Westland kern Poeldijk
Bestemmingsplan
rboi
Kern Poeldijk Westland
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.1783.ABP00000021-vast
14-11-2011 06-03-2012 03-08-2012 22-01-2013
concept voorontwerp ontwerp vastgesteld
projectnummer:
178300.16228.00 opdrachtleider:
R.008/04
mw. mr. C.T. Ploeger
gecertificeerd door Lloyd’s conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
c RBOI-Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan door de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
2
Inhoudsopgave
Toelichting
6
Hoofdstuk 1
Inleiding
7
1.1
Aanleiding
8
1.2
Ligging plangebied
8
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
8
1.4
Leeswijzer
9
Hoofdstuk 2
Gebiedsvisie
10
2.1
Beleidskader
10
2.2
Ruimtelijk functionele structuur
19
2.3
Gebiedsvisie
23
Hoofdstuk 3
Onderzoek
24
3.1
Archeologie en cultuurhistorie
24
3.2
Bedrijven en milieuhinder
30
3.3
Bodem- en grondwaterkwaliteit
31
3.4
Ecologie
31
3.5
Horeca
34
3.6
Externe veiligheid
34
3.7
Glastuinbouw
38
3.8
Kabels en leidingen
39
3.9
Milieueffectrapportage
39
3.10
Luchtkwaliteit
39
3.11
Water
41
3.12
Wegverkeerslawaai
44
Hoofdstuk 4
Juridische planbeschrijving
46
4.1
Planvorm
46
4.2
Verbeelding (plankaart)
46
4.3
Uitleg van de planregels
48
Hoofdstuk 5
Handhaving
56
Hoofdstuk 6
Uitvoerbaarheid
58
6.1
Economische uitvoerbaarheid
58
6.2
Overlegreacties
58
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
3
Bijlagen bij de toelichting Bijlage 1
60
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
62
Bijlage 2
Bedrijveninventarisatie
64
Bijlage 3
Horeca inventarisatie
66
Bijlage 4
Bureauonderzoek ecologie
68
Bijlage 5
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
70
Regels
72
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
74
Artikel 1
Begrippen
74
Artikel 2
Wijze van meten
81
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
82
Artikel 3
Bedrijf
82
Artikel 4
Cultuur en Ontspanning
85
Artikel 5
Detailhandel
86
Artikel 6
Gemengd - 1
87
Artikel 7
Gemengd - 2
89
Artikel 8
Gemengd - 3
91
Artikel 9
Groen
93
Artikel 10
Maatschappelijk
94
Artikel 11
Tuin
96
Artikel 12
Verkeer
97
Artikel 13
Verkeer - Verblijfsgebied
98
Artikel 14
Water
99
Artikel 15
Wonen
100
Artikel 16
Wonen - Bloemenbuurt
103
Artikel 17
Waarde - Archeologie - 1
105
Artikel 18
Waarde - Archeologie - 2
107
Artikel 19
Waarde - Archeologie - 3
109
Artikel 20
Waarde - Archeologie - 4
111
Artikel 21
Waterstaat - Waterkering
113
Hoofdstuk 3
Algemene regels
114
Artikel 22
Antidubbeltelregel
114
Artikel 23
Algemene bouwregels
115
Artikel 24
Algemene gebruiksregels
117
Artikel 25
Algemene afwijkingsregels
118
Artikel 26
Algemene wijzigingsregels
120
Artikel 27
Overige regels
121
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
4
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregel
122
Artikel 28
Overgangsrecht
122
Artikel 29
Slotregel
123
Bijlagen bij de regels
124
Bijlage 1
Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
126
Bijlage 2
Staat van Horeca-activiteiten
128
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
5
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
toelichting
7
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
8
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding
De gemeente Westland heeft in het kader van de actualiseringsslag besloten om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor de kern Poeldijk. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het woongebied van Poeldijk. De doelstelling van het bestemmingsplan is om de vigerende regelingen, overwegend uit de jaren '90 van de vorige eeuw, te vervangen door een uniforme en actuele bestemmingsregeling. De gemeente Westland speelt hiermee in op wettelijke vereisten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro, in werking getreden op 1 juli 2008) waarin de bestaande actualiseringsplicht wordt aangescherpt en waarin het digitale bestemmingsplan juridisch bindend is. Digitaal werken stelt daarbij nieuwe eisen aan standaardisering van 'plankaart en regels' als een set geografisch begrensde objecten met bepaalde kenmerken.
1.2
Ligging plangebied
Het plangebied heeft betrekking op de kern van Poeldijk. De begrenzing van het gebied is weergegeven in figuur 1.1. Hieruit is op te maken dat vrijwel de gehele kern binnen het plangebied is opgenomen. Het centrum en de rand ten zuidwesten daarvan zijn buiten dit bestemmingsplan gelaten, omdat hiervoor nog actuele bestemmingsplannen gelden. Het centrum van Poeldijk vormt zodoende de zuidelijke begrenzing van het plangebied. Aan de westzijde begrenst de N211 een groot deel van het plangebied, terwijl voor het overige de kern en het plangebied worden begrensd door glastuinbouw. Het plangebied dat hiermee resteert betreft bestaand dorpsgebied waarvoor dit bestemmingsplan voorziet in een consoliderende bestemmingslegging.
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen: bestemmingsplan
vastgesteld
goedgekeurd
Kerngebieden
29-03-1994
18-10-1994
Verburghlaan, uitwerkingsplan
10-03-1992
23-06-1992
Poeldijk Noord '99
30-11-1999
11-04-2000
Buitengebied
25-03-1986
05-15-1995
Bloemenbuurt Poeldijk
17-04-2012
-
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
9
1.4
Leeswijzer
Het bestemmingsplan kern Poeldijk bestaat uit een toelichting, de regels en een plankaart. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven, met aandacht voor de cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachten ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en water behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 5 en 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de resultaten van de inventarisatie en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
10
Hoofdstuk 2
Gebiedsvisie
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1
Beleidskader
2.1.1
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011) Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Doelen In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028): het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
11
Uitsnede nationale ruimtelijke hoofdstructuur De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld. De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden. Nationale belangen De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is de volgende bepaling relevant: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's (zoals Rotterdam) over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
12
2.1.2
Provinciaal beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2020 (2010) Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte' vervangt het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De visie is vastgesteld op 2 juli 2010.
Uitsnede functiekaart Structuurvisie Op de functiekaart van de structuurvisie is het plangebied geheel aangewezen als 'stads- en dorpsgebied'. De functiekaart geeft de gewenste ruimtelijke functies weer die in de structuurvisie zijn geordend, begrensd en vastgelegd als ruimtelijk beleid tot 2020. Zo biedt de kaart ruimte aan de diverse belangen in Zuid-Holland. De functiekaart is vergelijkbaar met de voormalige streekplankaarten. Het provinciaal belang voor bestaand bebouwd gebied richt zich op de volgende ambities: bundeling van verstedelijking, infrastructuur, voorzieningen en economische activiteiten gericht op concentratie en functieafstemming (knopen- en locatiebeleid); stedelijke detailhandelsstructuur versterken; culturele en toeristische voorzieningen versterken (stedelijk). Het uitgangspunt voor de leef-, werk- en woonomgeving in 2020 is bundeling van verstedelijking. Dit is meer dan het concentreren van wonen in steden. Zuid-Holland richt zich op een betere relatie tussen infrastructuur en verstedelijking, het onderling afstemmen van de verschillende voorzieningen en intensivering van het stedelijk gebied vooral in de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer. De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied. Hier staat gedifferentieerd ruimtegebruik centraal. Dit maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen. Dit betekent een verdergaande concentratie en intensivering van stedelijke functies in de stedelijke centra en rond haltes van het Zuidvleugelnet. Er is daarbij onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer en het 'overig' stedelijk gebied. Poeldijk maakt onderdeel uit van het 'overig' stedelijk gebied. De provincie kiest ervoor om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
13
concentreren. Hiermee worden investeringen in de gebouwde omgeving gebundeld, waardoor de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden blijft en versterkt wordt. Alle kernen in de provincie zijn omgeven door bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. De bebouwingscontouren zijn strak getrokken om het bestaand stedelijk gebied en de kernen, rekening houdend met plannen waar de provincie al mee heeft ingestemd en waarbinnen de woningbouwopgave tot 2020 kan worden geaccommodeerd. Provinciale Verordening Ruimte (2010) Samen met de Provinciale Structuurvisie is op 2 juli 2010 ook de provinciale Verordening Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten. Waar de visie een zelfbindend document is voor de provincie, daar bevat de Provinciale Verordening regels die algemeen bindend zijn. De regels die voor dit plan het meest relevant zijn, zijn hierna per artikel kort toegelicht. Kantoren - artikel 7 Vergelijkbaar met de regels voor detailhandel, stelt de verordening dat buiten een aantal aangewezen gebieden en buiten bestaande kantoorbestemmingen geen nieuwe mogelijkheden voor de bouw van kantoren mogelijk worden gemaakt. Ook in dit geval is er een limitatief aantal uitzonderingen, waaronder het bieden van de mogelijkheid voor kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied, zoals gemeentehuizen en bankfilialen, bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak met een maximum oppervlakte van 3.000 m² en uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogste 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak. Detailhandel - artikel 9 De verordening stelt dat voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen nieuwe detailhandel mogelijk wordt gemaakt. Hierop is een limitatief aantal uitzonderingen, voor onder andere het bieden van mogelijkheden voor perifere detailhandel, nieuwe regionale winkelcentra op daarvoor in de verordening aangewezen locaties, uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging en kleinschalige detailhandel tot een bruto vloeroppervlak van 200 m², zoals buurt- en gemakswinkels. Waterkeringen - artikel 10 Over waterkeringen schrijft de verordening voor dat de primaire en regionale waterkeringen als zodanig bestemd worden, waarbij de regels voorzien in een onbelemmerde werking, instandhouding en onderhoud van die keringen. Andere functies zijn ter plaatse slechts toelaatbaar voor zover er geen sprake is van significante belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de betreffende keringen. Daarbij is advies nodig van de beheerder van de waterkering.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
14
2.1.3
Regionaal en gemeentelijk beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008) Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc. De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP 2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol. De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn. Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen. 2.1.4
Gemeentelijk beleid
Visie Greenport Westland 2020 (2005) De in 2005 vastgestelde 'Visie Greenport Westland 2020' schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten. De ruimtelijke component en hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster (inclusief de niet-ruimtelijke component) staan in de visie voorop. Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster en maatschappelijke en economische voorzieningen. In de Visie Greenport Westland 2020 wordt aangegeven dat de kernen een belangrijke rol spelen in de aantrekkelijkheid en diversiteit van de gemeente Westland. Versterking van de Greenport door behoud van het duurzame glas heeft als consequentie dat uitbreiding en versterking van de functies wonen, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel, infrastructuur, groen, water en milieu zoveel mogelijk binnen de bestaande kernen dienen plaats te vinden. Er ligt een stevige verdichtingsopgave. De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn dan ook de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
15
Poeldijk is in de visie aangeduid als een 'ruimdorps' wonen. De visie geeft voor de ruimdorpse kernen aan dat deze in omvang, dichtheid en voorzieningenniveau duidelijk kleiner zijn dan de andere kernen. Ieder van de kernen heeft zijn eigen karakter en identiteit. Bij verdichting zal worden ingezet op versterking en behoud van het voorzieningenniveau op de schaal en het karakter van de betreffende kern. Evaluatie Greenport Visie Westland 2020 (2010) Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het collegestandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. Voor het wonen (de belangrijkste functie in het plangebied) zijn de volgende beleidsuitgangspunten relevant. Analyse van de woningbouw laat zien dat de woningvoorraad tussen 2004 en 2009 met 2.000 is toegenomen. De uitleglocaties zijn vrijwel allemaal in ontwikkeling genomen maar de verdichting van de kernen blijft achter bij het gestelde doel. Tot 2020 kan de woningbehoefte opgevangen worden met de bestaande locaties zoals aangegeven op de plankaart van de Greenportvisie inclusief een bijgestelde verdichtingsopgave. De woningbouwopgave blijft ambitieus maar wel realistisch. De oorspronkelijke woningbouwopgave tot 2020 wordt naar beneden bijgesteld. Voor de periode 2009 tot 2020 is de ambitie om 6.300 woningen netto aan de woningvoorraad, inclusief Westlandse Zoom, toe te voegen. Het gaat daarbij om 2.000 woningen op inbreidingslocaties in de kernen. Uitgangspunten ruimtelijke ontwikkelingskaders voor de kernen (2007) In de beleidsnota 'Uitgangspunten voor de kernen', die in september 2007 is vastgesteld, is een aantal uitgangspunten voor Poeldijk geformuleerd. Meer in het algemeen hebben de kernen in de gemeente Westland een verdichtingsopgave gekregen van 4.500 woningen via inbreiding in de kernen. Daarbij wordt in hoofdzaak gericht op verdichting in de kernen Naaldwijk en Wateringen. In zijn algemeenheid geldt dat verdichting in de kernen niet ten koste mag gaan van de leefbaarheid en de spaarzame open (groene) ruimte in de kernen. De paragraaf over Poeldijk geeft aan dat de kern ondanks haar omvang een dichtheid en voorzieningenniveau kent die qua omvang vergelijkbaar zijn met de grotere kernen. Poeldijk is als enige kern opgenomen in het project Westlandse Zoom. Hierdoor krijgt het nu een impuls aan de zuid- en noordzijde. Aan de zuidzijde worden de bedrijven ten oosten van Westland Energie weggehaald. Hierdoor kan het centrum uitbreiden naar het zuiden met voorzieningen en woningbouw. Poeldijk heeft daarmee wederom een relatie met de Gantel. Ten noordoosten komt een nieuwe woonwijk (Westhof) met dure woningen in lage dichtheid. Door de hoge dichtheid zullen overige ontwikkelingen alleen mogelijk zijn door herontwikkeling. Bij eventuele ontwikkelingen op dat gebied zal gericht moeten worden op middeldure woningen en het behoud van een goed leefklimaat voor gezinnen. Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat' (2007) Om sturing te geven aan de ontwikkeling van detailhandel binnen de verschillende kernen heeft de gemeente Westland meegedaan in de ontwikkeling van de Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden 2005-2010. Naast dit globale afstemmingskader heeft de gemeente haar eigen gedetailleerde detailhandelsstructuurvisie opgesteld, die richting geeft aan de ontwikkelingen in de 11 kernen. In de detailhandelsstructuurvisie geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen wenselijk zijn op het gebied van detailhandel en hoe deze bereikt kunnen worden. Daarbij wordt in beginsel gesignaleerd dat de detailhandelssector in Westland een kleine invloed heeft op de Westlandse economie. Tegelijkertijd heeft de sector belangrijke sociale aspecten. De leefbaarheid in de kernen is mede afhankelijk van de beschikbaarheid van (dagelijks) winkelaanbod in die kernen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
16
Rekening houdend met zowel economische als sociale aspecten van detailhandel worden de volgende beleidsdoelen voor detailhandel nagestreefd: 1. behoud van volledig en adequaat winkelaanbod op Westlands niveau; 2. behoud van spreiding van dagelijks winkelaanbod over de kernen; 3. behoud en versterken van aantrekkelijke winkelcentra in de kernen; 4. concentratie van recreatief aanbod om een economisch gezonde recreatieve winkelsector met marktconforme omzetten te stimuleren; 5. tegengaan afvloeiing koopkracht in de recreatieve sector; 6. tegengaan overaanbod doelgerichte winkelsector op bedrijventerreinen. Daarbij hoeft niet elke kern in Westland een volledig winkelaanbod te hebben. Het totaal van alle winkelvoorzieningen in Westland moet wel volledig en adequaat zijn. In Poeldijk wordt in het kader van de Westlandse Zoom gedacht aan een nieuw kleinschalig winkelcentrum, aansluitend aan de Voorstraat. Kwaliteitsscores Het totale winkelaanbod van Poeldijk is versnipperd en is naast een supermarkt onvolledig. Daarnaast kent Poeldijk een geringe mate van leegstand. De bereikbaarheid van de diverse winkels is goed, maar de parkeergelegenheid is beperkt. Beleidskader wonen Belangrijk uitgangspunt in het beleidskader wonen is het op peil brengen van het aantal sociale woningen in het Westland. Als eis wordt gesteld dat van elk woningbouwplan minimaal 30% uit sociale woningbouw bestaat. Milieubeleidsplan 2005-2010 Westland, glashart voor het milieu/MUP 2011 De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving. Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'. Het Milieu-uitvoeringsprogramma (MUP) 2011 is een overgangsprogramma tussen het inmiddels aan het eind van zijn looptijd gekomen Milieubeleidsplan 2005-2010 en een te ontwikkelen 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid'. Het zal daarbij gaan om een concreet uitvoeringsprogramma, dat bijdraagt aan te formuleren gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Het MUP is een instrument om onder meer de uitvoering van de milieuambities te kunnen sturen. Voor wat betreft het aspect ruimtegebruik is de milieustrategie gericht op de volgende doelstelling: 'Functiemenging waar het kan en functiescheiding waar het moet.' Deze en alle andere relevante milieu-ambities en uitgangspunten worden ingebracht in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten. Westlands Verkeers- en Vervoersplan 2005-2015 Met het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
17
Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting. Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010 De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit. Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006) In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het plangebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig. Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in het Westland In deze nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over het Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen. Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is: Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding. Met daarbij de volgende randvoorwaarden: in de gemeente Westland wordt alleen consumentenvuurwerk opgeslagen; opslag en verkoop van professioneel vuurwerk is niet toegestaan; iedere vestiging van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden getoetst aan voldoende ruimtelijke spreiding in de gemeente Westland; in de gemeente Westland worden maximaal 18 vestigingen voor opslag- en verkooppunten van consumentenvuurwerk toegestaan; opslag tot en met 1.000 kg is beperkt toegestaan in de dorpskernen; nieuwe vestiging in dorpskernen is niet toegestaan; de vestiging van bedrijven met een opslag tot en met 10.000 kg heeft de voorkeur in gebieden waar een bedrijfsdoeleindenbestemming geldt of in tuincentra; opslag boven de 10.000 kg consumentenvuurwerk is uitgesloten;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
18
bestaande bedrijven in strijd met deze uitgangspunten mogen de activiteiten voortzetten. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan. Aangezien er in het plangebied geen verkooppunten zijn, is ook geen maatbestemming opgenomen.
Kantorenvisie (2007) De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden. Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte, richt de visie zich op kantoorlocaties. Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn: a. Tiendweg met in het verlengde FloraHolland; b. Centrum Naaldwijk; c. ABC Westland; d. Knooppunt Westerlee. Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.
2.1.5
Conclusie
Het plangebied wordt beschouwd als bestaand stedelijk gebied en valt binnen de rode contour. De noodzakelijke inhaalslag voor het bouwen van woningen voor jongeren en ouderen dient in de kernen plaats te vinden. In de kernen zijn de beste combinaties te maken tussen woningen en voorzieningen. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. In dit bestemmingsplan worden in planologische zin geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarmee het niet bijdraagt aan het beleid maar evenmin in strijd is met het beleid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
19
2.2
Ruimtelijk functionele structuur
In deze paragraaf worden de ruimtelijke en de functionele opbouw van Poeldijk beschreven. Omdat de opbouw en de ontwikkeling niet los gezien kunnen worden van het centrum, heeft de beschrijving op onderdelen betrekking op Poeldijk als geheel. 2.2.1
Historisch ruimtelijke opbouw
De oude kern van Poeldijk is ontstaan op de noordelijke stroomrug van de Gantel, destijds een open kreek naar de Noordzee. De stroomrug sluit aan bij een oude zuidwest-noordoost lopende strandwal waarop ook plaatsen zijn ontstaan zoals Rijswijk, Voorburg en Voorschoten. Deze plaatsen werden onderling verbonden door middel van een route over de strandwal die ten westen van Poeldijk verder leidde naar het direct achter de duinen gelegen Monster. Deze route is bij Poeldijk nog steeds terug te vinden in het huidige tracé van de Poeldijkseweg, Monsterseweg, Voorstraat en Wateringseweg. Deze route werd iets ten westen van de oude kern van Poeldijk gekruist door een noord-zuidlopende trekvaart (Nieuwe Vaart/Nieuweweg). Deze trekvaart verbond Poeldijk met het in het noorden gelegen Loosduinen - Den Haag en het in het zuiden gelegen Naaldwijk. De historische kern van Poeldijk kenmerkte zich rond 1850 door een enigszins ovaal-ronde bebouwingscluster rond de Schoolstraat en het parallel aan de noordzijde daarvan gelegen deel van de Voorstraat en het meest nabijgelegen deel van de zuidelijk gelegen Rijsenburgerweg. Van daaruit heeft het dorp zich geleidelijk aan lintachtig ontwikkeld langs enkele reeds ten dele bebouwde straten, namelijk de Voorstraat, Poeldijksevaart en de huidige Irenestraat en Nieuwe Vaart (de huidige Nieuweweg en Vredebestlaan). De rond 1850 gebouwde maar inmiddels verdwenen dorpskerk stond iets ten oosten van de oude kern aan de zuidzijde van de Voorstraat. Ter plaatse van de oude rooms-katholieke kerk verrees rond 1925 de huidige Sint-Bartholomeuskerk, een laat-neogotische kruisbasiliek (de 'kathedraal van het Westland').
Historische kaart Poeldijk, situatie 1876 (bron: www.watwaswaar.nl)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
20
2.2.2
Gebieden
Woongebied In de loop van de vorige eeuw heeft de woonkern van Poeldijk zich verder ontwikkeld in de zuidwesthoek van de Dijkpolder. De oorspronkelijke rechtlijnige polderverkaveling is herkenbaar in bestaande wegen en waterlopen: de Nieuweweg, Verburghlaan en het water van de Klugt-Wittemansingel en Verschoorstraat zijn hier een voorbeeld van. Deze wegen en waterlopen vormen, met uitzondering van de Verburghlaan, de ruimtelijke begrenzing van de uitbreiding van destijds. Aan de zuidzijde grenst de Jan Barendselaan, die de overgang vormt naar het (historische) centrum van Poeldijk. Op deze plek komen veel hoekverdraaiingen voor door de ontmoeting van het oude centrumgedeelte met de rechtlijnige polderverkaveling. Binnen de dorpsuitbreiding zijn de Verburghlaan, Doctor Weitjenslaan-Sutoriusstraat en Irenestraat de belangrijkste ontsluitingswegen, en ruimtelijk te onderscheiden als laan. Bovengenoemde hoofdopzet deelt de wijk op in meerdere woonbuurten die zich op basis van de volgende eigenschappen onderscheiden: 1. gesloten woonblokken aan straten; 2. halfopen verkaveling aan centrale, doodlopende ruimten; 3. open strokenverkaveling aan doodlopende erven (voetgangersgebied). Op een aantal plekken wordt het thema wonen verstoord door een gebouw met een andere functie, zoals de Leuningjes of een school. Het karakter van de buurten komt ook tot uitdrukking in het aanwezige groen. Ad 1): enkel- of dubbelzijdige wegbeplanting, ondergeschikt in grootte aan de genoemde lanen. Daarnaast komen aparte groenplekken van verschillende grootte en functie voor die over het algemeen geen samenhang vertonen. Ad 2): groene hoven met hier en daar een speelplek. Ad 3): erven die voorzien zijn van een openbare groenstrook (deze komen relatief weinig voor). Het grootste deel van de bebouwing bestaat uit rijenwoningen in twee bouwlagen met een kap of plat dak. Vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen staan met name langs de historische dorpswegen (Voorstraat, Nieuweweg, Irenestraat) en de Doctor Weitjenslaan. Behalve grondgebonden woningen komen ook appartementen voor, langs de Beatrixstraat en de Verburghlaan, maar ook op kleinere schaal bijvoorbeeld aan de Van de Graafstraat. De bouwhoogte varieert hierbij tussen 3 en 6 bouwlagen. De jongste woonbuurten bevinden zich ten zuidoosten van de Verburghlaan en ten oosten van de A.J. van Reststraat. Deze buurten onderscheiden zich van de oudere buurten door een duidelijkere groenstructuur en een ruimere verkaveling. De meeste woningen in dit relatief nieuwe gedeelte hebben bovendien een plat dak of lessenaarsdak in plaats van een kap. De hierboven genoemde karakteristieke buurten passen bij het wonen in een dorp. Bij vervangende woningbouw zal gezocht worden naar een woonvorm dat het karakter van de buurt ondersteunt en indien mogelijk versterkt. Omdat enkele structuurlijnen aansluiten op de rond het oude historische centrum gelegen Jan Barendselaan, komen er vooral in de omgeving van de Fresiastraat veel hoekverdraaiingen voor waardoor er bijna sprake is van een mozaïekachtige plattegrond rond de Fresiastraat. Ook bij de Jan Olierookstraat is sprake van een afwijkend stratenpatroon. Het grootste deel van de oudere woningvoorraad bestaat uit rijenwoningen in twee bouwlagen onder kap. Soms zijn deze woningen echter gebouwd in twee bouwlagen onder plat dak (onder andere Jan Olierookstraat en De Boerstraat). Vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen komen vooral voor bij de historische dorpswegen (Voorstraat,
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
21
Nieuweweg, Irenestraat) en aan de in de dorpsrand gelegen Doctor Weitjenslaan. Behalve grondgebonden woningen komen plaatselijk ook appartementen voor, onder meer appartementen in 3 woonlagen aan de Jan Barendselaan en Fresiastraat en appartementen in 4 tot 6 woonlagen boven een bergingenlaag aan de Beatrixstraat en de Irenestraat. Deze appartementen zijn deels gerealiseerd ter vervanging van oudere grondgebonden woningen. De nieuwere woonbuurten bevinden zich globaal gezien ten oosten van de lijn Verburghlaan-A.J. van Reststraat. Deze woonbuurten rond De Backerstraat, de Eliasdreef en de Van de Graafstraat, kenmerken zich door een meer speelse en ruimere opzet van de woonbebouwing. Hierbij bestaat de woonbuurt rond De Backerstraat nog wel uit eengezinsrijenwoningen in 2 bouwlagen onder kap. De 2 overige woonbuurten bestaan grotendeels uit woningbouw onder plat dak. De woonbuurt rond de Eliasdreef kenmerkt zich vooral door rijenwoningen in 3 bouwlagen onder plat dak met plaatselijk woningen in 2 bouwlagen en hoekappartementen in 4 bouwlagen alsmede door vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen. Deze duurdere woningen zijn gebouwd onder kap, plat dak of lessenaarsdak en bestaan veelal uit een begane grondlaag en twee verdiepingslagen. De meest bijzondere woonbebouwing is gerealiseerd in de met relatief veel groen en water ingerichte bebouwingszone tussen de Eliasdreef en de Verburghlaan. Hier staan 2 luxe appartementengebouwen in 4 tot 5 woonlagen boven een onderbouw met entree en bergingen en 3 bouwblokken met elk 8 patiowoningen in één en deels twee bouwlagen onder plat dak en lessenaarsdak. De woonbuurt rond de Van de Graafstraat bestaat overwegend uit rijenwoningen in twee of drie lagen onder plat dak en – in de noordwest- en zuidwestrand – uit vrijstaande woningen in één en twee bouwlagen onder kap. Voorzieningen De aanwezige voorzieningen in Poeldijk zijn niet geconcentreerd in het (historische) centrum, maar liggen verspreid door het dorp. Het winkelbestand ligt dan weliswaar in of aan de rand van het centrum, de kleinschalige detailhandel is in laatste jaren gekrompen waardoor de sfeer van een dorpscentrum minder aanwezig is. Om deze trend om te zetten, zal bij ontwikkelingen in het centrum gestuurd worden op concentratie van detailhandel en andere diensten die in een dorpscentrum thuishoren. Voorwaarde hiervoor is een aantrekkelijk vestigingsmilieu te scheppen. Aangezien de bereikbaarheid goed is (zie paragraaf Verkeer) moet de aantrekkelijkheid in de openbare ruimte zitten. 2.2.3
Verkeer
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer De kern Poeldijk wordt extern ontsloten vanaf provinciale wegen, namelijk de N211, N213 en N464. De N211 verbindt Poeldijk enerzijds met 's Gravenzande en anderzijds met Den Haag en sluit ongeveer 6 km ten oosten van Poeldijk aan op de A4. De N211 (Nieuweweg) wordt ook wel bestempeld als de Centrale As van Westland. De N213 loopt vanaf Poeldijk zuidwaarts via Honselersdijk en Naaldwijk naar de A20. De N464 loopt vanaf Poeldijk oostwaarts naar de Lozerlaan (aansluiting met de N211). Binnen Poeldijk wordt de hoofdwegenstructuur sterk bepaald door de deels historische route over de noordelijke stroomrug (Voorstraat en Jan Barendselaan) en door de op deze route aansluitende Nieuweweg en Verburghlaan. De hoofdontsluiting van de afzonderlijke woonbuurten wordt bepaald door een min of meer evenwijdig en haaks op deze wegen aangelegd wegenpatroon van onder meer de Irenestraat, Margrietlaan, Nieuwstraat, Doctor Weitjenslaan-De Backerstraat, Eliasdreef en Van de Graafstraat-Hofje van Maat. Alle wegen in Poeldijk zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. Het fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer worden op de meeste wegen binnen de kern gemengd afgewikkeld conform de inrichting Duurzaam Veilig.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
22
Langs de N211 ter hoogte van de Doctor Weitjenslaan halteren diensten in de richtingen Honselersdijk, Naaldwijk, Schiedam, Monster, 's-Gravenzande, Hoek van Holland en Den Haag. Deze halte wordt op termijn verplaatst in de richting van de Irenestraat om een betere bereikbaarheid vanuit de kern te realiseren. Verkeersafwikkeling De verkeersdoorstroming is reeds goed in beeld gebracht en in het Westlands verkeersmodel ingepast. Parkeren Bij nieuwbouw, uitbreiding en verbouw dient aan de hand van de parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald. De gemeente Westland heeft in de parkeernormering eigen parkeernormen opgenomen. Conclusie De bereikbaarheid voor het verkeer is goed te noemen. Door het uitgebreide netwerk van provinciale wegen is de kern goed bereikbaar. De verkeersveiligheid is voldoende gewaarborgd door de inrichting conform Duurzaam Veilig. Eveneens is de verkeersafwikkeling voldoende gewaarborgd. Bij nieuwe ontwikkelingen dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd te worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien. 2.2.4
Groen
Poeldijk ligt te midden van het kassengebied van het Westland. Hierdoor ontbreken grotere groengebieden in de directe omgeving van Poeldijk. De duinen, recreatiegebied Madestein, de Uithof en de westelijke uitloper van het Groene Hart (ten noordwesten van Schipluiden) liggen op minstens 1 km afstand van Poeldijk. Het dichtstbijzijnde groen van enige omvang is het park van de nieuwste uitbreiding van Poeldijk, op de hoek Verburghlaan-Arckelweg. Daar komt de Gantel bij, ongeveer 100 m ten zuiden van de oude kern. Dit vaarwater wordt via het centrum van Poeldijk beter bereikbaar en ontwikkeld als een groene promenade. Het park en de Gantelzone dragen in belangrijke mate bij aan de totale hoeveelheid openbaar groen, dat betekenis heeft voor het gehele dorp. Voor de kleinere schaal van een woonbuurt geldt daarentegen dat het daar aanwezige groen als gevolg van de parkeerdruk deels verdwenen is. Ook is een aantal laanbomen langs de Verburghlaan vervangen door parkeerplaatsen en hebben bomen langs de Jan Barendselaan een te beperkte omvang om betekenis te geven aan de laan (beide onderdeel de hoofdstructuur). Naast de hoofdgroenstructuur dient het buurtgroen met de daarbij horende speelplekken voor jonge kinderen bij wijzigingen in de openbare ruimte, hersteld en waar mogelijk versterkt te worden. Daartoe behoren ook bijzondere plekken, zoals de pleinachtige ruimte op de hoek Rijsenburgerweg-Voorstraat die de entree vormt naar het oude centrum, en het kerkplein bij de grote kerk dat dienstdoet als parkeerplaats, maar eigenlijk een open ruimte hoort te zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
23
2.3
Gebiedsvisie
Binnen de woonkern van Poeldijk ligt de nadruk op beheer van de bestaande functies en de bestaande structuur. Integrale ruimtelijke visie De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit woongebied met verspreid bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn het behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur van het woon- en leefklimaat. Daarnaast geldt in het algemeen dat de gemeente Westland met de actualisering van de bestemmingsplannen gelijksoortige ruimtelijke situaties ook gelijksoortig wil bestemmen. Voor bijvoorbeeld openbaar gebied en voor erfbebouwing bij woonhuizen wordt daarom met uniforme bestemmingsregels gewerkt. Behoud van de ruimtelijke structuur De structuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt en aan te sluiten op de grotere natuur- en recreatiegebieden in de regio. Handhaving van het woon- en leefklimaat In het plangebied is wonen de belangrijkste functie. Aan de noord- en zuidzijde zijn uitbreidingen van de kern voorzien. Verdere uitbreiding van de woonkern is niet mogelijk en eventuele inbreiding vindt plaats op specifieke locaties waarvoor afzonderlijke procedures doorlopen worden. Bij woningbouw dient de nadruk te liggen op het mogelijk maken van doorstroming op de woningmarkt. Het beleid van de gemeente is verder gericht op het behoud en de versterking van bestaande groen- en recreatiegebieden. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
24
Hoofdstuk 3
3.1
Onderzoek
Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie Bestaande situatie Het plangebied omvat uit de moderne bewoningskern van Poeldijk en ligt ten noorden van de historische dorpskern. Poeldijk ligt in het noorden van de gemeente Westland. De ondergrond van het plangebied bestaat uit oude duin-afzettingen (figuur 3.1). In het oosten worden deze doorsneden door geulafzettingen behorende tot de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren, Gantel Laag (voorheen Duinkerke I). Deels in de Romeinse Tijd, maar voornamelijk in de Middeleeuwen zijn de duin-afzettingen bedekt geraakt door dekafzettingen die tot hetzelfde laagpakket behoren (Laag van Poeldijk), maar echter een latere fase (Duinkerke IIIa) (figuur 3.2)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
25
Figuur 3.1 Het plangebied op de geologische kaart van Zuid-Holland, huidige situatie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
26
Figuur 3.2 Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Zuid-Holland, Romeinse Tijd Historische situatie Op de historische kaart uit 1712 is duidelijk zichtbaar dat er meerdere als gaard of tuin ingerichte percelen waren (figuur 3.3). In figuur 3.3 ontbreekt de zuidwestpunt van het plangebied, maar dit heeft geen invloed op het beeld dat deze kaart geeft. De weg die in het zuiden kleine delen van het plangebied doorkruist is de huidige Voorstraat en was de oude bewoningsas. Langs deze weg worden Nieuwe Tijd woonplaatsen verwacht. Langs de zuidkant van deze weg heeft de historische kern zich ontwikkeld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
27
Figuur 3.3 Het plangebied geprojecteerd op de kaart van Kruikius uit 1712 (zuidwest-punt plangebied ontbreekt op deze kaart) Beleid en onderzoek Als gevolg van het Verdrag van Valletta, dat in 1998 is door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (welke de Monumentenwet 1988 wijzigt), stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden, is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden bestaan, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de nieuwe wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of vergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
28
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een vergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de planverbeelding staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A). In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom vergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een vergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan. Inmiddels is er een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Westland vastgesteld (26 juni 2012). Het vrijstellingenregime van deze kaart is opgenomen in dit bestemmingsplan. Gewenste ontwikkeling Vrijgesteld van de plicht tot het laten doen van een archeologisch vooronderzoek zijn: 1. Het nieuw aanleggen, of vervangen van huidige rioleringen; 2. Het nieuw aanleggen, of vervangen van huidige kabels en leidingen; 3. Het vervangen van alle aanwezige infrastructuur voorzover dit geen nieuwe verstoringen met zich meebrengt (wegennet en alle bestaande opstanden). De argumentatie van het vrijstellen van de aanleg van nieuwe rioleringen en kabels en leidingen is dat dit soort lijnelementen eventueel aanwezige waarden slechts beperkt zullen verstoren. De verspreiding van het riool- en kabel & leidingennetwerk is zodanig dat er genoeg 'open ruimte' tussen deze lijnelementen is om voldoende informatie te verkrijgen bij een archeologisch onderzoek. Het plangebied bevat meerdere verwachtingszones (figuur 3.4) en heeft op basis van de geologische ondergrond een middelhoge tot hoge archeologische verwachting waarvoor verschillende regimes gelden. Deze verwachting geldt voor sporen vanaf het Neolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. Twee gebieden hebben echter geen verwachting meer, omdat daar (voldoende) archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het betreft hier ten eerste een terrein in het westen van het plangebied, waar in 2011 een vooronderzoek is geweest. Hierbij werden afvallagen uit de 17e en 18e eeuw aangetroffen (Berkhout, M., 2011. Bloemenbuurt, Poeldijk, B&G rapport 1243, Noordwijk), maar een archeologische vindplaats is niet aangetoond. Het tweede gebied ligt in het oosten van het plangebied, waar een nederzetting uit de IJzertijd en resten van een grafveld zijn opgegraven (Vos, W.K., 2000, Archeologisch onderzoek op vindplaats A en het grafveld. ADC Rapport 56, Amersfoort). Beide terreinen zijn vrijgegeven voor wat betreft archeologie en hebben geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Op het grootste deel van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gelegd om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden te waarborgen. Om eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem te beschermen wordt een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' voor grondroerende activiteiten verlangd. Hierbij wordt een ondergrens van 30 of 50 cm diepte ten opzichte van het maaiveld gehanteerd. Bodemverstorende ingrepen in de ondergrond dieper dan de voorgeschreven ondergrens van 30 of 50 cm zijn vergunningplichtig maar is per verwachtingszone afhankelijk van het te verstoren oppervlakte. De historische dorpskern heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
29
bij verstoringen van 50 m2. Verwachtingszone I heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen groter dan 100 m2. Verwachtingszone II heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen groter dan 250 m2. Verwachtingszone III heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen groter dan 500 m2. In het westen en oosten van het plangebied liggen twee gebieden, die geen dubbelbestemming hebben ('Vrijgegeven').
Figuur 3.4 Het plangebied geprojecteerd op de beleidsadvieskaart van de Gemeente Westland. Conclusie Voor het grootste deel van het plangebied geldt een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologische waarden vanaf het Neolithicum (zie figuur 3.4). Om te voorkomen dat deze mogelijk aanwezige waarden worden verstoord, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een vergunningenstelsel. De verwachte archeologische waarden kunnen zich vanaf 30 of 50 cm onder maaiveld bevinden. Op basis van de verwachtingen worden verschillende vrijstellingsgrenzen gehanteerd (50 m2, 100 m2, 250 m2 of 500 m2).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
30
Cultuurhistorie Karakteristiek waardevolle bebouwing Binnen het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet als rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen, maar wel op de MIP-lijst staan. Om deze panden te beschermen, zijn in dit bestemmingsplan aanvullende regels opgenomen.
3.2
Bedrijven en milieuhinder
Toetsingskader In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen: ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In het plangebied zijn naast woningen nog andere functies (zoals bedrijven, kantoren, detailhandel en horeca) aanwezig. In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar bijlage 1. Toelaatbaarheid per gebied Het plangebied bestaat voornamelijk uit woongebied waar grote en hinderlijke bedrijven niet gewenst zijn. Enige mate van functiemenging is wel wenselijk. Binnen het plangebied worden daarom bedrijven uit milieucategorie B1 algemeen toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die direct naast of beneden woningen toelaatbaar zijn en zodanig weinig milieubelastend zijn dat de eisen uit het Bouwbesluit voldoende zijn om relevante milieuhinder te voorkomen. Met behulp van de SvB 'functiemenging' wordt bepaald welke bedrijven binnen de algemene toelaatbaarheid passen. Bestaande bedrijven uit hogere categorieën dan de algemene toelaatbaarheid worden mogelijk gemaakt via een maatbestemming. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich op die locatie alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid. Op deze manier wordt relevante milieuhinder in de toekomst voorkomen. Afwijken van de gebruiksregels De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De SvB 'functiemenging' geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze minder hinder veroorzaakt dan in de SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
31
Op die manier kan een dergelijk bedrijf worden toegestaan. Dit kan alleen voor bedrijfsactiviteiten uit de milieucategorie die 1 stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid (dus B2). In geval van het afwijken dient wel te worden aangetoond dat deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. Inventarisatie bedrijven In het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten zijn geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de categorieën uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Deze inventarisatie is opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting. Eén reeds in het plangebied aanwezig benzinestation valt in een categorie die niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Dit bedrijf wordt mogelijk gemaakt via een maatbestemming. Conclusie Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe hinderveroorzakende en gevoelige functies worden niet mogelijk gemaakt. Door het toepassen van een milieuzonering worden nieuwe hindersituaties voorkomen. Daarom levert het aspect milieuhinder en bedrijven geen belemmering op voor de vaststelling van het plan.
3.3
Bodem- en grondwaterkwaliteit
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodem- en grondwaterkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Het voorliggend bestemmingsplan is consoliderend van aard. Aangezien er geen functiewijzigingen mogelijk worden gemaakt, hoeft er geen toetsing aan het aspect bodemen grondwaterkwaliteit plaats te vinden.
3.4
Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen is in bijlage 4. Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, tuinen, (laan)bomen en struiken en watergangen. Beoogde ontwikkelingen Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In dit ecologisch bureauonderzoek is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen in de toekomst aan dienen te worden getoetst.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
32
Resultaten onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen ligt circa 2,5 km ten noordwesten van het plangebied. Dit gebied is tevens EHS en beschermd natuurmonument. Het duingebied wordt niet beïnvloed door het consoliderende bestemmingsplan. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Binnen het bestemmingsplan zijn altijd kleine ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden. Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of deze soorten aanwezig (kunnen) zijn. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
33
De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Groenstructuren, tuinen en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of de ingreep van invloed kan zijn op vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. In de watergangen komen mogelijk de kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Bij eventuele werkzaamheden in of aan watergangen is nader onderzoek naar het voorkomen van deze soorten noodzakelijk. Overtreding van de Ffw dient voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Deze maatregelen kunnen voor de kleine modderkruiper zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden. Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden. Daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
34
3.5
Horeca
In het plangebied ligt een aantal horecagelegenheden. Deze kunnen worden ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten (zie bijlage 2 van de regels). Hierin wordt met behulp van verschillende categorieën aangegeven of de milieubelasting van een horecagelegenheid toelaatbaar kan worden geacht. Voor een algemene toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar bijlage 5 van deze toelichting. Inschaling en toelaatbaarheid De in het plangebied aanwezige horecagelegenheden zijn vermeld in bijlage 3. Gelet op de aard van de omgeving (gemengd), de omvang van het gebied en de reeds aanwezige horeca, zijn in het plangebied horeca-activiteiten uit categorie 1 (onderverdeeld in categorie 1a, 1b en 1c) toegestaan. Dit is lichte horeca die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend hoeven te zijn. Op een bestaande horeca-locatie aan de Dr. Weitjenslaan is horeca uit ten hoogste categorie 2 toegestaan, dit betreft horeca die met name 's avonds geopend is. De aanwezige horeca is geïnventariseerd en daarvan vallen 2 horecavoorzieningen niet binnen de voor hun locatie toegestane categorie. Het gaat om 2 restaurants. Omdat er geen klachten (bekend) zijn over deze inrichtingen, worden zij door middel van een maatbestemming mogelijk gemaakt. Bij beëindiging van zijn activiteiten kan zich hier een vergelijkbare horeca-inrichting of een horeca-inrichting die binnen de algemene toelaatbaarheid past vestigen. Op deze manier wordt onaanvaardbare hinder in de toekomst voorkomen. Conclusie Het voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend plan. Nieuwe horecavoorzieningen worden niet mogelijk gemaakt. Door opnemen van een algemene toelaatbaarheid voor horeca wordt hinder in de toekomst voorkomen. Daarom levert het aspect horeca geen belemmering op voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.6
Externe veiligheid
Toetsingskader Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Bedrijvigheid Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
35
inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft. Op
basis van het Bevi geldt als oriëntatiewaarde voor het GR: 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers; 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers; 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde oriëntatiewaarde. Voor inrichtingen waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt is het Vuurwerkbesluit uit 2002 van toepassing. Op basis van dit besluit dienen alle bedrijven te voldoen aan afstanden tot kwetsbare objecten. Voor de opslag van consumentenvuurwerk tot 10.000 kg geldt, indien aan de eisen voor een bufferbewaarplaats wordt voldaan, een afstand van 8 m tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object. Bij meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk gaat het om 20 tot 30 m tot een (geprojecteerd) kwetsbaar object, afhankelijk van de grootte van de deuropening. Vervoer gevaarlijke stoffen In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) met betrekking tot PR en GR. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen) gelden belemmeringenzones waar rekening mee moet worden gehouden. Vindplaatsen van explosieven In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven. Ter plaatse van eventuele vindplaatsen wordt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie' opgenomen. Binnen deze gebiedsaanduiding is het niet toegestaan werkzaamheden uit te voeren of werken aan te leggen, indien uit nader onderzoek blijkt dat dit niet verantwoord is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
36
Onderzoek Risicovolle inrichtingen Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook vindt hier geen opslag van vuurwerk plaats. Ongeveer 300 m ten noorden van het plangebied ligt, op het bedrijventerrein ABC Westland, een lpg-tankstation. Deze inrichting valt onder het Bevi. De vergunde jaardoorzet bedraagt minder dan 500 m³ lpg. Voor een lpg-tankstation gelden verschillende PR 10-6-contouren. De grootste is die rond het vulpunt. Voor een lpg-tankstation met een vergunde jaardoorzet van 500 m³ lpg bedraagt deze 25 m. Het plangebied ligt ver buiten deze PR 10-6-contour. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor deze inrichting geldt een invloedsgebied van het GR van 150 m. Het plangebied ligt ook ver buiten dit invloedsgebied. Het lpg-tankstation vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ongeveer 1.500 m ten noordoosten van het plangebied ligt De Uithof. Hier vindt opslag van maximaal 9.999 kg ammoniak plaats. De PR 10-6-contour bedraagt 50 m. Het plangebied ligt dus ruimschoots buiten deze risicocontour. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het GR, dit bedraagt 2.640 m. Omdat het bestemmingsplan consoliderend is, heeft de vaststelling ervan geen invloed op de hoogte van het GR. In de huidige situatie wordt ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voor het GR voldaan. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen. Vervoer van gevaarlijke stoffen In de directe omgeving van het plangebied liggen geen vaar-, spoorwegen of planologisch relevante ondergrondse buisleidingen. Van vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, over het spoor of door buisleidingen is dan ook geen sprake. Over de N211, die direct aan het plangebied grenst, vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6-contour ligt niet buiten de wegas. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het invloedsgebied van het GR bedraagt 200 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Aangezien het bestemmingsplan consoliderend is, heeft de vaststelling ervan geen invloed op de hoogte van het GR. In de huidige situatie wordt ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voldaan. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is nog wel een beperkte verantwoording van het GR opgenomen. Vindplaatsen van explosieven Binnen het plangebied liggen geen locaties die worden verdacht als vindplaats van explosieven (zie afbeelding). Ten aanzien van dit aspect worden dan ook geen extra maatregelen getroffen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
37
Uitsnede explosievenkaart gemeente Westland Verantwoording GR Delen van het plangebied liggen binnen het invloedsgebied van de N211 en de Uithof. Hierboven is reeds ingegaan op de hoogte van het GR van deze bronnen. Ook is hier vermeld waarom de vaststelling van dit bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het GR. In deze verantwoording van het GR moet nog wel aandacht worden besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de regionale brandweer. Over de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid bij een incident is op 26 april 2012 advies (referentie VRH 2012/3442/SL) ontvangen van de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH). De adviezen van de VRH en de beantwoording ervan is weergegeven in paragraaf 6.2. Zelfredzaamheid Het plangebied bestaat uit de dorpskern Poeldijk. Binnen het invloedsgebied zijn voornamelijk woningen aanwezig. Ook zijn hier enkele kleinschalige bedrijven, detailhandel, horeca en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Met name ter plaatse van de woningen en maatschappelijke voorzieningen kunnen verminderd zelfredzame personen verblijven. Het gaat hier echter om woningen en maatschappelijke voorzieningen met een beperkt aantal bouwlagen. Dergelijke gebouwen zijn goed te ontvluchten. Omdat de risicobronnen ten noorden en westen van het plangebied liggen, kan gemakkelijk naar het oosten (via de N464) en het zuiden (via de Kerklaan en het Poeldijkpad) van de risicobronnen af worden gevlucht. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
38
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten Het plangebied wordt ontsloten door de N211, de N213, de N464, het Poeldijkpad en de Monsterseweg. Via deze wegen is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Daarom zijn ook de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.7
Glastuinbouw
Toetsingskader Verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen In het Besluit glastuinbouw worden afstandscriteria genoemd ten opzichte van andere objecten in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Indien niet aan deze afstandscriteria (en andere criteria) wordt voldaan, is een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig. In de onderstaande tabel staat aangegeven met welke afstanden er rekening dient te worden gehouden. De in de tabel genoemde afstanden moeten worden gemeten vanaf het bedrijfsonderdeel dat het dichtst bij het object is gelegen. Waterbassin, watersilo, warmteopslagtank en open erf worden niet als zodanig beschouwd. Tabel 3.1
Aan te houden afstand tussen glastuinbouwbedrijf en object
soort object
aan te houden afstand indien glastuinbouwbedrijf indien glastuinbouwbedrijf na 30 april 1996 is vóór 1 mei 1996 is opgericht1) opgericht
categorie I: aaneengesloten 25 m woonbebouwing, gevoelige 2) objecten
50 m
categorie II: overige woningen 10 m van derden, restaurants
25 m
1) De genoemde afstand geldt met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dit tijdstip. 2) Een gevoelig object is een gebouw of gedeelte van een gebouw dat bestemd is voor het verblijf van personen of een object, gebouw of terrein bestemd voor verblijfs- of dagrecreatie, niet zijnde een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie, artikel 8, 2e lid onder a en 3e lid. Verstoring door licht Uit onderzoek is gebleken dat het lichamelijk en psychisch functioneren van de mens negatief wordt beïnvloed, wanneer de natuurlijke afwisseling tussen licht en donker wordt verstoord. In Nederland wordt veel licht geproduceerd, bijvoorbeeld straatverlichting en schijnwerpers op sportvelden. In de glastuinbouw wordt gebruikgemaakt van assimilatiebelichting om de groei van gewassen in kassen te bevorderen. In het Besluit glastuinbouw zijn regels opgenomen voor assimilatiebelichting. In het algemeen dient de gevel van een kas waar assimilatiebelichting wordt toegepast, op een dusdanige manier te worden afgeschermd, dat op een afstand van ten hoogste 10 m de lichtuitstraling met minstens 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen buiten de inrichting niet zichtbaar zijn. Ook vanuit de sector zelf wordt gewerkt aan richtlijnen om hinder als gevolg van verlichting in kassen tegen te gaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
39
Onderzoek en conclusie Rond de kern Poeldijk zijn glastuinbouwbedrijven gelegen. Het voorliggend bestemmingsplan is echter consoliderend. Dat betekent dat er geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die ervoor kunnen zorgen dat een glastuinbouwbedrijf vergunningplichtig wordt die dat in de huidige situatie nog niet is. Er wordt daarom van uitgegaan dat glastuinbouwbedrijven geen onacceptabele hinder voor het plangebied kunnen veroorzaken. Daarom wordt geconcludeerd dat het aspect glastuinbouw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.8
Kabels en leidingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
3.9
Milieueffectrapportage
Toetsingskader In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen: de kenmerken van de projecten; de plaats van de projecten; de kenmerken van de potentiële effecten. Onderzoek en conclusies Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
3.10 Luchtkwaliteit Toetsingskader Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.2 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
40
Tabel 3.2
Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof
toetsing van
grenswaarde
geldig
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde concentratie
60 µg/m³
2010 2014
jaargemiddelde concentratie
40 µg/m³
vanaf 2015
jaargemiddelde concentratie
40 µg/m³
vanaf 11 juni 2011
fijn stof (PM10)
tot
en
met
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project niet in betekenende mate bijdraagt. Dit is onder andere het geval als een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide en fijn stof. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Onderzoek Aangezien het hier een consoliderend bestemmingsplan betreft kan zonder berekeningen worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan hoofdstuk 5 van de Wm. Het bestemmingsplan maakt namelijk geen ontwikkelingen mogelijk die invloed hebben op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat gedurende de hele planperiode direct langs de N211, Doctor Weijtjenslaan en de Voorstraat (drie maatgevende wegen in het plangebied) aan de grenswaarden uit de Wm wordt voldaan. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ter plaatse van de overige delen van het plangebied ook het geval zijn. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Conclusie Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
41
3.11 Water Waterbeheer en watertoets De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld. Europa: Kaderrichtlijn Water (KRW). Nationaal: Nationaal Waterplan (NW); Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21); Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW); Waterwet. Provinciaal: Provinciaal Waterplan; Provinciale Structuurvisie; Verordening Ruimte. Waterschapsbeleid In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren. In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Tenslotte is in 2012 een Handreiking watertoets voor gemeenten, ruimte voor water in ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. Gemeentelijk beleid Het waterplan Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
42
doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart weergegeven. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd. Huidige situatie Algemeen Het plangebied is gelegen in het noorden van de gemeente Westland en bestaat voornamelijk uit woonbebouwing. Bodem en grondwater Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 m en de 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ligt circa tussen de NAP +0,4 m en NAP +1 m. Waterkwantiteit Het plangebied ligt in de dijkpolder. In het noordoosten van het plangebied liggen enkele primaire en secundaire watergangen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie In het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen aanwezig. Veiligheid en waterkeringen Langs de noordwest- en zuidoostkant van het plangebied liggen regionale waterkeringen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
43
Afvalwaterketen en riolering Het plangebied is aangesloten op een overwegend gemengd rioolstelsel. Toekomstige situatie Algemeen Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Ook bij kleinschalige ontwikkelingen dient echter rekening gehouden te worden met watercompenserende maatregelen indien er een toename is van het verhard oppervlak. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen geldt voor de toename aan verharding een compensatie-eis van 325 m³/ha, aangezien de waterhuishouding extra wordt belast door de extra belasting Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Waterbeheer Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. Water en Waterstaat in het bestemmingsplan In het bestemmingsplan wordt het primaire oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
44
Conclusie De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
3.12 Wegverkeerslawaai Omdat binnen het plangebied geen nieuwe (geluidsgevoelige) bestemmingen mogelijk worden gemaakt, kan akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai achterwege blijven.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
45
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
46
Hoofdstuk 4
Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
4.1
Planvorm
Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en de voorzieningen in het plangebied een consolidatie en beheerfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de woonwijken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
4.2
Verbeelding (plankaart)
Wettelijke vereisten De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Leeswijzer verbeelding Wegwijzer via internet Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
47
Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Zie onderstaand figuur.
Figuur 4.1 geplaatst
Verbeelding met rechts in beeld de uitleg bij de locatie waar het rode kruis is
In bovenstaand voorbeeld geldt voor de locatie waarin het rode kruisje is geplaatst een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m. De gronden zijn bestemd voor wonen en er is sprake van een bouwvlak. Indien meer informatie is gewenst, kan boven het blauwe vlak worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan. Analoge verbeelding Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
48
Bestemmingsvlak en bouwvlak Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder). Aanduidingen Op de digitale plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte en maximale bebouwingspercentage. Met de diverse functieaanduidingen wordt gespecificeerd welk gebruik in het betreffende bouwvlak is toegestaan. Daarnaast is een aantal bouwaanduidingen opgenomen waar een bepaalde wijze van bouwen of een bepaalde verschijningsvorm is toegestaan. Een voorbeeld hiervan is een bouwaanduiding 'gestapeld'. Voorgevelrooilijn Een specifieke aanduiding op de verbeelding is de voorgevelrooilijn. Hiermee wordt beoogd op die plaatsen waar dat gewenst is extra bescherming te bieden tegen ongewenste bebouwing in tuinen. Veelal valt de voorgevelrooilijn samen met de voorgevel van een gebouw.
4.3
Uitleg van de planregels
4.3.1
Opbouw van de planregels
De 1. 2. 3. 4.
regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen: inleidende regels; bestemmingsregels; algemene regels; overgangs- en slotregel.
4.3.2
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1) Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Wijze van meten (Artikel 2) Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
49
4.3.3
Bestemmingsregels
Bedrijf (Artikel 3) Bedrijven zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn zowel de bedrijven toegestaan, alsmede bijbehorende voorzieningen zoals water, parkeervoorzieningen en laaden losvoorzieningen. Bedrijven zijn toegestaan voor zover deze behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijvigheid. De milieucategorie van de bedrijven wordt bepaald aan de hand van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die is opgenomen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan. In bijlage 1 van de toelichting is een toelichting op het gebruik van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken om bedrijfsactiviteiten toe te staan die genoemd worden in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar is en voor bedrijven die niet genoemd worden in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging', op voorwaarde dat deze bedrijfsactiviteiten (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijfsactiviteiten genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Daarnaast zijn geluidshinderlijke inrichtingen eveneens niet toegestaan. Cultuur en ontspanning (Artikel 4) De kinderboerderij is bestemd als 'Cultuur en Ontspanning'. Om deze functie specifiek vast te leggen is de functieaanduiding 'kinderboerderij' opgenomen. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Detailhandel (Artikel 5) De meeste winkels van Poeldijk vallen of buiten het plangebied of maken onderdeel uit van een gemengd complex wat in dat geval ook als zodanig is bestemd. Eén zelfstandige winkel aan de Nieuweweg is nog als 'Detailhandel' bestemd. Gebouwen worden bij deze bestemming binnen het bouwvlak gebouwd. Daarnaast is ten aanzien van het gebruik een aantal vormen van detailhandel specifiek uitgesloten, te weten de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en de verkoop van motorbrandstoffen. Gemengd - 1, - 2 en -3 (Artikel 6, Artikel 7 en Artikel 8) Het plan kent drie gemengde bestemmingen, te weten 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2' en 'Gemengd - 3'. Het onderscheid zit in de functies die binnen de bestemming worden toegestaan. Bij Gemengd - 1 zijn dit wonen, detailhandel en dienstverlening, waarbij de laatste twee uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan. Bij Gemengd - 2 zijn in aanvulling op Gemengd - 1 ook kantoren toegestaan op de begane grond. Gemengd - 3 tenslotte staat wonen en horeca toe, met dien verstande dat horeca in dit geval ook alleen op de begane grond is toegestaan. Bestaande functies die buiten dit profiel vallen worden ter plaatse specifiek toegestaan met een daarvoor bedoelde functieaanduiding. In Gemengd -1 en Gemengd - 2 is dat het geval voor een restaurant, dat met een horeca-aanduiding wordt weergegeven op de verbeelding.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
50
Groen (Artikel 9) De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming 'Groen'. Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Maatschappelijk (Artikel 10) Maatschappelijke functies, waaronder bijvoorbeeld kerken, scholen en medische voorzieningen zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk. In het bestemmingsplan zijn de gronden voor de schoolgebouwen en schoolterreinen dus ook bestemd als 'Maatschappelijk'. Aangezien de gemeente Westland haar medewerking wil verlenen aan multifunctioneel gebruik van de schoolgebouwen en de schoolterreinen (deze worden immers steeds vaker voor bredere activiteiten dan louter scholing gebruikt), is de bestemming zo ruim en flexibel mogelijk gehouden zonder specifieke functieaanduidingen, zoals 'school'. Op deze manier wordt gegarandeerd dat het gebruik van het schoolgebouw en het schoolterrein ook buiten de reguliere schooltijden mogelijk is door medegebruikers. Bovendien sluit deze wijze van bestemmen aan bij recente uitspraken van de Raad van State inzake het (multifunctioneel) gebruik van schoolpleinen. Tuin (Artikel 11) De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de op de gronden aanwezige hoofdgebouwen. Het betreft hier in de meeste gevallen woningen. Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid voor het college om erkers toe te staan. Verkeer (Artikel 12) Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en reclame-uitingen. Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 13) Het openbaar gebied in het nieuwe woongebied heeft een verblijfs- en verplaatsingsfunctie. Deze gronden zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren en groen- en waterpartijen. Water (Artikel 14) Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor 'Water'. Wonen (Artikel 15) In het bestemmingsplan is het wonen de belangrijkste functie. De regeling voor de woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: 'Wonen' en 'Tuin' (zie voorbeeld hieronder). De bestemming 'Tuin' is al besproken onder artikel 11.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
51
Standaardsituatie woonpercelen (uitsnede analoge verbeelding) De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming 'Wonen'. Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn bestemd als 'Tuin' (zie onder artikel 12). Bouwvlakken hoofdgebouwen Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. In de vigerende bestemmingsplannen is de begrenzing van de bouwvlakken aan de achterzijde van de woning vaak op 1 of 2 m uit de bestaande achtergevel neergelegd. Ook in dit bestemmingsplan wordt deze ruimte geboden. Daar waar niet duidelijk is waar de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen is een gevellijn opgenomen. Sommige woningen zijn voorzien van bouwaanduidingen die specifiek regelen of woningen gestapeld gebouwd dienen te worden. Per hoofdgebouw is tot slot de goot- en bouwhoogte vastgelegd. Erfbebouwing De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
52
Aan-huis-gebonden beroepen Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Deze mogen alleen voorkomen zolang de omvang niet meer dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing bedraagt. Dit geldt tot een maximum van 50 m² per woning. Overige functies naast het wonen Op verschillende plaatsen in het plangebied zijn naast de woonfunctie ook andere functies aanwezig. Het kan hierbij gaan om bijvoorbeeld een tandartsenpraktijk, kapsalons, beperkte detailhandel of ondersteunende zorgvoorzieningen. Deze functies hebben een specifieke functieaanduiding om het huidige gebruik goed mogelijk te maken. Wonen - Bloemenbuurt (Artikel 16) Voor de Bloemenbuurt is recent een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan vastgesteld. Dit vigerende plan kent enkele specifieke regelingen, die afwijken van het 'standaard' artikel Wonen. Om die reden is ervoor gekozen om de regeling uit het vigerende plan Bloemenbuurt letterlijk over te nemen in een afzonderlijk artikel. Dit heeft de naam Wonen - Bloemenbuurt gekregen. Tot op zekere hoogte zijn beide woonbestemmingen overigens wel vergelijkbaar. Zo moet ook binnen de bestemming Wonen - Bloemenbuurt het hoofdgebouw binnen het bouwvlak worden gebouwd, zijn er dezelfde mogelijkheden voor erfbebouwing en zijn ook de specifieke gebruiksregels voor aan-huis-gebonden beroepen identiek. De belangrijkste afwijking zit hem in de regels voor het hoofdgebouw. Binnen de bestemming Wonen - Bloemenbuurt zijn daarvoor gevellijnen opgenomen die de oriëntatie en positionering van de gevels bepalen. Ook mag de op de verbeelding opgenomen goothoogte deels worden overschreden, waarbij de toegestane mate van overschrijding afhangt van het woningtype. Waarde - Archeologie (Artikel 17, Artikel 18, Artikel 19 en Artikel 20) De in het plangebied aanwezige categorieën archeologisch waardevol gebied A en B en archeologisch onderzoeksgebied A en B zijn respectievelijk bestemd als Waarde - Archeologie 1, 2, 3 en 4. Deze bestemmingen fungeren als dubbelbestemmingen. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden van de dubbelbestemming. Daarvoor is een verplichting opgenomen voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met omgevingsvergunning worden gerealiseerd. Het onderscheid zit in ondergrens van de maatvoering waarbij onderzoek verplicht wordt gesteld. In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is ook voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht opgenomen. Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is via omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
53
Waterstaat - Waterkering (Artikel 21) Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met 'Waterstaat - Waterkering' samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Watering' en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het waterschap. 4.3.4
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen. Antidubbeltelregel (Artikel 22) Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro). Algemene bouwregels (Artikel 23) Overschrijding bouwgrenzen Dit lid bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Ondergrondse bouwwerken In dit lid is bepaald dat de regels in dit plan ook van toepassing zijn op ondergrondse bouwwerken. Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten Dit lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen. Parkeernormering In dit artikel is bepaald dat bij elke ontwikkeling de normering vanuit het Westlands Verkeeren Vervoerplan (WVVP) dient te worden toegepast. Het parkeren dient op eigen terrein geregeld te worden. Dakkapellen In dit artikel is een regeling opgenomen voor de maatvoering van dakkapellen op hoofdgebouwen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
54
Algemene gebruiksregels (Artikel 24) In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan. Algemene afwijkingsregels (Artikel 25) In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen. Algemene wijzigingsregels (Artikel 26) In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en/of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te verwijderen. Overige regels (Artikel 27) Werking wettelijke regelingen In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
4.3.5
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde. Overgangsrecht (Artikel 28) De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). Slotregel (Artikel 29) Deze regel bevat de titel van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
55
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
56
Hoofdstuk 5
Handhaving
Handhaven op maat (1 februari 2011 door het college vastgesteld) Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling weten regelgeving-normstelling-vergunningverlening-uitvoering-toezicht-handhaving). De handhaving van de regelgeving, vervat in dit plan, is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet. Resultaten inventarisatie Er is een inventarisatie gedaan door het team bouw- en woningtoezicht. Hieruit zijn geen strijdigheden gebleken met dit bestemmingsplan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
57
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
58
Hoofdstuk 6
6.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen', zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro, mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.
6.2
Overlegreacties
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan in ieder geval toegezonden aan de volgende overlegpartners: 1. provincie Zuid-Holland; 2. Hoogheemraadschap van Delfland; 3. Veiligheidsregio Haaglanden. De binnengekomen reacties zijn in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien. 1. Stadsgewest Haaglanden Samenvatting Het plan is consoliderend en conform het regionale beleid dat mede door de gemeente is vastgesteld. Er is geen reactie benodigd van het Dagelijks Bestuur. Beantwoording De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. 2. Hulpverleningsregio Haaglanden Samenvatting a. Om de gevolgen bij het vrijkomen van toxische stoffen te beperken, wordt geadviseerd om binnen 325 meter vanaf de provinciale wegen bij ver- en nieuwbouw van de objecten bestemd voor het verblijf van personen een technische voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. b. Geadviseerd wordt dat in de objecten waarin groepen beperkt of niet zelfredzame personen kunnen bevinden, het aanwezige personeel en/of de begeleiders zijn voorbereid op eventuele calamiteiten (met gevaarlijke stoffen) die buiten de objecten kunnen plaatsvinden, maar effecten binnen de objecten kunnen hebben. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de bewoners/ gebruikers van de objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen. Hierbij is
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
59
c.
d.
het ook belangrijk dat dit wordt geborgd en structureel wordt geoefend. Bijvoorbeeld door middel van een plan ten behoeve van noodsituaties. Bij eventuele verbouw of (vervangende) nieuwbouw van objecten binnen het invloedsgebied van 325 meter is het belangrijk dat mensen veilig kunnen vluchten. Dit betekent dat onafhankelijk van de locatie van het incident een vluchtweg wordt geadviseerd, via de tuin/gevel aan de afgekeerde zijde van de transportroutes gevaarlijke stoffen. Geadviseerd wordt om de bewoners en gebruikers van objecten binnen het gehele plangebied te informeren over de verschillende risico's en gevaren van de transportroutes gevaarlijke stoffen en de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.
Beantwoording a. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen geen voorschriften opgenomen worden om dit te realiseren. Dit zal in overweging genomen moeten worden bij individuele omgevingsvergunningen. Dit advies geeft geen aanleiding voor verbinden van regels aan dit bestemmingsplan. b. Elk bedrijf is op grond van de arbeidsomstandigheden wet verplicht goed voorbereid te zijn op ongevallen, brand en ontruiming. Daarnaast wordt in de regio Haaglanden gewerkt aan een risicocommunicatiecampagne. De gemeente Westland is bij deze campagne betrokken en zal daarmee, in samenwerking met de overige Haaglanden gemeenten, een adequate invulling geven aan risicocommunicatie. Dit advies geeft geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan. c. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen dan ook geen voorschriften opgenomen worden om dit te realiseren. Dit advies zal in overweging genomen moeten worden bij individuele omgevingsvergunningen bij realisatie van nieuw- of verbouw. Dit advies geeft geen aanleiding voor verbinden van regels aan dit bestemmingsplan. d. Momenteel wordt in de regio Haaglanden gewerkt aan een risicocommunicatiecampagne. De gemeente Westland is bij deze campagne betrokken en zal daarmee, in samenwerking met de overige Haaglanden gemeenten, een adequate invulling geven aan risicocommunicatie. Dit advies geeft geen aanleiding voor het verbinden van regels aan dit bestemmingsplan. 3. Hoogheemraadschap van Delfland Samenvatting a. Waterschapsbeleid: geadviseerd wordt om te verwijzen naar de nieuwe handreiking voor gemeenten 2012 in plaats van naar de handreiking Watertoets. b. Waterschapskwantiteit: er wordt opgemerkt dat bij kleinschalige, nieuwe ontwikkelingen, waarbij de verharding ten opzichte van de oude situatie toeneemt, wel compenserende maatregelen zijn vereist aangezien de waterhuishouding extra wordt belast door de extra verharding. Verzocht wordt dit op te nemen in de waterparagraaf. c. Veiligheid en waterkeringen: op de planverbeelding is de breedte van de kern- en beschermingszone van de boezemkade onjuist weergegeven. Vanaf de waterlijn is de breedte circa 27 m. verzocht wordt om na te gaan of de kern- en beschermingszone van de boezemkade met de correcte breedte is opgenomen. Beantwoording De waterparagraaf zal op de punten “waterschapsbeleid” en 'waterkwantiteit' worden aangepast. De breedte van de kern- en beschermingszone zal op de planverbeelding worden aangepast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
bijlagen bij de toelichting
61
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
62
Bijlage 1 Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
1. Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
2. Toepassing Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Algemeen In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNGpublicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan: stadscentra, dorpskernen en winkelcentra; horecaconcentratiegebieden; zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen; (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de SvB 'functiemenging' worden toegepast. Kenmerken van de activiteiten De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om: kleinschalige, meestal ambachtelijke bedrijvigheid; bedrijven waarbij de productie en/of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt; activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden. De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' De bovengenoemde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de SvB 'functiemenging'. In de SvB 'functiemenging' zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking (zoals aangegeven onder het kopje 'Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering') in de categorisering opgenomen. Deze Staat is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende VoorbeeldStaat uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast: In dit plan wordt alleen de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan de Staat. In de SvB 'functiemenging' zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan1). De toelaatbaarheid van andere functies wordt in dit plan indien nodig op een andere wijze in de regels en op de plankaart van dit bestemmingsplan geregeld (bijvoorbeeld horecabedrijven via een afzonderlijke Staat van Horeca-activiteiten). Toegevoegd zijn enkele regelmatig voorkomende bedrijfsactiviteiten die in de lijst van de VNG-publicatie niet specifiek zijn opgenomen, maar wel aan de genoemde criteria voldoen zoals een ambachtelijke glas-in-loodzetterij en caravanstalling. Voor aannemers, SBI-code 45, heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten2) van deze activiteiten. In de SvB 'functiemenging' is in de categorie-indeling een nader onderscheid gemaakt tussen categorie B1 en B2. Voor de toepassing in dit bestemmingsplan blijkt het onderscheid tussen categorie A en categorie B zoals beschreven in de VNG-publicatie te groot om de toelaatbaarheid van activiteiten voldoende af te kunnen stemmen op de kenmerken van de functiemengingsgebieden en het daarin te volgen beleid.
1) De VoorbeeldStaat 'functiemenging' van de VNG-publicatie omvat alle denkbare hinderlijke functies waaronder, naast bedrijven, ook horeca, kantoren en dienstverlening. 2) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
Categorie-indeling Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet. Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan1). De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
3. Flexibiliteit De SvB 'functiemenging' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de SvB 'functiemenging' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de SvB 'functiemenging' en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de SvB 'functiemenging' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd 1) Dit betreffen bedrijven die in de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' uit de VNG-uitgave voor alle milieuaspecten een richtafstand van maximaal 30 m hebben ten opzichte van een rustige woonwijk en voor het aspect gevaar zelfs een richtafstand van 10 m. Dergelijke bedrijven worden in de bestemmingsplanpraktijk, ook onder de oude VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2001), direct naast woningen in een gemengd gebied toegestaan.
gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. SBI 93/SvB f oktober 2010
64
Bijlage 2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bedrijveninventarisatie
178300.16228.00
65
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
Bedrijfsactiviteiten st r a a t
nr.
naam en aard van het
S B I - c o de
categorie
a l ge m e ne
Specifieke
o pm e r k i n ge n/
SvB
t oe l a a t ba a r he i d
a a nd ui di ng
bi j z o n de r he de n/ eventuele
5050
-
B1
( vm )
2222.6
B1
B1
501, 502, 504
B1
B1
A ut o b e d r i j f C . J . G o ut
501,
B1
B1
( H a nd e l i n a ut o ’ s e n motorfietsen, reparatie - en
502,504
B1
B1
B1
B1
bedrijf
klachten Jan
188
Ba r e nd s e l a a n Jan
( B e n z i ne s e r vi c e s t a t i o ns z o nd e r l p g ) 190
Ba r e nd s e l a a n Nieuweweg
Tamoil B.V.
N a d o r p D r u k B . V . ( kl e i ne drukkerijen en k o p i e e r i nr i c ht i ng e n)
11
X t r e m e T u ni ng ( H a nd e l i n a ut o ’ s e n m o t o r fi e t s e n, reparatie- en s e r v i c e b e d r i j ve n e x c l us i e f p l a a t w e r k e r i j e n s p ui t e r i j )
Nieuweweg
12
s e r v i c e b e d r i j ve n e x c l us i e f p l a a t w e r k e r i j e n s p ui t e r i j ) Nieuweweg
13
T w i ns I n v e s t m e nt s B . V .
501, 502,
( H a nd e l i n a ut o ’ s e n motorfietsen, reparatie- en
504
s e r v i c e b e d r i j ve n e x c l us i e f p l a a t w e r k e r i j e n s p ui t e r i j ) Nieuweweg
15
K w i k - f i t ( H a nd e l i n a u t o ’ s e n motorfietsen, reparatie - en s e r v i c e b e d r i j ve n e x c l us i e f p l a a t w e r k e r i j e n s p ui t e r i j )
501, 502, 504
b.o. < 1.000 m2
66
Bijlage 3
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Horeca inventarisatie
178300.16228.00
Inventarisatie Horeca straat
Jan Barendselaan
nr.
70
n a a m e n a a r d va n h e t bedrijf
Chinees Indisch Restaurant De Ster
categorie SVH
algemene toelaat-
opmerkingen/ bijzonderheden/
baarheid
e ve n t u e l e klachten
Specifieke aanduiding
1b
1c
(sh-1)
1b
1c
(sh-1)
(restaurant)
Julianastraat
2
Kanton paleis (restaurant)
68
Bijlage 4
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Bureauonderzoek ecologie
178300.16228.00
Ecologie In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Huidige situatie Het plangebied bestaat uit bebouwing, tuinen, (laan)bomen en struiken en watergangen. Beoogde ontwikkelingen Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In dit ecologisch bureauonderzoek is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen in de toekomst aan dienen te worden getoetst. Toetsingskader Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt. Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
-
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
-
er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts
gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten: Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen. 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de ‘aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Natuurbeschermingswet 1998 Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten: a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten. De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen ligt circa 2,5 km ten noordwesten van het plangebied. Dit gebied is tevens EHS en beschermd natuurmonument. Het duingebied wordt niet beïnvloed door het consoliderende bestemmingsplan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Figuur B.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland) Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Vaatplanten Mogelijk heeft de beschermde brede wespenorchis groeiplaatsen tussen de laanbeplanting en/of in de bermen binnen het plangebied. In en langs de sloten zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Andere zwaar beschermde soorten worden gezien de voorkomende biotopen niet verwacht in het plangebied. Vogels In de tuinen en plantsoenen komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en groene specht. De watergangen- en partijen kunnen leefgebied bieden aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Zoogdieren Het plangebied is geschikt als leefgebied voor soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Ook tijdelijke verblijfplaatsen kunnen aanwezig zijn en kunnen (afhankelijk van de beschikbare alternatieven) beschermd zijn. Groenstructuren, tuinen en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de sloten. Vissen In de watergangen leven zeer waarschijnlijk ook de beschermde kleine modderkruiper en bittervoorn. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten. Overige soorten Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. In tabel B.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen. Tabel B.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime Nader onderzoek nodig bij toekomstige ontwikkelingen Vrijstellingsrege- tabel 1 ling Ffw
zwanenbloem en dotterbloem
nee
mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker Ontheffingsregeling Ffw
tabel 2
tabel 3
vogels
kleine modderkruiper
Bij eventuele werkzaamheden in of aan watergangen
bijlage 1 AMvB
bittervoorn
Bij eventuele werkzaamheden in of aan watergangen
bijlage IV HR
alle vleermuizen
cat. 1 t/m 4
gierzwaluw en huismus
Bij kap van bomen of sloop van bebouwing Bij sloop van bebouwing
Toetsing en conclusie Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat
ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er zijn geen ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Binnen het bestemmingsplan zijn altijd kleine ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.
-
Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
-
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Flora- en faunawet wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
-
Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of deze soorten aanwezig (kunnen) zijn. Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn1. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten2 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
-
De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Groenstructuren, tuinen en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Voorafgaand aan een ontwikkeling dient onderzocht te worden of de ingreep van invloed kan zijn op vleermuizen. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen.
-
In de watergangen komen mogelijk de kleine modderkruiper en bittervoorn voor. Bij eventuele werkzaamheden in of aan watergangen is nader onderzoek naar het voorkomen van deze soorten
1
Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.
Dit zijn: - Bescherming van flora en fauna (b); - Veiligheid van het luchtverkeer (c); - Volksgezondheid of openbare veiligheid (d). 2
Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
noodzakelijk. Overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Deze maatregelen kunnen voor de kleine modderkruiper zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien de aannemer beschikt over een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet het geval is, moet een ontheffing aangevraagd worden.
-
Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 4050 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
70
Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
71
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen; de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. 'lichte horeca': Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in 1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.
2.
3.
woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden. In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d. 'middelzware horeca': Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten en een dergelijk bedrijf één categorie lager kan indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat een omgevingsvergunning tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.
regels
73
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
74
Hoofdstuk 1
Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het bestemmingsplan Kern Poeldijk van de gemeente Westland. 1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.1783.ABP00000021-vast met de bijbehorende regels (en bijlagen). 1.3
GML-bestand
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.6
aan-huis-gebonden onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast. 1.7
achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.8
achtergevel
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel, niet zijnde een zijgevel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
75
1.9
agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in: a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder begrepen bosbouw en fruitteelt; b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond; c. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen. 1.10
antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. 1.11
antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in de één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.12
archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of opgravingsvergunning beschikt. 1.13
namens
een
dienst
of
instelling
die
over
een
archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden. 1.14
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.15
bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, installeren of inzamelen en verhandelen van goederen. 1.16
bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel. 1.17
bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van alle bouwlagen van een bedrijf met inbegrip van alle daartoe behorende ruimten, waaronder ontvangsthal, dienstruimten en magazijnen. Niet inbegrepen zijn inpandige dienstwoningen en gebouwde parkeervoorzieningen voor personenauto's. Wat betreft inpandige parkeerruimte valt een overdekte stallingsruimte voor een busje of een vrachtwagen wel hieronder. 1.18
bed & breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op het tegen betaling bieden van de mogelijkheid tot een veelal kortdurend recreatief verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een hoofd- of bijgebouw en gerund door de bewoner(s) van de betreffende woning waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
76
1.19
bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.20
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.22
Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 1.23
bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.24
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.25
bouwgrens
de grens van een bouwvlak. 1.26
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggen. Het dient hierbij te gaan om horizontale bouwlagen. 1.27
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.28
bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel. 1.29
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.30
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.31
bouwwijze
de wijze waarop het op een bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet is verbonden met het hoofdgebouw op een aansluitend bouwperceel; dit kan zijn: vrijstaand, twee-aaneen of aaneengebouwd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
77
1.32
boveninsteek
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang. 1.33
bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw welke geen rechtstreekse toegang tot het hoofdgebouw heeft, dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van en ruimtelijk ondergeschikt is van respectievelijk aan het hoofdgebouw. 1.34
consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. 1.35
cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid. 1.36
dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het hellend dakvlak. 1.37
daknok
hoogste punt van een schuin dak. 1.38
dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die niet vrij in het dakvlak ligt, maar ten minste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak raakt van het betreffende gebouw/de betreffende woning. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/ de woning. 1.39
dakterras
een buitenruimte, behorende bij het gebruik van het hoofdgebouw dat bovenop het gehele of een gedeelte van een hoofdgebouw, aanbouw of uitbouw is gesitueerd. 1.40
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.41
detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel in de volgende categorieën: a. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen; b. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, bouwmaterialen, keukens, sanitair; c. tuincentra en bouwmarkten. 1.42
boten
en
caravans,
grove
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
78
1.43
erf
al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden. 1.44
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.45
geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. 1.46
hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken exclusief de aan- en uitbouwen of bijgebouwen. 1.47
horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.48
jongerencentrum
een voorziening ten behoeve van de dagopvang van minderjarige personen. 1.49
kamerverhuurbedrijf
het geheel van onzelfstandige woonruimten die bedrijfsmatig wordt verhuurd aan derden. Hiervan is sprake als een substantieel inkomen wordt verworven met de bedrijfsmatige activiteit en minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt benut ten behoeve van kamerverhuur; 1.50
kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. 1.51
kap
een constructie van uitsluitend één of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden. 1.52
NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan. 1.53
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, wateren elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten. 1.54
oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
79
1.55
openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer. 1.56
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.57 a. b.
peil
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
1.58
praktijkruimte
De beroepsmatige- of bedrijfsmatige werkruimte ten behoeve van vrije beroepen, zoals medische, para-medische, administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaameheden. 1.59
recreatie-inrichtingen
een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van recreatie-activiteiten; de volgende specifieke vormen worden onder recreatie-inrichting begrepen: a. dansscholen en andere inrichtingen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het dansen en waarbij het accent ligt op het lesgeven; b. sportscholen en fitnesscentra, alsmede andere gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het beoefenen van sport; c. sauna's, badinrichtingen en dergelijke; d. inrichtingen die geheel of gedeeltelijk zijn ingericht of worden gebruikt voor het houden van recreatieve bijeenkomsten; e. naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven; onder recreatie-inrichtingen worden niet begrepen inrichtingen waarin drie of meer speelautomaten voor gebruikt ter plaatse zijn opgesteld. 1.60
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop of sekstheater, een sekswinkel, een seksautomatenhal en een seksclub of parenclub al dan niet in combinatie met elkaar. 1.61
Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' die van deze regels onderdeel uitmaakt. 1.62
Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
80
1.63
straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken. 1.64
uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.65
voorerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn voor de, met een figuur op de planverbeelding aangegeven, voorgevel van dat hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.66
voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel en/of waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn. 1.67
voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de planverbeelding met een figuur is aangegeven. 1.68
woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.69
zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
81
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
de loodrechte afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is. 2.2 a. b.
bouwhoogte van een antenne-installatie ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.5
dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.6
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.7
hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 2.8
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.9
lengte van een aanlegsteiger
de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf gelegen is. 2.10
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
82
Hoofdstuk 2
Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water. 3.1.2 Afwijkende functies Met dien verstande dat in afwijking van 3.1.1 tevens zijn toegestaan: a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1': tevens een parkethandel; b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg; c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend een nutsvoorziening uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'.
3.2
Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen en overkappingen Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen op de onder 3.1 genoemde gronden gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende regels: a. bedrijfsgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen de op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken gebouwd; b. het totale oppervlak van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan het op de planverbeelding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; c. indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100 % van het bouwperceel; d. de bouwhoogte van bestaande bedrijfsverzamelgebouwen bedraagt ten hoogste de, ten tijde van het ontwerp van dit plan, reeds aanwezige bouwhoogte; e. indien de bedrijfsgebouwen en overkappingen niet in de zij- of achtererfgrens worden gebouwd, bedraagt de afstand tot de zij- of achtererfgrens ten minste 1,5 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
83
3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het bedrijfsgebouw tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m², mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het bedrijfsgebouw bedraagt ten minste 2 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; f. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; h. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. 3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m; b. van erfafscheidingen elders: 2 m; c. van vlaggenmasten: 6 m; d. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m. 3.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent situering van de gebouwen, met dien verstande dat: a. geëist mag worden dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen ten minste 3 m moet bedragen; b. daardoor de gebruikswaarde van het bedrijventerrein niet onevenredig wordt geschaad.
3.4
Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken voor het vergroten van de bouwhoogte Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het vergroten van de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bouwhoogte', met dien verstande dat: a. de bouwhoogte tot ten hoogste 10 m mag worden vergroot; b. er zich geen stedenbouwkundige redenen mogen verzetten tegen toepassing van deze afwijking; c. de afwijking er niet toe mag leiden dat de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende erven in onevenredige mate worden aangetast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
84
3.5
Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik van gebouwen Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan; b. geluidshinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan; c. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; d. onzelfstandige kantoren zijn toegestaan mits het bedrijfsvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt tot een maximum van 3.000 m²; e. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1'; f. leisure is niet toegestaan; g. showrooms zijn niet toegestaan, tenzij er sprake is van een vergunde, afwijkende situatie; h. internetwinkels zijn toegestaan, indien er uitsluitend sprake is van een opslag- en verzendfunctie en er geen gebruik wordt gemaakt van een showroom, tenzij er sprake is van een vergunde, afwijkende situatie. 3.5.2 Opslag a. het is verboden de gronden buiten het bouwvlak te gebruiken voor de opslag van goederen. 3.6
Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1: a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1 , voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd; b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd. 3.6.2 Afwijken voor het toestaan van showrooms Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1 onder 'g' om showrooms toe te staan indien te uit te stallen goederen behoren tot de normale bedrijvigheid/ bedrijfsvoering en de oppervlakte van de showroom niet meer dan 10 % ban het totale bedrijfsvloeroppervlak bedraagt tot een maximum van 75 m².
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
85
Artikel 4 4.1
Cultuur en Ontspanning
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij': een kinderboerderij; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water. 4.2
Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels: 4.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvak gebouwd; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel. 4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m², mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; f. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; h. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. 4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m; b. van erfafscheidingen elders: 2 m; c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
86
Artikel 5 5.1
Detailhandel
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel en dienstverlening; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 5.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 5.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel. 5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m², mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; h. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. 5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg 1 m; b. van erfafscheidingen elders 2 m; c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 m. 5.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan. b. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
87
Artikel 6 6.1
Gemengd - 1
Bestemmingsomschrijving
De a. b. c.
voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: het wonen; detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op begane grond; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1': tevens een restaurant uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 6.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap; e. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; f. indien de hoofdgebouwen niet in de zijdelingse of achterste perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de erfgrens ten minste 1,5 m te bedragen. 6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m², mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; f. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; h. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
88
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m; b. van erfafscheidingen elders: 2 m; c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 m. 6.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan; b. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan; c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover: 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Beslulit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw, plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw. 6.4
Specifieke afwijkingsregel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1 teneinde detailhandel, dienstverlening en horecabedrijven tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
89
Artikel 7 7.1
Gemengd - 2
Bestemmingsomschrijving
De a. b. c.
voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: detailhandel in volumineuze goederen en dienstverlening; kantoren; horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten, waarbij eveneens zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen) uit categorie 2 van de Staat van Horeca-activteiten is toegestaan; d. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens wonen op de verdieping(en); e. ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 1 ': tevens een parkethandel; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 2': tevens een meubelzaak; g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water. 7.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 7.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap; e. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; f. indien de hoofdgebouwen niet in de zijdelingse of achterste perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de erfgrens ten minste 1,5 m te bedragen. 7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m², mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; f. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
90
h. i.
de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m; b. van erfafscheidingen elders: 2 m; c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 m. 7.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan; b. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan; c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover: 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Beslulit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw, plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw. 7.4
Specifieke afwijkingsregel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.1 teneinde detailhandel, dienstverlening en horecabedrijven tevens op de verdieping toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
91
Artikel 8 8.1
Gemengd - 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend op de begane grond; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water. 8.2
Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel. e. indien de hoofdgebouwen niet in de erfgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de erfgrens ten minste 1,5 m te bedragen. 8.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m², b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m², mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; f. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/ aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; h. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. 8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m; b. van erfafscheidingen elders: 2 m; c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
92
8.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan; b. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan; c. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen bedraagt ten hoogste 25 van de vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen met een maximum van 50 m² voor zover: 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; 2. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; 3. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; 4. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; 5. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Beslulit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; 6. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; 7. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw, plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw. 8.4
Afwijken van de gebruiksregels
8.4.1 Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1: a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 8.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 8.1 genoemd; b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 8.1 genoemd. 8.4.2 Afwijken horecabedrijven op de verdiepingen Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 teneinde horecabedrijven tevens op de verdiepingen toe te laten, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en aangetoond is dat geen mogelijkheden voor uitbreiding op de begane grond aanwezig zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
93
Artikel 9 9.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden; b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin. 9.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin' gelden de volgende regels: 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m; 2. de oppervlakte van overkappingen bedraagt ten hoogste 20 m²; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
94
Artikel 10 10.1
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en bijeenkomsten; b. ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1'; uitsluitend maatschappelijke en culturele voorzieningen, educatieve voorzieningen en detailhandel; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens een rijksmonument; d. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling': tevens een voorziening ten behoeve van de huisvesting van ouderen en/of groepen van personen en de hierbij benodigde voorzieningen voor verzorging, recreatie en aanleunwoningen; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en water. 10.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 10.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)' aangegeven oppervlak; indien geen maximum bebouwd oppervlak is aangegeven, geldt dat het bouwvlak volledig bebouwd mag worden. 10.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m; d. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; e. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; g. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/ aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; h. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; i. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
95
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste: a. van erfafscheidingen tussen de voorgevelrooilijn en de openbare weg: 1 m; b. van erfafscheidingen elders: 2 m; c. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m. 10.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
96
Artikel 11 11.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - 1': tevens voor ten minste 1 parkeerplaats per woning. 11.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 11.2.1 Erkers Een erker is toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. de erker wordt gesitueerd ten minste 0,5 m uit de zijgevel van het hoofdgebouw en ten minste 0,5 m uit de kap; b. de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een maximum van 1,5 m; c. de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw; d. de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 m of 0,3 m boven de eerste verdieping (bovenkant vloer) van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m. 11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
97
Artikel 12 12.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen en water. 12.2
Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
98
Artikel 13 13.1
Verkeer - Verblijfsgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water. 13.2
Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
99
Artikel 14 14.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, waterberging, sierwater en het verkeer te water; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, bruggen, duikers, aanlegsteigers en waterstaatkundige voorzieningen. 14.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
100
Artikel 15 15.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': tevens voor detailhandel met uitzondering van opslag en verkoop van consumentenvuurwerk; c. ter plaatse van de aanduiding 'kamerverhuur': tevens een kamerverhuurbedrijf; d. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend voor garages en bergplaatsen met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; e. ter plaatste van de aanduiding 'gezondheidszorg': tevens voor medische voorzieningen; f. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte': tevens voor een praktijkruimte; g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water. 15.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 15.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak; b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' dient de nokrichting van het dak overdwars te zijn voorzien van een kap; d. indien sprake is van meerdere voorgevelrooilijnen, zijn deze middels een aanduiding 'gevellijn' aangegeven; voor zover één aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, duidt deze de voorgevel aan; e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; f. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; g. indien sprake is van meerdere voorgevelrooilijnen, zijn deze middels een figuur 'gevellijn' langs meerdere gevels van het hoofdgebouw aangegeven; voor zover langs één gevel een figuur 'gevellijn' is opgenomen, duidt deze de voorgevel aan; h. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m e geldt bij herbouw van hoofdgebouwen het volgende: 1. de bouwwijze, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan wordt gehandhaafd; 2. bij twee-aaneengebouwde of vrijstaande hoofdgebouwen bedraagt de afstand van de vrije zijde(n) van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
101
15.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere van 100 m² van het zij- en achtererf worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1 m; d. de diepte van een aan- of uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt: 1. bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: 3 m; 2. bij vrijstaande woningen: 5 m; e. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen; f. indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan: 1. ten hoogste 50% van het voorerf mag worden bebouwd; 2. de bebouwing mag over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd; 3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m; 4. de bebouwing mag er niet toe leiden dat de onder a en b ten hoogst toelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden; g. de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; h. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; j. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; k. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m. 15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 15.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de gooten boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat: a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad; b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m; c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 15.2.2 onder a of b ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
102
15.4
Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Aan-huis-gebonden ondernemingen Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen, mits: a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²; c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; e. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; g. er geen horeca en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw, plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
103
Artikel 16 16.1
Wonen - Bloemenbuurt
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Bloemenbuurt' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water. 16.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 16.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak; b. in aanvulling op het bepaalde onder a geldt de volgende bouwwijze, ter plaatse van de aanduiding: 1. 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan; 2. 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; e. in afwijking van het bepaalde in lid d mag de maximale goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' over ten hoogste 60% van de breedte van een woning 6 m bedragen; f. in afwijking van het bepaalde in lid d mag de maximale goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' voor ten hoogste 60% van de gevel 9 m bedragen; g. ter plaatse van het figuur 'gevellijn' gelden de navolgende bepalingen: 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': de voetprint van de gevel ligt ten minste 0,5 m, evenwijdig aan de bouwgrens, achter de bouwgrens; de minimale goothoogte bedraagt ten minste 2,5 m; 2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': de gevel van de eerste bouwlaag vanaf peil ligt ten minste 0,5 m, evenwijdig aan de bouwgrens, achter de bouwgrens; de minimale goothoogte bedraagt ten minste 2,5 m; 16.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 % van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m2; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2 mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2; c. indien niet in de erfafscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 m; d. bij aaneengebouwde woningen geldt: de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 3 m; e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m; f. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; g. de bouwhoogte van vrijstaande/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; h. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
104
i.
hoogste 3 m; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tuinmuur' mag de bouwhoogte van erfafscheidingen met 0,6 m overschreden worden ten behoeve van toegangspoorten. 16.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de gooten boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat: a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad; b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m; c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 16.2.2 ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden. 16.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: 16.4.1 Aan-huis-gebonden ondernemingen Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen, mits: a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor aan-huis-gebonden ondernemingen niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²; c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; e. de onderneming uitsluitend door één van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; g. er geen horeca en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw, plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
105
Artikel 17 17.1
Waarde - Archeologie - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 17.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 17.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
106
17.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 17.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 17.2 in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 17.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
107
Artikel 18 18.1
Waarde - Archeologie - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 18.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 18.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
108
18.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 18.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 18.2 in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 18.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
109
Artikel 19 19.1
Waarde - Archeologie - 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 19.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 19.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
110
19.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 19.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 19.2 in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 19.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 19.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
111
Artikel 20 20.1
Waarde - Archeologie - 4
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 20.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; b. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 20.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
112
20.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 20.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 20.2 in acht is genomen; a. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 20.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 20.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
113
Artikel 21 21.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn. 21.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 21.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 21.2 onder c, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
114
Hoofdstuk 3
Artikel 22
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
115
Artikel 23 23.1
Algemene bouwregels
Percentages op de planverbeelding
23.1.1 Bebouwingspercentage Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage geeft aan, hoeveel procent van het oppervlak van dat bouwperceel maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. 23.1.2 Bouwvlakken zonder percentage De op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken waarin geen percentages zijn geplaatst mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald. 23.1.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage heeft geen betrekking op bouwwerken, geen gebouwen zijnde (exclusief overkappingen). 23.2
Hoogteaanduidingen op de planverbeelding
23.2.1 Maximale hoogte De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- dan wel bouwhoogte van gebouwen in meters aan. 23.2.2 Geen hoogteaanduiding Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- dan wel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels. 23.3
Overschrijding van hoogteaanduidingen op de planverbeelding
23.3.1 Ondergeschikte bouwdelen De in lid 23.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in lid 23.4 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald. 23.3.2 Overschrijding voortvloeiende uit wet of normaal onderhoud De in lid 23.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden, hoogteoverschrijding voortvloeit uit wet en of behoort tot normaal onderhoud. 23.4
indien
deze
Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald: - erfafscheidingen tussen voorgevelrooilijn en openbare weg 1 m; - erfafscheidingen elders 2 m; - overkappingen 3 m; - straatmeubilair 3 m; - lichtmasten 2 m; - antennes ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes 5 m; - overige bouwwerken 2 m; - vlaggenmasten 6 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
116
23.5
Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen; b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt. c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt; d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt; e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt; f. bestaande dakopbouwen, bestaande luifels en bestaande uitbouwen aan de voorzijde. 23.6 a. b.
Ondergrondse bouwwerken
De regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken. In aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen hoofdgebouw.
23.7
Parkeren
Bij elke ontwikkeling wordt het Westlands Verkeer en Vervoerplan 2005 toegepast. 23.8
Dakkapellen
De in de planregels of op de planverbeelding aangegeven goothoogte van gebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, die voldoen aan de volgende voorwaarden: a. maatvoering achterzijde: 1. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak; 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m; 3. de dakkapel mag niet meer dan 1 m uit de onderkant van het dakvlak staan. b. maatvoering voorzijde: 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak; 2. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak; 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m; 4. de dakkapel mag niet meer dan 1 m uit de onderkant van het dakvlak staan. 23.9
Bestaande bouwwerken
Een bestaand teruggebouwd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
bouwwerk
dat
met
een
vergunning
is
gerealiseerd,
mag
worden
178300.16228.00
117
Artikel 24 24.1
Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan: a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken; b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken; c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden; d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting. 24.2
Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland; b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.'
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
118
Artikel 25 25.1
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor: a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%. Het moet hierbij primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat en niet om de bouwmogelijkheden bij voorbaat al te vergroten; b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten; c. het bouwen van een tweedelijns dakkapel aan de achterzijde boven een bestaande dakkapel; d. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m; e. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen; f. afwijkingen van het bestemmingsplan, teneinde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast; g. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen; h. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden; i. het afwijken van het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. 25.2
Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
119
25.3
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft: a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen; b. brandweeringang; c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. de ruimte tussen bouwwerken; e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen. 25.4
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
120
Artikel 26 26.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. 26.2
Waarde - Archeologie
Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
121
Artikel 27
Overige regels
Werking wettelijke regelingen De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
122
Hoofdstuk 4
Artikel 28 28.1
Overgangs- en slotregel
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 28.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
123
Artikel 29
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kern Poeldijk.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
bijlagen bij de regels
125
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
126
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
178300.16228.00
Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'
Lijst van afkortingen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' < > = cat. e.d. kl. n.e.g.
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd
o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. u d w j
opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit uur dag week jaar
SBI-CODE 1993 nummer
CATEGORIE
OMSCHRIJVING
01
-
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
014
0
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014
2
- algemeen (onder andere loonbedrijven), b.o < 500 m²
B1
014
4
- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m²
B1
15
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
6
- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m²
B2
1552
2
Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m²
B1
1581
1
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, chargeovens, v.c. < 7.500 kg meel/week
B1
1584
0
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584
3
- cacao- en chocoladefabrieken, vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m²
B1
1584
6
- suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m²
B1
1593 t/m 1595 17
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke -
B1
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
174, 175
Vervaardiging van textielwaren
B2
176, 177
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
B2
18
-
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181
Vervaardiging kleding van leer
182
Vervaardiging van kleding en –toebehoren (exclusief leer)
20
-
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE
203, 204, 205
1
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
205 22
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken -
2222.6
B2 C
B2 B1
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
B1 A
2223
A
Grafische afwerking
2223
B
Binderijen
B1
2224
Grafische reproductie en zetten
B1
2225
Overige grafische activiteiten
B1
223
Reproductiebedrijven opgenomen media
24
-
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442
0
Farmaceutische productenfabrieken:
2442
2
- verbandmiddelenfabrieken
26
-
A
C
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
2612
Glas-in-lood-zetterij
B1
2615
Glasbewerkingsbedrijven
B2
262, 263
0
Aardewerkfabrieken:
262, 263
1
- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
267
0
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267
2
2681
B1
- indien p.o. < 2.000 m²
B2
Slijp- en polijstmiddelen fabrieken
B2
SBI-CODE 1993 nummer
CATEGORIE
OMSCHRIJVING
28
-
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/TRANSPORTMIDDELEN)
281
1a
- gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
B2
284
B1
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m²
B2
2852
2
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m²
B2
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²
B2
30
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
A
Kantoormachines- en computerfabrieken
33
-
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33
A
Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke
36
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
B1
B1
A
362
Fabricage van munten, sieraden en dergelijke
B1
363
Muziekinstrumentenfabrieken
B1
3661.1
Sociale werkvoorziening
B1
40
-
40
C0
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40
C1
- < 10 MVA
40
D0
Gasdistributiebedrijven:
40
D3
- gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties categorie A
40
D4
- gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C
40
E0
Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40
E2
- blokverwarming
41
-
41
B0
Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
B1
- < 1 MW
B1 A B1 B1
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
45
-
BOUWNIJVERHEID
45
3
B1
Aannemersbedrijf of bouwbedrijf met werkplaats, b.o. < 1.000 m²
B1
453
Bouwinstallatie algemeen (exclusief spuiterij)
B1
453
Elektrotechnische installatie
B1
50
-
501, 502, 504 5020.4
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (exclusief plaatwerkerij of spuiterij)
B
Autobeklederijen
B1 A
5020.5
Autowasserijen
B1
503, 504
Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
B1
51
-
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5134
Groothandel in dranken
C
5135
Groothandel in tabaksproducten
C
5136
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
C
5137
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
C
514
Groothandel in overige consumentenartikelen
C
5148.7
0
Groothandel in vuurwerk en munitie:
SBI-CODE 1993 nummer
CATEGORIE
OMSCHRIJVING
5148.7
1
- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton
5153
0
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153
1
- algemeen
5153
2
- indien b.o. < 2.000 m²
C C B1
5153.4
4
Zand en grind:
5153.4
6
- indien b.o. < 200 m²
5154
0
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
1
- algemeen
5154
2
- indien b.o. < 2.000 m²
5156
Groothandel in overige intermediaire goederen
C
5162
2
Groothandel in machines en apparaten, opp >= b.o. 2.000 m², exclusief machines voor de bouwnijverheid
C
B1 C B1
5162
Groothandel in machines en apparaten, opp < 2.000 m², exclusief machines voor de bouwnijverheid
B1
517
Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke)
C
52
-
527 60
Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) -
6022 6024
64
-
-
C B1
B1
POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten
-
B1
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER Caravanstalling
641 71
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. < 1.000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen
6321
A
VERVOER OVER LAND Taxibedrijven
1
603 63
REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN
C
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN B2
711
Personenautoverhuurbedrijven
712
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)
C
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
C
72
-
72
A
Computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke
72
B
Datacentra
73
-
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
732 74
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek -
A B1
A
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
7481.3
Foto- en filmontwikkelcentrales
C
7484.4
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
A
90 9001
MILIEUDIENSTVERLENING B
Rioolgemalen
93
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.3
A
Wasverzendinrichtingen
B1
B1
SBI 93/SvB f oktober 2010
128
Bijlage 2
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Staat van Horeca-activiteiten
178300.16228.00
Categorie I 'lichte horeca' Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a.
Aan -
de detailhandelsfunctie verwante horeca automatiek; broodjeszaak; cafetaria; croissanterie; koffiebar; lunchroom; ijssalon; snackbar; tearoom; traiteur; afhaalzaak.
1b.
Overige lichte horeca bistro; restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice); hotel.
1c.
Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²; restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, McDrives).
Categorie 2 'middelzware horeca' Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: bar; bierhuis; biljartcentrum; café; proeflokaal; shoarma/grillroom; zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen). Categorie 3 'zware horeca' Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen: dancing; discotheek; nachtclub; partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
plannummer SvH 1997
kaart(en)