Kantoor Almelo
1
>
Telefoon 0800 - 0543 Postbus 5105
Telefax
7600 GL ALMELO
(0546) 47 28 01
Kennisgroep CAO
Vereniging Werkgevers Openbaar Vervoer Postbus 19365 2500 CJ DEN HAAG
. . . . . . . . . . . . .
Datum
9 oktober 2013 Uw kenmerk
Kenmerk
TM131009-caoMMV13 Betreft
Beoordeling CAO Multimodaal Vervoer op fiscale aspecten
Geachte heer, In mijn brief van 12 december 2012 heb ik u geïnformeerd over de fiscale aspecten van de CAO Multimodaal Vervoer zoals deze gold tot ultimo 2012. Op 20 september 2013 heeft u mij de CAO Multimodaal Vervoer toegestuurd zoals die onlangs voor de periode van 1 januari 2013 tot ultimo 2013 overeengekomen is. Ook deze cao heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is, onveranderd, werkgevers zo goed mogelijk in staat stellen om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2013 en is dus inclusief nieuwe regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen. Hoogachtend,
ON 552- 1Z*1ED
Belastingdienst/Kennisgroep CAO, Namens de inspecteur.
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Stationsstraat 5 ALMELO
Kenmerk
2
TM131009-caoMMV13 Algemeen In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2013 (hierna: Handboek). Dit Handboek bestaat uit twee versies: het Handboek Loonheffingen 2013 Werkkostenregeling en het Handboek Loonheffingen 2013 Vrije vergoedingen en verstrekkingen. Deze laatste versie is bedoeld voor werkgevers die nog niet gebruik maken van de werkkostenregeling en de oude regelgeving (overgangsregeling) toepassen. Indien de nummering van paragrafen en hoofdstukken in beide versies van het Handboek uiteenloopt, verwijs ik in de rapportage eerst naar het Handboek Loonheffingen 2013 Werkkostenregeling en vervolgens naar het Handboek Loonheffingen 2013 Vrije vergoedingen en verstrekkingen. U kunt beide versies van het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier tevens het laatste nieuws, waarover u zich eventueel door middel van een rss-feed kunt laten informeren. Ook vindt u hier, met de zoekterm “cao-beoordelingen”, de door de Belastingdienst uitgevoerde cao-beoordelingen. Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor de werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 gewijzigd en zijn ook de uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vervallen. De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2013 - 1,5% van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon (in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihilwaarde in aanmerking mag nemen. De werkgever kan in de jaren 2011, 2012 en 2013 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals die luidde per 31 december 2010. Inmiddels heeft de staatssecretaris bekend gemaakt dat de werkgever ook in 2014 kan kiezen om de oude regelgeving toe te passen. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de site van de Belastingdienst met de zoekterm “wkr”. De (loon)begrippen voor de diverse wetten waarop de loonheffingen zijn gebaseerd kunnen verschillen. De loonheffingen bestaan uit de loonheffing (loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen), de premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook voor de toepassing van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: WVA) geldt dat soms sprake is van afwijkende begrippen. Als sprake is van loon voor de loonheffingen en tevens van WVA-loon, dan gebruik ik de term “loon”. Voor de volledigheid merk ik op dat ik de VUT- en prepensioenregelingen zoals bedoeld in de artikelen 13 en 13A van de cao niet heb beoordeeld. Artikel 36A
Onregelmatigheidstoeslag
Artikel 36A van de cao regelt, onder verwijzing naar hoofdstuk 4 van de cao, het recht op toeslagen voor onregelmatige arbeid. Een toeslag voor onregelmatige arbeid behoort tot het loon voor de loonheffingen. Voor de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs behoort deze toelage echter niet tot het WVA-loon. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek (vierde gedachtestreepje). Artikel 37
Consignatietoeslag
Dit artikel bevat het recht op een consignatietoeslag.
Kenmerk
3
TM131009-caoMMV13 De consignatietoeslag behoort tot het loon. Als sprake is van een werknemer zonder vast overeengekomen arbeidsduur, dan geldt voor de berekening van de uren nog het volgende. Bij het bepalen van de deeltijdfactor tellen niet zonder meer alle uren mee die de werknemer bereikbaar moet zijn. De werkgever mag deze uren (fictief) bepalen door het percentage van het doorbetaalde loon te vermenigvuldigen met het totale aantal uren van de bereikbaarheidsdienst. Voorbeeld: een werknemer moet thuis gedurende acht uren bereikbaar zijn en ontvangt daarvoor € 50. Het normale uurloon van deze werknemer bedraagt € 12,50. De werkgever betaalt dus 50% van het loon (dat is het percentage van het doorbetaalde loon). De werkgever mag dan bij het bepalen van de deeltijdfactor rekening houden met (50% van acht uren =) vier gewerkte uren. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.11 / 24.1.11 van het Handboek. Artikel 38
Afbouwtoeslag onregelmatige dienst
Dit artikel regelt het recht op een afbouwtoeslag bij een vermindering van de onregelmatigheidstoeslag. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 36. Voor de afbouwtoeslag gelden dezelfde fiscale aspecten als voor de onregelmatigheidstoeslag zelf. Artikel 42, lid 2
Bijzondere beloning in de vorm van een geschenk
Volgens deze bepaling kan een door een werknemer te ontvangen beloning bestaan uit een geschenk van geldelijke of andere aard. Voor de volledigheid merk ik op dat óók geschenken in natura tot het loon behoren. Werkgevers die de werkkostenregeling toepassen kunnen deze geschenken als eindheffingsloon onderbrengen in de vrije ruimte. Als de werkgever de oude regelgeving toepast dan is hij eindheffing verschuldigd. Het tarief is in dat geval afhankelijk van de waarde van het geschenk. Ik verwijs naar de paragrafen 19.15, 23.3 en 23.5 van het Handboek. Art. 42, leden 3 en 4
Diensttijdgratificatie
Deze bepalingen regelen het recht op een diensttijdgratificatie. Voor de toepassing van de cao heeft de werknemer recht op en gratificatie bij een diensttijd van 12,5, 25 en 40 jaar; heeft de werknemer recht op een gratificatie als hij zo’n jubileum misloopt door deelname aan een vroegpensioenregeling; tellen niet alleen dienstjaren bij de huidige werkgever mee, maar ook dienstjaren bij andere openbaar vervoerbedrijven, waaronder de NS; vindt in bepaalde situaties een herrekening van het voor de berekening in aanmerking te nemen loon plaats. Voor de toepassing van de fiscale diensttijdvrijstelling gelden, ten aanzien van alle achter de gedachtestreepjes vermelde aspecten, strengere voorwaarden: een gratificatie bij een 25- en 40-jarig dienstverband is vrijgesteld tot maximaal het loon over een maand. De gratificatie bij een diensttijd van 12,5 jaar behoort tot het loon; de in een vroegpensioenregeling doorgebrachte tijd telt fiscaal niet mee; voor het bepalen van de diensttijd mag de werkgever alleen die perioden meetellen gedurende welke de werknemer van in materieel opzicht dezelfde werkgever loon heeft genoten. Voor zover dat maatschappelijk normaal is, mag een werkgever ook diensttijd bij andere werkgevers meetellen. Dat kan het geval zijn ten aanzien van diensttijd bij andere werkgevers onder dezelfde cao of van hetzelfde concern. De telling van de cao voert in dit opzicht te ver; de hoogte van de vrijstelling is gerelateerd aan het maandloon (zie paragraaf 19.2.1 / 18.2.1 van het Handboek), waarbij een herrekening niet is toegestaan. De bovengenoemde strengere fiscale voorwaarden kunnen impliceren dat een volgens de cao toegekende gratificatie gedeeltelijk of volledig tot het loon voor de loonheffingen behoort.
Kenmerk
4
TM131009-caoMMV13 Artikel 44
Maaltijdvergoeding
Volgens dit artikel heeft de werknemer als hem van bedrijfswege geen maaltijd wordt verstrekt, onder bepaalde voorwaarden, recht op een maaltijdvergoeding van € 6,13. Een vergoeding of verstrekking van een maaltijd is kan alleen onbelast zijn als die maaltijd een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Een onbelaste vergoeding voor een dergelijke maaltijd vereist bovendien dat de werknemer ook feitelijk kosten voor zo’n maaltijd maakt. Voor zover een werkgever niet aannemelijk kan maken dat de werknemer de maaltijdvergoeding van € 6,13 daadwerkelijk aan een maaltijd besteedt, moet hij die vergoeding tot het loon rekenen. Voor een nadere beschrijving van de fiscale gevolgen van een maaltijdverstrekking of -vergoeding verwijs ik naar paragraaf 20.1.3 / 19.23 van het Handboek. Artikel 46
Verhuiskostenvergoeding
In dit artikel is het recht op een verhuiskostenvergoeding geregeld. De vergoeding voor verhuiskosten van een werknemer behoort tot het loon tenzij de verhuizing voldoende verband houdt met de dienstbetrekking. Naast de vergoeding van de kosten van het overbrengen van de boedel mag de werkgever maximaal € 7.750 onbelast vergoeden. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.6 / 19.41 van het Handboek. Artikel 47
Vergoeding reis- en verblijfkosten
Dit artikel regelt het recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten bij dienstreizen. Voor de toepassing van de cao geldt dat de werknemer, onder voorwaarden, recht heeft op een vergoeding van € 0,34 per kilometer en de werkelijk noodzakelijk gemaakte verblijfkosten. Fiscaal bedraagt de maximaal onbelaste vergoeding van reiskosten, ongeacht het vervoermiddel, € 0,19 per kilometer. Dit betekent dat werkgevers elke zakelijke kilometer met maximaal € 0,19 onbelast kunnen vergoeden. Voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever (zie paragraaf 21.9 / 20.9 van het Handboek) bestaat er geen ruimte voor een onbelaste vergoeding. Hoofdstuk 21 / 20 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten. Voor het vergoeden van verblijfkosten gelden fiscaal in het algemeen geen maximum(norm)bedragen. In grote lijnen betekent dit dat de werkgever de werkelijke kosten onbelast mag vergoeden. Uiteraard moet de werkgever die kosten wel aannemelijk kunnen maken. Ik verwijs naar paragraaf 20.1.2 / 4.6.1 van het Handboek. Indien de werkgever een maaltijd vergoedt of verstrekt is bovendien van belang of de maaltijd en dus de vergoeding of verstrekking daarvan, al dan niet een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. Of en in hoeverre de werkgever de vergoeding van door de werknemer gemaakte kosten of de verstrekking van de maaltijd tot het loon moet rekenen staat in paragraaf 20.1.3 / 19.23 van het Handboek. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij artikel 44 van de cao. Artikel 47A
Reiskosten
Dit - nieuwe - artikel voorziet voor bepaalde werknemers in een vergoeding voor het kosten van woonwerkverkeer. Volgens de uitvoeringsbepalingen geldt deze regeling alleen voor werknemers die in bepaalde blokken werken en die thans geen vergoeding voor woon-werkverkeer ontvangen. Bovendien schrijven de uitvoeringsbepalingen voor dat deze regeling eventuele bestaande aanspraken op het gebied van reiskosten niet aantast. Ik verwijs naar de fiscale aspecten bij de artikelen 47 en 48 van de cao.
Kenmerk
5
TM131009-caoMMV13 Artikel 48
Forensenvergoeding
Dit artikel bevat voor bepaalde ex-OV-werknemers een regeling voor een vergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer. De vergoeding is of lijkt enkel bedoeld voor situaties waarin werknemers, naar het oordeel van de cao-partijen, in redelijkheid geen gebruik van kosteloos vervoer of pod-bus kunnen maken. De hoogte van de vergoeding is (mede) afhankelijk van de reisafstand. Zoals ik bij de fiscale aspecten van artikel 47 van de cao reeds heb opgemerkt, mag de werkgever elke zakelijke kilometer met maximaal € 0,19 onbelast vergoeden. In dit verband wordt ook woon-werkverkeer als zakelijk beschouwd. Ook hier geldt dat indien en voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever de mogelijkheid van een onbelaste vergoeding ontbreekt. Concreet betekent dit dat indien werkgevers de vergoedingen uit de tabel (in de bij artikel 48 behorende bijlage 12 van de cao) verstrekken, zij aannemelijk moeten kunnen maken dat geen sprake is van een bovenmatige vergoeding. Of, anders benaderd, dat deze werknemers in zoverre geen gebruik hebben gemaakt van vervoer vanwege de werkgever. Dit kan problematisch zijn ten aanzien van werknemers waar de werkgever niet precies van weet in hoeverre zij feitelijk “vervoer vanwege de werkgever” hebben genoten. Werkgevers die de tabelbedragen zonder meer als normbedragen hanteren lopen in fiscaal opzicht een fors risico. Artikel 49
Vergoeding van kosten “uit de dienst voortvloeiend”
Het eerste lid van dit artikel geeft de werknemer recht op een maandelijkse kostenvergoeding van € 3,90 per maand voor “kleine niet nader te specificeren uitgaven die verband houden met de uitvoering van de dienst. Het derde lid geeft de werknemer recht op een (integrale) vergoeding van de kosten van: de geneeskundige verklaring; de kosten voor BOA; de verlenging van het rijbewijs; - de verlenging of de vernieuwing van het identiteitsbewijs; - een redelijk bedrag voor de bij de bescheiden behorende pasfoto’s. Als de werkgever de werkkostenregeling nog niet toepast geldt het volgende. De maandelijkse vergoeding van € 3,90 voldoet kennelijk op voorhand niet aan de voorwaarden die fiscaal voor een vaste vergoeding gelden. Eén van die voorwaarden is dat de kosten naar hun aard en hun veronderstelde omvang zijn gespecificeerd. Ik verwijs naar paragraaf 4.6.1 van het Handboek. Als een werkgever niet aan de in paragraaf 4.6.1 van het Handboek gestelde voorwaarden voldoet, moet hij deze vergoeding integraal tot het loon rekenen. Ook de vergoedingen voor rijbewijs, paspoort en de daarbij behorende pasfoto’s behoren tot het loon. In fiscaal opzicht kwalificeren deze kosten niet als beroepskosten. In het algemeen maken werknemers deze kosten vooral in hun persoonlijke levenssfeer en niet zo zeer voor een behoorlijke vervulling van hun dienstbetrekking. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast behoren alle in dit artikel geregelde vergoedingen tot het loon. Hij kan eventueel deze vergoedingen als eindheffingsloon in zijn vrije ruimte onderbrengen. Artikel 50
Dienstkleding
Dit artikel bepaalt onder meer dat alle kosten die voortvloeien uit de door de werkgever voorgeschreven dienstkleding, voor rekening van de werkgever komen. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoren zowel de vergoeding en verstrekking van (werk-)kleding als de ter beschikking gestelde (werk-)kleding tot het loon van de werknemer.
Kenmerk
6
TM131009-caoMMV13 De werkgever kan deze vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking gestelde kleding als eindheffingsloon aanwijzen en onderbrengen in de vrije ruimte. Voor de waardering ervan verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Voor ter beschikking gestelde kleding geldt een uitzondering. Als ter beschikking gestelde kleding geheel of deels op de werkplek wordt gebruikt, is de waarde hiervan nihil in de volgende drie situaties: a) de kleding is uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b) de kleding is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk; c) de kleding blijft achter op de werkplek. Mogelijk kwalificeert de kleding als een arbovoorziening. Arbovoorzieningen die de werkgever verstrekt of ter beschikking stelt, behoren niet tot het loon indien de werknemer deze gebruikt of verbruikt op de werkplek. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.7 van het Handboek. Het onderhoud van de kleding volgt het regime van de kleding; de vergoeding of de waarde van de verstrekking van het onderhoud behoort tot het loon tenzij de kleding onder de genoemde nihilwaardering valt. Als de werkgever gebruik maakt van de oude regelgeving van vrije vergoedingen en verstrekkingen dan behoort de vergoeding, de verstrekking of de ter beschikkingstelling van kleding tot het loon tenzij sprake is van een van de volgende situaties: a) er sprake is van werkkleding; b) er sprake is van ter beschikking gestelde kleding die tevens aantoonbaar op het werk achterblijft; c) de vergoeding of de verstrekking van kleding vormt een arbovoorziening. Kleding is slechts als werkkleding aan te merken indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk. Als de kleding een arbovoorziening vormt gelden de volgende (aanvullende) voorwaarden: - de werkgever heeft een arboplan; - de verstrekking van kleding maakt in redelijkheid deel uit van dat arboplan; - de kleding wordt overwegend tijdens werktijd gedragen; - de werknemer hoeft geen eigen bijdrage te betalen; - er is geen sprake van een aanmerkelijke privé-besparing voor de werknemer. Ik verwijs naar paragraaf 19.3 van het Handboek. In de praktijk kan men ervan uitgaan dat in ieder geval sprake is van een aanmerkelijk privévoordeel als de privé-uitgaven van de werknemer op jaarbasis € 454 lager zullen zijn dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers. In alle overige gevallen moet de werkgever de vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking gestelde kleding tot het loon rekenen. Ik verwijs naar paragaaf 19.42 van het Handboek. Voor de onderhoudskosten van kleding geldt dat, als er sprake is van werkkleding in fiscale zin of van een arbovoorziening, de werkgever het onderhoud belastingvrij mag vergoeden of verstrekken. Is geen sprake van werkkleding, dan behoort de werkgever de vergoeding van onderhoudskosten en/of de waarde van de verstrekking tot het loon te rekenen. Voor de waardering van zowel de kleding als van de onderhoudskosten verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Voor de WVA geldt dat voor zover ter zake van kleding sprake is van loon voor de loonheffingen, tevens sprake is van WVA-loon, tenzij de werkgever de desbetreffende vergoeding of verstrekking in de regel slechts eenmaal of in de regel eenmaal per jaar toekent. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek.
Kenmerk
7
TM131009-caoMMV13 Artikel 51
Studiefaciliteiten
In dit artikel en in bijlage 24 is een studiekostenregeling opgenomen. Deze regeling voorziet onder meer in de mogelijkheid voor de werkgever om de uitbetaling op te schorten in geval van onvoldoende resultaten. Tevens geldt een generieke terugbetalingsregeling. Vergoedingen of verstrekkingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Voor meer informatie over de vergoeding van beroeps- en studiekosten verwijs ik naar de paragrafen 20.1.4 en 20.1.5 / 19.11 en 19.38 van het Handboek. In verband met de mogelijkheid om uitbetalingen op te schorten, vraag ik uw aandacht voor het volgende. Een vergoeding van in een eerder kalenderjaar gemaakte kosten kan alleen onbelast blijven als de werknemer in dat eerdere kalenderjaar al een onvoorwaardelijk recht op de vergoeding had. Bij opschorting zal de vergoeding normaal gesproken (alsnog) een voorwaardelijk karakter krijgen. Als dat voorwaardelijke karakter ultimo het kalenderjaar niet (nog steeds) aanwezig is, vervalt in beginsel de mogelijkheid om de in dat kalenderjaar gemaakte kosten onbelast te vergoeden. Voor wat betreft de terugbetalingsregeling merk ik op dat een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een vergoeding die niet tot het loon behoort, niet in mindering op het loon komt. Zie de paragrafen 4.9.2 en 20.1.5 / 4.9.2 en 19.38 van het Handboek. Zie ook het besluit van 18 september 2013, nr. BLKB 2013/0799M. Artikel 53
Keuringen
In dit artikel is onder meer geregeld dat de werkgever de kosten draagt van psychologische en/of medische onderzoek ten behoeve van de taakvervulling door de werknemer. Voor de fiscale aspecten van deze keuringen en onderzoeken is van belang of de werkgever de werkkostenregeling toepast. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast en het onderzoek plaatsvindt op de werkplek èn dat onderzoek tevens als een voorziening op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kwalificeert, geldt voor de voorziening een zogenoemde nihilwaardering. Feitelijk betekent dit dat de waarde van de voorziening weliswaar tot het loon behoort, maar dat zij toch (door de nihilwaardering) onbelast blijft. Van belang is onder meer dat sprake moet zijn van een voorziening. Deze term is bedoeld om vergoedingen uit te sluiten. Voor zover de werkgever aan de werknemer de kosten van het onderzoek vergoedt, behoort de vergoeding tot het loon voor de loonheffingen. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.5 van het Handboek. Als de werkgever de werkkostenregeling (nog) niet toepast geldt de facto géén uitsluiting voor vergoedingen en is niet van belang waar het onderzoek plaats vindt. Wel geldt onverkort de voorwaarde dat de voorziening of vergoeding op de Arbeidsomstandighedenwet moet zijn gebaseerd. Ik verwijs naar paragraaf 19.34 van het Handboek. Artikel 57A
WIA-verzekering
Onderdeel B van dit artikel geeft de werknemers die op of na 1 januari geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geworden en onder de WIA vallen recht op een uitkering uit een WIA-verzekering conform de bij de verzekering behorende polisvoorwaarden. Fiscaal geldt dat aanspraken die (onder meer) met de WIA overeenkomen zijn vrijgesteld. Als zo’n vrijstelling van toepassing is geldt dat de uitkeringen belast zijn. Omdat ik (nog) niet bekend ben met de van kracht zijnde polisvoorwaarden heb ik (nog) niet kunnen beoordelen of sprake is van een met de WIA overeenkomende aanspraak. Indien u prijst stelt op een beoordeling ben ik uiteraard bereid die alsnog uit te voeren. In dat geval verzoek ik u contact met mij op te nemen.
Kenmerk
8
TM131009-caoMMV13 Artikel 59
Ongevallenverzekering
Dit artikel geeft de werknemer recht op een uitkering uit een door de werkgever af te sluiten ongevallenverzekering. Deze verzekering dekt de risico’s wegens overlijden of invaliditeit. Volgens het vijfde lid van dit artikel komen in geval van een eventuele uitkering de fiscale consequenties voor rekening van de werknemer of zijn nagelaten betrekkingen. Een aanspraak op een uitkering bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval behoort als zodanig niet tot het loon. De uitkering zelf behoort in beginsel wel tot het loon. De werkgever dient eventueel verschuldigde loonheffingen in te houden en af te dragen, waarbij de werkgever voor de loonheffing mogelijk de tabel bijzondere beloningen moet toepassen. Ik merk op dat over de uitkering bij overlijden geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn en dat een eenmalige uitkering bij overlijden tot maximaal driemaal het loon over een maand is vrijgesteld. Ik verwijs naar paragraaf 19.1.7 / 18.1.7 van het Handboek. Mogelijk is ter zake van de uitkering sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking en/of van loon van nabestaanden; ik verwijs naar de paragrafen 4.3 en 7.3.3 van het Handboek. Voor zover sprake is van loon uit tegenwoordige dienstbetrekking en de werkgever de uitkering tevens niet eenmalig of eenmaal per jaar of aan de nabestaanden verstrekt is tevens sprake van WVA-loon. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek. Artikel 59A
Uitkering bij overlijden
Dit artikel geeft de nagelaten betrekkingen van een werknemer recht op betaling van het salaris tot en met de dag waarop het overlijden plaatsvond en daarnaast een overlijdensuitkering ter grootte van 70 maal het bruto dagloon. Voor de gevolgen van (de aanspraak op) een (eenmalige) overlijdensuitkering voor de loonheffingen verwijs ik naar de paragrafen 19.1.7 en 19.1.8 / 18.1.7 en 18.1.8 van het Handboek. In deze paragrafen staan uitvoerig de gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties. Een overlijdensuitkering behoort niet tot het WVA-loon. Ik verwijs naar de inleiding van Hoofdstuk 25 / 24 en de paragrafen 25.1 en 25.1.12 / 24.1 en 24.1.12 van het Handboek. De fiscale voorwaarden waaronder (de aanspraak op) een (deel van) de overlijdensuitkering onbelast kan blijven sluiten niet (goed) aan bij de inhoud van artikel 59A van de cao. In de praktijk kan dit tot forse (ook administratieve) problemen leiden. Artikel 61
Voorschot op vakantiebijslag
Volgens dit artikel ontvangt de ex-OV-werknemer in de maand april een voorschot op zijn vakantiebijslag. Uit de tekst van het artikel leid ik overigens af dat de uiteindelijke betaling van de vakantiebijslag in de maand december gebeurt. De vakantiebijslag behoort tot het loon. De vakantiebijslag welke eenmaal of in de regel eenmaal per jaar wordt toegekend, behoort niet tot het WVA-loon. Ik verwijs naar paragraaf 25.1.10 / 24.1.10 van het Handboek. De in artikel 62 van de cao neergelegde betaalsystematiek impliceert dat de vakantiebijslag voor de toepassing van de WVA tot het loon behoort. Artikel 84B
Vakbondscontributie
Dit artikel opent voor de toepassing van de cao de mogelijkheid om brutoloon te ruilen met een vergoeding voor vakbondscontributie. In de werkkostenregeling behoort de vergoeding voor de contributie van een vakbond tot het loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding echter aanwijzen als eindheffingsloon en in zijn vrije ruimte onderbrengen.
Kenmerk
9
TM131009-caoMMV13
In de oude regelgeving behoort een vergoeding voor de contributie van een vakbond niet tot het loon. Ik verwijs naar paragraaf 19.10 van het Handboek. Vanuit fiscaal oogpunt staat het werkgevers en werknemers vrij om de overeengekomen beloning te wijzigen, al dan niet via een zogenoemd cafetariasysteem. Een dergelijk systeem moet voldoende realiteitswaarde hebben. Daarbij is het belangrijk een situatie waarin sprake is van een wijziging van de overeengekomen beloning duidelijk te kunnen onderscheiden van de situatie dat sprake is van besteding van (al genoten) loon. De vormgeving van de keuzemogelijkheid is van belang om sterk gelijkende situaties met verschillende gevolgen voor de loonheffingen van elkaar te onderscheiden. De wijziging van de arbeidsbeloning dienen werkgever en werknemer te beschouwen en duidelijk vast te leggen als een wijziging van of een aanvulling op de arbeidsovereenkomst. Als werkgevers en werknemers hier onvoldoende aandacht aan besteden is het mogelijk dat de wijziging niet de beoogde fiscale gevolgen heeft. Als sprake is van het besteden van loon, is het loon fiscaal reeds genoten, en wel voorafgaand aan of door de ruil. Het loon is dan belast. Ik verwijs naar de inleiding van Hoofdstuk 4 en paragraaf 4.14 / paragraaf 19.6 van het Handboek en het besluit van 28 januari 2011, nr. DGB2011/1M. Artikel 85
Regeling boetes en verkeersovertredingen
In dit artikel is geregeld hoe een werkgever omgaat met aan hem als kentekenhouder opgelegde boete. Kort gezegd komt deze regeling op het volgende neer: 1.
In beginsel verhaalt de werkgever de boete op de werknemer door het bedrag van de boete op het loon in te houden. Voordat hij tot dergelijk verhaal overgaat, moet hij de werknemer eerst in gelegenheid stellen om in bezwaar te gaan bij de instantie die de boete heeft opgelegd. De werkgever conformeert zich vervolgens aan de uitkomst van die bezwaarprocedure. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor een eventuele beroepsprocedure.
2.
In afwijking van de hierboven bedoelde hoofdlijn neemt de werkgever alle boetes vanwege snelheidsovertredingen tot en met 8 kilometer per uur (na correctie van de gemeten snelheid) op voorhand voor zijn rekening.
Als de werkgever zijn verhaal uitstelt wegens of aanpast aan (de uitkomst van) eventueel bezwaar en beroep is het redelijk dat de werkgever ook in fiscaal opzicht wacht met het verhalen van de boete en is er (nog) geen sprake van loon. Als de werknemer in bezwaar of beroep de boete (gedeeltelijk) weet te keren leidt het achterwege laten of het herstellen van verhaal uiteindelijk (per saldo) uiteraard evenmin tot loon. De werkgever kan echter - zelf - zijn verhaalsrecht verspelen. Bijvoorbeeld door de werknemer niet (tijdig) over de boete te informeren. In dergelijke situaties leidt het achterwege laten van verhaal in beginsel - wel - tot loon voor de loonheffingen. Alleen als de werkgever bewust van verhaal afziet om redenen die buiten de dienstbetrekking liggen, kan sprake zijn van een voordeel dat geen loon vormt. In dergelijke situaties kan de werkgever, onder verwijzing naar deze brief, de fiscale gevolgen van zijn afwegingen met de voor hem bevoegde inspecteur afstemmen. Het op voorhand niet verhalen van boetes vanwege snelheidsovertredingen tot 8 kilometer per uur leidt eveneens tot loon voor de loonheffingen. Door in de (collectieve) arbeidsovereenkomst voor deze boetes op voorhand van verhaal af te zien ontstaat op voorhand een (latent) voordeel uit dienstbetrekking. Als een werkgever in voorkomende gevallen niet tot verhaal overgaat, dient de werkgever het daarmee samenhangende voordeel voor de werknemer in beginsel tot het loon voor de loonheffingen te rekenen. In twijfelgevallen kan de werkgever, onder verwijzing naar deze brief, overleggen met de voor hem bevoegde inspecteur.
Kenmerk
TM131009-caoMMV13 De hierboven weergegeven fiscale aspecten van artikel 85 van de cao zijn mede gebaseerd op de inhoud van het arrest van 13 juni 2008 van de Hoge Raad, nr. C06/232HR.
10