooit gekomen. Het valt te verwachten dat dit voorstel op ruime steun van het bedrijfsleven en (het betrokken deel van) de advocatuur zal kunnen rekenen. Zoals gezegd, duurt de afwikkeling van omvangrijke handelsgeschillen nu immers vaak veel te lang. Ook de mogelijkheid van procederen in het Engels zal duidelijk in een behoefte voorzien. Nu wijken partijen in die situatie standaard uit naar arbitrage, om dan vervolgens bij de selectie van arbiters soms weer een voorkeur uit te spreken voor een (fungerend dan wel voormalig) lid van de rechterlijke macht (omdat rechters nu eenmaal veel beter zijn in het schrijven van uitspraken dan niet-rechters). De mogelijkheid om in het Engels bij de rechtbank te procederen, zou daarvoor een welkom alternatief worden. Voorwaarde is dan wel dat partijen ook meer dan thans het geval is, de mogelijkheid hebben om zowel de gang als de diepgang van de procedure mede zelf te bepalen. Ten slotte nog één tip voor alle betrokkenen die zich met de uitvoering gaan bezighouden: maak de regeling kostendekkend. Dat voorkomt bij de totstandkoming waarschijnlijk een hoop discussie. En partijen die het volle pond willen, zijn doorgaans graag bereid daarvoor te betalen. Bovendien zal het altijd vele malen goedkoper blijven dan (internationale) arbitrages. De slinkende middencategorie in beroep Een andere ontwikkeling die wij signaleren – die wij wederom helaas niet met kwantitatieve gegevens kunnen staven – is dat met name in hoger beroep en in cassatie de middencategorie-zaken lijken af te nemen als gevolg van steeds hogere griffierechten (zie ook hierna onder ‘Toegang tot de rechter’) en kosten van rechtsbijstand. Ook dat lijkt ons een ongewenste ontwikkeling, met name in cassatie omdat juist die middencategorie-zaken soms mooie rechtsvragen in zich hebben, die de Hoge Raad nu dus niet meer dan wel minder vaak bereiken. Dat wordt slechts voor een zeer klein deel gecompenseerd met de prejudiciële vragen die feitenrechters inmiddels aan de Hoge Raad kunnen stellen. Hoge griffierechten zijn hier in belangrijke mate de boosdoeners. In dit verband is het goed nieuws dat volgens de Miljoenennota 2015 de bezuiniging door verhoging van de griffierechten wordt teruggebracht van € 45 miljoen naar € 32 miljoen per jaar.4 Daarnaast werken de hoge advocatentarieven en de lage toevoegingsvergoedingen vanzelfsprekend ook niet mee. Van landelijk terug naar regionaal rolrecht De volgende ontwikkeling betreft het rolrecht. Gelijk wij in eerdere Kronieken al signaleerden, heeft de tendens om verder te gaan op de weg van nieuwe regionale rolregle-
2458
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
menten (zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep) zich voortgezet. Inmiddels is aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of aan deze tendens niet gewoon resoluut een einde moet worden gemaakt. Wij zijn in Nederland in de aanloop naar 1 januari 2002 immers niet voor niets overgestapt van sterk versnipperd regionaal rolrecht naar uniform landelijk geldend rolrecht. En ook de daarop volgende afschaffing van de arrondissementsgebonden procureur maakt dat het eigenlijk niet aangaat om de rechtspraktijk weer op te zadelen met tal van regionale verschillen waar de gemiddelde advocaat niet op bedacht blijkt te zijn. Los van deze meer principiële vraag, blijft het rolrecht ook overigens tot jurisprudentie leiden, meer in het bijzonder de regels rond het verlenen van akte-nietdienen in hoger beroep.5 De (slinkende?) advocatuur Dat brengt ons bij een laatste ontwikkeling en die betreft de advocatuur. Inmiddels is de nieuwe beroepsopleiding voor nieuwe advocaten van start gegaan. Die heeft tot doel het niveau van de beginnende advocaten te verhogen. Ter bereiking van dat doel is de opleiding intensiever, duurt die langer en is die daarmee ook veel duurder geworden. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat wij nog niet hebben kunnen constateren dat het niveau ook echt substantieel beter is geworden; in elk geval getuigen de examens daar niet van. Wat wij wel met regelmaat horen, is dat kleinere kantoren hebben besloten om niet meer te werken met stagiaires vanwege de daaraan verbonden kosten en tijdsduur. Dat maakt dat de toegang tot het beroep er niet ruimer op wordt. En dat zou dan weer goed zijn om de wel beluisterde overcapaciteit in de advocatuur (de tijd dat advocatenkantoren niet failliet gingen, is helaas voorbij) tegen te gaan. Dat alles maakt echter nog niet dat het niveau erop vooruit gaat. Teneinde dat langs andere weg te bereiken, wordt er momenteel gewerkt aan plannen voor een ruimere openstelling van het beroep. Ook studenten met een niet-juridische bachelor zouden toegang moeten krijgen tot de beroepsopleiding voor advocaat. Deze plannen zijn ingegeven door de ervaring dat studenten die met een andere studie zijn begonnen en pas nadien de switch hebben gemaakt naar rechten, met een gezond analytisch vermogen en gezonde zin om zich in juridische materie te verdiepen, verdraaid goede advocaten (en later vast ook rechters, bedrijfs- dan wel overheidsjuristen) kunnen worden. De cassatiebalie begint inmiddels zo’n beetje zijn min of meer vaste vorm aan te nemen. Medio 2014 eindigde de overgangsperiode voor advocaten in Den Haag. Sindsdien mogen iets meer dan 90 advocaten zich tooien met de titel ‘advocaat bij de Hoge Raad’. Via de site van de Nederlandse Orde van Advocaten zijn die met enig doorzettingsvermogen te vinden. De Commissie vakbekwaam-
heidseisen civiele cassatieadvocatuur heeft een zeer gering aantal advocaten laten struikelen over examen respectievelijk proeve van bekwaamheid.6 Of met dit alles nu de kwaliteit van de cassatieadvocatuur voldoende gewaarborgd zal zijn: de toekomst zal het leren. Wat in dat verband bepaald niet helpt, is dat, met name op de gespecialiseerde terreinen, de eerste niet-advocaten bij de Hoge Raad die als vanouds via een postbusadvocaat procederen, al weer zijn gesignaleerd. Wordt tegen die postbusadvocaten niet adequaat opgetreden, dan dreigt het risico dat de hele exercitie van het optuigen van een wettelijk verankerde cassatiebalie alsnog verspilde moeite blijkt te zijn. Sommigen waren daar bij aanvang al bang voor.
Uitvloeisel van het beginsel van hoor en wederhoor is dat indien een partij niet heeft voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 85 lid 2 Rv om desverlangd inzage te geven in ‘het stuk zelf’ waarvan zij een afschrift heeft overgelegd, de rechter de wederpartij de gelegenheid biedt zich alsnog over het stuk uit te laten dan wel bij zijn beslissing ten nadele van de wederpartij geen rekening houdt met het stuk. Volgens HR 22 november 201311 mag de rechter echter toch rekening houden met het stuk als hij van oordeel is dat de wederpartij zich over de inhoud daarvan voldoende heeft kunnen uitlaten. Bij zijn beslissing dient de rechter wel het belang van de wederpartij bij inzage in ‘het stuk zelf’ in aanmerking te nemen, alsmede de reden waarom daarin geen inzage is gegeven.
Algemene beginselen Hoor en wederhoor Waar gehakt wordt, vallen spaanders, helaas ook op het punt van hoor en wederhoor. Nog steeds gebeurt het dat rechters hun beslissing baseren op stukken zonder dat de betrokken partij in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten. In HR 20 juni 20147 is een partij daarnaast tijdens de mondelinge behandeling de bijstand van een tolk onthouden, terwijl daarom wel is verzocht.8 Dat het in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor om een zaak te behandelen en een beschikking te geven terwijl duidelijk is dat de oproeping de desbetreffende partij niet heeft bereikt, lijkt een open deur, maar ook dat gebeurt.9 Niet geheel in lijn met de strenge rechtspraak over hoor en wederhoor van de afgelopen jaren is HR 20 december 2013:10 het is niet in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor als de curatoren de rechter-commissaris telefonisch informatie verstrekken, terwijl de betrokken pandhouder daar geen weet van heeft en niet in de gelegenheid is gesteld zich daarover uit te laten. Beslissend is hier dat het informeren van de rechter-commissaris voortvloeit uit een instructie van de rechter-commissaris tijdens een eerdere mondelinge behandeling. De pandhouder moest er daarom rekening mee houden dat de curatoren de rechtercommissaris zouden informeren en het had op zijn weg gelegen om de rechter-commissaris zo nodig uit eigen beweging te benaderen. In onze ogen was de koninklijke route geweest dat de rechter-commissaris na zijn telefoongesprek met de curatoren (de advocaat van) de betrokken pandhouder had gebeld om zich uit te laten over de mededelingen van de curatoren. Een kleine moeite ter waarborging van een fundamenteel recht.
Redelijke termijn HR 28 maart 201412 maakt duidelijk dat het mogelijk is schadevergoeding te vorderen in verband met een onredelijk lange duur van een civiele procedure in de zin van artikel 6 EVRM. Die schadevergoeding dient op grond van onrechtmatige daad te worden gevorderd in een afzonderlijke procedure tegen de Staat. In die procedure wordt van de eisende partij geen griffierecht geheven. Er kan aanspraak worden gemaakt op een vergoeding van € 500 voor ieder half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Algemene richttermijnen voor een redelijke duur van civiele procedures vallen volgens de Hoge Raad gelet op de uiteenlopende aard en complexiteit van civiele procedures niet te geven. Toegang tot de rechter13 De verhoging van griffierechten blijft de gemoederen bezig houden. Terecht, want er zijn steeds meer aanwijzingen dat (te) hoge griffierechten de toegankelijkheid van de rechtspraak beperken. Zo heeft het CBS becijferd dat als gevolg van de verhoging van griffierechten de incassozaken die aan de kantonrechter worden voorgelegd, met 20% zijn afgenomen.14 Uit onderzoek van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat het aantal handelszaken met financieel belang in eerste aanleg tussen 2010 en 2013 met 26% is gedaald.15 Bedrijven zouden door de verhoging van de griffierechten vaker afzien van een gang naar de rechter en proberen hun vorderingen op andere wijze te innen. Desondanks kondigt de volgende verhoging zich alweer aan met het in september 2013 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel aanpassing griffierechten.16 Voorgesteld wordt om de griffierechttarieven met
4. www.rechtspraak.nl/organisatie/raad-
cassatiebalie&themaID=6830.
13. Zie over de eveneens somber makende
kosten en baten van de juridische infra-
voor-de-rechtspraak/nieuws/pages/recht-
7. ECLI:NL:HR:2014:1495.
kant van de gefinancierde rechtshulp: M.
structuur, Raad voor de Rechtspraak: 1 april
spraak-reageert-op-troonrede-en-miljoe-
8. Zie ook HR 20 september 2013,
Westerveld, ‘Gesubsidieerde rechtsbijstand
2014 (te verschijnen als Research Memo-
nennota.aspx.
ECLI:NL:HR:2013:714, waarin betrokkene
en de toegang tot het recht’, NJB
randum), en over dit onderzoek: ‘Hoogte
5. HR 15 november 2013,
niet is gehoord zonder dat de rechtbank
2014/246, afl. 5, p. 312-318.
griffierecht heeft gevolg voor beroep op
ECLI:NL:HR:2013:1259; HR 26 september
heeft vastgesteld dat hij niet gehoord wilde
14. www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/
rechter’, NJB 2014/857, afl. 16, p. 1162.
2014, ECLI:NL:HR:2014:2813; HR 26 sep-
worden.
Nieuws/Pages/Toegang-tot-rechter-essenti-
16. Wijziging van de Algemene wet
tember 2014, ECLI:NL:HR:2014:2798; en
9. Zie HR 11 april 2014,
eel-voor-rechtsstaat.aspx.
bestuursrecht, de Wet griffierechten burger-
HR 26 september 2014,
ECLI:NL:HR:2014:902, en vergelijk ook HR
15. www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/
lijke zaken en de Wet op het hoger onder-
ECLI:NL:HR:2014:2804.
1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1084.
Nieuws/Pages/Verhoging-griffierechten-
wijs en wetenschappelijk onderzoek in
6. Zie voor deze jaarverslagen: www.advo-
10. ECLI:NL:HR:2013:2051.
houdt-bedrijven-weg-bij-rechter.aspx, zie
verband met aanpassing van griffierechten,
catenorde.nl/6648/advocaten/civiele-cassa-
11. ECLI:NL:HR:2013:1384.
ook F. van Tulder, In de schaduw van de
Kamerstukken II 2013/14, 33757, 2.
tiebalie.html?thema=civiele-
12. ECLI:NL:HR:2014:736.
rechter: individuele en maatschappelijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
2459
Burgerlijk procesrecht
gemiddeld 15% te verhogen. Voor de meeste categorieën zaken betekent dit een bescheiden verhoging, maar in civiele zaken worden de tarieven in hoger beroep en cassatie substantieel verhoogd, in de meeste gevallen verdubbeld. Dat zou gerechtvaardigd zijn omdat de kosten van behandeling van een zaak in hoger beroep of cassatie aanzienlijk hoger zijn dan de kosten van een procedure in eerste aanleg en de toegang tot de rechter met name in eerste aanleg essentieel wordt geacht.17 Voorts wordt voorgesteld om voor rechtspersonen in handelszaken met een financieel belang van meer dan € 1 miljoen een aanzienlijk hoger griffierecht in te voeren. De rechtvaardiging voor de verhoging van de tarieven voor hoger beroep en cassatie begrijpen wij niet – waarom is de toegang tot de rechter in eerste aanleg belangrijker dan de toegang tot de rechter die de eventuele fouten van die rechter herstelt? – maar de voorgestelde verhoging van het griffierecht in handelszaken met een groot financieel belang valt zoals gezegd wat ons betreft toe te juichen. Sterker nog: daar mag het griffierecht wat ons betreft nog verder omhoog (zie ook hiervoor onder ‘Commercial court’). In verhouding tot het financieel belang is het verschuldigde griffierecht in die zaken nu immers vrijwel verwaarloosbaar, terwijl dergelijke zaken vaak niet alleen in financieel opzicht omvangrijk zijn en dus de rechter doorgaans substantieel meer tijd kosten dan andere zaken. De vrees dat partijen bij verhoging van het griffierecht voor zaken met een groot financieel belang eerder zullen kiezen voor arbitrage lijkt ons niet gerechtvaardigd, omdat de kosten van een arbitrage doorgaans een veelvoud bedragen van het griffierecht bij de gewone rechter (al was het maar omdat de kosten van arbiters integraal door partijen worden gedragen). De onbillijkheid van het huidige griffierechtensysteem en de recente verhogingen zit ons inziens deels erin dat de griffierechten vast zijn en het aantal categorieën (te) beperkt is. Zo zijn er bij civiele zaken (niet-kanton) slechts twee omslagpunten, bij € 100 000 en bij € 1 miljoen. Daardoor betalen bepaalde rechtzoekenden naar verhouding veel meer griffierechten dan anderen. Bij een vordering van € 120 000 bedraagt het griffierecht 3,25% van de vordering; bij een vordering van € 920 000 nog maar 0,42%.18 Bij vorderingen boven € 1 miljoen kunnen de verschillen nog veel groter zijn, omdat er boven € 1 miljoen niet meer wordt gedifferentieerd. Bij een vordering van € 50 miljoen is het griffierecht nog slechts 0,015% van de vordering. Toegegeven, het aantal zaken in die categorie zal zeer beperkt zijn, maar niet valt in te zien waarom het griffierecht in die categorie naar verhouding verwaarloosbaar zou moeten zijn. We zouden toe moeten naar een systeem waarin het griffierecht een percentage bedraagt van de ingestelde vordering. Een positief bijeffect van zo’n systeem zou kunnen zijn dat eisers minder snel geneigd zijn hun vordering ‘op te blazen’ om de wederpartij tot schikken te bewegen. Het voorstel van de Raad voor de Rechtspraak om in civiele zaken het griffierecht te koppelen aan het financiële belang van de zaak, en de reactie daarop van de minister dat een flexibilisering van het griffierechtensysteem bespreekbaar is, klinken ons dan ook als muziek in de oren.19 Overigens zal bij een verhoging van griffierechten of een wijziging van het griffierechtensysteem steeds reke-
2460
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
ning gehouden moeten worden met de doorwerking daarvan in de proceskostenveroordeling. Zo kan het risico veroordeeld te worden in de proceskosten van de wederpartij een reden zijn om van een procedure af te zien, zeker als die wederpartij een rechtspersoon is die het hoge griffierecht is verschuldigd. In het kader van de proceskostenveroordeling zouden wij overigens een lans willen breken voor invoering van de regel dat een partij die een rechtsmiddel wil instellen, desgevraagd eerst de kostenveroordeling uit de vorige instantie aan de wederpartij moet voldoen. Het gebeurt in de praktijk met enige regelmaat dat die kostenveroordeling onbetaald blijft, terwijl er wel vrolijk doorgeprocedeerd wordt, feitelijk op kosten van de wederpartij. Die wederpartij heeft in het huidige systeem geen effectieve middelen om betaling af te dwingen, anders dan de paardenmiddelen van executie van het vonnis of het aanvragen van het faillissement van de appellant.
We zouden toe moeten naar een systeem waarin het griffierecht een percentage bedraagt van de ingestelde vordering Dat aan procederen een prijskaartje hangt, kan sinds de inwerkintreding van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) per 1 januari 2011 niemand meer ontgaan. Toen is de regel ingevoerd dat als de eiser het griffierecht niet tijdig betaalt,20 ontslag van instantie of niet-ontvankelijkverklaring volgt. In hoger beroep of cassatie heeft dat uiteraard fatale gevolgen. In voorgaande jaren signaleerden wij een stroom van jurisprudentie rond niet-tijdige betaling van het griffierecht.21 Die stroom is nog altijd niet geheel opgedroogd. Ook dit jaar bleek weer dat een beroep op de hardheidsclausule zelden wordt gehonoreerd. De advocaat wordt volgens de Hoge Raad geacht op de hoogte te zijn van de termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Dat geldt ook als de advocaat een brief van de griffie ontvangt waarin een foutieve uiterste betaaldatum is vermeld die tot verwarring leidt bij de advocaat.22 Wel is een beroep op de hardheidsclausule gehonoreerd in een geval waarin van de zijde van de gerechtelijke administratie desgevraagd verkeerde informatie is verstrekt met betrekking tot de uiterste betaaldatum.23 Het valt bepaald te billijken dat wie toegang wil krijgen tot de rechter, eerst het griffierecht moet voldoen. Het is in onze ogen echter niet goed uit te leggen dat waar griffies kennelijk nog steeds verkeerde of verwarring wekkende informatie verstrekken omtrent de betalingstermijnen, advocaten (en daarmee rechtzoekenden) keihard worden afgerekend op niet-tijdige betaling van het griffierecht, ook als maar enkele dagen te laat is betaald.
Gelukkig is per 1 september 2014 eindelijk een landelijke rekening-courant geïntroduceerd voor de inning van griffierechten van alle gerechten behalve de Raad van State.24 Daarmee wordt de kans dat het griffierecht niet tijdig wordt voldaan gelukkig weer wat kleiner, althans voor de advocaten die gebruik maken van de rekening-courant op kantoorniveau met de daaraan gekoppelde e-billing. Het blijft mogelijk om losse nota’s te laten versturen, maar die worden per post verzonden en moeten handmatig betaald worden. Daarbij blijft het risico van te late betaling bestaan. Wij zouden willen pleiten voor een versoepeling van de regeling, bijvoorbeeld door na ommekomst van de vierwekentermijn nog een laatste termijn te gunnen waarbinnen het griffierecht moet worden voldaan. Vooralsnog is dat echter niet aan de orde en telt een gewaarschuwd advocaat voor twee. Onpartijdigheid Het aantal wrakingen laat al jaren een stijgende trend zien. Werden in 2009 nog 418 wrakingsverzoeken ingediend, in 2013 waren dat er 626.25 Daarvan is slechts ruim 3% gehonoreerd;26 een kleine 97% van de wrakingsverzoeken is dus afgewezen. Een deel daarvan zal oneigenlijk of kansloos zijn geweest. Zo zullen er advocaten of rechtzoekenden zijn die een wraking inzetten om de zaak te vertragen (een wrakingsverzoek schorst27 immers de behandeling), of die – mogelijk uit onmacht of onwetendheid – tot wraking overgaan als een beslissing hen inhoudelijk niet aanstaat. Omdat de toename van het aantal wrakingen kan duiden op een afname van het vertrouwen van rechtzoekenden in de rechterlijke macht en de rechtspraak, zijn er de afgelopen jaren diverse onderzoeken uitgevoerd naar de wrakingsprocedure en meer in het algemeen naar het waarborgen van onder andere de onpartijdigheid van de rechter als kernwaarde van de rechtspraak.28 In dat kader loopt sinds 1 april 2014 bij de Gerechtshoven Amsterdam en Den Haag een pilot met een externe wrakingskamer.29
De pilot, die een looptijd heeft van een jaar (met de mogelijkheid van verlenging), houdt in dat het Hof Amsterdam in beginsel wrakingsverzoeken van het Hof Den Haag behandelt, en andersom. Doel van de pilot is vooral om te onderzoeken of met een externe wrakingskamer het vertrouwen in de rechtspraak toeneemt (doordat wordt voorkomen dat bij rechtzoekenden het beeld ontstaat dat ‘de slager zijn eigen vlees keurt’). Ook op andere wijzen tracht de rechtspraak zoveel mogelijk te voorkomen dat rechters de schijn van partijdigheid op zich laden. Zo is er in 2013 uniform beleid gevormd voor het geven van cursussen aan advocatenkantoren door rechters. Rechters mogen geen cursus meer geven aan advocaten van één specifiek kantoor.30 Ook zijn de regels rond de functie van rechter-plaatsvervanger aangescherpt. Per 1 januari 2013 is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) gewijzigd.31 Daarbij is in artikel 44 lid 2 Wrra de beperking opgenomen dat een advocaat die ook rechter-plaatsvervanger is, niet werkzaam mag zijn als rechter-plaatsvervanger in de rechtbank (of het gerechtshof) waarbij hij als advocaat is ingeschreven. Hiermee is beoogd de schijn van belangenverstrengeling tussen rechterlijke en advocatuurlijke werkzaamheden te verkleinen. Enkele hoven hanteren nog stringentere richtlijnen ten aanzien van de inzet van raadsheren-plaatsvervangers om vragen omtrent hun onpartijdigheid als rechter te voorkomen. Zo mogen advocaten van buiten het ressort die als raadsheer-plaatsvervanger zijn verbonden aan het Hof Den Haag of het Hof Arnhem-Leeuwarden niet optreden als advocaat of adviseur in een bij het desbetreffende hof dienende procedure.32 Ook een door de rechter benoemde deskundige dient onpartijdig te zijn. Wanneer een partij twijfelt aan die onpartijdigheid, is een klacht daarover in beginsel tijdig aangevoerd indien die naar voren wordt gebracht in het eerste processtuk nadat het rapport van de deskundige is gedeponeerd, tenzij de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de klacht eerder moet wor-
17. Kamerstukken II 2013/14, 33757, 3,
een verzoek om te betalen voor 21 juni
gelijkend onderzoek naar de mogelijkheden
sieve-lessen-meer-aan-advocatenkantoren.
p. 2.
2013.
tot herziening van de Nederlandse wra-
aspx.
18. Gebaseerd op de voorgestelde tarieven
23. HR 11 oktober 2013,
kingsprocedure (Research Memoranda, nr.
31. Wet van 21 mei 2012 tot wijziging van
volgens Kamerstukken II 2013/14, 33757,
ECLI:NL:HR:2013:CA0721.
5, jaargang 8), Den Haag: Raad voor de
de Wet rechtspositie rechterlijke ambtena-
7.
24. Stcrt. 2014, 24073.
Rechtspraak, juli 2012, en hierover P. Smits,
ren in verband met enkele aanvullingen op
19. Brief van de Raad voor de Rechtspraak
25. Jaarverslag Rechtspraak 2013, p. 66.
‘Waar wringt het bij de wraking? Over de
de regeling inzake de nevenbetrekkingen
aan de Eerste Kamer van 14 februari 2014;
Overigens werden in 2013 iets minder
voorgestelde vernieuwingen in de wra-
van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke
te vinden via www.rechtspraak.nl/Actuali-
wrakingsverzoeken ingediend dan in 2012,
kingsprocedure’, TCR 2014/1, p. 21-26. Zie
ambtenaren in opleiding gedurende de
teiten/Nieuws/Pages/Opstelten-flexibele-
namelijk 626 tegen 659. Of daarmee daad-
ook M.L. van Emmerik, Systeemwaarborgen
binnenstage, Stb. 2012, 220.
griffierechten-bespreekbaar.aspx.
werkelijk een dalende trend is ingezet, zal
voor de kernwaarden van de rechtspraak
32. Zie voor Hof Den Haag: Protocol inzet
20. Binnen de termijn van vier weken
aan het eind van 2014 moeten blijken. Zie
(Research Memoranda, nr. 2, jaargang 10),
raadsheren-plaatsvervangers, www.recht-
bepaald in artikel 3 lid 3 Wgbz.
ook Smits, ‘Waar wringt het bij wraking?’,
Den Haag: Raad voor de Rechtspraak 2014,
spraak.nl/organisatie/gerechtshoven/Den-
21. Zie artikel 127a lid 3, 282a lid 4, 409a
TCR 2014/1.
waarover ‘Geef integriteit in rechtspraak
Haag/regelsenprocedures/Pages/Inzet-
lid 3, 427b Rv.
26. Jaarverslag Rechtspraak 2013, p. 66-67.
meer systematisch aandacht’, NJB
raadsheren-plaatsvervangers.aspx; voor
22. Zie HR 1 november 2013,
Het aantal ziet op de wrakingsverzoeken
2014/970, afl. 18, p. 1299.
(voorheen) Hof Leeuwarden: Protocol
ECLI:NL:HR:2013:1086, waarin de zaak
die zijn ingediend bij rechtbanken, gerechts-
29. Zie www.rechtspraak.nl/Organisatie/
raadsheren-plaatsvervangers Hof Leeuwar-
voor het eerst was uitgeroepen op 17 mei
hoven, de Centrale Raad van Beroep en het
Gerechtshoven/Amsterdam/Nieuws/Pages/
den, www.rechtspraak.nl/Organisatie/
2013, en vervolgens van de griffie een nota
College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Externewrakingskamervoordegerechtshove-
Gerechtshoven/Arnhem-Leeuwarden/
was ontvangen die was gedateerd op 23
27. Zie art. 37 lid 5 Rv.
nAmsterdamenDenHaag.aspx, en het daar
RegelsEnProcedures/Documents/Proto-
mei 2013, maar die als uiterste betaaldatum
28. Zie o.a. het onderzoek in opdracht van
te vinden Wrakingsprotocol.
col%20plaatsvervangers%2010-01-2012.
21 mei 2013 vermeldde. De advocaat heeft
de Raad voor de Rechtspraak van I. Giesen
30. www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/
pdf.
dit opgevat als een kennelijke vergissing en
e.a., De wrakingsprocedure. Een rechtsver-
Nieuws/Pages/Rechters-geven-geen-exclu-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
2461
Burgerlijk procesrecht
den aangevoerd. Niet kan worden geëist dat de partij die twijfelt aan de onpartijdigheid van de deskundige aangeeft welke passages uit het deskundigenrapport getuigen van partijdigheid.33
Incidenten Het verlies van de hoedanigheid van advocaat door schrapping van het tableau leidt op grond van artikel 226 Rv van rechtswege tot schorsing van het geding. Nadien verrichte proceshandelingen zijn nietig,34 maar de procespartij die zich beroept op de nietigheid van eventuele procesverrichtingen na het intreden van de schorsing dient gemotiveerd te stellen dat hij is benadeeld door het feit dat de procedure niet is stilgelegd.35 In HR 24 januari 201436 is aan die voorwaarde voldaan doordat een getuigenverhoor doorgang heeft gevonden en de desbetreffende partij daarbij geen vragen heeft kunnen stellen, geen contra-enquête heeft kunnen vragen en geen memorie na enquête heeft kunnen indienen. HR 28 maart 201437 geeft een mooi overzicht van de vereisten voor de toewijsbaarheid van een vordering tot voeging dan wel tussenkomst op grond van artikel 217 Rv. Een partij kan in een geding tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen een van de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. De partij die wenst tussen te komen moet voldoende duidelijk kenbaar maken wat zij wenst te vorderen en van wie, en waarom zij belang heeft bij tussenkomst.
den afgewezen wegens strijd met de goede procesorde. Daarvan kan sprake zijn als toewijzing tot onredelijke vertraging van de hoofdzaak zou leiden. Daarvoor is echter onvoldoende dat de incidentele vordering eerder had kunnen worden ingesteld of dat de procedure in de hoofdzaak als gevolg van de voeging of tussenkomst wordt vertraagd. Dat laatste zal immers altijd het geval zijn, omdat nu eenmaal een derde zich mengt in het processuele debat tussen partijen. De onttrekking van de advocaat om daarmee het verlenen van akte-niet-dienen te voorkomen, is een hachelijke onderneming. In HR 15 november 201340 gaat het gelukkig nog net goed voor de desbetreffende partij.
Bewijs
Persoonlijk Onderzoek van het
Het beeld op het gebied van het bewijsrecht is deels vergelijkbaar met vorig jaar: (gelukkig) nauwelijks uitspraken over het ten onrechte passeren van bewijsaanbiedingen41 en weer ruim een handvol uitspraken over stelplicht en bewijslastverdeling.42 Bewijs kan volgens artikel 152 Rv geleverd worden door alle middelen. Dat brengt mee dat in een civiele procedure ook onrechtmatig verkregen bewijs voor de bewijsvoering mag worden gebruikt. In beginsel wegen het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken, namelijk zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Uitsluiting is slechts gerechtvaardigd als sprake is van bijkomende omstandigheden. Dergelijke omstandigheden doen zich voor in HR 18 april 2014.43 In dit geval had een verzekeraar bewijsmateriaal verkregen door het observeren van een verzekerde in strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van het Verbond van Verzekeraars. Met het doel van die Gedragscode – te weten het afwegen van het belang van de verzekerde bij eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer tegen het belang van de verzekeraar bij het onderkennen en voorkomen van verzekeringsfraude – strookt niet dat bewijsmateriaal dat in strijd daarmee – en dus onrechtmatig – is verkregen, toch door de verzekeraar kan worden gebruikt.44
Verbond van Verzekeraars strookt
Rechtsmiddelen
niet dat bewijsmateriaal dat in strijd
Algemeen Zowel in hoger beroep als in cassatie klinken inmiddels de plannen inzake KEI door. Het daarop gerichte concept wetsontwerp is medio 2014 in consultatie geweest.45 Het ligt in de lijn der verwachting dat de reacties min of meer in lijn zullen zijn geweest met het ontwerp voor de eerste aanleg. Het wachten is dus enkel nog op groen licht voor zover het de automatisering betreft.
Met het doel van de Gedragscode
daarmee – en dus onrechtmatig – is verkregen, toch door de verzekeraar kan worden gebruikt Voor het aannemen van een belang tot voeging op grond van artikel 217 Rv is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt.38 Indien aan de genoemde belangvereisten is voldaan en de vordering tot tussenkomst dan wel voeging tijdig is ingesteld,39 kan de incidentele vordering desondanks wor-
2462
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
Hoger beroep Dat zelfs de vraag naar de appellabiliteit nog weer tot jurisprudentie kan leiden, blijkt uit HR 18 april 2014.46 Duidelijk was al dat voor de appellabiliteit moet worden gekeken naar het totale beloop van het gevorderde, ook als het gevorderde in meerdere opvolgende uitspraken wordt afgedaan. Nieuw is dat als hangende de eerste aanleg de eis wordt verminderd, dit alleen gevolgen kan hebben voor de appellabiliteit van nadien gewezen uitspraken.
In HR 18 april 201447 oordeelt de Hoge Raad dat de gevestigde doorbrekingsjurisprudentie ook geldt voor het appelverbod van artikel 1019bb Rv in de zogeheten deelgeschilprocedure. Niet als doorbrekingsgrond kan echter gelden de stelling dat de beëindiging van het deelgeschil niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het systeem van doorbrekingsgronden blijft derhalve netjes in tact.
Gelukkig is de Hoge Raad nog steeds bereid al te onwelwillende lezingen van processtukken door hoven af te straffen In hoger beroep heeft de verzetdagvaarding te gelden als de memorie van antwoord.48 De verzetdagvaarding is dus het geëigende processtuk om incidenteel hoger beroep in te stellen.49 Een van de elementen van de devolutieve werking in appel is het verbod op terugverwijzing na vernietiging, tenzij sprake is van een situatie waarin de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard dan wel ten onrechte ontslag van instantie heeft verleend. In twee uitspraken van 17 januari 201450 weigert de Hoge Raad deze uitzondering uit te breiden naar de situatie waarin de rechtbank een verzoeker (hetzelfde zou moeten gelden voor een eiser) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat betreft gewoon een einduitspraak waarbij het hof de zaak aan zich zal moeten houden. In HR 13 september 201351 schrijft de Hoge Raad uit-
voerig uit in welk geval de rechter in hoger beroep ambtshalve gehouden is tot toetsing van mogelijk oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, ook als hij daarbij buiten het door de grieven ontsloten debat tussen partijen in appel moet treden. Laat de appelrechter dat na, dan kan daarover in cassatie met succes worden geklaagd. Gelukkig is de Hoge Raad nog steeds bereid al te onwelwillende lezingen van processtukken door hoven af te straffen. In HR 24 januari 201452 is appellant in het petitum van zowel zijn appeldagvaarding als zijn daarop volgende memorie van grieven abusievelijk aangehaakt bij zijn aanvankelijke vordering in eerste aanleg in plaats van bij zijn nadien in eerste aanleg gewijzigde eis. Aangezien de memorie van grieven verder wel voortborduurt op die gewijzigde eis, mag het hof appellant niet afvangen op vergissingen als hier aan de orde. Soms vraagt men zich in gemoede af waarom rechters zo halsstarrig vast kunnen houden aan kleine dingen die zijn misgegaan. In een normale appellabele rechtbankzaak wordt een pleidooiverzoek bij tussenvonnis afgewezen waarbij de rechtbank tussentijds cassatieberoep openstelt. Een verzoek tot rectificatie (op de grond: bedoeld zal zijn tussentijds hoger beroep) wordt afgewezen. Gevolg is dat die partij (om maar geen enkel risico te lopen) zowel hoger beroep als cassatieberoep instelt. Dat laatste leidt vanzelfsprekend tot niet-ontvankelijkverklaring omdat de Hoge Raad het tussenvonnis aldus leest dat de rechtbank tussentijds (hoger) beroep van haar vonnis heeft opengesteld.53 Rectificatie door de rechtbank had deze nutteloze procedure kunnen (eigenlijk: moeten) voorkomen. Rectificatie De regeling inzake rectificatie (artikel 31 Rv) blijft overigens ook tot jurisprudentie leiden. HR 4 oktober 201354 maakt duidelijk dat het achterwege laten van een ambtshalve uitvoerbaarverklaring bij voorraad (het betrof hier de vervangende toestemming voor de verhuizing van een minderjarige naar het buitenland) niet kwalificeert als een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel.
33. Zie HR 2 mei 2014,
onbegrijpelijke uitleg) en HR 22 november
king van artikel 3:70 BW en de billijkheid
48. Artikel 147 Rv is in hoger beroep
ECLI:NL:HR:2014:1067.
2013, ECLI:NL:HR 2013:1380 (bewijsaan-
volgt dat op degene die als gevolmachtigde
immers van overeenkomstige toepassing
34. Artikel 226 lid 2 jo. 225 lid 3 Rv.
bod ten onrechte gepasseerd door te eisen
heeft gehandeld, de bewijslast rust dat hij
(zie artikel 353 lid 1 Rv).
35. HR 9 december 2011,
dat werd aangegeven wat getuigen zouden
beschikte over een toereikende volmacht, en
49. Zie HR 4 oktober 2013,
ECLI:NL:HR:2011:BT2915.
kunnen verklaren).
dat de derde in beginsel kan volstaan met de
ECLI:NL:HR:2013:CA3741.
36. ECLI:NL:HR:2014:146.
42. Wij signaleren HR 18 oktober 2003,
stelling dat een toereikende volmacht ont-
50. ECLI:NL:HR:2014:96 en
37. ECLI:NL:HR:2014:768.
ECLI:NL:HR:2013:979, over de (bevestigend
breekt; en HR 21 februari 2014,
ECLI:NL:HR:2014:97.
38. Zie in dit verband ook HR 6 september
beantwoorde) vraag of de stelling dat tussen
ECLI:NL:HR:2014:416, over stelplicht en
51. ECLI:NL:HR:2013:691. Zie ook de ver-
2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241, waarin
partijen een van het contract afwijkende
bewijslast in geval van vernietiging van een
helderende noot van Krans in NJ 2014/274
werd geoordeeld dat een executeur vol-
afspraak is gemaakt een bevrijdend verweer
samenlevingsovereenkomst op grond van
met verwijzing naar overige commentaren
doende belang had om zich in hoger
is, zodat de bewijslast van die stelling op
dwaling.
op deze uitspraak. Zie voorts Keus, ‘Ambts-
beroep te voegen in verband met zijn posi-
grond van artikel 150 Rv rust op de partij die
43. ECLI:NL:HR:2014:942.
halve toepassing van EU-recht’, TCR
tie bij de afwikkeling van de nalatenschap.
zich op die afspraak beroept; HR 1 novem-
44. Bewijsuitsluiting is niet aan de orde in
2013/4.
39. Dat wil zeggen vóór of op de roldatum
ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:1079, en HR 24
HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1632,
52. ECLI:NL:HR:2014:151. Gelukkig wor-
waarop de laatste conclusie in het aanhan-
januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:153, over
omdat niet vaststaat dat het bewijs (een
den ook onwelwillende lezingen door A-G’s
gige geding wordt genomen; zie artikel 218
stelplicht en bewijslastperikelen rond kenne-
rapport van de Arbeidsinspectie) door de
genegeerd. Zie HR 21 maart 2014,
Rv.
lijk onbehoorlijk bestuur bij faillissement (arti-
procespartijen onrechtmatig is verkregen.
ECLI:NL:HR:2014:675 versus par. 1.1.1-3
40. ECLI:NL:HR:2013:1259.
kel 2:248 BW); HR 22 november 2013,
45. www.internetconsultatie.nl/hogerbe-
van de daaraan voorafgaande conclusie.
41. Wij vonden slechts HR 4 oktober 2013,
ECLI:NL:HR:2013:1384, waarin de Hoge
roepkei.
53. HR 11 oktober 2013,
ECLI:NL:HR:2013:CA3744 (bewijsaanbod
Raad terugkomt van HR 20 februari 2004,
46. ECLI:NL:HR:2014:946.
ECLI:NL:HR:2013:910.
ten onrechte gepasseerd op grond van
NJ 2004/254 en oordeelt dat uit de strek-
47. ECLI:NL:HR:2014:943.
54. ECLI:NL:HR:2013:847.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
2463
Burgerlijk procesrecht
Cassatie Bij de Hoge Raad heeft per 1 september 2014 een kleine revolutie plaatsgevonden. Per die datum is in beginsel (in uitzonderingsgevallen kan men zich nog wel ter plekke melden) de traditionele rolzitting afgeschaft. Daarmee is aan een tijdperk een einde gekomen. De rolbehandeling geschiedt voortaan schriftelijk en de betrokken cassatieadvocaten worden keurig per e-mail op de hoogte gehouden van het verloop van de procedure. De vernieuwing grijpt ook elders om zich heen. Kennen we in het kader van de prejudiciële vraag al de mogelijkheid dat de zogeheten amicus curiae zich in de procedure mengt (artikel 393 lid 2 Rv), de Hoge Raad heeft die mogelijkheid nu ook geopend in het kader van cassaties in het belang der wet.55 In een zaak waarin het gaat om de vraag of het eens per jaar uitgekeerde vakantiegeld onder de beslagvrije voet valt, heeft de Hoge Raad gelegenheid gegeven tot het maken van schriftelijke opmerkingen. Hoewel van die mogelijkheid in het verleden ook al wel eens ongevraagd gebruik is gemaakt (en werd toegestaan), valt deze vernieuwing enkel toe te juichen. Of dit tot een verhoging van het aantal cassaties in het belang der wet zal leiden, wagen wij eerlijk gezegd te betwijfelen. De jaarverslagen van de Commissie Cassatie in het belang der wet bieden in dit verband weinig hoop.56 Wat wel licht hoopgevend is, is de ontwikkeling op het punt van de prejudiciële vragen. In de periode die deze Kroniek beslaat, heeft de Hoge Raad op zes prejudiciele vragen antwoord gegeven. Daarbij ging het onder andere om kwesties rond vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten,57 de vraag of in het kader van een collectieve actie de verjaring van vorderingen van de achterban kan worden gestuit58 en rond bodembeslag en afkoelingsperiode tijdens een surséance van betaling.59 Daarnaast hangen er al weer enkele vragen bij de Hoge Raad, waaronder de vraag naar de bevoegde rechter in geval van een vordering tot herroeping in een arbeidsontbindingszaak die met een (volgens het hof falend) beroep op doorbrekingsgronden bij het hof terecht is gekomen. Moet die vordering dan bij het hof of gewoon bij de kantonrechter worden ingediend? Wij hebben – niet alleen op juridische maar ook op praktische gronden – het laatste verdedigd.
Beslag- en executierecht De belangrijkste wijziging op dit terrein is de inwerkingtreding op 17 juli 2014 van de Verordening inzake het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen.60 De Verordening wordt overigens pas met ingang van 18 januari 2017 van toepassing, zodat banken en andere betrokkenen voldoende tijd hebben om zich daarop voor te bereiden. De Verordening biedt de mogelijkheid voor schuldeisers om in grensoverschrijdende zaken via een ex parte procedure in eigen land een bevel te krijgen tot conservatoir beslag op bankrekeningen, welk bevel eenvoudig in het buitenland ten uitvoer kan worden gelegd. Banken moeten binnen drie dagen na ontvangst van het bevel een verklaring doen aan de bevoegde autoriteit en de eiser waaruit blijkt of het beslag doel heeft getroffen. Van de schuldeiser wordt wel verlangd dat hij tevoren zekerheid stelt voor het geval hij nadien aansprakelijk wordt gehouden voor de beslaglegging. Het zal ons
2464
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
benieuwen of de regeling veel gaat worden toegepast. Aan het verzoek tot het uitvaardigen van het bevel worden immers (terecht) strenge eisen gesteld. Desondanks is bijstand door een advocaat niet voorgeschreven. Nog meer benieuwd zijn wij naar het antwoord op de vraag of banken überhaupt in staat zijn om uitvoering te geven aan de regeling. Drie dagen om verklaring te doen, lijkt immers geen rekening te houden met de tijd die het in de praktijk soms nu eenmaal vergt om informatie over beslagenen boven water te halen. De nabije toekomst zal het – ook hier – leren. Dat het elders altijd weer gekker kan worden, bewijzen de recente plannen in Rusland. Daar wordt gewerkt aan de mogelijkheid voor Russische rechters om buitenlands vermogen in beslag te nemen. En in eigen land behoeven regels van immuniteit ook niet meer in de weg te staan aan het terughalen van eigendommen.61 Het moge duidelijk zijn dat de strijd tussen Rusland en het Westen in elk geval aan de kant van Rusland niet meer wordt belemmerd door het recht. En de geschiedenis leert wat daar doorgaans de consequenties van zijn. Terug naar Nederland: per 1 augustus 2014 is een nieuwe versie van de beslagsyllabus in werking getreden.62 Belangrijkste wijziging is dat de syllabus is aangepast naar aanleiding van de in de vorige Kroniek reeds behandelde
Het moge duidelijk zijn dat de strijd tussen Rusland en het Westen in elk geval aan de kant van Rusland niet meer wordt belemmerd door het recht uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2013 inzake het bewijsbeslag in niet-IE-zaken.63 De ontwikkelingen in het civielrechtelijke conservatoir beslag in Nederland worden beschreven in het gelijknamige proefschrift van Meijsen.64
Arbitrage en mediation Na bijna dertig jaar trouwe dienst wordt per 1 januari 2015 de arbitragewet gewijzigd met de inwerkingtreding van de Wet modernisering arbitragerecht.65 De wetswijziging – geen algehele herziening maar met name een modernisering – is gebaseerd op het voorontwerp tot herziening van de Nederlandse arbitragewetgeving dat een werkgroep onder leiding van prof. mr. A.J. van den Berg eind 2006 aan het Ministerie van Justitie heeft aangeboden. Daarna is het jarenlang stil geweest, maar in maart 2012 is dan eindelijk een conceptwetsvoorstel in consultatie gegaan. Het definitieve wetsvoorstel is in 2013 bij de Tweede Kamer ingediend en op 27 mei 2014 door de Eerste Kamer aanvaard.66
De modernisering van de arbitragewet is een van de maatregelen in het kader van de Innovatieagenda rechtsbestel van 31 oktober 2011,67 die er onder andere toe zou moeten leiden dat belemmeringen voor het gebruik van arbitrage worden weggenomen. De wet is er dan ook op gericht de arbitrageprocedure te vereenvoudigen en te moderniseren, administratieve lasten verbonden aan arbitrage te verminderen en ruimere mogelijkheden te creëren voor afwijkende (partij)afspraken. Daarnaast beoogt de wet de internationale concurrentiepositie van Nederland als arbitrageland te verbeteren. Doel van het wetsvoorstel is voorts om het vertrouwen van consumenten in arbitrage te vergroten. In verband daarmee is het arbitraal beding op de zogeheten zwarte lijst van onredelijk bezwarende bedingen geplaatst. De wet behoudt het huidige monistische systeem, dat wil zeggen dat in beginsel geen onderscheid wordt gemaakt tussen nationale en internationale arbitrage. Opgemerkt zij dat in de nieuwe regeling geen bepaling is opgenomen over de vertrouwelijkheid van arbitrage. Het conceptwetsvoorstel bevatte een dergelijke bepaling nog wel, maar in het definitieve voorstel is die bepaling zonder veel toelichting geschrapt. In het kader van de parlementaire behandeling is overigens wel uitgesproken dat uitgangspunt blijft dat arbitrage vertrouwelijk is.68 Vermeldenswaardig zijn de wijzigingen die in de vernietigingsprocedure zijn doorgevoerd, waardoor arbitrage met name ook in internationale gevallen aan aantrekkelijkheid moet winnen. Een van die wijzigingen is dat de procedure tot vernietiging van een arbitraal vonnis wordt beperkt tot één feitelijke instantie, te weten het gerechtshof.69 Bovendien kan cassatieberoep worden uitgesloten.70 Nieuw is de in artikel 1065a Rv opgenomen mogelijkheid van remission, dat wil zeggen dat het hof de zaak kan terugverwijzen naar arbiters als de vernietigingsgrond ongedaan gemaakt kan worden. Wat ook wijzigt, is dat na vernietiging van een arbitraal vonnis niet meer in beginsel de bevoegdheid van de overheidsrechter herleeft, maar dat de arbitrageovereenkomst van kracht blijft, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.71 Al deze wijzigingen vallen toe te juichen vanuit de gedachte dat partijen die arbitrage overeenkomen, uiteraard niet zitten te wachten op jarenlange vernietigingsprocedures in drie instanties, waarbij zij bovendien in geval van vernietiging terug bij af zijn omdat zij als-
nog bij de overheidsrechter moeten procederen. Een andere wijziging is dat het niet langer verplicht is het arbitraal vonnis te deponeren ter griffie van de rechtbank. Voor de termijnen wordt in beginsel aangeknoopt bij het moment van verzending van het arbitraal vonnis aan partijen.72
Al deze wijzigingen vallen toe te juichen vanuit de gedachte dat partijen die arbitrage overeenkomen, uiteraard niet zitten te wachten op jarenlange vernietigingsprocedures in drie instanties Met het oog op de behoeften van de (internationale) praktijk is voorts in de nieuwe wet voorzien in de mogelijkheid dat partijen overeenkomen dat een verzoek tot wraking van een arbiter wordt behandeld door een onafhankelijke derde in plaats van de voorzieningenrechter van de rechtbank.73 De nieuwe wettelijke regeling zal van toepassing zijn op arbitrages die aanhangig zijn geworden op of na 1 januari 2015, en op procedures bij de overheidsrechter over arbitrages waarop de nieuwe regeling van toepassing is.74 De overgangsbepaling is van dwingend recht.75 Afwijkende partijafspraken over toepasselijkheid van de nieuwe dan wel de huidige wet zijn dus niet toegestaan. In de kroniek van vorig jaar konden wij op de valreep melding maken van de indiening, op 10 september 2013, van drie initiatiefwetsvoorstellen van Tweede Kamerlid Van der Steur die ten doel hebben mediation te positioneren als een gelijkwaardige, alternatieve vorm van geschilbeslechting.76 Het wetsvoorstel bevordering van mediation
55. ECLI:NL:HR:2014:1342.
62. www.rechtspraak.nl/Zoeken/Pages/
voorstel Herziening arbitragerecht 2012,
overeenkomst tot arbitrage ontbreekt.
56. Zie voor deze jaarverslagen: www.
default.aspx?k=beslagsyllabus.
Piet Sanders en zijn arbitragewet revisited’,
72. Artikel 1058 Rv (nieuw).
rechtspraak.nl/organisatie/Hoge-Raad/
63. Zie over dat arrest ook De Boer, ‘Het
TvA 2012/54; de Special Wetsvoorstel
73. Artikel 1035 lid 7 Rv (nieuw).
overdehogeraad/bijzondere-taken-HR-en-
algemene bewijsbeslag: de Hoge Raad
Herziening Arbitragerecht, TvA 2013 afl. 3.
74. Artikel IV Wet modernisering arbitrage-
PG/Pages/Cassatie-in-het-belang-der-wet.
heeft gesproken’, TCR 2014/1.
67. Kamerstukken II 2011/12, 33071, 5
recht.
aspx.
64. Deventer, 2013.
(bijlage).
75. Kamerstukken II 2012/13, 33611, 3, p.
57. ECLI:NL:HR:2014:1405.
65. Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van
68. Kamerstukken I 2013/14, 33611, C, p.
45.
58. ECLI:NL:HR:2014:766.
Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burger-
2. Zie hierover ook Snijders, ‘Wet Herzie-
76. Het betreft de Wet registermediator
59. ECLI:NL:HR:2013:1910.
lijk Wetboek en het Vierde Boek van het
ning Arbitragerecht (inwerkingtreding 1
(33722), de Wet bevordering van mediati-
60. eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in
januari 2015)’, TvA 2014/22.
on in het bestuursrecht (33727) en de Wet
TXT/PDF/?uri=OJ:L:2014:189:FULL&from=
verband met de modernisering van het
69. Artikel 1064a lid 1 Rv (nieuw).
bevordering van mediation in het burgerlijk
NL.
Arbitragerecht, Stb. 2014, 200. Zie voor
70. Artikel 1064a lid 5 Rv (nieuw).
recht (33723). Zie voor de huidige praktijk
61. ‘Rusland dichtbij wet die inbeslagname
datum inwerkingtreding Stb. 2014, 254.
71. Artikel 1067 Rv (nieuw). Dit geldt uiter-
van mediation: Van Beukering-Rosmuller,
buitenlands vermogen mogelijk maakt’, FD
66. Zie over het (concept)wetsvoorstel o.a.
aard niet indien het arbitraal vonnis wordt
‘Mediation naast rechtspraak: ontwikkeling
26 september 2014, p. 3.
Snijders, ‘Analyse van het Conceptwets-
vernietigd op de grond dat een geldige
in praktijk en regelgeving’, TvA 2014/50.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
2465
Burgerlijk procesrecht
in het burgerlijk recht bevat onder andere een verplichting voor partijen om mediation te overwegen voorafgaand aan een civiele procedure. Ook wordt de rechter verplicht om een verwijzing naar mediation te overwegen in een groot aantal civielrechtelijke geschillen. In de verschillende wetsvoorstellen wordt ook een aantal specifieke voorzieningen getroffen, zoals een regeling van het verschoningsrecht van de (register)mediator, de stuiting van de verjaring van rechtsvorderingen en de mogelijkheid om deelgeschillen binnen een mediation versneld voor te leggen aan de rechter.
Aansprakelijke partijen worden niet beschermd tegen opvolgende collectieve schadevergoedingsacties De wetsvoorstellen zijn kritisch ontvangen door de Raad van State.77 Gevreesd wordt dat de voorstellen leiden tot juridisering en in de gevallen waarin mediation geen resultaat heeft, tot vertraging en kostenverhoging. De Raad van State mist een grondige en evenwichtige afweging van de voor- en nadelen van overheidsregulering van mediation en meent dat onvoldoende wordt gemotiveerd waarom de bestaande regels tekortschieten. Daar komt bij dat de wetsvoorstellen de toegang tot de rechter kunnen beperken. De Raad van State heeft daarom geadviseerd de voorstellen te heroverwegen. Naar aanleiding van het kritische advies van de Raad van State zijn de wetsvoorstellen enigszins aangepast.78 Daarmee lijkt aan de kern van de geuite kritiek echter niet voldoende tegemoet gekomen want ook de gewijzigde wetsvoorstellen hebben tot op heden nog niet echt op een warm onthaal kunnen rekenen.79 Wordt vervolgd.
Varia Proceskosten Het feit dat een partij is genoodzaakt cassatieberoep in te stellen door een apparaatsfout bij het hof (in dit geval het uitspreken van het faillissement terwijl het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring was ingetrokken) maakt niet dat de Staat kan worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De desbetreffende partij zal ter zake een aparte procedure tegen de Staat moeten beginnen.80 Wat betreft de vergoeding van proceskosten in IEzaken is er geen grond aan te nemen dat artikel 14 Handhavingsrichtlijn zich niet mede zou uitstrekken tot een prejudiciële procedure in het kader van een geding waarop dat artikel van toepassing is. Een specificatie van de proceskosten door opgave van het totaal aantal uren dat elk van de betrokken advocaten aan de zaak heeft besteed, zonder nadere specificatie van de verrichte werkzaamheden en de gehanteerde uurtarieven, is in het kader van een vordering tot vergoeding van proceskosten ex artikel 1019h Rv ontoereikend, omdat de wederpartij zich tegen
2466
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
die opgave niet naar behoren kan verweren.81 Wie zich verweert tegen een uitvoerig gespecificeerde kostenopgave van de wederpartij in het kader van een vordering ex artikel 1019h Rv, kan niet volstaan met de stelling dat een te hoog uurtarief in rekening is gebracht en dat het aantal opgegeven uren te hoog was. Het enkele feit dat die partij zelf een lager bedrag aan kosten heeft opgevoerd, is niet voldoende om te concluderen dat de kosten van de wederpartij onredelijk of onevenredig zijn. Als de vordering ex artikel 1019h Rv slechts ziet op (de kosten van verweer tegen) een provisionele vordering die dezelfde strekking heeft als de vordering in de hoofdzaak, moet worden gespecificeerd wat de extra kosten zijn geweest van het verweer tegen de provisionele eis. De rechter mag niet zonder nadere motivering beslissen tot toerekening van een deel van de totale kosten aan de provisionele eis.82 Procespartijperikelen De deformaliseringstendens zet door in de rechtspraak van de Hoge Raad op het punt van de procespartijperikelen. Gedachte is dat partijen niet nodeloos moeten struikelen over processuele formaliteiten als de wederpartij daardoor niet onredelijk in haar belangen wordt geschaad. Zo is niet langer fataal dat cassatieberoep is ingesteld op naam van de partij uit de vorige instantie die inmiddels door fusie heeft opgehouden te bestaan.83 De aanduiding van die partij in de gedingstukken mag worden gewijzigd omdat sprake is van een vergissing en de wederpartij door die wijziging niet onredelijk in haar belangen wordt geschaad. Dat in appel de verkeerde vennootschap wordt gedagvaard, hoeft blijkens HR 7 februari 201484 evenmin fataal te zijn. Van belang is dat in eerste aanleg al naamsverwarring is ontstaan en dat sprake is van een fout die zowel voor de in appel gedagvaarde partij als voor de aan haar gelieerde partij die eigenlijk gedagvaard had moeten worden, kenbaar is en waardoor die laatste partij niet in haar processuele belang is geschaad. Met onnodig formalisme wordt ook korte metten gemaakt in HR 6 december 2013.85 Het doen herleven van een gefailleerde en ontbonden rechtspersoon langs de weg van artikel 2:23c lid 1 BW, uitsluitend met het doel een exploot te betekenen ter stuiting van de verjaring van een vordering, is niet nodig. Betekening kan in dat geval geschieden langs de weg van artikel 54 lid 3 en 4 Rv. Massaschade Momenteel loopt de consultatieronde over een ambtelijk voorontwerp voor een wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een collectieve schadevergoedingsactie.86 De collectieve actie is in Nederland al decennia lang een beproefd middel. Een vordering tot schadevergoeding is echter naar huidig recht niet mogelijk (artikel 3:305a lid 3 BW). Dit voorontwerp beoogt, ter uitvoering van een motie-Dijksma, te komen tot een systeem waarbij in het kader van een collectieve actie wel schadevergoeding kan worden gevorderd. Men moet zich echter afvragen of dit een wenselijke ontwikkeling is. Destijds is immers niet voor niets gekozen voor de uitsluiting van schadevorderingen. Volgens de toelichting heeft het ontwerp tot doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van
massaschade te bevorderen. Bestudering van het voorontwerp leert dat men daar minst genomen vraagtekens bij kan plaatsen. De regeling is enorm uitgebreid en ingewikkeld, zodat men zich moet afvragen of een dergelijk systeem nu echt gaat werken. Ook streeft de wetgever volgens de toelichting naar een balans tussen het belang van gedupeerden om hun rechten te kunnen verwezenlijken en het belang van aangesproken partijen om beschermd te worden tegen ongefundeerde of lichtvaardige massaclaims. Wij wagen te betwijfelen of de wetgever daarin is geslaagd. De bescherming tegen ongefundeerde of lichtvaardige massaclaims laat zich op basis van de tekst van het ontwerp immers maar moeilijk afdwingen; die bescherming vergt immers dat rechters claimstichtingen ook daadwerkelijk niet-ontvankelijk durven te verklaren als zij niet aan de eisen voldoen. Die eisen laten zich echter maar moeilijk hard formuleren. Maar veel belangrijker is dat aansprakelijke partijen niet worden beschermd tegen opvolgende collectieve schade-
vergoedingsacties. Wil men echter de weg van het voorontwerp op, dan zou dat de keerzijde van het systeem moeten zijn, zodat aansprakelijke partijen na ommekomst van één (of meer maar dan gebundelde) collectieve schadevergoedingsactie(s) ook daadwerkelijk weten waar ze aan toe zijn en niet nadien nog weer geconfronteerd worden met nieuwe claimstichtingen.
Afronding Wij realiseren ons dat wij met het voorgaande lang niet alles hebben aangestipt wat in de verslagperiode is voorgevallen op het terrein van het burgerlijk procesrecht. Na lezing van deze kroniek bent u echter wel weer bij voor wat betreft de hoofdlijnen en de meer specifieke rechtspraak van de Hoge Raad. En wij hopen uiteraard dat uw nieuwsgierigheid is gewekt op het punt van de plannen voor de toekomst. In de volgende kroniek leest u hoe het met die plannen staat dan wel is afgelopen.
77. Het advies is op 3 juni 2014 openbaar
voorstellen zoals blijkend uit het Verslag van
‘vanuit zijn beroep onpartijdig en onafhan-
geleden schade.
gemaakt. Zie Kamerstukken II 2013/14,
de Vaste Commissie voor Veiligheid en
kelijk [is] en dus bij uitstek geschikt als
81. HR 20 december 2013,
33722, 4, Kamerstukken II 2013/14,
Justitie, Kamerstukken II 2013/14, 33722, 7
mediator’.
ECLI:NL:HR:2013:2057.
33723, 4 en Kamerstukken II 2013/14,
(vastgesteld 14 juli 2014), Kamerstukken II
80. HR 14 februari 2014,
82. HR 27 september 2013,
33727, 4.
2013/14, 33723, 7 en Kamerstukken II
ECLI:NL:HR:2014:336. Vergelijk ook het
ECLI:NL:HR:CA1733.
78. Van de Wet bevordering van mediation
2013/14, 33727, 7 (beide vastgesteld 15
onder ‘Algemene beginselen’ besproken
83. HR 13 december 2013,
in het burgerlijk recht (33723) is kennelijk
juli 2014). Een uitzondering geldt voor de
arrest HR 28 maart 2014,
ECLI:NL:HR:2013:1881, daarmee terugko-
slechts de memorie van toelichting aange-
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie,
ECLI:NL:HR:2014:736. De partij die gecon-
mend van HR 9 januari 2004, NJ 2005/671.
past, niet het wetsvoorstel zelf.
die op haar website aangeeft positief te
fronteerd wordt met fouten van de over-
84. ECLI:NL:HR:2014:260.
79. Zie de reactie van de Nederlandse Orde
staan tegenover de wetsvoorstellen (zie
heid wordt dus genoodzaakt een aparte
85. ECLI:NL:HR:2013:CA.
van Advocaten d.d. 4 juli 2014, alsmede de
www.knb.nl/dossier/mediation). De KNB
procedure tegen de Staat te voeren om
86. www.internetconsultatie.nl/motiedijks-
vele vragen aan de initiatiefnemer van de
ziet een rol weggelegd voor de notaris die
compensatie te krijgen van de daardoor
ma.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 17-10-2014 – AFL. 35
2467