Deltares Memo ~ Aan
DPWadden Datum
Kenmerk
Aantal pagina's
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
27
Van
Doorkiesnummer
E-mail
Albert Oost
+31 (0)883357143
[email protected]
Onderwerp
Advies monitoring suppleties ZW Ameland en Vlieland
Versie
Datum
Auteur
December Albert OOSIo:::=::::::..--f--r-2014
1 1.1
Inleiding Aanleiding en projectdoelstellingen Pilots maken een belangrijk onderdeel uit van de voorkeurstrategie van het Deltaprogramma Waddengebied. In de periode 2015-2020 staan twee kleine geulwandsuppletiepilots gepland die meer inzicht moeten geven in het natuurlijk sturen van geulen in de Waddenzee: één op ZW Ameland en één op oost Vlieland. Verder zijn deze pilots bedoeld om meer inzicht te geven in de werking van het zanddelend systeem en uitwisseling van sediment tussen Noordzee en Waddenzee. De monitoring van de pilots moet zodanig opgezet worden dat het goed aansluit bij het lange termijn onderzoek en de model- en systeemkennis ontwikkeling en onderdeel van de voorkeursstrategie van het Deltaprogramma Waddengebied.
1.2
Probleemstelling en inkadering Dit voorjaar heeft RWS WVL met zekerheid aangegeven om twee van de pilots uit de voorkeurstrategie al op korte termijn [2015-2016] in te passen in het lopende suppletieprogramma Kustlijnzorg. Deze snelle uitvoering betekent dat de voorbereiding van het monitoringsprogramma en de TO monitoring versneld moet plaatsvinden. RWS WVL zal deze pilots ook monitoren vanuit effectiviteit (contactpersoon is Quirijn Lodder). Bovenop de monitoring vanuit Kustlijnzorg is vanuit de voorkeursstrategie van OP Waddengebied en de doelen van het LT monitoringsprogramma, een aanvullende monitoring van deze pilots nodig.
1.3
Adviesvraag van het project Wat is er nodig aan extra monitoring voor de kleine pilots vanuit Deltaprogramma, in aanvulling op de monitoring van Kustlijnzorg? Wat zijn de jaarlijkse monitoringskosten (incl. TO monitoring) op basis van huidig inzicht?
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
2/28
Van de activiteit wordt verwacht dat een aansluiting wordt bereikt tussen het reguliere monitoringprogramma van suppleties wat onder RWS-WVL valt (Kustlijnzorg-B+O Kust: wordt door RWS-WVL en Deltares gezamenlijk wordt uitgevoerd) en de vanuit kennisvermeerdering vereiste monitoring die voortvloeit vanuit de voorkeursstrategie van het DPW uit te voeren suppleties. 1.4
Inkadering pilots binnen kustlijnzorg In het kader van kustlijnzorg worden langs de Nederlandse kust zandsuppleties aangebracht. De zandsuppleties hebben als doel de structurele erosie van de kust tegen te gaan. In totaal suppleert Rijkswaterstaat gemiddeld 48 miljoen m3 per vier jaar. Hiermee zorgt zij dat voor minimaal 90% van de kustraaien de basiskustlijn niet overschreden wordt en een deel van het kustfundament kan meegroeien met de zeespiegelstijging. Het suppletieprogramma van Rijkswaterstaat wordt opgesteld volgens het uitvoeringskader programma suppleties: In dit uitvoeringskader staat dat suppleties ten behoeve van de basiskustlijn prioriteit hebben boven suppleties ten behoeve van het kustfundament. In het suppletieprogramma Kustlijnzorg 20122015 staat ruim 39 miljoen m3 zand geprogrammeerd voor het handhaven van de basiskustlijn. De overige bijna 9 miljoen m3 zand vormen suppleties ten behoeve van het kustfundament. Kustfundamentsuppleties moeten bijdragen aan structurele veiligheid, maar kunnen ook bijdragen aan andere doelen. Samen met stakeholders is Rijkswaterstaat tot een keuze over de kustfundamentsuppleties gekomen (Projectteam KPP-B&OKust, 2014). Voor twee van de kustfundamentsuppleties geldt dat ze (in beperkte mate) afwijken van de reguliere suppleties: Twee suppleties liggen geheel (Ameland zuidwest) en grotendeels (Vlieland Oost) in het Natura 2000 Waddengebied. Alle tot op heden uitgevoerde suppleties in het kader van kustlijnzorg vonden plaats in de Noordzee Kust Zone (naar Projectteam KPPB&OKust, 2014).
1.5
Leeswijzer In dit memo worden in hoofdstuk 2 en 3 de twee suppleties verder toegelicht(grotendeels op basis: Projectteam KPP-B&OKust, 2014), waarbij per suppletie een beknopte beschrijving gegeven wordt van het suppletiegebied en de suppletie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de context van de voorkeurstrategie van het Deltaprogramma Waddengebied en de daaruit voortvloeiende extra monitoringsbehoefte. Tijdens een workshop met Rijkswaterstaat WVL (kustlijnzorg team) en Deltares (KPP-B&OKust team en DP-Wadden team) is aanvullende informatie verkregen over de werking van het kustsysteem en de voorgenomen suppleties.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
3/28
2 Ameland Zuid-West 2.1
Beschrijving van het gebied Het Zeegat van Ameland (Figuur 2.1, boven) is niet direct beïnvloed door de afsluitingen van Zuiderzee en Lauwerszee, waardoor hier het natuurlijke gedrag van dit zeegat en zijn buitendelta goed te volgen is. In het Zeegat van Ameland komt een periodieke afwisseling voor tussen een situatie met één hoofdgeul in het zeegat en een situatie met twee geulen. De westkop van Ameland grenst rechtstreeks aan het Borndiep (Figuur 2.1, onder). In dit gebied wordt de ontwikkeling van de kustlijn direct aangestuurd door de ontwikkelingen van het Borndiep. Door het oostwaarts verplaatsen van Borndiep in de periode 1926-1971 is de geul direct langs de eilandkop komen te liggen en heeft er significante erosie plaatsgevonden. De verplaatsing van Borndiep hangt samen met: 1) de oostelijke verplaatsing van het kombergingsgebied (tussen de wantijen ten zuiden van Terschelling en Ameland). Vanaf 1830 is dit wantij enkele kilometers verplaatst. Deze verplaatsing is mede gestuurd door de opvulling van het achterliggende bekken (de Middelzee). Maar ook de oostelijke getij- en windgedreven resttransporten over de wantijen lijken van belang te zijn. 2) het verbinden en vastleggen van Boschplaat met Terschelling in de 19e eeuw. Door deze afsluiting is de vorming van kortsluitgeulen over de Boschplaat verhinderd. Het debiet kan alleen nog door het Borndiep. 3) het cyclische gedrag in buitendelta ontwikkeling. Historisch gezien vertoont het zeegat een cyclisch gedrag waarin enkele en dubbele geulconfiguraties elkaar afwisselen (Van der Spek en Noorbergen, 1992, Israël, 1998, Israël en Dunsbergen, 1999; Cheung et al. 2007; Cleveringa et al., 2010). Op grond daarvan wordt tot hoogstwaarschijnlijk 2030 maar vermoedelijk nog veel langer geen natuurlijke zandaanvoer van betekenis verwacht naar het te suppleren gebied (zie van Rooijen & Oost, 2014 in prep.). Er moet derhalve rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat zandsuppleties op deze plek van tijd tot tijd herhaald moeten worden. De kustverdediging van west en noordwest Ameland bestaat uit een combinatie van harde kustverdedigingsmaatregelen en het herhaald uitvoeren van zandsuppleties op het strand (Figuur 2.2). Hoewel de morfologische ontwikkeling van de eilandkop in zijn geheel sterk bepaald wordt door het Borndiep, zien we in meer detail toch verschillen in respons. JarKus metingen ter plaatse van het Borndiep zijn aanwezig sinds 1989. De timestacks van profielontwikkeling op basis van deze metingen voor raaien 4600 en 4800 geven het recente gedrag (over de periode 1987-2012) weer, in de verschillende deelgebieden. De locatie van de profielen is weergegeven in Figuur 2.3, linker plot en in Figuur 2.6. In de meest zuidelijke raai 4600 (Figuur 2.4, boven) zien we een landwaartse migratie van het Borndiep. Tot 1995 verplaatsen zowel de oostelijke als westelijke geulwand met een vergelijkbare snelheid. Rond 1995 zien we dat de binnenste geulwand een smal, ongeveer 150 m breed, platform vormt op -9 m NAP (waarschijnlijk is dit platform gerelateerd aan bestortingen). Hierbij neemt ook de verplaatsingssnelheid van de binnenste geulwand sterk af. De buitenste geulwand blijft zich echter met een ongeveer gelijke snelheid verplaatsen. Hierdoor neemt de geulbreedte af en de diepte toe. Tussen 2000 en 2012 is de geuldiepte toegenomen van -18.5 m naar -22.5m. Deze verdieping hangt mogelijk samen met de vorming van een rug tussen de 2 geulen in het zeegat sinds 2007. De rug duwt het Borndiep kustwaarts en verkleint de doorstroombreedte, waardoor de geul verdiept.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
4/28
In het iets noordelijker gelegen profiel 4800 (Figuur 2.4, onder) is van geulmigratie vrijwel geen sprake. In dit profiel sluit de steile oostelijke geulwand rechtstreeks aan op het strand. Er is hier geen platform aanwezig. Het geulprofiel blijft stabiel in zowel ligging als vorm gedurende de gehele periode (1995-2012). Wel neemt de maximale diepte iets af. Tot 1981 ligt de maximale diepte rond de 25 m. In 1982 verspringt de diepte naar 22 m. Daarna neemt de diepte geleidelijk af naar 20 m in 1988 en 18 m in 1994. In de periode 1994 – 2011 fluctueert de maximale diepte tussen de 16 m en 19 m. Wel is er een opmerkelijk grote verdieping aanwezig in de 2012 bodem. De maximale diepte neemt tussen 2011 en 2012 met bijna 1.5 m toe.
Figuur 2.1 De locatie van het Zeegat van Ameland (boven) en een overzicht van de belangrijkste geulen en platen in het Amelander zeegat in 2011 (beneden).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
5/28
Figuur 2.2 Kustverdediging Ameland; overzicht van het stortsteen en de zinkstukken (bron. E. Lofvers, persoonlijke communicatie, 2013).
Figuur 2.3 Verplaatsing van het Borndiep op basis van de Vaklodingen (1927-2011). Van links naar rechts: -10 m contour (midden in de geulwand), de -2 m contour (bovenkant geul) en de +1 m contour (strand).
2.2
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
6/28
Beschrijving van de suppletie Op deze locatie wordt in 2015-2016, tussen de raaien 4600 en 4800 (Figuur 2.6) een onderwatersuppletie uitgevoerd, tegen een wand van de getijdengeul het Borndiep. Het doel van de suppletie is het beschermen van de onder water aanwezige bestortingen (vanaf raai 4700, zie Figuur 2.2). Door de aanwezigheid van de suppletie zal tevens de landwaartse migratie van de geul (raai 4600) tijdelijk worden tegen gehouden. De verwachting is dat door aanleg van de suppletie: 1) kan worden bespaard op onderhoud aan de bestortingen en 2) de erosie van het bovenliggende natuurgebied mogelijk vermindert. In Figuur 2.7 staat het ontwerp van de suppletie weergegeven. Het suppletievolume zal 2.500.000 m 3 bedragen, de uitvoeringsperiode is 2015-2016. De ontwerpgegevens voor de suppletie zijn verder als volgt: • circa 1000 kuub per strekkende meter • Ontwerp voor raai 4600-4700 van -10m NAP tot -20m NAP, met een helling van 1:13. • Ontwerp raai 4700-4800 van -8m NAP tot -20m NAP In de dwarsprofielen in Figuur 2.7 is de suppletie duidelijk zichtbaar. In de dieptekaart van het gehele zeegat van Ameland zorgt de suppletie slechts voor een beperkte verandering (zie de dieptekaart met en zonder suppletie in Figuur 2.8). Indicatieve simulaties van de waterbeweging voor beide situaties tonen aan dat de suppletie niet leidt tot het ‘dichtknijpen’ van de geul: De suppletie leidt derhalve niet tot een verandering in de waterbeweging. De zandsuppletie op de bestortingen fungeert als een slijtlaag. De suppletie zal eroderen en het sediment zal zich over het systeem verspreiden. Door de aanwezige transportcapaciteit en grote sedimentvoorraad in dit deel van het zeegatsysteem, zal de erosie van de suppletie de sedimenttransporten niet merkbaar veranderen. Als de suppletie niet uitgevoerd wordt, zullen aanvullende bestortingen nodig zijn. De zandsuppletie strekt zicht ten het zuiden van de bestortingen verder uit over de zandige (niet bestorte) geulwand. Ook hier fungeert de suppletie als een slijtlaag. Door de aanwezigheid van deze slijtlaag zal de oorspronkelijke geulwand zich tijdelijk niet of minder landwaarts verplaatsen. In plaats van erosie van de geulwand, zal erosie van de suppletie plaats vinden. Indien de suppletie niet uitgevoerd zou worden, zou een deel van deze geulwand mogelijk ook bestort moeten worden. Voor een goede evaluatie van de suppletie en het vergroten van het inzicht van de werking van het systeem in dit gebied, is door Deltares aan IenM aanbevolen om met enige regelmaat (meerjaarlijks) gedetailleerde multibeam opnamen van de suppletie en het omringende gebied te maken. Voor zover nu bekend (3 december) is hierover nog geen beslissing genomen door IenM.
2.3
Overige belangen en monitoring Ameland zuidwest en het aangrenzende Waddengebied is een gebied waar veel belangen spelen en daarom veel is ingegrepen. Hieronder volgt een overzicht van zaken die voor de suppletie mogelijk relevant kunnen zijn. - Overstromingsrisico. In reactie de kustafslag en het gestaag oprukken van het Borndiep zijn meerdere maatregelen genomen. De kustverdediging van west en noordwest Ameland bestaat uit een combinatie van harde kustverdedigingsmaatregelen en het herhaald uitvoeren van zandsuppleties op het strand. De eerste harde verdedigingsmaatregelen zijn uitgevoerd in 1947, in de vorm van zinkwerk, die in 1979 zijn gevolgd door de aanleg van een stortstenen onderwaterdam en door de aanleg van stortstenen dammen dwars op de kust (figuur 2.2). In aanvulling op de harde ingrepen zijn vanaf 1979 strandsuppleties uitgevoerd in het gebied. In 1994 is de
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
7/28
bestaande bestorting aangevuld en opgetrokken. In 2014 is een uitbreiding van de harde verdediging noodzakelijk geweest om de erosie aan de teen tegen te gaan. Om verdere erosie van de westelijke Vrijheidsplaat tegen te gaan en zo te vermijden dat de golfaanval op de dijk toenam werd een kustparallele stortstenen dam op ca. NAP -0,5m aangelegd. De top ervan ligt op ca. NAP +1m. De plaat kustwaarts ervan ligt op ca. NAP +0,6m en is vrij stabiel in hoogteligging (Overdiep, pers. Inf.). Een aandachtspunt is dat er erosie zou kunnen optreden boven de onderzeese bestorting. Hoewel dit een autonoom proces kan zijn en er van de suppletie geen belangrijke stroomversnellingen worden verwacht op grond van initiële berekeningen (verkenning juni) lijkt het wel van belang hier bij bestudering van het gebied aandacht aan te besteden. -
Afslag van Fûgelpolle. Op het zuidwestelijk deel van de eilandkop ligt het natuurgebied Fugelpolle op de Vrijheidsplaat (zie Figuur 2.2). De aanleg van de kustparallelle stortstenen dam leidde tot een soort spoelbak effect tijdens eb waarbij het broedgebied van de kwelder Fugelpolle werd aangetast. Er is ingegrepen middels het plaatsen van een rijshouten dam dwars door de spoelbak. Daarnaast leidde de noordwaartse geulwandverplaatsing van het waddendeel van het Borndiep tot erosie en verlaging van de Vrijheidsplaat en aantasting van de Fugelpolle. Om dit natuurgebied te beschermen zijn recent een aantal maatregelen getroffen (Figuur 2.5): Het gaat hierbij om het aanbrengen van een kleischelpenbank voor de kwelder in 2012, het plaatsen van rijshouten dammen in 2012, het aanbrengen van een laag kleischelpen voor schelpdieren bij de stortstenendam in 2014. In het kader van het bijbehorende monitoringsprogramma heeft RWS NN afgesproken met SBB om de jaarlijkse Lidaropnamen van de plaat uit te breiden tot in ieder geval een lijn N-Z ter hoogte van de knik in de dijk bij Ooster Wijdesloot (pers. Inf. E. Lofvers). Hoewel er geen belangrijke veranderingen in de stroomsnelheden en sedimenttransporten worden verwacht als gevolg van de suppletie lijkt het van belang om goed in kaart te brengen hoe het gebied zich ontwikkelt.
-
Bevaarbaarheid vaargeul naar Nes. Momenteel bestaat er een baggerbezwaar van ca. 2*106 m3 in deze vaargeul en is het lastig om de snel opslibbende geul op diepte te houden. Het plaatsen van een geulwandsuppletie kan in dat kader tot onbegrip leiden. Ook daarbij lijkt het van belang om goed in kaart te brengen hoe het gebied zich ontwikkelt.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
8/28
Figuur 2.4 Timestack van profielontwikkelingen voor raai 4600 en 4800.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
9/28
Figuur 2.5 Maatregelen om erosie van het natuurgebied te voorkomen / beperken. Linksboven: Aanbrengen kleischelpenbank voor de kwelder 2012. Rechtsboven: Plaatsen van rijsthouten dammen 2012. Onder: Laag voor schelpdieren bij de stortstenendam 2014.
Figuur 2.6 Raainummers van de JarKus-raaien op Ameland. De suppletie zal uitgevoerd worden tussen raai 4600 en 4800.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
10/28
Figuur 2.7 Ontwerp van de suppletie voor raai 4600 (linksboven), 4700 (rechtsboven) en 4800 (onder).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
11/28
Figuur 2.8 Overzicht van het gehele zeegat van Ameland. Boven: zonder suppletie. Onder: inclusief suppletie.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
12/28
3 Vlieland Oost 3.1
Beschrijving van het gebied Het suppletiegebied (raai 5110-5380) bevindt zich in het zeegat van het Vlie (Figuur 3.1, boven). Het gebied tussen de raaien 4700 en 5000 (zie) bevindt zich op de overgang van een golf-gedomineerd deel in het zuidwesten en een getij-gedomineerd deel in het noordoosten (Figuur 3.1, onder). Het golf-gedomineerde deel van de kust heeft een relatief uniform kustprofiel met 2 of meer zandbanken. Het getij-gedomineerde deel wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een grote getijgeul (de Zuider Stortemelk) en een vloedschaar van deze geul. Op de overgang tussen de twee systemen is een ‘bult’ in de kustlijn zichtbaar. In dit gebied is al sinds enige tijd structurele erosie gaande, ondanks onderwater suppleties in 2001, 2005 en 2009 en 2013.
Figuur 3.1 Boven: Vlieland Oost en een deel van het zeegat van het Vlie. De geulen Stortemelk, Zuiderstortemelk en raainummers (JarKus) staan geprojecteerd op een recente bathymetrie. Onder: Meer gedetailleerde kenmerken van het gebied.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
13/28
Vóór de Afsluitdijk was de oriëntatie van het zeegat benedenstrooms gericht, met het Boomkensdiep als hoofdgeul. De bouw van de Afsluitdijk zorgde vervolgens voor een amplificatie van de getijslag binnenin de Waddenzee en daarmee een vergroting van het getijprisma. De kustdwarse stroming werd dus steeds dominanter over de kustparallelle stroming, wat zou kunnen verklaren waarom de oriëntatie van het zeegat verdraaide naar bovenstrooms (richting het zuidwesten), en waardoor de Zuider Stortemelk steeds dominanter werd, ten koste van het Boomkensdiep. De Zuider Stortemelk komt tevens dichter tegen het eiland te liggen. In de periode tussen 1969 en (ca.) 1993 blijft de Zuider Stortemelk min of meer stabiel op zijn plek liggen. De vloedschaar vertoont periodieke migratie landwaarts en zeewaarts, met een periode van ongeveer 10 jaar. In de periode vanaf 1994 roteert de Zuider Stortemelk naar de kust toe (met rotatiepunt ongeveer ter hoogte van raai 5100) en komt daardoor ten zuiden van raai 5100 dichter tegen de kust te liggen. De vloedschaar vertoont tot 2005 nog steeds hetzelfde periodieke gedrag, maar wordt steeds minder geprononceerd; het geulprofiel vlakt iets af. Na de suppleties in 2005 en 2009 is de vloedschaar tot ongeveer 900 meter uit de kust vrijwel volledig vol gesuppleerd. De trend in de kustlijn voor het suppletiegebied is landwaarts (zie Figuur 3.2 en Figuur 3.3), er is nog geen sprake van overschrijding van de basiskustlijn.
Figuur 3.2 Kustlijnkaart 2014 voor Vlieland Oost (http://www.rijkswaterstaat.nl/water/veiligheid/bescherming_tegen_het_water/veiligheidsmaatregelen/kustli jnzorg/kustlijnkaarten/).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
14/28
Figuur 3.3 Ontwikkeling van de momentane kustlijn (MKL) en de te toetsen kustlijn (TKL), tevens aangegeven staat de ligging van de basiskustlijn (BKL) voor raai 5174 (boven), raai 5212 (midden) en raai 5345 (onder). Voor de definitie van deze kustlijnen wordt verwezen naar het Kustlijnkaartenboek (http://www.rijkswaterstaat.nl/water/veiligheid/bescherming_tegen_het_water/veiligheidsmaatregelen/kustli jnzorg/kustlijnkaarten/).
3.2
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
15/28
Beschrijving van de suppletie Op deze locatie wordt in 2015-2016, tussen de raaien 5110 en 5380 een onderwatersuppletie uitgevoerd, tegen een geulwand. Het doel van de suppletie is het uit de kust houden van de geul. In verband met de nieuwe locatie van de waterkering op Vlieland en erosie van de stranden in de buurt van de camping Stortemelk, is de verwachting dat het aanvullen van de sedimentvoorraad in dit kustgebied bij kan dragen aan meerdere functies. In Figuren 3.4& 3.5 staat het ontwerp van de suppletie weergegeven. Het suppletievolume zal 1.500.000 m3 bedragen, de uitvoeringsperiode is 2015-2016. De ontwerpgegevens voor de suppletie zijn verder als volgt: • circa 550 kuub per strekkende meter • van -5m NAP tot ongeveer -15m NAP (tussen -10 tot -20 m NAP) De verwachting is dat deze vorm van suppleren mogelijk een goede optie is voor een lange termijn strategie voor kustonderhoud in dit gebied. De suppletie wordt aangelegd in een ondiepe, brede vloedgeul. De verwachting is dat het suppletiezand enige tijd aanwezig zal blijven. Het transport in het zeegat zelf is van dien aard dat de suppletie niet tot merkbare veranderingen zal leiden. Deltares heeft het volgende aanbevolen aan IenM: ”Voor een goede evaluatie van de suppletie en het vergroten van het inzicht van de werking van het systeem in dit gebied, wordt aanbevolen om met enige regelmaat (meerjaarlijks) gedetailleerde multibeam opnamen van de suppletie en het omringende gebied te maken. Om voldoende inzicht te krijgen in de werking van het systeem en in mogelijke lange termijn strategie voor kustonderhoud worden aanvullende stroommetingen aanbevolen.”
Figuur 3.4 Ligging suppletie Vlieland.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
16/28
Figuur 3.5 Ontwerp van de suppletie voor raai 5128 (boven), 5250 (midden) en 5360 (onder).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
17/28
4 Aanbevolen Monitoring Voorkeurstrategie Deltaprogramma Waddengebied 4.1
Inleiding De Deltabeslissing Waterveiligheid en de Beslissing Zand vormen het kader voor de voorkeurstrategie voor het waddengebied. In het waddengebied is de voorkeurstrategie gericht op het meegroeien met de zeespiegelstijging. Door de stijgende zeespiegelstijging heeft het intergetijdengebied van de Waddenzee extra zand nodig. Als de zeespiegel versneld stijgt zal, naar verwachting kan het zijn dat het intergetijdengebied en de platen de stijging niet meer kunnen bijhouden. De dempende werking die het waddengebied nu uitoefent op de golven die van de Noordzee komen en de golven die binnen de Waddenzee opgewekt worden, neemt dan verder af. Dat kan leiden tot extra werken aan de primaire keringen om de vaste wal te kunnen blijven beschermen tegen overstromingen. De opgave is het tijdig kunnen waarnemen en kunnen inschatten van de gevolgen van klimaatveranderingen (zeespiegelstijging, windkarakteristieken, temperatuurstijging) en het vinden van zo natuurlijk mogelijke maatregelen om de bufferende werking van het waddengebied te kunnen behouden (naar Gerritsen, 2014). Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat het volstaat om zand te blijven suppleren aan de Noordzeekant van de Waddeneilanden, op het kustfundament, en in aanvulling daarop, eventueel op de buitendelta’s. Het werkend leren programma zal moeten uitwijzen of dit zand tijdig op een natuurlijke wijze naar de platen en kwelders van de Waddenzee kan stromen. Voor de eventuele aanpassing van het suppletiebeheer in 2020 vindt kennisontwikkeling plaats over het benodigde volume, de techniek, de frequentie en de locaties van de suppleties. Om zandsuppleties in de toekomst effectiever te kunnen uitvoeren, met behoud van de waarde van het waddengebied, is meer systeemkennis nodig. Deze kennis komt tot stand met een langjarig kennisprogramma, gericht op onderzoek, systeemkennis en monitoring. Het programma gaat in 2015 in uitvoering, onder meer kleinschalige pilots tot 2020 en grootschaliger pilots na 2020. Deze onderzoeken staan in de kennisagenda van het Deltaprogramma (naar Gerritsen, 2014). Pilot studies op buitendelta’s, waddeneilanden (windtransport en overwash) en kombergingsgebieden (platen en geulen) worden aanbevolen om te begrijpen of en hoe we de effecten van klimaatverandering kunnen mitigeren. In het ideale geval zouden pilots twee doelen moeten combineren. Ten eerste: het testen van innovatieve methoden om de veiligheid voor overstromingen te handhaven. Ten tweede: het genereren van data om het inzicht in het functioneren van het systeem en onderdelen ervan te vergroten en het succesvol modelleren ervan mogelijk te maken. Daarbij ligt de focus, naast andere zaken, op de herverdeling van zand binnen de sediment delende zeegatsystemen en het tijdig managen van geulen die dijken naderen middels verlegging of geulwandsuppleties (Oost et al., 2014). Veldwaarnemingen zijn essentieel voor kalibratie en validatie van modellen en voor het verkrijgen van inzicht in het functioneren van het systeem. Het concept van leren-door-doen gaat een stap verder: op locaties waar de problematiek urgent is worden veelbelovende, nieuwe oplossingen getest. Echter, daar waar sprake is van grootschalige pilots is het essentieel om dergelijke experimenten goed voor te bereiden, gezien de extreem hoge waarde van het gebied voor de natuur en om overstromingen veiligheid te waarborgen.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
18/28
Alleen als er een redelijk goed ondersteunde hypothese zijn van hoe een bepaalde maatregel gaat werken kunnen dergelijke studies worden uitgevoerd met weinig risico (Van Duren et al., 2012). Modellering en controle vóór, tijdens en na een dergelijke pilot zorgt ontwerp optimalisatie en optimale kennis krijgen (Oost et al., 2014). Ter voorbereiding van mogelijk grootschalige pilots is er bewust voor gekozen om bij een aantal bijzondere suppleties aan te haken die uitgevoerd worden door IenM om zo op een verantwoorde wijze de kennis te vergroten. In dat kader wordt in deze studie nagegaan wat de twee boven besproken suppleties bij kunnen dragen aan de benodigde kennisontwikkeling en welke monitoring daartoe kan worden aanbevolen.
4.2 4.2.1
Ameland zuidwest Algemeen Zoals gesteld in hoofdstuk 2 is de ingreep relatief kleinschalig afgezet tegen de dimensies van de geul. Significante vervorming van het getij of de sedimenttransporten worden dan ook niet voorzien en metingen die zich daarop richten zullen weinig zinvol zijn, misschien met uitzondering van het gebied in de directe omgeving van de suppletie. Toch zou de gelegenheid te baat dienen worden genomen om een deel van de benodigde systeemkennis op te bouwen (zie Oost et al., 2014; De Groot et al., 2014), omdat het over het algemeen dieper in de Waddenzee het problematisch is om dergelijke uitgebreide waarnemingen te doen. Het gaat hierbij vooral om de plaat-geul interacties en de ontwikkeling van de geulwand na suppleties. Hierbij zijn drie situaties te onderkennen (fig. 2.2): - Een eerste deel waar onder GLW stortsteen en zinkstukken aanwezig zijn plus een kustparallelle dam boven de laagwaterlijn tussen geul(suppletie) en plaat (paal 48.00 tot en met 47.10); - een tweede deel waar alleen een kustparallelle dam boven de laagwaterlijn aanwezig is (paal 47.10 tot en met 46.50); - een derde deel waar geen werken aanwezig zijn (paal 46.50 tot en met 46.00). In de eerste twee delen hoeft niet gerekend te worden op een substantiele aanvoer van sediment vanuit de geul naar het (grootste) deel van de Vrijheidsplaat dat eilandwaarts van de kustparallelle dam ligt. De dam reikt tot ca. NAP +1m (een dikke dm onder GHW) zodat er slechts weinig sediment overheen kan komen. Dit wordt ook bevestigd door de observatie dat de plaat verslibt is na de aanleg van de dwarsdam van rijshout. Voor deze eerste twee delen zou nog gekeken kunnen worden naar de ontwikkeling van de geulwand boven de bestorting (in hoeverre vertoont dit onbestorte gedeelte een ander gedrag na suppletie?) en naar de ontwikkeling (erosie) van de suppletie. Dit zou onderdeel kunnen zijn van de door IenM beoogde monitoring m.b.v. multibeam. Waargenomen ontwikkelingen dragen bij aan het opbouwen van kennis omtrent de invloed van suppleties in geulwandgebieden waarin harde maatregelen zijn genomen. In het derde deel waar geen bestortingen of dammen aanwezig zijn kan geconcentreerd worden op de interactie tussen platen en geulen. Hierbij wordt vooralsnog de hypothese gehanteerd (op grond van initiële modelberekeningen) dat de suppletie geen significante invloed uitoefent op de stroomsnelheden en sedimenttransporthoeveelheden. Momenteel vormen de netto uitwisselingsmechanismen van sedimenten tussen platen en geulen nog steeds een onopgelost probleem in de morfodynamiek van getijde systemen (Wang et al., 2005).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
19/28
Het is daardoor niet goed bekend hoe de ontwikkeling van platen zal verlopen bij een versnelling van de zeespiegelstijging. Ook is het niet duidelijk of en hoe een eventueel achterblijven van de plaatophoging ten opzichte van de zeespiegelstijging kan worden gemitigeerd anders dan suppleren op de platen (zoals in de Oosterschelde momenteel wordt gedaan). De lokale jaarlijkse bruto verticale dynamiek is enkele tot honderd maal (cm-m/jr) groter dan de netto sedimentatie op de platen (Hoeksema et al., 2004). Dit impliceert een sterke uitwisseling van sediment tussen geulen en platen. De uitwisseling wordt veroorzaakt door golf - wind- en getijden- gedreven stromingen in combinatie met de (vaak dominante) bodemschuifspanning die uitgeoefend wordt door golven waardoor het sediment wordt opgewerveld van de platen. Daarnaast zijn er een reeks verschillende factoren ook belangrijk zoals: settling lag en scour lag effecten (van Straaten & Kuenen, 1957; Postma, 1961); biotische effecten; sieve deposit effecten en de invloed van de veel kleinere inter- en subgetijde geulen over de platen. Een fenomeen dat nog steeds onvoldoende goed in modellen kan worden opgelost is het droogvallen tijdens eb en het overstromingen tijdens de vloed van de platen (Oost et al., 2014). De locatie voor de Ameland suppletie is een plaats waar netto erosie overheerst op langere termijn, mede omdat de aanvoer vanaf Ameland NW momenteel gering is. Dit geldt ook voor de Vrijheidsplaat. Om te begrijpen hoe de plaat-geul uitwisseling aldaar in haar werk gaat wordt geadviseerd om de volgende zaken te meten: Op deze wijze kan de sedimentuitwisseling tussen platen en geulen en het relatieve belang van een aantal belangrijke mechanismen voor plaat-geul uitwisselingen nauwkeuriger worden bepaald. 4.2.2
Meetraaien Het gebied van de suppleties strekt zich nog 500 meter oostwaarts van de kustparallelle dam uit (paal 46.50 tot en met 46.00; figuur 4.1). Aanbevolen wordt om ca. 100 m uit het eind van de kustparallelle dam te blijven met de metingen om invloeden zoveel mogelijk te vermijden. Dan zou nog een randzone kunnen volgen met meetraaien parallel met de Jarkusraaien die 200 meter uit elkaar liggen over 200 meter (kustparallel). Dan op een afstand van 100 meter volgt het kerngebied van 200 meter breed (kustparallel) waarin de meetraaien maximaal 50 meter uit elkaar moeten liggen, wat weer na 100 meter gevolgd wordt door een gebied van 200 meter als randzone. Dit zou in het maximale geval leiden tot 2 + 5 + 2 = 9 meetraaien van gemiddeld ca. 500 meter lengte, die deels op het suppletiegebied aansluiten en zich deels in het ongesuppleerde gebied bevinden. De middelste meetraai in het dichtbemeten kerngebied is ook de meetraai waar de frames langs zouden moeten komen te staan. Mocht dit boven het budget uitgaan dan kan worden overwogen om alleen het kerngebied te bemeten. Bedacht moet wel worden dat 50 meter afstand tussen de raaien in het kerngebied mogelijk een te grote afstand is voor betrouwbare kuberingen. Op de Galgeplaat in de Oosterschelde zijn afstanden gehanteerd van 25 meter onderling en werd bovendien ook nog eens loodrecht op de raaien op 25 meter onderlinge afstand de hoogte opgemeten met oog op de interpolatie (pers. com. Van de Werff). Of 50 meter raaiafstand voldoende is voor een betrouwbare kubering wordt vooral bepaald door de bodemvormen in het terrein: bij een vlakke bodem kan volstaan worden met grotere afstanden omdat dan elk meetpunt representatief is voor een groter areaal. De hydrodynamiek en morfodynamiek in de Waddenzee kent een sterke jaarlijkse gang, waarbij in het winterhalfjaar veel stormen en stormvloeden kunnen optreden terwijl dit in het zomerhalfjaar betrekkelijk zeldzaam is.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
20/28
Ook kan er een grote variatie optreden in het aantal stormen en stormvloeden tussen de verschillende winterhalfjaren. Daarom wordt aanbevolen om voorafgaand aan de suppletie al een jaar te meten; mocht het blijken dat de suppletie toch invloed heeft dan is er in ieder geval een T0 beschikbaar die een jaar rond meet. Verwacht wordt echter dat de geulwandsuppletie geen invloed van betekenis uitoefent. Derhalve kan ook volstaan worden met zo spoedig als mogelijk gaan meten. Voor een data-set die meer inzicht geeft in de plaatgeul uitwisseling is tenminste 1 stormvloedrijk winterhalfjaar nodig. Een rustig, koud winterhalfjaar met zeeijsvorming zou daarnaast ook interessant kunnen zijn omdat er sterke aanwijzingen zijn dat ijsgang van grote invloed is op de sedimenthuishouding van de platen. Uitgegaan wordt derhalve van 2 tot maximaal 4 jaar meten. Dit geldt in principe voor alle onder opgesomde metingen tenzij tussentijdse evaluatie aantoont dat het niet langer relevant is.
Figuur 4.1 Locatie meetraaien over de Vrijheidsplaat: rode gebied = kernzone met 5 raaien; oranje gebied zijn zones met elk 2 meetraaien aansluitend op de Jarkuslijnen.
4.2.3
Procesmetingen Golfmetingen Gebruik blijven maken van de bestaande WTI-palen en boeien in het Amelander Zeegat. Aanvullen met golfhoogtemetingen op de Vrijheidsplaat over de vastgestelde meetraaien (zie boven) vanaf de geulwand naar Ameland met behulp van pressure sensors die op de bodem geplaatst zijn. Ruwweg zou dat op elke raai op onderlinge afstanden zijn van 100 m. Deze registreren ook de lokale waterdiepte welke weer kan worden vergeleken met meetstation Nes, Ameland. De registratie zou bij voorkeur volcontinue dienen te zijn met oog op het meenemen van stormeffecten. Bij ijsgang zal het instrumentarium verwijderd moeten worden. Stroommetingen: Richting en snelheden over de verticaal in de geul en op de platen. Er zal gemeten worden met akoestische dopplerstroommeters, de ADCP (‘Acoustic Doppler Current Profiler’).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
21/28
Het heeft de voorkeur om tenminste één frame met meters in dieper water neer te zetten; één op de laagwaterlijn; één halverwege laag en hoogwaterlijn en één bij de hoogwaterlijn (of zo dicht mogelijk bij de kwelder zonder dat onnatuurlijke ingrepen in de buurt zijn die verstorend werken voor het begrip van het natuurlijk functioneren. Dit zou moeten gebeuren over in ieder geval de centrale meetraai (zie boven) en daarnaast eventueel nog over de twee buitenraaien van de kernzone. De tijdsduur van registratie zou bij voorkeur volcontinue moeten zijn met oog op het meenemen van stormeffecten. Bij ijsgang zal het instrumentarium verwijderd moeten worden. Sedimenttransportmetingen: Dit kan gedaan worden door instrumenten voor sedimentconcentratie te bevestigen aan dezelfde frames als de stroommeters. 4.2.4
Morfologie metingen SET metingen Bij de sedimentatie-erosie trend (SET) metingen wordt de lokale bodempositie ten opzichte van een vast referentieniveau gemeten. Dit geeft nauwkeurige informatie (orde 0,01 m) over de veranderingen van het bodemniveau, maar op een beperkt aantal punten. De hoogte van het referentieniveau kan eenmalig met behulp van RTK ingemeten worden (nauwkeurigheid van +/- 0,03 m). De SET-metingen zouden op meerdere representatieve plekken moeten liggen (representatief met oog op de topografie van het gebied; aanpassing of lokale uitbreiding kan nodig zijn) op elke meetraai waarvoor men precieze informatie wil. Op grond van de ervaringen in de Oosterschelde is de inschatting is dat er gemiddeld elke 50 m één punt moet zijn per raai (vgl. van de Werff et al., 2013). Deze metingen zouden maandelijks moeten worden uitgevoerd (vgl. van de Werff et al., 2013) en even lang moeten worden vol gehouden als de procesmetingen. De SET metingen maken controle mogelijk van de RTK metingen (zie hieronder) en laten daarnaast de effecten van stormen en dergelijke zien. Mocht dit als overbodig worden gezien dan kunnen deze metingen achterweg gelaten worden. RTK metingen Met behulp van RTK zouden (gemiddeld) eens per drie maanden de meetraaien en loodrecht daarop met onderlinge afstanden van 50 meter moeten worden ingemeten. RTK staat voor Real Time Kinematic en is een special vorm van DGPS (Differential Global Positioning System) met een veel nauwkeuriger plaatsbepaling. De ervaring leert dat de nauwkeurigheid van de met behulp van RTK bepaalde bodemligging ongeveer 0,03 m bedraagt. Gebiedsdekkende metingen Grootschalige Lidaropnamen (door RWS NN): 1x per jaar in het voorjaar. Gebiedsdekkend, de nauwkeurigheid is door waterplassen en door onnauwkeurigheden geschat op 0,10 m. Geeft ook een beeld van de morfologie van het gebied. Dit wordt al uitgevoerd (Lofvers, pers. Inf.). Overige metingen De gebiedsdekkende Lidar zou aangevuld kunnen worden met verticale stereo luchtfoto’s of fotoopname met behulp van een Drone. Het laatste is arbeidsintensief en wordt niet begroot.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
22/28
Bodemsamenstelling Het gaat hier om de ruimtelijke verdeling van de korrelgroottes en de variatie in de tijd (voor bepalen seizoensvariatie, effecten van stormen en herstel daarna). Langs de meetraaien zou op elke 50 meter een monster moeten worden genomen van de bovenste 0,05 m dat met de ISO-gecertificeerde methodologie (laser-korrelgroottemetingen) wordt gemeten. Deze metingen zouden bij voorkeur eens per maand moeten worden uitgevoerd of tenminste elk kwartaal. Voor het plaatgebied onder GLW zou een alternatief kunnen zijn: Flying Eyeball (vallende camera, USGS, Rubin et al., 2006), maar daartoe is mogelijk wel extra kalibratie voor nodig.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
23/28
Tabel: Overzicht indicatie kosten pilot Vrijheidsplaat. De in geel aangemerkte metingen zijn facultatief (deels naar Raemakers & Marx, 20081). Alle bedragen in KE Metingen min aantal units
max aantal units
Variabele
Instrument
prijs per unit/jaar
Golfmetingen
Aanwezige golfmeters
PM
Golfmetingen
Druk sensoren
2
35
63
70
126
Stroomsnelheden
ADCP
3
4
12
12
36
Sedimenttransport
onderdeel ADCP
120
12
24
12 metingen
24
48
12 metingen
Bodemhoogte van punten Bodemhoogte over raaien en dwars erop (50 m uit elkaar Gebiedsdekkende hoogtemetingen
PM
PM
SET metingen
minimale kosten/jaar
maximale kosten/jaar
PM
PM
PM 65
RTK metingen Lidar
PM
1 meting
Morfologie
Verticale stereofoto's
PM
1 meting
Drone Bodemsamenstelling: elk kwartaal Bodemsamenstelling: elke maand Jaar totaal metingen minimaal Jaar totaal metingen maximaal
Verticale stereofoto's Sample nemen + analyseren Sample nemen + analyseren
PM
1 meting 0,4
65
120
26
48
1,2
65
120
78
144
132
258
196
378
Onderhoud
20
20
Uitwerking
40
40
Totaal EINDTOTAAL JAARLIJKSE KOSTEN MINIMAAL (afgerond op 10 KE) EINDTOTAAL JAARLIJKSE KOSTEN MAXIMAAL (afgerond op 10 KE)
60
60
190
320
260
440
Arbeid voor onderhoud en uitwerking
per jaar
Monitoring opzet Opzet monitoring protocol overall Uitzetten grids monitoring pilot EINDTOTAAL EENMALIGE KOSTEN
1
100
100
70
70
170
170
Voor alle duidelijkheid: Het betreft hier een indicatie van de kosten. Er kunnen geen rechten ontleend worden aan deze inschatting.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
24/28
De kostenschatting is opgebouwd uit een deel voor de metingen zelf, voor onderhoud en uitwerking per jaar en éénmalig voor de hele pilot een kostenpost voor het ontwerpen monitoringsprotocol en opzetten van het grid. Met weglating van Set-metingen en het beperken van de bodemsamenstelling tot 1x per kwartaal en het (grotendeels) afzien van het bemeten van de buitenraaien wordt de minimum prijs verkregen. De duurste variant ontstaat door alle metingen uit te voeren op de maximale frequentie. Het bedrag voor de jaarlijkse monitoring plus onderhoud en uitwerking wordt geschat op tussen de 190 en 440 KEuro. De voorbereiding kost éénmalig ca. 170 KEuro. 4.3 4.3.1
Vlieland Oost Algemeen Zoals gesteld in hoofdstuk 3 is de ingreep relatief kleinschalig afgezet tegen de dimensies van de geul. Significante vervorming van het getij of de sedimenttransporten worden dan ook niet voorzien en metingen die zich daarop richten zullen weinig zinvol zijn, misschien met uitzondering van het gebied in de directe omgeving van de suppletie. Toch vormt de intensievere monitoring als gevolg van de suppletie een goede kans om in meer detail te weten te komen hoe een onderdeel van het sedimenttransport over de buitendelta naar het kombergingsgebied verloopt. Drie systemen bevinden zich hier op relatief korte afstand van elkaar en gaan in elkaar over (fig. 3.1): 1) Een golf-gedomineerd deel van de kust bestaande uit een relatief uniform kustprofiel met 2 of meer zandbanken; 2) Het getij-gedomineerde deel wordt gekenmerkt door een grote getijgeul (de Zuider Stortemelk) en 3) Een vloedschaar tussen het golfgedomineerde deel en de Zuider Stortemelk. Van de sedimenttransporten in en tussen deze drie onderdelen is nog maar weinig bekend, terwijl wordt onderkend dat sedimenttransporten over de buitendelta via het zeegat zeer bepalend zijn voor de mogelijkheid van sediment delende systemen om mee te groeien met versnelde zeespiegelstijging. De monitoring stelt zich ten doel om via deze eerste verkenning meer inzicht te krijgen in de sedimenttransporten. Het moet een eerste aanloop zijn tot het beter begrijpen van het functioneren van buitendelta’s. Aangezien het idee is om vooral te concentreren op het goed bemeten Zeegat van Ameland wordt geadviseerd om de pilotstudie hier beperkt te houden.
4.3.2
Meetraaien Voorgesteld wordt om over drie of meer raaien parallel aan de Jarkusraaien te monitoren in het golfgedomineerde deel (Jarkusraai 4681), de vloedschaar (Jarkusraai 4753) en de Zuider Stortemelk (Jarkusraai 5000), naast de al aan IenM aanbevolen metingen (fig 4.2). Het meetgebied ligt daarmee iets westelijk van het suppletiegebied. Op al deze raaien zou 2 maal (tenzij de eerste maal een volledig succes is) een gelijktijdige 13 uursmeting dienen te gebeuren. De onderstaande data zouden daarbij op elke raai moeten worden ingemeten.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
25/28
Figuur 4.2 Voorgestelde positie en lengte van de meetraaien.
4.3.3
Procesmetingen Golfmetingen Gebruik maken van de bestaande golfboei Eijerlandse Gat en de golfboei bij het Zeegat van Ameland. Eventueel aanvullen met een extra waverider in de Stortemelk. Daarnaast kunnen lokaal golfhoogtemetingen op de vooroever en kust over de vastgestelde meetraaien (zie boven) worden uitgevoerd met behulp van pressure sensors. Ruwweg zou dat op elke raai op onderlinge afstanden zijn van 100 m. Deze registreren ook de lokale waterdiepte welke weer kan worden vergeleken met meetstation Vlieland (wel in het kombergingsgebied). De registratie zou bij voorkeur volcontinue dienen te zijn gedurende de campagnes. Stroommetingen Richting en snelheden over de verticaal in de geul en op de platen. Er zal gemeten worden met akoestische dopplerstroommeters, de ADCP (‘Acoustic Doppler Current Profiler’). Daarnaast moet de 13 uurs meting worden uitgevoerd met behulp van ADCP’s aan een schip. Het heeft de voorkeur om tenminste één frame met meters in dieper water neer te zetten; één op de laagwaterlijn; één halverwege laag en hoogwaterlijn en één bij de hoogwaterlijn Sedimenttransportmetingen: Het kan gedaan worden door instrumenten voor sedimentconcentratie te bevestigen aan dezelfde frames als de stroommeters.
4.3.4
Morfologie metingen Gebiedsdekkende metingen Grootschalige Lidaropnamen (door RWS NN): 1x per jaar in het voorjaar en 1x extra tijdens de meting. Gebiedsdekkend, de nauwkeurigheid is door waterplassen en door onnauwkeurigheden geschat op 0,10 m. Het geeft ook een beeld van de morfologie van het gebied. Loding van het gebied met multibeam
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
26/28
Nagegaan moet worden of dit door RWS kan worden gedaan. Overige metingen De gebiedsdekkende Lidar zou aangevuld kunnen worden met verticale stereo luchtfoto’s of fotoopname met behulp van een Drone. Het laatste is arbeidsintensief en wordt niet begroot. 4.3.5
Kosten Tabel kosten pilot Vlieland per campagne (13 uurs meting) 2). Alle bedragen in KE Metingen max aantal units
minimale kosten/ campagne
maximale kosten/camp.
Variabele
Instrument
Golfmetingen
Aanwezige golfmeters
PM
PM
PM
Golfmetingen
Extra golfboei
PM
PM
PM
Golfmetingen
Druk sensoren
0,2
6
8
1,2
1,6
Stroomsnelheden
ADCP
0,3
12
16
3,6
4,8
Stroomsnelheden
Boot 13 uursmeting
20
1
1
Stroomsnelheden
Boot inzet
PM
PM
PM
Sedimenttransport
onderdeel ADCP
PM
PM
PM
Gebiedsdekkende hoogtemetingen
Lidar
PM
1 meting
Morfologie
Verticale stereofoto's
PM
1 meting
Drone Campagne totaal metingen
Verticale stereofoto's
PM
1 meting 4,8
6,4
10
10
Uitwerking
30
30
Totaal EINDTOTAAL KOSTEN Campagne (afgerond op 10 KE)
40
40
40
50
Arbeid voor bemensing ter plekke en uitwerking
per jaar
Bemensing
0,1 fte
Monitoring opzet Opzet monitoring protocol overall EINDTOTAAL EENMALIGE KOSTEN
2
min aantal units
prijs per unit/jaar
50 50
Voor alle duidelijkheid: Het betreft hier een indicatie van de kosten. Er kunnen geen rechten ontleend worden aan deze inschatting.
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
27/28
De kostenschatting is opgebouwd uit een deel voor de metingen zelf, voor bemensing tijdens de 13 uurs meting en uitwerking per jaar (40-50 KE) en éénmalig voor de hele pilot een kostenpost voor het ontwerpen monitoringsprotocol (50KE).
Datum
Ons kenmerk
Pagina
16 december 2014
1209152-000-ZKS-0017
28/28
5 Literatuur K.F. Cheung, Gerritsen, F. & Cleveringa, J., 2007. Morphodynamics and sand bypassing at Ameland Inlet, the Netherlands. Journal of Coastal Research, 23(1), pp. 106-118. J. Cleveringa, C.G. Israel, en D.W. Dunsbergen, 2005, De Westkust van Ameland. Resultaten van 10 jaar morfologisch onderzoek in het kader van de Rijkswaterstaat programma’s KUST2000 en KUST2005. Rapport RIKZ/2005.029. Rijkswaterstaat RIKZ (Den Haag), 74 pp. L.A. Van Duren, Brinkman, A.G. Van Kessel, T. Jak, R &. J. Los., 2012. Verkenning slibhuishouding Waddenzee - referentiestatus. Deltares, Delft. H. Gerritsen, 2014, in samenwerking met J. Timmerman en I. Coninx: synthesedocument Deltaprogramma Waddengebied, 80 pp. A.V. de Groot, J. Vroom, A.P. Oost, G. Burgers, C. van Oeveren, S.R. Smith, J.E. Tamis, 2014: Monitoringplan Deltaprogramma Waddengebied Advies voor het toekomstbestendig maken van het monitoringsysteem voor waterveiligheid in het Waddengebied Rapport C121/14 H.J., Hoeksema, H.P.J. Mulder, M.C. Rommel, J.G. de Ronde, J. de Vlas (2004). Bodemdalingstudie Waddenzee (2004). Vragen en onzekerheden opnieuw beschouwd. RIKZ Rapport. C.G., Israël, 1998, Morfologische ontwikkeling Amelander Zeegat. Werkdocument RIKZ/OS98.147x, Rijkswaterstaat RIKZ (Den Haag). C.G. Israël, en D.W. Dunsbergen, 1999. Cyclic morphological development of the Ameland Inlet, proceedings of the I.A.H.R Symposium on River, Coastal and Estuarine Morphodynamics, Genova, Italy, p. 705-714. A. van Rooijen & A. Oost, 2014. Regionale advisering: Ameland NW memo in prep. A.P. Oost, Z.B. Wang, A.V. de Groot, L.A. van Duren, L. van der Valk, 2014: Preparing for climate change: a research framework on the sediment-sharing systems of the Dutch, German and Danish Wadden Sea for the development of an adaptive strategy for flood safety. Rapport 1209152-000, Deltares. H. Postma, 1961. Transport and accumulation of suspended matter in the Dutch Wadden Sea. Netherl. J. Sea Res. 1: 148-190 Projectteam KPP-B&OKust, 2014. Beschrijving suppleties Callantsoog, ZW Ameland en Vlieland, concept. G. Ramaekers & S. Marx, 2008. Monitoringprogramma Proefsuppletie Galgeplaat, Oosterschelde. A.J.F. van der Spek & H. H. S. Noorbergen, 1992, Morphodynamica van intergetijdegebieden. Rapport Beleidscommissie Remote Sensing, Delft. Wang et al., 2005 J. van der Werf, J. Reinders & A. van Rooijen, 2013. Evaluatie Galgeplaat proefsuppletie 20082012, 1206994-000. L.M.J.U. van Straaten, & P.H. Kuenen, 1957. Accumulation of fine grained sediments in the Dutch Wadden Sea, Lingua Terrae, Geologie en Mijnbouw 19, pp. 329-354.