Kantoor Almelo
1
>
Telefoon 0800 - 0543 Postbus 5105
Telefax
7600 GL ALMELO
(0546) 47 28 01
Kennisgroep CAO
Vereniging Hogescholen Postbus 123 2501 CC DEN HAAG
. . . . . . . . . . . . .
Datum
28 mei 2013 Uw kenmerk
Kenmerk
TM130528-CAOHBO13 Betreft
Beoordeling van de CAO voor het hoger beroepsonderwijs op fiscale aspecten
Geachte heer, Namens de Belastingdienst beoordeel ik cao-bepalingen op fiscale aspecten. Het doel daarvan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Via internet heb ik kennisgenomen van de cao voor het hoger beroepsonderwijs, zoals deze geldt van 1 februari 2012 tot en met 30 september 2013. Deze cao heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Ik heb deze beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2013, en is dus inclusief regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen.
Hoogachtend,
ON 541 - 1Z*1ED
Belastingdienst/Kennisgroep CAO namens de inspecteur.
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Stationsstraat 5 ALMELO
Kenmerk
2
TM130528-CAOHBO13 CAO voor het hoger beroepsonderwijs 2012-2013 In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2013 (hierna: Handboek). Dit Handboek bestaat uit twee versies: het Handboek Loonheffingen 2013 Werkkostenregeling en het Handboek Loonheffingen 2013 Vrije vergoedingen en verstrekkingen. Deze laatste versie is bedoeld voor werkgevers die nog niet gebruik maken van de werkkostenregeling en de oude regelgeving (overgangsregeling) toepassen. Indien de nummering van paragrafen en hoofdstukken in beide versies van het Handboek uiteenloopt, verwijs ik in de rapportage eerst naar het Handboek Loonheffingen 2013 Werkkostenregeling en vervolgens naar het Handboek Loonheffingen 2013 Vrije vergoedingen en verstrekkingen. U kunt beide versies van het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde cao-beoordelingen zijn ook te vinden op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, met de zoekterm “cao-beoordelingen”. Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor de werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) gewijzigd en zijn ook de uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vervallen. De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2013 - 1,5% van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon (in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihilwaarde in aanmerking mag nemen. De werkgever kan in de jaren 2011, 2012 en 2013 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals die luidde per 31 december 2010. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de site van de Belastingdienst met de zoekterm “wkr”. Inmiddels heeft de staatssecretaris toegezegd dat de overgangsregeling zal worden verlengd tot 1 januari 2015. De (loon)begrippen voor de diverse wetten waarop de loonheffingen zijn gebaseerd kunnen verschillen. De loonheffingen bestaan uit de loonheffing (loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen), de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook voor de toepassing van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) geldt dat soms sprake is van afwijkende begrippen. Als sprake is van loon voor de loonheffingen en tevens van WVA-loon, dan gebruik ik de term “loon”. Artikel C-2
Geneeskundige keuring
Volgens dit artikel is op geneeskundige keuringen de Wet op de medische keuringen van toepassing. Voor de fiscale aspecten van dit artikel is van belang of de werkgever wel of niet de werkkostenregeling toepast. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast en de geneeskundige keuring plaatsvindt op de werkplek èn die keuring tevens als een voorziening op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kwalificeert, geldt voor de voorziening een zogenoemde nihilwaardering. Feitelijk betekent dit dat de waarde van de voorziening weliswaar tot het loon behoort, maar dat zij toch (door de nihilwaardering) onbelast blijft. Van belang is onder meer dat sprake moet zijn van een voorziening. Deze term is bedoeld om vergoedingen uit te sluiten. Als de werkgever aan de werknemer de kosten van een geneeskundige
Kenmerk
3
TM130528-CAOHBO13 keuring vergoedt, behoort de vergoeding tot het loon voor de loonheffingen. Ik verwijs naar paragraaf 19.4 van het Handboek. Als de werkgever de werkkostenregeling (nog) niet toepast geldt de facto géén uitsluiting voor vergoedingen. Wel geldt onverkort de voorwaarde dat de voorziening of vergoeding op de Arbeidsomstandighedenwet moet zijn gebaseerd. Ik verwijs naar paragraaf 19.4 van het Handboek. Artikel C-3
Wijzigen arbeidsovereenkomst
Dit artikel schrijft voor dat de werkgever en de werknemer arbeidsovereenkomsten schriftelijk, conform het in bijlage II van de cao opgenomen model, moeten aangaan en wijzigen. In fiscaal opzicht impliceert dit dat zij ook wijzigingen op basis van het keuzemenu arbeidsvoorwaarden, conform het in bijlage II van de cao opgenomen model, vast moeten leggen. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij hoofdstuk L van de cao. Artikel E-4
Vergoeding voor nevenwerkzaamheden
Dit artikel verplicht de werknemer om in bepaalde gevallen vergoedingen van derden, voor nevenwerkzaamheden die verband houden met de arbeidsovereenkomst met de werkgever, aan de werkgever af te dragen. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de werkgever, de werknemer en de derde gebruik maken van de zogenoemde doorbetaaldloonregeling. Ik verwijs naar paragraaf 4.13 / 4.12 van het Handboek. Artikel E-6
Verhaalsrecht
Het vierde lid van dit artikel geeft de werkgever in bepaalde situaties van schade, indien sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, verhaalsrechten op de werknemer. De betaling door de werknemer aan zijn werkgever van een schadevergoeding bij opzet of bewuste roekeloosheid vloeit voort uit het civiele recht en vormt geen negatief loon. Als de werkgever geen gebruik maakt van zijn verhaalsmogelijkheden is in beginsel sprake van loon. Artikel H-5
Gratificatie ambtsjubileum
Volgens dit artikel heeft de werknemer bij het bereiken van een 25-jarig, een 40-jarig en een 50-jarig ambtsjubileum recht op een gratificatie ter grootte van respectievelijk 50%, 100% en 100% van zijn inkomen per maand. Het artikel bevat tevens bijzondere bepalingen voor de berekening van de in aanmerking te nemen jaren. Een gratificatie bij een dienstverband van 50 jaar behoort tot het loon tenzij de werkgever de vrijstelling die behoort bij een diensttijd van 25 of 40 jaar niet heeft gebruikt. Ik verwijs naar onderdeel 2.4 van het besluit van 25 november 2011, nr. BLKB2011/1828M. Voor de loonheffing mag de werkgever naar keuze de tabellen voor bijzondere beloningen of de tijdvaktabellen toepassen. Als de tabellen voor bijzondere beloningen tot een lagere inhouding leiden of als de werkgever uitsluitend premie voor de volksverzekeringen op het loon inhoudt, dan is het gebruik van die tabellen verplicht. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek. Een in één bedrag uitbetaalde gratificatie behoort niet tot het WVAloon. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek. Voor het bepalen van de diensttijd mag de werkgever alleen die perioden meetellen gedurende welke de werknemer van - in materieel opzicht - dezelfde werkgever loon heeft genoten. Als het maatschappelijk gezien normaal is, kan de werkgever ook de diensttijd meetellen die is doorgebracht bij werkgevers die onder dezelfde cao vallen of deel uitmaken van hetzelfde concern. Als de werkgever arbeidsrechtelijk de in aanmerking te nemen dienstjaren (fictief) verhoogt kan dan tot een volledig te belasten gratificatie
Kenmerk
4
TM130528-CAOHBO13 leiden. Een dergelijke verhoging werkt immers niet door naar de fiscaal in aanmerking te nemen diensttijd. Artikel H-7
Overwerkvergoeding
Dit artikel regelt het recht op een overwerkvergoeding. De vergoeding van het reguliere uurloon met daarbij de toeslag voor overwerk behoort tot het loon. Indien sprake is van overwerkloon in de betekenis van een beloning voor arbeid welke een werknemer verricht gedurende de tijd die uitgaat boven de voor die werknemer geldende normale arbeidsduur mag de werkgever voor de loonheffing de tabellen voor bijzondere beloningen toepassen. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.6 van het Handboek. Overwerkloon behoort niet tot het WVA-loon. Dit is anders in het geval de werkgever de deeltijdfactor vaststelt aan de hand van het aantal uren waarover het loon verschuldigd is in plaats van het contractueel vastgelegde aantal uren. In dat geval moet de werkgever vooraf, voor de periode van een kalenderjaar, vastleggen dat hij van deze mogelijkheid gebruik maakt en voor welke categorie werknemers hij dit doet. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.11 / 24.1.11 van het Handboek. Een vergoeding voor reistijd is in de volgende twee gevallen overwerkloon: 1) als de reistijd buiten de normale arbeidsduur plaatsvindt en de werknemer in die reistijd arbeid verricht; 2) als de werknemer in opdracht van de werkgever naar een tijdelijke arbeidsplaats reist die op grote afstand ligt van zijn woon- of verblijfplaats en de extra reistijd, indien dat meer is dan een uur per dag, plaatsvindt buiten de normale arbeidsduur. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek en naar het besluit van 29 juni 2011, nr. BLKB 2011/664M. Artikel H-8 en H-9
(Garantie) Toelage onregelmatige dienst
Volgens deze artikelen heeft de werknemer, onder voorwaarden, recht op een toelage voor het werken in onregelmatige dienst. Daarnaast geldt, eveneens onder voorwaarden, een garantietoelage bij het verminderen of beëindigen van die toelage. De hierboven bedoelde toelagen behoren tot het loon voor de loonheffingen. Zij behoren niet tot het WVA-loon. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek. Artikel H-11
Student-assistent
Dit artikel regelt de arbeidsvoorwaarden van de student-assistent. Voor de volledigheid merk ik op dat de werkgever voor de werknemer die hem werkzaam is in het kader van een initiële opleiding in het hoger beroepsonderwijs recht kan hebben op afdrachtvermindering onderwijs. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.4 / 24.1.4 van het Handboek. Artikel I-2
Fietsregeling
Volgens dit artikel kan de werknemer, indien er sprake is van een fietsregeling, gebruik maken van de dan bestaande fiscale faciliteiten. Voor de fiscale aspecten van dit artikel is van belang of de werkgever wel of niet de werkkostenregeling toepast. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast behoort een vergoeding voor een fiets tot het loon. De werkgever kan deze vergoeding eventueel aanwijzen als eindheffingsloon en in zijn vrije ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor een fiets onder voorwaarden niet tot het loon. Voor de fiscale gevolgen van het vergoeden, verstrekken en ter beschikking stellen van een fiets verwijs ik naar paragraaf 21.7 / 20.7 van het Handboek.
Kenmerk
5
TM130528-CAOHBO13 Artikel I-3 t/m I-5
Verhuiskosten
In deze artikelen is het recht op een verhuiskostenvergoeding geregeld. De vergoeding voor verhuiskosten van een werknemer behoort tot het loon tenzij de verhuizing voldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Naast de vergoeding van de kosten van het overbrengen van de boedel mag de werkgever maximaal € 7.750 onbelast vergoeden. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.6 / 19.41 van het Handboek. Artikel I-6 en I-7
Reiskosten
Deze artikelen bevatten enkele uitgangspunten voor op hogeschoolniveau nader te regelen reiskostenregelingen. Hoofdstuk 21 / 20 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten. Voor reizen met openbaar vervoer gelden bijzondere regels; ik verwijs naar paragraaf 21.2 / 20.2 van het Handboek. De paragrafen 21.3 tot en met 21.8 / 20.3 tot en met 20.8 van het Handboek gaan, onder meer aan de hand van schema’s, over reizen anders dan met openbaar vervoer. In paragraaf 21.9 / 20.9 staat dat, voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever, er geen mogelijkheid is om reiskosten onbelast te vergoeden. De paragrafen 21.10, 21.11 en 21.12 / 20.10, 20.11 en 20.12 behandelen respectievelijk het verstrekken of vergoeden van (kosten van) parkeergelegenheid, de reiskosten voor periodiek gezinsbezoek en het tijdelijk ander vervoer bij wegwerkzaamheden. Artikel I-8
Tegemoetkoming in verblijfskosten bij dienstreizen
Volgens dit artikel ontvangt de werknemer die een dienstreis maakt de werkelijk door hem gemaakte verblijfkosten die redelijkerwijze voortvloeien uit de aard van de dienstreis. Voor wat betreft de vergoeding van verblijfkosten geldt als hoofdregel dat deze niet tot het loon behoort als is voldaan aan twee voorwaarden: - de vergoeding is voor kosten die de werknemer voor de verwerving van zijn loon maakt; - de kosten zijn redelijkerwijs noodzakelijk voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Voor een meer uitgebreide behandeling van de fiscale aspecten van deze vergoeding verwijs ik naar de paragraaf 4.6 van het Handboek. Artikel I-9
Uitzending buitenland
Volgens dit artikel heeft de werknemer die buiten Nederland werkzaamheden moet verrichten, aanspraak op een tegemoetkoming in de verplaatsings- en de verblijfkosten. Daartoe kan de werkgever met de vakorganisaties nadere regelingen overeenkomen. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij de artikelen I-6 tot en met I-8 van deze cao. Voor de volledigheid verwijs ik tevens naar hoofdstuk 17 / 16 van het Handboek en naar onderdeel 3.3.1 van het besluit van 25 november 2011, nr. BLKB2011/1828M. Artikel I-10
Vakbondscontributie
Volgens dit artikel kan een werknemer, onder voorwaarden, de vakbondscontributie op zijn salaris in laten houden. Volgens de voorwaarden, opgenomen in bijlage IV van de cao, kan de werknemer bestanddelen van het brutoloon inzetten voor de betaling van de vakbondscontributie. Dit artikel beoogt waarschijnlijk flexibele arbeidsvoorwaarden te creëren. In fiscaal opzicht schieten de daartoe gekozen bewoordingen te kort. Feitelijk is enkel geregeld dat de werknemer zijn eindejaarsuitkering kan aanwenden voor de betaling van zijn vakbondscontributie. De werknemer geniet
Kenmerk
6
TM130528-CAOHBO13 dan gewoon zijn eindejaarsuitkering, als brutoloon. In de regeling komt niet (voldoende) tot uitdrukking dat er sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning. Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te wijzigen, al dan niet via een zogenoemd cafetariasysteem. Een dergelijk systeem moet voldoende realiteitswaarde hebben. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden. De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Als werkgevers en werknemers hier onvoldoende aandacht aan besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon, is het loon fiscaal al genoten, en wel voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast. Ik verwijs naar de inleiding van Hoofdstuk 4 en paragraaf 4.14 / paragraaf 19.6 van het Handboek en naar het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M. In de werkkostenregeling behoort de vergoeding voor de contributie van een vakbond tot het loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in zijn vrije ruimte onderbrengen. In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor de contributie van een vakbond - als zodanig, dus als geen sprake is van het besteden van loon - niet tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 19.10 van het Handboek. Tevens verwijs ik naar de fiscale aspecten bij hoofdstuk L van de cao. Hoofdstuk L
Keuzemenu arbeidsvoorwaarden
Dit hoofdstuk regelt welke bronnen en welke doelen de werknemer voor zijn arbeidsvoorwaarden kan gebruiken. Tevens bevat het artikel diverse daarbij in aanmerking te nemen spelregels. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel I-10 van de cao. Anders dan in artikel I-10 komt in hoofdstuk L - iets - beter tot uitdrukking dat sprake is van het ruilen van arbeidsvoorwaarden. Daar staat tegenover dat in hoofdstuk K, anders dan in artikel I-10, de vastlegging van de gewijzigde arbeidsvoorwaarden minder duidelijk is geregeld. Mogelijk ondervangt artikel C-3, eerste lid, van de cao dit risico. Aldaar is immers het voorschrift neergelegd dat elke wijziging van de arbeidsovereenkomst schriftelijke vastlegging behoeft, conform het in bijlage II van de cao opgenomen model. De fiscale gevolgen van het keuzemenu zijn afhankelijk van de wijze waarop werkgevers dit concreet invullen. De fiscale disclaimer in het tweede lid kan enkel de relatie tussen de werkgever en de werknemer betreffen. Hoofdstuk O
Professionalisering
Dit hoofdstuk heeft betreft de professionele ontwikkeling van de werknemers. Op hogeschoolniveau moet de werkgever een professionaliseringsplan opstellen. Als onderdeel daarvan moet de werkgever jaarlijks minimaal 3% van het getotaliseerde jaarinkomen besteden aan out of pocket kosten zoals reis- en verblijfkosten, collegegeld en materiaalkosten Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt in het kader van de dienstbetrekking dan wel voor het verkrijgen van inkomsten uit werk en woning, behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Voor meer informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten verwijs ik naar de paragrafen 20.1.4 en 20.1.5 / 19.11 en 19.38 van het Handboek.
Kenmerk
7
TM130528-CAOHBO13 Een vergoeding voor reizen is vrijgesteld als de vergoeding niet uitgaat boven de werkelijk gemaakte kosten. Voor vergoeding van binnenlandse reizen in verband met een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning geldt dat de vergoeding van de werkelijke kosten gemaximeerd is tot € 0,19 per kilometer. Ik verwijs naar hoofdstuk 21 / 20 van het Handboek voor administratieve verplichtingen met betrekking tot reiskostenvergoedingen. Het tijdens de studie doorbetaalde salaris of de vergoeding van het uurloon behoort tot het loon. Artikel T-1
Pensioen
Voor de volledigheid merk ik op dat de pensioenregeling geen onderdeel van deze beoordeling uitmaakt. Artikel T-3
Persoonsgebonden re-integratietraject
Volgens dit artikel heeft de werknemer ter voorkoming en beperking van werkloosheid en onder voorwaarden, recht op een persoonsgebonden re-integratietraject. Volgens bijlage XII van de cao draagt de werkgever de kosten van zo’n traject. Daarbij geldt een plafond dat afhankelijk is van de leeftijd van de werknemer. Werknemers van 50 jaar en ouder hebben bijvoorbeeld recht op een financiering tot maximaal € 12.000. Als indicatieve bestedingsmogelijkheden noemt de cao onder meer een bijdrage in de kosten van het starten van een eigen onderneming en loopbaanadvisering. De fiscale gevolgen zijn uitermate afhankelijk van de feitelijke aanwending van het budget. Een bijdrage in de kosten van het starten van een eigen onderneming behoort tot het loon. Als een werkgever twijfelt over de fiscale gevolgen van een concreet re-integratietraject kan hij, eventueel onder verwijzing naar deze brief, uitsluitsel vragen aan de voor hem bevoegde inspecteur. Artikel T-4
Collectieve zorgverzekering
Volgens het eerste lid van dit artikel is voor de werknemer een collectieve zorgverzekering beschikbaar bij Zilveren Kruis Achmea. Op de premie voor de aanvullende verzekering, vanaf de Beter AF Pluspolis, 3 sterren, ontvangt de werknemer een korting van € 100 per jaar. Volgens het tweede lid van dit artikel ontvangt de werknemer, naar rato van betrekkingsomvang, onafhankelijk van de deelname aan de collectieve zorgverzekering, jaarlijks een brutobedrag van € 300. De preambule vermeldt over de in artikel T-4 bedoelde zorgverzekering nog het volgende: “Iedere werknemer in het hoger beroepsonderwijs kan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering HBO. Deze verzekering staat ook open voor gepensioneerden en arbeidsongeschikten in de sector. Onderdeel van de afspraken over de collectieve zorgverzekering is dat elke hogeschool bij de verzekeraar een verzekering afsluit voor voorzieningen in het kader van de arbeidsgerelateerde zorg. De kosten van deze verzekering bedragen € 55 per werknemer per jaar.” Het bovenstaande leidt mij tot het - eventueel te weerleggen - vermoeden dat de in het eerste lid genoemde korting ad € 100 tot het loon voor de loonheffingen behoort. Kennelijk hebben de hogescholen afspraken gemaakt met de verzekeraar, als onderdeel waarvan de werknemer recht heeft op een korting. Die korting kwalificeert daarmee als een voordeel uit dienstbetrekking. De fiscale gevolgen van de verzekering voor voorzieningen in het kader van arbeidsgerelateerde zorg heb ik (nog) niet beoordeeld. Artikel T-5
Rechten van nabestaanden bij overlijden
Dit artikel regelt het recht op een nabestaandenuitkering - in geld - bij overlijden van de werknemer. Tevens is bepaald dat indien sprake is van een dienstwoning, de achterblijvende gezinsleden daar nog drie maanden mogen blijven wonen.
Kenmerk
8
TM130528-CAOHBO13
Een eventuele combinatie van een uitkering in geld met het blijven gebruiken van de dienstwoning leidt tot een loon dat hoger is dan drie maal het loon over een maand. Hierdoor is een deel van de aanspraak belast. Dat is niet het geval als de werkgever het gebruik van de dienstwoning als regulier loon belast. Voor zover de uitkering in geld in combinatie met het gebruik van de dienstwoning loon vormt, is sprake van loon van de nabestaanden (uit de vroegere dienstbetrekking van de overleden werknemer). De werkgever kan er ook voor kiezen dit loon als loon van de overleden werknemer te behandelen. Ik verwijs naar onderdeel 2.1 van het besluit van 25 november 2011, nr. BLKB2011/1828M. Voor de gevolgen van (de aanspraak op) een (eenmalige) overlijdensuitkering voor de loonheffingen verwijs ik tevens naar de paragrafen 19.1.7 en 19.1.8 / 18.1.7 en 18.1.8 van het Handboek. In deze paragrafen staan uitvoerig de gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties. Een overlijdensuitkering behoort niet tot het WVA-loon. Ik verwijs naar de inleiding van hoofdstuk 25 / 24 en de paragrafen 25.1 en 25.1.12 / 24.1 en 24.1.12 van het Handboek. Artikel T-8
WGA-premie
Dit artikel biedt de werkgever de mogelijkheid om de WGA-premie gedeeltelijk op de werknemer te verhalen. Als de werkgever de WGA-premie op de werknemer verhaalt, moet hij de verhaalde premie inhouden op het nettoloon. Als de werkgever geen WGA-premie verhaalt is er voor de werknemer geen belast voordeel. Ik verwijs naar paragraaf 5.4.6 van het Handboek. Artikel T-9
Levensloopregeling
Volgens dit artikel kan de werknemer deelnemen aan de levensloopregeling hbo. Per 1 januari 2012 is het fiscaal niet meer mogelijk om deelnemer te worden aan een levensloopregeling. Bestaande deelnemers kunnen, afhankelijk van de omvang van hun spaartegoed op 31 december 2011, blijven deelnemen of moeten gebruik maken van overgangsrecht. Ik verwijs voor een uitvoerige toelichting naar de paragrafen 22.2 en 22.3 / 21.2 en 21.3 van het Handboek en de site van de Belastingdienst: www.belastingdienst.nl, met de zoekterm “levensloop”. Bijlage XIV, artikel O-5
Persoonlijk budget
Dit artikel geeft zolang de nieuwe afspraken uit Hoofdstuk O nog niet zijn uitgevoerd de werknemer recht op een persoonlijk budget voor ontwikkeling ter grootte van 0,8% van zijn jaarsalaris met een minimum van € 300. De fiscale gevolgen van het toekennen van dit budget zijn afhankelijk van het beheer van dat budget door de werkgever.