Haaglanden/kantoor Den Haag 'S-GRAVENHAGE 1
>
Postbus
Telefoon Telefax . . . . . . . . . . . . .
Unit Doorkiesnummer Datum
24 augustus 2009 Uw kenmerk
Kenmerk
CAO Betreft
CAO voor de Timmerindustrie 2009, algemeen verbindend verklaard tot en met 30 juni 2009, en de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Timmerindustrie 2009-2012, algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2012.
Geachte heer, mevrouw, In de besluiten van 10 juni 2009, UAW Nr. 10915, en 7 januari 2009, UAW Nr. 10873, heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepalingen van de CAO voor de Timmerindustrie 2009 en de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen 2009-2012 algemeen verbindend verklaard tot en met 30 juni 2009 resp. 31 december 2012. Deze bepalingen heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen indien en voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2009. Ik verzoek u om de CAO-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde CAO-bepalingen.
Hoogachtend,
ON 336 - 1Z*1ED
Belastingdienst/Kennisgroep CAO namens de inspecteur
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Prinses Beatrixlaan 512 'S-GRAVENHAGE
Kenmerk
2
Bijlage CAO voor de Timmerindustrie 2009 en CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Timmerindustrie 2009-2012 In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2009 (hierna: Handboek). De Belastingdienst verstrekt het Handboek jaarlijks aan inhoudingsplichtigen/werkgevers. Daarnaast verstuurt de Belastingdienst regelmatig Nieuwsbrieven en Mededelingen. Daarin staan aanvullingen op het Handboek. Een actuele versie van het Handboek kunt u raadplegen op de internetsite van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). De (loon)begrippen voor de diverse wetten waarop de loonheffingen zijn gebaseerd kunnen verschillen. De term loonheffingen gebruikt men voor de loonheffing (loonbelasting en premies volksverzekeringen), de premies werknemersverzekeringen en de Zorgverzekeringswet (Zvw) samen. Ook voor de toepassing van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) geldt dat soms sprake is van afwijkende begrippen. Als sprake is van loon voor de loonheffingen en tevens van WVA-loon, dan gebruik ik de term “loon”.
Artikel 18 Wijze van loonbetaling Het tiende lid vermeldt het volgende: “Contributiebetaling. De werknemer is gerechtigd om de kosten van de vakbondscontributie vanuit het brutoloon te voldoen. Tegen overlegging van de betreffende betalingsbewijzen door de werknemer verstrekt de werkgever op verzoek van de werknemer eenmaal per jaar een vergoeding in de kosten van diens contributie aan een werknemersvereniging waarbij de werkgever tegelijkertijd gerechtigd is het bedrag van deze vergoeding in mindering te brengen op het bruto loon van de werknemer. Indien de fiscus deze vergoeding gaat belasten, treden partijen in de Vakraad hierover in overleg.” Een vergoeding voor de contributie van een vakbond behoort niet tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 17.11 van het Handboek. Als de werkgever zo’n vergoeding verstrekt in het kader van een zogenoemd cafetariasysteem kunnen zich complicaties voordoen. a) Een dergelijk systeem moet als zodanig voldoende realiteitswaarde hebben. Dit is afhankelijk van de manier waarop de werkgever en de werknemer vorm geven aan het verlagen van het fiscale loon. Ik verwijs naar paragraaf 17.7 van het Handboek en het besluit van 5 augustus 2009, nr. CPP2009/1458M, Stcrt. nr. 12167. Dit besluit is in werking getreden op 19 augustus 2009, tot deze datum is het besluit van 7 december 2005, nr. CPP2005/2518M van toepassing. b) De loonsverlaging leidt in beginsel tevens tot een verlaging van het pensioengevend loon. Met ingang van 24 september 2008 geldt dat een verlaging van het pensioengevend loon onder voorwaarden achterwege kan blijven. Deze voorwaarden staan in onderdeel 4 van het besluit van 8 september 2008, nr. CPP2008/1727M, Stcrt. nr. 183, dat op die datum in werking is getreden. Voor de periode tot 24 september 2008 verwijs ik naar het besluit van 22 februari 2002, nr. CPP2001/3047M. c) De vergoeding van in een eerder jaar gemaakte kosten behoort in beginsel tot het loon. Dit is slechts anders als de werknemer in dat eerdere jaar reeds een onvoorwaardelijk recht op die vergoeding had en er dus enkel sprake is van een vertraagde uitbetaling. Bij een cafetariasysteem ontstaat zo’n onvoorwaardelijk recht eerst als de werknemer zijn keuze daadwerkelijk aan zijn werkgever kenbaar maakt. Als de werknemer dat pas na de jaarwisseling doet kan de werkgever de vakbondscontributie van het voorafgaande jaar niet meer onbelast vergoeden.
Artikel 27 Vergoeding reisuren Dit artikel bevat een vergoeding van reisuren. De leden 1 en 2 luiden als volgt. “Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden vergoed indien de werknemer door de werkgever wordt tewerkgesteld in een andere gemeente of gedeelte van een gemeente dan waarvoor hij is aangenomen.” (lid 1) en “Reisuren worden aan de in het
Kenmerk
3
eerste lid bedoelde werknemer vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantieloon voor de duur van de reis (reistijd) met uitzondering van de eerste zestig minuten per dag.” (lid 2). De reistijdvergoeding behoort tot het loon. Voor de WVA behoort deze vergoeding tot het WVA-loon, tenzij sprake is van een uitzondering. De eerste uitzondering is dat de vergoeding eenmalig of in de regel eenmaal per jaar wordt uitbetaald. De tweede uitzondering is dat er sprake is van overwerk en de vergoeding voor extra reisuren is aan te merken als overwerkloon. Er is sprake van overwerk als de werknemer meer arbeid verricht dan contractueel is overeengekomen. Dat betekent dat hij tijdens zijn reistijd óf daadwerkelijk arbeid verricht óf als de normale arbeidsduur wordt overschreden doordat hij in opdracht van de werkgever moet reizen naar een tijdelijke arbeidsplaats die op grote afstand van zijn woon- of verblijfplaats ligt; zie paragraaf 22.1.3 van het Handboek. Als geen van beide situaties aan de orde is dan maakt de vergoeding voor de reistijd deel uit van het reguliere loon voor de loonheffingen en de WVA. Ik verwijs naar het besluit van 4 juli 2007, nr. CPP2007/732M, Stcrt. nr. 128.
Artikel 28 Gereedschapsvergoeding en werkkleding Het eerste lid luidt: “Aan fabriekstimmerlieden wordt, voor zover door hen gebruik wordt gemaakt van eigen gereedschap, een gereedschapsvergoeding per gewerkte dag verstrekt, zoals omschreven in bijlage II. De gereedschapsvergoeding wordt jaarlijks per 1 januari aangepast met de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex voor alle huishoudens van oktober van enig jaar ten opzichte van oktober van het daaraan voorafgaande jaar.” Volgens bijlage II is deze vergoeding € 0,51 per dag. Een vergoeding voor gereedschap behoort in beginsel tot het loon, tenzij de werkgever aannemelijk kan maken dat de werknemer die vergoeding feitelijk aanwendt voor de aanschaf van gereedschap voor zakelijk gebruik. Ik verwijs naar paragraaf 17.3 van het Handboek. Verhoging van een onbelaste kostenvergoeding door middel van indexatie is mogelijk, maar dat leidt niet vanzelfsprekend tot de conclusie dat de vergoeding onbelast blijft. Fiscaal is slechts relevant dat de werknemer de kosten maakt of heeft gemaakt tot het bedrag van de kostenvergoeding. Voor de algemene fiscale voorwaarden voor vaste kostenvergoedingen verwijs ik naar paragraaf 4.4 van het Handboek. Volledigheidshalve vermeld ik dat de verstrekking van gereedschap, voor zover het om zakelijk gebruik gaat, onbelast kan plaatsvinden. Indien en voor zover een werkgever gereedschap verstrekt is een onbelaste vergoeding voor dergelijke kosten uiteraard niet mogelijk. Ik verwijs naar de paragrafen 4.3, 4.4 en 17.3 van het Handboek. Het tweede lid luidt: “De werkgever verstrekt de voor de functie vereiste werkkleding.” De vergoeding of verstrekking van kleding behoort tot het loon, tenzij er sprake is van werkkleding. Kleding is slechts als werkkleding aan te merken indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm 2 per kledingstuk. Door de werkgever ter beschikking gestelde kleding die niet aan deze voorwaarden voldoet is onbelast zolang deze kleding aantoonbaar op de werkplek blijft. Ik verwijs naar paragraaf 17.53 van het Handboek. In alle overige gevallen moet de werkgever de vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking gestelde kleding tot het loon rekenen. Voor de waardering ervan verwijs ik naar paragraaf 4.3 van het Handboek. Voor de onderhoudskosten van kleding geldt dat, als er sprake is van werkkleding in fiscale zin, de werkgever het onderhoud belastingvrij mag vergoeden of verstrekken. Is geen sprake van werkkleding, dan behoort de werkgever de vergoeding van onderhoudskosten en/of de waarde van de verstrekking tot het loon te rekenen. Voor de WVA geldt dat indien en voor zover ter zake van kleding sprake is van loon voor de
Kenmerk
4
loonheffingen, tevens sprake is van WVA-loon, tenzij de werkgever de desbetreffende vergoeding of verstrekking in de regel slechts eenmaal of in de regel eenmaal per jaar toekent. Ik verwijs naar paragraaf 22.1.3 van het Handboek.
Artikel 29 Vergoeding EHBO/Bedrijfshulpverlening Volgens het eerste lid “zal de werkgever aan (…) één werknemer met een geldig diploma EHBO of Bedrijfshulpverlening (BHV) een diplomavergoeding verstrekken.” Per 1 januari 2009 bedragen deze vergoedingen € 5,20 per week. Dergelijke toeslagen behoren tot het loon.
Artikel 30 Reiskosten In het eerste lid is een schema opgenomen m.b.t. de minimale vergoeding van reiskosten voor het woon-werkverkeer. Het tweede lid vermeldt het volgende. “Werk-werkverkeer. Indien de werknemer tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden met goedkeuring van de werkgever gebruik maakt van eigen vervoermiddel, eventueel door de werkgever aan te wijzen mits het daarvoor geëigend is en in alle opzichten aan door de wet gestelde eisen voldoet, zal hem hiervoor een vergoeding worden betaald zoals omschreven in bijlage II. Kosten van reizen met openbaar vervoer worden in de laagste klasse vergoed.” Volgens bijlage II bedragen per 1 januari 2009 de reiskosten rijwiel € 0,05 per km; bromfiets € 0,10 per km; motor € 0,32 per km en auto € 0,32 per km. Vanaf 1 januari 2006 is de maximale onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers, ongeacht het vervoermiddel, vastgesteld op € 0,19 per kilometer. Woon- werkverkeer geldt ook als zakelijk verkeer. Dit betekent dat werkgevers elke zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, met maximaal € 0,19 onbelast kunnen vergoeden. Een schema met vaste bedragen zoals in deze CAO gehanteerd, kan tot bovenmatigheid leiden. Saldering van de vergoedingen die behoren bij de in de CAO genoemde vervoermiddelen is mogelijk; ik verwijs naar paragraaf 18.1.4 van het Handboek. Hoofdstuk 18 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten. Voor reizen met openbaar vervoer gelden bijzondere regels (ik verwijs naar paragraaf 18.2 van het Handboek). De paragrafen 18.3 tot en met 18.8 van het Handboek gaan, onder meer aan de hand van schema’s, over reizen anders dan met openbaar vervoer. In de paragrafen 18.1.3 en 18.9 van het Handboek staat dat, indien en voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever, er geen mogelijkheid is om reiskosten onbelast te vergoeden. De paragrafen 18.10, 18.11 en 18.12 van het Handboek behandelen respectievelijk het verstrekken of vergoeden van (kosten van) parkeergelegenheid, de reiskosten voor periodiek gezinsbezoek en het vervoer bij wegwerkzaamheden.
Artikel 31 Tijdelijk verblijf elders Het eerste lid luidt: “Indien het werk zo ver buiten de plaats waarvoor de werknemer is aangenomen, respectievelijk diens woonplaats is gelegen, dat de werknemer na afloop van de werktijd niet huiswaarts kan keren, dienen op kosten van de werkgever behoorlijke voeding en logies te worden verstrekt.” Deze bepaling is ruim geformuleerd. Voor de vraag of een vergoeding of verstrekking van verblijfkosten tot het loon behoort kan de werkgever desgewenst aan de inspecteur vragen om vooraf zekerheid te geven over de fiscale gevolgen.
Kenmerk
5
Artikel 36 Doorbetaling loon bij arbeidsongeschiktheid Dit artikel bevat een regeling met betrekking tot de doorbetaling van loon bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer. In het geval van volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer geldt het volgende. Zowel de doorbetaling van het salaris als de aanvulling op de WAO-, dan wel WIA-uitkering (WGA- en IVAuitkering) behoren als loon uit vroegere dienstbetrekking tot het loon. Ik verwijs naar de paragrafen 1.1.3, 4.1.2, 4.2.2 en 7.9 van het Handboek. Op deze doorbetaling en de aanvulling is voor de loonheffing onder voorwaarden de witte tabel van toepassing. Ik verwijs naar paragraaf 7.3.1 van het Handboek. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw bedraagt in deze situatie 4,8%. Zie paragraaf 6.2.5 van het Handboek. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt het volgende. Het salaris dat betrekking heeft op de restcapaciteit behoort tot het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De aanvulling op de WAO of WIAuitkering (WGA- en IVA-uitkering) behoort tot het loon uit vroegere dienstbetrekking. Voor de loonheffing is zowel op het salaris als op de aanvulling de witte tabel van toepassing. Ik verwijs ook hier naar paragraaf 7.3.1 van het Handboek. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ter zake van de aanvulling bedraagt 4,8%. Ik verwijs naar paragraaf 6.2.5 van het Handboek. Voor zover de werkgever loon uit vroegere dienstbetrekking (door)betaalt, komt hij niet in aanmerking voor een afdrachtvermindering. Ik verwijs naar de paragrafen 22.1.1 tot en met 22.1.3 van het Handboek.
Artikel 36B Bovenwettelijke aanvullingen en uitkering bij overlijden Dit artikel bevat onder meer een regeling met betrekking tot aanvullende uitkeringen bij werkloosheid. Of de aanvulling op de WW-uitkering loon is uit tegenwoordige dan wel vroegere dienstbetrekking hangt af van het feit of de werknemer nog in dienst is bij de werkgever. Voor de vraag welke tabel van toepassing is verwijs ik naar de paragrafen 7.3.1 en 7.3.2 van het Handboek. Voor de wijze van bepaling van de inhoudingen voor de loonheffing, de premies werknemersverzekeringen en de (vergoeding van de bijdrage) Zvw verwijs ik naar de paragrafen 4.2.2 en 7.9 van het Handboek.
Artikel 47 Scholing Het vijfde lid luidt als volgt: ”De werknemer die zonder vakopleiding instroomt, krijgt binnen een halfjaar na indiensttreding een opleidingsaanbod van de werkgever en ontvangt hiervoor éénmalig een stimuleringspremie van (bruto) € 113,50. De studiekosten die voor rekening van de werknemer komen worden door de bedrijfstak vergoed. Uitvoering en financiering van de stimuleringspremie en de studiekostenvergoeding vindt plaats door SSWT.” De stimuleringspremie behoort tot het loon. Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Voor meer informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten verwijs ik naar de paragrafen 17.12 en 17.45 van het Handboek. Een vergoeding voor reizen in verband met studie is vrijgesteld als de vergoeding niet uitgaat boven de werkelijk gemaakte kosten. Voor vergoeding van binnenlandse reizen in verband met een opleiding of studie met het oog op verwerven van inkomen uit werk en woning geldt dat de vergoeding van de werkelijke kosten gemaximeerd is tot € 0,19 per kilometer. Ik verwijs naar Hoofdstuk 18 van het Handboek voor administratieve verplichtingen met betrekking tot reiskostenvergoedingen. Het tijdens de studie doorbetaalde salaris of de vergoeding van het uurloon behoort tot het loon. Hoewel de Stichting Scholings- en Werkgelegenheidsfonds voor de Timmerfabrieken, de stimuleringspremie en de studiekostenvergoeding uitkeert, moet de werkgever op de stimuleringspremie en het eventuele belaste deel van de studiekostenvergoeding, de inhoudingen plegen. De genoemde stichting dient de werkgevers op de hoogte te stellen van de uitbetaling.
Kenmerk
6
Artikel 49 Verzekering tegen ziektekosten Volgens dit artikel draagt de werkgever “voor 50% bij – tot een maximum van € 7,80 per maand – in de premie van een aanvullende ziektekostenverzekering die de werknemer heeft afgesloten en waarin tenminste een vergoeding voor fysiotherapie is opgenomen. Indien de werkgever een collectief aanvullend pakket heeft aangeboden bedraagt de vergoeding echter 50% van het bedrag van (de eenvoudigste vorm van) dit pakket, waarin tenminste 9 behandelingen voor fysiotherapie zijn opgenomen.” De vergoeding voor de premie van een ziektekostenverzekering, niet zijnde de vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, behoort tot het loon. Dit geldt voor de loonheffing, de werknemersverzekeringen en de Zvw. Ik verwijs naar paragraaf 17.58 van het Handboek.
Artikel 50 Verzekering bij vervoer Het eerste lid van dit artikel luidt: “Indien een werknemer bij het zich van en naar het werk begeven en/of tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden in opdracht van c.q. met instemming van de werkgever gebruik maakt van: a. een door de werkgever ter beschikking gesteld motorrijtuig; b. een motorrijtuig dat voor dat doel door een der medewerknemers beschikbaar is gesteld; is in geval a. de werkgever, die eigenaar is van het betreffende motorrijtuig, en in geval b. de medewerknemer, die eigenaar is van het betreffende motorrijtuig, verplicht een ongevallenverzekering af te sluiten voor alle inzittenden, inclusief de bestuurder van het motorrijtuig.” En het tweede lid luidt: “De verzekering zal minimaal een dekking geven voor de volgende uitkeringen per inzittende: € 13.613,– = in geval van overlijden ten gevolge van een ongeval; € 27.227,– = in geval van volledige of gedeeltelijke invaliditeit ten gevolge van een ongeval; € 34.034,– = in geval van volledige of gedeeltelijke invaliditeit ten gevolge van een bedrijfsongeval.” Een aanspraak op een uitkering bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval behoort als zodanig niet tot het loon. De uitkering zelf behoort in beginsel wel tot het loon. De werkgever dient eventueel verschuldigde loonheffingen in te houden en af te dragen, waarbij de werkgever voor de loonheffing mogelijk de tabel bijzondere beloningen moet toepassen. Ik merk op, dat over de uitkering bij overlijden geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn. Ik verwijs naar paragraaf 17.16.1 van het Handboek. Mogelijk is ter zake van de uitkering sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking en/of van loon van nabestaanden; ik verwijs naar de paragrafen 4.1.2 en 7.3.2 van het Handboek. Indien en voor zover sprake is van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de werkgever de uitkering tevens niet eenmalig of eenmaal per jaar of aan de nabestaanden verstrekt is tevens sprake van WVAloon. Ik verwijs naar paragraaf 22.1.3 van het Handboek.
Artikel 51 Vergoeding bij schade Het tweede lid van dit artikel vermeldt het volgende: “De werkgever zal de schade aan brillen, contactlenzen en gebitsprothesen vergoeden, indien deze schade buiten de schuld van de werknemer en met inachtneming van de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, tijdens de normale uitvoering van de werkzaamheden is ontstaan en de schade niet elders kan worden verhaald.” Voor zover deze kosten op de werknemer drukken, dus niet worden gedekt door een verzekering, behoort een dergelijke schadevergoeding niet tot het loon. Overigens verwijs ik naar paragraaf 17.42 van het Handboek.
Kenmerk
7
CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Timmerindustrie 2009-2012 Bijlage 4. Reglement vergoeding werknemers in opleiding, werkgevers en samenwerkingsverbanden. Ingevolge het eerste artikel heeft een werknemer die een opleiding op niveau 1, 2, 3 of 4 via de beroepsbegeleidende leerweg is begonnen, recht op een tegemoetkoming in de opleidingskosten die hij in verband met de opleiding heeft moeten maken, van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Timmerfabrieken. Deze bestaat uit een instroompremie van resp. € 0, € 200, € 120 en € 120 voor de niveaus 1, 2, 3 resp. 4, en een diplomavergoeding ten bedrage van € 120 voor de niveaus 1 tot en met 4. Per aanvang van een nieuw studie-niveau ontvangt de werknemer deze instroompremie en bij het behalen van het diploma ontvangt de werknemer de diplomavergoeding. Deze instroompremie en diplomavergoeding behoren tot het loon voor de loonheffingen. Zij behoren niet tot het WVA-loon omdat ze eenmaal of in de regel eenmaal per jaar worden toegekend. Ik verwijs naar paragraaf 22.1.3 van het Handboek. De werkgever dient als inhoudingsplichtige de inhoudingen te plegen op de instroompremie en de diplomavergoeding. De Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Timmerfabrieken dient de werkgevers op de hoogte te stellen van de uitbetaling aan de werknemers.