Westland Bloemenveiling
bestemmingsplan RBOI adviseurs ruimtelijke ordening
Westland
Bloemenveiling
bestemmingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.1783.abp00000004-vast
25-06-2010 09-12-2010 22-12-2011 18-12-2012
concept voorontwerp ontwerp vastgesteld
projectnummer:
178300.14927.00 opdrachtleider:
$=>
mw. mr. C.T. Ploeger
%& '&()* & +,/;"
% <"
! " # $
© RBOI-Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dna waarvoor het is vervaardigd.
2
Inhoudsopgave
Toelichting
6
Hoofdstuk 1
Inleiding
7
1.1
Aanleiding
8
1.2
Ligging plangebied
8
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
8
1.4
Leeswijzer
9
Hoofdstuk 2
Gebiedsvisie
10
2.1
Beleidskader
10
2.2
Conclusie
16
2.3
Ruimtelijke functionele structuur
17
2.4
Verkeer
20
2.5
Gebiedsvisie
22
Hoofdstuk 3
Onderzoeken
24
3.1
Inleiding
24
3.2
Archeologie en cultuurhistorie
24
3.3
Bedrijven en milieuhinder
30
3.4
Bodemkwaliteit
31
3.5
Ecologie
32
3.6
Externe veiligheid
36
3.7
Industrielawaai
42
3.8
Kabels en leidingen
45
3.9
Luchtkwaliteit
45
3.10
Water
47
3.11
Wegverkeerslawaai
50
3.12
Milieueffectrapportage
50
Hoofdstuk 4
Juridische planbeschrijving
52
4.1
Verbeelding (plankaart)
52
4.2
Uitleg van de planregels
55
Hoofdstuk 5
Handhaving
62
Hoofdstuk 6
Uitvoerbaarheid
64
6.1
Economische uitvoerbaarheid
64
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
64
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
3
Bijlagen bij de toelichting
66
Bijlage 1
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
68
Bijlage 2
Kwantitatieve Risicoanalyse Flora Holland Naaldwijk
70
Bijlage 3
Notitie geluidbeleid Bloemenveiling
72
Bijlage 4
Overlegreacties
74
Bijlage 5
Beantwoording overlegreacties
76
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
4
Regels
78
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
80
Artikel 1
Begrippen
80
Artikel 2
Wijze van meten
88
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
90
Artikel 3
Bedrijf
90
Artikel 4
Bedrijventerrein - Veiling
91
Artikel 5
Groen
96
Artikel 6
Horeca
97
Artikel 7
Kantoor - 1
98
Artikel 8
Kantoor - 2
99
Artikel 9
Tuin
100
Artikel 10
Verkeer
101
Artikel 11
Water - 1
102
Artikel 12
Water - 2
103
Artikel 13
Wonen
104
Artikel 14
Leiding - Gas
106
Artikel 15
Leiding - Riool
108
Artikel 16
Waarde - Archeologie - 2
109
Artikel 17
Waarde - Archeologie - 3
111
Artikel 18
Waarde - Archeologie - 4
113
Artikel 19
Waarde - Ecologie
115
Artikel 20
Waterstaat - Waterkering
116
Hoofdstuk 3
Algemene regels
118
Artikel 21
Antidubbeltelregel
118
Artikel 22
Algemene bouwregels
119
Artikel 23
Algemene gebruiksregels
121
Artikel 24
Algemene aanduidingsregels
122
Artikel 25
Algemene afwijkingsregels
123
Artikel 26
Algemene wijzigingsregels
124
Artikel 27
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
127
Artikel 28
Overige regels
127
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
128
Artikel 29
Overgangsrecht
128
Artikel 30
Slotregel
128
Bijlage bij de regels
130
Bijlage 1
132
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Staat van Horeca-activiteiten
220.14927.00
5
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
toelichting
7
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
8
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding
De Bloemenveiling in Naaldwijk is één van de belangrijkste economische pijlers in de gemeente Westland en omgeving. De Bloemenveiling is in 2008 gefuseerd onder de naam FloraHolland met vestigingen in Aalsmeer, Naaldwijk, Rijnsburg, Rhein-Maas, Bleiswijk en Eelde. Met deze zes vestigingen is FloraHolland wereldwijd marktleider en spil in de internationale sierteeltsector. De bloemenveiling in Naaldwijk is een exportveiling met een breed en diep assortiment. Daarnaast wordt beschikt over een uitgebreid logistiek netwerk. Op het veilingterrein zijn veel handelaren gehuisvest in eigen gebouwen en verwerkingsfaciliteiten. De gemeente Westland heeft besloten om een consoliderend bestemmingsplan op te stellen voor de Bloemenveiling omdat er meerdere bestemmingsplannen vigeren die ouder zijn dan 10 jaar. De actualiseringsplicht in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is aangescherpt en bestemmingsplannen dienen digitaal raadpleegbaar te zijn.
1.2
Ligging plangebied
Het plangebied beslaat het terrein van de Bloemenveiling tussen Naaldwijk en Honselersdijk en wordt begrensd door de Burgemeester Elsenweg (N220) in het westen, de Dijkweg in het noorden, de dorpsbebouwing van Honselersdijk (Valkehorst), het sportpark Honselersdijk en de Zwaansheullaan in het oosten, en in het zuiden door de Wollebrand, Veilingroute (N222) en Middel Broekweg. De ligging van het plangebied is weergeven op figuur 1.1.
1.3
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren momenteel de volgende bestemmingsplannen: Bestemmingsplan
vastgesteld
goedgekeurd
Bloemenveiling Westland Strijpzijde
08-03-1990
09-10-1990
Honselersdijk Bloemenveiling
08-11-1979
09-12-1980
Honselersdijk Bloemenveiling 1e herziening
13-12-1984
05-11-1985
Over de Middel Broekweg
08-07-1999
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
9
1.4
Leeswijzer
Allereerst wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op het beleidskader en de bestaande situatie van het plangebied. Dit leidt tot een visie op het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de uitkomsten van de noodzakelijke (milieu)technische onderzoeken met de conclusies. In Hoofdstuk 4 wordt de gekozen juridische regeling, zoals deze is gevat op de verbeelding en in de regels, nader uitgelegd. In Hoofdstuk 5 wordt ingegaan op het aspect handhaving. Tot slot komt in Hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde en zijn de resultaten van de inspraak en het overleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
10
Hoofdstuk 2
2.1
Beleidskader
2.1.1
Rijksbeleid
Gebiedsvisie
Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (2008) In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in welke nationale belangen het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. Het Rijk wil verstedelijking zoveel mogelijk bundelen in nationale, stedelijke netwerken waar de gemeente Westland deel van uitmaakt. Volgens de realisatieparagraaf dienen steden en netwerken zich te richten op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. Voor nieuwbouw in uitleggebieden geldt dat gebruik wordt gemaakt van de ruimte rondom kernen en wordt aangesloten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en bebouwingslinten in het buitengebied. De Nederlandse tuinbouwsector is een speler van wereldformaat. Bij dit nationale ruimtelijke belang hecht het Rijk eraan dat de tuinbouwfunctie in vijf zogenoemde Greenports, waar het Westland onderdeel van uitmaakt, behouden blijft en versterkt wordt. De Nota Ruimte benoemt de mainports en Greenports als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en legt het voortouw om het beleid op de Greenports en herstructurering van bestaande terreinen beleidsmatig uit te werken en ruimtelijk te verankeren bij de provincies. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp 2011) & AMvB ruimtelijke ordening (ontwerp 2011) Nederland: concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
11
Doelen In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028): y het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland (o.a. Mainports, Brainports en Greenports); y het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; y het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie afbeelding).
Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de Mainports, Brainport en Greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de Mainports Rotterdam en Schiphol, de Brainport Zuidoost Nederland en de Greenports met Europa en de rest van de wereld. De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de Mainports, Brainport en Greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
12
Nationale belangen De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de ontwerp AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de ontwerp AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied zijn de volgende bepalingen relevant: 1. een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's (zoals Rotterdam) over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief; 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor duurzame energievoorziening en de energietransitie; 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. 2.1.2
Provinciaal beleid
Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland (2010) Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Deze zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de nota 'Provinciaal Belang'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vervangt het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland. Met de vaststelling van de provinciale structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het ontwerp is vastgesteld op 29 april 2009 en gewijzigd vastgesteld op 20 april 2010. Op de functie- en kwaliteitskaarten, behorende bij de Structuurvisie, valt het plangebied binnen de contouren van de functie bedrijventerrein (zie uitsnede). Tevens wordt de Greenport aangeduid op de functiekaart als één van de kennisclusters binnen de provincie Zuid-Holland deel uitmakend van de Greenport Westland/Oostland. De provincie wil dat onderzoeksinstituten en kennisintensieve bedrijvigheid zich geclusterd kunnen vestigen op daartoe aangewezen bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Dit is in het belang van de concurrentiepositie van de Zuidvleugel omdat kennis, innovatie en dienstverlening belangrijke aspecten zijn van het internationale karakter van Zuid-Holland. Een strikt toelatingsbeleid moet de ontwikkeling van deze locaties bevorderen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
13
Uitsnede functiekaart Provinciale Structuurvisie Het provinciaal belang voor het aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid is benaderd vanuit de grote economische clusters van Zuid-Holland. Kennisontwikkeling krijgt daarin een steeds belangrijkere rol. De kennisclusters zijn vaak ruimtelijk geconcentreerd. De ontwikkeling van deze clusters staat niet op zichzelf en hangt samen met de economische ontwikkeling van de gehele provincie. Ze zijn afhankelijk van het vermogen van bedrijven en instellingen om te innoveren. Een gevarieerde economische structuur met sterk aan elkaar gerelateerde sectoren bevordert dan ook de concurrentiekracht van Zuid-Holland. De Greenport Westland/Oostland is onderdeel van het stedelijk netwerk, ook economisch. Door herstructurering en intensivering van het bestaande areaal moet dit economische cluster zich verder ontwikkelen. Dit gebeurt met een goede ruimtelijke inpassing via een robuuste groenen waterstructuur. Binnen de Greenport Westland/Oostland is er, behalve ruimte voor glasopstanden, ook ruimte voor direct aan de Greenport verbonden functies. Dit gaat bijvoorbeeld om toeleveringsbedrijven, handelscentra en kennisinstituten. Deze moeten zich primair op de in de regio aanwezige bedrijventerreinen vestigen. Daarnaast is bij stapeling met glastuinbouw ook de vestiging van deze bedrijven in het gebied Greenport Westland/Oostland mogelijk. Verordening Ruimte (2010) De Verordening Ruimte is een beleidsmatige vertaling van de Provinciale Structuurvisie naar verordening, waarin onder andere is vastgelegd dat er in principe geen verstedelijking buiten bebouwingscontouren (geen nieuwe vestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies) mag plaatsvinden. Alleen onder bepaalde voorwaarden kunnen bebouwingscontouren worden aangepast. Tevens mag er geen nieuwe detailhandel en niet meer dan 10% uitbreiding van bestaande detailhandel buiten centra gerealiseerd worden. De Greenports gelegen in Zuid-Holland hebben een sterke handels- en kenniscomponent. Om het gehele agrobusinesscomplex van de Greenports te versterken, wordt binnen de Greenport Westland/Oostland ook andere Greenportgerelateerde bebouwing toegestaan dan kassen. Op kaart 6 is dit gebied aangeduid als 'bedrijventerrein'. In artikel 8 zijn de regels voor bedrijventerreinen verder uitgewerkt. De verordening stelt in lid 2 dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken. Dit is uitgezonderd bij woningen die behoren bij woonwerkeenheden op (delen van)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
14
bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan. In lid 3 van het artikel wordt aangegeven dat bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen, bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten. Tot slot is in lid 4 bepaald dat van lid 3 kan worden afgeweken indien in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over het voorzien in voldoende ruimte voor bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie die mogelijk zou zijn op het betreffende bedrijventerrein. De toelichting van het bestemmingsplan moet hierover een verantwoording bevatten.
2.1.3
Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden 2020 (2008) Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP2020) vastgesteld. Het RSP2020 is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc. De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit, zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol. Om het ontwikkelingsbeeld 2030 dichterbij te brengen, is voor de periode 2008-2012 een agenda opgesteld waarin noodzakelijke beleidsacties worden genoemd. Het gaat hier om drie gebiedsontwikkelingen en zeven dragende projecten voor een concurrerende Zuidvleugel waaronder een investeringsprioriteit voor de Greenport Westland/Oostland. Hiervoor dient de bereikbaarheid van de Greenport te verbeteren: (inter)nationaal met de A4-corridor (tussen Delft en Schiedam conform IODS) en op termijn een Nieuwe Waterwegverbinding en regionaal door een verbinding van de Veilingroute N222, N470 en N213.
2.1.4
Gemeentelijk beleid
Visie Greenport Westland 2020 (2005) Met het samengaan van de vijf gemeenten De Lier, 's-Gravenzande, Monster, Naaldwijk en Wateringen op 1 januari 2004, is een gemeente van formaat ontstaan. Door de gemeente Westland is de Greenportvisie ontwikkeld. Met de Visie Greenport wil de gemeente Westland de toekomst tegemoet treden. De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. Naast de visie die gegeven wordt op hoe om te gaan met de glastuinbouwcluster, biedt de visie ook de onderlinge afstemming van de ambities op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwcluster en maatschappelijke en economische voorzieningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
15
Binnen de gemeente Westland ligt een groot deel van het belangrijkste glastuinbouwcomplex ter wereld dat tevens wordt gezien als een belangrijke pijler voor de Nederlandse economie. Voor behoud van deze unieke positie kiest de gemeente voor versterking van het glastuinbouwcomplex. Het beleid van Greenport Westland is mede gericht op de verbetering van de infrastructuur en bedrijfsontwikkeling die gerelateerd is aan de tuinbouw, het doorzetten van het herstructureringsproces van de glastuinbouw en de realisering van groenblauwe netwerken. De Greenportvisie gaat uit van verdere uitbreiding van het bedrijventerrein FloraHolland in zuidwestelijk en noordoostelijke richting (buiten het plangebied). Voor de uitbreiding in zuidwestelijke richting, het zogenoemde Trade Parc Westland Mars (buiten het plangebied), is inmiddels een bestemmingsplan vastgesteld. Evaluatie Greenportvisie Westland 2020 De raad heeft op 14 december 2010 de evaluatie van de Greenportvisie Westland 2020 vastgesteld. Deze evaluatie verwoordt het raadsstandpunt over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over in het bijzonder de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met voorstellen per onderdeel over hoe nu verder. Het doel van de evaluatie is om aan de hand van een analyse duidelijkheid te geven of de strategische keuzes uit 2005 nog steeds de juiste zijn en of aanpassing wenselijk is. Het is een evaluatie en geen nieuwe visie. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie van Westland en zal hét vertrekpunt zijn van de gemeente Westland in reactie op plannen van anderen. Voor bedrijventerreinen wordt in de evaluatie aangegeven dat eerst de nog te ontwikkelen bedrijventerreinen Honderdland fase 2 en TPW Mars in de periode 2015-2020 worden gerealiseerd alvorens een nadere afweging gemaakt wordt over mogelijk extra ruimte. Om zo effectief mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan, zal overleg opgestart worden om de herstructurering van enkele verouderde bedrijventerreinen een impuls te geven. De ruimtewinst die met herstructurering en meervoudig ruimtegebruik op bedrijventerreinen in de gemeente Westland geboekt kan worden is overigens gering. Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010 De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw woning- en utiliteitsbouw wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit. Bedrijventerreinenvisie Westland (2008) Op 17 juli 2008 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinenvisie Westland vastgesteld. De Bedrijventerreinenvisie beoogt drie doelen: anticiperen op actuele en toekomstige marktontwikkelingen, toetsingskader voor bestemmingsplannen en inzicht in actuele thema's als parkmanagement en herstructurering van bedrijventerreinen. Volgens deze visie biedt de Bloemenveiling met 3.300 arbeidsplaatsen het hoogste aantal banen in het Westland. De Bloemenveiling is daarnaast het verst met parkmanagement. Op de Bloemenveiling bestaat een eigen beveiligingsdienst en een eigen brandweer die samenwerkt met de gemeentelijke brandweer. Het afvalmanagement heeft een hoog niveau bereikt. Het tankstation en de restaurants zijn voorbeelden van gemeenschappelijke voorzieningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
16
Het bedrijventerrein is in de visie aangewezen als agrologistiek terrein. Dit zijn bedrijventerreinen die ingericht zijn op logistieke processen rondom de producten uit de glastuinbouw. Dit betreft opslag, verpakking, koeling, handel en transport. Op deze terreinen zijn uitsluitend agrologistieke bedrijven gevestigd. Deze terreinen zijn goed ontsloten op provinciale of rijkswegen. De terreinen zijn geheel ingericht op logistieke processen met grote loodsen, veel dockshelters en brede wegen voor vrachtverkeer. Veel terreinen hebben een benzinestation voor vrachtwagens en een restaurant voor vrachtwagenchauffeurs. In het bestemmingsplan zijn uitsluitend agrogerelateerde handels- en transportbestemmingen toegestaan. Een ander onderscheidend kenmerk is dat de infrastructuur op de terreinen in eigen beheer is van een centrale beheersorganisatie, bijvoorbeeld een Vereniging van Eigenaren (VVE). Deze terreinen zijn uitgegroeid tot nationale en zelfs internationaal opererende terreinen in de agrologistiek. De transport- en handelsbedrijven op de terreinen vormen een agrologistiek netwerk op Europese schaal en voor de sierteelt zelfs op wereldniveau. Kantorenvisie Westland (2007) Op 27 november 2007 heeft de gemeenteraad de Kantorenvisie Westland vastgesteld. De kantorenvisie richt zich op zelfstandige kantoren, dat wil zeggen panden die uitsluitend kantoren huisvesten. Hierin wordt aangegeven dat het toestaan van zelfstandige kantoren op verspreide locaties in het buitengebied en bedrijventerreinen niet past binnen het ruimtelijk beleid en niet bijdraagt aan de vorming van een kantorensector. Vier locaties zijn kansrijk voor kantoorontwikkelingen, namelijk de Tiendweg met in het verlengde FloraHolland, Centrum Naaldwijk, ABC Westland en knooppunt Westerlee. Kantoren met een publieksfunctie horen in dorpskernen of de schil daaromheen.
2.2
Conclusie
De Bloemenveiling FloraHolland in Naaldwijk past binnen de door het Rijk, de provincie en de gemeente gestelde beleidskaders. Hierin is aangegeven dat de bereikbaarheid van de Greenports goed moet zijn om de internationale concurrentiepositie te handhaven en te versterken. Dit geldt ook voor bereikbaarheid van nieuwe economische dragers als gevolg van de herstructurering van de glastuinbouwgebieden. Ook in het regionaal structuurplan en Visie Greenport Westland wordt de verbetering van de bereikbaarheid en uitbreiding van het veilingterrein FloraHolland genoemd. Aan de hand van de vigerende bestemmingsplannen en de feitelijke situatie zal een geactualiseerd bestemmingsplan Bloemenveiling worden opgesteld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
17
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
18
2.3
Ruimtelijke functionele structuur
2.3.1
Ligging
Het plangebied van de Bloemenveiling ligt in de gemeente Westland rond de ten oosten van Naaldwijk gelegen aansluiting van de N222 op de N466. Het gebied strekt zich uit tussen de kernen van Naaldwijk en Honselersdijk. De plangrens wordt in het westen bepaald door de Burgemeester Elsenweg, in het noorden door de Dijkweg, in het oosten door de dorpsbebouwing van Honselersdijk (Valkehorst), het sportpark Honselersdijk en door de Zwaansheullaan en in het zuiden door de Wollebrand, Veilingroute (N222) en Middel Broekweg. Het bestemmingsplan Trade Parc Westland Mars is recentelijk vastgesteld en valt daarom buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
2.3.2
Randen
Het plangebied ligt in zekere zin verscholen achter de bebouwingsstructuren van de hoger gelegen dijklinten en de kernen Naaldwijk en Honselersdijk. Het gebied presenteert zich vooral aan de centraal binnen het gebied gelegen N466 (de Middel Broekweg), de N222 (de Veilingroute) en aan de N213 in het westen (de Burgemeester Elsenweg). De noord-, west- en oostrand van het ten noorden van de Middel Broekweg gelegen deel van de veiling worden bepaald door de uit lintbebouwing en woonbuurten bestaande dorpsbebouwing van Naaldwijk en Honselersdijk. Mede door de aanwezigheid van water en groen in met name de noord- en oostrand en in de zuidwesthoek, is er sprake van een ruimtelijke overgang tussen de soms nog kleinschalige woonomgeving en het omvangrijke bebouwings- en ontsluitingspatroon van het veilingterrein. Bij de Middel Broekweg is het bebouwingspatroon van het dijklint ten oosten van de veilingbebouwing gestopt. Ter hoogte van de veilinggebouwen komen plaatselijk vrachtwagenparkeerterreinen en opslagterreinen voor containers en fusten voor, plaatselijk echter ook waterpartijen en groenplekken. Naast het zuidelijk van de Middel Broekweg gelegen deel van de veiling worden de randzones met name bepaald door kassenbouw in het oosten. De zuidrand van het ten oosten van de Veilingroute gelegen deelgebied kenmerkt zich door de bijzondere groene context. Net buiten het plangebied ligt het recreatiegebied 'De Wollebrand' met een omvangrijke water- en moeraspartij en groene terreinen met op recreatie en verpozing afgestemde voorzieningen (onder andere horeca, een kabelskibaan en een wielerparcours). Aan de overzijde van de Veilingroute is het bestemmingsplan TPW Mars voorzien.
2.3.3
Gebiedsdelen
Het plangebied valt uiteen in drie te onderscheiden deelgebieden (figuur 2.1): y FloraHolland Elsengebouw (west); y Strijpgebouw (oost); y Trade Parc Westland Venus en Jupiter (zuid). FloraHolland Elsengebouw (west) Het westelijk deelgebied wordt gevormd door een aaneengebouwd complex gebouwen met een afmeting van circa 700 x 400 m, het zogenoemde FloraHolland Elsengebouw. De bebouwing bestaat uit een omvangrijk hallencomplex en uit overige bedrijfsbebouwing en kantoorvoorzieningen tot overwegend maximaal 5 bouwlagen. Aan de zuidoostzijde langs de Broekzijde bevindt zich het zilverkleurige hoofdkantoor in de vorm van de schijfvormige hoofdtoren in 13 bouwlagen (zie figuur 2.2). Het is hiermee het hoogste gebouw van de gemeente Westland.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
19
Figuur 2.2
Kantoorgebouw FloraHolland
De bebouwing in het noordwestelijk deelgebied wordt ontsloten door een rondom gelegen ontsluitingsweg (Dijkzijde, de ventweg van de Burgemeester Elsenweg en de Elsenzijde). Deze ontsluitingsweg staat op twee plekken in verbinding met de Dijkweg in het noorden en op een punt met de N213 in het westen. De belangrijkste aansluiting van het deelgebied betreft echter de aansluiting op de Middel Broekweg in het zuiden in de nabijheid van het organisatorisch hart van de veiling. Aan de oostzijde bevinden zich ook twee aansluitpunten (niet op de openbare weg) op het noordoostelijk gelegen deelgebied. Bovendien leiden aan de zuidzijde een overdekte passage over de Elsenzijde en de Middel Broekweg naar de zuidoostelijke bebouwingscluster aan de overzijde van de Middel Broekweg (N466) en een verbinding over en onder de 'Middenroute' naar het gebouwencomplex. Een deel van het parkeren, laden en lossen geschiedt langs de rondom gelegen ontsluitingslus, maar voor een deel ook op het dakniveau (circa 55.000 m²) van de meest in de zuidwest gelegen hoek van het gebouwencomplex. Dit parkeerdak is vanaf de Elsenzijde bereikbaar gemaakt door middel van het zogeheten 'Fleuraduct', een dubbele loop (twee boven elkaar gelegen ovalen). Direct ten zuidwesten van het Fleuraduct bevindt zich een waterpartij met een daarin opgenomen een drijvende glazen kas. Strijpgebouw (oost) Het oostelijk deelgebied omvat aaneengesloten bebouwing, het zogenoemde 'Strijpgebouw' met een totale afmeting van circa 625 x 180 m welke bestaat uit een bedrijfshallencomplex met parkeergarage en uit een aan de zuidoostzijde langs de Broekzijde gelegen gedeelte met onder meer de glazen bebouwing van de vijfhoekige Cash & Carry Pyramide (die met name bestemd is voor de dienstverlening aan de detailhandel/bloemisten) en een glazen kassengebouw. Dit noordoostelijk deelgebied wordt buitenom ontsloten door een ontsluitingsweg (Dijkzijde, Strijpzijde en Broekzijde) die op twee punten (in de noordwest- en zuidwesthoek) aansluit op de ringvormige ontsluiting van het noordwestelijk gelegen deelgebied. In de noordwestpunt is de aansluiting vormgegeven door middel van een rotonde die aansluit bij de Dijkweg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
20
Trade Parc Westland Venus en Jupiter (zuid) Het zuidelijk deelgebied bestaat uit twee aan weerszijden van een 25 m brede watergang (inclusief groenstroken bijna 35 m) gebouwde grote gebouwencomplexen, te weten Trade Parc Westland Jupiter met een omvang van circa 170 x 550 m Trade Parc Westland Venus met een omvang van circa 160 x 650 m. Beide gebouwencomplexen worden elk ontsloten door een eigen ontsluitingsweg buitenom het gebouw en door middel van een in de lengterichting centraal gelegen inpandige overdekte corridor. De twee corridors worden aan de zijde van de Middel Broekweg (N466) over het water heen met elkaar verbonden. Ter hoogte van het bedrijfsverzamelgebouw is de corridor in twee bouwlagen doorgetrokken over de Middel Broekweg (N466) heen naar het aan de overzijde van de provinciale weg gelegen deelgebied. De twee ontsluitingswegen rondom de twee gebouwencomplexen zijn aan het begin- en eindpunt van de twee gebouwencomplexen door middel van een brug met elkaar verbonden. Met uitzondering van het in 8 bouwlagen gerealiseerde kantoorgebouw ter hoogte van de aansluiting van de Veilingroute op de Middel Broekweg bestaat de bebouwing overwegend uit 2 hoge bouwlagen. Het parkeren, laden en lossen vindt plaats aan de twee ontsluitingswegen Jupiter en Venus.
2.3.4
Overig
Op het veilingterrein zijn veel sierteelthandelaren gehuisvest in eigen gebouwen en verwerkingsfaciliteiten.
2.4
Verkeer
In deze paragraaf zal de huidige verkeersstructuur beschreven worden voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer als het openbaar vervoer. Eveneens is de huidige parkeersituatie voor 'Trade Parc Westland' beschreven.
2.4.1
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer De belangrijkste ontsluiting voor het noordelijk deel van het plangebied wordt gevormd door de Dijkweg en Middel Broekweg (N466). Deze weg sluit in noordoostelijke richting aan op de Wippolderlaan (N211). Eveneens sluit de Veilingroute (N222) aan op de N211. Het zuidelijke deel van het plangebied is ontsloten op de Veilingroute (N222). Deze doorgaande verbindingen geven toegang tot het landelijke wegennet via de rijksweg A4 ter hoogte van Delft. In zuidelijke richting, via de Burgemeester Elsenweg (N213), kan langs de kernen Westerlee en Maasdijk de rijksweg A20 worden bereikt. Ten noorden van het plangebied, sluit de Dijkweg aan op de Burgemeester Elsenweg (N213) en het provinciale gedeelte van de Dijkweg (N465). De Kruisbroekweg (N466) overgaand in de Galgeweg (N467) verzorgt in westelijke richting de verbinding met de kernen Naaldwijk en 's-Gravenzande en de ferry's naar Engeland. Om de bereikbaarheid in onder andere het Westland te verbeteren, zal het zogenaamde 3-in-1-project gerealiseerd worden. De volgende deelprojecten maken hiervan deel uit: y de aanleg van de Tweede Ontsluitingsroute Hoek van Holland; dit betreft globaal de aanleg van een nieuwe wegverbinding tussen het nieuwe kruispunt Maasdijk (N220) en de Haakweg in Hoek van Holland, langs de nieuwe Waterweg; y de herinrichting van de verbinding Westerlee-Maasdijk (A20-N220) omvat: 1. de reconstructie van het huidige kruispunt: 2. de aanleg van een nieuwe wegverbinding tussen Westerlee en de Pettendijk; en 3. de aanleg van een nieuw kruispunt met de Maasdijk (N220) in het gebied Honderdland;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
21
y
de aanleg van de Verlengde Veilingroute. Dit omvat de aanleg van een nieuwe wegverbinding tussen de bestaande Veilingroute (ten westen van de brug over de Strijp) en de Burgemeester Elsenweg. Tegelijkertijd wordt de Zuidelijke Randweg Naaldwijk aangelegd.
Door de realisatie van deze projecten zal eveneens de bereikbaarheid van de Bloemenveiling verbeteren. Ontsluiting langzaam verkeer Bestaand Alle ontsluitingswegen zijn conform de inrichting van Duurzaam Veilig voorzien van een vrijliggend fietspad. Via een geregelde fiets- en voetgangeroversteekvoorziening voor de N213, N465 en N466, kan vanuit het plangebied het centrum van Naaldwijk worden bereikt. Ontwikkelingen In de toekomst zal naar alle waarschijnlijkheid een nieuwe fietsverbinding tussen Honselersdijk en de groenstrook nabij de Wollebrand gerealiseerd worden. Onderdeel van deze langzaamverkeerverbinding is de 'fietsbrug Middelbroekweg', een fietsbrug die een ongelijkvloerse kruising met deze weg mogelijk maakt. Dit moet resulteren in een directe en veilige verbinding tussen Honselersdijk en het recreatiegebied en daarmee een versterking van het regionale netwerk. Hiermee wordt de fietsroute met zo'n 880 m verkort, en komt de oversteek van de drukke Middelbroekweg door middel van een VRI ('verkeerslicht') te vervallen. De fietsbrug zal een hoogte van maximaal 7 m krijgen. Om het hoogteverschil te overbruggen zullen hellingbanen worden toegepast met een lengte tot 160 m. Deze zullen onder andere gepositioneerd worden in de groenstrook langs het bestaande fietspad. Voorwaarde voor de realisatie van de brug is dat er zich geen landschappelijke- en stedenbouwkundige bezwaren tegen mogen verzetten: de zichtlocatie van bedrijven in de nabijheid mag bijvoorbeeld niet in gevaar komen.
Ontsluiting openbaar vervoer Binnen het plangebied is een bushalte gelegen. Hier halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Ter Heijde, Den Haag-Leyenburg, Maassluis en Den Haag-Voorburg (centraal station). Daarnaast bedienen ook specifieke busdiensten de FloraHolland. Deze busdiensten zijn afkomstig uit de richting van Rotterdam, Vlaardingen, Maasland, Den Haag, Delft, Spijkenisse en Hellevoetsluis. Even buiten het plangebied, aan de Dijkweg ligt nog een bushalte die een directe verbinding heeft met Rotterdam en Den Haag-Leyenburg.
2.4.2
Parkeren
In het noordelijke en zuidelijk deel van het plangebied wordt op eigen terrein van FloraHolland geparkeerd.
2.4.3
Conclusie
De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer zal door het 3-in-1-project de komende jaren alleen maar verbeteren. Eveneens is de bereikbaarheid voor het langzaam verkeer en het openbaar vervoer goed. Door de inrichting van de verschillende wegen conform Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid in en rondom het plangebied voldoende gewaarborgd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
22
2.5
Gebiedsvisie
Binnen het plangebied zullen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden binnen de planperiode, derhalve wordt er een consoliderend plan opgesteld. Wel is het mogelijk door middel van een aantal wijzigingsbevoegdheden het plan in een aantal gebieden te wijzigen. Voor een toelichting op deze wijzigingsbevoegdheden wordt verwezen naar Hoofdstuk 4. Tevens worden op grond van de verleende milieuvergunning een aantal geluidschermen ruimtelijk mogelijk gemaakt om aan de grenswaarden voor geluid te voldoen. Het gemeentelijk geluidsbeleid dat ontwikkeld is voor het FloraHolland-terrein wordt nader toegelicht in paragraaf 3.7.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
23
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
24
Hoofdstuk 3
3.1
Onderzoeken
Inleiding
Op grond van de wet en jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de voor dit bestemmingsplan sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. In enkele gevallen wordt verwezen naar specialistische onderzoeken waarvan de resultaten en conclusies zijn opgenomen in de betreffende paragraaf.
3.2
Archeologie en cultuurhistorie
3.2.1
Bestaande situatie
Er wordt ingezoomd op het noordelijk deel van het terrein van Flora Holland. Dit deel ligt ten noordwesten van de Middel Broekweg. Het zuidwestelijke deel vormt een afzonderlijk bestemmingsplan, het bestemmingsplan van het zuidoostelijke deel is inmiddels vastgesteld. De geologische opbouw binnen het plangebied en de directe omgeving bestaat uit sedimenten die behoren tot de formatie van Naaldwijk, laagpakket van Walcheren (voorheen de afzettingen van Duinkerke 0, I en III). Grotendeels bestaat het plangebied uit een geul die vanuit zee zich in het achterliggende land heeft ingesneden gedurende de ijzertijd (Duinkerke O geul) (figuur 3.1). Het omliggende gebied is afgedekt met dekafzettingen die vanuit dit kreeksysteem zijn afgezet. Gedurende de Romeinse tijd verlandde ten noorden van het plangebied de Gantel-geul (Duinkerke I) die dekafzettingen van dit systeem heeft afgezet als deklaag. In de middeleeuwen heeft zich ook nog een pakket dekafzettingen afgezet (Duinkerke III). Op de kaart Kruikius uit 1712 is te zien dat het plangebied bestaat uit percelen. De bewoning bevindt zich ten noorden van het plangebied in het dorp Honselersdijk (zie figuur 3.2).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
25
Figuur 3.1
Het plangebied op een oudere uitsnede (Duinkerke 0 fase) uit de geologische kaart
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
26
Figuur 3.2 Het plangebied ten noorden van de Middel Broekweg geprojecteerd op de historische kaart van Kruikius uit 1712 3.2.2
Beleid en onderzoek
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologische erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de nieuwe wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden, is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen voor archeologische waarden bestaan, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Een van de uitgangspunten van de nieuwe wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of vergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
27
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een vergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de plankaart staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In de planregels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom vergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een vergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan. Inmiddels is er een verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld voor de gemeente Westland (in prep.) die, vooruitlopend op het vastgestelde beleid, reeds geïmplementeerd wordt. 3.2.3
Gewenste ontwikkeling
Het deel ten zuiden van de Middel Broekweg is door middel van een aantal onderzoeken reeds vrijgegeven of in situ beschermd en daar zal niets aan veranderd worden. Het gebied ten noorden van de Middel Broekweg zal toch in zijn geheel (dus inclusief de huidige bebouwing) een dubbelbestemming archeologie dienen te krijgen in tegenstelling tot de visie van oudsher. Er bestaat nog reden om aan te nemen dat archeologische resten (buiten de huidige verstoring van het pand/wegen en aanverwanten) aanwezig kunnen zijn. Omdat het merendeel (het hogere niveau tot 100 cm beneden maaiveld) echter verstoord is zal voor dat deel geen eisen met betrekking tot archeologie gesteld worden. Het initiatief is om de reguliere bedrijfsvoering en onderhoud op het terrein vrij te stellen van de plicht tot archeologie. Vrijgesteld van deze plicht tot het laten doen van een archeologisch onderzoek zijn: y het nieuw aanleggen, of vervangen van huidige rioleringen; y het nieuw aanleggen, of vervangen van huidige kabels en leidingen; y het vervangen van alle aanwezige infrastructuur voor zover dit geen nieuwe verstoringen met zich meebrengt (wegennet en alle bestaande opstanden). De argumentatie van het vrijstellen van de aanleg van nieuwe rioleringen en kabels en leidingen is dat dit soort lijnelementen eventueel aanwezige waarden slechts beperkt zullen verstoren. De verspreiding van het riool- en kabel- en leidingennetwerk is zodanig dat er genoeg 'open ruimte' tussen deze lijnelementen is om voldoende informatie te verkrijgen bij een archeologisch onderzoek. Voor ingrepen groter dan de ondergrenzen die voor de drie zones gelden, dient een specifieke analyse uitgevoerd te worden op de werkelijke nieuw te verstoren grond en het oppervlak en de diepte. Bijvoorbeeld een nieuwe hal van 6.000 m² waarbij 60 poeren worden aangebracht met een verstoring van 2 m² elk valt dus binnen het vrijstellingsregime voor de zone van 500 en 1.000 m² vanwege de werkelijke verstoringen dieper dan 100 cm beneden maaiveld, die 120 m² bedragen in dit hypothetische geval.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
28
Er zijn drie zones met verschillende regimes zoals aangegeven op figuur 3.3. 1. Een strook langs de Middel Broekweg waar ingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 100 cm beneden maaiveld beoordeeld dienen te worden (archeologisch waardevol gebied B). 2. De globale ligging van de Duinkerke 0 geul, waar ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 100 cm beneden maaiveld beoordeeld dienen te worden (archeologisch onderzoeksgebied A). 3. De gestapelde dekafzettingen van Duinkerke 0, I en III die het overige deel van het plangebied vertegenwoordigen (archeologisch onderzoeksgebied B). In het noordelijk deel ligt ook nog een gedeelte van de historische dorpskern van Honselersdijk (archeologisch waardevol gebied A). Op de historische kaart is duidelijk te zien dat het hier om een entreelaan gaat die loopt naar een buiten het plangebied gelegen hofstede. Gezien deze inschatting en de aard van de reeds gedane verstoringen hier, is het gerechtvaardigd dit op te nemen in het gebied met middelhoge verwachting en niet afzonderlijk te behandelen. Ingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 100 cm beneden maaiveld dienen beoordeeld te worden. De gebieden met de ondergrenzen van 100 m² en 500 m² zullen, indien de ingrepen dit ingeven, onderworpen worden aan een extensieve archeologische begeleiding. Dit houdt in dat een archeologische partij ingehuurd dient te worden die dan strategisch op bepaalde momenten aanwezig zal zijn, in overleg met de opdrachtgever en het bevoegde gezag. Het is alleen de bedoeling om vlakken en profielen te inspecteren om zo waarnemingen te kunnen doen. Indien waarden wordt aangetroffen dient dit gedocumenteerd te worden waarbij het doel is te beoordelen of de verwachting voor aangrenzende gebieden bijgesteld dient te worden en vindplaatsen te identificeren. Voor het gebied met een regime van 1.000 m² geldt dat er een meldingsplicht is voor werkzaamheden die groter zijn dan deze grens. Hierbij zal de gemeentelijk archeoloog vanuit zijn/haar takenpakket, in overleg, inspecties uitvoeren om waarnemingen te doen. Hierbij geldt ook dat deze waarnemingen louter bedoeld zijn om te beoordelen of de verwachting in aangrenzende gebieden bijgesteld dienen te worden.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
29
Figuur 3.3 Het plangebied dat bescherming verdient op de beleidsadvieskaart van de gemeente Westland 3.2.4
Conclusie
Voor het plangebied geldt een verwachting voor archeologische waarden in de ondergrond. Om deze mogelijk aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunningstelsel. De verwachte archeologische waarden kunnen zich vanaf circa 100 cm onder maaiveld bevinden. Op basis van de verschillende verwachtingen worden andere ondergrenzen gehanteerd zoals geformuleerd in de gewenste ontwikkeling.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
30
3.3
Bedrijven en milieuhinder
3.3.1
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen: y ter plaatse van woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd; y rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt doorgaans gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en toegepast op reguliere bedrijventerreinen. Deze Staat gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies zoals wonen. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. 3.3.2
Onderzoek
Omdat het plangebied volledig bestaat uit het bedrijventerrein van Bloemenveiling FloraHolland, is in het plan geen milieuzonering opgesteld en is er geen algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten opgenomen. Daarmee zou de vestiging van diverse soorten bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn en dat is op dit bedrijventerrein niet gewenst. In het voorliggende plan is dan ook geen Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Met het bestemmingsplan dienen enkel een veilingbedrijf en daaraan gerelateerde activiteiten te worden toegestaan. Het doel is om daarmee te waarborgen dat de ruimte op het bedrijventerrein beschikbaar blijft voor bedrijven die bijdragen aan het behoud en de versterking van het Westland als Greenport voor de glastuinbouwsector. Voor het bedrijventerrein is daarom een specifieke bestemmingsbenaming 'Bedrijventerrein - Veiling' opgenomen die wordt toegelicht in de juridische planbeschrijving. Aangezien voor het bedrijventerrein geen milieuzonering is opgesteld, dient op een andere wijze te worden onderbouwd dat er in de omgeving van het bedrijventerrein, ter plaatse van milieugevoelige functies, geen onaanvaardbare hinder optreedt. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Er is sprake van een consoliderend plan waarin de rechten uit de vorige bestemmingsplannen worden overgenomen. In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied de Bloemenveiling van FloraHolland, een benzinestation van BP en een groot aantal bedrijven dat zich bezighoudt met groothandel in planten en bloemen. De voorkomende bedrijfsactiviteiten kunnen worden getypeerd als veiling voor landbouwproducten (categorie 4.1), benzineservicestation (categorie 2). De overige bedrijven kunnen worden getypeerd als groothandelsbedrijven (categorie 2) maar ook als distributiecentra en pak- en koelhuizen (categorie 3.1). Naast deze bedrijfsactiviteiten zijn in het plangebied tevens kantoren aanwezig, deze zijn niet relevant in het kader van milieuzonering.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
31
Gelet op de aard van de voorkomende bedrijfsactiviteiten is geluid het maatgevende milieuaspect in de omgeving van het bedrijventerrein. Voor het aspect geluid als gevolg van de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied geldt dat er gemeentelijk geluidsbeleid is opgesteld waarmee de geluidsruimte op het bedrijventerrein wordt beheerd en waarmee ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen grenswaarden zijn gesteld voor de cumulatieve geluidsbelasting. Daarmee wordt bereikt dat de geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving van het bedrijventerrein worden beschermd tegen onevenredige geluidshinder. Op het aspect geluid wordt uitgebreid ingegaan in paragraaf 3.7 Industrielawaai. Een ander relevant milieuaspect dat een rol speelt bij milieuzonering is gevaar. Op dit punt wordt apart ingegaan in paragraaf 3.6 Externe veiligheid.
3.3.3
Conclusie
Het plan is consoliderend van aard. Het voorliggende bestemmingsplan maakt enkele bedrijfsactiviteiten mogelijk die overeenkomen met de bedrijfsactiviteiten die in de huidige situatie plaatsvinden. Gelet op de aard van deze bedrijfsactiviteiten is geluid het maatgevende milieuaspect. Afstemming tussen de bedrijfsactiviteiten op het bedrijventerrein en milieugevoelige functies in de omgeving vindt plaats op grond van het gemeentelijke geluidsbeleid. Het geluidsbeleid heeft daarmee een grote rol bij het behouden van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving van het plangebied. Ingeval van wijzigingen of ontwikkelingen vindt nadere afstemming met de omgeving plaats in het milieuspoor. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van milieugevoelige functies in de omgeving van het bedrijventerrein sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de consolidatie van het plan niet in de weg.
3.4
Bodemkwaliteit
3.4.1
Normstelling en beleid
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de kwaliteit van de bodem. Indien sprake is van een functiewijziging dient te worden beoordeeld of de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de beoogde functie en of er sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. Indien op basis van historische informatie, beschikbare bodemonderzoeken of een bodemkwaliteitskaart wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
3.4.2
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk waardoor het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk is. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de consolidatie van het plan niet in de weg staat.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
32
3.5
Ecologie
In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald. Bestaande situatie Het plangebied bestaat uit gebouwen, verhard terrein, enkele kassen, grasland, bomen, struiken en watergangen. Beoogde ontwikkelingen Het plan is voornamelijk gericht op beheer van de bestaande situatie waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden voorzien. Derhalve zijn altijd kleine ontwikkelingen mogelijk, zoals bijvoorbeeld kleinschalige sloop- en grondwerkzaamheden, bouwwerkzaamheden, inrichten van het gebied met beplanting en werkzaamheden aan watergangen en groenstructuur.
3.5.1
Toetsingskader
Beleid De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS. Normstelling Flora- en faunawet Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: y er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); y er geen alternatief is; y geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11: De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
33
y Nesten die het hele jaar door zijn beschermd Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen: 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil). 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus). 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk). 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil). y Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd: 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
3.5.2
Onderzoek
Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied gelegen. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Derhalve komt gebiedsbescherming niet meer aan de orde. Soortenbescherming De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002 en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Planten Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied en het intensieve beheer is de verwachting dat er binnen een groot deel van het plangebied geen beschermde soorten voorkomen. Enkele extensief beheerde delen aan de randen van het plangebied/Strijpwater kunnen mogelijk groeiplaatsen hebben van bijzondere en/of beschermde soorten planten, zoals de grote kaardenbol.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
34
Vogels Vogelsoorten zijn te vinden in alle soorten biotopen. De gebouwen bieden broedgelegenheid aan soorten als huismus, gierzwaluw, spreeuw en kauw (met name pannendaken). Langs de waterkant kunnen waterhoen, meerkoet en fuut een verblijfplaats hebben. In tuinen en het opgaande groen komen naar verwachting algemene vogels voor zoals koolmees, huismus, Turkse tortel, merel, pimpelmees, kauw en spreeuw. Zoogdieren Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren matig onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken, waarbinnen het plangebied is gelegen. Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997) zijn in de omgeving van het plangebied de volgende soorten te verwachten: egel, gewone bosspitsmuis, veldmuis, mol, konijn, rosse woelmuis en huisspitsmuis. Vleermuizen als gewone dwergvleermuis en laatvlieger hebben mogelijk vaste verblijfplaatsen in de bomen met een diameter groter dan 30 cm en gebouwen binnen het plangebied. Ook is de verwachting dat vleermuizen het plangebied gebruiken als vliegroute en foerageergebied. Amfibieën Amfibieën zijn volgens het Natuurloket matig onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. In het plangebied is plaatselijk open water aanwezig. Naar verwachting maken amfibieën met name gebruik van de groene gedeelten van het plangebied. In de watergangen zonder beschoeiing kunnen gewone pad, groene kikker en bruine kikker voorkomen. Volgens de verspreidingsgegevens van RAVON en de voorkomende biotopen is het mogelijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad gebruikmaakt van het plangebied. Vissen Het Natuurloket geeft aan dat er geen onderzoek is gedaan binnen het betreffende kilometerhokken naar vissen. Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat een zwaar beschermde soorten als de kleine modderkruiper voorkomt, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden niet verwacht, deze stellen hoge eisen aan hun leefgebied en daar voldoet het plangebied niet aan. Vlinders en libellen Het Natuurloket geeft aan dat vlinders en libellen niet onderzocht zijn binnen het betreffende kilometerhok. Mogelijk maken enkele algemene vlinders en libellen gebruik van de randen van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied. Beschermde soorten zijn gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied niet te verwachten. Overige soorten Volgens het Natuurloket zijn er geen gegevens beschikbaar van beschermde reptielen en overige insecten. Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan. Daarmee zijn de overige soorten niet te verwachten binnen het plangebied. In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
35
Tabel 3.1
Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling tabel 1
ontheffingsregeling Ffw tabel 2
tabel 3
vogels
bijlage 1 bijlage IV HR AMvB
cat. t/m 4
grote kaardenbol
alle vleermuizen huismus, en rugstreeppad
egel, gewone bosspitsmuis, veldmuis, mol, konijn, rosse woelmuis en huisspitsmuis
1 cat. 5 spreeuw, koolmees en pimpelmees
kleine kleine modderkruiper watersalamander, bruine kikker, meerkikker en gewone pad
3.5.3
Toetsing en conclusie
Gebiedsbescherming De natuurbeschermingswet bestemmingsplan.
vormt
geen
beletsel
voor
de
consolidatie
van
het
Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten. In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen en rugstreeppad (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats (categorie 1 t/m 5) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
36
3.6
Externe veiligheid
3.6.1
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk: y bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; y vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Inrichtingen Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar1. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota Omgaan met risico's2, in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR wordt een oriënterende waarde aangehouden. Dit is een waarde waar gemotiveerd van mag worden afgeweken, het is een ijkpunt in de totale verantwoordingsplicht. Vervoer van gevaarlijke stoffen In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht3. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (zie onder) is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Weg en Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid Momenteel is het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) in ontwerp gepubliceerd. In dat Besluit en de bijbehorende basisnetten (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd en beperkt kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden (gewichtige redenen zoals aangegeven in het BTEV4). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
37
(plasbrandaandachtsgebieden), ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied te worden verantwoord5. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Leidingen Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Dit besluit sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het groepsrisico in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het groepsrisico. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie: y het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is, of; y het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of; y het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden. In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook van 5 meter bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
38
3.6.2
Onderzoek
Inrichtingen Het veilingcomplex van FloraHolland valt vanwege de aanwezigheid van een ammoniakkoelinstallatie onder de werking van het Bevi. In 2011 is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd6 die is opgenomen in Bijlage 2. Uit de risicoanalyse blijkt dat de PR 10-6-contour van 85 meter vanaf de koelcentrale en vanaf de vloeistofleidingen voor een deel is gelegen buiten de grens van de bedrijfslocatie van FloraHolland. Binnen de PR 10-6-contour zijn echter geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Aangezien het plan geen ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour mogelijk maakt, voldoet het plan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Het invloedsgebied bedraagt 1.125 meter. Uit de QRA komt naar voren dat het maximaal aantal dodelijke slachtoffers bij een incident minder dan 10 bedraagt, waardoor er geen sprake van een groepsrisico is.
Buisleidingen In het plangebied is een hogedruk aardgasleiding aanwezig. Het betreft de leiding W-522-01 waarvan de ligging is weergegeven op onderstaande afbeelding. In onderstaande tabel zijn de kenmerken van de leiding opgenomen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
39
Ligging hogedruk aardgasleiding Gasunie W-522-01 (rode stippellijn) Bron: www.risicokaart.nl Tabel 3.2
Kenmerken planologisch relevante leiding
leiding
W 522-01 aardgastransportleiding
diameter druk afstand PR inventarisatie (bar) 10-6-contour afstand GR (m) 18 inch
40
0
200 m
belemmerin genstrook
5m
In verband met de relatief hoge bebouwingsdichtheid binnen het invloedsgebied van de buisleiding is op verzoek van de gemeente een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd door de Gasunie. Uitkomst van deze risicoanalyse7 is dat voor deze leiding een PR 10-6-contour geldt van 0 m. Dat houdt in dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. Voor de beoordeling van het groepsrisico is het onderzoek gedaan naar die kilometer in het tracé die het hoogste groepsrisico oplevert (worstcasesegment). Voor deze kilometerleiding is een FN-curve berekend, deze is weergegeven in onderstaande afbeelding. Om aan te geven in hoeverre de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt genaderd of overschreden, wordt de overschrijdingsfactor gehanteerd. Deze factor geeft de maximale verhouding weer tussen de FN-curve en de oriënterende waarde. Een overschrijdingsfactor kleiner dan één geeft aan dat de FN-curve onder de oriëntatiewaarde blijft. In dit geval bedraagt de overschrijdingsfactor 0,09. Dit betekent dat het groepsrisico ruimschoots beneden de oriënterende waarde is gelegen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
40
FN-curve voor het worstcasesegment van de leiding W522-01-KR 002 t/m 008 Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg Over de Burgemeester Elsenweg en de Middel Broekweg/N222 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft het transport van brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen en lpg. In opdracht van Bureau Externe Veiligheid Haaglanden is in 2007 een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. De wegen die zijn gelegen in het plangebied maken onderdeel uit van dat onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour 0 m is. In de situatie die in 2007 is doorgerekend, is tevens sprake van een zeer laag groepsrisico. Het groepsrisico voor de N213 Burgemeester Elsenweg ter hoogte van het plangebied bedraagt een factor 0,004 ten opzichte van de oriënterende waarde. Voor de N466 Middelbroekweg en de N222 bedraagt de waarde van het groepsrisico 0,001. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die zouden leiden tot een waarneembare toename van het groepsrisico. Een nadere beschouwing van externe veiligheidsrisico's als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg is daarom achterwege gelaten. Verantwoording groepsrisico Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en leidt niet tot een toename van de bevolkingsdichtheid. Gezien de hoogte van het groepsrisico, er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid / bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft aangegeven geen aanleiding te zien om advies hierover te geven. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bestrijdbaarheid / bereikbaarheid voor hulpdiensten toereikend is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
41
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
42
3.6.3
Conclusie
De inrichting van FloraHolland valt onder de werking van het Bevi. Uit de risicoanalyse die is uitgevoerd ten behoeve van de milieuvergunning volgt dat de inrichting voldoet aan de norm voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die leiden tot een waarneembare toename van het groepsrisico. Een tweede relevante risicobron is een hogedrukaardgasleiding die deels in het plangebied is gelegen. Uit de risicoanalyse die ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is uitgevoerd blijkt dat er geen PR 10-6-contour is en dat ruimschoots wordt voldaan aan de norm voor het groepsrisico. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg vormt een derde risicobron. Hiervoor geldt dat er geen PR 10-6-contour buiten de weg is. Er is tevens sprake van een zeer laag groepsrisico dat als gevolg van het plan niet waarneembaar zal toenemen. Geconcludeerd wordt het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
3.7
Industrielawaai
3.7.1
Beleid en normstelling
Op het bedrijventerrein van FloraHolland is de vestiging van artikel 2.4 inrichtingen, de zogenaamde grote lawaaimakers, niet toegestaan. Voor het bedrijventerrein is dan ook geen industriële geluidszone van kracht op grond van de Wet geluidhinder. In lijn met de handreiking industrielawaai en vergunningverlening heeft de gemeente Westland wel geluidsbeleid ontwikkeld voor het FloraHolland-terrein. Voor het bedrijventerrein van FloraHolland is een tweetal geluidsnota's opgesteld waarin grenswaarden zijn vastgesteld voor de beoordeling van de cumulatieve geluidsbelasting van bedrijven op het deel van het terrein waarvoor de nota is vastgesteld. Hiermee wordt bereikt dat, naar het voorbeeld van een geluidszone op basis van de Wet geluidhinder, de geluidsruimte op het bedrijventerrein actief kan worden beheerd en dat de geluidsbelasting in de omgeving wordt gereguleerd door middel van grenswaarden voor de gecumuleerde geluidsbelasting. 3.7.2
Onderzoek
Het gemeentelijk geluidsbeleid voor het FloraHolland-terrein bestaat uit een tweetal geluidsnota's, te weten: y Geluidsnota bedrijventerrein 'Over de Middel Broekweg' (maart 2001). Deze geluidsnota is opgesteld voor het deel van het terrein dat wordt aangeduid als Trade Parc Westland 1 en Trade Parc Westland 2; y Geluidsnota en geluidsbeheerplan 'Trade Parc Westland Mars' (maart 2009). Deze nota is van toepassing het deel van het bedrijventerrein dat wordt aangeduid als Trade Parc Westland Mars of Trade Parc Westland 3. Voor dit gebied is in juni 2008 een apart bestemmingsplan vastgesteld getiteld bestemmingsplan TPW mars. In figuur 3.4 is een overzicht weergegeven van de deelgebieden met bijbehorende geluidsnota's. In de beide nota's is het beheer van de geluidsruimte geregeld en zijn grenswaarden opgenomen voor de (cumulatieve) geluidsbelasting van huidige en toekomstige bedrijven ter plaatse van geluidsgevoelige objecten in de omgeving. Bij ruimtelijke ontwikkelingen op het bedrijventerrein of ingeval van meldingen/vergunningaanvragen in het kader van de Wet milieubeheer, zullen de voorgenomen ontwikkelingen worden getoetst aan de voorkeurswaarden en maximale grenswaarden voor geluid. Daarbij wordt gekeken naar de volgende geluidsbronnen: stationaire installaties, verkeer van en naar de inrichting, manoeuvrerende vrachtwagens en koelende vrachtwagens. In de huidige situatie vindt op
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
43
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
44
enkele punten een overschrijding van de voorkeurswaarde voor geluid plaats. In de geluidsnota's wordt daarop ingegaan en wordt aangegeven in hoeverre maatregelen noodzakelijk zijn. Daarnaast is voor de bedrijfslocatie Bloemenveiling FloraHolland, het grootste bedrijf op het bedrijventerrein, in 2007 een milieuvergunning verleend waarin grenswaarden ten aanzien van geluid zijn opgenomen. De beide geluidsnota's zijn niet op de bedrijfslocatie van FloraHolland van toepassing. Aan de milieuvergunning van FloraHolland ligt een uitgebreid akoestisch onderzoek ten grondslag. Op basis van het geluidsonderzoek dienen in het kader van de milieuvergunning enkele maatregelen te worden gerealiseerd. Een voorbeeld is het realiseren van centrale elektrische aansluitingen voor koelaggregaten, waardoor de geluidsbelasting van koelende vrachtwagens (dieselaggregaten) zal afnemen. Tevens dient op grond van de milieuvergunning een drietal geluidschermen te worden geplaatst om ter hoogte van de nabijgelegen woningen aan de grenswaarden voor geluid, zoals gesteld in de milieuvergunning, te voldoen. Het betreft de verlenging en verhoging van een bestaand scherm ter plaatse van de Hertenlaan en de realisatie van twee nieuwe geluidschermen langs de Burgemeester Elsenweg. Het geluidscherm dat binnen het plangebied is gelegen wordt met het voorliggende plan ruimtelijk mogelijk gemaakt. In figuur 3.5 zijn de locaties van de bestaande en nieuwe geluidschermen weergegeven. Voor de overige aanwezige bedrijven op het bedrijventerrein van FloraHolland, ten noorden van de Middel Broekweg, geldt dat deze onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit vallen. Deze bedrijven worden individueel getoetst aan het toetsingskader voor geluid dat is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is een notitie8 opgesteld waarin het geluidsbeleid voor het bedrijventerrein van FloraHolland, dat bestaat uit de beide geluidsnota's en de milieuvergunning voor FloraHolland, wordt samengevat. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 3.
3.7.3
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er is geen sprake van ontwikkelingen waarbij toetsing aan de beide geluidsnota's aan de orde is. Indien zich wijzigingen in het milieuspoor voordoen zullen deze worden getoetst aan het gemeentelijk geluidsbeleid. De relatie tussen het voorliggende bestemmingsplan en het bestaande gemeentelijke geluidsbeleid, wordt beschreven in de notitie 'Gemeentelijk geluidsbeleid en het bestemmingsplan Bloemenveiling FloraHolland'. Als gevolg van het gemeentelijk geluidsbeleid is in de omgeving van het plangebied sprake van een aanvaardbare situatie ten aanzien van industrielawaai. Het aspect geluid, onderdeel industrielawaai, staat de consolidatie van het plan niet in de weg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
45
3.8
Kabels en leidingen
In de het plangebied zijn twee planologisch relevante leidingen aanwezig. Het betreft een gasleiding (zie paragraaf 3.6 Externe veiligheid) en een afvalwatertransportleiding (zie paragraaf 3.10 Water). Om de bescherming van deze leidingen te waarborgen worden deze op de plankaart en in de regels opgenomen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
3.9
Luchtkwaliteit
3.9.1
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 3.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Tabel 3.3
Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof
toetsing van
grenswaarde
geldig
stikstofdioxide (NO2)1)
jaargemiddelde concentratie
60 μg/m³
2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
vanaf 2015
jaargemiddelde concentratie
48 μg/m³
tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie
40 μg/m³
vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer per tot en met 10 jaar meer dan juni 2011 75 μg/m³
24-uurgemiddelde concentratie
max. 35 keer per vanaf 11 juni jaar meer dan 2011 50 μg/m³
fijn stof (PM10)2)
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO 2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 μg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval. 2) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007). Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien: y de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); y de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); y bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
46
y y
uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Besluit niet in betekenende mate (nibm) In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden: y een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO 2 en PM10; y een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. 3.9.2
Onderzoek en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Op één locatie wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betreft een wijziging van wonen naar bedrijvigheid. De wijziging heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking. Het plan draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) kan voor diverse prognosejaren inzicht worden gegeven in de jaargemiddelde concentraties NO 2 en fijn stof langs relevante wegen. In dit geval is nagegaan wat de indicatieve concentraties zijn in de directe omgeving van de N213 Burgemeester Elsenweg, de N466 Middel Broekweg en de N222 Veilingroute aangezien dit de maatgevende wegen zijn voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. De resultaten die afkomstig zijn uit de saneringstool zijn opgenomen in onderstaande tabel. De gegeven concentraties zijn slechts indicatief van aard maar geven wel inzicht in de situatie. De berekende concentraties voor het jaar 2020 liggen lager dan in 2011 aangezien de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in heel Nederland zullen afnemen als gevolg van generieke maatregelen, zoals de verscherping van uitstooteisen van vrachtwagens. Tabel 3.4
Concentraties NO2 en PM10 langs wegen (bron: www.saneringstool.nl)
wegvak
stikstofdioxide (NO2) fijn stof (PM10) jaargemiddelde (μg/m³) jaargemiddelde (μg/m³) 2011
2020
2011
2020
N213 Burg. Elsenweg
31,3
20,5
24,4
21,8
N466 Middelbroekweg
32,6
20,9
24,6
21,8
N222 Veilingroute
29,9
20,0
24,1
21,7
Geconcludeerd wordt dat in de directe omgeving van de drie wegen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Dit zal ook het geval zijn in de rest van het plangebied aangezien concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate de afstand tot de weg toeneemt. De Wlk staat de consolidatie van het plan niet in de weg.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
47
3.10 Water 3.10.1
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld. Europa: y Kaderrichtlijn Water (KRW). Nationaal: y Nationale Waterplan (NW); y Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21); y Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW); y Waterwet. Provinciaal: y Provinciaal Waterplan; y Bestemmingsplannen blauw gekleurd; y Nota Regels voor Ruimte; y (Ontwerp) Provinciale Structuurvisie; y (Ontwerp) Verordening Ruimte. Waterschapsbeleid In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren. In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het Hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland. Ten slotte is in 2007 een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Met deze handreiking wordt inzicht gegeven in de wijze waarop het Hoogheemraadschap Delfland procedureel en inhoudelijk omgaat met de watertoets. Gemeentelijk beleid Het waterplan Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
48
water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart weergegeven. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen, zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW), weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd. Huidige situatie Het plangebied van de Bloemenveiling FloraHolland ligt tussen de kernen Naaldwijk en Honselersdijk, gemeente Westland. Het circa 140 ha grote plangebied bestaat hoofdzakelijk uit bebouwing, in het oosten wordt het veilingterrein door een bijna 40 meter brede groen- en waterzone gescheiden van de omgeving. Veiligheid en waterkeringen De kades van de Strijp zijn aangemerkt als boezemkade. De kern- en beschermingszones zijn in dit bestemmingsplan op de plankaart opgenomen door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Binnen deze keurzone van de waterkering worden door het Hoogheemraadschap van Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerende vermogen van de kering kunnen aantasten. Om binnen deze keurzone te bouwen of grondgebonden werkzaamheden uit te voeren, dient altijd een watervergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap. Waterkwantiteit Het plangebied is voor het grootste deel gelegen in de Vlietpolder, deze heeft een peil van NAP -1,3 m. Conform de bodemkaart van Nederland bestaat de ondergrond van nature uit leemarm zand met een grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) van nature lager dan 0,4 m beneden het maaiveld is en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) tussen de 0,8 m en 1,2 m beneden het maaiveld is. De huidige maaiveldhoogte varieert. In het noordwesten van de Middel Broekweg ligt de maaiveld hoogte op circa NAP +0,1 m, ten zuidoosten van deze weg op circa NAP -0,5 m. Het gebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterwingebied of een grondwaterbeschermingszone. Daarnaast is het plangebied voor een kleiner deel gelegen binnen de Oude en Nieuwe Broekpolder. Beide polders voldoen niet aan het gewenste beschermingsniveau. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de ABC-bergingsnormen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Waterkwaliteit en ecologie De watergang aan de noord- en oostzijde van het plangebied, de Strijp, maakt onderdeel uit van de West Boezem en is aangewezen als KRW-waterlichaam. De Strijp heeft een peil van NAP -0,43 m. Omdat het hier een KRW-waterlichaam betreft is een aanzienlijk deel van de oevers van dit water op natuurvriendelijke wijze ingericht. Nieuwe ontwikkelingen mogen de watersysteemkwaliteit en de ecologie in het plangebied niet verslechteren. Dit om te voldoen aan het principe van 'géén achteruitgang' zoals beschreven in de Europese Kaderrichtlijn Water. Treden toch negatieve effecten op, dan moeten deze zoveel mogelijk door mitigerende maatregelen worden voorkomen. Afvalwater en riolering Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke gemengd rioolstelsel. In de Dijkweg is een afvalwatertransportleiding van het Hoogheemraadschap aanwezig. De leiding en bijbehorende
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
49
beheerszone is in dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming 'Leiding - Riool'. Toekomstige situatie Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Afvalwater en riolering Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en vigerend waterschapsbeleid, is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater zijn er twee mogelijkheden. Indien open water in de directe omgeving aanwezig is, wordt hemelwater afgevoerd naar dat oppervlaktewater. Indien infiltratie mogelijk is, dan wordt schoon hemelwater geïnfiltreerd. Beheer en onderhoud Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
3.10.2
Conclusie
Omdat het bestemmingsplan consoliderend is, zijn er geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
50
3.11 Wegverkeerslawaai In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
3.12 Milieueffectrapportage Toetsingskader In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen: y de kenmerken van de projecten; y de plaats van de projecten; y de kenmerken van de potentiële effecten. Onderzoek en conclusies Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de locatie en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken naar de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
51
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
52
Hoofdstuk 4
Juridische planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
4.1
Verbeelding (plankaart)
Wettelijke vereisten De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. Leeswijzer verbeelding Wegwijzer via internet Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is. Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Zie onderstaand figuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
53
Figuur 4.1 geplaatst
Verbeelding met rechts in beeld de uitleg bij de locatie waar het rode kruis is
In bovenstaand voorbeeld geldt voor de locatie waarin het rode kruisje is geplaatst een bouwhoogte van 8 m. Indien meer informatie is gewenst, kan boven het blauwe vlak worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan. Analoge verbeelding Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. Bestemmingsvlak en bouwvlak Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder). Aanduidingen Op de digitale plankaart is gebruikgemaakt van maatvoeringaanduidingen die betrekking hebben op afmetingen ten aanzien van het bouwen. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouw- en goothoogte en het maximale bebouwingspercentage. Met de diverse functieaanduidingen, waaronder 'geluidscherm', en 'opslag', wordt gespecificeerd welk gebruik in het betreffende bouwvlak is toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
54
Daarnaast is een aantal bouwaanduidingen opgenomen waar een bepaalde wijze van bouwen of een bepaalde verschijningsvorm is toegestaan. Een voorbeeld hiervan is een bouwaanduiding 'onderdoorgang'. In het plangebied zijn een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In het plangebied is een gebiedsaanduiding opgenomen voor de veiligheidszone rondom de Bevi-inrichting in het noordwesten van het plangebied. Daarnaast zijn een vijftal gebiedsaanduidingen opgenomen voor de in het plangebied aanwezige wijzigingsbevoegdheden en is een gebiedsaanduiding opgenomen voor een gebied waar specifieke mogelijkheden zijn om af te wijken van de bouwregels (wro-zone ontheffingsgebied).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
55
4.2
Uitleg van de planregels
4.2.1
Opbouw van de planregels
De 1. 2. 3. 4.
regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen: inleidende regels; bestemmingsregels; algemene regels; overgangs- en slotregel.
4.2.2
Inleidende regels
Begrippen (Artikel 1) Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Wijze van meten (Artikel 2) Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
4.2.3
Bestemmingsregels
In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: Bedrijf (Artikel 3) In het zuidwesten van het plangebied is een nutsvoorziening aanwezig. Deze heeft de bestemming Bedrijf met aanduiding 'nutsvoorziening. Bedrijventerrein - Veiling (Artikel 4) De gronden van de Bloemenveiling zijn grotendeels bestemd als 'Bedrijventerrein - Veiling'. Omdat het plangebied vrijwel volledig bestaat uit het bedrijventerrein van de Bloemenveiling is in het plan geen milieuzonering opgesteld en is er geen algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten opgenomen (zie ook paragraaf 3.3). Daarmee zou de vestiging van diverse soorten bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn en dat is op dit bedrijventerrein niet gewenst. In het voorliggende plan is dan ook geen Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Met het bestemmingsplan dienen enkel een veilingbedrijf en daaraan gerelateerde activiteiten te worden toegestaan. Het doel is om daarmee te waarborgen dat de ruimte op het bedrijventerrein beschikbaar blijft voor bedrijven die bijdragen aan het behoud en de versterking van het Westland als Greenport voor de glastuinbouwsector. Onder tot het veilingbedrijf behorende functies vallen: het transport, het verwerken, bemiddelings-, advies-, voorlichtingsbureaus en kantoren en dienstverleners ten behoeve van de tuinbouw, kantines, im- en exportbedrijven, douane, groothandel, bankwezen alsmede voorzieningen voor onderwijs en toerisme. Daarnaast zijn voorzieningen zoals productstraten, parkeer-, laad- en losvoorzieningen, bedrijfsgebonden reclame-uitingen en groen-, water-, nuts- en geluidswerende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van - van de veiling afkomstig - afval toegestaan. Tevens zijn 4 bedrijfswoningen en een garage toegestaan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
56
Naast veilinggerelateerde bedrijvigheid, zijn tevens horecavoorzieningen toegestaan met een maximum oppervlakte van 2.000 m² per horecavoorziening. De horecavoorzieningen die zijn toegestaan zijn vermeld in de Staat van Horeca-activiteiten die als bijlage bij de regels is opgenomen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is in de regeling geïmplementeerd door middel van het uitsluiten van risicovolle inrichtingen. Deze regel geldt niet voor de aanwezige Bevi-inrichting in het plangebied. In de begrippen is het begrip 'risicovolle inrichtingen' verklaard. Daarnaast zijn geluidshinderlijke inrichtingen eveneens niet toegestaan. Tot slot zijn er meerdere aanduidingen opgenomen die het voor de veiling specifieke gebruik mogelijk maken. Het gaat hier bijvoorbeeld om productstraat overkluizingen en opslag. De vigerende bestemmingsplan zijn hierbij maatgevend geweest. Bouw- en gebruiksregels Bebouwing ten dienste van de bestemming mag alleen worden gerealiseerd binnen de aangegeven bouwvlakken. Op de plankaart en in de regels zijn de maximale hoogtematen van de bebouwing aangegeven. Daarnaast zijn binnen deze bestemming verschillende bouwaanduidingen opgenomen om de voor de veiling specifieke gebouwen en bouwwerken mogelijk te maken. Ter plaatse van TPW Jupiter en Venus is daarnaast de gebiedsaanduiding 'wro-zone ontheffingsgebied' opgenomen. In deze zone is het mogelijk om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de aangeduide bouwhoogte voor een aantal specifieke functies. Deze regeling stemt overeen met die in het vigerende bestemmingsplan. Kantooractiviteiten die zijn verbonden aan de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten, zijn rechtstreeks toelaatbaar. Groen (Artikel 5) De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als plantsoenen, bermen, maar ook voor voet- en fietspaden. Dit geldt met name voor de randen van het bedrijventerrein. Binnen de bestemming Groen is de functieaanduiding 'geluidscherm' opgenomen zodat het plaatsen van geluidschermen ten behoeve van het beschermen van geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk is. Kantoor - 1 en Kantoor - 2 (Artikel 7 en Artikel 8) Binnen het plangebied bevindt zich een kantoorcomplex. Dit perceel heeft de bestemming Kantoor - 1. De bestemming Kantoor - 2 is gegeven aan een zone ten noorden van TPW Jupiter en Venus. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan is het onder voorwaarden nog mogelijk hier kantoren mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zijn in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Tuin (Artikel 9) De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of zijtuinen bij de woningen. Hier zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, alsmede erkers bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Verkeer (Artikel 10) Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
57
Water - 1 en Water - 2 (Artikel 11 en Artikel 12) Waterpartijen, structuurbepalende watergangen en locaties die van belang zijn voor de waterberging zijn bestemd voor Water - 1 en Water - 2. Binnen de bestemming Water - 2 is een drijvende kas mogelijk. Wonen (Artikel 13) De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden, die voortvloeien uit de vigerende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken. Bouwvlakken hoofdgebouwen Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de goot- en bouwhoogte vastgelegd. De bebouwingsregeling bevat verder bepalingen met betrekking tot de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, de breedte, diepte en hoogte van hoofdgebouwen. Erfbebouwing De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. Aan-huis-gebonden ondernemingen Binnen de woonfunctie is het uitoefenen van aan-huis-gebonden ondernemingen in hoofdgebouwen mogelijk, mits de woonfunctie blijft prevaleren, geen hinder optreedt naar de woonomgeving en wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Om te garanderen dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft, mag ten hoogste 25% van het vloeroppervlak van de hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen worden benut ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte met een maximum van 50 m². Wijzigingsbevoegdheid Voor de bestemming Wonen is één wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat het mogelijk maakt de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Veiling'. Leiding - Gas en Leiding - Riool (Artikel 14 en Artikel 15) Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante gasleiding en rioolleiding zijn de bestemmingen bestemming Leiding - Gas en Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier dubbelbestemmingen. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is ook een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag. Waarde - Archeologie - 1 t/m - 4 (Artikel 16 t/m Artikel 18) In het plangebied zijn gebieden aanwezig met een archeologische verwachtingswaarde (zie ook paragraaf 3.2 Archeologie en cultuurhistorie). Afhankelijk van de verschillende waarde zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 2 t/m - 4 opgenomen te weten:
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
58
y Archeologisch waardevol gebied B: Waarde - Archeologie - 2; y Onderzoeksgebied A: Waarde - Archeologie - 3; y Onderzoeksgebied B: Waarde - Archeologie - 4. Hiermee worden de archeologische verwachtingswaarden die binnen het plangebied gelden beschermd. Bouw- en grondwerkzaamheden dieper dan 100 cm zijn uitsluitend toegestaan wanneer (verkennend) archeologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er is een beperkt aantal uitzonderingen op deze regeling, onder andere voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan een bepaalde diepte, een kleinere omvang hebben dan een bepaalde oppervlakte of werkzaamheden die kunnen worden aangemerkt als regulier beheer en onderhoud. De oppervlakten betreffen overigens niet de gebouwoppervlakten maar dit zijn de cumulatieve oppervlakten van de verstoringen dieper dan 100 cm (100 m² is niet de omvang van het bouwwerk maar de opgetelde omvang van de verstoringen, dieper dan 1m). In onderstaande tabel zijn de genoemde maten per bestemming schematisch weergegeven. Waarde - Archeologie
2
3
4
aanleggen (max diepte en oppervlakte)
100 cm 100 m²
100 cm 500 m²
100 cm 1.000 m²
bouwen (max diepte en oppervlakte)
100 cm 100 m²
100 cm 500 m²
100 cm 1.000 m²
Waarde - Ecologie (Artikel 19) In het plangebied is een ecologische verbindingszone gelegen die daarnaast een belangrijke ruimtelijke scheiding tussen het terrein van de Bloemenveiling en de kern Honselersdijk vormt. Vanwege de veiligstelling van deze waarden zijn een aantal regels opgenomen waarvoor een omgevingsvergunning benodigd is. Hierbij dient te worden getoetst aan het belang van de ecologische waarden. Waterstaat - Waterkering (Artikel 20) Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap Delfland van toepassing is. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones, is een ontheffing vereist van het Hoogheemraadschap.
4.2.4
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen. Antidubbeltelregel (Artikel 21) Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
59
De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro). Algemene bouwregels (Artikel 22) In de algemene bouwregels zijn de regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het plangebied. Het gaat hier bijvoorbeeld om algemene hoogtematen, overschrijding van bouwgrenzen, ondergrondse bouwwerken, dakkapellen etc. Algemene gebruiksregels (Artikel 23) In dit artikel zijn een aantal vormen van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) opgenomen. Daarnaast is aangegeven wat niet onder strijdig gebruik valt. Het gaat hier om gebruik dat ingevolge de APV van de gemeente Westland is toegestaan. Algemene aanduidingsregels (Artikel 24) In dit artikel wordt een verwijzing gemaakt naar de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - bevi'. In de regels is opgenomen dat binnen deze zone geen kwetsbare objecten zijn toegestaan als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Algemene afwijkingsregels (Artikel 25) In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels. Algemene wijzigingsregels (Artikel 26) In het eerste en tweede lid is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen en/of de dubbelbestemming Waarde - Archeologie te verwijderen. Daarnaast zijn er zeven specifieke wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor de in het plan aanwezige wijzigingsgebieden die over meer dan één bestemming vallen. Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (Artikel 27) Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening. Overige regels (Artikel 28) Werking wettelijke regelingen In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
60
4.2.5
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde. Overgangsrecht Artikel 29 De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). Slotregel (Artikel 30) Deze regel bevat de titel van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
61
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
62
Hoofdstuk 5
Handhaving
Handhaven op maat (1 februari 2011 door het college vastgesteld) Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet- en regelgeving - normstelling - vergunningverlening - uitvoering - toezicht - handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee met name om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingtraject ingezet.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
63
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
64
Hoofdstuk 6
6.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen. Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid kan derhalve achterwege blijven.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de overlegpartners van de gemeente Westland. In dit bestemmingsplan zijn de reacties samengevat (bijlage 4) en van een beantwoording voorzien (bijlage 5). Het ontwerpbestemmingsplan heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening vanaf 24 februari 2012 een periode van zes weken ter inzage gelegen (digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende deze periode heeft eenieder de gelegenheid gehad zienswijzen tegen het plan in te dienen. Deze zienswijzen zijn opgenomen en beantwoord in een separate Nota Zienswijzen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
65
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
bijlagen bij de toelichting
67
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
68
Bijlage 1 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom aangesloten bij de systematiek van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de milieuregelgeving en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op deze regelgeving op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten. Wanneer relevant wordt daar in de plantoelichting apart op ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten bieden de richtafstandenlijsten uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen2); de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Hierbij is voor categorie 1 een onderscheid gemaakt in oppervlakte om de verkeersaantrekkende werking van deze
1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV. Uitgangspunt bij de Staat van Horecaactiviteiten is de openingstijden die een horeca-activiteit, mede gelet op de aard van de omgeving, nodig heeft om te kunnen functioneren. 2) Ruimtelijke relevant is bovendien dat deze gebruikelijke openingstijden in het algemeen kunnen verschillen per gebied (horeca bij klein winkelcentrum in woonwijk versus horeca in centrumgebied/uitgaansgebied)
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
2
horeca-activiteiten in de categorisering op te nemen. Hierbij wordt uitgegaan van het vloeroppervlak van de betreffende horeca-activiteiten1). Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. 'lichte horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend en in hoofdzaak etenswaren en maaltijden verstrekken. Zij veroorzaken hierdoor slechts beperkte hinder voor omwonenden: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in rustige woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden vindt mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats; In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants, pensions en dergelijke; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels; 2. 'middelzware horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook deels 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het kunnen ook bedrijven uit categorie 1 zijn die gelet op hun locatie en de aard van hun omgeving delen van de nacht geopend zijn, bijvoorbeeld een snackbar in een centrumgebied; 3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bij de verschillende horecabedrijven zijn de activiteiten die in hoofdzaak worden uitgevoerd richtinggevend voor de categorie-indeling: de hoofdfunctie van het bedrijf wordt ingedeeld met behulp van de Staat van Horeca-activiteiten. Ondergeschikte functies maken onderdeel uit van de hoofdactiviteit en worden niet bij de categorie-indeling betrokken. Zo is het verhuur van ruimtes/zalen bij een café een ondergeschikte activiteit die niet tot andere milieuhinder leidt: voor die ruimtes gelden dezelfde openingstijden als bij de hoofdactiviteit en deze ruimtes zijn in het algemeen beperkt in aantal en omvang. Voor hotels met bar geldt dat de bar in het algemeen een ondergeschikte activiteit betreft die bedoeld is als service richting hotelgasten: een dergelijke activiteit zal in het algemeen geen andere bezoekers aantrekken en leidt als ondergeschikte functie niet tot relevant andere milieueffecten. Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van 1) Dat wil zeggen de totale bebouwde ruimte (inclusief opslag- en overige dienstruimten) en de totale onbebouwde ruimte inclusief terras voor zover deze binnen de horecabestemming is gelegen.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten
3
een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten en een dergelijk bedrijf één categorie lager kan indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat een omgevingsvergunning tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
70
Bijlage 2 Kwantitatieve Risicoanalyse Flora Holland Naaldwijk
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
Silva Consultancy Landsteinerstraat 16 • 5017 KJ Tilburg Telefoon 06 18876019
[email protected]
Opdrachtgever: Gemeente Westland Project: Bestemmingsplan Bloemenveiling
Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Auteur: R.A.J. (Rudy) Bos Telefoon: 06 18876019 E-mail:
[email protected] Datum: 31-10-2011
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 2 van 35
3
31-10-2011
Populatie Woerdblokeiland toegevoegd
R.A.J. Bos
2
14-10-2011
Definitief: opmerkingen gemeente Westland en Veiligheidsregio verwerkt
R.A.J. Bos
1
20-06-2011
Opmerkingen gemeente Westland verwerkt (populatiegegevens toegevoegd)
R.A.J. Bos
0
07-06-2011
Ter commentaar
R.A.J. Bos
Rev.
Datum
Omschrijving
Opsteller
© Copyright Silva Consultancy Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder uitdrukkelijke toestemming van de uitgever.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 3 van 35
Inhoudsopgave
Pagina
1
Inleiding
4
1.1 1.2
Projectaanleiding Algemene beschrijving van de inrichting
4 4
2
Beschrijving Ammoniakkoelinstallatie
6
2.1 2.2 2.3
Procesbeschrijving Installatieonderdelen Beschrijving ammoniakdetectie en inbloksystemen
6 6 7
3
Uitgangspunten
8
3.1 3.2
Risicoanalysemethodiek Installatiegegevens
8 8
4
Scenario’s
10
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11 4.12 4.13
Vloeistofafscheider Vloeistofpomp Leiding vloeistofpomp – koelcellen Koelcellen Leiding koelcellen – vloeistofafscheider Compressoren Leiding compressoren – verdampingscondensors Verdampingscondensors Leiding condensors – vloeistofvat Vloeistofvat Leiding vloeistofvat – economiser Economiser Leiding economiser – afscheidervat
10 12 13 14 14 15 17 18 19 20 22 23 24
5
Modelparameters
26
5.1 5.2 5.3
Weersgegevens Ruwheidslengte Invloedsgebied en populatiegegevens
26 26 26
6
Resultaten
29
6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3
Inleiding Plaatsgebonden risico Groepsrisico Grootste bijdrage aan het risico
29 29 30 31
7
Conclusie
33
Referenties
34
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 4 van 35
1
Inleiding
1.1
Projectaanleiding De gemeente Westland heeft besloten om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor de Bloemenveiling. Dit aangezien er meerdere bestemmingsplannen vigeren die ouder zijn dan 10 jaar. Het plangebied beslaat het terrein van de bloemenveiling tussen Naaldwijk en Honselersdijk en wordt begrensd door de Burgemeester Elsenweg (N220) in het westen, de Dijkweg in het noorden, de dorpsbebouwing van Honselersdijk (Valkehorst), het sportpark Honselersdijk en de Zwaansheullaan in het oosten, en in het zuiden door Jupiter, Veilingroute (N222) en Middel Broekweg. Binnen dit plangebied is de inrichting van FloraHolland gelegen. Op deze inrichting is het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) [1] van toepassing. In de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI) [2] behorend bij het BEVI zijn afstandtabellen opgenomen voor ammoniakkoelinstallaties. Deze tabellen zijn van toepassing op koelinstallaties met een ammoniakinhoud tot 10.000 kg. Daar de installatie bij de locatie van FloraHolland te Naaldwijk een grotere hoeveelheid ammoniak bevat dient een QRA te worden uitgevoerd.
1.2
Algemene beschrijving van de inrichting FloraHolland is marktleider in de afzet van sierteeltproducten, met vijf vestigingen dicht bij de belangrijkste Nederlandse productie- en afzetgebieden. De grootste van deze vestigingen bevindt zich in Naaldwijk. Op deze locatie is een ammoniakkoelinstallatie aanwezig voor het koelen van binnengekomen producten. De ammoniakinhoud van deze koelinstallatie is ongeveer 11.490 kg. Dit is een indicatie van de inhoud van het systeem op basis van de inhoud van de grootste systeemonderdelen gegeven in het Arbeidsveiligheidsrapport van de Ammoniakinstallatie [3]. In Figuur 1 is een overzicht gegeven van de omgeving van FloraHolland. Tevens is in deze figuur de ligging van de belangrijkste installatieonderdelen weergegeven. Een overzicht van het terrein van FloraHolland met inrichtingsgrens is opgenomen in bijlage 1. In de omgeving van FloraHolland zijn op respectievelijk circa 100 meter en circa 400 meter afstand van de inrichtingen de risicovolle inrichtingen Van den Bos Flowerbulbs (ammoniakkoelinstallatie van 3.800 kg) en Nic Sosef (PGS 15 opslag) gelegen. Daarnaast vindt er op de N213 (die op circa 85 meter van FloraHoland is gelegen) transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand van deze risicobronnen tot de inrichting van FloraHolland is het niet aannemelijk dat de aanwezigheid van deze bronnen invloed hebben op de risico’s van FloraHolland.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 5 van 35
Figuur 1: omgeving FloraHolland en ligging installatieonderdelen
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 6 van 35
2
Beschrijving Ammoniakkoelinstallatie
2.1
Procesbeschrijving Het koelproces bestaat uit twee loops, welke met elkaar verbonden zijn via de vloeistofafscheider. 1. Gasvormig ammoniak wordt gecomprimeerd, bij hoge druk gekoeld en gecondenseerd en vervolgens weer van druk gelaten en teruggevoerd naar de vloeistofafscheider. 2. Vloeibaar ammoniak wordt naar de koelcellen gevoerd, waar het warmte opneemt, waardoor het verdampt. De gasvormige ammoniak wordt vervolgens weer teruggevoerd naar de vloeistofafscheider. Vanuit de vloeistofafscheider wordt gasvormige ammoniak gecomprimeerd en naar de condensors geleid. De druk van de ammoniak neemt hierbij toe van 3,5 barg naar 14,5 barg en de temperatuur stijgt van -6 °C naar ca. 100 °C. In de watergekoelde condensors wordt de gasvormige ammoniak gekoeld en gecondenseerd. Hierbij daalt de temperatuur tot de condensatietemperatuur bij 14,5 barg (ca. 40 °C). De gecondenseerde ammoniak wordt via de economiser en het vloeistofvat teruggevoerd naar de vloeistofafscheider. Hierbij wordt het in twee stappen van druk afgelaten tot 3,5 barg, waarbij de temperatuur nog verder daalt, tot ca. -6 °C in de vloeistofafscheider. Vanuit de vloeistofafscheider wordt de vloeibare ammoniak verpompt naar de koelcellen. In de koelcellen verdampt een deel van de ammoniak en geeft hierbij koude af (neemt warmte op) aan de koelcellen. Omdat niet alle ammoniak zal verdampen resulteert een vloeistof/gas mengsel. Het 2-fasen ammoniak wordt weer teruggevoerd naar de vloeistofafscheider, waar het vloeistof wordt afgevangen en het gas weer naar de condensors wordt gestuurd.
2.2
Installatieonderdelen Ten behoeve van het modelleren van de scenario’s voor de risicoanalyse is de ammoniakkoelinstallatie opgedeeld in de volgende onderdelen en subonderdelen: · De koelcentrale (aparte ruimte binnen in het Elsengebouw) o De compressoren (7 stuks) o Het vloeistofvat o De economiser o De ammoniakafscheider o De ammoniakpompen o Leidingen tussen de verschillende installatieonderdelen · De koelcondensors (4 stuks, op het dak van het Elsengebouw) · De ammoniakvloeistof- en dampleidingen van de koelcentrale naar de koelcellen (gelegen op het dak van het Elsengebouw) · De koelcellen o IJswaterreservoirs (verdampers) o Aan- en toevoerleidingen in de koelcellen
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 7 van 35
2.3
Beschrijving ammoniakdetectie en inbloksystemen De ammoniakkoelinstallatie is uitgerust met een ammoniakdetectie en alarmeringsysteem dat in het kort als volgt is te beschrijven: NH3-detectie In de verschillende ruimtes waar ammoniak kan vrijkomen is detectie (“halfgeleider principe”) aangebracht: · 5 detectoren in de koelcentrale · 22 detectoren in de omkastingen van het leidingssyteem · 23 detectoren in de omkastingen van de appendages De detectoren in de koelcentrale hebben 3 alarmniveaus, bij 100 ppm wordt een waarschuwingsalarm gegeven. Bij 250 ppm wordt de ventilatie in de koelcentrale op een hoog toerental gebracht en worden een waarschuwingsbord en een slow-whoopalarm ingeschakeld. Bij een waarde van 500 ppm wordt de gehele koelinstallatie uitgeschakeld (regelkast wordt spanningsloos gemaakt) en worden de blokafsluiters in het leidingnet en de koelcentrale gesloten. Daarnaast is een geheel gescheiden tweede ammoniakdetectiesysteem aangebracht dat bij 800 ppm in alarm gaat. De detectoren in de omkastingen van de leidingen hebben 2 alarmeringsniveaus. Bij 250 ppm wordt een alarmsignaal gegeven en bij 500 ppm wordt de gehele koelinstallatie uitgeschakeld (regelkast wordt spanningsloos gemaakt) en worden de blokafsluiters in het leidingnet en de koelcentrale gesloten. De detectoren in de omkastingen van de appendages hebben ook 2 alarmeringsniveaus. Bij een waarde van 500 ppm wordt een middelalarm gegeven, waarbij de ventilatie van de dakkasten wordt ingeschakeld. Bij een waarde van 800 ppm wordt de gehele koelinstallatie uitgeschakeld zoals hierboven beschreven. Tevens wordt de noodventilatie ingeschakeld. Blokafsluiters De blokafsluiters zijn verdeeld in 4 groepen die zijn aangesloten op een elektrisch ventiel: 1. Koelcellen 2. Afsluiters in de gasleidingen van de koelcellen 3. Afsluiters in de vloeistofleidingen van de koelcentrale 4. Afsluiters in de gasleidingen van de koelcentrale De blokafsluiters zijn veergesloten en worden met behulp van perslucht opengehouden. De afsluiters zijn failsafe uitgevoerd: bij uitvallen van de stroom valt de perslucht weg en gaan alle afsluiters dicht. Naast de blokafsluiters doen de regelafsluiters bij alarm ook dienst als blokafsluiter en worden dichtgestuurd bij het aanspreken van de NH3-detectie. Voor meer informatie met betrekking tot de ammoniakdetectie en het inbloksysteem wordt verwezen naar het arbeidsveiligheidrapport [3].
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 8 van 35
3
Uitgangspunten In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten van de studie beschreven. De invoerparameters voor het rekenmodel worden beschreven in Hoofdstuk 5.
3.1
Risicoanalysemethodiek De QRA is uitgevoerd conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI versie 3.2 [4] en de berekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Safeti-NL versie 6.54 [5]. De combinatie van het rekenpakket Safeti-NL en de Handleiding Risicoberekeningen BEVI biedt een volledige en eenduidige rekenmethode voor inrichtingen voor het uitvoeren van een QRA. Voor de uitgangspunten met betrekking tot de faalscenario’s is aangesloten bij de ‘Afstandentabel ammoniak koelinstallaties’ [6].
3.2
Installatiegegevens Voor de risicoanalyse is gebruik gemaakt van de volgende gegevens en aannamen: · De totale doorvoer van ammoniak van en naar koelcellen is gebaseerd op het debiet van de vloeistofpompen en bedraagt 7,5 kg/s. · De totale doorvoer van ammoniak door de compressoren van en naar de ammoniakafscheider is gebaseerd op het doorzet van de compressoren en bedraagt 9 kg/s. · Systeeminhoud: o IJswaterreservoirs (verdampers): 8.950 kg o Afscheider: 900 kg. o Vloeistofvat: 60 kg o Economiser: 350 kg o Condensors: 200 kg o Vloeistofleidingen van afscheider naar koelcellen: 880 kg o Dampleidingen van koelcellen naar afscheider: 650 kg o Leiding van afscheider via compressors naar condensors: 10 kg o Leidingen van de condensors naar het vloeistofvat; 45 kg o Leiding van vloeistofvat naar H.D. vlotter: 15 kg o Leiding van H.D. vlotter naar economiser: 15 kg o Leiding van Economiser naar L.D. vlotter: 15 kg o Leiding van L.D. vlotter naar NH3 afscheider: 15 kg
·
·
De inschatting van de inhoud van de specifieke systeemonderdelen is gedaan op basis van de gegevens over de installatie in het arbeidsveiligheidsrapport van de installatie [3]. De som van de inhoud van de bovengenoemde systeemonderdelen wijkt af van de totale hoeveelheid gegeven in het arbeidsveiligheidsrapport en in de inleiding. Dit is gelegen in het feit dat in het arbeidsveiligheidsrapport enkel de grote systeemonderdelen zijn gegeven en hier tevens inschattingen zijn gemaakt voor de inhoud van de overige systeemonderdelen. Bij ammoniakdetectie worden de afzonderlijke systemen automatisch ingesloten door blokafsluiters. De reactietijd van het systeem is 2 minuten en de faalfrequentie bij aanspraak is 0,001, beide conform paragraaf 4.2.2.2 van Module C van de Handleiding Risicoberekeningen BEVI [4]. Het ventilatiedebiet van de koelcentrale bij ammoniaklekkage is 2,2 m3/s.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 9 van 35
· ·
· · ·
·
Het maximaal ingesloten volume bij insluiten door de blokafsluiters is 320 kg vloeistof of 75 kg damp (met uitzondering van grote volumes, zoals de afscheider). In de modellering van scenario’s die plaatsvinden in de koelcentrale is bovengenoemd ventilatiedebiet meegenomen en gemodelleerd in Safeti-NL. Voor scenario’s waarbij de uitstoot van ammoniakgas groter is dan het ventilatiedebiet van de koelcentrale is aangenomen dat de ventilatie geen belemmering vormt voor de uitstroming van ammoniak. De ventilatie is in deze gevallen aangepast (vergroot) in Safeti-NL. Tijdens dagelijks koelbedrijf van 15:00 tot 03:00 draaien alle compressoren. Gedurende het weekend is de koelinstallatie gedurende de gehele dag in vol bedrijf. Van 03:00 tot 07:00 gedurende de week kunnen er twee tot drie compressoren draaien om alvast ijs op te bouwen voor de volgende koelperiode. Wanneer er langere tijd geen koeling nodig is wordt de installatie in ‘stilstand bedrijf’ geplaatst. Dit is dagelijks van 07:00 tot 15:00. Dit houdt in dat de installatie op druk gehouden wordt op basis van de zuigdruk (deze wordt tussen de 1,7 en 2,6 barg gehouden). In ‘stilstand bedrijf’ is er geen doorzet. In het model zijn de verschillende perioden van koelbedrijf en stilstand gedurende de dag en nacht apart gemodelleerd met de bijbehorende scenario’s.
Op basis van bovenstaande geldt dat de installatie tijdens normaal bedrijf gedurende 24,4% van de tijd in ‘stilstand bedrijf’ is geplaatst en gedurende 75,6% van de tijd in koelbedrijf is. De beschrijving van de scenario’s gaat uit van een in operatie zijnde installatie. De uitstroming in de in ‘stilstand bedrijf’ geplaatste installatie wordt toegelicht waar nodig.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 10 van 35
4
Scenario’s Op basis van de Handleiding Risicoberekeningen BEVI versie 3.2 dienen voor de ammoniakkoelinstallatie van FloraHolland de faalscenario’s voor de volgende installatie-onderdelen te worden beschouwd in de QRA: · Vloeistofafscheider · Vloeistofpomp · Leiding vloeistofpomp – koelcellen · Koelcellen · Leiding koelcellen – vloeistofafscheider · Compressoren · Leiding compressoren – verdampingscondensors · Verdampingscondensors · Leiding condensors – vloeistofvat · Vloeistofvat · Leiding vloeistofvat – economiser · Economiser · Leiding economiser - afscheidervat In de volgende paragrafen is voor elk van deze onderdelen aangegeven hoe de scenario’s gemodelleerd zijn en wat de faalfrequenties van de betreffende scenario’s zijn.
4.1
Vloeistofafscheider De vloeistofafscheider wordt gemodelleerd als een opslagvat onder druk. Hiervoor gelden de volgende scenario’s en faalfrequenties:
Tabel 1: Initiële faalscenario’s vloeistofafscheider Scenario
Frequentie (jaar-1)
Instantaan falen
5x10-7
Vrijkomen van de gehele inhoud in 10 min. in een continue en constante stroom
5x10-7
Continu vrijkomen van de inhoud uit een gat met een effectieve diameter van 10 mm
1x10-5
Bij falen van de vloeistofafscheider zal de ammoniak in de koelcentrale vrijkomen. Voor de scenario’s van instantaan falen en vrijkomen van de gehele inhoud in 10 minuten is het falen van het automatisch inbloksysteem niet meegenomen. Deze scenario’s hebben een frequentie van minder dan 1x10-9 per jaar en zullen geen bijdrage hebben in het risico voor de omgeving. De druk is gelijk genomen aan 4,6 barg en de temperatuur 1,5 °C. Instantaan falen vloeistofafscheider In bedrijf: Bij instantaan falen van de vloeistofafscheider zal de gehele inhoud instantaan vrijkomen (totaal 900 kg). In stilstand: Bij instantaan falen van de vloeistofafscheider zal de gehele inhoud instantaan vrijkomen (totaal 900 kg). De procescondities zijn 2,5 barg en –6 °C. Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 11 van 35
Vrijkomen van de gehele inhoud van de vloeistofafscheider in 10 minuten In bedrijf: Bij dit scenario komt de inhoud van de vloeistofafscheider vrij in 600 seconden. De totaal uitstromende hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid die vrijkomt bij instantaan falen, 900 kg. In stilstand: Bij dit scenario komt de inhoud van de vloeistofafscheider vrij in 600 seconden. De totaal uitstromende hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid bij instantaan falen, 900 kg. De procescondities zijn 2,5 barg en -6 °C. Lekkage uit een 10 mm gat in het vloeistofvat In bedrijf: Lekkage uit een 10 mm gat het vloeistofvat geeft een constant uitstroomdebiet van 1,13 kg/s, gedurende 1.800 seconden. De uitstroming wordt gecompenseerd door aanvoer van de compressoren. Wanneer het insluitsysteem werkt wordt de economiser ingeblokt. De uitstroom is hierdoor beperkt tot 900 kg plus twee minuten uitstroming (136 kg). De totale uitstroom wanneer het systeem wordt ingesloten is 1.036 kg. In stilstand: Lekkage uit een 10 mm gat het vloeistofvat geeft een constant uitstroomdebiet van 0,95 kg/s, gedurende 943 seconden. De procescondities zijn 2,5 barg en -6 °C. Bovenstaande resulteert in de scenario’s zoals opgenomen in Tabel 2.
Tabel 2: faalscenario’s vloeistofafscheider No. Scenario Inbloksysteem
Uitgestroomde hoeveelheid
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie (jaar-1)
In bedrijf 1.
Instantaan falen afscheider
Werkt
900 kg
Instantaan
1,22x10-7
2.
Instantaan falen afscheider
Faalt
-
-
< 1x10-9
3.
Uitstroming in 10 minuten
Werkt
900 kg
600
1,22x10-7
4.
Uitstroming in 10 minuten
Faalt
-
-
< 1x10-9
5.
Lek 10 mm
Werkt
1.036 kg
917
2,44x10-6
6.
Lek 10 mm
Faalt
1,13 kg/s
1.800
2,44x10-9
In stilstand 1.
Instantaan falen afscheider
Werkt
900 kg
Instantaan
3,78x10-7
2.
Instantaan falen afscheider
Faalt
-
-
< 1x10-9
3.
Uitstroming in 10 minuten
Werkt
900 kg
600
3,78x10-7
4.
Uitstroming in 10 minuten
Faalt
-
-
< 1x10-9
5.
Lek 10 mm
Werkt
900 kg
943
7,55x10-6
6.
Lek 10 mm
Faalt
0,95 kg/s
1.800
7,56x10-9
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 12 van 35
4.2
Vloeistofpomp Conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI [4] worden voor de pompen twee scenario’s meegenomen. Dit zijn het catastrofaal falen van de pomp en een lek van 10% van de diameter in de pomp. In de onderstaande tabel staan de frequenties voor de genoemde scenario’s gegeven.
Tabel 3: Initiële faalscenario’s vloeistofpompen Scenario Frequentie (jaar-1) Catastrofaal falen pomp 1,0x10-4 Lek pomp (10% diameter) 4,4x10-3
Frequentie 3 pompen (jaar-1) 3,0x10-4 1,32x10-2
Voor de faalfrequenties van de ammoniakpompen is afgeweken van de frequenties zoals gegeven in het rapport ‘Afstandentabel Ammoniakinstallaties’ [6]. De reden hiervoor is dat in de afstandentabel wordt uitgegaan van de faalfrequenties van pompen zonder pakking. In de ammoniakkoelinstallatie van FloraHolland wordt gebruik gemaakt van pompen met pakking met faalfrequenties zoals gegeven in de Handleiding Risicoberekeningen BEVI [4]. Catastrofaal falen pomp In bedrijf: Wanneer een pomp faalt zal ammoniak vrijkomen in de ruimte van de koelcentrale en via de afzuiging naar buiten worden afgevoerd. Bij het falen van een pomp zal de gehele doorzet van de pompen via de breuk vrijkomen met een debiet van 7,5 kg/s. Aangenomen is dat de uitstroming constant blijft tot de inhoud van het achterliggend systeem leeg is (ca. 9.000 kg). Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s (900 kg) waarna het ingesloten systeem uitstroomt (ca. 320 kg). Dit resulteert in een uitgestroomde hoeveelheid van 1.220 kg. Als aangenomen wordt dat het uitstroomdebiet ook na insluiting constant blijft (7,5 kg/s) Dan wordt de uitstromingsduur 162 s. De kans dat het inbloksysteem faalt is 0,001 per aanspraak (Handleiding Risicoberekeningen BEVI). In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor een instantaan falende compressor in stilstand. Lekkage pomp In bedrijf: Bij lekkage aan één van de pompen met een lek van 10% van de diameter (10 mm) zal gedurende 1.800 s ammoniak vrijkomen in de koelcentrale met een constant debiet. Dit is gemodelleerd als een gat van 10 mm in een vat. Hierbij komt 1,3 kg ammoniak per seconde vrij gedurende 1.800 s. Bij insluiten van het systeem zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna het ingesloten systeem (320 kg) vrijkomt. Bij gelijkblijvend debiet van 1,3 kg/s zal de uitstroming 366 s aanhouden. De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor een instantaan falende compressor in stilstand.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 13 van 35
Tabel 4: faalscenario’s vloeistofpomp No. Scenario Inbloksysteem
Uitgestroomde hoeveelheid
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie (jaar-1)
In bedrijf 1.
Catastrofaal falen pomp
Werkt
1.220 kg
162
2,27x10-4
2.
Catastrofaal falen pomp
Faalt
7,5 kg/s
1.200
2,27x10-7
3.
Lekkage pomp
Werkt
476 kg
366
9,97x10-3
4.
Lekkage pomp
Faalt
1,3 kg/s
1.800
9,98x10-6
In stilstand
4.3
1.
Catastrofaal falen pomp
Werkt
2.011 kg
142
7,31x10-5
2.
Catastrofaal falen pomp
Faalt
9.000 kg
639
7,32x10-8
3.
Lekkage pomp
Werkt
393 kg
644
3,22x10-3
4.
Lekkage pomp
Faalt
1.099 kg
1.800
3,22x10-6
Leiding vloeistofpomp – koelcellen Voor de leiding van de vloeistofpomp naar de verdamper (DN100) wordt een lengte van 178 meter aangehouden. Het pompdebiet is 7,5 kg/s. De uitstroomlocaties zijn verdeeld over de gehele lengte van de leiding. De volgende scenario’s zijn toegepast:
Tabel 5: initiële faalscenario’s leidingen 75 mm < D < 150 mm Frequentie (m-1 x jaar-1) Breuk leiding 3x10-7 Lek leiding (10 % diamer, max. 50 mm) 2x10-6 Scenario
Frequentie (jaar-1) 5,34x10-5 3,56x10-4
Breuk leiding vloeistofpomp – verdamper In bedrijf: De leiding ligt op het dak van de FloraHolland hal in een omkasting. Deze omkasting is uitgerust met een ontluchtingsspleet en ammoniakdetectie. Zodra koude ammoniak uitstroomt zal dit worden opgevangen in de omkasting, welke ook als opvangbak dient. De ammoniak zal een plas vormen met een maximaal plasoppervlak van ca. 10 m 2. Uit de plas zal ammoniak verdampen en via de ontluchtingsspleet naar buiten gaan. De verdampingssnelheid is zeer laag (orde grootte 0,1 kg/s) door de lage temperatuur van de uitgestroomde ammoniak en het beperkte oppervlak dat voor verdamping beschikbaar is. Omdat de verdampingssnelheid evenredig is met het oppervlak van de plas, is inblokking hier niet van belang voor de berekening van de risico’s. Daarom wordt er in de modellering geen onderscheid gemaakt tussen wel of niet inblokken. In werkelijkheid zal het systeem uiteraard worden ingeblokt bij ammoniakdetectie om verdere uitstroming tegen te gaan. In stilstand: De verdamping zal identiek zijn aan de bedrijfstoestand.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 14 van 35
Gat leiding vloeistofpomp – verdamper In bedrijf: Uitgaande van een lekkage van uit een gat van 10 mm zullen de scenario’s nagenoeg identiek zijn aan de scenario’s beschreven onder breuk. Ook bij een lek zal een vloeistofplas worden gevormd met een oppervlak van ca. 10 m2. Ook hier zal de verdamping van de vloeistofplas ca. 0,1 kg/s bedragen. In stilstand: De verdamping zal identiek zijn aan de bedrijfstoestand. Bovenstaande resulteert in de volgende scenario’s:
Tabel 6: faalscenario’s leiding vloeistofpomp - verdamper Scenario Inbloksysteem Uitgestroomde Uitstromingsduur hoeveelheid (sec) In bedrijf 1. Breuk leiding Nvt 0,1 kg/s 1.800 2. Lek leiding Nvt 0,1 kg/s 1.800 In stilstand 1. Breuk leiding Nvt 0,1 kg/s 1.800 2. Lek leiding Nvt 0,1 kg/s 1.800 No.
4.4
Frequentie (jaar-1) 4,04x10-5 2,69x10-4 1,30x10-5 8,69x10-5
Koelcellen De verdampers bevinden zich in de koelcellen. Conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI dient uitgegaan te worden van breuk van 10 pijpen, breuk van één pijp en een lek. De diameter van de pijpen van de verdampers zijn zeer klein, zodat geen externe effecten te verwachten zijn voor dit scenario. Bovendien bevinden de verdampers zich in het gebouw, wat een positief effect heeft op de effectafstanden. Dit is conform de methodiek zoals die door het RIVM is toegepast in het document ‘Afstandentabel ammoniak koelinstallaties’.
4.5
Leiding koelcellen – vloeistofafscheider Voor de leiding van de koelcellen naar de vloeistofafscheider (DN50) wordt een lengte van 178 meter aangehouden. Het pompdebiet is 7,5 kg/s. De uitstroomlocaties zijn verdeeld over de gehele lengte van de leiding. De leiding ligt op het dak van de FloraHolland hal in een omkasting. Deze omkasting is uitgerust met een ontluchtingsspleet en ammoniakdetectie. De volgende scenario’s zijn toegepast:
Tabel 7: initiële faalscenario’s leidingen D < 75 mm Frequentie (m-1 x jaar-1) 1x10-6 Breuk leiding Lek leiding (10 % diameter, max. 50 mm) 5x10-6 Scenario
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Frequentie (jaar-1) 1,78x10-4 8,90x10-4
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 15 van 35
Breuk leiding koelcellen - vloeistofafscheider In bedrijf: De ammoniak heeft een grote hoeveelheid warmte opgenomen in de koelcellen en is nu een twee fase stroom, bestaande uit zowel gasvormig als vloeibaar ammoniak. Bij uitstroming zal een deel van de ammoniak direct afflashen. De rest vormt een koude vloeistofplas. De vloeistofplas zal ook nu weer een maximale grootte kunnen bereiken van ca. 10 m2 en zal een lage verdampingssnelheid hebben (orde grootte 0,1 kg/s). De afgeflashte hoeveelheid ligt in de orde grootte van ca. 1 kg/s. Omdat de verdampingssnelheid evenredig is met het oppervlak van de plas, is inblokking hier niet van belang voor de berekening van de risico’s. Daarom wordt er in de modellering geen onderscheid gemaakt tussen wel of niet inblokken. In werkelijkheid zal het systeem uiteraard worden ingeblokt bij ammoniakdetectie om verdere uitstroming tegen te gaan. In stilstand: De verdamping zal identiek zijn aan de bedrijfstoestand. Gat leiding koelcellen - vloeistofafscheider In bedrijf: Uitgaande van een lekkage van uit een gat van 5 mm zullen de scenario’s nagenoeg identiek zijn aan de scenario’s beschreven onder breuk. Ook bij een lek zal een gas afflashen en zal een vloeistofplas worden gevormd met een maximaal oppervlak van ca. 10 m2. Voor dit scenario wordt een bronsterkte aangehouden van 0,1 kg/s gedurende 1.800 seconden. In stilstand: De verdamping zal identiek zijn aan de bedrijfstoestand.
Tabel 8: faalscenario’s leiding verdamper - vloeistofafscheider No. Scenario Inbloksysteem Uitgestroomde Uitstromingsduur hoeveelheid (sec) In bedrijf 1. Breuk leiding Nvt 1 kg/s 1.800 2. Lek leiding Nvt 0,1 kg/s 1.800 In stilstand 1. Breuk leiding Nvt 1 kg/s 1.800 2. Lek leiding Nvt 0,1 kg/s 1.800
4.6
Frequentie (jaar-1) 1,35x10-4 6,73x10-4 4,34x10-5 2,17x10-4
Compressoren Conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI worden voor de compressoren twee scenario’s meegenomen. Dit zijn het catastrofaal falen van de compressor en een lek van 10% van de diameter in de compressor. In de onderstaande tabel staan de frequenties voor de genoemde scenario’s gegeven. Het gaat hier om schroefcompressoren.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 16 van 35
Tabel 9: initiële faalscenario’s compressoren Scenario Frequentie (jaar-1) Frequentie voor 7 compressoren (jaar-1) Catastrofaal falen 1x10-4 7,0x10-4 -3 4,4x10 3,1x10-2 Lek (10 % diameter) Voor de faalfrequenties van de compressoren is afgeweken van de frequenties gegeven in de ‘Afstandentabel Ammoniakinstallaties’ [6]. De reden hiervoor is dat in de afstandentabel wordt uitgegaan van de faalfrequenties van waaiercompressoren. In de ammoniakkoelinstallatie van FloraHolland wordt gebruik gemaakt van schroefcompressoren met faalfrequenties zoals gegeven in de Handleiding Risicoberekeningen BEVI. Catastrofaal falen compressor Wanneer een compressor faalt zal ammoniak vrijkomen in de ruimte van de koelcentrale en via de afzuiging naar buiten worden afgevoerd. In bedrijf: Bij het falen van een compressor zal de gehele doorzet van de compressoren via de breuk vrijkomen met een debiet van 9 kg/s. Aangenomen is de uitstroming constant blijft tot de inhoud van het achterliggend systeem leeg is (ca. 9.000 kg). Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s (1.080 kg). De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. In stilstand: De begintoestand is 2,5 barg en 6 °C. Bij falen van de compressor zal gas uitstromen uit een gat ter grootte van 80 mm. Het uitstroomdebiet is 2,2 kg/s. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna nog maximaal 320 kg zal uitstromen (maximale inhoud tussen twee blokafsluiters. De totale uitstroming is dan 584 kg. De uitstromingssnelheid wordt gedurende de uitstroming constant genomen aan 2,2 kg/s. De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. In dat geval zal de gedurende 1800 s ammoniak uitstromen met een debiet van 2,2 kg/s (3.960 kg). Lekkage compressor In bedrijf: Bij lekkage aan één van de compressors met een lek van 10% van de diameter (8 mm) zal gedurende 1.800 s ammoniak vrijkomen in de koelcentrale met een constant debiet. Dit is gemodelleerd als een gat van 8 mm in een vat (hierbij is uitgegaan van de persdruk en temperatuur van de compressor: 14,5 bar en 100 °C). Hierbij komt 0,11 kg ammoniak per seconde vrij gedurende 1.800 s, dit geeft een totaal uit te stromen hoeveelheid van 198 kg. Bij insluiten van het systeem zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna nog maximaal 320 kg zal uitstromen (maximale inhoud tussen twee blokafsluiters). Het ingeblokte volume is voldoende om bij inblokken een uitstroming van 0,11 kg/s gedurende 1.800 s in stand te houden. Dit scenario is dus gelijk aan het scenario waarbij het inblokken faalt. De kans dat het inbloksysteem faalt is confrom de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 17 van 35
In stilstand: De begintoestand is 2,5 barg en 6 °C. Bij falen van de compressor zal gas uitstromen uit een gat van 8 mm (10% diameter van de grootste aansluiting). Het uitstroomdebiet is 0,027 kg/s. Bij inblokken van het systeem is het ingeblokte volume voldoende om de uitstroom van 0,027 kg/s gedurende 1.800 s (49 kg) in stand te houden. Ook hier zijn beide scenario’s gelijk. De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. Dit resulteert in de scenario’s zoals weergegeven in Tabel 10.
Tabel 10: faalscenario’s compressoren No. Scenario Inbloksysteem
Uitgestroomde hoeveelheid
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie (jaar-1)
In bedrijf 1.
Catastrofaal falen compressor
Werkt
1.080 kg
120
5,29x10-4
2.
Catastrofaal falen compressor
Faalt
9.000 kg
1.800
5,29x10-7
3.
Lekkage compressor
Werkt
198 kg
1.800
2,34x10-2
4.
Lekkage compressor
Faalt
198 kg
1.800
2,34x10-5
In stilstand
4.7
1.
Catastrofaal falen compressor
Werkt
584 kg
266
1,71x10-4
2.
Catastrofaal falen compressor
Faalt
3.960 kg
1.800
1,71x10-7
3.
Lekkage compressor
Werkt
49 kg
1.800
7,56x10-3
4.
Lekkage compressor
Faalt
49 kg
1.800
7,56x10-6
Leiding compressoren – verdampingscondensors Voor het leidingstuk van de compressoren naar de verdampingscondensors op het dak wordt 20 meter (DN200) aangehouden. Voor de leiding worden conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI twee scenario’s meegenomen. Dit zijn breuk van de leiding en een lek in de leiding. In de onderstaande tabel staan de faalfrequenties voor de leidingen weergegeven. Voor deze scenario’s is aangenomen dat het ammoniak in de koelcentrale vrijkomt.
Tabel 11: initiële faalscenario’s leidingen D < 150 mm Frequentie (m-1 x jaar-1) Breuk leiding 1x10-7 Lek leiding (10 % diamer, max. 50 mm) 5x10-7 Scenario
Frequentie (jaar-1) 2,0x10-6 1,0x10-5
Breuk Leiding compressoren - verdampingscondensors In bedrijf: Bij breuk van de leiding zal ammoniak van de compressoren vrijkomen zoals beschreven in paragraaf 4.6 (9 kg/s) bij een druk van 14,5 barg en een temperatuur van 100 °C. Daarnaast zal de ammoniak van de condensors, vloeistofvat en de hoge drukleidingen vrijkomen bij een temperatuur van ongeveer 40 °C en een druk van 14,5 bar. Dit geeft een uitstroming van 11,8 kg/s waarbij het volume van de condensors, het vloeistofvat en de hoge druk leidingen zal vrijkomen (320 kg in ca. 30 s). Gemiddeld over 1.800 s geeft dit een bronterm van 9,18 kg/s tot dat het systeemvolume uitgestroomd is (ongeveer 9.320 kg). Wanneer het Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 18 van 35
insluitsysteem werkt zal de uitstroming beperkt zijn tot 120 s plus de inhoud van het systeem (320 kg, dat een totaal geeft van 1.400 kg). De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. Er is van uitgegaan dat de maximale uitstroomsnelheid 9,18 kg/s is. De uitstroomduur is aangepast om de uitgestroomde hoeveelheid te geven. In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor een instantaan falende compressor in stilstand. Lekkage leiding compressoren - verdampingscondensors In bedrijf: Lekkage in deze leiding wordt gemodelleerd gelijk aan lekkage in de compressor. Dit geeft een lekbron van 0,68 kg/s (1.224 kg). Bij insluiting van het systeem zal gedurende 120 s, 0,68 kg/s vrijkomen alsmede de ingesloten hoeveelheid van 320 kg. Dit is een hoeveelheid van 400 kg in 590 s. De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor een lekkage van een compressor in stilstand.
Tabel 12: faalscenario’s leiding compressor - verdampingscondensors Scenario Inbloksysteem Uitgestroomde Uitstromingsduur hoeveelheid (sec) In bedrijf 1. Breuk leiding Werkt 1.400 kg 153 Faalt 9.320 kg 1.015 2. Breuk leiding 3. Lek leiding Werkt 400 kg 590 Faalt 1.224 kg 1.800 4. Lek leiding In stilstand 1. Breuk leiding Werkt 584 kg 266 2. Breuk leiding Faalt 3. Lek leiding Werkt 49 kg 1.800 4. Lek leiding Faalt 49 kg 1.800 No.
4.8
Frequentie (jaar-1) 1,51x10-6 1,51x10-9 7,55x10-6 7,56x10-9 4,88x10-7 < 1x10-9 2,44x10-6 2,44x10-9
Verdampingscondensors De verdampingscondensors bestaan uit een aantal spiralen waarin de ammoniak komend van de compressoren wordt afgekoeld en gecondenseerd met behulp van water en/of lucht (ca. 98% van de tijd wordt met water gekoeld, bij vorst kan worden overgeschakeld op luchtkoeling). De faalfrequenties voor condensors zijn gegeven in de onderstaande tabel. De ammoniak komt bij falen van een condensor vrij in de buitenlucht.
Tabel 13: initiële faalscenario’s condensors Scenario Frequentie (jaar-1)
Frequentie voor 4 condensors (jaar-1)
1,0x10-5
4,0x10-5
Breuk van 1 pijp
-3
1,0x10
4,0x10-3
Lek (10% diameter, max. 50 mm)
1,0x10-2
4,0x10-2
Breuk van 10 pijpen tegelijk
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 19 van 35
Hoewel de kans op falen van een condensor redelijk hoog is, zijn de leidingen dermate klein dat er geen noemenswaardige uitstroming is (<0,1 kg/s bij breuk en nog lager bij lekkage). De effectafstanden zijn daarom ook dermate klein dat er geen effecten buiten de inrichting zijn. Dit scenario is derhalve niet in de QRA berekeningen meegenomen. Deze aanname wordt ook in de RIVM studie [6] gedaan. Vanwege de waterkoeling (welke 98% van de tijd in werking is tijdens bedrijf) zal een deel van het vrijkomende ammoniak op worden genomen in het water, waardoor de bronsterkte nog verder zal afnemen.
4.9
Leiding condensors – vloeistofvat Voor de vier leidingstukken (DN50) van de condensors naar het vloeistofvat wordt een lengte van 10 meter per leidingstuk aangehouden. De twee standaard scenario’s, breuk en een lek, worden meegenomen. De faalfrequenties zijn gegeven in Tabel 14. Aangenomen wordt dat de ammoniak in de koelcentrale vrijkomt. De scenario’s worden gemodelleerd gelijk aan de leiding tussen de compressoren en de verdampingcondensors.
Tabel 14: initiële faalscenario’s leidingen D < 75 mm Scenario Frequentie (jaar-1) Frequentie voor 4 leidingen (jaar-1) Breuk 1,0x10-6 4,0x10-5 -6 Lek (10% diameter, max. 50 mm) 5,0x10 2,0x10-4 Breuk Leiding condensors – vloeistofvat In bedrijf: Bij breuk zal vloeibaar ammoniak vrijkomen bij een temperatuur van ongeveer 40 °C en een druk van 14,5 bar. Dit geeft een uitstroming van 11,8 kg/s waarbij het volume van de condensors, het vloeistofvat en de hoge druk leidingen zal vrijkomen (320 kg). Dit volume komt in ongeveer 30 seconden vrij. Vervolgens komt ammoniak vanaf de compressors vrij met het debiet van 9 kg/s. Effectief zal ammoniak met gemiddeld 9,18 kg/s vrijkomen totdat het systeemvolume uitgestroomd is (ongeveer 9.320 kg). Wanneer het systeem wordt ingeblokt zal de uitstroming tot 120 s worden beperkt. Dit geeft een uitstroming van 1.080 kg in 120 s, plus 320 kg ingeblokt volume, resulterend in een uitstroming van 1.400 kg in 153 s. In stilstand: De begintoestand is 2,5 barg en –6 °C. Bij falen van de leiding zal vloeistof uitstromen uit een gat ter grootte van 50 mm. Het uitstroomdebiet is 4,8 kg/s. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna nog maximaal 320 kg zal uitstromen (maximale inhoud tussen twee blokafsluiters. De totale uitstroming is dan 896 kg. De uitstromingssnelheid wordt gedurende de uitstroming constant genomen aan 4,8 kg/s. De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. In dat geval zal de uitstroming duren tot dat de maximale systeeminhoud van ca. 9.000 kg is uitgestroomd (1.800 s). Lekkage leiding condensors – vloeistofvat In bedrijf: De procescondities zijn gelijk aan de condities voor breuk. Bij lekkage komt vloeibaar ammoniak vrij met een debiet van 0,55 kg/s. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna nog
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 20 van 35
maximaal 320 kg zal uitstromen (maximale inhoud tussen twee blokafsluiters. De totale uitstroming is dan 386 kg. Bij falen van het inbloksysteem is aangenomen dat ammoniak gedurende 1.800 s met 0,55 kg/s uitstroomt. In stilstand: De begintoestand is 2,5 barg en –6 °C. Bij falen van de leiding zal vloeistof uitstromen uit een gat van 5 mm (10% diameter van de grootste aansluiting). Het uitstroomdebiet is 0,24 kg/s. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna nog maximaal 320 kg zal uitstromen (maximale inhoud tussen twee blokafsluiters. De totale uitstroming is dan 349 kg. Het debiet wordt gedurende de uitstroming constant genomen aan 0,24 kg/s. De kans dat het inbloksysteem faalt is conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI gelijk genomen aan 0,001 per aanspraak. In dat geval zal de uitstroming 1.800 s duren. Dit resulteert in de volgende scenario’s:
Tabel 15: faalscenario’s leiding condensors - vloeistofvat No. Scenario Inbloksysteem Uitgestroomde hoeveelheid In bedrijf Werkt 1.400 kg 1. Breuk leiding 2. Breuk leiding Faalt 9.320 kg 3. Lek leiding Werkt 386 kg 4. Lek leiding Faalt 0,55 kg/s In stilstand 1. Breuk leiding Werkt 896 kg 2. Breuk leiding Faalt 9.000 kg 3. Lek leiding Werkt 349 kg 4. Lek leiding Faalt 0,24 kg/s
4.10
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie (jaar-1)
153
3,02x10-5
1.015
3,02x10-8
702
1,51x10-4
1.800
1,51x10-7
187
9,75x10-6
1.800
9,76x10-9
1.454
4,88x10-5
1.800
4,88x10-8
Vloeistofvat Het vloeistofvat wordt gemodelleerd als een opslagvat onder druk, hiervoor gelden de scenario’s en faalfrequenties zoals opgenomen in Tabel 16.
Tabel 16: Initiële faalscenario’s vloeistofvat Scenario
Frequentie (jaar-1)
Instantaan falen
5x10-7
Vrijkomen van de gehele inhoud in 10 min. in een continue en constante stroom
5x10-7
Continu vrijkomen van de inhoud uit een gat met een effectieve diameter van 10 mm
1x10-5
Bij falen van het vloeistofvat zal de ammoniak in de koelcentrale vrijkomen. Voor de scenario’s van instantaan falen en vrijkomen van de gehele inhoud in 10 minuten is het falen van het automatisch inbloksysteem niet meegenomen. Deze scenario’s hebben een frequentie van minder dan 1x10-9 per jaar en zullen geen bijdrage hebben in het risico voor de omgeving.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 21 van 35
Instantaan falen vloeistofvat In bedrijf: Bij instantaan falen van het vat zal de gehele inhoud van het vloeistofvat instantaan vrijkomen, alsmede de inhoud van de condensors en de hoge druk leidingen (totaal 320 kg). De druk is 12,5 barg en de temperatuur 35 °C. In stilstand: Bij instantaan falen van het vat zal de gehele inhoud van het vloeistofvat instantaan vrijkomen, alsmede de inhoud van de condensors en de hoge druk leidingen (totaal 320 kg). De druk is 2,5 barg en de temperatuur -6 °C. Vrijkomen van de gehele inhoud van het vloeistofvat in 10 minuten In bedrijf: Bij dit scenario komt de inhoud van het vat, de condensors en de hoge drukleidingen vrij in 600 s. De totaal uitstromende hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid die vrijkomt bij instantaan falen, 320 kg. De druk is 12,5 barg en de temperatuur 35 °C. In stilstand: Bij dit scenario komt de inhoud van het vat, de condensors en de hoge drukleidingen vrij in 600 s. De totaal uitstromende hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid die vrijkomt bij instantaan falen, 320 kg. De druk is 2,5 barg en de temperatuur -6 °C. Lekkage uit een 10 mm gat in het vloeistofvat In bedrijf: Lekkage uit een 10 mm gat het vloeistofvat geeft een constant uitstroomdebiet van 2 kg/s, gedurende 1.800 seconden. De uitstroming wordt op peil gehouden door aanvoer van de compressoren. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de aanvoer de compressoren stoppen voordat de inhoud van het vloeistofvat, de hoge druk leidingen en de verdampingscondensors uitgestroomd is. De uitstroom is hierdoor beperkt tot 320 kg plus de hoeveel die aangevuld door de compressoren gedurende de twee minuten reactietijd van het insluitsysteem (240 kg). De totale uitstroom wanneer het systeem wordt ingesloten is 560 kg. De druk is 12,5 barg en de temperatuur 35 °C. In stilstand: Lekkage uit een 10 mm gat het vloeistofvat geeft een constant uitstroomdebiet van 1 kg/s, gedurende 320 seconden. De totale uitstroom wanneer het systeem wordt ingesloten is 320 kg. De druk is 2,5 barg en de temperatuur -6 °C. Samenvattend geeft bovenstaande de scenario’s zoals opgenomen in Tabel 17.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 22 van 35
Tabel 17: faalscenario’s vloeistofvat No. Scenario Inbloksysteem
Uitgestroomde hoeveelheid
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie 3 pompen (jaar-1)
In bedrijf 1.
Instantaan falen vat
Werkt
320 kg
Instantaan
1,22x10-7
2.
Instantaan falen vat
Faalt
-
-
< 1x10-9
3.
Uitstroming in 10 minuten
Werkt
320 kg
600
1,22x10-7
4.
Uitstroming in 10 minuten
Faalt
-
-
< 1x10-9
5.
Lek 10 mm
Werkt
560 kg
280
2,44x10-6
6.
Lek 10 mm
Faalt
2 kg/s
1.800
2,44x10-9
In stilstand
4.11
1.
Instantaan falen vat
Werkt
320 kg
Instantaan
3,78x10-7
2.
Instantaan falen vat
Faalt
-
-
< 1x10-9
3.
Uitstroming in 10 minuten
Werkt
320 kg
600
3,78x10-7
4.
Uitstroming in 10 minuten
Faalt
-
-
< 1x10-9
5.
Lek 10 mm
Werkt
320 kg
943
7,55x10-6
6.
Lek 10 mm
Faalt
1 kg/s
1.800
7,56x10-9
Leiding vloeistofvat – economiser Voor dit leidingstuk (DN80) wordt een minimumlengte van 10 meter aangehouden. De frequenties voor breuk en lekkage zijn gegeven in onderstaande tabel. De scenario’s van breuk en lekkage zijn gemodelleerd gelijk aan de scenario’s voor de leiding tussen de condensors en het vloeistofvat. Het gaat hier om een grotere leiding (80 mm) waardoor de uitstroming groter is dan bij de leiding tussen de condensors en het vloeistofvat.
Tabel 18: initiële faalscenario’s leidingen 75 mm < D < 150 mm Scenario Frequentie (m-1 x jaar-1) Frequentie (jaar-1) -7 Breuk leiding 3x10 3,0x10-6 Lek leiding (10 % diamer, max. 50 mm) 2x10-6 2,0x10-5 Breuk Leiding vloeistofvat - economiser In bedrijf: De breukscenario’s zijn analoog aan de scenario’s voor de leiding condensors – vloeistofvat (zie 4.9). In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor de leiding condensors – vloeistofvat (zie 4.9). Lekkage leiding vloeistofvat - economiser In bedrijf: Ook hier zijn de scenario’s nagenoeg identiek aan de scenario’s voor de leiding condensors – vloeistofvat (zie 4.9). In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor de leiding condensors – vloeistofvat (zie 4.9). Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 23 van 35
Tabel 19: faalscenario’s leiding vloeistofvat - economiser No. Scenario Inbloksysteem Uitgestroomde hoeveelheid In bedrijf Werkt 2.760 kg 1. Breuk leiding 2. Breuk leiding Faalt 9.000 kg 3. Lek leiding Werkt 476 kg 4. Lek leiding Faalt 1,3 kg/s In stilstand 1. Breuk leiding Werkt 2.011 kg 2. Breuk leiding Faalt Werkt 393 kg 3. Lek leiding 4. Lek leiding Faalt 1.099 kg
4.12
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie (jaar-1)
120
2,27x10-6
391
2,27x10-9
366
1,51x10-5
1.800
1,51x10-8
266
7,31x10-7
-
< 1x10-9
644
4,88x10-6
1.800
4,88x10-9
Economiser De economiser wordt gemodelleerd als een opslagvat onder druk, hiervoor gelden de volgende scenario’s en faalfrequenties:
Tabel 20: Initiële faalscenario’s economiser Scenario
Frequentie (jaar-1)
Instantaan falen
5x10-7
Vrijkomen van de gehele inhoud in 10 min. in een continue en constante stroom
5x10-7
Continu vrijkomen van de inhoud uit een gat met een effectieve diameter van 10 mm
1x10-5
Bij falen van de economiser zal de ammoniak in de koelcentrale vrijkomen. Voor de scenario’s van instantaan falen en vrijkomen van de gehele inhoud in 10 minuten is het falen van het automatisch inbloksysteem niet meegenomen. Deze scenario’s hebben een frequentie van minder dan 1x10-9 per jaar en zullen geen bijdrage hebben in het risico voor de omgeving. De druk is gelijk genomen aan 4,6 barg en de temperatuur 1,5 °C. Instantaan falen economiser In bedrijf: Bij instantaan falen zal de gehele inhoud van de economiser instantaan vrijkomen (totaal 350 kg). In stilstand: Bij instantaan falen zal de gehele inhoud van de economiser instantaan vrijkomen (totaal 350 kg). De procescondities bij stilstand zijn 2,5 barg en –6 °C. Vrijkomen van de gehele inhoud van de economiser in 10 minuten In bedrijf: Bij dit scenario komt de inhoud van de economiser vrij in 600 s. De totaal uitstromende hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid die vrijkomt bij instantaan falen, 350 kg. Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 24 van 35
In stilstand: Bij dit scenario komt de inhoud van de economiser vrij in 600 s. De totaal uitstromende hoeveelheid is gelijk aan de hoeveelheid die vrijkomt bij instantaan falen, 350 kg. De procescondities bij stilstand zijn 2,5 barg en –6 °C. Lekkage uit een 10 mm gat in de economiser In bedrijf: Lekkage uit een 10 mm gat geeft een constant uitstroomdebiet van 1,28 kg/s, gedurende 1.800 seconden. De uitstroming wordt op peil gehouden door aanvoer van de compressoren. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de Economiser worden ingeblokt. De uitstroom is hierdoor beperkt tot 350 kg plus de hoeveel die aangevuld door de compressors gedurende de twee minuten reactietijd van het insluitsysteem (154 kg). De totale uitstroom wanneer het systeem wordt ingesloten is 504 kg. In stilstand: Lekkage uit een 10 mm gat geeft een constant uitstroomdebiet van 0,95 kg/s. De uitstroom is beperkt tot 350 kg, waardoor de uitstromingsduur 367 s is. De scenario’s zijn weergegeven in Tabel 21.
Tabel 21: faalscenario’s economiser Scenario Inbloksysteem
No.
Uitgestroomde hoeveelheid
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie 3 pompen (jaar-1)
In bedrijf 1.
Instantaan falen economiser
Werkt
350 kg
Instantaan
1,22x10-7
2.
Instantaan falen economiser
Faalt
-
-
< 1x10-9
3.
Uitstroming in 10 minuten
Werkt
350 kg
600
1,22x10-7
4.
Uitstroming in 10 minuten
Faalt
-
-
< 1x10-9
5.
Lek 10 mm
Werkt
504 kg
393
2,44x10-6
6.
Lek 10 mm
Faalt
1,28 kg/s
1.800
2,44x10-9
In stilstand
4.13
1.
Instantaan falen economiser
Werkt
350 kg
Instantaan
3,78x10-7
2.
Instantaan falen economiser
Faalt
-
-
< 1x10-9
3.
Uitstroming in 10 minuten
Werkt
350 kg
600
3,78x10-7
4.
Uitstroming in 10 minuten
Faalt
-
-
< 1x10-9
5.
Lek 10 mm
Werkt
350 kg
367
7,55x10-6
6.
Lek 10 mm
Faalt
0,95 kg/s
1.800
7,56x10-9
Leiding economiser – afscheidervat Voor dit leidingstuk (DN80) wordt een minimumlengte van 10 meter aangehouden. De frequenties voor breuk en lekkage zijn gegeven in onderstaande tabel. De scenario’s van breuk en lekkage zijn gemodelleerd gelijk aan de scenario’s voor de leiding tussen de condensors en het vloeistofvat (paragraaf 4.9).
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 25 van 35
Tabel 22: initiële faalscenario’s leidingen 75 mm < D < 150 mm Scenario Frequentie (jaar-1) Frequentie voor 4 leidingen (jaar-1) Breuk 3,0x10-7 3,0x10-6 -6 Lek (10% diameter, max. 50 mm) 2,0x10 2,0x10-5 Breuk Leiding economiser – afscheidervat In bedrijf: Bij breuk zal vloeibaar ammoniak vrijkomen bij een temperatuur van -6 °C en een druk van 3,5 bar. Dit geeft een uitstroming van 36,3 kg/s waarbij het volume van de condensors, het vloeistofvat en de hoge druk leidingen zal vrijkomen (320 kg). Dit volume komt in ongeveer 10 seconden vrij. Vervolgens komt het ammoniak vanaf de compressors vrij met het aanvoerdebiet van 9 kg/s en de vloeibare ammoniak in het lage druk deel met een debiet van 14,1 kg/s. Wanneer het systeem wordt ingeblokt zal de uitstroming tot 120 s worden beperkt. Hierbij is gerekend met een uitstromend debiet van 23 kg/s. Bij falen van het inbloksysteem komt de inhoud van het systeem vrij met een gelijk debiet. In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor de leiding condensors – vloeistofvat (zie 4.9). Lekkage leiding economiser – afscheidervat In bedrijf: De procescondities zijn gelijk aan de condities voor breuk. Bij lekkage komt vloeibaar ammoniak vrij met een debiet van 0,72 kg/s. Wanneer het insluitsysteem werkt zal de uitstroom beperkt blijven tot 120 s, waarna nog maximaal 320 kg zal uitstromen (maximale inhoud tussen twee blokafsluiters). De totale uitstroming is dan 407 kg. Bij falen van het inbloksysteem is aangenomen dat ammoniak gedurende 1.800 s met 0,72 kg/s uitstroomt. In stilstand: De scenario’s zijn vergelijkbaar aan de scenario’s voor de leiding condensors – vloeistofvat (zie 4.9). De resulterende scenario’s zijn hieronder weergegeven.
Tabel 23: faalscenario’s leiding economiser – afscheidervat Scenario Inbloksysteem Uitgestroomde hoeveelheid In bedrijf 1. Breuk leiding Werkt 2.760 kg Faalt 9.000 kg 2. Breuk leiding 3. Lek leiding Werkt 407 kg 4. Lek leiding Faalt 0,72 kg/s In stilstand Werkt 2.011 kg 1. Breuk leiding 2. Breuk leiding Faalt 9.000 kg 3. Lek leiding Werkt 393 kg 4. Lek leiding Faalt 1.099 kg No.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Uitstromingsduur (sec)
Frequentie (jaar-1)
120
2,27x10-6
391
2,27x10-9
563
1,51x10-5
1.800
1,51x10-8
266
7,31x10-7
639
< 1x10-9
644
4,88x10-6
1.800
4,88x10-9
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 26 van 35
5
Modelparameters Voor het uitvoeren van de QRA zijn de faalkansen ingevoerd in Safeti-NL [5]. De modelvoorwaarden die voor deze studie zijn gebruikt, worden hieronder beschreven.
5.1
Weersgegevens Als uitgangspunt voor de modellering zijn de weersgegevens van Hoek van Holland toegepast. Deze worden representatief geacht voor de weerssituatie in Naaldwijk. In Tabel 24 is een overzicht gegeven van de weerklassen die zijn beschouwd.
Tabel 24: beschrijving weerklassen Beschrijving B3 Instabiel weer, gematigd zonnig, lichte tot gemiddelde wind (3 m/s) Licht instabiel weer, zonnig en winderig (1,5 m/s) D1,5 D5 Neutraal weer, bewolkt en winderig (5 m/s) D9 Neutraal weer, bewolkt en winderig (9 m/s) E5 Licht stabiel, winderig (5 m/s) F1,5 Zeer stabiel, zeer licht winderig (1,5 m/s) Weerklasse
5.2
Ruwheidslengte Voor de omgeving is een ruwheidslengte van 1.000 mm aangehouden. Conform de Handleiding Risicoberekeningen BEVI [4] is deze ruwheidslengte typisch voor een terrein bezaaid met grote obstakels, zoals een voorstad of een bos. Deze ruwheidslengte wordt als representatief geacht voor de omgeving van FloraHolland.
5.3
Invloedsgebied en populatiegegevens Invloedsgebied Om te bepalen tot welke afstand vanaf de terreingrens van FloraHolland de bevolkingsgegevens van belang zijn met betrekking tot het groepsrisico, is het invloedsgebied van de ammoniakkoelinstallatie bepaald. Het invloedsgebied is gedefinieerd als het gebied tot waar het effect van een scenario bijdraagt aan het groepsrisico van de inrichting. De afstanden zijn hierbij gebaseerd op de LC01-concentratie en zijn berekend voor het meest ongunstige weertype. Het maatgevende scenario is breuk van de leiding tussen de compressor en de condensor waarbij de beveiliging faalt. Het invloedsgebied behorende bij dit scenario bedraagt circa 1.125 meter bij weertype F1.5. De combinatie van de hoge druk en temperatuur (respectievelijk 14,5 bar en 100 °C) resulteert in dit relatief grote invloedsgebied. Voor de berekening van het groepsrisico dient zodoende alle populatie binnen een straal van 1.125 meter rondom de inrichting van FloraHolland te worden geïnventariseerd.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 27 van 35
Populatiegegevens De bevolkingsdichtheden die zijn gebruikt voor het berekenen van het groepsrisico zijn afkomstig uit het Populatiebestand groepsrisicoberekeningen [7] dat het Ministerie van I&M (voorheen Ministerie van VROM) heeft laten ontwikkelen voor het uitvoeren van groepsrisicoberekeningen. De op deze wijze verkregen populatiegegevens zijn aangevuld met gegevens uit de Nieuwe Kaart van Nederland [8] en informatie van de gemeente Westland. Het betreft de volgende aanvullingen:
Tabel 25: aanvullende populatiegegevens (bron: de Nieuwe Kaart van Nederland) Aantal woningen Aantal personen Aantal personen dagsituatie nachtsituatie en weekend Woerdblok fase 1 (uitbreiding) 8 8,8 17,6 Woerdblok fase 3 276 303,6 607,2 (Waterrijk) 363,8 170,6 Woerdblokeiland 38 · 38 appartementen 41,8 83,6 63 · 63 seniorenwoningen 63 63 4 · 4 groepswoningen (6 24 (+5) 24 personen per woning (+ begeleiding) · Dagverzorging 10 (+5) dementerenden (+begeleiding) · Verloskundigenpraktijk* 10 · Kinderdagverblijf* 130 · Centrum voor Jeugd en 25 Gezin Westland* · Overige ruimten Careyn* 50 58 63,8 127,6 Floriendaal Residence Woerdstaete 47 51,7 103,4 Bernadetteschool 426 Kindercentrum BimBam 130 (dagopvang: 75 kinderen + BSO: 40 kinderen + begeleiding) * Het betreft hier indicatieve personenaantallen Locatie
Bij het vaststellen van het aantal personen per woning is uitgegaan dat een gemiddeld huishouden in Nederland uit 2,2 personen bestaat. Dit op basis van de gegevens van 2009 uit het Compendium voor de Leefomgeving [9]. Deze gegevens zijn nauwkeuriger dan de kentallen zoals gegeven in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico [11], waarbij wordt uitgegaan van 2,4 personen per woning. In overeenstemming met de Handleiding Risicoberekeningen BEVI is aangenomen dat overdag 50% van de bewoners aanwezig zijn, en gedurende de nacht 100% van de bewoners aanwezig zijn. Voor het weekend is conservatief aangenomen dat zowel in de dag- als in de nachtsituatie 100% van de bewoners aanwezig zijn.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 28 van 35
Daarnaast zijn de populatiegegevens voor Trade Parc Westland aangepast ten opzichte van de gegevens uit het Populatiebestand groepsrisicoberekeningen. Uitgegaan is dat op de betreffende locaties 40 personen per hectare aanwezig zijn voor zowel de dag- als de nachtsituatie. Dit op basis van een groepsrisicoberekening die in 2008 door DHV is uitgevoerd [10]. De personen die binnen de inrichting van FloraHolland aanwezig zijn, zijn niet meegenomen in de groepsrisicoberekening. Dit in overeenstemming met de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico [11] waarin in hoofdstuk 16 de volgende passage is opgenomen: “Eigen personeel en bezoekers van de inrichting (bijv. bezoekers van een ijsbaan met een ammoniakkoelinstallatie) genieten geen bescherming vanuit de Wet milieubeheer. (Het personeel geniet wel bescherming vanuit de Arbo-wetgeving, voor de bezoekers dient bescherming te worden geregeld vanuit de gebruiksvergunning en interne veiligheidsprotocollen).” De gemodelleerde objecten zijn in Figuur 2 opgenomen.
Figuur 2: gemodelleerde objecten binnen invloedsgebied FloraHolland Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 29 van 35
6
Resultaten
6.1
Inleiding In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de risicoanalyse voor de QRA weergegeven. Hierbij is het risico uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op een dodelijk ongeval ten gevolge van een ongewoon voorval (ongevalscenario) indien een persoon (onbeschermd in de buitenlucht) zich bevindt op een bepaalde plaats waar hij voortdurend (24 uur per dag en gedurende het gehele jaar) wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van een voorval. Het PR wordt weergegeven in de vorm van PR-contouren. Hierbij geven de contouren locaties met gelijke kansen op overlijden weer. Zo toont de PR-contour van 10-6 per jaar de locaties waar de kans op het overlijden van een persoon eens in de miljoen jaar bedraagt. Het PR is onafhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting. Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR wordt vastgelegd in een zogenaamde F(N)-curve en is, in tegenstelling tot het PR, afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting. In een F(N)-curve staat op de verticale as de kans weergegeven dat meer dan N slachtoffers ten gevolge van het beschouwde scenario komen te overlijden. Deze kans wordt uitgedrukt in de eenheid ‘per jaar’. Op de horizontale as staat het aantal slachtoffers weergegeven. Naast het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is weergegeven welke scenario’s procentueel de grootste bijdrage leveren aan de risico’s.
6.1.1
Plaatsgebonden risico In Figuur 3 zijn de plaatsgebonden risicocontouren van FloraHolland weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de plaatgebonden risicocontour van 10-6 per jaar (PR10-6) geheel binnen de inrichtingsgrenzen van FloraHolland is gelegen en is gelegen rondom de koelcentrale. De afstand vanaf de koelcentrale tot de PR10-6 bedraagt circa 45 meter. Rondom de vloeistofleidingen die van de koelcentrale naar de verdampers in de koelcellen loopt wordt geen (PR10-6) waargenomen. Conform artikel 8a van de REVI geldt voor ammoniakkoelinstallaties echter dat indien de berekende risicoafstanden kleiner zijn dan de bij een inrichting uit dezelfde categorie behorende grootste afstand genoemd in tabel 6 van bijlage 1 van de REVI, de in die bijlage genoemde grootste afstand als minimaal aan te houden afstand geldt. Voor de installatie van FloraHolland (met een maximale werktemperatuur van circa -6 °C, opstellingsuitvoering 2 en een diameter van de vloeistofleiding van de koelcentrale naar de verdampers van DN100) geldt zodoende een PR10-6 van 85 meter vanaf de koelcentrale en een PR10-6 van 85 meter vanaf de vloeistofleiding.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 30 van 35
Figuur 3: berekende plaatsgebonden risicocontouren FloraHolland, Naaldwijk
6.1.2
Groepsrisico Het groepsrisico dat wordt veroorzaakt door de ammoniakkoelinstallatie van FloraHolland is weergegeven in Figuur 4. Hieruit blijkt dat de curve beneden de oriëntatiewaarde is gelegen. Aangezien het maximale aantal dodelijke slachtoffers bij een incident minder dan 10 bedraagt, is er feitelijk geen sprake van een groepsrisico.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 31 van 35
Figuur 4: groepsrisico FloraHolland, Naaldwijk 6.1.3
Grootste bijdrage aan het risico Plaatsgebonden risico De bijdrage aan het plaatsgebonden risico is berekend aan de hand van referentiepunten. Als referentiepunt is gekozen voor het kwetsbare object dat het dichtst nabij de terreingrens is gelegen. In het geval van FloraHolland is dat het Floracollege dat ten westen van de inrichting is gelegen. De scenario’s die de grootste bijdrage leveren aan het plaatsgebonden risico zijn weergegeven in Tabel 26.
Tabel 26: scenario’s naar procentuele bijdrage aan het plaatsgebonden risico Procentuele bijdrage Referentiepunt: Floracollega 82,7% Breuk leiding condensors - vloeistofvat, afsluiters werken Breuk leiding vloeistofvat - economiser, afsluiters werken 8,8 % Breuk leiding compressors - condensors, afsluiters werken 5,8 % Breuk leiding vloeistofvat - economiser, afsluiters werken 1,7 % Scenario
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 32 van 35
Groepsrisico De scenario’s die procentueel de grootste bijdrage leveren aan het groepsrisico zijn gegeven in Tabel 27.
Tabel 27: scenario’s naar procentuele bijdrage aan het Scenario Breuk leiding condensors - vloeistofvat, afsluiters werken Breuk leiding vloeistofvat - economiser, afsluiters werken Breuk leiding compressors - condensors, afsluiters werken Breuk leiding vloeistofvat - economiser, afsluiters werken Breuk leiding condensors - vloeistofvat, afsluiters falen
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
groepsrisico Procentuele bijdrage 81,4 % 9,8 % 6,3 % 1,1% 1,0 %
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 33 van 35
7
Conclusie Uit de berekening van de externe risico’s voor de ammoniakkoelinstallatie van FloraHolland te Naaldwijk blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar (PR10-6) geheel binnen de inrichtingsgrenzen is gelegen. De maximale afstand van de bron tot deze risicocontour bedraagt circa 45 meter. Conform artikel 8a van de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI), geldt echter dat indien de berekende risicoafstanden kleiner zijn dan de bij een inrichting uit dezelfde categorie behorende grootste afstand genoemd in tabel 6 van bijlage 1 van de REVI, de in die bijlage genoemde grootste afstand als minimaal aan te houden afstand geldt. Voor de installatie van FloraHolland (met een maximale werktemperatuur van circa -6 °C, opstellingsuitvoering 2 en een diameter van de vloeistofleiding van de koelcentrale naar de verdampers van DN100) geldt zodoende een PR10-6 van 85 meter vanaf de koelcentrale en een PR10-6 van 85 meter vanaf de vloeistofleiding. De ligging van deze risicocontour is indicatief weergegeven in Figuur 5. De exacte ligging van de risicocontour dient aan de hand van een detailtekening nader te worden vastgesteld. Wel kan uit de figuur worden afgeleid dat binnen de contour geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn.
-6
Figuur 5: minimale afstand tot plaatsgebonden risicocontour 10 per jaar conform REVI Voor het groepsrisico geldt dat er feitelijk geen sprake is van een groepsrisico. Dit aangezien het maximaal aantal dodelijke slachtoffers minder dan 10 bedraagt. Ook blijkt dat de groepsrisicocurve geheel beneden de oriëntatiewaarde is gelegen.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 34 van 35
Referenties [1]
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen), Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2004, nummer 250
[2]
Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen)
[3]
Arbeidsveiligheidrapport Ammoniakkoelinstallatie FloraHolland, Raadgevend Adviesbureau Smits en Burgst, doc. nr. AO.0842.60, 8 april 2001
[4]
Handleiding Risicoberekeningen BEVI, versie 3.2.RIVM/CEV, 1 juli 2009.
[5]
Safeti-NL versie 6.54. RIVM/CEV: www.rivm.nl/cev/safeti-nl.
[6]
Afstandentabel ammoniak koelinstallaties, RIVM – P.A.M. Uijt de Haag, rapport nr. 620100003/2005
[7]
Populatiebestand groepsrisicoberekeningen: http://www.populatiebestandgr.vrom.nl
[8]
De Nieuwe Kaart van Nederland: http://www.nieuwekaart.nl
[9]
Compendium voor de Leefomgeving: http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl
[10]
Groepsrisicoberekeningen ten behoeve van uitbreiding TPW Mars, DHV, kenmerk: MD-MV20080437, 19 mei 2008
[11]
Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben, versie 1.0 november 2007.
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
Silva Consultancy Ordernummer: 2011003 Documentnummer: RB2011001 Revisie: 2 Datum: 31-10-2011 Pagina: 35 van 35
Bijlage 1: terreinindeling FloraHolland
Kwantitatieve Risico-analyse FloraHolland Naaldwijk
72
Bijlage 3
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Notitie geluidbeleid Bloemenveiling
220.14927.00
Notitie geluidbeleid Bloemenveiling
Postbus 150, 3000 AD Rotterdam Telefoon: 010-2018555 Fax: 010-4121039 E-mail:
[email protected]
Inleiding Gemeente Westland heeft bij de voorbereiding van het bestemmingsplan Bloemenveiling de voorliggende notitie over het geluidbeleid voor de Bloemenveiling opgesteld. Doel van deze notitie is bedoeld om het geluidbeleid voor de Bloemenveiling samen te vatten en de samenhang tussen het bestemmingsplan en dat geluidbeleid te schetsen. Deze toelichting op de relatie met het bestemmingsplan is nodig omdat het geluidbeleid voor het bedrijventerrein FloraHolland en Trade Parc Westland in fasen tot stand is gekomen. Gemeentelijk geluidbeleid De gemeente Westland heeft voor een deel van het terrein van bloemenveiling FloraHolland en voor het naastgelegen bedrijventerrein geluidbeleid ontwikkeld zoals is bedoeld in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening. Voor het overige deel van het FloraHolland terrein geldt een toetsingskader voor geluid op grond van de milieuvergunning. Het geluidbeleid bestaat kortom uit drie pijlers: 1. Milieuvergunning bloemenveiling FloraHolland (maart 2009) 2. Geluidnota Bedrijventerrein ‘Over de Middelbroekweg’ (maart 2001) 3. Geluidbeheerplan en Geluidnota Trade Parc Westland Mars te Naaldwijk (maart 2009) In figuur 1 is weergegeven op welk deel van het bedrijventerrein de geluidnota’s en de milieuvergunning van toepassing zijn. Het bestemmingplan Bloemenveiling omvat het bedrijventerrein Flora Holland en Trade Parc Westland 1 en 2. Om die reden zijn op het bestemmingsplan Bloemenveiling alleen de Milieuvergunning van bloemenveiling FloraHolland en de geluidnota bedrijventerrein ‘Over de Middelbroekweg’ van toepassing. De geluidnota’s bevatten beoordelingspunten waarop de gezamenlijke geluidsbelasting van de bedrijven op dat deel van het bedrijventerrein niet meer mag bedragen dan de aangeven waarden. Deze beoordelingspunten zijn weergeven in de afzonderlijke geluidnota’s. Doel en status De geluidnota ‘Over de Middelbroekweg’ en de milieuvergunning bieden een juridisch kader voor de normstelling ten aanzien van geluid als gevolg van de bedrijfsactiviteiten op het terrein van FloraHolland. De bestaande geluidnota vormt het juridisch instrument voor de beoordeling van industrielawaai bij vergunningaanvragen en meldingen in het kader van de Wet milieubeheer. Met behulp van de geluidnota wordt beoordeeld of een inrichting zich kan vestigen op de voorgenomen locatie. De geluidnota biedt tevens een toetsingskader op grond waarvan in de milieuvergunning voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder kunnen worden opgenomen. Verder vormt de milieuvergunning voor Flora Holland het juridisch kader voor de geluidsbelasting in de omgeving van de bloemenveiling FloraHolland. Voor de overige bedrijven op het bedrijventerrein FloraHolland ten noorden van de Middelbroekweg (Strijpgebouw en Elsengebouw) geldt dat deze individueel moeten voldoen aan het toetsingskader voor geluid dat volgt uit het Activiteitenbesluit. De geluidnota Bedrijventerrein ‘Over de Middelbroekweg’ is vastgesteld als beleidsregel zoals bedoeld in art 3.1, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorliggende notitie is geen besluit in de zin van de Awb en heeft geen juridisch status, het bevat slechts een toelichting op het bestaande geluidbeleid naar aanleiding van het vaststellen van een het bestemmingsplan Bloemenveiling. blz. 1
blz. 2
Cumulatie van geluid Wegverkeerslawaai Voor cumulatie met verkeerslawaai geldt dat in de geluidnotities voor TPW 1 en 2 en voor TPW Mars rekening is gehouden met geluid afkomstig van verkeer op nabij gelegen wegen. De aanwezigheid van wegen nabij woningen zorgt voor een verhoogde achtergrondbelasting. Deze achtergrondwaarden zijn meegenomen in het bepalen van de geluidruimte voor de bedrijven op TPW 1 en 2 en TPW Mars. Industrielawaai Bij toetsing ten aanzien van geluid om na te gaan of een bedrijf zich op een specifieke locatie kan vestigen of uitbreiden zal rekening moeten worden gehouden met mogelijke cumulatieve effecten van overige bestaande of toekomstige inrichtingen. Idealiter wordt in een gemeentelijke geluidnota rekening gehouden met deze cumulatieve effecten bij het vaststellen van de maximale immissieniveaus ter hoogte van de beoordelingspunten. Omdat het geluidbeleid voor het FloraHolland terrein en omgeving gefaseerd tot stand is gekomen is in de afzonderlijke nota’s nog geen rekening gehouden met cumulatie. In de nota’s wordt ook niet aangeven op welke wijze met cumulatie dient te worden omgegaan. Cumulatieve effecten vanwege industrielawaai treden in praktijk echter niet vaak op. Het gaat daarbij om situaties waarin twee bedrijven op één en dezelfde gevel van een woning een geluidsbelasting veroorzaken. Het effect van cumulatie is afhankelijke van veel factoren. Ten eerste zal het effect van cumulatie nihil zijn wanneer het ene geluidsniveau meer dan 10 dB onder het andere niveau is gelegen. Verder is de vraag van belang of de betrokken geluidbronnen tegelijkertijd in werking zijn, cumulatie treedt alleen op als deze geluidbronnen tegelijkertijd in werking zijn. Indien sprake is van uitbreiding of vestiging van bedrijven nabij bestaande woningen, kan dit ertoe leiden dat een bedrijf bij vergunningverlening te maken krijgt met een aanscherping van de geluidvoorschriften. Dit vindt plaats op basis van het Masterplan dat bij de geluidnota ‘Over de Middelbroekweg’ hoort. Hierin is modelmatig voor de destijds toekomstige situatie een zo nauwkeurig mogelijk invulling gegeven aan TPW 1 en 2. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van TPW 1 en 2 en/of Flora Holland zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening de cumulatieve geluidsbelasting moeten worden beoordeeld om na te gaan of aan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting kan worden voldaan. Vervolgens kan worden beoordeeld of het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk is.
blz. 3
74
Bijlage 4
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Overlegreacties
220.14927.00
Van: Frans Poncin [mailto:
[email protected]] Namens Postbus VI Ruimtelijkeplannen Verzonden: donderdag 27 januari 2011 11:46 Aan: Kishoenmisier, A CC: '
[email protected]' Onderwerp: FW: Reactie art. 3.1.1. Bro voorontwerp bestemmingsplan Bloemenveiling
kenmerk holmes nr. 39869
Aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland, ter attentie van: mw. A. Kishoenmisier
Op 23 december 2010 heb ik uw verzoek ontvangen om advies op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening over het voorontwerpbestemmingsplan “Bloemenveiling”. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007‐2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd vooroverleg moeten voeren met het Rijk. Gemeenten verzoeken zelf de afzonderlijke rijksdiensten om advies. De VROM‐Inspectie coördineert vervolgens de rijksreactie over voorontwerpbestemmingsplannen, ‐projectbesluiten en – structuurvisies richting gemeenten. Het bovengenoemde plan geeft de betrokken rijksdiensten geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen in de RNRB. De directeur-inspecteur regio Zuid-West,
in opdracht, M.C.A. van der Ark adjunct-inspecteur ........................................................................ Ministerie van Infrastructuur en Milieu VROM-Inspectie Directie Uitvoering Programma Borging Ruimtelijke Rijksbelangen Groothandelsgebouw, Ingang C Eerste verdieping | Weena 723 | Rotterdam Postbus 29036 | 3001 GA | Rotterdam ........................................................................ T 010-2244495 (algemeen 010-2244444) F 010-2244499
[email protected]
75
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
76
Bijlage 5
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Beantwoording overlegreacties
220.14927.00
N O T A V AN B E AN T W O O R D I N G R E AC T I E S 3 . 1 . 1 B R O O V E R L E G B E S T E M M I N G S P L AN " B l o e m e n ve i l i n g " Instantie 1. Hoogheemraadschap van Delfland
2.
Provincie Zuid Holland
Reactie
B e a n tw o o r d i n g
N i e t i n s t e m m e n , we g e n s : a. verzoek om de kern- en beschermingszones van de boezemkades langs de Strijp op de plankaart en in de voorschriften op te nemen en de dubbel b e s t e m m i n g ' W a t e r s t a a t - wa t e r k e r i n g ' t e g e v e n . O m b i n n e n d e z e k e u r z o n e t e b o u we n , m o e t a l t i j d e e n wa t e r v e r g u n n i n g a a n g e v r a a g d t e wo r d e n b i j h e t h o o g h e e m r a a d s c h a p . T e v e n s wo r d t v e r z o c h t i n d e voorschriften van het bestemmingsplan een a d v i e s v e r p l i c h t i n g v a n d e wa t e r b e h e e r d e r o p t e n e m e n v o o r we r k z a a m h e d e n b i n n e n d e k e u r z o n e v a n e e n wa t e r k e r i n g . b . I n d e D i j k we g , g r e n z e n d a a n d e n o o r d we s t z i j d e van het plangebied, is een a f v a l wa t e r t r a n s p o r t l e i d i n g v a n D e l f l a n d a a n we z i g . A a n we e r s z i j d e v a n d e z e l e i d i n g i s e e n b e h e e r s z o n e a a n we z i g v a n 5 m e t e r . D e z e b e h e e r s z o n e v a l t b i n n e n h e t p l a n g e b i e d . V e r z o c h t wo r d t d e z e beheerszone in de toelichting, planregels en verbeelding op te nemen als zodanig te bestemmen. c . B i j r u i m t e l i j k e o n t wi k k e l i n g e n v e r z o e k t D e l f l a n d rekening te houden met de ABC-bergingsnormen.
a. de betreffende keurzone zal conform het verzoek v a n h e t H o o g h e e m r a a d s c h a p wo r d e n o p g e n o m e n i n o n t we r p b e s t e m m i n g s p l a n B l o e m e n v e i l i n g . b. het verzoek van het hoogheemraadschap zal wo r d e n g e h o n o r e e r d . c . b i j r u i m t e l i j k e o n t wi k k e l i n g e n z a l r e k e n i n g wo r d e n gehouden met de ABC- bergingsnormen.
a . A a n d e g e m e e n t e wo r d t v e r z o c h t a a n t e t o n e n , dat het plan de uitvoering van de gemaakte afspraken over de aansluiting van het plangebied m o g e l i j k m a a k t , d a n we l h e t p l a n o v e r e e n k o m s t i g d e a f s p r a k e n a a n t e p a s s e n . D e t wi j f e l s g e l d e n voornamelijk ten aanzien van het tracé bij aansluiting van de N222 en de N466. b. de beschermingszone en kernzone van de wa t e r k e r i n g m o e t e n b e s t e m d wo r d e n z o a l s
a. Het plan is aangepast. b. Er is reeds contact opgenomen met de wa t e r b e h e e r d e r e n d e b e t r e f f e n d e b e s c h e r m i n g s e n kernzones zijn op planverbeelding, voorschriften en i n d e t o e l i c h t i n g v a n O n t we r p b e s t e m m i n g s p l a n Bloemenveiling opgenomen.
opgenomen in de vastgestelde leggers van de wa t e r b e h e e r d e r . 3. Ministerie Infrastructuur en Milieu
Geen aanleiding tot het geven van reactie naar aanleiding van dit plan.
a. dank voor de reactie
77
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
regels
79
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
80
Hoofdstuk 1
Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het bestemmingsplan Bloemenveiling van de gemeente Westland.
1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.1783.abp00000004-vast met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3
GML-bestand
aanbouw
een aparte ruimte die via het hoofdgebouw toegankelijk is en ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4
aan-huis-gebonden onderneming
een onderneming welke gevestigd is of kan zijn in een woning en die toebehoort aan een natuurlijk persoon, welke in de betreffende woning woont en die geen personeel in dienst heeft, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de onderneming de ruimtelijke uitstraling van de woonfunctie niet aantast.
1.5
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7
achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
81
1.9
antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10
antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11
archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.12
archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.13
bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14
bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.15
bedrijfswoning
een woning bij een bedrijf, die bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) de ondernemer of door bij dat bedrijf werkzaam personeel. 1.16
bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.17
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.18
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.19
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
82
1.20
bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21
bijgebouw
een (vrijstaand of aan een hoofdgebouw aangebouwd) gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.22
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.24
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woon- of bedrijfsfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.25
bouwperceel
een aanééngesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.27
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.28
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.29
brandstofverkooppunt
een verkooppunt van motorbrandstoffen zoals dieselolie en benzine met uitzondering van LPG.
1.30
calamiteitenroute
pad of weg die uitsluitend toegankelijk is (voor voertuigen) van hulpdiensten.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
83
1.31
consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.32
dakkapel
een constructie, welke ondergeschikt is aan het dakvlak, ter vergroting van een gebouw, die vrij ligt in het dakvlak.
1.33
dakopbouw
een toevoeging aan het dakvlak van een bouwmassa die, in tegenstelling tot een dakkapel, niet ondergeschikt is aan het dakvlak. Het plaatsen van een dakopbouw gaat ten koste van de karakteristiek van het profiel van het gebouw/de woning. Een dakopbouw ligt niet vrij in het dakvlak, maar raakt tenminste de nok- of gootlijn of zijkant van het dakvlak van het betreffende gebouw/de betreffende woning.
1.34
dakvoet
laagste punt van een schuin dak
1.35
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.36
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.37
erf
al dan niet bebouwde gronden die bij de hoofdmassa horen, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze inrichting niet verbieden.
1.38
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39
geluidshinderlijke inrichtingen
bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder en artikel 2.4 van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
84
1.40
gevellijn
een geometrisch bepaald figuur als zodanig aangegeven lijn, welke door bebouwing naar de wegzijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan, welke lijn tevens dient als hoofdoriëntatie voor hoofdgebouwen.
1.41
hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van (sierteelt)gewassen.
1.42
hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.43
horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.44
kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.45
kap
een constructie van een of meer hellende dakvlakken met een helling van meer dan 20 en minder dan 65 graden.
1.46
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit, en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.47
kwetsbaar object
een object als bedoeld in artikel 1, onder l van het Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
85
1.48
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.49
ontsluitingsweg
alle verhardingen om te komen en te gaan van en naar de openbare weg
1.50
oorspronkelijke achtergevel
de achtergevel van het oorspronkelijk vergunde hoofdgebouw.
1.51
openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en andere openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.52
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.
1.53
overkluizing
een overdekte vaste verbinding door de lucht.
1.54
platte afdekking (plat dak)
een horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.
1.55
productstraat
een geklimatiseerde verbinding ten behoeve van een al dan niet geautomatiseerd transportsysteem met medegebruik van langzaam verkeer.
1.56 a. b.
peil
voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke, niet bij verdere verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw ervan buiten beschouwing blijven. Het bouwwerk wordt gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt maaiveld het hoogst is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
86
1.57
risicovolle inrichtingen
inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.58
Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.59
straatmeubilair
bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts) voorzieningen, zoals: verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri's, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50m³ en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorzieningen en brandkranen; afvalinzamelsystemen en hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.60
tuinbouwbedrijf
een bedrijf dat overwegend of uitsluitend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond.
1.61
uitbouw
uitbreiding van een ruimte in het hoofdgebouw tot buiten het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw (bijvoorbeeld erker) en welke ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.62
veilingbedrijf
een complex van ruimten, bedoeld voor verhandeling, distributie en opslag van onder andere sierteeltgewassen en sierteelt gerelateerde activiteiten en producten. 1.63
vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
1.64
voorgevel
de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel.
1.65
voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of daar waar deze op de planverbeelding is aangegeven met een gevellijn.
1.66
Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
87
1.67
woning
een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.
1.68
zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
88
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 a. b.
2.3
bouwhoogte van een antenne-installatie ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8
vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
89
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
90
Hoofdstuk 2
Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening: een nutsvoorziening ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen. 3.2
Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels: 3.2.1 Gebouwen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak. 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m; c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m. 3.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan; b. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan; c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan; d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
91
Artikel 4 4.1
Bedrijventerrein - Veiling
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein - Veiling' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een veilingbedrijf; b. tot het veilingbedrijf behorende c.q. afgeleide en ondersteunende functies zoals het transport, het verwerken, tussenopslag, bemiddelings-, advies-, voorlichtingsbureaus en kantoren ten behoeve van tuinbouw, kantines, im- en exportbedrijven, douane, kantoren, groothandel, bankwezen alsmede de opvang van excursies in het kader van onderwijs en toerisme; c. niet onder a en b vallende functies, die worden aangetrokken door de concentratie van bedrijvigheid en zich vooral richten op verzorging van en de dienstverlening aan het bezoekende publiek, zoals de exploitatie van vergader- en tentoonstellingsruimten en horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 uit de Staat van Horeca-activiteiten; d. ten hoogste één verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat; e. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast': tevens een antennemast; f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens maximaal 4 bedrijfswoningen; g. ter plaatse van de aanduiding 'garage': tevens een onderhoudsgarage ten behoeve van personenauto's en vrachtwagens; h. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens hoofdkantoor van het veilingbedrijf; i. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend opslag ten behoeve van het veilingbedrijf; j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1': tevens voor risicovolle inrichtingen; k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2': een productstraat overkluizing; l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 2': groen, water, voet- en fietspaden; m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 2': wegen met ten hoogste 2x2 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 2': water ten behoeve van de waterhuishouding; o. bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, een productstraat, parkeer-, laad- en losvoorzieningen, een brandstoffenverkooppunt bedrijfsgebonden reclame-uitingen en groen-, water-, nuts- en geluidswerende voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van, van de veiling afkomstig, afval; p. locaties voor het langdurig parkeren van vrachtwagens met in werking zijnde koelinstallaties.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
92
4.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 4.2.1 Gebouwen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak; d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag de begane grondlaag op de verdieping worden overbouwd met kantoorruimte ten behoeve van het veilingbedrijf of tot het veilingbedrijf behorende afgeleide en ondersteunende functies, met dien verstande dat een hoogte van ten minste 4,5 m onbebouwd dient te blijven; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' mag de maximale bouwhoogte worden overschreden door dakopbouwen ten behoeve van het parkeren en technische ruimtes; de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 32 m; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' mag de maximum bouwhoogte worden overschreden ten behoeve van een productstraat met een goot- en bouwhoogte van 12 m respectievelijk 15 m; g. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4 m; h. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang te worden vrijgehouden met een minimale hoogte van 4,7 m; i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' is een productstraat overkluizing toegestaan, met dien verstande dat: 1. de breedte ten hoogste 25 m bedraagt; 2. de doorrijhoogte ten hoogste 2 bouwlagen bedraagt; j. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m. 4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. laad- en losvoorzieningen mogen worden gebouwd aan gebouwen; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m; hieronder zijn tevens begrepen vlaggenmasten op parkeerdaken; d. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
4.3
Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Wro-zone ontheffingsgebied - 1 Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.1 onder b teneinde de maximale bouwhoogte van gebouwen te verhogen met inachtneming van de volgende regels: a. de bouwhoogte mag uitsluitend worden verhoogd ten behoeve van de in onderstaande tabel aangegeven functies; b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de in onderstaande tabel aangegeven bouwhoogte; c. in figuur 4.1 zijn de zones aangegeven waar afwijking van de bouwregels mogelijk is.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
93
zone
afwijking toegestaan ten behoeve van:
1
parkeren kantoren productstraten overige logistieke voorzieningen zoals voorraad en opslagruimten
12 m
2
kantoren
16 m
3
parkeren overige logistieke voorzieningen zoals voorraad en opslagruimten
20 m
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
maximale bouwhoogte (m)
220.14927.00
94
Figuur 4.1
Zonering gebieden waar afwijking van de bouwhoogte mogelijk is
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
95
4.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde in lid 4.1 sub c; b. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan; c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan; d. de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van detailhandel bij het verkooppunt voor motorbrandstoffen bedraagt ten hoogste 125 m²; e. de vloeroppervlakte van een horecavoorziening bedraagt ten hoogste 2.000 m². 4.5
Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 onder b: a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 4.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 4.1 genoemd; b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 4.1 genoemd. 4.6
Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsbevoegdheid voor Bevi-inrichtingen Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Veiling' zodanig wijzigen dat Bevi-inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels: a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen: 1. binnen het bouwperceel van de Bevi-inrichting; 2. op gronden met de bestemming Verkeer, Groen of Water; b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
96
Artikel 5 5.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De a. b. c.
voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden; ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens een geluidscherm; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4': tevens een kunstwerk met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m; d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen. 5.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' bedraagt de bouwhoogte van een geluidscherm ten hoogste 7 m; c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m. 5.3
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het aanleggen van parkeerplaatsen, in- en uitritten en andere ondergeschikte verhardingen, mits: a. er een aantoonbaar tekort is; b. het niet ten koste gaat van de leefbaarheid van de omgeving; c. de afdeling Inrichting Beheer Openbare Ruimte om advies is gevraagd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
97
Artikel 6 6.1
Horeca
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2': horecabedrijven uit categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten; b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang': tevens een onderdoorgang; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 6.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1 Gebouwen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak; d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang te worden vrijgehouden met een minimale vrije hoogte van 4 m. 6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m. 6.3
Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1: a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 6.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 6.1 genoemd; b. om horecabedrijven toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 6.1 genoemd.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
98
Artikel 7 7.1
Kantoor - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. kantoren ten behoeve van aan het veilingbedrijf gelieerde functies; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water. 7.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 7.2.1 Gebouwen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak. 7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
99
Artikel 8 8.1
Kantoor - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. kantoren ten behoeve van aan het veilingbedrijf gelieerde functies; b. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug ten behoeve van het gemotoriseerde verkeer; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, bruggen ten behoeve van gemotoriseerd wegvervoer, nutsvoorzieningen en water. 8.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 8.2.1 Gebouwen a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. er worden ten hoogste twee kantoorgebouwen gebouwd; c. de verhouding tussen de aan deze gronden toegekende functies dient zodanig te zijn dat op ten minste 40% van de gronden groenvoorzieningen en water gerealiseerd kunnen worden; d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; e. de totale grondoppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 800 m² met dien verstande dat de minimale onderlinge afstand ten minste gelijk is aan de grootste voorgevelbreedte van de op te richten gebouwen; f. de voorgevels van gebouwen dienen gericht te zijn naar de Middel Broekweg; g. de rooilijn op de gronden met de bestemming 'Kantoor - 1' mag aan de zijde van de Middel Broekweg niet worden overschreden. 8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
100
Artikel 9 9.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. 9.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m voor of ten hoogste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
9.3
Specifieke bouwregels
Voor het bouwen van een erker gelden de volgende regels: a. de diepte van de erker bedraagt ten hoogste 1/3 van de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens met een diepte met een maximum van 1,5 m; b. de breedte van de erker bedraagt ten hoogste 2/3 van de breedte van de gevel; c. de bouwhoogte van de erker bedraagt ten hoogste 3 m of 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning met een maximum van 4 m; d. de afstand van de voorzijde van de erker tot de openbare weg bedraagt ten minste 1,5 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
101
Artikel 10 10.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1': wegen met ten hoogste 2x2 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; c. ontsluitingspunten voor de verdiepingen van het op de aangrenzende gronden gelegen veilinggebouw ten behoeve van het gemotoriseerde verkeer; d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': tevens voor opslag van het op de aangrenzende gronden gelegen veilingbedrijf; e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens een geluidscherm; f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen, kunstwerken, groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen en geluidswerende voorzieningen. 10.2 a.
b. c.
Bouwregels
Op deze gronden worden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, ten hoogste 3 m bedraagt; de bouwhoogte van ontsluitingspunten als bedoeld in lid 10.1 onder c bedraagt ten hoogste 23 m; ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' bedraagt de bouwhoogte van een geluidscherm ten hoogste 7 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
102
Artikel 11 11.1
Water - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water ten behoeve van de waterhuishouding; b. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een brug ten behoeve van het gemotoriseerde verkeer; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, voetgangers- en fietsersbruggen, steigers, bruggen voor bestemmingsverkeer en waterstaatkundige voorzieningen. 11.2 Op a. b. c.
Bouwregels
deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m; in afwijking van lid 11.2 onder a, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' bedraagt de bouwhoogte van een drijvende kas ten hoogste 7 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
103
Artikel 12 12.1 De a. b. c.
Water - 2
Bestemmingsomschrijving
voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: water ten behoeve van de waterhuishouding; een drijvende kas; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetgangersbruggen, bruggen ten behoeve van bestemmingsverkeer en waterstaatkundige voorzieningen.
12.2
Bouwregels
Op a. b. c.
deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m; in afwijking van het bepaalde onder a mag een drijvende kas en een bijbehorende steiger worden gebouwd met een bouwhoogte ten hoogste 7 m; d. de oppervlakte van een drijvende kas bedraagt ten hoogste 1.000 m².
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
104
Artikel 13 13.1 De a. b. c. d.
Wonen
Bestemmingsomschrijving
voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: het wonen; ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm': tevens een geluidscherm; ter plaatse van de aanduiding 'kas': tevens een kas met opslagruimte; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.
13.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 13.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap. 13.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het erf (zij-, achter- en voorerf) bedraagt ten hoogste 50 % van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m²; b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m² mag bij de maximale oppervlakte van 50 m² een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m²; c. indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 m; d. de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt: 1. bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: 3 m; 2. bij vrijstaande woningen: 5 m; e. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen; f. indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan: 1. ten hoogste 50% van het voorerf mag worden bebouwd; 2. de bebouwing mag maximaal voor een helft van de breedte van de voorgevel worden gesitueerd; g. de bebouwing mag er niet toe leiden dat de volgens 13.2.2 onder a en b ten hoogst toelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden; h. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden; i. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; j. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; k. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m; l. in afwijking van het bepaalde onder 'h' t/m 'k' bedraagt de goot- en bouwhoogte van aanen uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en vrijstaande bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 5' ten hoogste 7 m; m. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
105
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m; c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 5 m. d. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' bedraagt de bouwhoogte van een geluidscherm ten hoogste 7 m. 13.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat: a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad; b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m; c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 13.2.2 ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.
13.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen, mits: a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft; b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²; c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; e. het beroep uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend; f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden. 13.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen' ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 1' wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein - Veiling' met inachtneming van de volgende regels: a. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m; b. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
106
Artikel 14 14.1
Leiding - Gas
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 18 inch en een druk van ten hoogste 40 bar en een daarbij behorende belemmeringenstrook. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn. 14.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 14.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 14.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten. 14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 14.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepgewortelde beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het permanent opslaan van goederen; g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
107
14.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijking is verleend, zoals in lid 14.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 14.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 14.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingexploitant.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
108
Artikel 15 15.1
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding. 15.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 15.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 15.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 15.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Riool zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 15.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 15.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 15.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
109
Artikel 16 16.1
Waarde - Archeologie - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 16.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een cumulatieve oppervlakte van de verstoringen dieper dan 100 cm van ten hoogste 100 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 16.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 100 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
110
16.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 16.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 16.2 in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 16.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 16.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
111
Artikel 17 17.1
Waarde - Archeologie - 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 17.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een cumulatieve oppervlakte van de verstoringen dieper dan 100 cm van ten hoogste 500 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 17.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 100 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
112
17.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 17.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 17.2 in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 17.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
113
Artikel 18 18.1
Waarde - Archeologie - 4
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 18.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; a. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige; b. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; 2. een bouwwerk met een cumulatieve oppervlakte van de verstoringen dieper dan 100cm van ten hoogste 1000 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 100 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 18.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie - 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 100 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen; c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. 18.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 18.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 18.2 in acht is genomen;
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
114
a. b. c.
een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m²; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
18.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 18.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien: a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
115
Artikel 19 19.1
Waarde - Ecologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ecologische verbindingszone. 19.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m. 19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 19.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Ecologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties. 19.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod Het verbod van lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 19.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
116
Artikel 20 20.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering. In geval van strijdigheid, gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de betreffende gronden van toepassing zijn.
20.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de waterkering.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
117
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
118
Hoofdstuk 3
Artikel 21
Algemene regels
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
119
Artikel 22 22.1
Algemene bouwregels
Percentages op de planverbeelding
22.1.1 bebouwingspercentage Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage geeft aan, hoeveel procent van het oppervlak van dat bouwperceel maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. 22.1.2 bouwvlakken zonder percentage De op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken waarin geen percentages zijn geplaatst mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald. 22.1.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage heeft geen betrekking op bouwwerken en geen gebouwen zijnde. 22.2
Hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
22.2.1 maximale hoogte De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduiding geeft de maximale goot- dan wel bouwhoogte van gebouwen in meters aan. 22.2.2 geen hoogte aanduiding Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is opgenomen, geldt voor de maximaal toelaatbare goot- dan wel bouwhoogte het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.
22.3
Overschrijding van hoogte-aanduidingen op de planverbeelding
22.3.1 ondergeschikte bouwdelen De in artikel 22.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden door antenne installaties, mits deze voldoen aan het bepaalde in artikel 22.4 en door schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m. bedraagt, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald. 22.3.2 overschrijding voortvloeiende uit wet of normaal onderhoud De in artikel 22.2 bedoelde hoogten mogen worden overschreden, indien deze hoogte overschrijding voortvloeit uit wet en of behoort tot normaal onderhoud. 22.4
y
y y y y y y
Algemene hoogtematen
Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald: erfafscheidingen: tussen voorgevelrooilijn en openbare weg 1,00 m erfafscheidingen elders 2,00 m overkappingen 4,00 m straatmeubilair 3,00 m lichtmasten 20,00 m antennes ten behoeve van telecommunicatie, 5,00 m niet zijnde schotelantennes overige bouwwerken 2,00 m vlaggenmasten 6,00 m
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
120
22.5
Overschrijding bouwgrenzen
De op de planverbeelding aangegeven bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen; b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,5 m. bedraagt; c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,0 m bedraagt; d. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 m bedraagt; e. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water rioolstoffen; hijsinrichtingen, indien en voor zover de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt; f. bestaande dakopbouwen, luifels en uitbouwen aan de voorzijde. 22.6 a. b.
Ondergrondse bouwwerken
de regels van dit plan zijn van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken; in aanvulling op het bepaalde onder a mogen ondergrondse ruimten slechts worden gerealiseerd voor zover deze zijn gelegen tussen de buitenwerkse gevels van het bovengronds gelegen gebouw.
22.7
Parkeernormering
Bij elke ontwikkeling wordt de normering vanuit het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005 toegepast. Hiervan kan eventueel worden afgeweken mits binnen het plangebied in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. 22.8
Dakkapellen
Voor het bouwen van dakkapellen gelden de volgende regels: a. maatvoering achterzijde: 1. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak; 2. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m; b. maatvoering voorzijde: 1. de dakkapel is niet breder dan 50% van de breedte van het dakvlak; 2. de dakkapel ligt aan alle zijden ten minste 0,5 m vrij in het dakvlak; 3. de dakkapel is gemeten van de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,5 m. 22.9
Bestaande bouwwerken
Een bestaand bouwwerk dat met een vergunning is gerealiseerd, mag worden teruggebouwd. 22.10 Herbouw hoofdgebouw Bij herbouw van hoofdgebouwen geldt het volgende: a. de bouwwijze zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan wordt gehandhaafd; b. bij twee-aaneengebouwde of vrijstaande hoofdgebouwen bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste 3 m.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
121
Artikel 23 23.1
Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1 lid 1 onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan: a. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken; b. het gebruik van niet-bebouwde grond en/of water als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden; het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken; c. het gebruik van niet-bebouwde grond als opslag, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden; d. het gebruik van bouwwerken of het laten gebruiken van bouwwerken als seksinrichting. 23.2
Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan: a. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland; b. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Westland.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
122
Artikel 24 24.1
Algemene aanduidingsregels
Veiligheidszone - bevi
Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
123
Artikel 25 25.1
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsmogelijkheden
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking kan worden verleend – afwijking van de regels in het plan verlenen voor: a. afwijkingen van voorgeschreven maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10%; b. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van ten hoogste 3 m ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m³ zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten; c. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6 meter; d. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsgrenzen indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2 m mogen bedragen; e. afwijkingen van het bestemmingsplan, ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast; f. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen; g. het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclame-borden; h. het realiseren van een opening in een geluidscherm, ten behoeve van een ontsluiting; i. het afwijken van de parkeernormering, zoals deze is opgenomen in het Westlands Verkeeren Vervoerplan (WVVP); 25.2
Afwijken ten behoeve van een geluidscherm
Het bevoegd gezag kan afwijking van de regels in het plan verlenen voor het realiseren van een geluidscherm aan de achterzijde van de woningen gelegen aan de Dijkweg, met dien verstande dat: a. de noodzaak van een geluidscherm wordt door middel van een geluidrapport aangetoond; b. het geluidscherm een bouwhoogte van ten hoogste 6 m heeft; c. het geluidscherm voldoet aan de eisen van een nader door het bevoegd gezag op te stellen beeldkwaliteitplan. 25.3
Afwijking niet verlenen
Afwijking wordt in ieder geval niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
124
Artikel 26 26.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. 26.2
Waarde - Archeologie
26.2.1 Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2 t/m - 4' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien: a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. 26.3
Wro-zone - wijzigingsgebied - 2
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 2' de desbetreffende bestemmingen wijzigen ten behoeve van de reconstructie van de verkeerssituatie met inachtneming van de volgende regels: a. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving. 26.4
Wro-zone - wijzigingsgebied - 3
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 3' de bestemmingen 'Groen', 'Water - 1' en 'Verkeer' wijzigen in de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer al dan niet met de aanduiding 'opslag' en met inachtneming van de volgende regels: a. de toename van de verharding dient gecompenseerd te worden op de gronden met de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 4'; b. wijziging is uitsluitend mogelijk in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 26.5; c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
125
26.5
Wro-zone - wijzigingsgebied - 4
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 4' de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer' wijzigen in de bestemming 'Water - 1' met inachtneming van de volgende regels: a. wijziging is uitsluitend mogelijk in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 26.4; b. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving. 26.6
Wro-zone - wijzigingsgebied - 5
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 5' de desbetreffende bestemmingen wijzigen ten behoeve van de verbreding van de weg met inachtneming van de volgende regels: a. de bestaande wegen mogen worden verbreed naar ten hoogste 2x2 doorgaande rijstroken met daarbij behorende opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden; b. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving. 26.7
Wro-zone - wijzigingsgebied - 6
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 6' de bestemmingen 'Groen' met de aanduiding 'geluidscherm' en 'Water - 1' wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'geluidscherm' met inachtneming van de volgende regels: a. het aantal m² 'Groen' en 'Water - 1' dat wordt gewijzigd in 'Verkeer' dient gecompenseerd te worden te worden in de vorm van onverhard terrein c.q. groen in de verkeersbestemming ter plaatse van de Burgemeester Elsenweg; b. in het wijzigingsplan dient rekening te worden gehouden met het advies van het Hoogheemraadschap Delfland. Uitgangspunt hierbij is dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling; c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving; 4. er middels een mobiliteitsplan kan worden aangetoond, dat aan alle verkeersaspecten zoals verkeersveiligheid en voldoende parkeerplaatsen kan worden voldaan; 5. er archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd; 6. er aan het nader op te stellen beeldkwaliteitplan getoetst wordt.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
126
26.8
Wro-zone - wijzigingsgebied - 7
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 7' afwijken van de maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldend op de onderliggende bestemmingen, uitsluitend teneinde de realisatie van een fietsbrug die onderdeel uitmaakt van de te realiseren langzaamverkeerverbinding tussen Honselersdijk en de groenstrook richting De Wollebrand, met inachtneming van de volgende regels: a. er mag tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m afgeweken worden van de maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, over een breedte van ten hoogste 10 m; b. er wordt rekening gehouden met de uitgangspunten van het Hoogheemraadschap van Delfland betreffende de fietsbrug; c. in het geval van overkluizing van de aldaar aanwezige gasleiding, wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder; d. de fietsbrug voldoet aan de eisen van een nader door het bevoegd gezag op te stellen beeldkwaliteitplan; e. de gronden bedoelt in artikel 26.9 worden conform de wijzigingsbevoegdheid in dat artikel gewijzigd; f. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving. 26.9
Wro-zone - wijzigingsgebied - 8
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied - 7' de bestemming 'Verkeer' wijzigen in de bestemming 'Groen' met inachtneming van de volgende regels: a. wijziging is uitsluitend mogelijk indien de onder 26.8 bedoelde langzaamverkeerverbinding en -brug gerealiseerd wordt; b. de gronden blijven beschikbaar en begaanbaar voor calamiteitenverkeer; c. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan dient te zijn gewaarborgd, waarbij in ieder geval moet zijn aangetoond dat: 1. het wijzigingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is; 2. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora- en faunawet; 3. voldaan wordt aan het bepaalde in de milieuwetgeving.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
127
Artikel 27
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft: a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen; b. brandweeringang; c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. de ruimte tussen bouwwerken; e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 28 28.1
Overige regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
128
Hoofdstuk 4
Artikel 29 29.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 29.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 30
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Bloemenveiling'.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
129
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
bijlage bij de regels
131
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00
132
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
Staat van Horeca-activiteiten
220.14927.00
Staat van Horeca-activiteiten Categorie I 'lichte horeca' Horeca bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken al dan niet in combinatie met het tegen vergoeding verstrekken van logies. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a.
Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca Horeca bedrijven zoals: - broodjeszaak, crêperie, croissanterie; - cafetaria, koffiebar, theehuis; - lunchroom; - ijssalon; - snackbar;
1b.
Overige lichte horeca Horeca bedrijven zoals: - Bed & Breakfast; - bistro, eetcafé; - hotel; - hotel-restaurant; - kookstudio; - poffertjeszaak/pannenkoekenhuis; - pension; - restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice); - shoarmazaak/grillroom; - wijn- of whiskyproeverij.
1c.
Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking Horeca bedrijven zoals: - bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een vloeroppervlak1) van meer dan 400 m²; - restaurant met bezorg- en/of afhaalservice.
Categorie 2 'middelzware horeca' Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook delen van de nacht zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en maaltijden. Hierdoor kunnen zij aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken: Horeca bedrijven zoals: bedrijven uit categorie 1 die gelet op de aard van hun omgeving ook delen van de nacht geopend zijn; bar, bierhuis, café, pub; biljartcentrum; café-restaurant.
1) Zie toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
Staat van Horeca-activiteiten
2
Categorie 3 'zware horeca' Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met etenswaren en maaltijden en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen: Horeca bedrijven zoals: bar-dancing; dancing; discotheek; nachtclub; zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen).
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
SvH 2011
eindnoten
133
Eindnoten
1. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. 2. Kamerstukken II 1988/89, 21 137, nr. 5). Overigens wordt in deze nota over individueel in plaats van plaatsgebonden risico gesproken. 3. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: 10-4 voor een ongeval met tenminste 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met tenminste 100 dodelijke slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met tenminste 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde). 4. Voor zover nu bekend is het begrip gewichtige redenen niet nader ingevuld. Wel kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat alleen zwaarwegende belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het vervoer of de economie een afwijking van een richtwaarde kunnen rechtvaardigen. Daarnaast kan afwijking van een richtwaarde aan de orde zijn bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of bij vervangende nieuwbouw in het kader van de herstructurering van stedelijk gebied. 5. Voor zover nu bekend: Op basis van het concept BTEV moet in de toelichting bij het bestemmingsplan worden ingegaan op de mogelijkheden om de door het plan toegelaten ruimtelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden buiten die gebieden, gelet op de mogelijke effecten van een ongeval met zeer brandbare vloeistoffen. Daarnaast of in samenhang met deze afweging dient in ieder geval aandacht te worden besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw). 6. Silvan consultancy, Kwantitatieve Risico-analyse Flora Holland Naaldwijk, RB2011001, d.d. 31-10-2011. 7. KEMA, risicoberekening gastransportleiding W 522-01-KR 002 t/m 008, 66912927-GCS 10-50821, 7 april 2010. 8. Notitie 'Gemeentelijk geluidbeleid en het bestemmingsplan Bloemenveiling Flora Holland', RBOI mei 2010.
Adviesbureau RBOI Rotterdam / Middelburg
220.14927.00