Bestemmingsplan
Kern Ochten
Gemeente Neder-Betuwe
Onherroepelijk: 19 januari 2012 Vastgesteld: 26 mei 2011 Projectnummer: 60640 NL.IMRO.1740.bpOCkern-onh1
INHOUD
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding en doelstelling Plangebied Vigerende bestemmingsplannen Aanpak Leeswijzer
3 4 5 7 8
2
Planbeschrijving
9
2.1 2.2 2.3
Historische ontwikkeling Ruimtelijke en functionele structuur Afwijkingen van vigerende bestemmingsplannen
9 11 18
3
Beleidskader
19
3.1 3.2 3.3 3.4
Rijksbeleid Provinciaal beleid Regionaal beleid Gemeentelijk beleid
19 20 24 25
4
Randvoorwaarden
49
4.1 4.2 4.3 4.4
Milieu Watertoets Archeologie en cultuurhistorie Flora en fauna
49 61 66 73
5
Juridische aspecten
77
5.1 5.2 5.3
Algemeen Opbouw Bestemmingen
77 78 89
6
Economische uitvoerbaarheid
101
7
Procedure
102
BIJLAGEN − − − −
Bijlage 1: Retrospectieve toets Bijlage 2: Kaart overzicht vigerende bestemmingsplannen Bijlage 3: Eindverslag inspraakprocedure en vooroverleg Bijlage 4: Eindverslag zienswijzen
1 1.1 1.1.1
Inleiding Aanleiding en doelstelling Aanleiding De gemeente Neder-Betuwe is ontstaan door een fusie van de voormalige gemeenten Dodewaard, Echteld en Kesteren. Als gevolg van deze fusie is de gemeente in het bezit van een groot aantal vigerende bestemmingsplannen die onderling van elkaar verschillen. Deze verschillen zijn ontstaan door een onderscheid in bestemmingssystematiek van de voormalige gemeenten. Bovendien zijn de vigerende plannen niet meer conform de huidige maatstaven en leidt dit tot onduidelijkheid voor degene die deze bestemmingsplannen raadplegen. Daarnaast is het een plicht van gemeenten in het kader van de Wet ruimtelijke Ordening (Wro) bestemmingplannen te actualiseren conform de voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVPB 2008). Op basis van voorgaande is de gemeente Neder-Betuwe gestart met de actualisatie van de bestemmingsplannen van de kernen Kesteren, Opheusden, Dodewaard (inclusief buurtschap Wely), IJzendoorn en Ochten. Ook wordt een bestemmingsplan vervaardigd voor de bedrijventerreinen binnen de gemeente. Als eerste zijn de bestemmingsplannen voor IJzendoorn, Kesteren, Echteld en Dodewaard (inclusief Wely) opgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan Kern Ochten is de volgende in de rij. Hierna is nog de kom van Opheusden aan de beurt. Voorliggend bestemmingsplan vormt het geactualiseerde bestemmingsplan voor de kern Ochten.
Luchtfoto Ochten
SAB
3
1.1.2
Doelstelling Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme planologisch juridische regeling voor het gebruik en de bouwmogelijkheden voor de kern Ochten. Het plan is in lijn met de overige geactualiseerde bestemmingsplannen van de gemeente en is opgesteld conform het handboek standaardregels bebouwde kommen Neder-Betuwe (27 november 2008). Kleine verschillen met het handboek zijn alleen het gevolg van specifieke situaties binnen het onderhavige plangebied. Het plan heeft primair een beheersfunctie en daarmee een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie voorop staat. Nieuwe ontwikkelingen zijn van ondergeschikte aard en beperken zich hoofdzakelijk tot het bieden van uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bebouwing. Ook is in een enkel geval een bestaand bouwrecht overgenomen in dit bestemmingsplan.
Plangebied bestemmingsplan Kern Ochten
1.2
Plangebied Algemeen Het dorp Ochten ligt in de gemeente Neder-Betuwe, ten noorden van de Waal en ten oosten van Tiel. Ochten ligt ingeklemd tussen de Waalbandijk (ten zuiden) en de Linge (ten noorden). Ten noorden van de Linge is de rijksweg A15 gelegen. Vanaf de A15 is het dorp te bereiken via de Cuneraweg. De Cuneraweg gaat ter hoogte van de A15 over in de N233 die het dorp in noordelijke richting verbindt met Kesteren. Hier-
SAB
4
naast vormen de Waalbandijk en de Heuningstraat in westelijke richting en de Waalbandijk en de Bonegraafseweg in oostelijke richting belangrijke toegangswegen. De plangrenzen van het plangebied worden in hoofdzaak gevormd door de grenzen van de bestaande bebouwde kom van Ochten. Het plangebied betreft in principe de gehele bestaande bebouwde kom van Ochten. De nieuwbouwwijk Triangel, die nog niet is gerealiseerd, is echter niet in het plangebied opgenomen. Verder zijn er twee deelgebieden binnen de kom buiten het plangebied gehouden, aangezien hier in de toekomst eveneens ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Het betreft ten eerste de historische kern (nabij de Molendam), waar zich het kernwinkelgebied moet ontwikkelen. Ten tweede betreft het een locatie aan de zuidzijde van de Liniestraat, de locatie Oranjehof, waar een kleine nieuwe woonwijk zal worden gerealiseerd.
1.3
Vigerende bestemmingsplannen In navolgende tabel is een overzicht gegeven van de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen. Op de kaart in de bijlagen is aangegeven voor welk gebied de betreffende bestemmingsplannen van toepassing zijn.
Noordzijde Ochten 1.
Bestemmingsplan Ochten I
1979
Gedeeltelijke Herzieningen A.
Gedeeltelijke herziening A
1981
16 woningen Lijsterbesstraat
B.
Gedeeltelijke herziening B
1984
woning Liniestraat
C.
Gedeeltelijke herziening C
1986
apotheek Burg. H. Houtkoperlaan
D.
Gedeeltelijke herziening D
1987
woning aan de Beukenlaan
E1
Gedeeltelijke herziening E
1988
bouw woning en bedrijfspand Burg. H. Houtkoperlaan
F.
Gedeeltelijke herziening F
1988
woningen aan de hoef
G.
Gedeeltelijke herziening G
1991
8 multicategoriale woningen op locatie eerste stap
H.
Gedeeltelijke herziening H
1991
2 woningen aan de Hoef
I.
Gedeeltelijke herziening I
1991
loodgietersbedrijf aan de Hoef
K.
Gedeeltelijke herziening K
1992
vrijstaande woning liniestraat
L.
Gedeeltelijke herziening L
1994
praktijkruimte en woning voormalige tennisbaan
M.
Gedeeltelijke herziening M
1997
uitbreiding palliatief care centrum Beukenlaan
O.
Gedeeltelijke herziening O
2000
siersmederij aan de Hoef
P.
Gedeeltelijke herziening P
2000
vervangende nieuwbouw woning liniestraat
Q1.
Gedeeltelijke herziening Q1
2001
artsenpraktijk aan de Liniestraat
Q2.
Gedeeltelijke herziening Q2
2001
bouw woningen aan de Lijsterbesstraat
R.
Gedeeltelijke herziening R
2003
gezondheidscentrum aan de Burg. H. Houtkoperlaan
S.
Gedeeltelijke herziening S
2004
3 woningen aan Liniestraat/Plantaanstraat/Goudenregenstraat
SAB
5
Deelplannen D1.
Bestemmingsplan Ochten I, Deelplan 1
1998
tandartsengroepspraktijk aan de Burg. H. Houtkoperlaan
D2.
Bestemmingsplan Triangel, Deelplan 2
2001
brandweerkazerne aan Cuneraweg
D3.
Bestemmingsplan Triangel, Deelplan 3
2001
bouw woning Burg. H. Houtkoperlaan
D4.
Bestemmingsplan Triangel, Deelplan 4
2002
8 woningen aan de Burg. H. Houtkoperlaan
AP.
Bestemmingsplan Appelhof
2000
bouw woningen Appelhof
BG.
Bestemmingsplan Begraafplaats Ochten
Begraafplaats
Bestemmingsplan De Hoef Pv uitwerking A t/m F
woningbouwlocatie De Hoef
De Hoef DH uitwerk
DH moeder Bestemmingsplan De Hoef
1982
Zuidzijde Ochten 2.
Bestemmingsplan Dorpskern Ochten
1990
Gedeeltelijke herzieningen n.v.t.
Gedeeltelijke herziening A
1992
vrijstelling dienstverlening in detailhandel
B.
Gedeeltelijke herziening B
1995
sanering Oosterijkse woningen
C.
Gedeeltelijke herziening C
1994
melktransportbedrijf aan de Waalbanddijk 57
D.
Gedeeltelijke herziening D
1995
woonwagenerf Domeinstraat
D1.
Gedeeltelijke herziening D1
2001
bouw woning op woonwagenerf Domeinstraat
E.
Gedeeltelijke herziening E
1996
woningen aan de bevrijdingssingel
F.
Gedeeltelijke herziening F
1998
bouw 19 woningen aan de Liniestraat
F1.
Gedeeltelijke herziening F1
1999
realisering duiker en drains
I.
Gedeeltelijke herziening I
1997
appartementen en zorgcentrum verzorgingshuis Elim
J.
Gedeeltelijke herziening J
1999
bouw van een woning aan de Liniestraat
K.
Gedeeltelijke herziening K
1998
uitbreiding winkel aan Molendam 7
L.
Gedeeltelijke herziening L
1998
vestigen van slijterij op Molendam 49
M.
Gedeeltelijke herziening M
2001
patiowoningen aan de Lindenhoflaan
O.
Gedeeltelijke herziening O
2000
appartementen aan de Nieuwe Dam
P.
Gedeeltelijke herziening P
2000
vestiging kantoor aan de Molendam 53
Plannen van wijziging D1.
Plan van Wijziging 1
1995
bouw van woning achter perceel Liniestraat 36 (Oranjehof)
D1W.
Plan van Wijziging 1
1991
bouw van een woning
D2.
Plan van Wijziging 2
1994
inbreidingsplan aan de Nieuwe Dam
D3.
Plan van Wijziging 3
1992
winkel Molendam 5
D4.
Plan van Wijziging 4
1992
winkel Molendam 29
D5.
Plan van Wijziging 5
1994
bouw 2 onder 1 kap woning liniestraat 34
D6.
Plan van Wijziging 6
1994
herbouw woning aan de Waalbanddijk
D7.
Plan van Wijziging 7
1997
bouw woning aan de Oranjestraat
D9.
Plan van Wijziging 9
1999
realiseren bedrijfsterrein
D10.
Plan van Wijziging 10
2000
vergroten bouwvlak Oranjestraat 7a
D11.
Plan van Wijziging 11
2003
realiseren woning aan de Ambachtstraat
SAB
6
1.4
Aanpak Algemeen Om voor de kernen te komen tot een planologische opzet, die zoveel mogelijk recht doet aan de huidige specifieke karakteristiek, is bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan een ruim traject vooraf gegaan. Hierbij is rekening gehouden met bestaande rechten, uniformiteit en toegankelijkheid. Om de uniformiteit te waarborgen is inhoudelijk aangesloten op de eerder gemaakte bestemmingsplannen voor IJzendoorn, Echteld en Kesteren. Werkwijze In eerste instantie heeft een bestudering van de vigerende bestemmingsplannen plaatsgevonden. Daarna is aan de hand van een veldinventarisatie nagegaan welke functies en bebouwing aanwezig zijn. Vervolgens is gekeken in hoeverre de informatie uit de vigerende plannen met de feitelijke situatie overeenkomt. Deze inventarisatie, een beleidsinventarisatie en een literatuurstudie, vormen de basis voor onderhavige toelichting. Tevens zijn hierop de regels en verbeelding gebaseerd. Planproces Het bestemmingsplan zal in overleg met de ambtenaren van de gemeente worden afgerond tot voorontwerp, waarna het, na toestemming van burgemeester en wethouders van de gemeente, openbaar wordt gemaakt als voorontwerpbestemmingsplan. In de voorontwerpfase wordt iedereen (bewoners, belanghebbenden en anderen) door middel van inspraak in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het bestemmingsplan te geven. Ook worden zogenoemde overleginstanties (buurgemeenten, belangenorganisaties, nutsbedrijven, provincie en rijksoverheid) aangeschreven en in de gelegenheid gesteld om te reageren op het bestemmingsplan (het zogenoemde "vooroverleg"). Na de inspraak en het vooroverleg worden de inspraak- en overlegreacties in overweging genomen en waar van toepassing wordt het plan hierop aangepast. Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan aangeboden aan burgemeester en wethouders en de raadscommissie. Over het ontwerpbestemmingsplan kan iedereen wederom zijn mening, in de vorm van zienswijzen, richten aan de raad. Ook deze zienswijzen worden in overweging genomen en daar waar het van toepassing is wordt het bestemmingsplan aangepast. Na deze fase wordt het bestemmingsplan vastgesteld door de gemeenteraad. Na de vaststelling is voor belanghebbenden de beroepsprocedure bij de Raad van State de laatste mogelijkheid om te reageren op het plan.
SAB
7
1.5
Leeswijzer Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart), regels (voorheen voorschriften) en een toelichting. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de afwijkingen van de vigerende bestemmingsplannen ten opzichte van de feitelijke situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de haalbaarheid van het plan. Hier komen aspecten als beleid, milieu, flora en fauna en archeologie aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan zal aan bod komen in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 ten slotte is gereserveerd voor de resultaten van de procedure.
SAB
8
2 2.1 2.1.1
Planbeschrijving Historische ontwikkeling Neder-Betuwe De gemeente Neder-Betuwe is gelegen in het rivierengebied en in de gelijknamige regio. De gemeente wordt aan de oostzijde begrensd door de gemeente Overbetuwe en aan de westzijde door de gemeenten Buren en Tiel. In het noorden vormt de rivier de Rijn de grens, in het zuiden de rivier de Waal. Het meest oostelijk gelegen dorp is Dodewaard, het meest westelijk gelegen dorp Echteld. Aan de Rijn liggen de dorpen Kesteren en Opheusden, aan de Waal de dorpen IJzendoorn en Ochten. Hiernaast zijn er enkele buurtschappen. De kernen in Neder-Betuwe zijn ontstaan aan het einde van de 10e eeuw. De kernen waren hoofdzakelijk agrarische gemeenschappen in de vorm van smalle dorpen op de oeverwallen. De expansie van de dorpen gebeurde veelal rondom de locatie van de eerste gebouwde kerk, alhoewel dit bij Ochten niet het geval was.
Kern Ochten in uitsnede historische atlas uit ca. 1900
2.1.2
Historische ontwikkeling Ochten De oudste bebouwing van Ochten dateert uit de 12e eeuw. De kern heeft zich destijds ontwikkeld aan de Waalbandijk, de Heuningstraat en de Liniestraat. De Waalbandijk werd in de 13 eeuw opgeworpen om het achterliggende gebied te beschermen tegen hoge waterstanden. In die tijd is ook de Linge, aan de noordkant van Ochten, gegraven. Op veel plaatsen is hierbij gebruik gemaakt van oude rivierlopen. Ochten lag vanaf september 1944 onder geallieerd vuur tijdens de slag om de Betuwe en de flank in de slag om Arnhem. Om de Duitsers te verdrijven is Ochten zwaar onder vuur genomen en is als gevolg daarvan vrijwel geheel verwoest. Na de Tweede Wereldoorlog is gestart met de wederopbouw van de kern. In het kader van het wederopbouwplan werden nieuwe wegen aangelegd, maar werd in hoofdzaak de oorspronkelijke wegenstructuur behouden. Ochten ontwikkelde zich rondom de Molendam. Deze straat werd het middelpunt van de kern en heeft nog steeds deze al-
SAB
9
lure. Aan deze straat zijn destijds de representatieve gebouwen van Ochten geplaatst. In de loop der tijd hebben zich hier ook veel voorzieningen gevestigd. De overige straten hebben met name een invulling gekregen met woningbouw. In de loop der jaren is de kern Ochten uitgebreid waarbij de bouwperiode in de betreffende wijken duidelijk is te herkennen. Hiernaast zijn kleine tot middelgrote bedrijventerreinen ontstaan. Tussen de straten liggen royale, groene binnenterreinen, met op enkele plekken nog oudere bebouwing. Bijzondere elementen op deze binnenterreinen zijn de watergangen. Veel bebouwing in het wederopbouwplan is opgetrokken in de stijl van de Delftse School of hieraan aanverwante stijlen. Later is deze bebouwing verdicht en breidde Ochten verder uit in zuidoostelijke, zuidwestelijke en noordelijke richting.
Bebouwing in plangebied
Ochten-Noord is het gebied waar na de wederopbouw de grotere uitbreidingswijken zijn gerealiseerd. In feite is het een grote wijk, bestaande uit woningen uit de jaren 60 tot en met de jaren 90 van de vorige eeuw. 2.1.3
Huidige kern Ochten De huidige kern Ochten kenmerkt zich door een duidelijke ruimtelijke scheiding tussen twee deelgebieden. Het zuidelijke deel van de kern, het dichtst tegen de Waalbandijk, is het historische deel van de kern. In dit deelgebied bevinden zich momenteel de belangrijkste centrale voorzieningen. In de kom staan, als gevolg van vroegere overstromingen en de Tweede Wereldoorlog, relatief weinig historische gebouwen. Toch hebben de vaak vrij jonge gebouwen door hun uitstraling en variatie de sfeer van de oude kern kunnen behouden. Het noordelijke deel kan worden gekenschetst als het geheel van uitbreidingswijken van Ochten. Dit deelgebied kenmerkt zich door een sterk overheersende woonfunctie. Alleen aan de oude linten zijn nog andere functies te vinden. Hierbij zijn de Liniestraat en de 44 RI-straat aan te merken als de grens tussen het historische deel van de kern en Ochten-Noord. Verder is bij de kern Ochten opvallend dat de bedrijvigheid in hoofdzaak ruimtelijk gescheiden is van de hoofdkern. Alhoewel er binnen de kern zich op enkele locaties enkele bedrijven bevinden, zijn de bedrijven hoofdzakelijk gesitueerd op het bedrijventerrein De Heuning, dat is gelegen aan de westelijke zijde van Ochten. Hiernaast bevinden zich op twee locaties juist buiten de kern grote bedrijven: het eerste is gelegen aan de noordzijde van de Linge, tegen de snelweg A15 aan, en het tweede is gelegen aan de Bonegraafseweg, juist ten oosten van de kom.
SAB
10
Verwerking in het bestemmingsplan Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied worden door middel van dit plan in principe niet mogelijk gemaakt. Om die reden zijn de gebieden waarin ruimtelijke dynamiek wordt voorzien, buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelaten.
2.2 2.2.1
Ruimtelijke en functionele structuur Infrastructuur De belangrijkste ontsluitingswegen binnen het plangebied zijn de Burgemeester H. Houtkoperlaan, de Molendam, de Waalbandijk en de Liniestraat. De overige wegen vormen verbindingen tussen deze ontsluitingswegen. De Liniestraat vormt een scheiding tussen de historische kern en het noordelijk gebied waar na de wederopbouw grotere uitbreidingswijken zijn gerealiseerd. De wegen in het noordelijk gebied bestaan grotendeels uit een recht stratenpatroon. Een deel van dit gebied heeft een woonerfkarakter. In het stratenpatroon van het gebied ten zuiden van de Liniestraat is de structuur van het historische dorp nog te herkennen.
Overzicht van wegen in en rondom de kern Ochten
SAB
11
Woonbebouwing in plangebied
De Cuneraweg vormt de hoofdontsluitingsweg van de kern. Dit is de belangrijkste route voor een noord-zuid ontsluiting via de A15. Deze weg is in het geheel buiten het plangebied gelegen. Belangrijke lokale wegen zijn verder de Heuningstraat, de Bonegaafseweg en de Waalbandijk. Deze wegen vormen de belangrijkste oost-westgeoriënteerde ontsluitingswegen ten zuiden van de A15. De 44 RI-straat en de Liniestraat vormen een verbinding tussen de Cuneraweg en de Bonegraafseweg en complementeren hiermee de oost-west ontsluiting ten zuiden van de A15. De kruisingen Cuneraweg-44 R.I. straat en Cuneraweg-Burgemeester H. Houtkoperlaan vormen de hoofdentrees van de bebouwde kern van Ochten. De Molendam en de Burgemeester H. Houtkoperlaan maken een noord-zuid ontsluiting mogelijk naar respectievelijk de Waalbandijk en de Cuneraweg. De Waalbandijk sluit in westelijke richting aan op de Cuneraweg. In oostelijk richting kan vervolgens worden aangesloten op de Bonegraafseweg via de Domeinstraat. Ook is het mogelijk om de Waalbandijk in oostelijke richting te vervolgen. Parkeren geschiedt grotendeels informeel langs de straatzijde en in langs- en haakse parkeervakken. Op enkele locaties binnen het plangebied zijn parkeerterreinen aangelegd ten behoeve van woningen of voorzieningen.
Woonbebouwing in plangebied
Verwerking in het bestemmingsplan In het plangebied zijn verscheidene wegen en parkeervoorzieningen gesitueerd met verschillende gebruiksfuncties. Voor alle wegen inclusief parkeervoorzieningen is dezelfde juridische regeling worden opgenomen (‘Verkeer - Verblijfsgebied’). Er zijn geen wegen met een overwegend doorgaand karakter binnen het plangebied gelegen, die mogelijk binnen een andere bestemming moeten worden opgenomen. Bestaande gebouwen in de vorm van garageboxen vallen ook binnen de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ en worden hierbinnen aangeduid.
SAB
12
2.2.2
Groen Ochten is direct gelegen aan de Waalbandijk en is ontstaan bij een goed oversteekbare plaats van de Waal. De oude wegen in het noordelijk deel van de oude kern (Molendam, Ambachtstraat, Bagijnestraat en Liniestraat) worden gekarakteriseerd door een gevarieerd beeld en een fraaie boom- en groenstructuur. Hier geven oude bomenrijen en solitaire bomen in brede groenstroken de wijken sfeer en karakter. In het zuidelijk deel van de oude kern zijn de bomen langs de Molendam, Nieuwe Dam en de Ambachtstraat de meest opvallende groenelementen. Met name de Molendam heeft door de aanwezigheid van een brede groenstrook met laanbomen een karakteristieke uitstraling. Veel woonstraten in de kern hebben een breed straatprofiel, maar zijn relatief weinig beplant met bomen. De nieuwere wijken ten noorden van de 44 RI straat en de Liniestraat zijn veel eenvormiger dan de oude kern. Langs de Hoeflaan en de Waalkant bevinden zich kleinschalige groenvoorzieningen. Voor het overige is de groenstructuur kleinschalig en bestaat vooral uit kleinere bomen, kleine groenvakken en bloembakken. Langs de Hoef, staat aan weerszijden een waardevolle rij elzen. Ook de entree van de wijk, ter hoogte van de aansluiting van de H. Houtkoperlaan met de Cuneraweg, heeft een groene inrichting. Het groen en de daarbij behorende speelvoorzieningen bepalen voor een groot deel de leefkwaliteit van de woongebieden. Hiernaast geven de groene gebieden identiteit aan de kern van Ochten en dienen ook als zodanig behouden te blijven. Aan de oostrand wordt de noordelijke woonwijk begrensd door een betrekkelijk forse groenstructuur bestaande uit een groenrand, volkstuinen en een begraafplaats.
Groenstructuur Molendam
Groenstructuur langs Waalbandijk
Opvallend is de lange groene zone gelegen tussen de bebouwde kern en de Waalbandijk. Deze groene zone heeft een bescheiden verblijfsfunctie. De verblijfsrecreatieve functie van de dijk zelf is onvoldoende, omdat de dijk een functie heeft voor het doorgaande verkeer. Aan noordoostzijde van het plangebied is eveneens een lange groenstrook gelegen. Deze groenstrook is smaller van vorm en fungeert als buffer tussen de nieuw te realiseren ontwikkelingslocatie de Linge en de bestaande bebouwing binnen het plangebied. De ontwikkelingslocatie maakt geen deel uit van het plangebied. Ten slotte is opvallend dat zich op diverse locaties binnen de kom nog onbebouwd gebleven gebieden te vinden, die het karakter hebben van het landelijk gebied. Deze gebieden bestaan grotendeels uit open grasland, afgewisseld met enig opgaand
SAB
13
groen en wat kleinschalige incidentele bebouwing. Deze gronden zijn vaak in gebruik als bijvoorbeeld een paardenweitje. Het betreft onder meer de gebieden aansluitend aan de ‘rafelrand’ van de bebouwde kom ten zuiden van de Liniestraat, alsmede een ingesloten gebied tussen de Hoef en de Zwijning.
Gebied tussen Liniestraat en Waalbandijk
Groenvoorziening in de woonwijk
Verwerking in het bestemmingsplan De gebieden met een groene functie zijn verdeeld in de bestemming ‘Groen’ (bedoeld voor groenvoorzieningen in de kern, zoals parken, speelterreinen, beplanting, etc.) en ‘Groen - landelijk groen’ voor open groene gebieden binnen of aan de rand van de kern die bijvoorbeeld in gebruik zijn als paardenweitje. Het gebruik van het openbare groen als speelterrein wordt voor alle groenelementen in de bestemming ‘Groen’ mogelijk gemaakt. De gronden die in gebruik zijn als begraafplaats of ten behoeve van agrarische activiteiten geven aanleiding tot een specifieke bestemming van deze gronden. De begraafplaatsen worden binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ opgenomen, de agrarische gronden binnen de bestemming ‘Agrarisch’. 2.2.3
Water Het historische watersysteem is nog steeds grotendeels aanwezig. Diverse noord-zuid gerichte watergangen zorgen voor de afwatering op de Linge. Deze watergangen maken onderdeel uit van de ruimtelijke structuur van de kern. De meeste watergangen zijn nauwelijks op te merken in de openbare ruimte. Opvallend is de noord-zuid gerichte watergang, gesitueerd langs de Beukenlaan. Deze watergang wordt meer in zuidelijke richting opgesplitst in twee oost-west gericht waterlopen richting het historisch centrum. Een andere opvallende watergang is gelegen ten noordoosten van het plangebied, welke de smalle groenstrook over de gehele lengte tot en met de begraafplaats begeleidt. Het aspect water is een belangrijk thema voor Ochten. In verband met de aanwezige kwelproblematiek in en nabij de historische kern moeten minimaal de bestaande watergangen gehandhaafd worden. Deze watergangen hebben een afwaterende functie op de Linge. Daar waar mogelijk moet het stelsel van watergangen worden verbeterd en/of opgewaardeerd. Dit kan door het verbreden van bestaande watergangen en door het beter zichtbaar maken van het water. De watergangen hebben immers ook een belevingsfunctie. Bij de verbreding van watergangen staat veiligheid voorop.
SAB
14
Rivier de Linge
Zicht op rivier de Waal bij Ochten
Verwerking in het bestemmingsplan De belangrijkste watergangen en in ieder geval alle A-watergangen zijn opgenomen binnen de bestemming ‘Water’. Middels een dubbelbestemming wordt het behoud van de duikers en bebouwingsvrije zones geregeld. De minder belangrijke waterlopen vallen niet binnen de waterbestemming en zijn opgenomen in de hiervoor meest van toepassing zijnde bestemming (vaak de direct aangrenzende bestemming).
Winkels in plangebied
2.2.4
Bebouwing In de kern is vanuit de historie een duidelijke tweedeling zichtbaar. Tussen de Waalbandijk, de lintbebouwing aan de 44 RI-straat en de Liniestraat is de historische kern van Ochten gelegen. De 44 RI-straat en de Liniestraat vormen een duidelijke grens tussen de historische kern en het noordelijke deel van de kern. De historische kern In het stratenpatroon is de structuur van het oude dorp nog te herkennen. Deze structuur is bij de wederopbouw en latere inbreidingen enigszins vereenvoudigd. De binnenterreinen tussen de Wethouder Van Lavierenstraat en de Ambachtstraat hebben nog een deel van hun oorspronkelijke verkaveling en ontsluiting weten te behouden. Kenmerkend voor de historische kern is het directe contact met het rivierenlandschap. Vanaf de Waalbandijk en de Cuneraweg zijn zichtlijnen aanwezig naar het uiterwaardenlandschap en het buitengebied. De bebouwing van verzorgingshuis Elim aan de dijk is grootschalig van opzet. De rest van de historische kern kenmerkt zich door smalle straten met gevarieerde bebouwing van één of twee verdiepingen met kap, bestaande uit rijwoningen, dubbele woningen uit de wederopbouwperiode en bungalows. De meeste woningen hebben kleine, stenige voortuinen. Karakteristiek zijn het voor-
SAB
15
malig gemeentehuis, de kerk en de muziekkoepel. Deze zijn gelegen aan de Molendam en vormen belangrijke herkenningspunten in het dorp. Ochten-Noord De ontstaansperiode uit de vorige eeuw is in de stedenbouwkundige structuur van de wijk af te lezen. Een deel van de wijk bestaat uit rechte straten uit de jaren zestig en begin jaren zeventig met voornamelijk rijwoningen. Een ander deel heeft een woonerfkarakter, typerend voor de eind jaren zeventig en begin jaren tachtig. Bovendien is een thematisch woonwijkje aan de noordrand aanwezig uit de jaren negentig. Deze laatste wijk bestaat uit vrijstaande woningen die een schil rond de noordrand van het dorp vormen.
Bedrijven in plangebied
Bedrijven en voorzieningen Lokale bedrijvigheid is in hoofdzaak geconcentreerd op het bedrijventerrein De Heuning, dat is gelegen buiten het plangebied. Ter plaatse wordt ruimte geboden voor milieuhinderlijke bedrijvigheid. In het plangebied zijn hiernaast verspreid over de kom enkele bedrijven aanwezig. Met name aan de oude linten, zoals de Liniestraat, bevinden zich enkele bedrijven. In de woongebieden is kleinschalige bedrijvigheid toegestaan. Hierbij wordt aangesloten bij de ruimte die de notitie ‘kleinschalige bedrijvigheid in woongebieden” van november 2003 voor de kern Ochten biedt. In de historische linten zijn van oudsher verschillende functies aanwezig.
Winkels in plangebied
SAB
16
Winkels In de kom van Ochten zijn de winkelvoorzieningen verspreid over de kom gelegen. Wel is een concentratie aanwezig ter plaatse van de karakteristieke Molendam en het Dokter. M. van Drielplein. Het winkelconcentratiegebied ligt echter buiten onderhavig plangebied. Verspreid liggen verder winkels aan de Schoolstraat, de Liniestraat en de 44 RI-Straat. Het betreft onder meer enkele supermarkten, een bakker, drogist en enige detailhandel. Maatschappelijke voorzieningen en diensten In het plangebied zijn diverse maatschappelijke voorzieningen gelegen. Zo is aan de Waalbandijk verzorgingshuis Elim gesitueerd, een voor de schaal van Ochten opvallend groot complex, waar ook onder meer zorgwoningen en een gebouw van de Stichting Thuiszorg deel van uitmaken. Bovendien zijn voorzieningen als een tandarts, apotheek, fysiotherapeut en een huisarts aanwezig. Opvallend is dat er veel medische functies zijn gelegen aan de H. Houtkoperlaan, onder meer een medisch centrum, een fysiotherapeut en een tandartsenpraktijk. Het plangebied huisvest ook banken, een zalencentrum, een begraafplaats en een sportzaal. Sportvelden zijn gelegen buiten het plangebied, centraal gelegen in het landelijke gebied tussen Ochten en IJzendoorn. Binnen het plangebied zijn verder een tweetal basisscholen en een peutelspeelzaal gelegen. Voortgezet onderwijs ontbreekt, hiervoor is men aangewezen op Kesteren of andere kernen. Aan de noordelijke zijde van de kern bevindt zich een recent gerealiseerde brandweerkazerne.
Het Heufke
Brandweerkazerne
Verwerking in het bestemmingsplan Wonen De differentiatie in de woningen qua woningtype (vrijstaand, twee-aaneen, rijen en gestapeld) en massaopbouw (goot- en bouwhoogte) dient behouden te blijven. Er wordt verwezen naar hoofdstuk 5 voor de wijze waarop dit in het voorliggende bestemmingsplan is bewerkstelligd. Op één locatie (Berkenstraat 6-10) zijn door middel van een vrijstellingsprocedure zorgwoningen gerealiseerd. Deze zorgwoningen worden in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt middels een specifieke aanduiding. In het bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor het voeren van aan huis gebonden niet-publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten. Daar waar aan huis gebonden publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten of woon-werkfuncties voorkomen, zijn deze specifiek aangeduid. Bij één woning wordt hiernaast een groothandel in fruit mogelijk gemaakt.
SAB
17
Wonen in andere bestemmingen Ook binnen de specifieke bestemmingen ‘Detailhandel’ en ‘Dienstverlening’ zijn woningen mogelijk, doch alleen op de verdieping en op de begane grond als bedrijfswoning, of waar dit specifiek is aangeduid. Binnen de bestemmingen ‘Horeca’, ‘Kantoor’, ‘Maatschappelijk’ en ‘Bedrijf 1’ zijn alleen bedrijfswoningen toegestaan waar dit is aangeduid, of waar dit specifiek aangeduid is dat hier een woning aanwezig mag zijn. Hiernaast is binnen elk van de bovengenoemde bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een switch naar de bestemming wonen. Overige functies De overige functies zijn opgenomen in de best passende specifieke bestemming, waarbij is rekening gehouden met de aanwijzingen uit de SVBP2008. Een aantal bijzondere functies wordt hieronder toegelicht: − het bestaande zorgcomplex in de zuidwesthoek van het plangebied (Elim) is binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ opgenomen, met een aanduiding die hier ook zorgwoningen mogelijk maakt; − de begraafplaatsen zijn binnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ opgenomen en krijgen een specifieke aanduiding; − de brandweerkazerne is overeenkomstig de SVBP2008 binnen de bestemming ‘Bedrijf’ opgenomen.
2.3
Afwijkingen van vigerende bestemmingsplannen Voor het bestemmingsplan Kern Ochten geldt dat de functionele verschillen in kaart zijn gebracht door middel van een retrospectieve toets, zie Bijlage 1, Retrospectieve toets. In dit kader heeft een vergelijking plaatsgevonden tussen de toen vigerende bestemmingssituatie, dus de situatie volgens het hiervoor geldende bestemmingsplan, en de feitelijke situatie. Hier kunnen veranderingen zijn opgetreden die door middel van een andere planologische procedure tot stand zijn gekomen, zoals binnenplanse vrijstellingen of artikel 19 WRO-vrijstelling (oude wet). Soms zijn situaties ten onrechte ‘wegbestemd’ in het vorige bestemmingsplan. Niet altijd zijn veranderingen te achterhalen, vanwege de gedateerdheid of samenvoeging van archieven bij een gemeentelijke herindeling. In dit geval is afgewogen hoe lang de situatie al zo is, of er hinder is en of de feitelijke situatie ook een gewenste situatie is. In het overzicht van de retrospectieve toets is de conclusie opgenomen en is verwoord op welke manier de betreffende situatie in dit bestemmingsplan is opgenomen.
SAB
18
3
Beleidskader
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Nota ruimte1 De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is om ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin vorm te geven. Daarbij is het belangrijk dat iedere overheidslaag in staat wordt gesteld de eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Meer specifiek richt het kabinet zich in het nationaal ruimtelijk beleid op: − versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; − bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; − waarborging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; − waarborging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd en zijn een uitdrukking van de voornaamste ruimtelijke beleidsopgaven die het kabinet ziet voor de kortere en langere termijn. Verwerking in het bestemmingsplan De Nota Ruimte heeft geen directe invloed op het voorliggende bestemmingsplangebied.
3.1.2
Waterbeleid van de 21 eeuw In Nederland verscheen in het najaar van 2000 het rapport “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, een advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (hierna: Commissie WB21). Deze door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen ingestelde commissie doet aanbevelingen over hoe in de komende eeuw met water moet worden omgegaan. De Commissie WB21 stelt dat de 21e eeuw om een andere aanpak van het waterbeleid vraagt dan de 20e eeuw. Er moet minder accent op het technische beheer komen te liggen. Het water moet niet langer als vijand, maar veel meer als bondgenoot worden gezien. Het waterbeheer dient te worden gebaseerd op: − stroomgebiedsbenadering; − ruimte geven aan water; − vasthouden en tijdelijk bergen van water, alvorens af te voeren;
1
Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling, vastgesteld in de Ministerraad d.d. 23 april 2004.
SAB
19
− kansen benutten voor meervoudig ruimtegebruik; − geen afwenteling van problemen in het watersysteem zelf, noch van bestuurlijke verantwoordelijkheden of kosten; − te ontwikkelen normenstelsel per stroomgebied. Bij grootschalige en/of ingrijpende locatiebesluiten dienen de kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen voor het watersysteem te worden onderzocht aan de hand van een zogenaamde watertoets. Zo nodig moeten compensatiemaatregelen worden getroffen. Naar verwachting zal de door de Commissie WB 21 voorgestane aanpak belangrijke voordelen opleveren, zoals een toegenomen veiligheid van mens en dier en een betere bescherming van materiële goederen. Een snelle implementatie van de maatregelen voorkomt bovendien dat op termijn duurdere oplossingen voor de steeds groter wordende problemen moeten worden gezocht. Ruimte voor water heeft tevens een positieve invloed op de natuurontwikkeling, de landbouw en de ruimtelijke kwaliteit in zowel stedelijk als buitengebied. Verwerking in het bestemmingsplan Het Waterbeleid van de 21e eeuw heeft geen directe invloed op het voorliggende bestemmingsplangebied. Door de lagere overheden is aan dit beleid een nadere invulling gegeven. De watertoets is in paragraaf 4.2 opgenomen.
3.2 3.2.1
Provinciaal beleid Streekplan Gelderland 2005 Algemeen De provincie beschrijft in haar streekplan de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. Het streekplan geeft – in provinciaal perspectief – op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol. Daarbij zijn kwetsbare kwaliteiten aan de orde, die bescherming behoeven of een specifieke ontwikkeling, maar het gaat ook om het geleiden van hoogdynamische ontwikkelingen om de kansen op maatschappelijke meerwaarde te vergroten en nieuwe kwaliteiten toe te voegen. De provincie hanteert voor het ruimtelijke beleid in dit streekplan de volgende uitgangspunten: − regionale inzet: ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Het Regionaal Structuurplan vormt als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau; − versterking ruimtelijke kwaliteit: ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals bedoeld in de Nota Ruimte, en vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.
SAB
20
Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit gebeurt door te sturen op kenmerken en waarden die van provinciaal belang worden geacht: water, natuur, landschap (groenblauwe raamwerk) èn de ruimtelijke ontwikkelingen in het rode raamwerk van stedelijke functies en infrastructuur (knooppuntenbenadering). De ruimtebehoefte wordt zorgvuldig in regionaal verband geaccommodeerd zodat publieke en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken. Rivierenland Voor de regio Rivierenland is aanvullend beleid geformuleerd: Rivierenland als stromenland en binnentuin tegelijk. Het stromenland maakt het landschap van rivieren en uiterwaarden, oeverwallen en komgronden. Contrasten en identiteiten worden behouden en versterkt. Maar Rivierenland is ook een binnentuin, gezien haar ligging tussen stedelijke kernen als Utrecht, Ede, Veenendaal, Wageningen, Arnhem, Nijmegen, Oss, 's-Hertogenbosch en Gorinchem. Het streekplan formuleert als hoofdopgave voor het rivierengebied het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). De hoofdinfrastructuur wordt door de regio niet primair gezien als leidraad voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen maar wel als medeordenend. De ruimtelijke structuurdragers geven de richting aan waarin verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer, recreatie en toerisme, en energievoorziening zich in het Rivierenland mogen ontwikkelen, zodat het unieke landschap met haar contrasten behouden blijft, dan wel wordt versterkt.
Fragment Beleidskaart Ruimtelijke Structuur
Zoekzones stedelijke functies In het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland hebben de samenwerkende gemeenten de zoekruimte voor verstedelijking tot 2015 in de vorm van kwaliteitscontouren vastgelegd en medio 2004 geactualiseerd. De regio wil in de planvorming voor kleinschalige uitbreidingen van dorpen en linten of buurtschappen aandacht besteden aan het concept organisch groeien. Dergelijke nieuwe, kleinschalige uitbreidingen dienen te worden betrokken in de zoekzones voor stedelijke functies en landschappelijke versterking.
SAB
21
De provincie heeft de kwaliteitscontouren (bestandsversie d.d. 13-11-2002) als zoekzones voor stedelijke functies overgenomen en aangeduid op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkelingen. De provincie wil verder nog met de regio afspraken maken over de mate van intensivering op regionale schaal. Deze afspraken zullen uiterlijk 1 juli 2006 zijn gemaakt. Voor de vastlegging van aanpassingen van de zoekzones en intensiveringspercentage is een streekplanuitwerking noodzakelijk. Hierop wordt in de navolgende paragraaf ‘zoekzones’ specifiek ingegaan. Ruimtelijke ontwikkelingen gemeente Neder-Betuwe Het ruimtelijk beeld op basis van de structuurdragers en de opgaven voor het gebied leidt tot de volgende koers voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente NederBetuwe: − water als structurerend element: meervoudig ruimtegebruik met verbreding van watergangen en concretiseren zoekgebieden waterberging; − contouren voor zoekruimte verstedelijking tot 2015 (volgens experiment een lijn voor kwaliteit) blijven uitgangspunt (vervangen door de uitwerking van het streekplan zoals beschreven in navolgende paragraaf ‘zoekzones’); − aanvullende zoekruimte voor bedrijvigheid met meerwaarde voor Rivierenland als vestigingscriterium; − accent op impuls voor openbaar vervoer; − functieverandering in het landelijk gebied voor kommen en oeverwallen differentiëren; − structuurversterkende bebouwing aan de dijk; − voor het landelijk gebied is de landbouw richtinggevend. Een landbouwvisie wordt opgesteld; − ontwikkeling meer samenhangend toeristisch-recreatief aanbod rond boegbeelden en concentratiepunten.
Fragment Beleidskaart Ruimtelijke Ontwikkeling
Ochten Ochten maakt op de provinciale beleidskaart ruimtelijke structuur onderdeel uit van het "multifunctioneel gebied", hetgeen het grootste deel van de provincie beslaat. Dit gebied omvat de steden, dorpen en buurtschappen buiten de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur - het Groen Blauw Raamwerk en het Rode Raamwerk. Gedetailleerder bezien wordt Ochten omgeven door "multifunctioneel platteland" en aan de zuidzijde door de uiterwaarden van de Waal. In het provinciale beleid is op de multifunctionele
SAB
22
gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht. Voor de uiterwaarden geldt de doelstelling van het behoud van de groene waarden. Op de beleidskaart ruimtelijke ontwikkeling is het gebied ten westen van de keren Ochten aangeduid als ‘zoekzone stedelijke functies’ (rode kleur).
Kern Ochten (overig bebouwd gebied) en westelijke zoekzone stedelijke functies in uitsnede kaart ruimtelijke ontwikkeling
Zoekzones Op 12 december 2006 is de Streekplanuitwerking Zoekzones Stedelijke Functies en Landschappelijke Versterking door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Op verzoek van de provincie hebben regio's, conform het streekplan, in regionaal verband afgestemde zoekzones stedelijke functies (wonen en werken) opgesteld. Deze regionale uitwerkingen van de zoekzones zijn, voor zover niet in strijd met het streekplanbeleid, als streekplanuitwerking vastgesteld. Het Streekplan noemt een aantal uitgangspunten waaraan de zoekzones moeten voldoen. Zo moet er rekening worden gehouden met bestaande waarden en moeten de zoekzones in principe aansluiten op bestaand stedelijk gebied.
Fragment kaart Zoekzones (vastgesteld 12 december 2006)
Op de kaart zijn 3 zoekzones voor woningbouw opgenomen in de nabijheid van Ochten. De eerste zoekzone (Oc1) betreft de woningbouwlocatie De Linge. De tweede zoekzone (Oc2) betreft de zone aan de zuidrand van de kern, direct tegen de Waalbandijk. De derde zoekzone betreft de nieuwe woonwijk de Triangel, waarvoor inmid-
SAB
23
dels een bestemmingsplan is vastgesteld en die in de komende jaren zal worden gerealiseerd. Verwerking in het bestemmingsplan Het Streekplan heeft geen directe invloed op het voorliggende bestemmingsplangebied. Omdat het voorliggende bestemmingsplan een actualiserend en conserverend bestemmingsplan is, worden de uitbreidingen niet in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Hiervoor zijn en worden separate bestemmingsplannen met bijbehorende procedures doorlopen.
3.3 3.3.1
Regionaal beleid Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 De gemeente Neder-Betuwe maakt deel uit van de Regio Rivierenland. Regio Rivierenland is een samenwerkingsverband van negen gemeenten in Betuwe en Bommelerwaard. De gemeenten ontwikkelen daarin eigen beleid en nemen eigen formele besluiten. De Structuurvisie Rivierenland 2004-2015 (Regio Rivierenland, 2004) formuleert als hoofdopgave het behouden en versterken van het unieke karakter van de regio rond de ruimtelijke structuurdragers die de eigenheid van dit landschap bepalen. De ruimtelijke structuurdragers zijn de uiterwaarden, dijken, oeverwallen en kommen en het cultuurhistorische landschap (bijvoorbeeld de Nieuwe Hollandse Waterlinie). In het Rivierenland zijn de ruimtelijke structuurdragers richtinggevend voor de ontwikkeling van verstedelijking, de functies van het landelijk gebied, verkeer en vervoer en recreatie en toerisme. Hierdoor wordt het unieke landschap met haar contrasten behouden dan wel versterkt. De hoofdinfrastructuur wordt door de regio mede als leidend gezien voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Fragment ruimtelijk structuurbeeld
Fragment op de visiekaart
Voor het realiseren van de bundeling van verstedelijking kiest de regio voor voortzetting van de huidige kernenhiërarchie waarin Tiel een regionale opvangfunctie heeft voor wonen, werken en voorzieningen en de kernen Zaltbommel, Geldermalsen, Cu-
SAB
24
lemborg en Druten een subregionale functie hebben. De regio wil de mogelijke toepassing van de netwerkgedachte gaan onderzoeken. Voor de hele regio geldt een kwalitatieve benadering van nieuwe verstedelijking, ruimtelijk geduid met de kwaliteitscontouren zoals deze voor de periode tot 2015 rond de kernen zijn getrokken in het kader van het Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland. Ochten In het "Ruimtelijk structuurbeeld" is te zien hoe Ochten gelegen is op een oeverwal tegen de uiterwaarden van de Rijn. De Rijnbandijk is opgenomen in de ruimtelijke structuurdrager "Historisch landschap": slingerende linten van bebouwing op oeverwallen met oude verkavelingspatronen. Deze zone ligt met name ten oosten van de kern. Op de “Visiekaart” staan enkele zoekgebieden voor verstedelijking aangegeven. Bij Ochten zijn enkele gebieden aan de noord- en de westflank (de Triangel) aangeduid. Verder zijn de uiterwaarden van de Nederrijn aangeduid als gebieden waarin natuurontwikkeling moet plaatsvinden (versterking natuurwaarden). Verwerking in het bestemmingsplan De herkenbaarheid van de historische landschappen dient door het bestemmingsplan niet aangetast te worden en bij voorkeur versterkt te worden. Ook moet onderhavig bestemmingsplan de beoogde versterking van de natuurwaarden niet in de weg staan. Omdat het voorliggende bestemmingsplan een actualiserend en conserverend bestemmingsplan is en niet in ontwikkelingen voorziet, vindt er ook geen aantasting van de beschreven waarden of doelen plaats. 3.3.2
Experiment Ruimtelijk Beleid Rivierenland, regio Rivierenland In het regionaal beleid, tot uitdrukking gebracht in het Experiment Rivierenland staat kwaliteit centraal. Kwantitatieve aspecten worden daarmee van ondergeschikt belang. Op basis van de kwaliteit van het gebied is rondom alle kernen een kwaliteitscontour getrokken dat heeft geleid tot een afbakening van het bestaand verstedelijkt gebied en het maximale ruimtebeslag voor te verstedelijken gebied (zoekgebied). Naast dit van buiten naar binnen redeneren, is ook het principe van binnen naar buiten toegepast; de contouren zijn zodanig gekozen dat is aangesloten op het karakter/functie van de betreffende kern en op de behoefte van de kern. Verwerking in het bestemmingsplan Onderhavig bestemmingsplan betreft een in hoofdzaak conserverend plan.
3.4
Gemeentelijk beleid Door de gemeente is in de afgelopen jaren op diverse ruimtelijk relevante aspecten beleid gevormd dat veelal heel concreet aangeeft op welke wijze met deze aspecten omgegaan dient te worden in bestemmingsplannen. Bij de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan (en het voorafgaande handboek) zijn deze beleidsstukken uitgangspunt geweest. Voor een deel van het beleid vindt een directe vertaling in het voorliggende bestemmingsplan plaats. Voor een ander deel wordt echter op basis van de huidige inzichten juist voor een andere regeling gekozen.
SAB
25
In de hierna volgende paragrafen is het vigerende beleid vrij uitvoerig weergegeven met daarop aansluitend een overzicht van de wijze waarop ermee omgegaan is in het voorliggende bestemmingsplan. 3.4.1
Structuurvisie kernen Met de structuurvisie kernen2 wil de gemeente Neder-Betuwe inzicht bieden in de te ontwikkelen locaties voor woningbouw en bedrijven tot 2015. Parallel en vooruitlopend op het provinciale beleid wordt in voorliggende structuurvisie tevens een relatie gelegd met de gemeentelijke ontwikkelingen in het kader van de gemeentelijke herindeling, duurzame stedelijke ontwikkeling en kwalitatief passende woningen en woonmilieus (woonbeleid met kwaliteit) en het Experiment ruimtelijk beleid Rivierenland. Doel van de structuurvisie is het maken van een integrale ruimtelijke afweging voor de ontwikkeling van woon- en werklocaties binnen de gemeente op korte en middellange termijn, zowel in als aansluitend aan het bestaande stedelijk gebied (bebouwde kom). Verder worden een kwantificering en de verwachte uitvoeringstermijn van de te ontwikkelen woon- en werklocaties aangegeven. Bij de keuze voor de verschillende locaties is het behoud en de versterking van de bestaande waarden en kwaliteiten uitgangspunt geweest voor het stedelijk gebied en haar directe omgeving. Dit in aansluiting op het contourenbeleid van het Experiment ruimtelijke beleid Rivierenland. Daarnaast wordt in de visie ingegaan op ontwikkelingen op het gebied van maatschappelijke voorzieningen en winkelvoorzieningen.
Kaart ontwikkelingsvisie Ochten
2
Structuurvisie kernen, gemeente Neder-Betuwe, vastgesteld 30 oktober 2003, SAB Arnhem.
SAB
26
Ochten In de structuurvisie wordt beschreven dat Ochten direct contact heeft met het rivierenlandschap. Vanaf de Waalbandijk en de Cuneraweg zijn zichtlijnen aanwezig naar het uiterwaardenlandschap en het buitengebied. Vanaf de dijk is zelfs zicht mogelijk op de Prins Willem Alexanderbrug. Daarnaast is een tweetal horecagelegenheden aan de dijk gelegen, waardoor de kern een levendige uitstraling heeft aan het water. Eén van de meest in het oog springende kwaliteiten is de lintbebouwing aan de Waalbandijk en de Heuningstraat. Deze lintbebouwing loopt door tot in het buitengebied. Aan beide wegen zijn veel karakteristieke panden gelegen. Deze lijnen maken onderdeel uit van de gegroeide naoorlogse identiteit van de kern. Hetzelfde geldt voor de dorpskern. De dorpskern is in de WO II geheel verwoest en is volgens het wederopbouwplan herbouwd. Dit geeft de kern een geheel eigen karakter. In dit wederopbouwplan ligt de Molendam. Deze weg wordt begeleid door waardevolle laanbeplanting in een dubbele rij. Aan deze weg zijn ook beeldbepalende panden gelegen als de kerk en het voormalige gemeentehuis. Aan de oostzijde, gelegen in het wederopbouwplan, zijn de karakteristieke wederopbouwwoningen aanwezig. Opvallend in Ochten is het vele openbaar groen, dat meestal in gebruik is als speelterrein. Dit groen geeft de kern een vriendelijke uitstraling. Direct aan de dijk ligt waardevol openbaar groen. Voor Ochten is het van belang het contact van de kern met het waardevolle uiterwaardenlandschap te behouden en waar mogelijk te versterken. Vanuit de kern naar het uiterwaardenlandschap maar ook vanaf de dijk naar de kern zijn veel directe zichtrelaties aanwezig. Een andere te behouden kwaliteit is naoorlogse bebouwing langs de Waalbandijk, de Cuneraweg en de Molendam. De karakteristieke panden maken namelijk onderdeel uit van de naoorlogse, gegroeide identiteit van de kern. De entrees van Ochten aan de noord- en oostzijde dienen verbeterd te worden. Dit kan door het versterken van de beeldkwaliteit van de bestaande bebouwing en revitalisering van de bedrijfsterreinen aan de Liniestraat. Voor Ochten is het van belang de relatie met de Linge te versterken. Juist omdat de Linge zo dichtbij en zelfs tegen bestaande bebouwing aanligt is het wenselijk deze potenties te benutten. Aan de noordzijde buiten het plangebied is ruimte voor het benutten van woningbouw om die relatie te versterken, bijvoorbeeld in de vorm van Lingetuinen. Voorzieningen Een verdere concentratie van voorzieningen langs de Molendam is wenselijk. Getracht kan worden een opwaardering van het centrumgebied te creëren en de uitstraling van bestaande bebouwing te verbeteren. Door verdere concentratie van voorzieningen zal het karakter van het centrumgebied worden versterkt. Ochten heeft een lokale (gemeentelijke) taak voor wat betreft zorgvoorzieningen behouden. In Ochten is geen ruimte beschikbaar voor uitbreiding van bedrijvigheid op een nieuw bedrijventerrein.
SAB
27
Wonen Op korte termijn is een aantal potentiële ontwikkelingslocaties voorhanden binnen de rode contour. Ter verduidelijking van de precieze projectie is navolgend kaartbeeld opgenomen. Een deel van deze locaties is gelegen binnen het plangebied te weten, ontwikkelingslocaties 1 tot en met 4. Het betreft de volgende locaties: 1. Locatie Appelhof 2e fase; 2. Locatie De Hoef-Zwijning; 3. Locatie Oranjehof; 4. Locatie Van Kleef Schoolstraat.
Ontwikkelingslocaties Ochten binnen de rode contour
Verkavelingsplan De Triangel
SAB
Verkavelingsplan Oranjehof
28
Verwerking in het bestemmingsplan Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter waarmee de karakteristieke elementen van de kern Ochten worden gewaarborgd. De ontwikkelingslocaties gelegen binnen het plangebied worden om die reden buiten het bestemmingsplangebied gehouden. Het betreft ten eerste het winkelconcentratiegebied, waar veel dynamiek wordt voorzien. Ook nieuwbouwgebied De Triangel, de Oranjehof en de locatie Linge vallen buiten het onderhavige plangebied. 3.4.2
Dorpsvisie Ochten Algemeen De Dorpsvisie Ochten3 vormt een nadere uitwerking van de structuurvisie kernen. De dorpsvisie geeft een beschrijving van het ruimtelijk beleid voor Ochten voor de tijdsperiode van circa 10 jaar met een doorkijk tot circa 2025. Projecten en initiatieven zullen worden beoordeeld aan de hand van deze visie. De visie is geen plan aan de hand waarvan de gemeente actief allerlei projecten gaat starten. De visie is bedoeld om initiatieven te toetsen van zowel de gemeente als marktpartijen, woningstichting of particulieren. De dorpsvisie vormt het kader voor onderhavig bestemmingsplan. Essentiële elementen uit de dorpsvisie, die geregeld kunnen worden in het bestemmingsplan worden hierin meegenomen. Gedoeld wordt met name op functies. Nieuwe ontwikkelingen, waarvoor de plannen en de onderzoeken naar de haalbaarheid nog niet zijn afgerond, zullen geen onderdeel uitmaken van de integrale herziening, maar te zijner tijd worden voorzien van een passende juridisch-planologische regeling. Visie op hoofdlijnen De visie op hoofdlijnen behelst zowel het ruimtelijk als functionele toekomstbeeld voor Ochten. Hieronder wordt kort op de belangrijkste hoofdpunten ingegaan: − Wonen: Dit is de belangrijkste functie binnen de kern. Het accent ligt op het toevoegen van woningen voor ouderen en starters. De voorkeur gaat uit naar het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties. Uitbreidingslocaties zijn tot 2015 Triangel en De Linge. − Werken: Het behoud van de lokale bedrijvigheid voorop. Milieuhinderlijke lokale bedrijven worden geconcentreerd op het bedrijventerrein De Heuning. Bovenlokale bedrijven moeten naar andere bedrijventerreinen. Het is gewenst milieuvriendelijke bedrijven voor de kern te behouden, in aansluiting op de notitie ‘kleinschalige bedrijvigheid in woongebieden” van november 2003. In de linten, waar van oudsher al verschillende functies aanwezig zijn, moet ruimte worden geboden voor bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 3a. Semi-agrarische bedrijvigheid in de kom is ongewenst. − Voorzieningen: Er moet in de kern ruimte geboden worden voor nieuwe voorzieningen. Door in te zetten concentratie kan de kwaliteit van het winkelgebied verbeterd worden. De woonzorgzone Elim kan verder uitgebreid worden. − Groen en landschap: Het bestaande groen en de speelvoorzieningen moeten behouden en waar mogelijk versterkt worden.
3
SAB Arnhem, in opdracht van gemeente Neder-Betuwe, april 2007.
SAB
29
− Water: De bestaande watergangen moeten, zeker gezien de kwelproblematiek, gehandhaafd worden en waar mogelijk opgewaardeerd worden. − Recreatie en toerisme: De extensieve recreatie wordt bevorderd en er wordt ruimte geboden voor kleinschalige voorzieningen. Aan de dijk kan ruimte worden geboden voor horeca en kleinschalige recreatieve voorzieningen. − Verkeer: De verkeersstructuur moet meer hiërarchisch worden opgebouwd, door de belangrijkste straten (Liniestraat, 44 RI-straat en de Bonegraafseweg) beter tot uitdrukking te laten komen. Op de Waalbandijk moeten verkeersmaatregelen worden genomen. Bij toekomstige ontwikkelingen moeten er wellicht verkeersmaatregelen worden genomen aan de oostzijde van de kern (wellicht zelfs de aanleg van een oostelijke randweg). Ruimtelijke visie − Voor Ochten is het van belang het contact van de kern met het waardevolle rivierenlandschap te behouden en waar mogelijk te versterken. De zichtlijnen van de dijk op het dorp maar ook andersom dienen zo veel mogelijk gehandhaafd te blijven. − Een andere te behouden kwaliteit is de naoorlogse bebouwing langs de Waalbandijk, de Cuneraweg en de Molendam. De karakteristieke panden maken onderdeel uit van de naoorlogse identiteit van de kern. − Verder staat verbetering van de entrees van Ochten aan de noord-, west- en oostkant voorop. − Aan de noordzijde van de kern, kan met de ontwikkeling van woningbouwlocatie De Linge, de relatie vanuit het dorp met het riviertje verbeterd worden. − Er is sprake van een duidelijke tweedeling in het dorp tussen de historische kern en Ochten-Noord. Het is wenselijk dat deze twee delen meer een eenheid gaan vormen. − Het is van belang eventuele nieuwbouw zorgvuldig in te passen in het dorp. Dit betekent dat bestaande karakteristieken en waarden zoveel mogelijk gehandhaafd moeten worden, maar ook dat de schaal van de nieuwbouw passend moet zijn in de omgeving. Op kruising van de Cuneraweg en de Molendam met de Waalbandijk zijn accenten (lees hogere bebouwing) mogelijk. − De mogelijke aanleg van de oostelijke randweg hangt nauw samen met de mogelijkheden om het verblijfsklimaat aan de Waalbandijk en Liniestraat te versterken en op de mogelijkheden voor de realisatie van woningbouw aan de oostzijde van Ochten.
SAB
30
Visie op hoofdlijnen uit dorpsvisie Ochten
Uitwerking in deelgebieden De ruimtelijke visie is uitgewerkt in een aantal deelgebieden en dragers. Het betreft de volgende dragers: Waalbandijk, 44 RI-straat/Liniestraat, de Linge, Cuneraweg, Molendam/Houtkoperlaan en het stelsel watergangen. Ook wordt nader beleid voor Ochten-Noord geformuleerd. Verwerking in het bestemmingsplan De dorpsvisie vormt het belangrijkste kader voor onderhavig bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat essentiële elementen uit de dorpsvisie, die geregeld kùnnen worden in het bestemmingsplan, hierin worden meegenomen. Hieronder wordt puntsgewijs op de onderwerpen uit de dorpsvisie ingegaan: − Wonen: Bestaande woningen worden als zodanig bestemd. Middels een wijzigingsbevoegdheid in de woonbestemmingen is het mogelijk nieuwe woningen te realiseren op passende locaties; − Werken: Bestaande bedrijven zijn als zodanig bestemd, waarbij er ruimte wordt gegeven voor bedrijven milieucategorieën 1 t/m 3a. − Voorzieningen: Het bestemmingsplan biedt enige ruimte voor verdere ontwikkeling van de woonzorgzone Elim. − Groen en landschap: Het bestaande groen wordt als zodanig bestemd en behouden. − Water: Alle bestaande watergangen worden als zodanig bestemd. Middels dubbelbestemmingen worden de watergangen beschermd. − Recreatie en toerisme: Geen bijzonderheden. − Verkeer: Geen bijzonderheden. − Ruimtelijke visie: Er zijn geen zaken uit de ruimtelijke visie die direct worden mogelijk gemaakt binnen dit bestemmingsplan.
SAB
31
Zoals uit bovenstaande opsomming blijkt zijn er weinig aspecten uit de dorpsvisie die direct kunnen worden doorvertaald in onderhavig bestemmingsplan. Dit komt omdat onderhavig bestemmingsplan een conserverend, beheergericht karakter heeft en in principe niet direct nieuwe voorzieningen toestaat. Uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen, waarvoor de plannen en de onderzoeken naar de haalbaarheid nog niet zijn afgerond, geen onderdeel uitmaken van de onderhavige integrale herziening, maar te zijner tijd worden voorzien van een passende juridisch-planologische regeling. Ook de belangrijkste ontwikkelingslocaties (onder meer het kernwinkelgebied en de locatie Oranjehof) zijn om die reden buiten het bestemmingsplangebied gelaten. 3.4.3
Woonvisie 2006-2020 In deze woonvisie4 is de woningbehoefte voor de diverse kernen binnen de gemeente onderzocht. In het startdocument voor de woonvisie heeft de gemeente een aantal uitgangspunten voor het woonbeleid geformuleerd: − Behoud landelijk karakter: inbreiding heeft voorkeur boven uitbreiding bij nieuwbouw. − Streven naar voldoende woningen voor de eigen vraag. − Een woningvoorraad die past bij de lokale woonwensen: realiseren van doorstroming door nieuwbouw, aanpassing en splitsing van bestaande woningen. − Concentratie van woningbouw zal plaatsvinden in de vier hoofdkernen Ochten, Kesteren, Opheusden en Dodewaard. In de kleinere kernen IJzendoorn en Echteld kan woningbouw plaatsvinden gerelateerd aan de plaatselijke behoefte. − Specifieke aandacht voor ouderen door het realiseren van gewenste ouderenwoningen en door fysieke ondersteuning van zorg op maat. − Ontgroening afremmen door specifiek aanbod voor jonge (startende) huishoudens te realiseren. − Stimuleren van bouwkundige aanpassingen in de bestaande woningvoorraad om deze af te stemmen op de woonbehoefte (Wvg). − Steun aan specifieke doelgroepen van beleid die niet in staat zijn om zelfstandig in hun woonbehoefte te voorzien: huishoudens met lage inkomens, gehandicapten en asielzoekers. − Wat betreft woonwagens wordt een ontmoedigingsbeleid gevolgd. De gemeente zal aan woonwagenstandplaatsen die vrijkomen door middel van een bestemmingsplanwijziging een andere functie toekennen. − Actief beheer van de woonomgeving in samenwerking met lokale partijen daar waar nodig en wenselijk. − Onderkennen van regionale ontwikkelingen (regionaal en provinciaal overleg). In de woonvisie gemeente Neder-Betuwe is tot 2020 de behoefte voor Ochten bepaald. In totaal een geconstateerde behoefte voor het toevoegen van 280 woningen tot 2020. Dit valt als volgt uiteen: − Starters: circa 40 koopwoningen/appartementen; − Jonge gezinnen: circa 130 grondgebonden koopwoningen; − Senioren & Zorgvragers: circa 170 woningen.
4
Woonvisie 2006-2020, gemeente Neder-Betuwe, vastgesteld april 2007
SAB
32
Verwerking in het bestemmingsplan De woonvisie heeft geen directe consequenties voor het bestemmingsplan. Wel zal het bestemmingsplan ruimte bieden om verwezenlijking van bepaalde beleidspunten uit de woonvisie mogelijk te maken. Zo wordt in het bestemmingsplan een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt de bouwwijze van woningen te veranderen. Hiermee kan de bestaande woningvoorraad beter worden afgestemd op de woningbehoefte, onder meer van ouderen en starters. 3.4.4
Groenstructuurplan Het groenstructuurplan5 betreft het grondgebied van de voormalige gemeenten Kesteren, Echteld en Dodewaard (huidige gemeente Neder-Betuwe). Het geeft een analyse van de hoofdzaken in de bestaande groenstructuur en beschrijft de gewenste ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. Voor het gemeentelijk groen binnen de kernen geldt dat de kwaliteit voor het grootste deel goed is en het onderhoudsniveau hoog ligt. Er is een aantal knelpunten te noemen: zeer kleine groenvakken (snippergroen), de consequenties van het afschaffen van chemische onkruidbestrijding, het verdwijnen van hoogstamfruitbomen uit de kommen, de aanplant van niet-inheemse boomsoorten op minder geschikte locaties en het beperkte soortgebruik op de zware kleigrond. Voor de kernen (de bebouwde kommen) geldt dat de groenvoorzieningen de eigen karakteristiek/identiteit van de verschillende kernen moet versterken. Eenvormigheid in de inrichting is niet gewenst. Van oorsprong stond er in de oudste kernen weinig groen van formaat. De wegen net buiten de kernen, die door de uitbreidingen erbinnen zijn komen te liggen, waren gevarieerd beplant met bomenrijen van verschillende soorten. Deze groenvoorzieningen verdienen de aandacht, omdat ze de oudste beplantingen vormen. Binnen elke kern is een duidelijk onderscheid gewenst in een hoofd- en een nevenstructuur. De hoofdstructuur bestaat uit groenvoorzieningen met een duurzaam karakter. Naast duurzaam groen is plaats voor tijdelijk siergroen, zoals een perk met eenjarigen. Nieuwe voorzieningen moeten aansluiten op de historische elementen en het landschap. Voor de industrie- en bedrijventerreinen geldt dat de inrichting van het terrein gericht moet zijn op de functionaliteit. De randen van de woonwijken en bedrijventerreinen vragen aandacht. Waar mogelijk en passend is een (wandel)strook met inheemse beplanting gewenst. Op de dijktaluds is het ontwikkelen van natuurlijke, bloemrijke gras- en kruidenbeplantingen gewenst. Op de plankaart zijn de kernen in 4 onderdelen onderscheiden. Voor elk onderdeel is een type groenelement genoemd: − centrumgebied: accentueren met siergroen; − entree: accentueren met siergroen; − hoofdstraten: handhaven bestaande bomenrijen, aanvullen waar mogelijk; − bedrijventerreinen: aandacht voor randbeplanting.
5
Groenestein en Borst, Groenstructuurplan Kesteren, Echteld en Dodewaard 2001-2011, juni 2001.
SAB
33
Ochten Hoofdstructuur In het groenstructuurplan wordt beschreven dat de oude kern veel groen van formaat aanwezig is. De plantenbakken en kleine groenvakken voegen weinig toe aan het groene beeld. Deze kunnen verdwijnen en/of worden omgevormd. De Burg. H. Houtkoperlaan is een historische verbindingsroute tussen Ochten en Kesteren en eveneens één van de belangrijke hoofdstraten in de kern. Voor deze straat wordt momenteel een herinrichtingsplan ontwikkeld. Ook wordt een plan ontwikkeld voor het gebied “de Triangel”, een stedenbouwkundige uitbreiding tussen de Houtkoperlaan en de Cuneraweg. Voor de Houtkoperlaan geldt dat hier een doorgaande boombeplanting is gewenst. De straat heeft hiervoor voldoende breedte. Daarbij is herinrichting gewenst om de groeiomstandigheden zo goed mogelijk te maken. De bestaande lijsterbessen moeten worden vervangen door bomen van 1e orde grootte. Snippergroen Uit het groenstructuurplan komt naar voren dat op verschillende plaatsen kleine en smalle groenvakken met veel randlengte zijn gesitueerd. Voorbeelden hiervan zijn de groenvakken in de Bagijnestraat, De Hoef, de Paaswei, de Pruimengaard en de Domineesakker. Deze groenvlakken voegen weinig toe aan het beeld en vragen veel onderhoud. Wanneer mogelijk dienen de kleine groenvakken omgevormd te worden tot minder vakken van groter formaat. Bij de uitgifte van snippergroen dienen afspraken gemaakt te worden over het gebruik ervan. In de Aalsmeerstraat bijvoorbeeld is het beeld van de buurt er niet op vooruit gegaan. Bomen Uit het groenstructuurplan blijkt dat in Ochten op enkele plaatsen bomen met stamschot en te dikke takken in de tijdelijke kroon zijn gesitueerd. Er dient voldoende aandacht te worden besteed aan de begeleidingssnoei. Op verschillende plaatsen in de kern staan bomen te dicht op gevels, bijvoorbeeld de suikeresdoorns in de Zwijning. Uit het plan blijkt verder dat te grote bomen in het vervolg niet meer dienen te worden geplant in smalle woonstraten. De bomen in de verharding in de Paaswei zijn in zeer slechte staat. Deze dienen te worden vervangen door passende bomen. Overige beplantingen Het hoge groen langs het wandelpad van het bejaardentehuis naar de uiterwaarden moet worden omgevormd teneinde een herkenbare en sociaal veilige situatie te verkrijgen. In de Gaarden-buurt is de inrichting van de openbare ruimte zodanig dat onkruidbestrijding door borstelen of heet water moeilijk is. Er is gebruik gemaakt van veel verschillende bestratingsmaterialen. Ook komen er veel obstakels zoals hekjes, borden, heuveltjes en plantenbakken voor. Bij een herinrichting dient hiermee rekening te worden gehouden. Het plein achter het gemeentehuis ziet er momenteel niet optimaal uit en vraagt om een herinrichting. Randen Tenslotte komt uit het groenstructuurplan naar voren dat aan de noordoostzijde van Ochten een rand sierplantsoen de zeer abrupte overgang naar het buitengebied vormt. Aan de rand van de bebouwing is hier een overgangszone van inheemse beplanting gewenst. Dit kan worden gecombineerd met een recreatieve wandel- of fietsroute naar en langs de Linge. Dit sluit aan bij de plannen voor de oevers van de Linge,
SAB
34
om hier extensieve wandelrecreatie langs meer natuurlijke oevers mogelijk te maken. Ook langs de Ambachtstraat zorgt het gazon in de walnotenboomgaard voor een zeer scherpe overgang met het extensief beheerde dijktalud. Hier is een meer extensief maaibeheer gewenst. De grasrand direct langs de straat dient wel intensief worden gemaaid in verband met de veiligheid. Verwerking in het bestemmingsplan Hoog gewaardeerde groenelementen vragen om bescherming in het bestemmingsplan. Deze gronden, zoals hiervoor genoemd, zijn daarom binnen de bestemming ‘Groen’ opgenomen. 3.4.5
Verkeersveiligheidsplan In het gemeentelijk verkeersveiligheidsplan6 wordt met name aandacht besteed aan Duurzaam Veilig: permanente educatie, Ruimtelijke ordening en verkeersveiligheid, mobiliteit, wegencategorisering en implementatie van nieuwe regelingen. De nota wordt afgesloten met een activiteitenplan. Verwerking in het bestemmingsplan Het verkeersveiligheidsplan heeft niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
3.4.6
Welstandsnota Algemeen In artikel 12a van de Woningwet is bepaald dat beleidsregels voor het beoordelen van bouwwerken aan de redelijke eisen van welstand moeten worden vastgelegd in een welstandsnota. De gemeente Neder-Betuwe heeft aan deze verplichting inhoud gegeven door voor het gemeentelijk grondgebied in 2004 een welstandsnota vast te stellen. Daarin is vastgelegd op welke wijze en in welke mate nieuwe gebouwen, bouwwerken en gebouwde objecten dienen te worden ingepast in de bestaande omgeving. Voor de verschillende delen van de gemeente gelden verschillende niveaus van toetsing. Relatie met bestemmingsplan In een bestemmingsplan worden de functie en het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing geregeld. Het bestemmingsplan vormt de basis voor de stedenbouwkundige opzet. De architectonische verschijning wordt gewaarborgd door middel van een welstandsnota. Met de beide gemeentelijke beleidsstukken, het bestemmingsplan en de welstandsnota, worden dus zowel de stedenbouwkundige opzet als de architectonische verschijningsvorm vastgelegd in een beleidskader. Nieuwe (bouwvergunningplichtige) bouwplannen dienen zowel aan het bestemmingsplan als aan de welstandsnota te worden getoetst.
6
BRO, gemeentelijk verkeersveiligheidsplan, september 2001.
SAB
35
Gemeentelijke welstandsnota In de Welstandsnota (vastgesteld in 2004) van de gemeente Neder-Betuwe is het gedeelte van Ochten dat binnen het voorliggende bestemmingsplangebied valt, opgedeeld in 2 gebiedstypen: Historische dorpsgebied en historische linten Ochten (welstandsniveau 1) en woongebieden (welstandsniveau 3). Het voert te ver om binnen het kader van het bestemmingsplan uitvoeriger op de welstandsnota in te gaan. Verwerking in het bestemmingsplan De welstandsnota is een toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en uitbreidingen aan bestaande bebouwing. Vertaling van de in de welstandsnota genoemde aspecten naar dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk. 3.4.7
Notitie kleinschalige bedrijvigheid in woongebieden Met het oog op het toenemende aantal verzoeken om vanuit een woonhuis of daarbij behorende bijgebouwen te mogen starten met een bedrijf is een beleidskader7 gecreeerd op basis waarvan voor de verschillende vormen van bedrijvigheid op verschillende locaties binnen de verschillende kernen aangegeven wordt of bedrijfsvestiging mogelijk kan worden gemaakt. De notitie heeft nadrukkelijk geen betrekking op seksinrichtingen en horecabedrijven (geen pensions), omdat daarbij specifieke openbare ordebelangen in het geding zijn. Aan huis gebonden beroepen Als gevolg van jurisprudentie is het gebruik van een gedeelte van de woning voor de uitoefening van een vrij beroep – te verstaan als het verlenen van diensten op juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied – toegestaan, zonder dat een nadere beslissing in de vorm van een ontheffing nodig is. Randvoorwaarden die daarbij worden gehanteerd zijn: − De voor het perceel geldende bouwmogelijkheden worden niet vergroot; − De bebouwde oppervlakte ten behoeve van de uitoefening c.q. de vestiging van beroep of bedrijf mag maximaal 30% van de op het perceel toegestane bebouwde oppervlakte, voor zover gelegen binnen de op de bestemmingsplankaart aangegeven bebouwingszone bedragen tot een maximum van 50 m²; − Het onbebouwde gedeelte van het perceel mag alleen voor het parkeren ten behoeve van beroeps- c.q. bedrijfsmatige activiteiten worden gebruikt: opslag en buitenactiviteiten worden niet toegestaan; − Ten hoogste twee parkeerplaatsen in openbaar gebied mogen worden benut voor bezoek in het kader van de uitoefening van het beroep; − De uitoefenaar van het beroep is dezelfde als de bewoner van het perceel. Detailhandel Initiatieven op het gebied van detailhandel vanuit de woning of het daarbij behorende bijgebouw als de verkoop van tweedehands kleding, cadeauartikelen en ter plaatse vervaardigde producten en/of producten uit Derdewereldlanden, behoeven niet tot een verstoring van het bestaande voorzieningenpatroon in een kern te leiden. Anders ligt dat bij de verkoop van artikelen, die ook in de reguliere winkel in de desbetreffende
7
Gemeente Neder-Betuwe, Notitie kleinschalige bedrijvigheid in woonwijken, november 2003.
SAB
36
kern worden aangeboden. Aanvullend op de randvoorwaarden voor de aan huis gebonden beroepen worden de volgende randvoorwaarden gehanteerd: − Er worden geen producten aangeboden die ook in de positief bestemde detailhandel in die kern worden verkocht; − Er vindt geen aantasting van de privacy van omliggende woonfuncties plaats en verkoop van producten met veiligheidsrisico´s (bv. vuurwerk) wordt niet toegestaan; − Voorkomen dient te worden, dat mogelijk in het geding zijnde cultuurhistorische waarden worden aangetast; − Geen vrachtverkeer door woonwijken t.b.v. de aanvoer van goederen. Medewerking wordt pas verleend nadat door de gemeente onderzocht is of het initiatief aan de hiervoor beschreven randvoorwaarden voldoet. Andere vormen van bedrijvigheid Onderscheid wordt gemaakt tussen consumentverzorgende activiteiten (kapsalons, hondentrimsalons, pedicure, schoonheidssalons, zonnebankstudio´s, pensions), andere vormen van dienstverlening (autorijscholen, taxibedrijven, koeriersdiensten) en meer ambachtelijke bedrijvigheid. Voorwaarde voor het toestaan van deze en andere vormen van bedrijvigheid dient in ieder geval te zijn, dat het gaat om bedrijvigheid die onder normale omstandigheden geen stof, stank en lawaai verspreiden, uitgaande boven een in een woongebied gebruikelijk niveau, zodat gesteld kan worden dat het bedrijf passend is in een woonomgeving. Tevens worden, bij de beoordeling of medewerking kan worden verleend, dezelfde toetsingscriteria gehanteerd als hiervoor vermeld voor detailhandel. Ook geldt dat medewerking pas kan worden verleend nadat de gemeente een positieve toetsing aan de randvoorwaarden heeft verricht. Combinatie van activiteiten Een combinatie van functies is mogelijk maar leidt niet tot een verruiming van de daarvoor beschikbaar te stellen oppervlakte van de woning of bijgebouwen (blijft maximaal 50 m²) en het beslag, dat wordt gelegd op parkeervoorzieningen (blijft maximaal twee parkeerplaatsen). Uitzonderingen op de gestelde regels zijn mogelijk, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Verwerking in het bestemmingsplan Kleinschalige bedrijvigheid in de woonwijken wordt op de volgende wijze in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt: − Het reguliere onderscheid tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven wordt vervangen door de mate van publieksgerichtheid. Zie hiervoor de uitleg in de juridische aspecten (hoofdstuk 5). De niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten worden direct mogelijk gemaakt; de publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis wordt na een toetsing via een afwijkingsprocedure mogelijk gemaakt. − In een aantal gevallen worden, met aanduidingen, binnen de woonbestemming reeds bestaande en legale woon-werkfuncties en publieksgerichte aan huis gebonden beroeps- en bedrijfactiviteiten mogelijk gemaakt. − Detailhandel: voorwaarde is een gemeentelijke toetsing aan de genoemde randvoorwaarden. Detailhandel wordt in dit kader gelijk gesteld aan een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Er dient derhalve een procedure gevolgd te worden.
SAB
37
3.4.8
Beleidsnotitie aan- en uitbouwen en (aangebouwde en vrijstaande) bijgebouwen In de beleidsnotitie8 aan- en uitbouwen en (aangebouwde en vrijstaande) bijgebouwen, in de bebouwde kom is een uniforme regeling voorgesteld met betrekking tot de bouw van bijgebouwen en/of aan- en uitbouwen. Ook de wijze waarop hoofdgebouwen mogen worden gedimensioneerd, komt hierin aan bod. De carport wordt als een bijzondere vorm van aangebouwde bijgebouwen beschouwd. Indien deze aan bepaalde eisen voldoet qua hoogte en oppervlakte, is deze op grond van artikel 43 van de Woningwet vergunningvrij. In andere gevallen zal deze worden beschouwd als een “gewoon” aangebouwd bijgebouw. De bestaande situatie wordt als uitgangspunt gehanteerd. Hoofdgebouwen Voor de hoofdgebouwen zijn de volgende eisen opgenomen: A. Situeringseisen: 1 Vrijstaande woningen: tenminste 3 m afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. 2 Halfvrijstaande en geschakelde woningen: aan één zijde in de perceelsgrens en aan één zijde tenminste 3 m afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. 3 Tussenwoningen: aan beide zijden in de zijdelingse perceelsgrens. B. Maatvoeringseisen: 1 Diepte van het bouwvlak voor alle typen woningen (vrijstaand, geschakeld en tussenwoningen): de helft van de diepte van het perceel met een minimum van 12 m en een maximum van 15 m. (wanneer de diepte niet overal gelijk is, wordt uitgegaan van de gemiddelde diepte) 2 Breedte van het bouwvlak bij vrijstaande of geschakelde woningen: aan beide zijden minimaal 3 meter uit de perceelsgrens, en met een maximale breedte van 12 meter. 3 Breedte van het bouwvlak bij halfvrijstaande woningen: in de perceelsgrens daar waar de woning staat, aan de andere zijde minimaal 3 meter uit de perceelsgrens en met een maximale breedte van 12 meter. 4 Breedte van het bouwvlak bij tussenwoningen: de breedte van de woning/perceel. Aan- en uitbouwen Aan de aan- en uitbouwen zijn de volgende eisen gesteld: A. Situeringseisen: 5 3 m achter de voorgevelrooilijn 6 Bij vrijstaande woningen minimaal 3 m afstand tot de zijdelingse perceelsgrens maar maximaal aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens. 7 Bij halfvrijstaande en geschakelde woningen mag tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd. 8 Wanneer niet in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, dient tenminste 1 m afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te bestaan.
8
Gemeente Neder-Betuwe, oktober 2008.
SAB
38
B. Maatvoeringseisen: 1 Goothoogte maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw indien dit hoofdgebouw uit één bouwlaag (met kap) bestaat, en maximaal 3,20 m bij een hoofdgebouw uit twee of meer bouwlagen (met kap). 2 Nokhoogte niet meer dan 2/3 van de hoogte van het hoofdgebouw. 3 Oppervlakte van alle aan- en uitbouwen, aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen, buiten het bouwvlak voor het hoofdgebouw, mag maximaal 50% van de oppervlakte van de zij- en achtertuin bedragen met een maximum van 50 m² indien het perceel kleiner is dan 1000 m² en maximaal 80 m² indien het perceel groter is dan 1000 m². C. Uitvoeringseisen: 1 Een open of gesloten verbinding met het hoofdgebouw. Aangebouwde bijgebouwen De aangebouwde bijgebouwen kennen dezelfde eisen als de aan- en uitbouwen met dien verstande dat deze geen open verbinding met het hoofdgebouw hebben. Vrijstaande bijgebouwen Aan de vrijstaande bijgebouwen worden grotendeels dezelfde eisen gesteld als aan de aan- en uitbouwen en de aangebouwde bijgebouwen. Bij vrijstaande woningen dient echter aan één zijde een bebouwingsvrije strook (zonder aanbouwen, aangebouwde bijgebouwen,of vrijstaande bijgebouwen) behouden te blijven. Daarnaast zijn de maatvoeringseisen beperkt: − Goothoogte mag maximaal 3 m bedragen; − Nokhoogte mag maximaal 5 m bedragen. Erkers Erkers zijn een speciaal soort uitbouw wanneer deze voor de voorgevelrooilijn of voor de 3 m lijn aan de zijgevel zijn gebouwd. De volgende situeringseisen worden gesteld: − Diepte maximaal 1,5 m. − Breedte maximaal 50% van de gevelbreedte met een maximum van 4 m. − Minimaal 2 m afstand tot de zijdelingse perceelsgrens wanneer de erker niet aan de voor- of achtergevel wordt gebouwd. − Minimaal 3 m afstand tot het openbaar gebied. Voor de maatvoeringseisen geldt hetzelfde als voor de andere aan- en uitbouwen. Verwerking in het bestemmingsplan In overeenstemming met het gemeentelijk beleid Vanuit het beleid worden een aantal aspecten op dezelfde wijze opgenomen in het bestemmingsplan. Ten aanzien van de hoofdgebouwen betreft het echter alleen de situering van deze gebouwen. Voor de maatvoering van het bouwvlak worden andere uitgangspunten gehanteerd. Ten aanzien van de diepte en de breedte van het bouwvlak voor de hoofdgebouwen is een regeling opgenomen waarbij meer recht wordt gedaan aan enerzijds de praktijk en anderzijds de stedenbouwkundige situatie. (Zie hierna.) Ten aanzien van de aan-, uit- en bijgebouwen worden de situeringseisen overgenomen en worden de goot- en bouwhoogte van de vrijstaande bijgebouwen als uitgangspunt gehanteerd voor alle aan-, uit- en bijgebouwen. De erkerregeling is compleet overgenomen.
SAB
39
Afwijkend van het gemeentelijk beleid Op drie belangrijke onderdelen wijkt de bestemmingsplanregeling af van hetgeen in het gemeentelijk beleid was opgenomen: 1 Functioneel onderscheid hoofd- en bijgebouwen; 2 Diepte bouwvlak; 3 Breedte bouwvlak. 1. Functioneel onderscheid hoofd- en bijgebouwen: Op de eerste plaats wordt opgemerkt dat het functionele onderscheid tussen hoofden bijgebouwen in het verleden in de definities van hoofd- en bijgebouwen is opgenomen. Dit heeft echter tot ontzettend veel jurisprudentie geleid vanwege de onduidelijkheid van het begrip. Tegenwoordig is het algemeen gebruikelijk om deze functionele ondergeschiktheid niet meer als criterium aan te wenden (zie ook de Nirov uitgave “Op de digitale leest”, 2003). Wat beoordeeld moet worden in een bestemmingsplan is of sprake is van een ruimtelijk relevant criterium. Bij een woning blijkt alleen de massa van de gebouwen ruimtelijk relevant te zijn en welke functies hierin worden uitgeoefend; is dit alleen wonen of vinden ook nog bedrijfsmatige activiteiten plaats. Niet relevant is een rangorde in het gebruik binnen een woonfunctie; woonkamer, keuken, bijkeuken, schuur of slaapkamer. Wat wel relevant is, is dat er geen zelfstandige bewoning van bijgebouwen plaatsvindt. Ten aanzien van de diepte en de breedte van het bouwvlak voor de hoofdgebouwen wordt een andere regeling voorgesteld waarbij meer recht wordt gedaan aan enerzijds de praktijk en anderzijds de stedenbouwkundige situatie. 2. Diepte bouwvlak: In de beleidsnotitie is de algemene stelregel opgenomen dat de diepte van het bouwvlak gerelateerd wordt aan de diepte van het hele perceel. In de specifieke situatie van het voorliggende bestemmingsplangebied blijkt echter dat de wens tot het bieden van gelijke uitbreidingsmogelijkheden van alle hoofdgebouwen binnen de gemeente beter gerelateerd kan worden aan de diepte van de achtertuin en het type woning. Daarbij is het een randvoorwaarde om binnen de gemeente -in vergelijkbare situatieseen zo groot mogelijke gelijkheid in gebruiksmogelijkheden te krijgen.
y Type woning Er bestaan verschillen tussen vrijstaande, geschakelde, halfvrijstaande en rijenwoningen in hun relatie met de omgeving. Bij vrijstaande woningen is een verandering in de diepte vooral van invloed op de erachter gelegen woning (ervan uitgaande dat het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens staat). Bij rijen-, halfvrijstaande en geschakelde woningen heeft een verandering van de diepte van het hoofdgebouw (bij bebouwing in 2 of meer lagen of in 1 laag met een kap over 2 lagen) nadelige invloed op de naastgelegen percelen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan oudere rijenwoningen met een diepte van slechts 8 m die met de beleidsnotitie tot minimaal 12 m diepte mogen uitbreiden en daarmee voor de naastgelegen woningen een muur op de zijdelingse perceelsgrens van 4 m diep en 5,5 m hoog zetten. Dit is niet prettig. Stel dat dit door beide buren gedaan wordt, dan wordt het uitzicht van de ertussen gelegen woning op hinderlijke wijze beperkt. Dit dient derhalve voorkomen te worden. De vraag is dan welke uitbreidingsdiepte voor rijen-, halfvrijstaande en geschakelde woningen ten opzichte van de buren nog aanvaardbaar is, er vanuit gaande dat de
SAB
40
uitbreidingen onafhankelijk van elkaar gerealiseerd kunnen worden. Maximaal 2 m ten opzichte van het bestaande hoofdgebouw wordt maximaal mogelijk geacht. Hoewel het denkbaar is dat er situaties en vormgevingsmogelijkheden bestaan waarbij het hoofdgebouw meer dan 2 m wordt verdiept, bijvoorbeeld als de hele rij of het hele blok twee-onder-één-kap woningen tegelijk wenst te verdiepen, is er geen regeling opgenomen die dit mogelijk maakt. De gemeente wenst dergelijke ontwikkelingen uitsluitend via bestemmingsplanherzieningen mogelijk te maken. In het kader van gelijke gebruiksmogelijkheden van vergelijkbare woningen is het logisch om de diepte van de bouwvlakken per woningtype te standaardiseren, waarbij aangesloten is op de hedendaagse maatvoering. Daarom is gekozen voor een standaarddiepte van 10 m bij aaneengebouwde rijenwoningen, 12 m bij halfvrijstaande en geschakelde woningen en 15 m voor vrijstaande woningen. Daar waar als gevolg van de standaardmaat een uitbreidingsruimte ontstaat van meer dan 2 m ten opzichte van de bestaande achtergevel, wordt 2 m als uitgangspunt gehanteerd.
y Diepte achtertuin Daar komt bij dat het van belang is om in de dorpse kernen van de gemeente NederBetuwe tenminste 8 m afstand tot de achterste perceelsgrens te behouden met het hoofdgebouw. Dit om ervoor te zorgen dat de privacy en het basisprincipe van licht, lucht en ruimte voldoende gewaarborgd blijven. Wanneer geen diepte van 8 m resteert, wordt de diepte van het bouwvlak hierop aangepast (zie tevens hoofdstuk 5). 3. Breedte bouwvlak Uitgangspunt is vastleggen van de bestaande breedte van het hoofdgebouw. In het kader van de door de gemeente gewenste flexibiliteit wordt een verbreding van het hoofdgebouw mogelijk gemaakt wanneer de uitbreiding 2 m of meer kan bedragen waarbij tegelijkertijd nog een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mogelijk blijft van tenminste 3 m. In aansluiting op het gemeentelijk beleid wordt de breedte van het hoofdgebouw gemaximaliseerd op 12 m. Voor vrijstaande woningen op ruime percelen, percelen die tenminste 30 m breed zijn, geldt dat de breedte van het hoofdgebouw gemaximaliseerd wordt op 15 m. Bij de opstelling van de plankaart wordt het bouwvlak op zodanig wijze geconstrueerd dat niet op voorhand bepaald wordt aan welke zijde de uitbreiding plaats kan vinden, als de plaats van het bestaande hoofdgebouw op het perceel niet al een beperking met zich meebrengt (bijvoorbeeld de beperking dat de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 3 m dient te bedragen). 3.4.9
Beleidsnota GSM-Antennemasten In de beleidsnota9 GSM-Antennemasten is aangegeven op welke locaties het aanvaardbaar is om antennemasten op te richten. Als algemene beleidsregel geldt: GSMgebruik is/wordt een integraal onderdeel van onze samenleving en de hiervoor benodigde installaties dienen derhalve ook op een zo integraal mogelijke manier ruimtelijk en bouwkundig te worden uitgevoerd. Meer specifiek gelden als afgeleide hiervan de volgende beleidsregels:
9
Gemeente Neder-Betuwe, juni 2005.
SAB
41
1
2
3
4 5
De plaatsing van nieuwe antenne-installaties is mogelijk op de bestaande gebouwen en bouwwerken buiten de bebouwde kom. De operator zal bij het indienen van de aanvraag tot het plaatsen van een antenne-installatie dienen aan te geven of overeenstemming is bereikt met de eigenaar/beheerder van het gebouw/bouwwerk; Operators moeten in eerste instantie gebruik maken van bestaande masten (sitesharing) en bestaande gebouwen/bouwwerken, voordat aanvragen voor bouwvergunningen op nieuwe locaties worden gehonoreerd. Bij een aanvraag voor een nieuwe mast dient een aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom site-sharing van bestaande (nabijgelegen) masten en gebruikmaking van bestaande gebouwen/bouwwerken niet mogelijk is; De plaatsing van nieuwe solitaire antenne-installaties is mogelijk op bestaande bedrijventerreinen en de specifiek daartoe aangewezen locaties conform de kaart "Beleidsregels GSM-antennemasten"; Een nieuwe solitaire antennemast, zoals bedoeld onder 4., mag maximaal 40 meter hoog zijn; GSM-antennemasten, zowel stand alone als op bestaande gebouwen, dienen ruimtelijk en bouwkundig zoveel mogelijk te worden geïntegreerd in de omgeving.
Deze beleidsregels worden toegepast binnen de volgende uitgangspunten / kaders: − Bestaande installaties die niet voldoen aan bovenstaande beleidsregels kunnen worden gehandhaafd (overgangsrecht); − De afdeling Bouw- en Milieuzaken fungeert binnen de gemeente als aanspreekpunt ten aanzien van het antennemastenbeleid en toetst, mede op grond van deze beleidsregels, de ingekomen bouwaanvragen. Verwerking in het bestemmingsplan In de regels dient het mogelijk gemaakt te worden dat er, na afweging door de gemeente op basis van de hiervoor genoemde beleidsregels, nieuwe GSMantennemasten worden opgericht. Uitsluitend voor de bedrijventerreinen is het nodig een regeling op te nemen. Binnen het plangebied zijn geen bedrijventerreinen gelegen. Een regeling is derhalve niet noodzakelijk. 3.4.10
Beleidsnotitie inwoning In de beleidsnotitie10 inwoning zijn primair ruimtelijke criteria vastgesteld voor de mogelijkheden voor inwoning binnen de kommen van de gemeente. In de beleidsnotitie zijn de volgende ruimtelijke criteria vastgesteld: − het gedeelte te gebruiken voor inwoning dient een ondergeschikt deel van de totale woning te betreffen en qua maatvoering niet geschikt te zijn om als zelfstandige woning te functioneren; in principe geldt daarbij een maat van maximaal 30% van de gebruiksoppervlakte van het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen/aangebouwde bijgebouwen) of een maximum van 60 m²; − het gedeelte voor inwoning is uitsluitend toegestaan op de begane grond. Vanuit het inwoongedeelte mag een eventuele 1e verdieping of zolder niet bereikbaar zijn; − directe en gehele verticale wandscheidingen zijn niet toegestaan;
10
Gemeente Neder-Betuwe, Beleidsnotitie inwoning, november 2004.
SAB
42
− in de kom moet worden voldaan aan de bebouwingsbepalingen van het (toekomstige) bestemmingsplan, er worden voor inwoning geen extra uitbreidingsmogelijkheden gegeven. De inwoning zal derhalve vaak (overwegend) inpandig moeten worden gerealiseerd; − de inwoning dient plaats te vinden in het hoofdgebouw en/of de aan-/uitbouw en/of aangebouwd bijgebouw en niet in vrijstaande bijgebouwen zoals een schuur of garage; − er dient sprake te zijn van een gemeenschappelijke entree die in het (oorspronkelijke) hoofdgebouw dient te zijn gesitueerd; − het nieuwe gedeelte voor inwoning dient technisch/functioneel zo te worden geconstrueerd dat dit altijd weer bij de oorspronkelijke woning kan worden betrokken; − het inwoningsgedeelte dient rolstoeltoegankelijk te zijn. Verwerking in het bestemmingsplan Omdat bij inwoning de persoon onderdeel uitmaakt van het huishouden dat er al woont, is een specifieke regeling in het bestemmingsplan niet nodig. Alleen de voorwaarde dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor inwoning wordt uitgesloten is ruimtelijk relevant en dient als voorwaarde in de regels opgenomen te worden om te voorkomen dat onder het mom van mantelzorg nieuwe woningen worden gerealiseerd. Overigens is in de regels voor de duidelijkheid wel expliciet opgenomen dat mantelzorg is toegestaan. 3.4.11
Geurverordening11 De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) Algemeen De Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen die van toepassing was voor landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden met het primaat natuur en de drie 'stankrichtlijnen' die van toepassing waren voor de rest van Nederland. de bedoelde stankrichtlijnen zijn: de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996, de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985 en het Cumulatierapport. Met de Wgv geldt nu voor heel Nederland één toetsingskader voor geur veroorzaakt door dierenverblijven van veehouderijen in het kader van vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer. In de Wgv staan standaard (landelijke) normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor dieren waarvan de geuremissie niet bekend is kan geen geurbelasting worden berekend en schrijft de wet minimaal aan te houden afstanden voor. Rgv De geuremissies per dier zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissie per dier is uitgedrukt in European odour units per tijdseenheid per dier (ouE/s/dier). In de onderstaande tabel worden voor de onderscheiden gebieden de wettelijke waarden (dik gedrukt) gegeven, deze waarden worden in Artikel 3 van de Wgv genoemd. 11
Bron: De Roever Milieuadvisering, Gebiedsvisie Neder-Betuwe, Onderbouwing verordening Wet geurhinder en veehouderij, Documentnummer: 20070881/C01/CH, 28 augustus 2008.
SAB
43
Deze waarden zijn geplaatst tussen de bijbehorende boven– en benedengrenswaarden die in Artikel 6 van de Wgv worden genoemd.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Quickscan Om te onderzoeken in welke gebieden het opstellen van afwijkende normen en/of afstanden wellicht noodzakelijk of wenselijk is, is in de periode januari tot april 2007 een quickscan12 uitgevoerd voor de gehele gemeente Neder-Betuwe. In de quick-scan zijn de huidige geursituatie en de toekomstige geursituatie in beeld gebracht. Hierbij is onderzocht wat de huidige en de toekomstige geurbelasting is op de dorpskernen, bebouwingsclusters en eventuele nieuwbouwlocaties. Uit de quickscan blijkt dat vijf deelgebieden nadere aandacht behoeven vanwege hoge geurbelastingen, veehouderijen die op korte afstand van woningen liggen en/of gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in dat gebied. De vijf deelgebieden zijn: het nieuwbouwplan Casterhoven, de lintbebouwing aan de Lakemondsestraat en de bebouwing binnen de rode contour ten zuiden van Kesteren, de rode contour van de dorpskern van Opheusden, de rode contour van industrieterrein de Heuning, de rode contour van de dorpskern Ochten. Gebiedsvisie Neder-Betuwe, Onderbouwing verordening Wet geurhinder en veehouderij Algemeen De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om de wettelijke geurnormen of de wettelijk aan te houden afstanden voor bepaalde gebieden aan te passen. In een gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat andere waarden of andere afstanden gelden dan in de Wet geurhinder en veehouderij zijn opgenomen. Het vaststellen van een geurverordening moet worden onderbouwd in een gebiedsvisie. Bij de onderbouwing moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een nietconcentratiegebied.
12
De Roever Milieuadvisering, Quickscan Wet geurhinder en veehouderij Gemeente NederBetuwe, Documentnummer: 20070881-rapport, 12 maart 2008.
SAB
44
Het afwijken van standaardnormen en afstandseisen mag alleen gebeuren binnen een bepaalde, in de wet beschreven, bandbreedte. Bij het vaststellen van een verordening moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan, die zijn genoemd in artikel 8 van deze wet. Gebiedsvisie De gemeente Neder-Betuwe heeft om af te wijken op de wettelijke normen een gebiedsvisie opgesteld13. Eén van de vijf gebieden die hierbij aan de orde komt is de kom van Ochten. De gebiedsvisie stelt dat de gemeente Neder-Betuwe een afwijkende geurnorm14 van 4,5 ouE/m³ voor de rode contour van Ochten (exclusief de bestaande bebouwde kom van Ochten) hanteert. In paragraaf 4.1.6 wordt nader ingegaan op de inhoud van de gebiedsvisie en op de geurcontouren ten aanzien van het plangebied. Verwerking in het bestemmingsplan Het geuraspect heeft bij het opstellen van dit bestemmingsplan aandacht gekregen. Gesteld kan worden dat door de afwijkende geurnorm voor de kom van Ochten geen belemmeringen meer spelen. In paragraaf 4.1.6. komt het aspect nader aan de orde. 3.4.12
Beleidsvisie Externe Veiligheid Door Royal Haskoning is in opdracht van de gemeente Neder-Betuwe een beleidsvisie15 externe veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie is op 2 juli 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. De beleidsvisie externe veiligheid heeft als doel in aanvulling op de landelijke wet- en regelgeving een gemeentelijke visie neer te leggen met betrekking tot externe veiligheid. Deze gemeentelijke visie moet onder meer zijn vertaling krijgen in bestemmingsplannen en bij vergunningverlening. Op basis van het risicoprofiel en de gewenste (ruimtelijke) ontwikkelingen van de gemeente Neder-Betuwe zijn een aantal algemene uitgangspunten op het gebied van externe veiligheid bepaald. Verder is voor verschillende gebiedstypen een nadere invulling gegeven van het externe veiligheidsbeleid.
13
Gebiedsvisie Neder-Betuwe, onderbouwing verordening op grond van Wet Geurhinder en veehouderij, Gemeente Neder-Betuwe, 28 augustus 2008, De Roever Milieuadvisering, documentnummer 20070881/C01/CH
14
De geurbelastingen worden uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht: ouE/m³. Hiermee wordt de 98-percentiel van de geurconcentratie bedoeld. Dat is de geurconcentratie, berekend met een verspreidingsmodel, welke gedurende 98 procent van een jaar niet wordt overschreden.
15
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Neder-Betuwe, Royal Haskoning, 23 oktober 2008
SAB
45
Generieke beleidsuitspraken: − Risicobronnen en (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden zoveel mogelijk gescheiden. − In woongebieden worden geen nieuwe risicobronnen16 geïntroduceerd. − Op bedrijventerreinen en in het landelijk gebied accepteert de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime dan in woonwijken. In deze gebieden is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting op de omgeving onder voorwaarden mogelijk. Hierbij geldt het uitgangspunt dat bestaande bedrijvigheid moet kunnen worden gecontinueerd. − Ten aanzien van de vestiging van BEVI-bedrijven geldt zowel voor bedrijventerreinen als het landelijk gebied een ‘nee, tenzij principe’. Dat type bedrijven wordt niet toegestaan, tenzij het bestuur hiervoor expliciet toestemming verleent, nadat een bestuurlijke afweging heeft plaatsgevonden. − Bij het beoordelen van risicosituaties rondom Bevi-bedrijven, transportassen en buisleidingen worden het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit betrokken. − Waar zich externe veiligheidsknelpunten voor (kunnen) doen, hebben bronmaatregelen de voorkeur boven effectmaatregelen. − De gemeente wil op de hoogte zijn van de risico’s en de effecten op haar grondgebied en neemt op basis hiervan maatregelen. Bovenstaande generieke beleidsuitspraken voor externe veiligheid zijn, conform de beleidsvisie, verder uitgewerkt per onderscheiden gebiedstype. Voor woongebieden gelden de volgende ambities: − Binnen een PR 10-6 contour zijn nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Dit betekent dat de richtwaarde voor het PR wordt beschouwd als grenswaarde. − De komst of uitbreiding van (een) Bevi bedrij(f)(ven) met een invloedsgebied voor het groepsrisico over (een) woongebied(en), is niet toegestaan. − Toename van groepsrisico door een toename van het aantal personen in het invloedsgebied kan gemotiveerd worden toegestaan. Hierbij dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in wet- en regelgeving. − Met de oriëntatiewaarde wordt omgegaan zoals bedoeld in wet- en regelgeving. Toename van het groepsrisico, waarbij eventueel de oriëntatiewaarde wordt overschreden kan gemotiveerd worden toegestaan. Hierbij dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht.
16
Onder risicobronnen wordt verstaan: −
buisleidingen voor gas, olie en chemicaliën waarop de Circulaires “Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie” (VROM, 1991) en ‘Regels inzake de zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (VROM, 1984)’;
−
transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zoals bedoeld in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
−
inrichtingtypen zoals opgenomen in de drempelwaardetabel van de Leidraad Risico Inventarisatie –Deel Gevaarlijke Stoffen (LRI-GS).
SAB
46
Bij deze ambities: − Is uitbreiding van Bevi-bedrijven met een risicovolle activiteit die hun invloedsgebied over woongebieden hebben niet mogelijk. − Kunnen ruimtelijke ontwikkelingen, waardoor het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt, doorgang vinden, mits een goede verantwoording plaats vindt. Transportassen Aanleg of verbreding van transportassen, zoals bedoeld in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, door of nabij woongebieden is niet gewenst. De gemeente zal anticiperen op het nieuwe beleid met betrekking tot transportrisico's door bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen geen kwetsbare objecten toe te staan binnen toekomstige veiligheidszones die in het kader van het Landelijk Basisnet gaan gelden voor een aantal belangrijke transportassen. Voor de gemeente Neder-Betuwe gaat het hier om de A15, de Waal, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Betuweroute, voor zover deze door de gemeente lopen. Nieuwe beperkt kwetsbare functies kunnen gemotiveerd wel worden toegelaten binnen de toekomstige veiligheidszone. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de toetsingszone van 200 meter worden (steden)bouwkundige maatregelen in overweging genomen. In het gebied dat op meer dan 200 meter van een transportas ligt worden geen (steden)bouwkundige maatregelen wegens externe veiligheid, genomen, tenzij nieuwe wet- en regelgeving een andere afstand voorschrijft. Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen worden buiten deze toetsingszones nog wel maatregelen op het gebied van beheersbaarheid (zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid) overwogen (bijv. wegenplan). Buisleidingen Geanticipeerd wordt op de komende Amvb buisleidingen en de komende Circulaire Aardgasleidingen. Hiertoe wordt informatie ingewonnen bij de leidingbeheerder over de berekende risico's, en een advies opgevraagd bij de regionale brandweer met betrekking tot veiligheidsbevorderende maatregelen. Dit houdt mogelijk in dat binnen het invloedsgebied van de betreffende buisleiding de externe veiligheidsrisico's in kaart moeten worden gebracht. Verwerking in het bestemmingsplan In paragraaf 4.1.2. wordt nader ingegaan op de externe veiligheid ten aanzien van het plangebied. 3.4.13
Toetsingscriteria woningsplitsing Door de gemeente Neder-Betuwe zijn "Toetsingscriteria woningsplitsing" (9 juni 2004) opgesteld waarmee criteria zijn vastgesteld voor de mogelijkheden tot splitsing van woningen in het buitengebied en de kernen. Woningsplitsing kan worden gedefinieerd als het treffen van zodanige fysieke maatregelen in of aan een woning, dat binnen de bestaande inhoud meerdere eenheden ontstaan, die in alle opzichten geschikt zijn voor permanente, zelfstandige bewoning. Aanvragen voor splitsing worden getoetst aan de volgende criteria: − Een bedrijfswoning mag niet worden gesplitst omdat continuering van de bedrijfsvoering in het gedrang kan komen als gevolg van het feit, dat de afgesplitste woning als burgerwoning moet worden aangemerkt; − De splitsing dient plaats te vinden binnen het hoofdgebouw en niet door afsplitsing en toekenning van een zelfstandige woonfunctie aan een bijgebouw;
SAB
47
− De extra woning moet worden gerealiseerd binnen de bestaande inhoud van het gebouw en om naar behoren als zelfstandige woning te kunnen functioneren wordt als ondergrens aangehouden, dat zowel het af te splitsen gedeelte van de woning als de resterende woning een inhoud van minimaal 450 m3 dienen te hebben. − Het straatbeeld dient door de splitsing niet negatief te worden beïnvloed, hetgeen betekent, dat eventuele uitwendige aanpassingen (o.a. creëren eigen entree) van ondergeschikte betekenis moeten zijn. − Door de woningsplitsing zal veelal de behoefte aan een bijgebouw ten behoeve van de nieuwe woning ontstaan. De oppervlakte van een dergelijk bijgebouw dient te worden gemaximeerd op de geldende norm voor bijgebouwen zoals verwoord in het gemeentelijk beleid "Beleidsnotitie aan- en uitbouwen en (aangebouwde en − vrijstaande) bijgebouwen. Het bijgebouw moet kunnen worden gerealiseerd binnen het bebouwingsvlak van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Als blijkt, dat niet aan deze voorwaarden wordt voldaan wordt geen medewerking aan het verzoek verleend. − Het perceel waar de te splitsen woning op staat moet qua omvang toereikend zijn om voor beide woningen parkeren op eigen terrein mogelijk te maken. Verder moet voor het af te splitsen gedeelte van het perceel een verkeersveilige ontsluiting naar de openbare weg kunnen worden aangelegd. − Wet geluidhinder: Bij de splitsing van een woning wordt een nieuwe woning toegevoegd. Voor deze nieuwe woning dient aangetoond te zijn dat deze voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wet geluidhinder. Verwerking in het bestemmingsplan In de regels is woningsplitsing, na afweging door de gemeente op basis van de hiervoor genoemde beleidsregels, mogelijk gemaakt (via wijziging binnen de bestemming Wonen). Ten aanzien van de oppervlakte aan bijgebouwen dient te worden aangesloten bij de mogelijkheden zoals die in het voorliggende bestemmingsplan voor vergelijkbare percelen zijn opgenomen.
SAB
48
4
Randvoorwaarden
4.1
Milieu
4.1.1
Bodem De bodem is van belang voor de mens. Landbouw, wonen, infrastructuur, natuur en recreatie zijn mogelijk dankzij de "diensten" die de bodem levert. Ecosystemen staan aan de basis van die diensten. Uitstoot van schadelijke stoffen en een niet duurzaam bodemgebruik hebben invloed op de kwaliteit van de bodem. Ook de mens kan daardoor risico’s lopen. Het doel van de provincie is dat in 2030 geen Gelderse inwoners meer in hun woonomgeving worden blootgesteld aan ernstige bodemverontreinigingen. Dit is conform het landelijke bodemsaneringsbeleid. De provincie geeft voorrang aan het schoonmaken van locaties in woongebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Gedeputeerde Staten van de provincie zullen alleen in uitzonderlijke gevallen de sanering zelf ter hand nemen. Zij willen hun budget in de toekomst vooral inzetten voor financiële bijdragen aan derden om zo de bodemsanering een impuls te geven. Het is de bedoeling dat de markt een groot deel van de saneringen financiert, op momenten dat er ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op de locaties. De gemeenten in Gelderland hebben samen met de provincie alle verdachte locaties in Gelderland in beeld gebracht. Daarnaast kunnen er bij de gemeenten nog meer of andere locaties bekend zijn dan die bij de provincie bekend zijn. Dat komt doordat de provincie alleen betrokken wordt bij een verontreiniging als uit onderzoek blijkt dat deze verontreiniging (vermoedelijk) ernstig is. Voor niet-ernstige verontreinigingen is de geldende gemeentelijke regelgeving van toepassing. De provinciale inventarisatiekaart bodemverontreiniging - samengesteld op basis van archiefonderzoek naar historisch gebruik van het gebied of uitgevoerde onderzoeken bekend bij de provincie geeft in het plangebied verdachte en/of (voormalig) verontreinigde locaties weer.
Mogelijk verontreinigde locaties in plangebied, bron: kaart historisch bodembestand provincie Gelderland
SAB
49
Verwerking in het bestemmingsplan In enkele specifieke gevallen is het mogelijk direct naast een bestaande woning (meestal in de huidige tuinen) een nieuwe woning te realiseren. Op gronden behorend bij woningen kunnen hiernaast middels een wijzigingsbevoegdheid nieuwe woningen worden toegestaan, waar woningen direct vanaf de openbare weg ontsloten kunnen worden (veelal zijerven), via een wijzigingsbevoegdheid. Aangezien de betreffende gronden al bij een woning behoren is het niet noodzakelijk, in het kader van de haalbaarheid, bij voorbaat een bodemonderzoek te laten verrichten. Bij het verzoek om een bouwvergunning is er de verplichting een bodemonderzoek uit te voeren. 4.1.2
Externe veiligheid Algemeen Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Plaatgebonden risico Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde. Groepsrisico Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen.
SAB
50
Globale ligging plangebied (paarse cirkel) in uitsnede risicokaart provincie Overijssel
Ochten Op de risicokaart van de provincie Gelderland is te zien dat in het plangebied en in de directe omgeving geen stationaire risicobronnen zijn gesitueerd. In de kom van Ochten zijn verder geen bedrijven gelegen die in het kader van de Bevi van belang zijn. Relevante transportroutes gevaarlijke stoffen in de gemeente Neder-Betuwe zijn de A15, de N320, de N233, de N323, de Betuwespoorlijn en de vaarwegen Waal, Amsterdam-Rijnkanaal. Het plangebied is op ruime afstand gelegen van deze transportroutes en is hiermee gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontouren en het invloedsgebied van deze routes. In navolgende figuur is de situering van de aardgasbuisleidingen weergegeven. Uit de inzet blijkt dat binnen het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn en dat de afstand van het plangebied ten opzichte van de buisleidingen aanzienlijk is. Het plangebied is hiermee buiten de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van de buisleidingen gelegen.
Ligging plangebied (paarse cirkel) in kaart aardgasleidingen gemeente Neder-Betuwe
SAB
51
Gezien de grote afstand van het plangebied ten opzichte van stationaire risicobronnen, routes gevaarlijke stoffen en buisleidingen worden wat betreft externe veiligheid geen problemen verwacht met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Signaleringskaart Inleiding De gemeente heeft beleid vastgesteld inzake externe veiligheid. De beleidsvisie is reeds besproken in hoofdstuk 3. Bij de beleidsvisie is een signaleringskaart gevoegd waarop de belangrijkste bronnen van externe veiligheid staan aangeduid. Hieronder is een uitsnede van de signaleringskaart voor wat betreft de kom van Ochten opgenomen.
Uitsnede uit signaleringskaart beleidsvisie Externe Veiligheid
Uit de signaleringskaart blijkt dat ter hoogte van de kom van Ochten alleen de toetsingszone (GR) van de waterwegen een rol speelt. Hierop wordt hieronder nader ingegaan. Basisnet Water Het Basisnet Water is nog niet vastgesteld. De kern van het Basisnet is dat de risico's van het vervoer binnen de veiligheidszone blijven en dat nieuwe bebouwing daar buiten blijft. Zo wordt voorkomen dat er langs hoofdvaarwegen mensen komen te wonen of te werken die te veel risico gaan lopen vanwege een toename van het vervoer van
SAB
52
gevaarlijke stoffen over die vaarweg. Uit het Basisnet Water blijkt tevens of bij RObesluiten rekening gehouden moet worden met een veiligheidszone en/of een Plasbrandaandachtgebied (PAG). In het Basisnet Water is aangegeven hoe groot de zone voor elke waterweg is en met welke vervoergegevens de gemeente groepsrisicoberekeningen kunnen maken. De vervoergegevens uit het Basisnet Water kunnen ook gebruikt worden bij het monitoren van de risicoplafonds. Rivier de Waal Het bestemmingsplangebied grenst in het zuiden aan de rivier de Waal . De plaatsgebonden risicocontour (10-6 ) ligt volgens de ‘risicoatlas water’ en ook volgens de berekeningen van het concept Basisnet Water binnen de rivieroever. De oriënterende waarde van het groepsrisico langs de Waal wordt ter hoogte van het plangebied thans ook niet overschreden. Er gelden in het toekomstige Basisnet Water zogenaamde 'plasbrand - aandachtsgebieden' (PAG's). Deze bedraagt 25 meter vanuit de oever. Hierbinnen mogen in beginsel geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gesitueerd. Relatie met bestemmingsplan Omdat het plan geen (sterke) uitbreiding van nieuwe woningen (langs de Waaloever) voorstaat (consoliderend plan) neemt het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor wat betreft de Waal als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan niet verder toe. Er behoeft dan verder ook geen invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Bij eventuele ruimtelijke ontwikkelingen langs de Waaloever zal opnieuw moeten worden beoordeeld of een voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de eisen van het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Verwerking in het bestemmingsplan Externe veiligheid vormt met betrekking tot stationaire bronnen, transportroutes en buisleidingen geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid dient zijn vertaling te krijgen in het bestemmingsplan. Het belangrijkste in dit kader is dat binnen de kom van Ochten geen bedrijven zullen worden toegelaten die relevant zijn in het kader van de BEVI. 4.1.3
Geluid De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet worden overschreden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor) wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). In navolgende figuur zijn de verschillende geluidszones van industrie terreinen, provinciale wegen, rijkswegen en spoorwegen in de nabijheid van het plangebied weergegeven.
SAB
53
Globale aanduiding plangebied (rode ovaal) in uitsnede kaart Geluidszones wegverkeer, spoorverkeer en industrieterreinen
Wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai Uit de kaartuitsnede blijkt dat het noordelijk deel van plangebied is gelegen binnen de geluidszones van de rijksweg A15 , de provinciale weg N233 en de Betuwespoorlijn . Bij realisering van nieuwe geluidsgevoelige functies binnen het plangebied dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voorliggend plan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van uitbreidingen aan bestaande woningen. De realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies zal via een andere planologische procedure verlopen. Voor de bestaande geluidsgevoelige functies binnen het plangebied en binnen de geluidszone van voornoemde wegen en spoorlijn is in het kader van de Wgh geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Industrielawaai Uit de kaartuitsnede blijkt verder dat het plangebied niet binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein is gelegen. Voor bedrijven op niet gezoneerde (industrie)terreinen geldt dat, via het vergunningentraject dan wel via algemene regels (activiteitenbesluit), wordt voldaan aan de vereiste grenswaarden voor geluid. Verwerking in het bestemmingsplan In het kader van de Wgh is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk voor onderhavig bestemmingsplan. Voorliggend plan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe te realiseren geluidsgevoelige bebouwing mogelijk, met uitzondering van uitbreidingen aan bestaande woningen.
SAB
54
In het geval dat nieuwe woningen worden toegestaan is geluid een belangrijke factor en zal aan de geldende normen moeten worden voldaan. In dit plan kunnen nieuwe woningen via wijziging worden toegestaan. Eén van de voorwaarden is dat onderzoek naar de geluidsbelasting wordt gedaan. De geluidbelasting zal de voorkeursgrenswaarde niet mogen overschrijden, aangezien bij de vaststelling geen ontheffing hiervan zal zijn verleend. Als uit onderzoek blijkt dat wel sprake is van een overschrijding, dan is het opstellen van een wijzigingsplan niet mogelijk, maar zal een andere planologische procedure gekozen moeten worden. 4.1.4
Luchtkwaliteit Wet luchtkwaliteit De Wet luchtkwaliteit17 is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld. De wet- en regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleine projecten hoeven niet langer afzonderlijk te worden getoetst aan de grenswaarden, tenzij een dreigende overschrijding van één of meerdere grenswaarden te verwachten is. Grotere projecten kunnen worden opgenomen in het ‘Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit’ (NSL) mits overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL; anders moet met projectsaldering worden aangetoond dat de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is verder uitgewerkt in een gelijknamig AMvB. Deze treedt gelijk met de wet in werking. De grens van ‘niet in betekenende mate’ wordt gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor fijn stof en stikstofdioxide betekent dit een maximale toename van 1,2 µg/m3. In de gelijknamige ministeriële regeling wordt de 3% norm gekwantificeerd voor veel voorkomende ruimtelijke functies als: − woningen: 1.500 woningen met 1 ontsluitingsweg; − kantoren: 10 hectare bruto vloeroppervlak (bvo) met 1 ontsluitingsweg; − landbouwinrichtingen: akkerbouw of tuinbouw met open teelt, teelt van eetbare gewassen in een gebouw of onverwarmde glastuinbouw ongeacht de omvang en verwarmde opstanden van glas of kunststof van maximaal 2 hectare; − kinderboerderijen. Tijdens de interim-periode (tot de derogatie door de EU mogelijk is) wordt een grens van 1% gehanteerd (een maximale toename van 0,4 µg/m3). In bijlage 2 van de Wet Milieubeheer zijn luchtkwaliteitsnormen opgenomen. Onder meer bij het vaststellen van een bestemmingsplan dienen deze normen in acht genomen te worden. Enerzijds mag een bestemmingsplanbesluit niet leiden tot een (verdere) overschrijding van de grenswaarden in betekenende mate. Anderzijds dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening eveneens deze luchtkwaliteitseisen in acht te worden genomen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Uit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald 17
Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2.
SAB
55
project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Jaarrapportage luchtkwaliteit 2006 Door adviesbureau DHV is het rapport luchtkwaliteit 200618 opgesteld voor de gemeente Neder-Betuwe. Uit de rapportage blijkt dat voor de gemeentelijke wegen en de A15 geen overschrijdingen zijn geconstateerd. Voor de provinciale wegen zijn voor stikstofdioxide en fijn stof wel overschrijdingen geconstateerd, maar er worden geen plandrempels of alarmdrempels overschreden. De gemeente Neder-Betuwe behoeft daarom geen lokale maatregelen te treffen. De verwachting is dat de luchtkwaliteit nog verder zal verbeteren door het effect van generieke maatregelen. Scheepvaart De gemeente Nijmegen heeft in 2007 onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van scheepvaart op de Waal op de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek is gebleken dat de scheepvaart op de Waal buiten de oevers van de Waal niet leidt tot overschrijdingen van wettelijk vastgestelde grenswaarden voor luchtvervuilende stoffen. Gesteld wordt dat de scheepvaart dan ook niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in de kern Ochten. Verwerking in het bestemmingsplan Voorliggend plan is een beheersplan. Op grond van de Wet Luchtkwaliteit hoeft niet onderzocht te worden of sprake is van een (dreigende) grenswaardenoverschrijding in (het invloedsgebied van) het plangebied. De blootstelling aan luchtverontreiniging verandert niet ten opzichte van de huidige situatie omdat de mate van blootstelling niet in betekenende mate veranderd. Hiernaast blijkt uit de jaarrapportage luchtkwaliteit dat er geen overschrijdingen in de gemeente zijn voor wat betreft stikstofdioxide en fijn stof. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de bestemmingsplan procedure. De eisen van goede ruimtelijke ordening staan vestiging van een nieuwe woning via een wijzigingsbevoegdheid dan ook niet in de weg. 4.1.5
Bedrijven en milieuzonering Bedrijven binnen het plangebied Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de milieuzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. In de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering19 worden op basis van onderzoeks- en ervaringsgegevens richtafstanden aanbevolen tussen bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies.
18
19
DHV, 16 juli 2007. Bedrijven en milieuzonering, Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 16 april 2007, ISBN: 9789012117333
SAB
56
Bedrijvenlijst Kern Ochten Brandweerkazerne
Cuneraweg
4
4051
CE
Ochten
Café/bar/restaurant
Bonegraafseweg
2
4051
CH
Ochten
Café/bar/restaurant
Waalbandijk
37
4051
CJ
Ochten
Cafetaria/snackbar
Liniestraat
10
4051
BP
Ochten
Clubhuis
Liniestraat
8
4051
BP
Ochten
Crèche/peuterzaal
Eikenlaan
29
4051
EP
Ochten
Crèche/peuterzaal
Hoeflaan
5
4051
EM
Ochten
Fruitkwekerij
Liniestraat
1
4051
BN
Ochten
Fruitkwekerij
Liniestraat
46
4051
BP
Ochten
Gezinsvervangend tehuis
Beukenlaan
37
4051
GE
Ochten
Kantoor
Burg H Houtkoperln
2
4051
EX
Ochten
Kantoor
Liniestraat
5
4051
BN
Ochten
Kantoor
Liniestraat
13
4051
BN
Ochten
Kantoor
44 R I-straat
33
4051
AP
Ochten
Kantoor
Burg H Houtkoperln
27
4051
EW Ochten
Kantoor
44 R I-straat
35
4051
AP
Ochten
Kantoor
Molendam
53
4051
BH
Ochten
Kantoor
Burg H Houtkoperln
15
4051
EW Ochten
Kantoor
Burg H Houtkoperln
5
4051
EW Ochten
Kantoor
Liniestraat
9
b
4051
BN
Ochten
Kantoor
Burg H Houtkoperln
2
a
4051
EX
Ochten
Onderhoud/reparatie
Ambachtstraat
14
4051
AJ
Ochten
Opslag/distributie
44 R I-straat
4
4051
AR
Ochten
Opslag/distributie
Liniestraat
38
4051
BP
Ochten
Opslag/distributie
Liniestraat
38
4051
BP
Ochten
Opslag/distributie
Hermesweg
5
4051
BV
Ochten
Praktijkruimte
Burg H Houtkoperln
3
a
4051
EW Ochten
Praktijkruimte
Burg H Houtkoperln
3
b
4051
EW Ochten
Werkplaats/garage
Hoef
2
a
4051
CC
Ochten
Werkplaats/garage
Liniestraat
36
4051
BP
Ochten
Wijk/Buurtcentrum
Bartus van de Walstraat
9
4051
AK
Ochten
Winkel
Burg H Houtkoperln
3
4051
EW Ochten
Winkel
Liniestraat
16
4051
BP
Ochten
Winkel
Molendam
1
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
1
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
3
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
7
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
11
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
15
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
22
4051
BJ
Ochten
Winkel
Molendam
29
4051
BG
Ochten
Winkel
Molendam
37
4051
BH
Ochten
Winkel
Molendam
39
4051
BH
Ochten
Winkel
Weth van Lavierenstraat
1
4051
AW Ochten
Winkel
Weth van Lavierenstraat
3
4051
AW Ochten
Winkel
Molendam
10
4051
BJ
Ochten
Winkel
Liniestraat
36
4051
BP
Ochten
Winkel
Schoolstraat
1
4051
AV
Ochten
SAB
57
a
a
a a
a
b
?
Winkel
Molendam
5
Winkel
Schoolstraat
6
Winkel
Liniestraat
5
a
4051
BG
Ochten
4051
AV
Ochten
4051
BN
Ochten
Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Op basis van het beheersgerichte karakter wordt de bestaande situatie vastgelegd en voorzien van een ruimtelijk-juridisch kader. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen, door middel van een andere planologische procedure, dient uiteraard rekening te worden gehouden met de gevestigde bedrijvigheid en milieuhindergevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de eisen die vanuit het aspect bedrijvigheid worden gesteld. Verwerking in het bestemmingsplan Voorliggend plan is een beheersplan waarbij de bestaande ruimtelijke en functionele situatie wordt gewaarborgd. Alleen nieuwe ontwikkelingen door middel van een wijzigingsbevoegdheid behoeven toetsing aan de normen en afstanden uit de Wgv, het Besluit landbouw en de VNG-brochure. In het bestemmingsplan worden bedrijven in de categorieën 1 en 2 toegestaan. Bestaande bedrijven uit hogere milieucategorieën worden in het bestemmingsplan specifiek aangeduid. In het geval dat nieuwe woningen worden toegestaan dient rekening gehouden te worden met de geldende afstanden uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’, 2009. In dit plan kunnen nieuwe woningen via wijziging worden toegestaan. In de regels is opgenomen dat realisering mogelijk is wanneer: a uit milieuoogpunt geen bezwaren bestaan voor vestiging van de woning; b de woning geen belemmering vormt voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving 4.1.6
Geurhinder Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is reeds besproken in paragraaf 3.4.11. In navolgende paragraaf wordt het aspect ‘geurhinder’ besproken in relatie tot dit bestemmingsplan. Geurhinder in relatie tot dit bestemmingsplan Afwijking op wettelijke normen Zoals gesteld in paragraaf 3.4.11. heeft de gemeente Neder-Betuwe voor wat betreft de kom van Ochten gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met een gemeentelijke verordening af te wijken van de wettelijke normen. In afwijking van de waarde genoemd in artikel 3, eerste lid onder c Wgv voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom (2,0 OUE/m³) en in afwijking van de waarde (de geurnorm), genoemd in artikel 3, eerste lid onder d voor een geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom (8,0 OUE/m³) is voor dit gebied als waarde van toepassing 4,5 OUE/m³.
SAB
58
Gebiedsvisie De afwijking van de wettelijke normen is onderbouwd in de reeds in paragraaf 3.9. aangehaalde gebiedsvisie. In het rapport is de huidige en te verwachten geursituatie in beeld gebracht voor wat betreft de achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting van alle veehouderijen samen) en de voorgrondbelasting (de geurbelasting van een individuele veehouderij). Achtergrondbelasting Wat betreft de achtergrondbelasting is in de quickscan voorafgaand aan deze gebiedsvisie al aangetoond dat de achtergrondbelasting in dit gebied geen knelpunt vormt. Voorgrondbelasting Rondom de dorpskern van Ochten is een aantal veehouderijen gevestigd die invloed kunnen hebben op de mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen binnen de rode contour. Dit zijn de bedrijven aan de Heuningstraat 12, aan de Heuningstraat 14, aan de Cuneraweg 6, aan de Bonegraafseweg 15 en aan de Bonegraafseweg 22. De laatstgenoemde drie bedrijven zijn van betekenis voor onderhavig bestemmingsplan. In onderstaande afbeelding staat de toekomstige situatie weergegeven, waarbij de bedrijven maximaal zijn gegroeid (op basis van de ligging ten opzichte van bestaande geurgevoelige objecten).
− De veehouderij aan de Bonegraafseweg 15 heeft een vergunning voor het houden 90.000 legkippen. Dit bedrijf is in de huidige situatie al overbelast op de woningen aan de Bonegraafseweg 19 en de Bonegraafseweg 32. Dit bedrijf heeft geen groeimogelijkheden meer. Daarom is de geurcontour van de toekomstige situatie gelijk aan de geurcontour van de huidige situatie.
SAB
59
− De veehouderij aan de Bonegraafseweg 22 heeft een vergunning voor het houden van 24 melkkoeien, 10 zoogkoeien, 55 stuks jongvee, 16 schapen en 181 vleesvarkens. In de toekomstige situatie kan de geurcontour groeien totdat de geurbelasting op de woning aan de Bonegraafseweg 20 precies 8 ouE/m3 bedraagt. De geuremissie van deze veehouderij is dan gegroeid met een factor 1,4. De geurcontouren van beide situaties zijn niet te zien in de afbeeldingen, omdat ze geheel binnen de geurcontouren van de veehouderij aan de Bonegraafseweg 15 vallen. − De veehouderij aan de Cuneraweg 6 heeft een vergunning voor het houden van 30 stuks jongvee en 24 schapen. De geurcontouren behorende bij deze veebezetting zijn zo klein dat deze niet in de eerste afbeelding zijn te zien. In de toekomstige situatie kan de geurcontour groeien totdat de geurbelasting op het bedrijfsgebouw aan de Cuneraweg 13 precies 2 ouE/m3 bedraagt. Deze situatie is weergegeven in de onderstaande afbeelding. De veehouderij heeft dan een geuremissie van 1.126 ouE/s, wat overeenkomt met bijvoorbeeld 49 mestvarkens op een traditioneel stalsysteem. Vaste afstanden In de quickscan voorafgaand aan deze gebiedsvisie is al aangetoond dat de vaste afstanden in dit gebied geen knelpunt vormen. Geur versus ruimtelijke inrichting gebied In de gebiedsvisie wordt gesteld dat er zoveel mogelijk ruimte moet worden geboden voor mogelijke uitbreidingen van de kern binnen de rode contour. Omdat in de toekomstige situatie de geurcontouren van 2 ouE/m3 van enkele veehouderijen over de rode contour van Ochten vallen, worden de betreffende gebieden beperkt voor wat betreft het realiseren van geurgevoelige objecten. Om die reden wordt ervoor gekozen de geurnorm voor geurgevoelige objecten binnen de rode contour te verhogen, waarbij is gekozen voor een geurnorm van 4,5 ouE/m3 (waarbij het leefklimaat nog acceptabel is). Dit betekent dat binnen de geurcontouren van 4,5 ouE/m3 geen geurgevoelige objecten worden gebouwd. Zoals uit de kaart zichtbaar is, geldt dit slechts voor één perceel (Bonegraafseweg 16). Dit perceel ligt nog net binnen de rode contour, maar buitenn het onderhavige plangebied. Het kiezen van een geurnorm van 4,5 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten binnen de rode contour heeft geen gevolgen voor de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijen. Conclusie Aangezien de gemeente ervoor heeft gekozen voor wat betreft de kom van Ochten en de bijbehorende rode contour de geurnorm te verhogen tot 4,5 ouE/m³, bevinden zich geen locaties meer binnen het plangebied die geurgevoelig zijn. Verwerking in het bestemmingsplan In het bestemmingsplan hoeft, gezien het bovenstaande geen milieuzone inzake de geurhinder worden aangeduid op de bestemmingsplankaart.
SAB
60
4.1.7
Spuitzone Op grond van geldende jurisprudentie dient bij realisering van gevoelige bestemmingen nabij fruitboomgaarden een afstand van 50 meter aangehouden te worden. Onder voorwaarden kan deze zone na onderzoek verkleind worden. Nabij het plangebied liggen verschillende fruitboomgaarden. Bij effectuering van de wijzigingsbevoegheid ter realisering van een woning dient daarom afstand van 50 meter aangehouden te worden ten opzichte van fruitboomgaarden tenzij blijkt dat uit onderzoek deze afstand verkleind kan worden. Wanneer ‘spuiten’ in de regels van het bestemmingsplan waaronder de fruitboomgaard valt expliciet is uitgesloten hoeft niet aan deze afstand te worden voldaan. Verwerking in het bestemmingsplan In de wijzigingsbevoegdheden voor nieuwe woningen dient het voldoen aan de afstand van 50 m ten opzichte van fruitboomgaarden als randvoorwaarde te worden gesteld. Dit is verwerkt in de voorwaarde dat milieueisen geen beperking mogen opleveren voor de woning en dat bedrijfactiviteiten niet onevenredig mogen worden geschaad. Wanneer spuiten in bestemmingsplan waaronder de fruitboomgaard valt, reeds is uitgesloten, behoeft niet aan deze afstandseis te worden voldaan.
4.2 4.2.1
Watertoets Rijksbeleid Vierde nota waterhuishouding (1998) Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Hierin is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland moet zijn gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. In de nota is onder andere aangegeven dat stedelijk water meer aandacht moet krijgen. Vanuit de Europese Unie is de Kaderrichtlijn Water (2000) van kracht geworden. Het doel van deze richtlijn is het realiseren van een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Per stroomgebied moet hiertoe in 2009 een beheersplan worden opgesteld. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (2000) moet aan het watersysteem meer aandacht worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden-bergenafvoeren” staat hierbij centraal. Ook in stedelijke uitbreidingen dient daarom het overtollige hemelwater beter vastgehouden te worden. In navolging van de nota Waterbeheer 21e eeuw en de Kaderrichtlijn Water is in 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water ondertekend door het rijk, provincies, waterschappen en gemeenten. Het akkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te krijgen en daarna op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat en om het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
SAB
61
4.2.2
Provinciaal beleid Waterhuishoudingsplan Water leeft in Gelderland (2004) De provincie heeft haar beleid voor water nader vastgelegd in het waterhuishoudingsplan “Water leeft in Gelderland” (2004). Het waterhuishoudingsplan heeft als doel om in 2030 het waterbeheer volledig op orde te hebben ten behoeve van de maatschappelijke functies. Hiervoor worden in het waterhuishoudingsplan de volgende ordeningsprincipes gehanteerd: − waterkwantiteit: vasthouden – bergen – afvoeren; − waterkwaliteit: niet vervuilen – zuinig gebruiken – hergebruik – schoonmaken. Voor ‘stedelijk’ gebied is de inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem gericht op: − het voorkomen of beperken van wateroverlast; − de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied; − het voorkomen van zettingen; − het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur; − het weren van (diepe) drainage en het voorkomen van instroming van oppervlaktewater op de riolering; − het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten; − het beperken van de invloed van bronbemaling. Voor bestaand bebouwd gebied geldt dat bij inrichting en herstructurering waterneutraal wordt gebouwd en kansen worden aangegrepen om een eventuele bestaande afwenteling te verminderen. Bij herstructurering is voldoende infiltratie en waterberging een uitgangspunt. Voor waterbeheer in stedelijk gebied geldt voorts: 1 vasthouden, bergen en afvoeren van water; 2 niet vervuilen, zuinig gebruiken, hergebruik, schoonmaken van water.
4.2.3
Regionaal beleid Stroomgebiedsvisie Rivierengebied De (dreigende) overstromingen van eind jaren ’90 bleken het gevolg van de klimaatverandering en bodemdaling. Ons watersysteem is niet op orde. Er is minder ruimte voor water, terwijl het water uit stad en platteland juist versneld op deze stromen wordt afgevoerd. Verder veroorzaken functies zoals landbouw, wonen, verkeer en industrie nog steeds watervervuiling. Dit maakt dat naast veiligheid, wateroverlast en watertekort ook de kwaliteit van het water en ons drinkwater in het geding is. Met de Startovereenkomst Waterbeheer van de 21e eeuw (2001) hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten een start gemaakt met het nieuwe waterbeheer. De stroomgebiedsvisie is een gevolg hiervan. De visie heeft geen juridische status, maar zal moeten doorwerken in de relevante plannen, waaronder het waterbeheersplan. Als hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in het Rivierengebied geldt het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als buitengebied. Het accent voor de wateropgaven in het rivierengebied ligt op het voorkomen van wateroverlast en het beheer van het diepe en ondiepe grondwater voor het behoud en herstel van natuur en voor het veiligstellen van de drinkwatervoor-
SAB
62
ziening. Bij wateroverlast gaat het niet alleen om het regionale systeem, maar ook om kwel vanuit de grote rivieren. Het nieuwe waterbeheer houdt verder in dat voor het oplossen van de wateropgaven naast alleen technische ook ruimtelijke oplossingen nodig zijn. Dit kan botsen met overige ruimtelijke ontwikkelingen, maar dit blijkt slechts beperkt voor te komen. In de meeste gevallen vallen de wateropgaven samen met beschermingsgebieden voor prioritaire natte natuur. Beleid Waterschap Rivierenland Het beleid van het Waterschap Rivierenland is er op gericht schoon hemelwater niet af te voeren naar de riolering. In het kader van duurzaam waterbeheer is het gewenst om bij alle nieuwbouw maximale afkoppeling van het hemelwater toe te passen. Hierbij hanteert het waterschap de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren. Het schone hemelwater dient geïnfiltreerd te worden in de bodem of anders via een bodempassage afgevoerd te worden naar het oppervlaktewater. Het doel van deze richtlijn is om zoveel mogelijk gebiedseigen water vast te houden. Pas als de locatiespecifieke omstandigheden van dien aard zijn dat vasthouden niet mogelijk is, mag ervoor worden gekozen om het water eventueel elders te bergen of als laatste optie, af te voeren. Integraal Waterbeheersplan Gelders Rivierengebied Landelijk is afgesproken dat de waterschappen in 2008/2009 nieuwe waterbeheersplannen moeten vaststellen. Als alternatief voor een nieuw op te stellen Integraal Waterbeheerplan is, in overleg met de provincie Gelderland, gekozen om de looptijd van het Integraal Waterbeheerplan Gelders Rivierengebied 2 (IWGR2) te verlengen tot 22 december 2009, vervolgens een Strategienota op te stellen en daarna 5 (deelgebied-) uitvoeringsplannen te maken voor het Gelderse deel van het beheersgebied. Het doel van het waterbeheersplan is zorg dragen voor voldoende en schoon water, nu en in de toekomst. De natuurlijke dynamiek wordt daarbij als uitgangspunt gehanteerd. Er is een spanningsveld tussen natuurlijk waterbeheer en de gebruiker. Het watersysteem moet flexibeler zijn, om beter op veranderingen in te kunnen spelen. Het Waterschap heeft een aantal principes geformuleerd: - Van weerstand naar veerkracht: het beheer moet afgestemd worden op de natuurlijke dynamiek van het watersysteem. Water moet meer ruimte krijgen. Dit heeft ook gevolgen voor de ruimtelijke inrichting. - Waterbalans neutraal ontwikkelen: bij inrichting en ontwikkeling wordt geprobeerd de lokale en regionale waterbalans zo min mogelijk te beïnvloeden. - Nullozing vanuit menselijke activiteiten: de waterschappen willen vervuiling terugdringen zodat de omgeving zo min mogelijk wordt beïnvloed. - Geen afwenteling in ruimte en tijd: de waterschappen willen geen afwenteling van bovenstroomse problemen op benedenstrooms gelegen gebieden of niet in de toekomst.
SAB
63
4.2.4
Gemeentelijk beleid Waterplan Neder-Betuwe 2008-2012 Door Haskoning is het “Waterplan Neder-Betuwe 2008 t/m 2012 opgesteld (7 april 2008, projectnummer 9S3336.A0). Dit beleidsplan is een samenvattend document voor andere gemeentelijk plannen waarin water een rol speelt. Het geeft aan wat de gemeente en het waterschap willen met water in de gemeente en hoe wordt voldaan aan een aantal opgaven die door Europa en het rijk worden opgelegd. Het waterplan heeft geen directe planologische doorwerking. De waterdoelstellingen dienen een belangrijke rol te spelen in de toekomstige ruimtelijke afwegingen: het waterplan is een belangrijke bouwsteen voor het tot stand komen van een gezond watersysteem in de toekomst. In het waterplan is een uitvoeringsplan opgenomen dat bestaat uit een cluster van maatregelen die zijn bepaald aan de hand van de bevindingen uit een analyse. In dit uitvoeringsplan zijn alle opgestelde maatregelen ingepland. Geen van de genoemde maatregelen hebben een invloed op de gronden binnen het voorliggende bestemmingsplangebied.
Uitsnede uit leggerkaart Waterschap Rivierenland
SAB
64
4.2.5
Huidige situatie plangebied Grondwatersysteem Het plangebied is gelegen in het rivierenlandschap met de kenmerkende afwisseling tussen oeverwallen en kommen. Het gebied is gelegen op een oeverwal naast de Waal. De grondwaterstroomrichting volgt grotendeels het reliëf vanaf de hoger gelegen delen naar de komgebieden. Kwel en infiltratiegebieden In de gemeente Neder-Betuwe zijn twee kwel/infiltratie stromingen van verschillende schaal te onderscheiden. Ten eerste is er de regionale kwelstroom van stuwwallen naar rivierengebied. Dit is een diep gelegen grondwaterstroming die als kwel tot uiting kan komen waar afdichtende lagen in de diepe ondergrond onderbroken zijn. Ten tweede is er de lokale (rivier)kwelstroom. De ligging van inzijgings- en kwelgebieden voor deze lokale kwel varieert met de rivierstanden. Als de waterstand in de rivieren hoog is, kwelt grondwater op in de zone achter de dijk, in perioden met lage rivierstanden zakt het juist weg in de bodem. Oppervlaktewater Binnen de kom van Ochten bevindt zich weinig tot geen oppervlaktewater. Wel zijn er opvallend veel waterlopen aanwezig. Het betreft het historische watersysteem, dat nog steeds grotendeels aanwezig is en voornamelijk is aangelegd vanwege de optredende kwel. Diverse noord-zuid gerichte A- en B-watergangen zorgen voor de afwatering op de Linge. Deze watergangen maken onderdeel uit van de ruimtelijke structuur van de kern. A-Watergangen Voor de A-watergangen is de 'Keur voor waterkering en wateren van het Waterschap Rivierenland', inwerkingtreding 1 januari 2007, van toepassing welke gebods- en verbodsbepalingen aangaande de A-watergangen bevat. De gronden vanaf de insteek van de watergang tot 4 meter dienen vrij te worden gehouden van bebouwing en werken ter bescherming van het profiel van de watergang en ten behoeve van onderhoud. Op nevenstaande pagina is de leggerkaart van het waterschap opgenomen waarop de belangrijke waterlopen zijn aangeduid. Ecosysteem Het plangebied bevat geen specifieke ecologische waarden die gebonden zijn aan het aanwezige water in het gebied en derhalve extra planologische bescherming genieten. Verwerking in het bestemmingsplan Gezien het beheersgerichte karakter van het voorliggende bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot fysieke maatregelen in het watersysteem. Ook het huidige grondgebruik leidt niet tot knelpunten met de waterhuishoudkundige functies van het gebied.
SAB
65
De A-watergangen en de daarbij behorende onderhoudsstroken (breedte: 4 m) dienen een beschermende regeling te krijgen. De gronden waarop de beschermende regeling geldt zijn op de verbeelding gevisualiseerd. De A-watergangen worden binnen de bestemming ‘Water’ gelegd, de zones aan weerszijden en de duikers worden in de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterlopen’ gelegd. Overleg Waterschap In het kader van het vooroverleg zal het waterschap nader worden geraadpleegd over onderhavig bestemmingsplan.
4.3 4.3.1
Archeologie en cultuurhistorie Archeologie Het Verdrag van Malta, ook wel Conventie van Valletta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het Verdrag van Malta is de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. In het kader van het verdrag van Malta dient bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Van gemeenten wordt gevraagd om hun bestemmingsplannen op te stellen in lijn met het verdrag van Malta. De Monumentenwet zal hiervoor de provincie het instrument van de aanwijzing van zogenaamde attentiegebieden bieden, om gebieden bij voorrang planologische bescherming te bieden tot gemeenten de bescherming hebben verankerd in het bestemmingsplan. De provincie Gelderland wil echter geen gebruik maken van dit instrument, maar vraagt van gemeenten om hun bestemmingsplannen aan te passen aan de archeologische kwaliteiten. gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart Uit de navolgende uitsnede van de Indicatieve Wateratlas Gelderland blijkt dat voor het plangebied een hoge (rood) en middelhoge (donkergeel) archeologische waarde geldt.
SAB
66
Ligging plangebied in uitsnede kaart Wateratlas Gelderland
SAB
67
Gemeentelijke archeologische beleidskaart De gemeente Neder-Betuwe heeft een gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart van het gehele gemeentelijke gebied laten opstellen20. Deze kaart is opgesteld ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg. Het is een kaart die op perceelsniveau inzichtelijk maakt waar bekende archeologische waarden zich bevinden en wat de kans is deze aan te treffen, zowel in de bebouwde kom als in het landelijk gebied. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is voor toepassing op beleidsmatig, gemeentelijk niveau vertaald naar een beleidskaart. De archeologische beleidskaart dient te worden gebruikt als de beleidsmatige onderlegger bij het opstellen van nieuwe en te herziene bestemmingsplankaarten. De kaart is van een zodanig gedetailleerd schaalniveau (1:10.000) dat deze direct van toepassing is voor afwegingen op perceelsniveau. In de legenda staat kort aangegeven wat het gewenste beleid is (d.w.z. welke regels in het bestemmingsplan van toepassing dienen te zijn). Op de nevenstaande pagina is een uitsnede van de archeologische beleidskaart voor Ochten weergegeven. Gemeentelijke beleidsadvieskaart kern Ochten In Ochten is sprake van de volgende relevante aanduidingen: − De bekende archeologische vindplaatsen zijn, inclusief een zone rondom van 50 m, aangeduid als Archeologisch Waardevolle Gebieden 4 (AWG4): hier geldt dat moet worden gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m² moet voortijdig archeologisch onderzoek plaatsvinden.
20
Archeologische monumentenzorg, in de gemeente Neder-Betuwe, 11 december 2008, RAAP-RAPPORT 1665, ISSN: 0295-6229.
SAB
68
− De historische dorpskern van Ochten valt binnen de Archeologisch Waardevolle Gebieden 4 (AWG4): hier geldt dat moet worden gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 50 m² moet voortijdig archeologisch onderzoek plaatsvinden. − De ‘oude woongronden’ vallen binnen de Archeologisch Waardevolle Gebieden 5 (AWG5): hier geldt dat moet worden gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m² moet voortijdig archeologisch onderzoek plaatsvinden. − De gebieden met een hoge archeologische verwachting vallen binnen de Archeologische verwachtingsgebieden 6 (AWV6) : hier geldt dat moet worden gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 500 m² moet voortijdig archeologisch onderzoek plaatsvinden, waarbij een vrijstelling geldt voor bedrijfswerkzaamheden in het kader van de boom- en fruitteelt. − De gebieden met een middelhoge archeologische verwachting vallen binnen de Archeologische verwachtingsgebieden 6 (AWV6): hier geldt dat moet worden gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 2.000 m² moet voortijdig archeologisch onderzoek plaatsvinden, waarbij een vrijstelling geldt voor bedrijfswerkzaamheden in het kader van de boom- en fruitteelt. − Historische beeklopen zijn aangeduid als Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 8 (AWV8): hier geldt dat moet worden gestreefd naar behoud in huidige staat. Bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 10.000 m² moet voortijdig archeologisch onderzoek plaatsvinden. − De gebieden met een lage archeologische verwachting vallen binnen Archeologische verwachtingsgebieden 9 (AWV9): hier geldt dat bij bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 10.000 m² voortijdig archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Verwerking in het bestemmingsplan De gronden met een hoge verwachtingswaarde zijn in het bestemmingsplan beschermd. Hiervoor is gekozen voor een viertal dubbelbestemmingen: − Waarde - Archeologie 2: Deze bestemming is van toepassing op de historische dorpskern van Ochten (AWG4). Ook de historische waterlopen (AWV8) die direct grenzen aan deze gebieden, vallen binnen deze bestemming. − Waarde - Archeologie 3: Deze bestemming is van toepassing op de oude wongronden (AWG5) alsmede de bekende archeologische vindplaatsen met 50m zones (AWG 3). − Waarde - Archeologie 4: Deze bestemming is van toepassing op gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV6). Ook de historische waterlopen (AWV8) die direct grenzen aan deze gebieden, vallen binnen deze bestemming. − Waarde - Archeologie 5: Deze bestemming is van toepassing op gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (AWV7).
SAB
69
Eén en ander is uitgewerkt in onderstaand schema:
4.3.2
Cultuurhistorie Provincie Cultuurhistorie is een belangrijk aspect van de ruimtelijke kwaliteit van Gelderland. Cultuurhistorische identiteitsgebieden Door de inventarisatie van Gelderse waarden in combinatie met de ontwikkelingsgeschiedenis, is de Provincie opgedeeld in tien gebieden met elk een aantal typerende kenmerken. Samen vormen ze unieke, cultuurhistorische identiteitsdragers van het landschap. De verdeling in tien unieke gebieden leidde tot de Cultuurhistorische Beleidskaart (CHB). Dit is een kaart waarop die tien gebieden worden weergegeven, elk met twee tot vijf identiteitsdragers. De grenzen van die gebieden zijn niet absoluut: soms is er overlap. De gemeente Neder-Betuwe valt in het "Rivierengebied". Voor dit gebied gelden de volgende cultuurhistorische identiteitsdragers: − Gelaagd landschap: iedere periode uit 5000 jaar bewoning heeft een, soms inmiddels begraven, laag in het land gelegd, zandige oeverwallen en kleikommen vormen een ingewikkeld driedimensionaal patroon; − Strijd en leven met water: de rivieren creëerden kansen maar vormden ook bedreigingen, binnendijks ontstond een ingenieus ontwateringstelsel; − Grens en front: grensregio in Romeinse tijd en Middeleeuwen, later via waterlinies te verdedigen; − Bouwmarkt: klei, zand en grind zijn door de rivieren in grote hoeveelheden neergelegd, in de loop der jaren gewonnen voor de bouw; − (Inter)nationaal netwerk: rivieren waren voorwaarde voor bloeiende handel in de Middeleeuwen, kasteelbouw ter verdediging van het land. De provincie hanteert deze kaart om bij de ruimtelijke ontwikkeling actief bij te dragen aan behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische kwaliteiten. De cultuurhistorische beleidskaart geeft regionale cultuurhistorische kenmerken weer die inspiratie leveren bij planvorming door anderen. In relatie tot stedelijke ontwikkeling gaat het bij cultuurhistorie om twee aandachtspunten. Stedelijke ontwikkeling heeft gevolgen voor aanwezige cultuurhistorische identiteiten. In de planvorming moeten die gevolgen zorgvuldig worden meegenomen.
SAB
70
De provincie inventariseerde alle Gelderse cultuurhistorische waarden. Die zijn vertaald naar de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) met de lagen: − gebouwde monumenten; − (historische) landschappen; − archeologische waarden.
Ochten in fragment Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Gelderland
Historisch landschap De historische geografische dimensie van het landschap heeft een belangrijke rol gespeeld in de selectie van waardevolle landschappen. Ook in de kernkwaliteiten van de waardevolle landschappen speelt de historische geografische dimensie een belangrijke rol. Bij de ontwikkelingsgerichte landschapsstrategie dient rekening te worden gehouden met de (cultuur)historische dimensie van de waardevolle landschappen. Historische (steden)bouw Voor het behoud van historische gebouwen is de Monumentenwet van kracht. Op grond hiervan kunnen gebouwen en hun directe omgeving of delen van kernen aangewezen worden tot rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht. De provincie bevordert een goede samenloop van enerzijds aanwijzing in het kader van de Monumentenwet en Molenverordening, en anderzijds toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ter bescherming van de cultuurhistorische kwaliteiten die in het geding zijn. De provincie bevordert een hoge ontwerpkwaliteit die belangrijke historische gegevenheden integreert in de planvorming, en die bijdraagt aan het scheppen van nieuwe kwaliteiten die tot onze cultuurhistorische waarden kunnen gaan behoren.
SAB
71
Ochten in fragment historische atlas 1900
Ochten De bebouwde kern van Ochten wordt aan de noord-, noordoost-, en zuidwestzijde begrensd door landschap met een lage waardering ten aanzien van de cultuurhistorische waarde. Aan de oost-, en westzijde sluit de kern aan op midden gewaardeerd landschap. Een landschap met een hoge cultuurhistorische waarde is gesitueerd aan de noordoost- en zuidwestzijde van de kern. Binnen de kern zijn de Liniestraat en de 44 RI-straat als een cultuurhistorisch lijnelement aangeduid. Daarnaast heeft de aan de kern grenzende Waalbandijk dezelfde waardering gekregen. Monumenten Monumenten maken een bepalend deel uit van het gemeentelijk beleid. Waar mogelijk zal de gemeente alles in het werk stellen om monumenten te behouden en in stand te houden. Belangrijk daarbij is de mening van de gemeentelijke monumentencommissie. Binnen de grenzen van de gemeente Neder-Betuwe ligt een groot aantal monumenten, zowel op rijksniveau (38) als op gemeentelijk niveau (ongeveer 120) en een archeologisch monument. Deze monumenten kennen een bescherming op basis van de Monumentenwet. De gemeente laat zich bij monumentenzaken adviseren door de monumentencommissie. Dit is een onafhankelijke commissie waarin geen gemeentebestuurders zitting hebben, maar vertegenwoordigers van het Gelders Genootschap, de Bond Heemschut, de Historisch Kring Kesteren & Omstreken, een restauratiedeskundige en een stedenbouwer. Zij mag gevraagd en ongevraagd advies geven aan burgemeester en wethouders over zaken met betrekking tot monumenten, dorpsgezichten en archeologie. Navolgende tabel geeft een overzicht van de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten binnen het plangebied. De Monumentenwet biedt de provincie het instrument van de aanwijzing van zogenaamde attentiegebieden. Dit om deze gebieden bij
SAB
72
voorrang planologische bescherming te garanderen met als doel deze te verankeren in bestemmingsplannen. Een dergelijk monument is gevestigd aan de Bonegraafseweg. Rijks- en gemeentelijke monumenten Complex
Naam monument Zijdwende bij de Appelenburg (aanwijzingsprocedure lopende)
Huisnummer
Postcode
Bonegraafseweg
Aanwijzingsprocedure
Bouwjaar 1300
4051 EW
Gemeentelijk
4 6 11
4051 CB 4051 CB 4051 CA
Gemeentelijk Gemeentelijk Gemeentelijk
2e helft 19e eeuw 1927 1927 1870
Molendam
30
4051 BJ
Gemeentelijk
1951-1952
Waalbandijk
17
4051CJ
Gemeentelijk
eind 19e eeuw
Cuneraweg
bij 6
Kerkstraat
1
4051 AA
Rijks
1605
Kerktoren
Kerkstraat
1 tor
4051 AA
Rijks
1643
Boerderij Krukhuis boerderij
Liniestraat 44 RI-straat
3 10
4051 BN 4051 AR
Rijks Rijks
18e eeuws 18e eeuw
Woonhuis Sonnevanck De Luitekamp Gemeentehuis met brandweerkazerne t Kuiltje Linie Ochten- de Spees Grafzerk bij Herv. Kerk
Burg. H. Houtkoperlaan Heuningstraat Heuningstraat Heuningstraat
Rijksmonument gemeentelijk monument
13
Woonhuis
Kerktoren + luidklok
Straat
Rijks
Monumenten in plangebied, bron gemeente Neder-Betuwe
Beeldbepalende panden Binnen de kern Ochten zijn er naast de monumentale panden géén panden aangewezen die voor het beeld van de kern beeldbepalend zijn. Verwerking in het bestemmingsplan Ter attentie van deze bijzondere elementen en hun invloed op de omgeving zijn de monumenten op de verbeelding aangeduid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter (beheersplan). Door middel van dit plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het beleid ten aanzien van voornoemde monumenten behoeft geen verdere vertaling in de juridische regeling. Aangezien er geen beeldbepalende panden binnen Ochten zijn aangewezen, is het niet nodig hier een specifieke regeling voor op te nemen.
4.4
Flora en fauna Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de omgeving. Bescherming in het kader van de natuur weten regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.
4.4.1
Gebiedsbescherming Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. Het streven is om in Neder-
SAB
73
land in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurgebieden. Het voorliggend bestemmingsplangebied is gelegen ten noorden van de EHS, welke is gelegen ten zuiden van de Waalbandijk. Bovendien grenst het plangebied aan een aangewezen Vogelrichtlijngebied (niet aan een Habitatrichtlijngebied). Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en oefent daarom geen invloed uit op de EHS en het Vogelrichtlijnen gebied.
Natura 2000 gebieden ten zuiden van plangebied, bron: gebieden database, landbouw, natuur en voedselkwaliteit
EHS ten zuiden van plangebied, bron: gebieden database, landbouw, natuur en voedselkwaliteit
SAB
74
4.4.2
Soortenbescherming Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen: − het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8); − het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11). De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden: 1 beschermingscategorie 1: Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast; 2 beschermingscategorie 2: Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In zo’n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd; 3 beschermingscategorie 3: Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex. Artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voed-
SAB
75
selkwaliteit. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Het voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Er wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan een gunstige instandhouding van een soort. Verwerking in het bestemmingsplan Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en heeft geen directe relatie met een Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied of EHS. Bij wijzigingsbevoegdheden voor woningen zal dit aspect, met het oog op de flora en faunawet, wel bij de juridische regeling betrokken worden.
SAB
76
5 5.1 5.1.1
Juridische aspecten Algemeen Vormgeving bestemmingsplan De beleidsdoelstellingen zijn zoveel mogelijk juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende (digitale en analoge) verbeelding. Voor de gemeente Neder-Betuwe is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de op te stellen bestemmingsplannen in het kader van de actualisatiereeks. Teneinde een breed draagvlak te creëren voor met name de inhoud en vormgeving van het juridisch plan, zijn, alvorens het bestemmingsplan te ontwikkelen, door verschillende gemeentelijke afdelingen, uitgangspunten geformuleerd. Daarnaast gelden uitgangspunten voor de vormgeving van het juridische plan. Deze luiden als volgt: − De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. W- wonen) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008, vooruitlopend op de wettelijke verplichting vanaf 1 juli 2009. − De schaal van de kaarten is 1: 1000. − Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages). − In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast.
5.1.2
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook vergunningen en ontheffingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vallen onder de Wabo. Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als ‘aanlegvergunning’, ‘sloopvergunning’, ‘ontheffing’ en ‘bouwvergunning’ zijn vervangen door ‘omgevingsvergunning ten behoeve van…’.
5.1.3
Inhoud juridisch plan Ook over de inhoud van het juridisch plan zijn afspraken gemaakt. Als een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt geldt de gedachte, dat het vigerend bestemmingsplan voor de niet-woonfuncties de basis vormt van de regeling. De inhoud van de vigerende bestemmingsplannen wordt uitsluitend aangepast opgenomen in het beheerplan indien, of uit oogpunt van de harmonisatiegedachte of uit oogpunt van gedateerdheid/afwijking bestaande functie, een aanpassing noodzakelijk is. Voor het bestemmingsplan Kern Ochten geldt dat de functionele verschillen in kaart zijn gebracht door middel van een retrospectieve toets, zie voor nadere uitleg 2.3 Afwijkingen van vigerende bestemmingsplannen en Bijlage 1 Retrospectieve toets.
SAB
77
Over de inhoud van het bestemmingsplan zijn voorts de volgende uitgangspunten geformuleerd: − De begripsbepalingen en wijze van meten, zoals opgenomen in de standaard gelden voor alle nieuw te ontwikkelen beheerplannen. De gemeente draagt zorg voor het opstellen van een standaardbegrippenlijst, die bij elk nieuw bestemmingsplan kan worden aangevuld met nieuwe begrippen. − Bij de bestemmingtoekenning is gezocht naar waar mogelijk verzamelbestemmingen. Op deze wijze kunnen functionele wisselingen, voor zover gewenst, op een eenvoudige wijze plaatsvinden. − In het onderhavige bestemmingsplan heeft dit uitgangspunt o.a. geleid tot één bestemming Maatschappelijk voor school en kerk.
5.1.4
Planopzet Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen. Voor de verbeelding geldt dat binnenkort een verandering zal intreden. Voorlopig is de analoge verbeelding van het plangebied juridisch bindend. Na inwerkingtreding van de digitaliseringsverplichting op grond van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening zal de digitale verbeelding van het plangebied juridisch bindend worden. De basis voor de verbeelding, is een recente kadastrale ondergrond, aangevuld met topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. De regels zijn opgebouwd als volgt: − Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en een bepaling over de manier waarop de in het plan genoemde maten zijn bepaald. − Hoofdstuk 2 bevat de regeling van de afzonderlijke bestemmingen. − Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene en aanvullende bepalingen, waaronder algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en een gebruiksbepaling. − Hoofdstuk 4 tenslotte bevat overgangsbepalingen en de titel van het bestemmingsplan.
5.2 5.2.1
Opbouw Functies algemeen Hoofdbestemmingen De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van Ochten heeft een woonfunctie en is bestemd voor Wonen. Incidenteel komen hier niet-woonfuncties voor, zoals dienstverlenende functies, detailhandel, kantoor, horeca, maatschappelijke functies en bedrijven. Deze hebben elk hun eigen bestemmingsregeling gekregen. Naast bovengenoemde bebouwde functies kent het plangebied onbebouwde ruimten, grotendeels openbaar, die onderscheiden zijn in de volgende bestemmingen: Agrarisch, Recreatie- Volkstuin, Sport, Verkeer - Verblijfsgebied, Water, Groen en Groen Landelijk groen.
SAB
78
Dubbelbestemmingen Tot slot zijn er dubbelbestemmingen opgenomen. Het betreft ten eerste de dubbelbestemming ‘Leiding-riool’ ten behoeve van de bescherming van de bestaande hoofdrioolleidingen. Ten tweede betreft het de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 tot en met 5 ter bescherming van de in de bodem aanwezige archeologische waarden. Het beschermingsregime per dubbelbestemming verschilt, waarbij W-A 2 het strengste is (oude dorpskern) en WA5 het minst streng. Dit beschermingsregime is afgestemd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Neder-Betuwe21. Ten derde zijn er dubbelbestemmingen opgenomen voor wat betreft de waterhuishouding. De dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen beschermt de omgeving van de A-watergangen (inclusief de duikers van die A-watergangen). De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering draagt zorg voor de bescherming van de rivierdijk aan de zuidrand van Ochten. 5.2.2
Bebouwing algemeen Er wordt in het bestemmingsplan onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van gebouwen is het belangrijk dat er bepalingen zijn opgenomen met betrekking tot: − Bouwwijze Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande situatie op een goede manier dient te worden gereguleerd. Doelstelling is dat de kern van Ochten alsmede de direct aangrenzende woonwijken in hun karakter gehandhaafd blijven. Dit betekent dat de bouwwijze voor woningen is vastgelegd. Op de kaart is aangeduid of binnen het bouwvlak vrijstaande aangeduid als “vrijstaand”, halfvrijstaande woningen aangeduid als "twee-aaneen", rijenwoningen aangeduid als "aaneengebouwd", of appartementen aangeduid als “gestapeld” zijn toegestaan. − Goot- en bouwhoogte De maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven in een tabel, gekoppeld aan de bouwwijze. In het kader van de harmonisering kunnen de maximale hoogten enigszins afwijken van de vigerende regeling. Daar waar vigerende regelingen onderling zeer verschillen waardoor niet te beargumenteren hoogteverschillen ontstaan, is gekozen voor hoogtematen die afgestemd zijn op de bestaande hoogten. − Situering gebouwen Teneinde de bestaande situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. − Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak, een aanduiding bijgebouwen en een onbenoemd deel, de vooren zijtuinen. Deze zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling. Uitgangspunt hierbij is de bestaande situering van de bebouwing. Dit is immers een aanvaarde situatie en een verkregen recht. Hierop wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.
21
Archeologische beleidskaart, Archeologische waarden en -verwachtingskaart met AMZ-beleidsadviezen, Gemeente Nederbetuwe, RAAP-rapport 1665
SAB
79
− Voor de andere functies zijn eveneens zowel bouwvlakken als bijgebouwengebieden op de kaart aangeduid. Uitgangspunt is dat de bestaande gebouwen binnen het bouwvlak vallen. Hieromheen is, rekening houdend met de bestaande bebouwingsmogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen, een gebied aangeduid voor bijgebouwen. Hierbinnen is aanvullende bebouwing mogelijk en hierbinnen kunnen eveneens hoofdgebouwen worden uitgebreid. Bij de vlakkenverdeling tussen bouwvlak, bijgebouwengebied en onbenoemd deel (tuinen en zijtuinen) is voor wat betreft de zijde van het perceel grenzend aan de openbare weg aangesloten op de systematiek bij woningen. Dit betekent dat de bestaande voorgevel bepalend is voor de plaatsing van de voorzijde van het bouwvlak. Het bijgebouwengebied ligt hier weer 3 meter achter of nog verder naar achteren als het bijgebouwengebied van het aangrenzende perceel ook verder naar achteren ligt. − Bebouwingspercentage Bij de regeling van de bestemmingen ‘agrarisch’ en ‘maatschappelijk’ en ‘sport’ kunnen de toegestane bebouwingspercentages binnen het bouwvlak aangegeven worden. Hiervoor bieden de regels mogelijkheden. Bij onderhavig bestemmingsplan is vooralsnog op geen enkele plaats op de verbeelding (plankaart) een bebouwingspercentage aangeduid. − Monumenten Deze gebouwen vinden voor zover het de monumenten betreft reeds bescherming via plaatsing op de lijst van Rijks- en Gemeentelijke monumenten volgens de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening van Neder-Betuwe. De monumenten zijn op de kaart aangeduid ter instandhouding van de cultuurhistorische waarden. In paragraaf 5.3.1 wordt nader ingegaan op de monumenten. 5.2.3 5.2.3.1
Opbouw verbeelding bestemming Wonen Bouwvlak Binnen het bouwvlak zijn woningen (inclusief aan- en uitbouwen), kelders, ondergeschikte woningdelen, bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Omvang Om te komen tot de op de plankaart ingetekende bouwvlakken zijn de volgende richtlijnen gehanteerd: 1 De voorzijde van het bouwvlak wordt gelegd op de voorzijde van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw of – in het geval dat nog geen woning aanwezig is – op de grens van de bestaande bebouwingsmogelijkheid; 2 De diepte van het bouwvlak wordt bepaald door een drietal aspecten, te weten de bestaande bebouwing, de ruimtelijke situatie en de diepte van het bouwperceel. Dit heeft geleid tot het in principe differentiëren in zones met een diepte van 10 m voor rijenwoningen, 12 m voor twee-onder-één-kap woningen en 15 meter voor vrijstaande woningen. Hiermee wordt aangesloten op de hedendaagse maatvoering waarmee vergelijkbare woningtypen uit diverse realisatieperiodes meer gelijke gebruiksmogelijkheden kunnen krijgen.
SAB
80
Het hanteren van de standaarddifferentiatie is afhankelijk van 2 voorwaarden: a. De afstand tussen de achterste perceelsgrens en de achterste grens van het bouwvlak bedraagt tenminste 8 m. Hiermee wordt voorkomen dat de hoofdgebouwen te dicht op elkaar gesitueerd worden. Wanneer geen tuindiepte van 8 m resteert, wordt de diepte van het bouwvlak hierop aangepast: het bouwvlak krijgt de maximaal mogelijke diepte bij een tuindiepte van 8 m. b. In het geval het om 2 of meer aaneengebouwde woningen gaat die uit 2 of meer bouwlagen met kap of uit 1 bouwlaag met een kap over 2 lagen bestaan, mag de diepte van het bestaande hoofdgebouw met niet meer dan 2 m toenemen. Deze voorwaarde is gesteld om te voorkomen dat bij één van de woningen de lichtinval overmatig wordt gehinderd door de uitbouw over meer lagen van de aangebouwde woning(en).
3
De breedte van het bouwvlak wordt in principe bepaald door de bestaande breedte van het hoofdgebouw. De begrenzing wordt gelegd op de zijgevels. Op deze standaardregel bestaan 2 uitzonderingen: a. Daar waar mogelijk wordt, in het kader van een vergroting van de flexibiliteit van het bestemmingsplan en een vermindering van het aantal afwijkingsprocedures, een verbreding van het hoofdgebouw direct mogelijk gemaakt. Als randvoorwaarde wordt voor elke bouwwijze een afstand van tenminste 3 m van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens gehanteerd. Bij de rijenwo-
SAB
81
ningen en de twee-onder-één-kap woningen (maar ook bij veel moderne vrijstaande woningen) is de ruimte tot de zijdelingse perceelsgrens veelal beperkt. De uitbreiding zou daar vaak niet meer dan 1 m kunnen bedragen. Dit is geen realistische maat voor een uitbreiding ten opzichte van de kosten die ermee gepaard gaan. Derhalve is een zijdelingse uitbreiding alleen mogelijk gemaakt als er in de bestaande situatie tenminste 5 m afstand tussen de woning (rijenwoningen, twee-onder-één-kap woningen én vrijstaande woningen) en de zijdelingse perceelsgrens bestaat (2 m uitbreiding woning, 3 m afstand tot zijdelingse perceelsgrens).
Hierbij bestaan 2 beperkingen: − De voorgevel mag niet breder worden dan 12 m. De breedte van het bouwvlak wordt dan als volgt geconstrueerd. De grens van het bouwvlak wordt op 12 m uit de linkerhoek naar rechts en op 12 m vanuit de rechterhoek naar links uitgezet. In de regels wordt de voorwaarde opgenomen dat de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 12 m mag bedragen. Dit alles met als voorwaarde dat er tenminste 3 m afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens behouden dient te blijven. Op deze wijze wordt niet op voorhand vastgelegd aan welke zijde de bestaande woning uitgebreid zou mogen worden en wordt tegelijkertijd de uitbreiding wel geheel gekoppeld aan de bestaande woning zodat in de meeste gevallen voorkomen wordt dat er een volwaardige nieuwe woning naast de reeds bestaande woning gebouwd kan worden. − Bij hoeksituaties van bouwblokken is het niet gewenst dat het bouwvlak voorbij de voorgevel van het hoofdgebouw om de hoek steekt. Het bouwvlak wordt in deze situaties niet breder gemaakt dan het verlengde van de lijn van de voorgevel van het hoofdgebouw om de hoek.
SAB
82
b. Met name in de oudere bebouwingslinten bestaan vrijstaande woningen op ruime percelen. Onder een ruim perceel worden percelen verstaan met een minimale breedte van 30 m ter hoogte van de voorgevel van de woning. Voor deze woningen wordt een grotere zijdelingse uitbreiding voorstelbaar geacht dan voor de vrijstaande woningen op de kleinere percelen. Het bouwvlak wordt op dezelfde wijze geconstrueerd als bij de vrijstaande woningen op de kleinere percelen, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 15 m mag bedragen (in plaats van 12 m). Ook hier geldt de voorwaarde dat er tenminste 3 m afstand van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens behouden dient te blijven.`
SAB
83
Bebouwd oppervlak Het bouwvlak mag geheel worden volgebouwd met hoofdgebouw (en aan- en uitbouwen en bijgebouwen). Bij de bepaling van de breedte van het bouwvlak is reeds rekening gehouden met de in acht te nemen afstand van tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens. Bij vrijstaande woningen zal het bouwvlak vanwege de beperking van de toegestane breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw van 12 m (reguliere percelen) en 15 m (ruime percelen) in de meeste gevallen niet geheel volgebouwd kunnen worden met hoofdgebouw. Bouwwijze In het bouwvlak is de bouwwijze opgenomen. Vanuit het SVBP dient de bouwwijze bij woningen als volgt aangeduid te worden: − vrijstaand [vrij] − twee-aaneen [tae] − aaneengebouwd (rijen) [aeg] − gestapeld [gs]
SAB
84
Indien noodzakelijk, dan is het mogelijk om elke bouwwijze nog verder onder te verdelen. Zo kan het raadzaam zijn bij de vrijstaande woningen een onderscheid te maken in woningen op zeer ruime percelen en de woningen op percelen van beperktere omvang. Het onderscheid is erin gelegen of het wel of niet wenselijk is dat hoofdgebouwen door middel van aangebouwde gebouwen aaneengebouwd kunnen worden. Bepalend voor het onderscheid is of doorzichten en/of het karakter van vrijstaande woningen behouden moeten blijven c.q. beschermd moeten worden. Een dergelijk onderscheid vraagt om een verschillende regeling. Derhalve wordt gekozen voor een eigen bestemming voor de vrijstaande woningen op ruime percelen: Wonen - 2. Bouwhoogtes Op basis van de bebouwingstypologie van de woonwijken worden de geïnventariseerde bouwhoogtes van de woningen in meer of mindere mate gedifferentieerd op de plankaart opgenomen.
Wanneer het recentere woonstraten met kleine verschillen in goothoogtes en bouwhoogtes betreft, worden de goot- en bouwhoogtes geglobaliseerd naar een aanvaardbare vaker voorkomende maat. Zulks komt bijvoorbeeld voor bij de particuliere woningbouw. Hier worden vaak relatief kleine hoogteverschillen geconstateerd waarbij het exact vastleggen van de maat geen bijdrage levert aan de instandhouding van een straatbeeld. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de historisch gegroeide linten waar de hoogteverschillen de individualiteit van de bebouwing benadrukt.
SAB
85
Een voorbeeld: woning
geïnventariseerde goothoog-
geïnventariseerde bouw-
te
hoogte
Woning 1
3
8
Woning 2
3
9
Woning 3
4
7
Geglobaliseerd worden de maten als 4 m goothoogte en 9 m bouwhoogte op de kaart opgenomen. Binnen het bouwvlak zijn woningen (inclusief aan- en uitbouwen), kelders, ondergeschikte woningdelen, bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan. Aanduiding bijgebouwen Binnen de aanduiding bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan aan- en uitbouwen, kelders, ondergeschikte woningdelen, vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Om te komen tot de op de plankaart ingetekende aanduiding bijgebouwen zijn de volgende uitgangspunten toegepast: 1 Daar waar de aanduiding bijgebouwen naar het openbaar gebied gekeerd is, wordt deze in principe ingetekend op 3 meter achter de voorzijde(n) van het bouwvlak. Hiermee wordt de "korrel van de bebouwing", het losstaan van de verschillende woningen ten opzichte van elkaar, gehandhaafd.
Op dit beginsel zijn een aantal uitzonderingen van toepassing: a. Indien zich in de feitelijke situatie reeds aan- of uitbouwen en/of bijgebouwen voor deze 3 meter lijn bevinden, is de grens hier strak omheen gelegd, waarna de 3 meter lijn weer is opgepakt.
b.
SAB
In gevallen waarin een aan-, of uitbouw of een bijgebouw reeds voor het hoofdgebouw gesitueerd is, wordt deze binnen een 'solitaire' aanduiding "bijgebouwen" gelegd.
86
c.
2
Indien tussen twee hoofdgebouwen met gelijke oriëntatie sprake is van een verspringende voorgevellijn, is de achterste voorgevel maatgevend voor de begrenzing van de aanduiding "bijgebouwen". Hetgeen in de praktijk voor het voorste hoofdgebouw een afstand van bijvoorbeeld 5 meter tot de voorgevel kan betekenen als de voorgevel van dit hoofdgebouw 2 meter naar voren is gelegen ten opzichte van het naastgelegen hoofdgebouw.
Bij hoeksituaties van halfopen bouwblokken loopt in beginsel de begrenzing van de aanduiding "bijgebouwen", voor het zijerf van de woning op de kopse kant gelijk aan de voorgevel van de eerste woning van de lange kant. Verdere verschuiving in de richting van de openbare ruimte is ruimtelijk ongewenst.
SAB
87
Indien dit leidt tot een onaanvaardbare inperking van de aanduiding "bijgebouwen" van de woning op de kopse kant, zal een nadere belangenafweging plaatsvinden. Hiervoor is geen standaardregel op te nemen. 3 Indien de voorzijde van het ene perceel en achtererf van het aangrenzende perceel aan dezelfde zijde aan de openbare ruimte grenzen, wordt de aanduiding "bijgebouwen" op het achtererf bepaald door de 3 meter lijn vanuit de woning die met de voorzijde aan de openbare ruimte grenst.
4 Op basis van de ruimtelijke beeldkwaliteit kan de aanduiding anders gesitueerd zijn, bijvoorbeeld om bepaalde open, onbebouwde ruimtes veilig te stellen of het zicht op beeldbepalende panden niet in te perken.
Aangetekend wordt wel dat vergunningvrije bouwwerken op 1 meter achter de voorgevel zijn toegestaan. Toch is ervoor gekozen om de aanduiding bijgebouwen op 3 m achter de voorgevel te leggen. Bij de bijgebouwen die vergunningvrij gebouwd kunnen worden, is alleen een platte afdekking toegestaan. De bijgebouwen die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, kunnen ook
SAB
88
met een kap afgedekt worden. Wanneer bijgebouwen met kap op 1 m afstand van de voorgevel gerealiseerd kunnen worden, wordt de open ruimte naast het hoofdgebouw dicht gebouwd. Dit heeft een ongewenste verdichting van de straatwand tot gevolg. Bij een plat dak is het nog mogelijk om over het bijgebouw heen te kijken. Bebouwd oppervlak Ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" geldt een maximaal bebouwingspercentage en een maximaal te bebouwen oppervlakte. Op deze wijze wordt verzekerd dat een deel van de gronden onbebouwd blijft; een te grote verstening van tuinen/open ruimten wordt voorkomen. Gebied buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding bijgebouwen Op de gronden op de plankaart die gelegen zijn buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding bijgebouwen (in de regel zijn dit voortuinen en zijtuinen) mogen in principe geen woningen en of andere gebouwen worden opgericht. Hier zijn uitsluitend aan de woning aangebouwde kleine bouwwerken zoals portieken, erkers en balkons alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Carports Binnen de bestemming Wonen wordt een carport onder voorwaarden toegestaan. Er is veel jurisprudentie over carports en dan met name over het bestaan uit 'al dan niet eigen wanden'. In dit bestemmingsplan is hiervoor een oplossing gevonden: − Indien een carport is gesitueerd binnen de aanduiding bijgebouwen, wordt de carport gelijkgesteld met de regeling voor bijgebouwen en overkappingen. De carport telt dan mee bij de bebouwde oppervlakte. Hier hoeft dan geen onduidelijkheid te bestaan over het aantal wanden; dat is in deze regeling niet relevant. − Als de carport binnen het bouwvlak wordt gesitueerd, telt deze niet mee met de bebouwde oppervlakte. Stelregel is hier: waar het meerdere mag (het hoofdgebouw), mag ook het mindere (een aan- of uitbouw, maar ook een carport). − Buiten de aanduiding 'bijgebouwen', maar nog naast het hoofdgebouw, wordt een specifieke regeling voor carports opgenomen. Een carport zorgt voor een verdichting in het straatbeeld en wordt daarom toegestaan zonder eigen wanden. Het betreft dus een constructie waarbij gebruik gemaakt mag worden van palen, of van gevels van gebouwen die er al staan. De carport mag dus niet worden afgesloten met een poort, schutting of iets dergelijks. De carport mag hier uit maximaal 3 niet eigen wanden bestaan, dus 'ingeklemd' tussen maximaal 3 gevels van gebouwen. Voor het deel van de carport dat buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding bijgebouwen is gesitueerd, geldt een aparte oppervlaktebepaling.
5.3
Bestemmingen In deze paragraaf worden de bestemmingen – voor zover noodzakelijk en niet eerder besproken – afzonderlijk toegelicht. Voor een goed begrip van de regeling dient in elk geval de regels tezamen met de verbeelding te worden geraadpleegd. Agrarisch De bestaande agrarische percelen zijn, met de bestaande bouwblokken, binnen het bestemmingsplan opgenomen. Uitgangspunt is het continueren van de huidige plano-
SAB
89
logische mogelijkheden, waarbij wel is aangesloten op de standaard-regels uit het handboek bestemmingsplannen van de gemeente. Een bedrijfswoning is alleen mogelijk daar waar deze is aangeduid. Verder is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ (1 of 2). Bedrijf - 1 Algemeen De verspreid binnen het plangebied aanwezige bedrijven zijn binnen deze bestemming opgenomen. Het gaat hier om bedrijven die zijn gevestigd in een rustige woonwijk. De verspreid gelegen bedrijven zijn specifiek aangeduid voor zover ze niet zijn opgenomen op de bedrijvenlijst. Deze aanduiding is van belang voor het kunnen waarborgen van de rustige woonomgeving in de nabijheid van de bedrijven. Naast het mogen uitoefenen van het bestaande bedrijf is ook een omzetting toegestaan naar bedrijven, die op de bedrijvenlijst zijn opgenomen als categorie 1 of 2 en die een relatief lage verkeersaantrekking hebben (score ‘1’ op aspect verkeer). De lijsten komt uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordening praktijk", 2009. In deze publicatie is een bedrijvenlijst opgenomen voor bedrijven in een rustige woonwijk. Er is voor gekozen om de lijst te screenen en kantoor-, horeca- en detailhandelsactiviteiten buiten deze bestemming te houden, aangezien deze activiteiten binnen een zelfstandige bestemming worden opgenomen. Bestaande bedrijven die in een hogere milieucategorie vallen als milieucategorie 1 en 2 zijn specifiek aangeduid. Het betreft de volgende bedrijven: − Brandweerkazerne; − groothandel in machines en apparaten; − transportbedrijf. Zelfstandige kantoren Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan binnen deze bestemming, aangezien volgens het handboek de bestemming “kantoren” hiervoor is bedoeld. Een kantoorruimte ter ondersteuning van de bedrijfsactiviteiten wordt beschouwd als een onzelfstandig kantoor en is toegestaan. Buitenopslag Buitenopslag kan het straatbeeld negatief beïnvloeden. Daarom is dit niet ongelimiteerd mogelijk, maar uitsluitend binnen het bouwvlak. Detailhandel Detailhandel is als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan, voorzover het betrekking heeft op ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen. Er moet dus een duidelijke relatie zijn tussen de productie en de verkoop hiervan. De ondergeschiktheid blijkt uit de oppervlakte, zowel absoluut als relatief, en de verkoopactiviteit mag geen verkeersaantrekkende werking hebben. Bedrijfswoningen Voor de regeling van de bestaande bedrijfswoningen is aansluiting gezocht op de vigerende regeling. De reeds aanwezige bedrijfswoningen zijn op de kaart aangeduid.
SAB
90
Afwijkingen In de bestemming zijn diverse afwijkingsmogelijkheden voor het bouwen opgenomen. De belangrijkste zijn: − Afwijking voor vestiging bedrijf met hogere verkeersaantrekkende werking. Hierbij moet worden aangetoond dat er geen verkeersproblemen ontstaan en dat activiteiten in de dagperiode plaatsvinden; − Afwijking voor vestiging bedrijf uit een hogere milieucategorie. Hierbij dient in ieder geval te worden aangetoond dat de milieuhinder, uitstraling van het bedrijf en de invloed van het bedrijf op het milieu en de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegestane categorieën. Ook moet advies van een terzake deskundige gevraagd worden. − Afwijking voor publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Binnen de binnen de bestemming toegestane bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen mag al rechtstreeks een niet-publieksgericht beroeps en bedrijfsactiviteit worden ontplooid. De afwijking is er voor om ook publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten mogelijk te maken, onder voorwaarden. Wijziging Ten slotte is in dit artikel een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt de bestemming te wijzigen in ‘Wonen’ (1 of 2). Bedrijf - Nutsvoorziening De nutsvoorzieningen zijn geregeld binnen deze bestemming. Voor de maatvoering is aangesloten bij de vergunningvrije bouwmogelijkheden. Om toch de nutsvoorzieningen een juiste plek te kunnen geven, is hiervoor een eigen bestemming opgenomen, die volgens het SVBP2008 bij de hoofdgroep Bedrijf hoort. Binnen de bestemming is verder een gemaal toegestaan ter plaatse van de aanduiding. Detailhandel en dienstverlening Algemeen Uitgangspunt van de onderhavige regeling is dat er voor de bestaande detailhandelsen dienstverlenende bedrijven twee separate bestemmingen komen. Belangrijkste reden is dat de aard van de handelingen verschilt (de winkel verkoopt een product en de dienstverlener verleent een dienst) en dat er daardoor ook verschillen zijn in de (steden)bouwkundige en ruimtelijke inpasbaarheid. De functies zijn dus niet zonder inwisselbaar. De ogen kunnen echter niet worden gesloten voor de huidige economische tendensen waarbij branches vervagen en het onderscheid tussen winkels en dienstverlening vaak minder duidelijk wordt. Om deze reden zijn er in de regels flexibiliteitsbepalingen opgenomen voor uitwisseling tussen de functies, echter wel zodanig dat het streven naar uniforme en duidelijke bestemmingsplannen die de burger rechtszekerheid bieden geen geweld aangedaan wordt. In de beide bestemmingen is een afwijkingsbepaling opgenomen die het mogelijk maakt de andere functie toe te staan. In de afweging voor deze afwijking wordt tenminste aandacht besteed aan het volgende:
SAB
91
− Inpasbaarheid in het ruimtelijke beleid. In een structuur- of centrumvisie kan men het uitgangspunt formuleren dat men streeft naar een concentratie van dienstverlening in een bepaald gebied in het centrum, b.v. aanloopstraten. − Inpasbaarheid in de directe omgeving. De ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking en bedrijfsactiviteiten – zoals laden en lossen – die kunnen leiden tot overlast kunnen, tussen een winkel en dienstverlener sterk verschillen. − Inpasbaarheid op kavel/gebouw. Ruimtelijke en functioneel gezien zijn de kavel of de bebouwing niet zonder meer geschikt om van functie te veranderen, een supermarkt staat qua gemiddelde omvang niet in verhouding tot de gemiddelde omvang van een dienstverlener. Detailhandel Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige winkels. Daar waar in het verleden een winkel aanwezig was, maar waar geen winkel meer aanwezig is, is ervoor gekozen hier de huidige bestemming (vaak: wonen) te bestemmen. Reden hiervoor is dat hiermee wordt bijgedragen aan het concentreren van de winkels in het kernwinkelgebied (dit kernwinkelgebied zelf maakt geen deel uit van dit bestemmingsplan). Dienstverlening De bestemming dienstverlening is opgenomen voor de aanwezige dienstverlenende functie. Het gaat hierbij enerzijds om 'kantoorachtigen' met een baliefunctie, dus waar mensen zonder afspraak kunnen binnenlopen en anderzijds om diensten als bijvoorbeeld een kapsalon. Wonen Binnen de bestemming is ook wonen toegestaan, doch uitsluitend op de verdieping. Wonen op de begane grond mag uitsluitend in de vorm van een dienstwoning, of daar waar dat is aangeduid (dit komt in deze bestemming echter niet voor). De reden hiervan is dat het voor de leefbaarheid van een kern belangrijk is dat dienstverlenende activiteiten behouden blijven en dat gronden met deze bestemming derhalve niet te eenvoudig omgezet kunnen worden naar een woonbestemming. Ondergeschikte horeca Alleen binnen de bestemming ‘detailhandel’ is ondergeschikte horeca mogelijk. Afwijkingen De belangrijkste afwijkingsbepaling in beide bestemmingen is de hiervoor genoemde afwijking om de andere functie toe te staan. Hiernaast is een afwijking opgenomen om publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan. Nietpublieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zijn direct binnen beide bestemmingen toegestaan. Wijzigingen In beide bestemmingen zijn dezelfde drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen: − Mogelijk maken wonen op de begane grond (middels toevoegen aanduiding); − Het toestaan van de detailhandels- of dienstverleningsfunctie op de verdieping (middels toevoegen aanduiding); − Het wijzigen van de bestemming naar de bestemming Wonen (1 of 2). Voorwaarden die hierbij onder meer worden gesteld zijn dat het niet om meer dan één wo-
SAB
92
ning mag gaan, en er geen belemmeringen of bezwaren zijn tegen de wijziging van de bestemming. Groen en Groen - landelijk groen De bestemmingen betreffen de gronden met een hoofdzakelijk ‘groene’ functie. De bestemming ‘Groen’ is bedoeld voor groenvoorzieningen binnen de bebouwde kom. Binnen de bestemming ‘Groen’ zijn uitsluitend groenvoorzieningen, paden, sporten spelvoorzieningen, water e.d. is toegestaan. De bestemming ‘Groen - Landelijk groen’ is met name bestemd voor in het plangebied voorkomende weilanden en andere voormalige agrarische gronden en tuinen. De bestemming is hier op toegesneden. Het gebruik dient hobbymatig te zijn. Een deel van deze gronden zou kunnen worden ingericht als paardenbak. Tegen het extensief recreatief gebruik is op zichzelf geen bezwaar; voorkomen moet echter worden dat het gebruik intensiveert en tendeert naar bedrijfsmatige of manege-achtige activiteiten. Derhalve is in de regels de gebruiksbepaling hierop gericht (verbod op bedrijfsmatige gebruik) en zijn verlichtingsmasten niet toegestaan. Horeca Binnen deze bestemming zijn de bestaande horecabedrijven in de kom van Ochten ondergebracht. Er zijn alleen lichtere horecacategorieën toegestaan (1 en 2a). De horecafuncties mogen alleen plaatsvinden op de begane grond. Alleen ter plaatse van de aanduiding is verder een bedrijfswoning toegestaan. Wonen op de verdiepingen is niet algemeen toegestaan, aangezien horeca een hindergevende functie is, en is daarom alleen bij afwijking toegestaan. Binnen de bestemming zijn diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Naast de algemene afwijking inzake publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn er drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen: − Wijziging naar een hogere horecacategorie, mits hier geen bezwaren tegen zijn en er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. − Wijziging naar het toestaan van de horecafunctie op de verdieping (middels het toevoegen van een aanduiding). − Wijziging naar de bestemming ‘Wonen’ (1 of 2), met dien verstande dat er één woning per bouwperceel mag worden gerealiseerd, en er geen bezwaren tegen zijn. Kantoor Binnen deze bestemming zijn de bestaande kantoren binnen het plangebied opgenomen. Het betreft de kantoren zonder balie-functie. Dit is het belangrijkste onderscheid met de bestemming ‘Dienstverlening’. De regeling is verder voor een belangrijk deel gelijk aan de bestemmingen ‘Detailhandel’ en ‘Dienstverlening’. Wonen is toegestaan op de verdieping en als dienstwoning, waar dit is aangeduid. Verder is opgenomen dat kantoren op de verdieping zijn toegestaan, daar waar dat is aangeduid. Binnen de bestemming zijn diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Deze komen goeddeels overeen met die in de bestemmingen ‘Detailhandel’ en ‘Dienstverlening’. Dit betekent dat er een afwijking is opgenomen om publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan. Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zijn direct binnen beide bestemmingen toegestaan. Verder zijn er drie wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken wonen op de begane grond of kantoren op de verdieping toe te staan en de in bijna
SAB
93
elke bestemming opgenomen bepaling voor het wijzigen van de bestemming naar de bestemming Wonen (1 of 2). Maatschappelijk Algemeen Deze bestemming richt zich op de binnen het plangebied aanwezige kerken, begraafplaatsen, scholen, huisartsenpraktijken en medische centra, het zorgcentrum, de kinderdagopvang, de brandweerkazerne, het gezinsvervangende tehuis en andere maatschappelijke functies. Dienstwoningen Dienstwoningen zijn in de regels alleen toegestaan daar waar ze specifiek zijn aangeduid. Begraafplaatsen De twee begraafplaatsen hebben een specifieke aanduiding gekregen, zodat voor de omgeving duidelijk is waar deze wordt of is gesitueerd. Ondersteunende horeca In algemene zin is ondersteunende horeca (horeca ten behoeve van de maatschappelijke functie) toegestaan binnen de bestemming. Hieraan zijn in de regels maximale maten verbonden. Zorgwoningen Ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’ zijn ook zorgwoningen toegestaan. Deze aanduiding is gelegd op het zorgcomplex Elim in de zuidwesthoek van het plangebied. Kinderdagverblijf Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf’ is ook een kinderdagverblijf toegestaan. Afwijkingen In de bestemming zijn twee afwijkingen opgenomen. De eerste maakt het mogelijk buiten het bouwvlak hogere terreinafscheidingen te realiseren (van 1 naar 2 meter). De tweede afwijking maakt het mogelijk andere maatschappelijke functies toe te laten. Wijzigingen In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in ‘Wonen’. Hieraan worden wel voorwaarden gesteld, zoals dat er maar één woning per bouwperceel is toegestaan en dat er geen belemmeringen of bezwaren mogen zijn tegen wijziging van de bestemming. Recreatie - Volkstuin Binnen het plangebied zijn gebieden ingericht voor volkstuinen. Hier is per perceel een beperkte bebouwingsmogelijkheid opgenomen voor de stalling van bijvoorbeeld tuingereedschap. Verblijfsrecreatie, dus overnachtingen, zijn hier niet toegestaan.
SAB
94
Verkeer - Verblijfsgebied Opzet Deze bestemming richt zich op een groot deel van het openbare gebied van Ochten. De bestemming is globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende doeleinden zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen etc. in dit kader niet relevant zijn. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept. Achterpaden en stegen Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen achterpaden die eigenlijk alleen een functie hebben als achterontsluiting van woningen en daarnaast de stegen en paden die een meer openbaar karakter hebben en soms ook als voetpad zijn aangeduid. De achterontsluitingen vallen onder de bestemming ‘Wonen’ en de stegen en paden onder de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Water De binnen het plangebied gelegen belangrijkste waterlopen zijn als zodanig bestemd (het betreft de watergangen die bij het waterschap de status A-watergang hebben en de belangrijkste structurerende watergangen. Voorzover het water zichtbaar is heeft dit de bestemming Water gekregen. De aanwezige A-watergangen zijn niet altijd volledig zichtbaar door bijvoorbeeld onderduikering. De A-watergangen worden derhalve apart via een dubbelbestemming beschermd. De duikers zijn allemaal beschermd middels de dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen. Wonen - 1 Opbouw plankaart Voor regulering van de woonfunctie kan grotendeels verwezen worden naar de vorige paragraaf. Voor een goed begrip van de regeling voor woningen en bijgebouwen is het volgende van belang: Ten behoeve van de toetsbaarheid van het plan is geen onderscheid gemaakt tussen aan- en uitbouwen van woningen (zoals bijkeukens of serres) en aangebouwde bijgebouwen (bergingen en aangebouwde garages). De regeling gaat uit van een hoofdgebouw binnen het bouwvlak; de aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gebouwd binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ en het bouwvlak. Bijgebouwen ten slotte zijn eveneens toegestaan binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ en het bouwvlak. In de tuin, het onbenoemde deel, worden erkers direct toegestaan, gekoppeld aan een beperkte maatvoering. Nieuwe woning De bouw van een nieuwe woning is alleen mogelijk na gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid. Carports Binnen deze bestemming wordt een carport onder voorwaarden toegestaan. Er is veel jurisprudentie over carports en dan met name over het bestaan uit 'al dan niet eigen wanden'. In deze regeling is hiervoor een oplossing gevonden.
SAB
95
Indien een carport is gesitueerd binnen de aanduiding bijgebouwen, wordt de carport gelijkgesteld met de regeling voor bijgebouwen en overkappingen. De carport telt dan mee bij de bebouwde oppervlakte. Hier hoeft dan geen onduidelijkheid te bestaan over het aantal wanden; dat is in deze regeling niet relevant. Als de carport binnen het bouwvlak wordt gesitueerd, telt deze niet mee met de bebouwde oppervlakte. Stelregel is hier: waar het meerdere mag (het hoofdgebouw), mag ook het mindere (een aan- of uitbouw, maar ook een carport). Buiten de aanduiding 'bijgebouwen', maar nog naast het hoofdgebouw, wordt een specifieke regeling voor carports opgenomen. Een carport zorgt voor een verdichting in het straatbeeld en wordt daarom toegestaan zonder eigen wanden. Het betreft dus een constructie waarbij gebruik gemaakt mag worden van palen, of van gevels van gebouwen die er al staan. De carport mag dus niet worden afgesloten met een poort, schutting of iets dergelijks. Voor het deel van de carport dat buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding bijgebouwen is gesitueerd, geldt een aparte oppervlaktebepaling. Bedrijfsactiviteiten aan huis Aan huis worden in eerste instantie alleen niet-publieksgerichte beroeps- en bedrijfsactiviteiten toegestaan. Aangezien dit niet alleen binnen de bestemming Wonen - 1 is opgenomen, maar in het algemeen aan de woonfunctie is gekoppeld, vallen ook bedrijfswoningen hieronder. Derhalve is een uitleg over dit aspect opgenomen in de volgende paragraaf (Beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis). Zorgwoningen Zorgwoningen zijn alleen toegestaan daar waar deze specifiek aangeduid zijn. Achterpaden en stegen Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen achterpaden die eigenlijk alleen een functie hebben als achterontsluiting van woningen en daarnaast de stegen en paden die een meer openbaar karakter hebben en soms ook als voetpad zijn aangeduid. De achterontsluitingen vallen onder de bestemming ‘Wonen’ en de stegen en paden onder de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’. Flexibiliteitsbepalingen De bestemming kent een aantal flexibiliteitsbepalingen. Afwijkingen kunnen worden afgegeven voor een andere situering van carports, de vestiging van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten en de realisatie van een woon/werkeenheid of een aan huis gebonden kantoor of ambacht (hierop wordt in de volgende paragraaf meer specifiek ingegaan). Wijzigingsbevoegheden zijn er voor vier aspecten: − Wijziging bouwwijze (bijvoorbeeld van vrijstaand naar twee-aaneen); − Wijziging situering bouwvlak; − Wijziging nieuwe woning (hierbij kan, onder voorwaarden, één extra woning worden gebouwd); − Wijziging grotere goot- en bouwhoogte.
SAB
96
Wonen - 2 De inhoudelijke regeling van Wonen - 2 is bijna volledig vergelijkbaar met Wonen - 1. Wonen - 2 wordt opgenomen voor vrijstaande woningen die op ruimere percelen zijn gelegen. Hiervoor geldt het criterium dat ter hoogte van de voorgevel het perceel minimaal 30 m breed moet zijn. Voor deze woningen geldt een ruimere maximale breedte van de voorgevel (15 in plaats van 12 meter). Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het gewenst om de bebouwing op deze ruimere percelen niet aaneen te laten 'groeien' met de bebouwing op de naastgelegen percelen. Daarom is de regeling opgenomen dat gebouwen die aan het hoofdgebouw zijn gebouwd, een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moeten aanhouden. Aangezien binnen deze bestemming vaak woningen zijn gelegen op zeer ruime percelen, met veel en grote bijgebouwen, is binnen deze bestemming ook het hobbymatig houden van dieren toegestaan. De aard van het gebruik en de omvang zijn binnen de regels vastgelegd. Voor één specifieke locatie, waar sprake is van een zeer groot perceel, is een specifieke bijgebouwenregeling opgenomen in de regels. Ten slotte wordt deze bestemming op één locatie een groothandel in fruit mogelijk gemaakt. Het betreft één specifieke locatie. De bepaling is opgenomen om deze bestaande locatie goed vast te leggen. Tevens is bij dit bedrijf de oprichting van een fruitautomaat toegestaan. Wonen - 4 Deze bestemming ziet op woonwagenstandplaats aan de Domeinstraat. Op de verbeelding is een bouwvlak geprojecteerd waarin per bouwvlak één woonwagen mag worden geplaatst. Naast de aanduiding “bouwvlak” is ook een aanduiding “bijgebouwen” opgenomen. Binnen deze aanduiding is per woonwagen maximaal 60 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Leiding - Riool Het behoud van de bestaande rioolleiding(en) wordt door middel van de aangegeven te beschermen gebieden op de kaart gewaarborgd. De beschermingszone is 2,5 m breed aan weerszijden van de leiding. Ter voorkoming van aantasting van de leiding(en) is een afwijkingsprocedure voor werken en werkzaamheden opgenomen, alsmede een afwijkingsprocedure voor bouwen. Waarde - Archeologie 2 tot en met 5 De archeologische waarde, wordt door middel van het aangegeven te beschermen gebieden op de kaart, gewaarborgd. Ter voorkoming van aantasting van waardevolle informatie in de bodem is een afwijkingsprocedure voor werken en werkzaamheden opgenomen, alsmede een afwijkingsprocedure voor bouwen. Alleen de gronden met hoge en middelhoge archeologische waarde zijn aangeduid. Voor het bouwen danwel het verrichten van werkzaamheden op deze gronden, is in bepaalde gevallen een afwijkingsprocedure voor werken/werkzaamheden of bouwen vereist. De afwijking kan pas worden toegekend indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen danwel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting met zich mee brengt van de archeologische waarden van de gronden. Binnen de dubbelbestemming geldt een aantal uitzonderingen op de onderzoeksplicht, bijvoorbeeld het bouwen op de bestaande fundering of op kleine afstand van de bestaande fundering. Wanneer het bouwen of de werkzaamheden geen grotere oppervlakte beslaat dan 50 m² binnen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2, 100
SAB
97
m² binnen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3, 500 m² binnen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 4 of 2000 m² binnen de dubbelbestemming WaardeArcheologie 5 geldt ook geen onderzoeksverplichting. Voor deze oppervlakte is aansluiting gezocht op de Monumentenwet en het gemeentelijke archeologiebeleid zoals dit beschreven staat in deze toelichting. Voordat ten behoeve van de onderliggende bestemming kan worden gebouwd of gebruikt, zal met andere woorden moeten worden getoetst aan de op de gronden gelegen dubbelbestemming. Hieruit kan volgen dat een afwijkingsprocedure voor het bouwen of voor werken/werkzaamheden benodigd is. Dit systeem geldt voor iedere dubbelbestemming. Waterstaat - Waterlopen Voorzover binnen het plangebied water zichtbaar is, hebben de A-watergangen op de kaart de bestemming Water gekregen. Daarnaast is de A-watergang gedeeltelijk ondergronds gelegen. Om de A-watergang te beschermen is voor de gehele zone naast de A-watergang alsmede de duikers een dubbelbestemming opgenomen, die inhoudt dat alleen kleine bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd. Middels een afwijkingsprocedure kan dan ten behoeve van de onderliggende bestemming worden gebouwd. Een afwijkingsprocedure ten behoeve van werken en werkzaamheden is niet opgenomen, omdat de Keur van het waterschap al voldoende bescherming biedt. Waterstaat - Waterkering Deze medebestemming is bedoeld om de beschermingszone van de rivierdijk vast te leggen, die deels in het bestemmingsplangebied is gelegen. In deze zone geldt de keur, waarnaar wordt verwezen. 5.3.1
Aanverwante regelingen Mantelzorg In de bestemmingen waarbinnen woondoeleinden zijn toegelaten, is een regeling opgenomen ten behoeve van mantelzorg als inwoning. Mantelzorg betekent dat er een zorgrelatie bestaat tussen de zorggevenden en de zorgbehoevenden. Dit wordt daarom aangemerkt als één huishouden. Deze mantelzorg is uitsluitend in de woning toegestaan en niet in vrijstaande bijgebouwen. Deze inwoning is altijd mogelijk, omdat sprake is van één huishouden, maar om duidelijkheid te geven is deze regeling expliciet benoemd in de regels. De mantelzorg dient plaats te vinden binnen de reguliere bebouwingsmogelijkheden; er worden dus geen extra bebouwingsmogelijkheden geboden. Mantelzorg is per definitie tijdelijk. Het zou daarom vreemd zijn voor een tijdelijke zorgbehoefte meer bebouwing toe te staan. Wanneer de zorgbehoefte eindigt zou ook de 'extra' bebouwing moeten worden gesloopt. Dit is niet werkbaar en wordt dus ook niet toegestaan. Evenementen In het bestemmingsplan is binnen een aantal 'onbebouwde', meestal openbare, bestemmingen een regeling opgenomen om evenementen toe te staan. Het betreffen de bestemmingen ‘Groen’, ‘Groen - landelijk groen’ en ‘Verkeer - Verblijfsgebied’. Rechtstreeks is een korter evenement toegestaan, via afwijking een groter evenement. De regeling in het bestemmingsplan beoogt uitsluitend om ervoor te zorgen dat evenementen kunnen worden toegestaan, als deze gewenst zijn en als deze voldoen aan de
SAB
98
evenementenverordening. Het bestemmingsplan hoeft dan geen onnodige belemmering te vormen. Er vindt dus altijd een toetsing naast het bestemmingsplan plaats. Bij het aantal genoemde dagen in de regeling, tellen ook de dagen mee die benodigd zijn voor het opbouwen en afbreken van de voorzieningen. Monumentale gebouwen Bestaande monumentale panden (gemeentelijke of rijksmonumenten) zijn op de verbeelding (plankaart) aangeduid. Tevens zijn binnen de betreffende bestemmingen (‘Wonen’ (1 en 2), ‘Maatschappelijk’ en ‘Kantoor’) bepalingen opgenomen dat hier het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden wordt nagestreefd. Er zijn in Ochten geen panden aangewezen als beeldbepalend. Beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis Inleiding Binnen de woonfunctie, alsmede binnen de bestemmingen waarbinnen (bedrijfs-) woningen aanwezig kunnen zijn (‘Bedrijf-1’, ‘Detailhandel’, ‘Dienstverlening’, ‘Horeca’ en ‘Kantoor’) worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Dit geldt voor zowel de 'gewone' woningen, als de bedrijfswoningen. Publieks- en niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroepen en bedrijven In het verleden werd hiervoor vaak het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven. Dit bleek niet altijd op de juiste gronden het onderscheid in activiteiten weer te geven. In dit plan is gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'nietpublieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit' is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De 'publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis' is via een afwijking mogelijk of daar waar sprake is van een specifieke aanduiding. Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een nietpublieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking / geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers. Uitgangspunt is overigens dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar niet een publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn. Zij dienen echter kleinschalig en in te passen in de woonomgeving te zijn. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid. Andere aan huis gebonden functies In het bestemmingsplan worden nog twee andere vormen van aan huis gebonden functies genoemd. Deze zijn beide alleen mogelijk waar deze specifiek zijn aangeduid of bij afwijking, net zoals dat geldt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsacti-
SAB
99
viteiten aan huis. Het betreft de volgende functies: ‘kantoor’ en ‘ambacht’. Deze aanduidingen zijn toegepast om een tweetal specifieke situaties mogelijk te maken waar de generieke regeling voor beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis te weinig ruimte bieden. De regeling is op maat gemaakt voor deze specifieke situaties.
SAB
100
6
Economische uitvoerbaarheid Voor zover er in het plan via wijzigingsbevoegdheden ontwikkelingen als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk zijn gemaakt, beperken deze zich tot particuliere initiatieven. Voor deze ontwikkelingen behoeven door de gemeente geen kosten te worden gemaakt: de ontsluiting van de nieuwe woningen kan direct op de bestaande infrastructuur plaatsvinden (bovengronds (wegen) en ondergronds (riolering en leidingen)). Deze kosten voor de aansluitingen zijn kosten voor de initiatiefnemer. Een exploitatieplan behoeft derhalve niet als randvoorwaarde bij de wijzigingsbevoegdheden opgenomen te worden. Het voorliggende bestemmingsplan betreft verder een bestaand bebouwd gebied en heeft een conserverend karakter. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is derhalve geen exploitatieplan benodigd.
SAB
101
7 7.1.1
Procedure Inspraak en vooroverleg Het voorontwerpbestemmingsplan ‘Kern Ochten’ heeft van 7 januari 2010 tot en met 17 februari 2010 ter inzage gelegen’. De notitie met de samenvatting en beantwoording van inspraakreacties en vooroverlegreacties die op basis van het voorontwerpbestemmingsplan zijn binnengekomen, is opgenomen als bijlage 3 van de toelichting.
7.1.2
Zienswijzen Het ontwerpbestemmingsplan ‘Kern Ochten’ heeft van 27 januari 2011 tot en met 9 maart 2011 ter visie gelegen. De notitie met de samenvatting en beantwoording van de zienswijzen die op basis van het ontwerpbestemmingsplan zijn binnengekomen, is opgenomen als bijlage 4 van de toelichting.
SAB
102