Kadernota Faunabeleid Opmaat naar een nieuw flora en faunabeleid in 2014
Versie 16 augustus 2012
1
2
Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................. 5 Leeswijzer ................................................................................................................................................ 7 1.
Inleiding ............................................................................................................................................ 9 1.1 Duidelijk en actueel faunabeleid ................................................................................................... 9 1.2
Samengevat ............................................................................................................................. 9
2 Taken, verantwoordelijkheden provincie Gelderland ....................................................................... 11 2.1 Bevoegdheden Gedeputeerde Staten ......................................................................................... 11 2.2 Provinciale beleidsvelden die faunabeleid raken ........................................................................ 12 2.3 Samengevat ................................................................................................................................. 14 3. Beheer en schadebestrijding ............................................................................................................. 15 3.1 Provinciale vrijstellingslijst van diersoorten ................................................................................ 16 3.2 Aanwijzing .................................................................................................................................... 16 3.3 Ontheffing .................................................................................................................................... 18 3.4 Beleidsregels- en uitvoeringsregels ............................................................................................. 19 3.5 Jacht en jachtsluiting bij bijzondere weersomstandigheden....................................................... 19 3.6 Samengevat ................................................................................................................................. 21 4. Toezicht en Handhaving .................................................................................................................... 23 4.1 Bestuursrechtelijk ........................................................................................................................ 23 4.2 Strafrechtelijk............................................................................................................................... 23 4.3 Gelderse groene handhavingsstructuur ...................................................................................... 23 4.4 Samengevat ................................................................................................................................. 24 5.
Faunabeheereenheid ..................................................................................................................... 25 5.1 Eén Faunabeheereenheid voor Gelderland ................................................................................. 25 5.2 Een Faunabeheerplan per diersoort ............................................................................................ 28 5.3 Samenvatting ............................................................................................................................... 28
6. Faunafonds ........................................................................................................................................ 29 6.1 Huidig beleid ................................................................................................................................ 29 3
6.2 Decentralisatie Faunafonds ......................................................................................................... 29 6.3 Samengevat ................................................................................................................................. 30 7. Faunabeleid specifieke diersoorten .................................................................................................. 31 7.1 Het ganzenbeleid ......................................................................................................................... 31 7.2 De grote hoefdieren..................................................................................................................... 33 7.2.1 Leefgebied edelhert ............................................................................................................. 33 7.2.2 Leefgebied wild zwijn ............................................................................................................ 35 7.2.3 Leefgebied damhert .............................................................................................................. 35 7.2.4 Leefgebied moeflon .............................................................................................................. 35 7.2.5 Flexibel faunabeheer voor hoefdieren.................................................................................. 36 7.2.6 Rasterbeleid in verband met hoefdieren .............................................................................. 36 7.3 Vos ............................................................................................................................................... 37 7.4 Steenmarter ................................................................................................................................ 37 7.5 Wolf, lynx en wilde kat................................................................................................................. 37 7.6 Samengevat ................................................................................................................................. 38 8 Communicatie en gegevensverzameling ........................................................................................... 39 8.1
Faunacommunicatie .............................................................................................................. 39
8.2 Evaluatie en gegevensverzameling .............................................................................................. 40 8.3 Samengevat ................................................................................................................................. 40 10 Uitvoeringsprojecten en financiën ................................................................................................... 41 Bijlage 1 Consultatietraject totstandkoming nota ................................................................................ 47 Bijlage 2. Flora en faunawet .................................................................................................................. 51 Bijlage 3 Kievitseieren en beschermde leefomgeving........................................................................... 57 Bijlage 4. Provinciale instrumenten m.b.t. beheer en schadebestrijding ............................................. 59 Bijlage 5. Organisatie huidige FBE’s....................................................................................................... 64
4
Voorwoord De zorg en verantwoordelijkheid voor natuur en landschap zijn een nieuwe kerntaak voor Gelderland. Deze taak wordt voortvarend opgepakt. Uitgangspunt is dat we dit doen in samenspraak met organisaties, bedrijven en andere overheden die deze verantwoordelijkheid met ons delen én die in staat zijn de uitvoering van het beleid op een hedendaagse wijze vorm te geven. De natuur is de belangrijke leverancier van o.a. voedsel, bescherming, verwarming en een bron voor ons welzijn en welbevinden. De natuurlijke samenhang van een gezond ecosysteem is in ons aller belang. Ons natuurbeleid is erop gericht hieraan bij te dragen. Het flora- en faunabeleid is onderdeel van het natuurbeleid. Onze provincie kent een bijzondere flora en fauna. In onze natuurrijke provincie leven mens en dier dicht bij elkaar. De vijf grote hoefdieren komen allen -als enige in Nederland- in onze provincie voor. Dat zorgt voor bijzondere ontmoetingen, maar ook voor minder gewenste situaties zoals schade aan gewassen. Juist doordat er in Gelderland zoveel van deze dieren leven, vraagt dit om een actief beheer. En juist dit leidt regelmatig tot controverses, tegenstrijdige standpunten en veel media-aandacht. Deze kadernota Faunabeleid is een notitie op hoofdlijnen. Dat is een bewuste keuze. Zo creëren we voor de komende twee jaar, tot naar verwachting de nieuwe wet Natuurbescherming gereed is, voor onszelf de ruimte om ervaringen op te doen met nieuwe vormen van faunabeheer, samenwerking te ontwikkelen en duidelijkheid te scheppen in rollen, taken en verantwoordelijkheden. Dit proces is er op gericht om te komen tot betere resultaten. De ontwikkeling en uitwerking van deze kadernota gebeurt samen met alle partijen die op dit terrein actief zijn. Dat is een breed spectrum aan partijen met uiteenlopende meningen, opvattingen en inzichten. Iedere partij bezit een eigen deskundigheid. Het is belangrijk dat deze partijen elkaar echt leren kennen en met elkaar praten. Belangen lijken tegenstrijdig, maar we moeten er wel gezamenlijk uitkomen. De eerste bijeenkomsten naar aanleiding van deze notitie lieten zien dat dit mogelijk is. De inbreng van alle partijen bleek betrokken, deskundig en verrassend open. Dat is een uitstekend vertrekpunt. In de bestuurlijke bijeenkomst werd aangedrongen op duidelijke regie door de provincie. Het moet glashelder zijn wie waarvoor verantwoordelijk is. Die duidelijkheid wil ik scheppen. Tegelijkertijd is er ook een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid. De kernthema’s in deze kadernota zijn duidelijkheid in rollen en taken, professionele organisatie en goede communicatie. De provincie neemt hierin de regie en zet de hoofdlijnen uit. Het is mede aan alle partijen om het beleid samen uit te werken en ervoor te zorgen dat het in de praktijk werkt. Ik heb er vertrouwen in dat we erin zullen slagen te komen tot een goed, gewogen en gedragen faunabeleid. Namens het College van Gedeputeerde Staten van Gelderland, Jan Jacob van Dijk, Gedeputeerde Natuur en Landschap
5
6
Leeswijzer De Flora en faunawet, het faunabeleid en de organisatie van het faunabeleid is een complex beleidsterrein met vele actoren. Daarom menen wij er goed aan te doen om ter illustratie en ter verduidelijking extra teksten en voorbeelden op te nemen in deze kadernota. Deze achtergrondinformatie vindt u in de grijze kaders (tekstblokken). In deze leeswijzer vindt u per hoofdstuk een korte omschrijving van de inhoud van het betreffende hoofdstuk. Alle hoofdstukken eindigen daarnaast met een korte samenvatting. In hoofdstuk 1 wordt u de aanleiding voor deze nota weergegeven: een helder en actueel faunabeleid is om vele redenen noodzakelijk. In hoofdstuk 2 leest u hoe de taken en bevoegdheden wettelijk zijn geregeld. In de bijlagen is de wettekst op hoofdlijnen bijgevoegd. In dit hoofdstuk wordt ook weergegeven wat de relatie is tussen faunabeleid en andere beleidsterreinen van de provincie. Hoofdstuk 3 beschrijft de provinciale bevoegdheid voor schade en schadebestrijding. Het gaat over het verlenen van een vrijstelling, een ontheffing en het geven van een aanwijzing voor het verjagen en doden van beschermde diersoorten onder bepaalde voorwaarden en in bepaalde omstandigheden. Dit hoofdstuk geeft het huidige beleid weer. Hoofdstuk 4 gaat over toezicht en handhaving op de Flora en faunawet en de regierol die de provincie hierbij heeft. In hoofdstuk 5 leest u over de faunabeheereenheden. Nu zijn er drie faunabeheereenheden in Gelderland. In de toekomst moet dit er één worden. Waarom en hoe staat in dit hoofdstuk beschreven. Daarnaast staat de functie en de werking van de faunabeheerplannen beschreven. In hoofdstuk 6 staat het faunafonds centraal. Dit zelfstandige bestuursorgaan zorgt voor de afhandeling en uitbetaling van schade. Het faunafonds wordt gedecentraliseerd als gevolg van de afspraken tussen Rijk en provincies. Hoe Gedeputeerde Staten zich hierop willen voorbereiden staat in dit hoofdstuk beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft het faunabeheer per diersoort zoals het edelhert, wild zwijn en steenmarters. Ook nieuwkomers zoals wolf en lynx worden vermeld. Op hun mogelijke komst geven Gedeputeerde Staten hun visie. In hoofdstuk 7 wordt ook het rasterbeleid en flexibel faunabeheer beschreven. In hoofdstuk 8 wordt de communicatievisie op faunabeleid gegeven en onze visie op gegevensverzameling. In hoofdstuk 9 wordt een overzicht gegeven van de projecten en pilots die de provincie wil uitvoeren om nieuwe vormen van faunabeheer te ontwikkelen en ons beleid te actualiseren.
7
Kader 1 Nota Flora en Fauna Gelderland uit 2002 Op 1 april 2002 trad de Flora- en faunawet in werking. Om invulling te geven aan de bevoegdheden die Gedeputeerde Staten in het kader van deze wet hebben gekregen, hebben Gedeputeerde Staten in datzelfde jaar de Nota Flora en Fauna Gelderland vastgesteld. De nota uit 2002 bestond uit twee delen: - In deel I ‘Soortenbeleid’, dat op 3 september 2002 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, stonden de planten- en diersoorten centraal die vanwege hun bedreigde status extra aandacht behoefden (zie ook hoofdstuk 2, soortenbeleid). - In deel II ‘ Faunabeheer- en schadebestrijding’, dat op 16 oktober 2002 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld, werd ingegaan op (beschermde inheemse) diersoorten die schade en overlast veroorzaken. Omdat de Flora- en faunawet voornamelijk bevoegdheden aan Gedeputeerde Staten geeft met betrekking tot diersoorten, beperkt deze kadernota die nu voor u ligt zich tot fauna. De nota herziet of vervangt niet: - de Verordening schadebestrijding diersoorten in Gelderland, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten op 18 september 2002 en op 9 mei 2006 geactualiseerd door Gedeputeerde Staten. - het Herzieningsbesluit Foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten, vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten op 5 juli 2005.
Kader 2 Wet natuurbescherming Naar verwachting komt het Rijk met een nieuwe wet Natuurbescherming. Momenteel is het nog onduidelijk wanneer deze er precies zal zijn. Op basis van de concept wettekst vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming het huidige stelsel van drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het doel van deze nieuwe wet is bundelen, vereenvoudigen en moderniseren van de huidige wetgeving. Daarnaast zal een aantal taken en bevoegdheden naar verwachting naar de provincies gedecentraliseerd worden. Conform het Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur zijn dat: - bestrijding invasieve exoten (exoten die zich explosief ontwikkelen, zie ook kader 5); - verlenen van tegemoetkomingen bij schade (decentralisatie Faunafonds); - ontheffingverlening voor ruimtelijke ingrepen in relatie tot beschermde soorten.
8
1. Inleiding 1.1 Duidelijk en actueel faunabeleid Het huidige beleidskader: nota Flora en Fauna Gelderland dateert uit 2002. De nu voorliggende kadernota Faunabeleid vervangt dit beleidskader (zie kader 1). Het wettelijke kader van deze notitie zijn de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten uit de Flora- en faunawet. In deze kadernota geven we weer hoe het beleid nu is geregeld. Daarnaast zetten we de grote lijnen van het Gelderse faunabeleid voor de komende periode uiteen. Hiervoor zetten we denk- en oplossingsrichtingen uit. Deze richtingen gaan we samen met partijen in het veld nader uitwerken. De resultaten van deze uitwerkingen kunnen leiden tot nieuw beleid. Bij de totstandkoming van de nota zijn partijen in het veld ook nauw betrokken geweest. In bijlage 1 leest u meer over dit traject. Aanleiding Over twee jaar, dat wil zeggen in 2014, vragen wij de faunabeheereenheden een nieuw faunabeheerplan op te stellen (zie hoofdstuk 5). Hiervoor is actueel en helder beleidskader nodig, anders leidt dit tot uitvoeringsproblemen. Er zijn nog meer redenen waarom we het faunabeleid nu willen actualiseren. Zo merken wij dat de rollen, taken en verantwoordelijkheden van verschillende partijen in het veld nu onduidelijk zijn. Daarnaast zijn provincies al vanaf 2012 verantwoordelijk voor de financiering van het Faunafonds. Als het Rijk daadwerkelijk met een nieuwe Wet Natuurbescherming (zie kader 2) komt, worden Gedeputeerde Staten naar verwachting volledig verantwoordelijk voor het verlenen van tegemoetkomingen bij schade. Ook dit vraagt om een heldere visie op schadebeheer en schadevergoeding. Ambitie en focus We streven een beleid na dat wordt gedragen door partijen in het veld. Een beleid waaraan deze partijen actief meewerken en hun (deel)verantwoordelijkheid nemen. Dat is belangrijk voor een goede inbedding in de samenleving én voor de kwaliteit van de uitvoering. Uit de consultaties bij de totstandkoming van deze kadernota is gebleken dat de partijen grote waarde hechten aan duidelijkheid over verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden en de communicatie hierover. Dit is dan ook de rode draad van deze kadernota. Verder ligt de focus in deze nota op een beperkt aantal diersoorten. Dit zijn diersoorten die nu veel bestuurlijke aandacht krijgen zoals herten, ganzen, zwijnen en steenmarters of waarvan we verwachten dat deze op termijn bestuurlijk veel aandacht vragen, zoals de wolf en de lynx. Voor deze soorten geven we beleidsrichtingen aan. Deze beleidsrichtingen worden nader uitgewerkt (zie hoofdstuk 9). Deze uitwerkingen kunnen leiden tot het actualiseren van bestaand beleid. Voor de overige diersoorten die niet in het bijzonder in deze kadernota zijn genoemd is het bestaande beleid beschreven (zie hoofdstuk 3). Voor deze dieren zal het beleid nader worden uitgewerkt in beleids- en uitvoeringsregels.
1.2 Samengevat Het wettelijk kader voor deze nota is de Flora en faunawet. Deze kadernota vervangt de nota Flora en Fauna Gelderland uit 2002. Er zijn meerdere redenen om het beleid te actualiseren zoals het nieuwe faunabeheerplan, onduidelijkheid in rollen en taken en de nieuwe wet natuurbescherming. In deze kadernota wordt aangegeven hoe het beleid nu is geregeld. Daarnaast worden de grote lijnen van het Gelderse faunabeleid voor de komende periode uiteengezet. Deze zullen nader worden uitgewerkt. De focus in deze nota ligt op een beperkt aantal diersoorten. Voor deze soorten geven we beleidsrichtingen aan. Voor de overige diersoorten is het bestaande beleid beschreven.
9
Kader 3 Verschil tussen jacht en beheer en schadebestrijding De Flora en faunawet maakt een duidelijk onderscheid tussen enerzijds jacht en anderzijds beheer en schadebestrijding. Jacht Jacht is een algemene, wettelijke uitzondering op het uitgangspunt van bescherming dat de Flora en faunawet voor inheemse diersoorten kent. De jacht op de wildsoorten (haas, fazant, wilde eend, konijn, houtduif en patrijs) is daarmee wettelijk geoorloofd. Een jager mag wildsoorten tijdens het jachtseizoen doden, zolang hij zich houdt aan bepaalde voorwaarden. Hiervoor is niet vereist dat het dier een inbreuk maakt op een bepaald belang zoals deze gelden voor beheer en schadebestrijding. Er hoeft bij jacht dus bijvoorbeeld niet aangetoond te worden dat het dier schade aan gewassen veroorzaakt of dreigt deze schade te veroorzaken. Gedeputeerde Staten hebben geen bevoegdheid op het gebied van de jacht, behalve het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden. Beheer en schadebestrijding Bij beheer en schadebestrijding is er sprake van bijzondere uitzonderingen op het verbod om (beschermde inheemse) diersoorten opzettelijk te verontrusten, te vangen of te doden. Bij beheer gaat het om de instandhouding van een duurzame, gezonde populatie, bij schadebestrijding om het voorkomen en beperken van schade. Er moet bij beheer en schadebestrijding altijd sprake zijn van een inbreuk op een bepaald, in de Flora en faunawet genoemd, belang. Belangen die in de wet worden genoemd zijn bijvoorbeeld de volksgezondheid en de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Pas als het duidelijk is dat er sprake is van een dergelijke inbreuk, mag een dier opzettelijk verontrust, gevangen of gedood worden. Daarnaast gelden de voorwaarden dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
10
2 Taken, verantwoordelijkheden provincie Gelderland 2.1 Bevoegdheden Gedeputeerde Staten Rijk, provincie, faunabeheereenheden, terreineigenaren en anderen hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid voor het faunabeheer. De wettelijke grondslag hiervoor is de Flora en faunawet. Doel van deze wet is het beschermen en behouden van de in het wild levende plant- en diersoorten in hun directe leefomgeving. De Flora en faunawet geeft het Rijk met name bevoegdheden op het gebied van de jacht en de landelijke kaders voor beheer en schadebestrijding (zie kader 3). Gedeputeerde Staten hebben bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering van beheer en schadebestrijding in de eigen provincie. De bevoegdheden die vanuit de Flora en faunawet aan Gedeputeerde Staten zijn toegekend, zijn: 1.
Het aanwijzen van locaties als beschermde leefomgeving (artikel 19);
2.
Het erkennen van samenwerkingsverbanden van jachthouders als faunabeheereenheden (artikel 29);
3.
Het goedkeuren en ter inzage leggen van de faunabeheerplannen (artikel 30);
4.
Het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden (artikel 46);
5.
Het erkennen van samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers en het verlenen van ontheffingen voor het rapen van kievitseieren aan deze samenwerkingsverbanden (artikel 60);
6.
Het opstellen van een verordening waarin aan grondgebruikers en aan gebruikers van goederen wordt toegestaan om bepaalde beschermde inheemse diersoorten die veelvuldig belangrijke landbouwschade veroorzaken opzettelijk te verstoren, te vangen of te doden, hun verblijfplaatsen te verstoren of te beschadigen en de eieren van deze soorten mee te nemen of te beschadigen (artikel 65 en 66);
7.
Het aanwijzen van personen die in bepaalde gebieden de stand van bepaalde beschermde of andere al dan niet inheemse diersoorten moeten beperken (artikel 67);
8.
Het verlenen van ontheffingen voor het verstoren, vangen of doden van beschermde diersoorten en inzet van verboden middelen (artikel 68 t/m 74);
9.
Het aanwijzen van ambtenaren die belast worden met het toezicht op de naleving van de wet (artikel 104).
In bijlage 2 leest u meer over de hoofdlijnen van de Flora en faunawet en een toelichting op de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten. Omdat Gedeputeerde Staten geen gebruik maken van haar bevoegdheden voor het aanwijzen van een beschermde leefomgeving en het verlenen van ontheffing voor het rapen van kievitseieren, worden deze bevoegdheden niet in deze nota beschreven. Bijlage 3 geeft een onderbouwing waarom Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om hier geen gebruik van te maken. Helderheid in rollen en taken Gedeputeerde Staten stelt het faunabeleid vast. De uitvoering van haar beleid is belegd bij de faunabeheereenheden die de dagelijkse sturing van het faunabeheer op zich nemen (zie ook hoofdstuk 5). Deze filosofie om de faunabeheereenheden ons beleid te laten uitvoeren, past zowel in het gedachtegoed van de provincie als van het Rijk: ‘decentraliseren waar het kan’ en ‘uitvoering op afstand’. Ook past het bij de uitgangspunten zoals verwoord in de notitie ‘verbonden partijen’.
11
In de praktijk blijkt dat het bij de direct en bij de indirect betrokken partijen, zoals burgers en belangengroepen, onvoldoende duidelijk is wie welke rol, taken en verantwoordelijkheden heeft. Dit leidt tot miscommunicatie en kan ertoe leiden dat men elkaar niet aanspreekt op elkaars verantwoordelijkheden. Uit de consultatie bleek dat in het veld grote behoefte is aan een heldere beschrijving van taken, bevoegdheden en instrumentarium. Ook moeten partijen in het veld meer gestimuleerd worden om de verantwoordelijkheid op zich te nemen. Om dit te realiseren zullen we de taken en verantwoordelijkheden helder maken en hierover duidelijk communiceren (zie hoofdstuk 9). Hier zal ook worden gekeken naar de zorgplichtbepaling uit de Flora en faunawet, zodat tegemoet wordt gekomen aan de nadrukkelijke vraag tijdens de consultatiebijeenkomst over wie er bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor hulp aan dieren die door menselijk toedoen in nood zijn gekomen.
2.2 Provinciale beleidsvelden die faunabeleid raken Tijdens de bestuurlijke consultatiebijeenkomst is gevraagd de kadernota faunabeleid ook in de bredere context van internationale en nationale verplichtingen en provinciale ambities, met name op het gebied van biodiversiteit, te plaatsen. Hieronder een (korte) beschrijving van de diverse beleidsvelden die een relatie hebben met het faunabeleid.
Programma Buiten Gewoon Groen Natuur en landschap zijn een nieuwe kerntaak van de provincie. In het programma Buiten Gewoon Groen wordt er aan deze kerntaak gewerkt. De basis van het programma is de beleidsuitwerking Natuur en Landschap die op 27 juni 2012 door Provinciale Staten is aangenomen. Het programma kent drie pijlers. In de eerste pijler ‘zorgvuldig omgaan met natuur en landschap’ zijn de omgevingscondities voor dieren, faunapassages en het beheer van soorten opgenomen. Provinciaal soortenbeleid In de nota Flora en Fauna, deel 1 uit 2001 (zie kader 1) is de inzet van de provincie voor met name bedreigde diersoorten beschreven. Voorbeelden zijn diersoorten die onvoldoende profiteerden van de aanleg van het stelsel van verbonden natuurgebieden (ecologische hoofdstructuur) of diersoorten die leefden buiten deze natuurgebieden. De maatregelen om deze dieren te beschermen zijn uitgevoerd met Rijksmiddelen (ILG). Landelijk is deze aanpak om dieren te beschermen geëvalueerd. De conclusie was dat een leefgebiedenbenadering effectiever zou zijn en dat er meer geld nodig was om ervoor te zorgen dat de biodiversiteit zich positief ontwikkelde. Het Rijk heeft hier sinds 2010 extra geld voor beschikbaar gesteld. Ook in Gelderland werd een plan van aanpak opgesteld om de leefgebiedenbenadering toe te passen. Provinciale Staten heeft er destijds echter voor gekozen om deze beschikbare middelen in te zetten voor ontwikkeling en realisatie van nieuwe natuur. Inmiddels is het soortenbeleid één van de geschrapte Rijksdoelen en is het soortenbeleid niet specifiek overgenomen door de provincie in het programma Buiten Gewoon Groen. Wel speelt soortenbeleid hier indirect een rol bij inrichting en beheer.
Mobiliteit, provinciale wegen Als eigenaar en beheerder van provinciale wegen wil de provincie een confrontatie tussen hoefdieren en weggebruikers op haar wegen zo klein mogelijk houden ten behoeve van de verkeersveiligheid en het dier zelf. De kosten en baten, bereikbaarheid en draagvlak zijn hierbij belangrijke randvoorwaarden (zie kader 4 ).
12
Verantwoordelijkheden Gedeputeerde Staten hebben een verantwoordelijkheid voor verkeersveiligheid op haar provinciale wegen. In 1 maart 2012 hebben Provinciale Staten de Statennotitie ‘richtinggevend kader verkeerveiligheid ’ vastgesteld. Hierin staat de ambitie van Provinciale Staten om verkeersmaatregelen te nemen ten behoeve van de verkeersveiligheid, zoals snelheidsverlaging en preventieve maatregelen zoals verschralen van bermen, plaatsen van rasters en versterken van veilig rijgedrag. Daarnaast heeft de provincie als wegbeheerder een zorgplicht om dieren niet onnodig te laten lijden, bijvoorbeeld na een aanrijding. Een aanrijding met een hoefdier heeft echter impact. Voor de automobilist én voor het dier. Aangereden dieren zijn via de Flora en faunawet beschermd. Het is bij wet geregeld hoe er met het dier moet worden gegaan als deze gewond of gedood is. Zo mogen aangereden dieren alleen vervoerd worden door speciaal daarvoor aangewezen opsporingsambtenaren (BOA’s). Om aangereden dieren niet onnodig te laten lijden heeft de provincie voor aanrijdingen met hoefdieren op haar provinciale wegen een contract afgesloten met Stichting Groennetwerk. Is het gewonde dier gevlucht, dan zorgt de faunabeheerder er voor dat het gewonde dier wordt opgespoord met een speciaal daarvoor getrainde en gecertificeerde hond. Wegen vormen een onnatuurlijke barrière voor dieren. Vanuit haar verantwoordelijkheid om biodiversiteit te bevorderen, vindt Gedeputeerde Staten het belangrijk dat dieren deze barrières kunnen slechten. De provincie neemt daarom deel aan (nationale) projecten zoals het nationaal meerjarig programma ontsnippering. Zo worden er onder andere ecoducten gebouwd en wildwissels en faunatunnels aangelegd. Deze maatregelen worden, net zoals de verkeersveiligheidsmaatregelen, zoveel mogelijk gecombineerd met onderhoud aan wegen. Registratie Om effectief en efficiënt maatregelen te kunnen nemen, is het zorgvuldig registeren van aangereden wild in de hele provincie een voorwaarde. Door goede registratie wordt inzicht verkregen in de exacte locaties van ongevallen en kan worden gekeken met welke maatregelen dit kan worden voorkomen. Door te registreren kan ook gemonitord worden wat de effecten van genomen maatregelen zijn. De registratie is nu wisselend van kwaliteit in de verschillende regio’s. De reguliere ongevallenregistratie die door de politie plaatsvindt is hiervoor niet toereikend. Binnen de provincie en bij partners is al informatie aanwezig over wildaanrijdingen maar deze is deels gedateerd. Inventarisatie Gedeputeerde Staten nemen het initiatief om een inventarisatie te houden om te kijken op welke plekken wildaanrijdingen plaatsvinden op haar provinciale wegen. Hierbij wil zij in beeld brengen hoe groot het probleem is en in welke mate dit impact heeft op de verkeersveiligheid dan wel op barrièrevorming in het kader van de biodiversiteit. Provinciale wegen zullen hierbij worden geprioriteerd. Er zal worden gekeken of mogelijke maatregelen genomen kunnen worden en welke dat zouden kunnen zijn. Het verbeteren van de registratie van aangereden wild (valwild) vormt hierbij een essentieel onderdeel. Provinciale Staten zal op basis van de inventarisatie te zijner tijd worden geïnformeerd over deze inventarisatie (zie ook hoofdstuk 9).
Ruimtelijke ordening, omgevingsvisie Momenteel wordt er gewerkt aan het opstellen van de nieuwe omgevingsvisie. De provinciale verantwoordelijkheid voor natuur en landschap maken deel uit van de omgevingsvisie. Faunabeheer is in de 2 Ontwikkelingsvisienotitie Structuurvisie Gelderland 2012 een van de benoemde veranderthema’s. Daar waar
1
Statenvoorstel PS 2012-189
2
Statenvoorstel PS 2012-469
13
mogelijk worden de nieuwe ontwikkelingen, die geschetst worden in deze notitie, via de omgevingsvisie verbonden met de bredere ontwikkelingen rond natuur en andere aanpalende beleidsterreinen.
2.3 Samengevat De Flora en faunawet geeft Gedeputeerde Staten bevoegdheden tot de uitvoering van beheer en schadebestrijding in de eigen provincie. Gedeputeerde Staten stelt het faunabeleid vast. De uitvoering van haar beleid wordt gedaan door de faunabeheereenheden, die de dagelijkse sturing van het faunabeheer op zich nemen (zie ook hoofdstuk 5). Deze filosofie om de faunabeheereenheden ons beleid te laten uitvoeren, past zowel in het gedachtegoed van de provincie als van het Rijk. In de praktijk blijkt het niet helder wie welke rol, taken en verantwoordelijkheden heeft. Dit leidt tot miscommunicatie en het niet aanspreken op elkaars verantwoordelijkheden. Daarom nemen Gedeputeerde Staten het initiatief om de taken en verantwoordelijkheden helder te maken en hierover duidelijk communiceren (zie hoofdstuk 8 en 9). Gedeputeerde Staten hebben ook andere verantwoordelijkheden die relatie hebben met fauna, bijvoorbeeld als wegbeheerder. Hiertoe nemen zij het initiatief om een inventarisatie te houden waar wildaanrijdingen plaatsvinden op provinciale wegen. Kader 4 Afwegen van te nemen maatregelen Het is goed te bedenken dat als er gesproken wordt over het belang van fauna in Gelderland en over maatregelen ten behoeve van fauna, er ongetwijfeld strijdige belangen zullen opkomen. Zo is in het recente verleden gewerkt aan het Veluwe-brede plan Veluwe 2010, een kwaliteitsimpuls. Dit proces liep tussen 2000 en 2010. Dat ging over alle aspecten van de Veluwe en een ervan was het verkeersaspect. Verkeer werd vooral gezien als belemmerend voor de kwaliteit van de Veluwe: geluidsoverlast, versnippering en onveiligheid voor mens (recreant) en dier en uitstoot van uitlaatgassen. Een van de ideeën was om de toename van het verkeer op de Veluwe af te remmen en dan vooral op de zogenaamde binnenwegen, d.w.z. de wegen zonder doorgaande functie. Vooral het verlagen van de maximumsnelheid op een aantal wegen stuitte op sterke weerstand. De bewoners van de dorpen op de Veluwe argumenteerden dat hun dorpen slecht bereikbaar zouden worden, dat zij zouden worden 'opgesloten' en dat de mens op de Veluwe toch belangrijker is dan het dier. Destijds was de provinciale politiek gevoelig voor deze argumenten en van snelheidsverlaging of andere remmende maatregelen is dan ook niet veel uitgevoerd. Belangen zullen altijd tegen elkaar moeten worden afgewogen. Maar niet alleen belangen spelen een rol ook de kosten en baten moeten worden afgewogen. Zo wordt door dierenwelzijnsorganisaties aangegeven dat het de voorkeur heeft om rasters langs provinciale wegen te plaatsen met bijbehorende faunavoorziening. Deze maatregelen zijn echter erg kostbaar. De kosten van deze maatregelen zullen moeten worden afgewogen tegen de baten.
14
3. Beheer en schadebestrijding De Flora en faunawet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit houdt in dat in beginsel alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dieren en planten verboden zijn. Er wordt hierop een uitzondering gemaakt wanneer er sprake is van de in de Flora en faunawet genoemde erkende belangen. De wet biedt voor beheer en schadebestrijding een aantal instrumenten: vrijstelling, ontheffing, aanwijzing en jacht. Zowel het Rijk als Gedeputeerde Staten hebben bevoegdheden om deze instrumenten in te zetten. Gedeputeerde Staten hebben geen bevoegdheid op het gebied van jacht, uitzonderd haar bevoegdheid tot jachtsluiting bij bijzondere weersomstandigheden. Gezien de relatie die deze bevoegdheid heeft met haar bevoegdheden rondom beheer en schadebestrijding, zal jachtsluiting in dit hoofdstuk worden besproken. Bij het inzetten van de instrumenten voor beheer en schadebestrijding geldt dat de gunstige staat van instandhouding van de diersoort niet in gevaar mag komen én dat er geen andere bevredigende oplossing mag zijn dan de inzet van het instrument in kwestie. In bijlage 2 wordt een toelichting gegeven op het wettelijk kader voor beheer en schadebestrijding. Bijlage 4 licht het in te zetten instrumentarium toe en benoemt de dieren waarvoor een vrijstelling danwel aanwijzing wordt gegeven. Om inzichtelijk te maken welke erkende belangen er spelen bij welk instrument (vrijstelling, aanwijzing of ontheffing), is onderstaande tabel gemaakt (zie tabel 1). Tabel 1: Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten kunnen voor een aantal belangen verschillende instrumenten inzetten.
Erkend belangen uit de Ff-wet
Vrijstelling (van PS)
Aanwijzing (van GS)
Ontheffing (van GS)
Volksgezondheid en openbare veiligheid
X
X
Veiligheid van luchtverkeer Voorkoming en bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige edelherten, reeën, damherten of wilde zwijnen Het reguleren van de populatieomvang van edelherten, reeën, damherten of wilde zwijnen Voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren Voorkoming van schade aan fauna Voorkoming van schade aan flora Voorkoming en bestrijding van schade/overlast bij gebouwen door steenmarters Voorkoming en bestrijding van schade door vossen aan niet bedrijfsmatig gehouden vee Voorkoming en bestrijding van schade door konijnen of vossen op sportvelden of industrieterreinen Voorkoming en bestrijding van schade door zoogdieren op begraafplaatsen
X
X X X
X
X
X
X
X X
X X X X X X
Wat Gedeputeerde Staten verstaan onder voorgaande belangen wordt vastgesteld in beleids- en uitvoeringsregels. Deze vormen samen met deze kadernota de basis voor het inzetten van een vrijstelling, een ontheffing of een aanwijzing. Dat deze instrumenten voor deze belangen kunnen worden ingezet, wil natuurlijk niet zeggen dat deze instrumenten ook daadwerkelijk moeten worden ingezet of dat deze standaard door Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten worden ingezet. Er dient altijd een belangenafweging aan vooraf te gaan, voordat besloten wordt een bepaald instrument in te zetten. Hieronder wordt het provinciaal beleid ten aanzien van de instrumenten toegelicht.
15
3.1 Provinciale vrijstellingslijst van diersoorten Provinciale en landelijke vrijstellingslijsten worden opgesteld om grondgebruikers de mogelijkheid te bieden om beschermde diersoorten, die op deze vrijstellingslijsten staan, te verjagen of te doden om zo schade te voorkomen. Op de vrijstellingslijst staan diersoorten waarop grondgebruikers onder bepaalde voorwaarden mogen overgaan tot verjagen of doden. Op de landelijke vrijstellingslijst staan diersoorten die in het hele land schade aanrichten. Op de provinciale vrijstellingslijst staan diersoorten die in delen van het land schade aanrichten. Het is centraal vastgelegd welke dieren op deze provinciale lijst mogen worden gezet (zie ook bijlage 4). In de hele provincie mogen dan alle grondgebruikers de dieren die op de provinciale lijst staan, verjagen of doden. Provinciale Staten maken gebruik van hun bevoegdheid tot provinciale vrijstelling. Op 18 september 2002 hebben zij de ‘Verordening Schadebestrijding diersoorten in Gelderland’ vastgesteld. Provinciale Staten hebben toen de bevoegdheid om de bijlagen 1 en 2 van deze verordening te herzien gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Hiermee kunnen Gedeputeerde Staten, als blijkt dat er nieuwe soorten zijn die veelvuldig schade veroorzaken, deze soorten toevoegen aan de provinciale vrijstellingslijst of wanneer soorten veel minder schade veroorzaken deze soorten van deze lijst afhalen. De inzet van het vrijstellingsinstrument brengt aanzienlijk minder lasten met zich mee voor de provincie en de gebruikers dan een ontheffing. Het is echter een generiek en daardoor minder toetsbaar instrument dat voor heel Gelderland geldt. Daarom zullen Gedeputeerde Staten kritisch zijn op het inzetten van het instrument wanneer het gaat om het doden van provinciale schadesoorten. Wel willen Gedeputeerde Staten ruim de mogelijkheid tot vrijstelling benutten voor het opzettelijk verontrusten van provinciale schadesoorten. Reden is dat Gedeputeerde Staten verjaging als een beduidend minder ingrijpende handeling beschouwen dan afschot. Door verjaging kan de noodzaak tot afschot worden beperkt. Ook de duurzame werking van de gekozen oplossingen zal daarbij worden betrokken. Op 9 mei 2006 hebben Gedeputeerde Staten de verordening geactualiseerd. Gedeputeerde Staten zijn voornemens om na het vaststellen van deze Kadernota de verordening te actualiseren, waarbij opnieuw gekeken zal worden of er nieuwe dieren op of van de provinciale vrijstellingslijst af moeten.
3.2 Aanwijzing Het tweede instrument is de aanwijzing. Op basis van artikel 67 van de Flora en faunawet kunnen Gedeputeerde Staten personen of categorieën van personen aanwijzen die de stand van bepaalde diersoorten mogen beperken. Het provinciale beleid voor aanwijzing wordt in twee categorieën diersoorten verdeeld: beschermde en onbeschermde soorten (zie ook bijlage 4).
Schade en overlast door beschermde soorten Als het gaat om beschermde inheemse diersoorten zullen Gedeputeerde Staten pas gebruik maken van een aanwijzing als andere instrumenten voor beheer en schadebestrijding niet voldoende blijken te zijn. Dit zullen zij doen wanneer: • grondgebruikers niet voldoende aan het gewenste beheer willen meewerken; • toestemming van de grondgebruiker wordt geweigerd of ondoenlijk blijkt om eerst toestemming van 3 de grondgebruiker te vragen, zoals bijvoorbeeld bij calamiteiten .
3
Denk hierbij aan een uitbraak van besmettelijke ziekten.
16
Schade en overlast door onbeschermde soorten Als het gaat om onbeschermde soorten is een aanwijzing het enige instrument om de stand van deze dieren te beperken met door de Flora en faunawet verboden middelen. Voor wat betreft de groep onbeschermde soorten wordt een onderverdeling gemaakt in: Exoten (dieren die zich hier gevestigd hebben maar niet oorspronkelijk hier thuishoren oftewel uitheemse diersoorten, zie kader 5) en verwilderde huisdieren. Exoten Bij de aanpak van invasieve exoten (uitheemse dieren die zich hier massaal ontwikkelen en de biodiversiteit bedreigen) laten Gedeputeerde Staten zich adviseren door de Voedsel en Warenautoriteit. Gedeputeerde Staten vinden dat de vestiging van nieuwe, invasieve exoten zoveel mogelijk moet worden voorkomen omdat hierdoor inheemse soorten kunnen worden verdrongen. Als voorkomen niet lukt, moeten populaties worden bestreden zolang ze nog klein en beheersbaar zijn. Preventief en vroegtijdig ingrijpen is belangrijk, het voorkomt immers hoge kosten in het kader van bestrijding en vergoeding. Ook vanuit dierenwelzijnsoverwegingen is vroegtijdig ingrijpen gewenst, omdat het dan nog niet over grote aantallen dieren gaat die moeten worden gedood. Voor exoten geldt geen instandhoudingsplicht, wel moet de reden van bestrijding goed worden onderbouwd. Gedeputeerde Staten vinden exoten ongewenst indien zij: • schade kunnen veroorzaken aan inheemse flora en fauna zoals het wegconcurreren van inheemse diersoorten; • belangrijke landbouwschade kunnen veroorzaken; • schade kunnen veroorzaken wat betreft de openbare veiligheid, door het ondergraven van oevers, dijklichamen en spoorbanen. De muskusrat en beverrat zijn exoten. Voor de bestrijding van de muskusrat en beverrat is het noodzakelijk om toegang te hebben tot alle gronden en daarvoor is een aanwijzing vereist. De bestrijding van muskusratten en beverratten wordt in Gelderland uitgevoerd door de waterschappen. Deze hebben professionele bestrijders in dienst en werken met een eigen gedragscode. De moeflon is een exoot die is opgenomen in het Faunabeheerplan, zie hiervoor ook hoofdstuk 7.
Kader 5 Exoten Exoten zijn uitheemse soorten, onder andere planten, dieren en micro-organismen, die Nederland niet op eigen kracht kunnen bereiken, maar door menselijk handelen (transport, infrastructuur) terecht zijn gekomen in de Nederlandse natuur en soorten die dat in de nabije toekomst dreigen te doen. Het merendeel van de exoten vormt geen probleem, maar voor bepaalde exoten is een aanwijzing gewenst. Dit betreft de exoten die zich explosief ontwikkelen, de zogenaamde invasieve exoten. Voorbeelden hiervan zijn de Nijlgans, Muntjak, Wasbeer. Tot eind 2008 was het in Nederland toegestaan exoten met alle middelen te bestrijden omdat deze niet door de Flora en faunawet werden beschermd. Tegenwoordig is het echter door een andere interpretatie van de wet niet meer toegestaan het geweer hiervoor te gebruiken. Nog wel toegestane methoden bleken niet effectief, niet gewenst of niet uitvoerbaar. Effectieve bestrijding van exoten en met behulp van het geweer is slechts mogelijk na aanwijzing van personen en middelen door Gedeputeerde Staten overeenkomstig artikel 67 Ff-wet. Exoten mogen wel opzettelijk worden verjaagd.
17
Verwilderde duif en kat Gedeputeerde Staten achten het wenselijk de stand te beperken van de verwilderde duif vanwege de schade die deze soort kan toebrengen aan de landbouw, de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Dit geldt ook voor de verwilderde kat vanwege de schade die deze soort kan aanbrengen aan de inheemse fauna, omdat ze geen ‘natuurlijk’ onderdeel is van de voedselketen. Voor het vangen van verwilderde katten en verwilderde duiven binnen de bebouwde kom in het belang van volksgezondheid en openbare veiligheid geldt een landelijke vrijstelling (art. 16 Ff-wet van ‘Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten’). Voor het weer loslaten van gecastreerde of gesteriliseerde verwilderde katten geldt geen landelijke vrijstelling. Hiervoor is ontheffing noodzakelijk. Om een aanwijzing te geven voor de schadebestrijding van de verwilderde duif buiten de bebouwde kom achten Gedeputeerde Staten het noodzakelijk dat de risico’s voor schade onderbouwd wordt in het Faunabeheerplan en dat er sprake is van een vrijwillige ophokregeling. Hierdoor wordt verwarring met de gehouden (post)duiven voorkomen. Voor bestrijding van verwilderde katten buiten de bebouwde kom door middel van een aanwijzing achten Gedeputeerde Staten het noodzakelijk dat de risico’s voor schade onderbouwd worden in het Faunabeheerplan.
3.3 Ontheffing Een derde instrument is de ontheffing. De ontheffing wordt verleend op het verbod dat de Flora en faunawet stelt om dieren te verstoren, te doden of te verjagen. Deze ontheffing wordt verleend om schade op landbouwpercelen te beperken, maar er zijn ook andere redenen zoals het voorkomen van verdringen van inheemse flora en fauna en het voorkomen van schade aan bedrijfsmatige bosbouw. Een ontheffing is een specifieker instrument dan de vrijstelling en de aanwijzing. Ontheffingen gelden, in tegenstelling tot vrijstellingen, altijd voor een specifiek gebied en voor een specifieke combinatie van diersoort en erkend belang en de inzet van bijzondere middelen. Gedeputeerde Staten streven ernaar om beheer en schadebestrijding zoveel mogelijk op een gecoördineerde en planmatige manier te laten verlopen. Daarom wordt het merendeel van de ontheffingen op voorhand verleend aan de Faunabeheereenheden (FBE) op basis van een door hen ontwikkeld Faunabeheerplan (zie hoofdstuk 5). In uitzonderlijke gevallen, namelijk als er geen Faunabeheerplan aan ten grondslag ligt, verlenen Gedeputeerde Staten de ontheffing aan anderen dan aan de Faunabeheereenheid. Dit zijn de incidentele ontheffingen (zie bijlage 4). Populatiebeheer van de grote hoefdieren In de Flora en faunawet wordt het populatiebeheer van de grote hoefdieren (ree, edelhert, wild zwijn, damhert) als een erkend belang beschouwd. Gedeputeerde Staten maken hiervan gebruik ten behoeve van het beperken van de schade aan gewassen en bossen en de openbare veiligheid (verkeer). Ook bij overzomerende ganzen (zie kader 15) worden de aantallen gereguleerd. Daarvoor wordt ontheffing verleend vanuit het oogpunt van het voorkomen van belangrijke schade aan de landbouw en schade aan inheemse flora en fauna. Voor alle overige soorten bestaat momenteel geen noodzaak tot beperking van de populatie. Schade Over het algemeen geldt dat een ontheffing pas wordt verkregen dan wel kan worden gebruikt door een faunabeheereenheid wanneer is aangetoond dat de grondgebruiker voldoende preventieve maatregelen heeft genomen en de aanvraag goed is onderbouwd. Het principe van ‘nee, tenzij’ blijft overeind. Ook voor soorten
18
waarop mag worden gejaagd, de wildsoorten, kan bij uitzondering ontheffing worden verleend. Bijvoorbeeld wanneer het jachtseizoen gesloten is, het gebied te klein of wanneer de inzet van bijzondere middelen, zoals bijvoorbeeld kunstlicht, noodzakelijk worden geacht. Geen ontheffing Er zijn echter ook soorten die schade en overlast veroorzaken, maar waarvoor Gedeputeerde Staten geen ontheffing verlenen voor het opzettelijk verontrusten en/of doden. Voor deze soorten geldt te allen tijde een tegemoetkoming in de vorm van een vergoeding uit het Faunafonds. Hierbij gaat het om soorten die in hun voortbestaan worden bedreigd (rode lijst-soorten) dan wel soorten waarvan de populatie dusdanig klein is dat bij bestrijding de duurzame instandhouding van de soort in gevaar komt. Natura 2000 Voor gebieden die worden aangewezen in het kader van Natura 2000 geldt een vergunningplicht voor ingrepen die mogelijk significant negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied. Gedeputeerde Staten hebben daarom laten onderzoeken welke mogelijk significant negatieve gevolgen er kunnen uitgaan van jacht, beheer en schadebestrijding op de leefgebieden van de dieren en plantensoorten in deze gebieden. Bij het opstellen van de faunabeheerplannen is hier al zoveel mogelijk rekening mee gehouden. Bovendien wordt in de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden aangegeven welke handelingen vergunningvrij zijn en waarvoor alsnog een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden verkregen.
3.4 Beleidsregels- en uitvoeringsregels In de uitvoeringspraktijk van het faunabeheer en schadebestrijding blijkt geregeld dat er onvoldoende eenduidige betekenis en invulling is gegeven aan begrippen en kaders van de bevoegdheden die de Flora en faunawet aan Gedeputeerde Staten geeft (zie ook bijlagen 1 en 4). Veel discussie en juridische procedures gaan over de ruimte die deze bevoegdheden bieden en waar Gedeputeerde Staten vooralsnog geen nadere invulling aan hebben gegeven. Om de inzet van hun bevoegdheden af te bakenen worden de betreffende begrippen en 4 kaders nader uitgewerkt in beleids- of uitvoeringsregels . Daarnaast werken Gedeputeerde Staten het beheer5 en schadebestrijdingsbeleid per diersoort nader uit in deze regels (zie hoofdstuk 9).
3.5 Jacht en jachtsluiting bij bijzondere weersomstandigheden Gedeputeerde Staten hebben met betrekking tot de jacht enkel de bevoegdheid tot sluiting van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden (zie bijlage 2). Dit kan zowel in de winter als in de zomer plaatsvinden, bijvoorbeeld bij uitbraak van botulisme. In Gelderland is invulling gegeven aan wat Gedeputeerde Staten onder bijzondere winterse weeromstandigheden verstaan en dan met name de ‘uitgeputte toestand’ van het wild (zie kader 6). Hiervoor hanteren zij criteria met betrekking tot mate en duur van sneeuw- en ijsbedekking, waarna in principe tot 6 sluiting van de jacht wordt overgegaan. Deze criteria zijn te beschouwen als bestaand beleid en worden in beleidsregels uitgewerkt.
4
zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht op basis van artikel 65, 67 en 68 Flora- en faunawet 6 Deze criteria zijn er al tientallen jaren en gebaseerd op de ten tijde van de Jachtwet gebruikelijke advisering van de provincies aan het Rijk. Na de door de Ff-wet geformaliseerde decentralisatie werden ze gegoten in een IPO-brede aanpak. 5
19
Kader 6 Uitgeputte toestand van wild Wildsoorten ondervinden op verschillende wijze hinder van extreme winterse omstandigheden. Voor wilde eend is open water van groot belang. Bedekking met een laag ijzel of sneeuw kan het voedsel al snel onbereikbaar maken en door het dichtvriezen van de meeste grote wateren kunnen ook rustgebieden en drinkwater schaars worden. Rust is dan van levensbelang. Voor haas, konijn, houtduif en fazant kan het voorkomen dat voedsel in onvoldoende mate beschikbaar is als er langdurig sneeuw of ijzel ligt of als de vorstperiode lang aanhoudt. In de Ff-wet staan al (basis)regels ter bescherming van wild onder winterse omstandigheden (sub g, i en k. van artikel 53). Zo is het verboden te jagen als de grond met sneeuw is bedekt alhoewel de wet hier ook weer uitzonderingen op geeft. Ook is het verboden te jagen op wild dat zich bevindt in of nabij wakken of bijten (d.w.z. kunstmatige open plek) in het ijs, en op wild dat als gevolg van weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert. Bij de besluitvorming spelen naast de sneeuw- en ijsbedekking de volgende aandachtspunten een rol: o aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel; o conditie van het wild en het aspect energieverbruik; o de mate waarin landbouwschade zal gaan optreden in relatie tot schadevergoeding Faunafonds o welke wildsoorten het betreft; o de korte en lange termijn temperatuurverwachting. Voordat Gedeputeerde Staten een besluit nemen tot sluiting (of heropening) van de jacht, vindt overleg plaats met de omliggende provincies, het Faunafonds en andere deskundige organisaties. Ook worden de ‘groene’ toezichthouders van de provincie geconsulteerd om de situatie van de dieren in het veld en de fysieke omstandigheden te beoordelen. Een door Gedeputeerde Staten genomen besluit tot sluiting van de jacht zal van toepassing zijn op het gehele grondgebied van de provincie danwel op één of meerdere regio’s. De sluiting kan altijd op zeer korte termijn worden geëffectueerd, enerzijds vanwege een mandatering tot op het uitvoeringsniveau in de provinciale organisatie, anderzijds omdat de berichtgeving naar buiten toe vooraf is gestandaardiseerd. Als de jacht is gesloten blijven de instrumenten met betrekking tot beheer en schadebestrijding, te weten provinciale vrijstelling, aanwijzing en ontheffingen, in werking (zie kader 7). Gedeputeerde Staten kunnen echter de door hen verleende ontheffingen ex artikel 68 Ff-wet, tijdelijk opschorten. Momenteel wordt in het InterProvinciaal Overleg (IPO) gewerkt aan een advies om te komen tot een meer uniforme benadering van de jachtsluiting om onwenselijke verschillen tussen buurprovincies zoveel mogelijk te voorkomen. Gedeputeerde Staten zullen, zodra dat advies wordt uitgebracht, daar maximaal bij aansluiten. Kader 7 Gevolgen jachtsluiting in Gelderland voor instrumenten beheer en schadebestrijding Provinciale Vrijstelling In de Verordening schadebestrijding diersoorten in Gelderland beschreven vrijstellingen blijven bij een jachtsluiting vanwege bijzondere weersomstandigheden geldig, omdat in de verordening door Provinciale Staten niet is voorzien in een opschortende werking. Dit wordt in de praktijk niet als een gemis ervaren omdat het op basis van de verordening in de winterperiode slechts is toegestaan om enkel de ‘schadesoorten’ en dan ook nog alleen maar op schadepercelen, opzettelijk te verontrusten. Doden is dus sowieso niet toegestaan. Schade op percelen is in de winter beperkt. Wel zal bij de actualisatie van de provinciale vrijstellingsverordening geëvalueerd moeten worden of de verordening hierop toch moet worden aangepast.
20
Aanwijzing Gedeputeerde Staten zouden eveneens de aanwijzing van personen conform artikel 67 uit de Ff-wet kunnen opschorten of intrekken. De provincie zal altijd zeer terughoudend zijn met het intrekken van aanwijzingen, omdat die altijd gaan over standbeperking ten behoeve van erkende belangen. In het verleden is er bij een jachtsluiting nog nooit een aanwijzing ingetrokken. In het belang van de openbare veiligheid en ter voorkoming van belangrijke schade, konden daardoor de muskusrat en de beverrat doorlopend worden bestreden. Ook kon de nulstand voor zwijnen en damherten buiten de Veluwe worden nagestreefd. Tot slot bleven daardoor ook de aanwijzingen met betrekking tot de (niet-beschermde) nijlgans van kracht. Ontheffingen In het verleden hebben Gedeputeerde Staten bij alle jachtsluitingen in verband met bijzondere weersomstandigheden ook de relevante ontheffingen voor watervogels opgeschort. De motieven en afwegingen zijn vergelijkbaar met het voorbeeld voor de jachtsluiting op de wilde eend beschreven in kader 6. In het verleden is er nooit aanleiding geweest om de ontheffingen die betrekking hebben op de grote hoefdieren op de Veluwe (zwijnen en damherten) op te schorten. Dit is echter een weloverwogen keuze geweest. De bijzondere winterse omstandigheden waren namelijk naar het oordeel van Gedeputeerde Staten nooit zodanig dat de gunstige staat van instandhouding daarvan in gevaar zou komen.
3.6 Samengevat De inzet van het provinciale instrumentarium kan alleen bij wettelijk erkende belangen en dient goed onderbouwd te zijn. Wat Gedeputeerde Staten exact verstaan onder deze belangen en welke instrumenten zij kunnen inzetten per diersoort, zullen zij nader uitwerken in beleids- en uitvoeringsregels. Hiermee willen zij bereiken dat begrippen en kaders voor iedereen helder zijn. Het provinciale beleid voor jachtsluiting bij bijzondere weersomstandigheden blijft vooralsnog ongewijzigd.
21
Kader 8 Bestuurlijke strafbeschikking milieu Bestuurlijke strafbeschikking milieu (BSBM) is een strafrechtelijk, sanctionerend middel waarmee aan overtreders van een aantal specifiek vastgelegde feiten op het gebied van milieu, bodem, water, ontgrondingen en natuur een strafrechtelijke boete kan worden opgelegd. Het opleggen van een BSBM vervangt hiermee de normale strafrechtelijke vervolging, waarbij het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie (OM) op basis van een proces verbaal al dan niet vervolging instelt. Wanneer een bestrafte in verzet gaat tegen een opgelegde BSBM zal alsnog een normale strafrechtelijke procedure bij de rechtbank gevolgd worden door het OM.
22
4. Toezicht en Handhaving Gedeputeerde Staten hebben bevoegdheden om toezicht te houden en handhavend op te treden bij het in gebreke blijven van naleving van de Flora en faunawet (Ff-wet). Voornamelijk als de regels betrekking hebben op beheer van dieren en bestrijding van door dieren veroorzaakte schade. Gedeputeerde Staten kunnen zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk optreden. De keuze hiervoor is afhankelijk van ernst of aard van de overtreding en het beoogde effect.
4.1 Bestuursrechtelijk Bij bestuursrechtelijke handhaving wordt onderscheid gemaakt in in preventieve handhaving en repressieve handhaving. Preventieve handhaving is toezicht houden op naleving van de regels door verschillende maatregelen. Repressieve handhaving is het opleggen van bestuursdwang na overtreding. Gedeputeerde Staten geven bij het toepassen van bestuursrechtelijke handhaving de voorkeur aan inzet van het instrument toezicht. In nieuwe verstrekte ontheffingen hebben Gedeputeerde Staten de wens om een meldingsplicht op te nemen. Door deze meldingsplicht moeten gebruikers van de verleende ontheffing vooraf kenbaar maken welke handelingen ze wanneer gaan verrichten. Door deze meldingsplicht kunnen Gedeputeerde Staten gericht toezicht houden. Bij het opstellen van de beleidsregels zal dit nader worden uitgewerkt. Hierdoor zal meer dan in het verleden toezicht worden uitgeoefend op de verleende ontheffingen en voorschriften. Daar waar overtredingen zijn geconstateerd die hersteld moeten/kunnen worden, zal handhavend worden opgetreden.
4.2 Strafrechtelijk De rol van Gedeputeerde Staten bij strafrechtelijk optreden is beperkt. Gedeputeerde Staten zijn alleen bevoegd gezag als het gaat om strafbare feiten die in het kader van beheer en schadebestrijding plaatsvinden. Sinds 1 mei 2012 geeft een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) de mogelijkheid om de bestuurlijke strafbeschikking milieu (BSBM) als handhavingsinstrument in te zetten (zie kader 8). De bevoegdheid voor het uitvaardigen van een BSBM komt te liggen bij Gedeputeerde Staten, een aantal Rijksinspecteurs en de besturen van de waterschappen. Gedeputeerde Staten kunnen de BSBM inzetten, ook voor zaken waar de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheid niet bij de provincie ligt, maar bijvoorbeeld bij gemeenten of terreinbeherende organisaties. Gedeputeerde Staten zijn voornemens de BSBM te implementeren.
4.3 Gelderse groene handhavingsstructuur De provincie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn de organisaties die zich bezig houden met het toezicht op en de bestuursrechtelijke handhaving van de Flora en faunawet. In 2008 heeft het Rijk met de provincies het ‘Convenant Nalevingstrategie Natuurwetgeving’ afgesloten. Als vervolg en verdere uitwerking daarvan is op 1 maart 2012 door alle provincies het basisniveau provinciale regie op de handhavingsamenwerking bij de groene wetten bestuurlijk vastgesteld. Dit basisniveau houdt in dat iedere provincie voor het regisseurschap minimaal 1 fte vrijmaakt in de eigen organisatie en extern een overleg– en samenwerkingsstructuur opzet met de relevante handhavingspartners. Gedeputeerde Staten gaan in 2012 hun regierol vormgeven. Daarbij gaan zij er vanuit dat de kracht van de Gelderse groene handhaving ligt in de daadwerkelijke uitvoeringsactiviteiten in het veld. Aan samenwerking met de diverse instanties die betrokken zijn bij de groene handhaving wordt belang gehecht, maar de toegevoegde waarde van regie hierop voor de provinciale uitvoering moet wel voorop blijven staan.
23
Bij het vormgeven van de regierol richt Gedeputeerde Staten zich op: 1. het structureel beleggen van de provinciale regiefunctie voor de groene handhaving; 2. het vormgeven van een periodieke overlegstructuur tussen de Gelderse handhavingspartners; 3. het uitbouwen van de samenwerking met de Stichting Groennetwerk, die de in Gelderland actieve groene buitengewone opsporingsambtenaar ondersteunt met voorzieningen voor scholing, afstemming en administratie; 4. het uitbouwen van de samenwerking met de buurprovincies (in het bijzonder met de provincie Overijssel, en de samenwerking i.h.k.v. het Beheerplan Natura 2000 IJsselmeergebied); 5. afstemming (implementatie) BSBM met Gelderse Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s).
4.4 Samengevat De provincie zal zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk toezicht houden op en zo nodig handhaven als het gaat om overtredingen van de Flora en faunawet. Daarnaast zal zij de regierol voor toezicht en handhaving van de Flora en faunawet vormgeven. Kader 9 Jachthouder Een jachthouder is degene die gerechtigd is tot het genot van de jacht, oftewel: degene die privaatrechtelijk gezien bevoegd is om op een stuk grond te jagen. In de meeste gevallen is dat de eigenaar van de grond waarop het wild loopt, maar het kan ook de erfpachter, de vruchtgebruiker of de pachter van de grond zijn. Daarnaast is het mogelijk het genot van de jacht te verhuren. In dat geval is de huurder van het genot van de jacht de jachthouder. Voor het gebruiken van bepaalde middelen bij het daadwerkelijke jagen heeft de jachthouder een akte nodig: een jachtakte voor het jagen met een geweer, een valkeniersakte voor het jagen met jachtvogels of een kooikersakte voor het jagen met een eendenkooi. Een jachtaktehouder is iemand die een jachtakte heeft. Een jachtakte wordt door de korpschef van het regionale politiekorps afgegeven en geeft het recht om bij jacht en bij beheer en schadebestrijding gebruik te mogen maken van het geweer.
Kader 10 Wildbeheereenheid Wildbeheereenheid (WBE) is volgens de Flora en faunawet een rechtspersoonlijkheid bezittend samenwerkingsverband van jacht(akte)houders en anderen dat tot doel heeft te bevorderen dat jacht, beheer en schadebestrijding, al dan niet ter uitvoering van het door de Faunabeheereenheid opgestelde faunabeheerplan, wordt uitgevoerd mede in samenwerking met en mede ten dienste van grondgebruikers of terreinbeheerders. De Wildbeheereenheden (WBE’s) hebben een coördinerende rol in het planmatig beheer van wild, het verstrekken van informatie en het verzamelen van gegevens. Ook heeft de WBE veel lokale kennis van het gebied, waardoor zij de Faunabeheereenheid (FBE) kan adviseren. Met de oprichting van de FBE’s zijn de WBE’s onderverdeeld per FBE. De WBE’s voeren voor hun gebied de coördinatie over de inzet van ontheffingen. Hun grotendeels vrijwillige werk vormt een belangrijk onderdeel van het faunabeheer. In Gelderland zijn 47 WBE’s actief. Sommige WBE’s werken samen onder een overkoepelende stichting. Zo kent de Veluwe een dergelijk samenwerkingsverband voor grote hoefdieren: de vereniging Wildbeheer Veluwe. De begrenzing van de WBE’s komt niet geheel overeen met provincie- of gemeentegrenzen.
24
5. Faunabeheereenheid In het faunabeleid spelen diverse partijen een belangrijke rol. Dit zijn overheden, particuliere organisaties en speciaal voor dit doel in het leven geroepen samenwerkingsverbanden: de faunabeheereenheden. Een faunabeheereenheid (FBE) is een door Gedeputeerde Staten erkend samenwerkingsverband van jachthouders (zie kader 9) dat op basis van vrijwilligheid is opgericht. De Flora en faunawet kent de faunabeheereenheid een coördinerende rol toe bij het planmatig beheer van diersoorten en de bestrijding van schade aangericht door dieren. Faunabeheereenheden zijn verantwoordelijk voor het opstellen van faunabeheerplannen voor de relevante diersoorten in het kader van beheer en schadebestrijding in hun werkgebied en na goedkeuring door Gedeputeerde Staten voor de uitvoering daarvan. De FBE maakt een planmatige aanpak van beheer mogelijk, wat gezien wordt als waarborg voor de instandhouding van diersoorten. De FBE’s zijn voor de uitvoering volledig afhankelijk van de bij hun aangesloten organisaties en vrijwilligers, vaak verenigd in Wildbeheereenheden (WBE’s). Een uitleg over WBE’s vindt u in kader 10. Sinds 2003 heeft Gelderland drie Faunabeheereenheden: de FBE Veluwe, FBE Rivierenland en FBE Oost Gelderland. In bijlage 5 vindt u een beschrijving van de huidige organisatie van drie Gelderse FBE’s.
5.1 Eén Faunabeheereenheid voor Gelderland Een professioneel en goed functionerende faunabeheereenheid is belangrijk, mede door de bestuurlijke en politieke gevoeligheid van het faunabeheer. In de praktijk blijkt dat de taakverdeling en verdeling van verantwoordelijkheden tussen FBE en provincie niet altijd even duidelijk is. De provincie wordt vaak aangesproken op individuele gevallen, terwijl daar juist een belangrijke rol ligt bij de uitvoerder van het beleid: de FBE. Ook kwam uit de consultatiebijeenkomsten naar voren dat de FBE’s als weinig open worden ervaren door verschillende partijen. Deels berust dit op beelden over en weer, maar dat betekent dat ook communicatie en beeldvorming voor verbetering vatbaar zijn. Ook vinden Gedeputeerde Staten dat er nog teveel bezwaar- en beroepsprocedures lopen mede doordat de kwaliteit van de Faunabeheerplannen (FBP’s) op onderdelen onvoldoende is. De bestuurlijke afstemming en communicatie tussen de FBE’s en WBE’s onderling en naar buiten toe is nog voor verbetering vatbaar. Daarom willen Gedeputeerde Staten aan een efficiëntere en professionelere organisatie van het faunabeheer bouwen. Door de FBE te professionaliseren willen Gedeputeerde Staten een kwaliteits- en efficiencyverbetering realiseren, waarbij de FBE meer taken op zich neemt en zorgt voor een heldere positionering en communicatie. Deze filosofie past zowel in het gedachtegoed van de provincie als van het Rijk: ‘decentraliseren waar het kan’ en ‘uitvoering op afstand’. Ook past het bij de uitgangspunten zoals verwoord in de notitie ‘verbonden partijen’. Tijdens het bestuurlijk overleg tussen de provincie en de drie FBE-besturen op 30 januari 2012 is de intentie uitgesproken om de FBE te professionaliseren en per 1 januari 2013 te komen tot één FBE, één loket en één digitaal faunaregistratiesysteem (FRS). Met de fusie volgt Gelderland het voorbeeld van andere provincies die ook één FBE kennen. Eén FBE leidt tot verschillende voordelen zoals minder werkdruk voor de provincie, minder kans op bezwaren en beroepen, een uniformer beleid, minder kans op bestuurlijke ruis en betere onderlinge afstemming. FBE Gelderland voert dan het beleid uit dat door Gedeputeerde en Provinciale Staten is vastgesteld. Voor het faunabeleid is Gedeputeerde Staten eindverantwoordelijk. Net als nu wordt op provinciaal niveau afspraken gemaakt met de FBE, die dan op haar beurt weer afspraken maakt met de afzonderlijke WBE’s. Deze fusie heeft geen consequenties voor de positie van de WBE’s.
25
Takenpakket en werkwijze FBE Gelderland De provincie en de FBE’s streven ernaar om per 1 januari 2013 één aanspreekpunt voor beheer en eventueel schadebestrijding te beleggen bij de FBE. De FBE krijgt de zogenaamde 1-loket functie. De FBE Gelderland wordt het eerste aanspreekpunt (‘1-loket’) voor schadebestrijding en beheer van beschermde diersoorten en exoten. Hiermee willen Gedeputeerde Staten bereiken dat de FBE de dagelijkse sturing van het faunabeheer beter op zich kan nemen en de verschillende belangen die daarbij spelen weet samen te brengen. De FBE moet voor het werkveld van faunabeheerders de vanzelfsprekende plek zijn waar de uitvoering van het faunabeheer samenkomt. De FBE moet als zodanig herkend worden en hiervoor erkenning krijgen. Door een spil te zijn in het faunabeheer wordt de FBE ook in staat gesteld faunabeheerplannen op te stellen waarvoor een breed draagvlak bestaat. Alleen de zaken die rechtstreeks verbonden zijn met het gebruik en de uitvoering van ontheffingen gebaseerd op beheerplannen (voor beheer en schadebestrijding) vallen onder de 1-loketfunctie. De bestuursrechtelijke taken zijn voorbehouden aan het bevoegd gezag en dus aan de provincie. Voorbeelden van taken die (in de toekomst) bij de FBE kunnen worden belegd zijn: • Het vormen van het loket en het voorlichten over en het aanvragen van ontheffingen op basis van het faunabeheerplan; • Het opstellen van faunabeheerplannen in overleg met de uitvoerende organisaties; • Beheer van ontheffingen en aanwijzingen (procedureel); • Uitvoering dagelijks beheer van mandateringen van ontheffingen; • Rapportage over hoe het gebruik van de ontheffingen verloopt; • Communicatie rond de FBP’s, faunabeheer en het gebruik van ontheffingen aan gebruikers van de ontheffing en de maatschappelijke omgeving; • Koppeling van schademeldingen aan ontheffingen en aanvragen waardoor het verloop van schadeontwikkeling en het gebruik van ontheffingen in kaart wordt gebracht; • Financieel beheer: subsidie, begroting, bewaking en jaarrekening; • Het opdoen van ervaring en kennis m.b.t. schadebestrijding en beheer.
Financiële consequenties De nieuwe FBE ontvangt net zoals nu subsidie van de provincie. De besparing die plaatsvindt bij de provincie wordt geïnvesteerd in de FBE. Indien nodig zal dit worden aangevuld met enige extra middelen die nodig zijn voor een goede taakuitoefening. Gekoppeld aan de financieringsvoorwaarde zal er een prestatieovereenkomst worden ondertekend tussen de FBE en de provincie, waarin rollen, verantwoordelijkheden en wederzijdse verwachtingen worden vastgelegd. Door het functioneren van de FBE te monitoren en regelmatig te evalueren kan de uitvoering zo nodig worden bijgesteld. Om de professionalisering verder vorm te geven zal de ‘professionalisering FBE’ verder worden gecontinueerd (zie kader 11 en hoofdstuk 9).
Kader 11 Werkgroep professionalisering FBE Sinds maart 2011 is een ambtelijke werkgroep van de FBE’s en de provincie bezig om de professionalisering vorm te geven. De FBE’s hebben een bedrijfsplan opgesteld dat invulling geeft aan genoemde trajecten. In juni 2012 is dit bedrijfsplan bestuurlijk op hoofdlijnen geaccordeerd door de provincie. In de tweede helft van 2012 zullen de details, de financiering en de bemensing nadere invulling krijgen. Daarbij zal rekening worden gehouden met de projecten en pilots die voortkomen uit deze nota die de FBE raken.
26
Communicatie en kennis Communicatie is een kritische succesfactor voor het slagen van de verandering van de werkwijze van de FBE en de fusie. Dit wordt onderdeel van het project dat gestart wordt rondom taken en verantwoordelijkheden (zie hoofdstuk 9). Daarnaast moet worden gewaarborgd dat bij de frontoffice (secretariaat) van de FBE voldoende kennis en deskundigheid aanwezig is om deze taken uit te voeren, te sturen, te coördineren en te evalueren. Indien het secretariaat goed functioneert kan op de provinciale organisatie worden bespaard. De besparing kan worden geïnvesteerd in de FBE waarbij bovendien een efficiëntieslag voor de hand ligt.
Bestuurlijke organisatie FBE Bij de bespreking van het bedrijfsconceptplan hebben de drie FBE besturen aangegeven te willen overgaan tot een bestuur met gelijke zetelverdeling maar met meer mensen. Per zetel zouden er meerdere vertegenwoordigers van jachthouders moeten zijn. Dit vinden Gedeputeerde Staten een punt van aandacht, met name voor de slagkracht voor het bestuur. Daarom willen Gedeputeerde Staten dat het bestuur gemonitord wordt gedurende het eerste jaar. Na dit jaar moet er een evaluatie plaatsvinden. Een ander punt van aandacht is dat alle type jachthouders vertegenwoordigd dienen te zijn, dus ook bijvoorbeeld de terreinbeherende overheden.
Klankbordgroep Partijen, zoals dierenwelzijnsorganisaties, passen niet in de wettelijke structuur van de samenstelling van de FBE. Toch vinden Gedeputeerde Staten het belangrijk dat deze relevante partijen betrokken en gehoord worden. Daarom willen Gedeputeerde Staten een klankbordgroep oprichten die haar kan adviseren bij haar faunabeleid, naast haar wettelijke adviseur: het faunafonds. De positie en reikwijdte van de klankbordgroep zal nader worden uitgewerkt in de aanloop van de oprichting van de klankbordgroep (zie hoofdstuk 9). Het functioneren van de klankbordgroep zal worden gemonitord en één jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Uiteraard kan de FBE zelf aan Gedeputeerde Staten gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen over uitvoeringszaken waar zij in de uitvoeringspraktijk tegenaanloopt.
Registratie en rapportage van gegevens Digitalisering speelt een belangrijke rol in het efficiënt vervullen van de 1-loketfunctie. In het kader van de professionalisering van de FBE’s en om de (wettelijke) taak van uitvoering van het faunabeheerplan goed te kunnen uitvoeren is het landelijk Faunaregistratiesysteem (FRS) bij de FBE’s geïmplementeerd en in gebruik genomen. Hierdoor wordt het haalbaar om met relatief beperkte middelen een grote mate van dienstverlening aan de eindgebruikers te geven. Het FRS zorgt voor ondersteuning van het beheersafschot, schaderegistratie en meldingen, valwildregistratie (monitoring en sturen op verkeersveiligheid) en de afhandeling daarvan. Tevens biedt digitale registratie een snel inzicht in de effecten (monitoring en evaluatie) en het resultaat van genomen maatregelen op basis van ontheffingen. Deze automatisering van het faunabeheer werkt kostenbesparend omdat veel handmatig uitzoekwerk kan vervallen en het werk bij de WBE’s zal vereenvoudigen. Een groot voordeel is dat ook het faunafonds in deze digitalisering met provincies en FBE’s meedoet. Dit maakt het mogelijk om de grondgebruiker, de bestrijder en de vergoeder te koppelen aan het digitale netwerk op elk niveau (grondgebruiker, jager, jachtveld, WBE, FBE en provincie). Hierdoor kan er geanticipeerd worden op een beginnende schade in plaats van achteraf op basis van schadehistorie. Daarnaast kan de provincie gegevens uit het FRS opvragen of inzien bij de FBE en gebruiken bij toezicht en handhaving, het actualiseren van haar provinciaal beleid en in haar verantwoording aan Provinciale Staten. Tot slot heeft het FRS ook andere voordelen. Op deze manier zijn geschoten dieren via het systeem traceerbaar, wat relevant kan zijn in het kader van de volksgezondheid en veeziektes.
27
5.2 Een Faunabeheerplan per diersoort De FBE stelt een Faunabeheerplan (FBP) op. In het Faunabeheerplan staan de diersoorten waarvoor de Faunabeheereenheid het noodzakelijk vindt dat er maatregelen worden genomen vanuit het oogpunt van schadepreventie. In het faunabeheerplan staat tevens de manier beschreven waarop zij populaties van dierensoorten duurzaam beheert (zie kader 12). De FBE krijgt ontheffing van de Provincie Gelderland op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd Faunabeheerplan. In bijlage 2 vindt u een toelichting op het wettelijk kader voor faunabeheerplannen. Momenteel kent Gelderland nog drie Faunabeheerplannen. In deelplannen is het specifieke beleid voor het beheer van diverse diersoorten vastgelegd. In 2014 zal er één nieuw Faunabeheerplan voor 5 jaar worden opgesteld. Vanwege efficiency zal in de toekomst gewerkt worden aan één Faunabeheerplan per diersoort(groep). De plannen kunnen dan na elkaar behandeld worden zodat het een revolving karakter krijgt. Gedeputeerde Staten willen dat dit faunabeheerplan wordt opgesteld door deskundige personen die kennis hebben van natuurlijke processen. Bij de keuze van maatregelen dienen preventieve en verjagende maatregelen de voorkeur te hebben. Pas als deze maatregelen niet afdoende zijn komt afschot in aanmerking. Daarnaast verwachten Gedeputeerde Staten dat alle in de FBE vertegenwoordigde organisaties loyaal meewerken aan het uitvoeren van het beheer dat is afgesproken in het faunabeheerplan en onderliggende deelplannen. Ook bij het opstellen van het plan verwacht de provincie dat de FBE ervoor zorgt dat de betrokken partijen zorgvuldig geconsulteerd zullen worden over het faunabeheerplan. Niet alleen haar eigen leden maar ook bijvoorbeeld gemeenten die te maken hebben gehad met veel overlast. Behalve aan het Faunafonds, als wettelijke adviseur, zal bij het opstellen van een nieuw faunabeheerplan advies worden gevraagd door de provincie aan deskundige organisaties. Hierbij valt te denken aan de leden van de nog op te richten klankbordgroep.
5.3 Samenvatting Er komt één Faunabeheereenheid (FBE) die professioneel is en verantwoordelijk is voor de uitvoering van het faunabeleid. De provincie stimuleert en ondersteunt deze professionaliseringsslag en de daarbij behorende fusie, 1-loketfunctie en implementatie Faunaregistratiesysteem. De provincie streeft naar draagvlak voor de FBE en haar bestuur. Hiervoor monitort zij het functioneren van de FBE en richt zij een klankbordgroep op met partijen die niet in de FBE zijn vertegenwoordigd. In 2014 zal er één nieuw Faunabeheerplan voor 5 jaar worden opgesteld. Vanwege efficiency zal in de toekomst gewerkt worden aan één Faunabeheerplan per diersoort(groep). Kader 12 Wanneer een faunabeheerplan? Een faunabeheerplan (FBP) wordt door de Faunabeheereenheid ontwikkeld. Een FBP geeft op planmatige wijze invulling aan de implementatie van door Gedeputeerde Staten vastgesteld beleid. Om een ontheffing op voorhand te krijgen dient de ontheffingaanvraag onderbouwd te worden met een faunabeheerplan. Er is in de maatschappij vaak verwarring voor welke activiteit of dier een FBP moet worden opgesteld. Zo is voor jacht op wildsoorten geen FBP nodig. De jachthouder is verantwoordelijk voor het wildstandbeheer. Ook voor de dieren die op de landelijke dan wel provinciale vrijstelling staan is geen FBP nodig. Voor het ingrijpen in populaties of een aanwijzing (art. 67) kan Gedeputeerde Staten verzoeken om een FBP. Wanneer een ontheffing wordt verleend aan een FBE is het wettelijk verplicht dat te baseren op een FBP.
28
6. Faunafonds 6.1 Huidig beleid Het Faunafonds is een zelfstandig bestuursorgaan, dat belast is met het toekennen van tegemoetkomingen in het door beschermde diersoorten aangerichte schade (zie kader 13). Verder heeft het Faunafonds een totaal beeld van het landelijk gevoerde faunabeleid. Tevens heeft zij inzicht in de schade die bepaalde soorten toebrengen en de geschiktheid van (alternatieve) middelen en methoden om schade te voorkomen. Het Faunafonds adviseert Gedeputeerde Staten als wettelijk adviseur vooraf over de mogelijke financiële gevolgen van hun besluiten. Dit advies van het Faunafonds aan Gedeputeerde Staten is weliswaar niet bindend, maar afwijken ervan kan tot gevolg hebben dat de provincie aansprakelijk wordt gehouden voor de faunaschade die daardoor ontstaat. In de Flora en faunawet (Ff-wet, artikel 96) is bepaald dat zowel het Rijk als de provincies meebetalen aan het Faunafonds. Bij de implementatie van de wet is in overleg tussen het IPO en het Rijk overeengekomen dat het fonds grotendeels wordt bekostigd door het Rijk. Afgesproken was dat provincies alleen financieel aan het Faunafonds zouden bijdragen als landbouwschade het gevolg was van een stringenter provinciaal ontheffingenbeleid voor schadebestrijding dan het Rijk in het verleden heeft gehanteerd. 7
Een vergoeding door het Faunafonds wordt uitgekeerd op grond van de door haar opgestelde beleidsregels . Volgens deze beleidsregels geldt in het algemeen dat een grondgebruiker in aanmerking kan komen voor vergoeding van de geleden faunaschade aan zijn gewas als hij in redelijkheid al het mogelijke gedaan heeft om die schade te voorkomen of te beperken. Zo moet hij tenminste een aantal preventieve middelen hebben toegepast, moet een ontheffing zijn aangevraagd en moet op deugdelijke wijze gebruik zijn gemaakt van de verleende vrijstellingen, aanwijzingen of ontheffingen. Niet alle schade wordt vergoed. Voor gedetailleerde gegevens hierover verwijs ik u naar de website van het faunafonds.
6.2 Decentralisatie Faunafonds In het Onderhandelingsakkoord Natuur tussen Rijk en provincies is overeengekomen dat het Faunafonds wordt gedecentraliseerd naar de provincies. Het ontheffingenbeleid voor schadebestrijding van diersoorten en het toekennen van tegemoetkomingen van de hierdoor geleden landbouwschade komen dan in één hand. Voor deze decentralisatie is een wetswijziging nodig die wordt meegenomen in het proces van integratie van de huidige natuurwetgeving tot één wet natuurbescherming (zie kader 2). Vooruitlopend op de totstandkoming van nieuwe wetgeving is in het onderhandelingsakkoord bepaald dat de provincies al vanaf 1 januari 2012 financieel verantwoordelijk worden voor het faunafonds. Voor de jaren 2012 en 2013 wordt er daarom een apart bedrag voor het budget voor schadevergoedingen en de uitvoeringskosten van het fonds aan de provincies toegekend. De hoogte van dit bedrag is bepaald aan de hand van de uitgaven van het fonds in de afgelopen jaren. Voor de uitvoeringskosten wordt eveneens een bedrag aan de provincies ter beschikking gesteld. Indien het bedrag van uitkering van schade hoger is dan de afgelopen jaren, zullen deze meerkosten zowel door het Rijk als door de provincies gedragen moeten worden. Vanaf 2014 zal de Rijksbijdrage voor het Faunafonds via het provinciefonds beschikbaar worden gesteld.
7
Bij de inwerkingtreding van de Flora en faunawet is besloten dat er geen Ministeriële regeling komt zoals bedoeld in artikel 84 van de Ff-wet. Op basis van deze Ministeriële regels had het Faunafonds zijn beslissing kunnen nemen over een aanvraag voor een tegemoetkoming voor geleden faunaschade. Vanwege het ontbreken van deze ministeriële regels heeft het Faunafonds zelf beleidsregels opgesteld.
29
Aangezien de schadetegemoetkomingen de afgelopen jaren zijn blijven stijgen - door toename van de schadeomvang en de stijgende landbouwprijzen - is het faunafonds en het beheersbaar houden van de uitgaven een belangrijk punt van aandacht en beleid. In IPO-verband wordt een voorstel tot wijziging van de beleidsregels van het Faunafonds voorbereid om de kosten in de hand te houden. Het voorstel moet leiden tot een Ministeriële regeling ex art. 84 van de Flora en faunawet. In het najaar van 2012 zal er in IPO-verband worden gekeken naar de vorm waarin de provincies het fonds uiteindelijk willen overnemen en welke taken aan de opvolger van het Faunafonds worden toebedeeld. Van daaruit zal Gelderland verder kijken hoe zij haar verantwoordelijkheid voor het beheer van het Faunafonds verder invult. Net als bij het huidige Faunafonds zal hierbij het bevorderen of laten uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek én het bevorderen van voorlichting bij decentralisatie belangrijke taken blijven van het Faunafonds.
6.3 Samengevat Het Faunafonds wordt een verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. In IPO-verband zal Gedeputeerde Staten kijken hoe zij het Faunafonds zal gaan overnemen. Kader 13 Taken faunafonds Volgens art. 83 van de Flora en faunawet heeft het Faunafonds de volgende taken: • Het in bepaalde gevallen uitkeren van vergoedingen aan agrariërs voor geleden faunaschade; • Het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van faunaschade; • Het adviseren van Gedeputeerde Staten over de aan hen bij of krachtens de Ff-wet opgedragen taken.
Kader 14 Overwinterende ganzen Nederland is van internationale betekenis als overwinteringsgebied voor ganzen. In ons land verblijven in de winterperiode zo’n 2 miljoen ganzen van verschillende soorten. Een aantal gebieden waar ganzen slapen en/of foerageren is om die reden ook aangewezen als gebied waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. In Gelderland gaat het om de Natura 2000-gebieden langs de Rijntakken. Vanwege de internationale betekenis van Nederland voor de overwinterende ganzen werd er de laatste jaren niet op deze soorten geschoten. Omdat deze grasetende winterganzen grote schade veroorzaken in de agrarische sector, stegen de kosten die jaarlijks vanuit het Faunafonds aan schadevergoeding worden betaald aan agrariërs flink. Daarom is een aantal jaren geleden besloten om voor de algemene soorten kolgans en grauwe gans dit beleid los te laten. Het idee was om deze soorten te concentreren in bepaalde gebieden. Daarvoor is in Nederland zo’n 80.000 ha grasland aangewezen als foerageergebied. In Gelderland gaat het om iets meer dan 8.800 ha. Binnen deze gebieden worden ganzen met rust gelaten en konden de agrariërs een financieel gunstige beheerovereenkomst afsluiten. Buiten deze gebieden worden ganzen verjaagd. Een agrariër komt dan alleen nog voor een vergoeding van het Faunafonds in aanmerking als hij de nodige inspanningen heeft verricht om schade te voorkomen door middel van verstoring en/of afschot. In 2008 en 2009 heeft er een evaluatie van dit foerageergebiedenbeleid plaatsgevonden. Duidelijk werd dat het beleid niet werkt. Het blijkt dat ganzen niet te concentreren zijn in de foerageergebieden. De kosten blijven stijgen omdat de beheerovereenkomsten erg duur zijn en er nog steeds veel schade buiten de foerageergebieden ontstaat. De totale kosten bedragen op dit moment zo’n 16 miljoen euro op jaarbasis. Ook de pogingen om de uitvoering van het huidige beleid te verbeteren, hadden geen succes. In afwachting van een beleidswijziging voor het nieuwe ganzenbeleid is besloten om geen nieuwe beheerovereenkomsten meer af te sluiten.
30
7. Faunabeleid specifieke diersoorten 7.1 Het ganzenbeleid In Gelderland komen ganzen voor die alleen in de winter in Nederland verblijven, namelijk de overwinterende ganzen (zie kader 14). Daarnaast zijn er ganzen die het hele jaar in Nederland verblijven, de zogenaamde overzomerende ganzen (zie kader 15). In het Beleidskader Faunabeheer (zie kader 16) zijn in 2003 tussen Rijk, provincies en verschillende maatschappelijke geledingen afspraken gemaakt over de aanpak van de overwinterende ganzen. Voor overzomerende ganzen zijn toen geen afspraken gemaakt. Gelet op de evaluatie van het winterganzenbeleid was duidelijk geworden dat aanpassing van het ganzenbeleid noodzakelijk was. Daarop hebben eind 2010 8 zeven van de maatschappelijke organisaties uit het Beleidskaderoverleg, de zogenaamde G7, een visie op de toekomst van het ganzenbeleid opgesteld. Tot de G7 behoren 12 Landschappen, de Federatie Particulier Grondbezit, de Landbouw- en Tuinbouworganisatie Nederland, Natuurmonumenten, Stichting Agrarisch en Particulier Natuur- en Landschapsbeheer Nederland, Staatsbosbeheer en Vogelbescherming Nederland. Deze visie komt neer op het drastisch terugbrengen van de aantallen overzomerende ganzen. Dat moet in vijf jaar tijd gebeuren. In diezelfde periode wordt het afschot van de winterganzen buiten de foerageergebieden afgebouwd, zodat er in die periode volledige rust heerst. Alleen in de maand maart kan er nog schadebestrijding buiten de foerageergebieden plaatsvinden. Het systeem van beheerovereenkomsten in de foerageergebieden en schadevergoeding erbuiten worden volledig intact gelaten. Wel moet de begrenzing van de foerageergebieden geoptimaliseerd worden, zodat gebieden waar weinig tot geen schade optreedt erbuiten komen te liggen. Inmiddels is in het kader van het Onderhandelingsakkoord Natuur het ganzenbeleid volledig gedecentraliseerd naar de provincies. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) praat nu met de G7 om tot een gemeenschappelijke aanpak te komen. Tussen IPO en de G7 bestaat een verschil van inzicht in de te varen koers. Daarom worden de verschillende scenario’s doorgerekend om inzichten in de kosten te krijgen. Ook worden pogingen ondernomen om de jagers, vertegenwoordigd in de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV), opnieuw aan tafel te krijgen. De provincie Gelderland zal de uitkomsten van dit landelijk overleg volgen. Mocht er geen overeenkomst met de G7 worden bereikt dan zullen we proberen om met de maatschappelijke partners, inclusief de jagers die nu niet aan het landelijk overleg deelnemen, tot een provinciale G8 te komen. Het landelijk overleg laat onverlet dat Gelderland verdere stappen neemt in de aanpak van de zomerganzen. Daarop verschillen de meningen van de G7 en de provincies niet. De Gelderse FBE’s zijn reeds bezig met het opstellen van een gebiedsgerichte aanpak voor de zomerganzen in het Rivierengebied en langs de IJssel. De samenwerking bij het opstellen van de gebiedsgerichte aanpak verloopt zeer goed. Nieuw is de vraag van natuurbeherende organisaties om op basis van ecologische schade overzomerende ganzen te kunnen beheren. In deze aanpak wordt op dit moment vooral gekeken naar een intensivering van het afschot. In een tweede fase zal bekeken moeten worden welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Daarbij kan worden gedacht aan het vangen met netten van ruiende ganzen, het schudden van eieren en het plaatsen van rasters om te voorkomen dat oudervogels met nog niet vliegvlugge jongen vanuit een natuurterrein bij de boer gaan eten. Deze tweede fase zal nader worden uitgewerkt (zie hoofdstuk 9).
8
Aanvankelijk was ook de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV) betrokken en noemden de aangesloten partijen zich de G8. Omdat de achterban van de KNJV zich niet in de ontwikkelde visie kon vinden heeft de KNJV zich in tweede instantie hiervan gedistantieerd.
31
Kader 15 Overzomerende ganzen Het aantal ganzen dat het hele jaar rond in ons land verblijft en in ons land broedt groeit aanzienlijk. Meestal worden deze ganzen aangeduid als zomerganzen. Het gaat hier niet alleen om soorten die van nature in ons land verblijven, zoals de grauwe gans maar ook om exoten zoals de nijlgans. Verder kennen we nog de tamme gans, de gedomesticeerde vorm van de grauwe gans die met de wilde vorm kan kruisen tot de zogenaamde soepgans. Aangezien overzomerende ganzen in het groeiseizoen aanwezig zijn, kunnen zij in principe meer schade aanrichten dan de overwinteraars. Dat is nog niet het geval, omdat de aantallen van de zomerganzen, ook wel standganzen genoemd, nu nog lager zijn dan die van de winterganzen. Veel soorten groeien echter exponentieel en steeds weer nieuwe gebieden worden gekoloniseerd. Zo rukt de grauwe gans vanuit de Gelderse Poort op naar andere delen van het Rivierengebied. Bij de inwerkingtreding van de Flora en faunawet in 2002 heeft de provincie reeds een beleid ingezet dat zowel schadebestrijding op schadegevoelige percelen als aantalsregulatie mogelijk maakt. Voor dat laatste moeten er wel regionale uitwerkingen van het faunabeheerplan gemaakt worden, waarin doelstanden en te treffen maatregelen onderbouwd worden. Dit proces is nu aan de gang. De eerste regionale uitwerking is in 2009 tot stand gekomen en een eerste uitbreiding van dit plan werd in 2011 goedgekeurd. Kader 16 Beleidskader faunabeheer Het beleidskader faunabeheer (september 2003) bevat beleidsregels voor de omgang met overwinterende ganzen. Hierin staat dat er maatregelen worden genomen om de ganzen in ‘een gunstige staat van instandhouding' te houden. Daarnaast staan er maatregelen beschreven voor het beheer van de ganzenpopulaties om schade aan landbouwgewassen te voorkomen. Het beleidskader is een initiatief van het Rijk om samen met de betrokken partijen Interprovinciaal Overleg (IPO), de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), de Vereniging Natuurmonumenten (NM), Staatsbosbeheer (SBB), de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV) en Vogelbescherming Nederland (VB) in gezamenlijk overleg overeenstemming te vinden over het faunabeheer, waaronder het beheer van ganzen en smienten. Met dit beleidskader wilde het Rijk de onnodige en ongewenste polarisatie over jacht, beheer en schadebestrijding voorkomen. Bij het opstellen van het beleidskader heeft zij de verschillende belangen die aan de orde zijn zorgvuldig tegen elkaar afgewogen. De conclusie is dat toepassing van beleidskader Faunabeheer een bijdrage zal kunnen leveren aan een duurzame oplossing. Kader 17 Veluwe 2010 Het programma Veluwe 2010 is mei 2012 afgerond. Het doel van deze nota was om te komen tot een gebalanceerde ontwikkeling van de Veluwe waarbij de economische invalshoek naast ecologie van belang is zodat het economisch gebruik en het behoud van het gebied zorgvuldig zijn afgestemd. Dit programma was van grote betekenis voor het faunabeleid. Belangrijke projecten die in meer en minder mate relevant zijn voor het Gelderse fauna zijn: • het realiseren van 7 ecoducten en grote graasweiden voor grote hoefdieren • ontwikkelen van nieuwe natuur op de Veluwe zelf en langs de randen van de Veluwe in de zogenaamde Poorten • het teruggeven aan de natuur van industrieterrein Beukenlaan in het Renkums Beekdal • een groot aantal oversteekvoorzieningen voor de fauna • uitbreiden van het leefgebied van edelherten in de Poorten
32
7.2 De grote hoefdieren Gelderland heeft alle grote inheemse hoefdieren binnen haar grenzen. Voor het edelhert, het wilde zwijn en het damhert is een leefgebied aangewezen. Voor de ree is dit niet gebeurd. Reeën zijn immers verspreid over heel Gelderland. Ook komt in Gelderland de moeflon voor op de Veluwe. De moeflon is echter geen inheems hoefdier, maar een exoot die in het verleden als begrazer op de Veluwe is ingezet. De aantallen van alle grote hoefdiersoorten worden door middel van afschot gereguleerd. Het huidige leefgebied van de edelherten, wilde zwijnen en damherten ligt op de Veluwe. In het verleden zijn de deelgebieden waar ze leefden gedeeltelijk afgesloten geweest met rasters, die om diverse redenen zijn gezet. Inmiddels zijn door de aanleg van faunavoorzieningen zoals ecoducten en het verwijderen van rasters veel deelgebieden met elkaar verbonden. Hierdoor vindt er op de Veluwe uitwisseling plaatsvindt en zijn er ook dieren in nieuwe gebieden op de Veluwe gekomen. De kans is hierdoor groter geworden dat de hoefdieren op termijn de Veluwe verlaten en zich verspreiden.
7.2.1 Leefgebied edelhert De edelhertenpopulaties in West Europa zijn sedert jaren versnipperd waardoor er nauwelijks meer sprake is van een (genetische) uitwisseling. Dit bedreigt de biodiversiteit en de gezondheid van de diersoort. De reden voor versnippering ligt in het feit dat de grote natuurgebieden op grote afstand van elkaar liggen en veelal omgeven zijn met rasters of doorsneden worden door wegen en bebouwing. Het leefgebied van de edelherten in Gelderland wordt gevormd door het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). In de Nota Veluwe 2010 (zie kader 17) is aangegeven dat edelherten zich moeten kunnen bewegen van de droge voedselarme Veluwe naar de meer vochtiger en voedselrijkere delen aan de randen van de Veluwe. Dit gebeurt via gebieden die ecologische poorten worden genoemd. Hattemerpoort, Wisselse poort, Hierdense poort, Voorthuizense poort, Renkumse poort, Havikerpoort, Soerense poort. Inmiddels zijn hiertoe diverse wildpassages zoals ecoducten aangelegd. Voorbeelden zijn Hulshorst (Hierdensepoort), Oud Reemst, Jac. P. Thijsse en Wolfhezerheide (Renkumse poort) en Tolhuis (Hattemerpoort). De verspreiding komt hierdoor langzaam op gang. Bij het toegankelijk maken van deze ecoducten voor de edelherten wordt gelet op de draagkracht van het gebied waar de herten naar toe fourageren of zich vestigen. Dat betekent dat er wordt gelet op zowel de ecologische omstandigheden als het draagvlak onder de inwoners en ondernemers. De Havikerpoort bijvoorbeeld blijft daarom niet doorlaatbaar voor de edelherten. Inmiddels hebben de herten op eigen kracht de andere drie gebieden weten te vinden. In de Soerense poort en de Voorthuizense poort is sprake van permanente vestiging. De Wisselse Poort wordt daarentegen regelmatig vanaf de Veluwe bezocht voor voedsel. De verspreiding van de herten zal uiteraard gemonitord worden. Gekeken wordt naar de ontwikkeling van aantallen herten, het aantal aanrijdingen en de landbouwschade. Tevens zal worden gekeken naar het voorkomen van veterinaire ziekten onder de herten. Uit een ecologisch onderzoek komt naar voren dat de herten de doorgangsgebieden snel weten te vinden, maar dat ze dat niet direct in grote aantallen doen. Er zal eerder sprake zijn van enkele tientallen dan van honderden dieren. Uiteraard is dit afhankelijk van het aantal dieren dat in het gebied leeft. Het aantal edelherten zal niet snel stijgen. Een hinde krijgt gewoonlijk maar één kalf per jaar. Ook de schade in de doorgangsgebieden waar herten nu al zijn of eten lijkt mee te vallen (zie kader 18). Het is de verwachting dat de schadeontwikkeling vergelijkbaar is voor de andere drie gebieden. Voorwaarde is dat het aantal dieren in de randgebieden laag wordt gehouden en dat er uiteindelijk ook beheer zal plaatsvinden. Op Europees niveau worden momenteel Europese verbindingen gerealiseerd. Deze sluiten in Nederland aan op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit heeft ertoe geleid dat er momenteel mondjesmaat vanuit Duitsland mannelijke herten naar de Gelderse Achterhoek en het Overijsselse Twente verhuizen. Ook in het Duitse Reichswald nabij de grens met Nijmegen en Groesbeek leven edelherten. Inmiddels werken de Duitse en
33
Nederlandse beheerders hier samen om het beheer af te stemmen. De rasters - die het Duitse leefgebied voor edelhert omrasterden - zijn inmiddels verlaagd tot zwijnkerende rasters. Tot nu toe hebben de edelherten de grensovergang nog niet gepasseerd. Het Duitse Reichswald bevat zeer waarschijnlijk voldoende voedsel voor de edelherten. Vooralsnog vestigen zich nog geen dieren in de gebieden grenzend aan de doorgangsgebieden waardoor grotere verspreiding wordt tegengegaan. Voor de biodiversiteit is dit wel belangrijk. De provincie onderschrijft dit belang. Daarom zal worden onderzocht of het leefgebied van edelherten kan worden uitgebreid, zodat er een internationale uitwisseling mogelijk is van edelherten van Duitsland naar Nederland en vice versa, maar ook interprovinciaal van de Veluwe naar omringende provincies. In dit project wordt gekeken naar wat het leefgebied kan zijn en de daarbij behorende zonering, trekbanen en nulstandgebieden. Hierbij zal er afstemming plaatsvinden tussen gemeenten, de buurprovincies, Duitsland en andere betrokken partijen (zie ook hoofdstuk 9). Kader 18 Schaderegeling In het programma van het vorige college van Gedeputeerde Staten was opgenomen dat de agrariërs in de poorten niet de dupe mochten worden van de komst van de herten. Gedeputeerde Staten zouden een goede schaderegeling bij het Rijk bepleiten. Aangezien de Minister de bestaande regeling van het Faunafonds afdoende achtte, wilden Gedeputeerde Staten aanvankelijk in pilots met een eigen, aanvullende schaderegeling aan de gang . In drie gebieden zouden voor 3 jaar beheerovereenkomsten voor grasland en akkers afgesloten kunnen worden. Nadien zouden de pilots worden geëvalueerd om te zien of de tijdelijke regeling in een permanente zou kunnen worden omgezet. Bij de behandeling van de Statennotitie hebben Provinciale Staten aangedrongen op extra overleg met Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord). LTO Noord kon zich namelijk niet vinden in de hoogte van de vergoedingen en wilde meer aandacht voor mogelijke vervolgschade. Daarop is opnieuw gesproken met LTO Noord en is een aantal opties verkend. Belangrijke uitgangspunten bij deze verkenningen waren dat vergoedingen redelijk en billijk moesten zijn en de toets op staatssteun moesten kunnen doorstaan. Daarop hebben Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangegeven met de eerder voorgestelde aanpak verder te willen. De vergoeding voor akkers zou iets omhoog kunnen, maar van het instellen van een garantiefonds voor mogelijke vervolgschade werd vanwege de geringe veterinaire risico’s en Europese regelgeving afgezien . Bij de behandeling van deze vervolgnotitie hebben Provinciale Staten verzocht om een onafhankelijke deskundigencommissie die een review over het voorstel van Gedeputeerde Staten zou moeten maken. Deze Commissie is gevormd en eind 2010 aan de slag gegaan. Naar aanleiding van het advies van deze Commissie hebben Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten aangegeven af te zien van een eigen, aanvullende schaderegeling . De bestaande regeling van het Faunafonds werd afdoende geacht. Tevens is aangegeven dat de Commissie Gedeputeerde Staten ondersteunde in haar opvatting dat het instellen van een garantiefonds niet redelijk is. In plaats daarvan hebben Gedeputeerde Staten ervoor gekozen om de poorten geleidelijk voor herten open te stellen, afhankelijk van het draagvlak en de vorderingen met de inrichting van de betreffende gebieden.
34
7.2.2 Leefgebied wild zwijn Met het Rijk is bestuurlijk afgesproken om twee leefgebieden voor wilde zwijnen aan te wijzen: in Limburg en Gelderland. Voor Limburg gaat het om de Meinweg, voor Gelderland gaat het om het Centraal Veluws Natuurgebied (CVN). Buiten de twee aangewezen leefgebieden worden zwijnen niet getolereerd elders in Nederland. Net als bij de Edelherten zijn de deelgebieden waar de zwijnen leven door de recentelijk gebouwde ecoducten beter ontsloten. Anders dan bij de edelherten wordt voor de wilde zwijnen in de gebieden aan de randen van de Veluwe, de zogenaamde poorten en daarbuiten, een nulstandbeleid gevoerd (d.w.z. geen zwijnen toegestaan). Er is geen draagvlak voor wilde zwijnen in gebieden met bedrijfsmatige landbouw. Op de Veluwe voert de provincie een gedifferentieerd beleid ten aanzien van beheer. Binnen het Centraal Veluws Natuurgebied kan in het Zuidelijk deel een groter aantal dieren leven. Hier is meer ruimte voor natuurlijker beheer. Er zijn minder wegen en meer aaneengesloten natuurgebieden waar bosbouw geen nevendoel is. Op de Veluwe streeft de provincie net als voor de edelherten naar gebiedsuitbreiding van de wilde zwijnen door enerzijds ontsnippering en dus het verwijderen van rasters en anderzijds door het optimaal gebruik van het bestaande natuurgebied. Leefgebied voor zwijnen bij Nijmegen Sinds een aantal jaren leeft er in het Nederlandse deel van het grensgebied met het Duitse Reichswald nabij Nijmegen en Groesbeek een populatie wilde zwijnen. Deze dieren zijn mogelijk afkomstig uit het Reichswald 9 nabij Nijmegen of uit de voormalige rasterbaan van het in Nederland gelegen Dekkerswald. Dit gebied grenst ook aan het noorden van Limburg. De provincie heeft recent op verzoek van de faunabeheereenheid Rivierenland een quickscan laten uitvoeren naar de populatie die hier leeft en de mogelijkheid om een leefgebied aan te wijzen. De provincie wil de quickscan verder uitwerken en onderzoeken of er draagvlak is voor het aanwijzen van een leefgebied van wilde zwijnen nabij Nijmegen, zie voor een verdere beschrijving hoofdstuk 9.
7.2.3 Leefgebied damhert De damherten in het Centraal Veluws Natuurgebied stammen af van uitgezette en ontsnapte exemplaren. Conform het provinciaal beleid verspreidt de soort zich nu vanuit een aantal oorspronkelijke rasterbanen. Dat proces verloopt langzaam omdat de populaties wel beheerd worden. Het damhert heeft op dit moment op de Veluwe twee ruimtelijk gescheiden leefgebieden. Een op Noord-Veluwe en een op Zuid-Oost Veluwe. Damherten in Zuid-Oost Veluwe breiden zich steeds meer uit naar het midden van de Veluwe. Aangezien damherten hetzelfde voedsel eten als edelherten zijn ze concurrerend met elkaar in een leefgebied. De provincie voert het beleid dat damherten, anders dan edelherten, zich niet buiten de Veluwe mogen bevinden. Dit heeft als reden dat de reproductie van het damhert sneller gaat dan bij het edelhert en dat het damhert veel minder schuw is. Hierdoor wordt verwacht dat de verspreiding van het damhert sneller zal gaan dan bij het edelhert, wat ook consequenties heeft voor de schade aan de landbouw en van invloed is op de verkeersveiligheid. Net als bij de wilde zwijnen wordt ook voor de damherten in de gebieden aan de randen van de Veluwe, de zogenaamde poorten, en daarbuiten een nulstandbeleid gevoerd.
7.2.4 Leefgebied moeflon Zoals in de inleiding vermeld heeft de moeflon een aparte status. De moeflon is een exoot wat betekent dat deze van oudsher niet in Nederland voorkomt en daarom geen beschermde status heeft in de Flora en faunawet. De moeflon, die oorspronkelijk enkel rondom de Middellandse Zee voorkwam, is door een aantal
9
Particuliere gronden met rasters omgeven, waardoor wild het gebied niet kan verlaten.
35
eigenaren op de Veluwe vanwege esthetische en beheersmatige overwegingen als begrazer van de heide geïntroduceerd. De verspreiding van deze soort is beperkt tot enkele voormalige rasterbanen. De provincie is geen voorstander van verdere verspreiding van deze soort over de Veluwe. Daarom worden de aantallen gereguleerd. Hoewel de soort niet beschermd is in de Flora en faunawet kan afschot uitsluitend plaatsvinden op basis van een provinciale aanwijzing. Gedeputeerde Staten hebben daaraan de voorwaarde verbonden dat het beheer planmatig plaatsvindt. De FBE Veluwe heeft daarom de moeflon in het faunabeheerplan opgenomen.
7.2.5 Flexibel faunabeheer voor hoefdieren Op dit moment wordt reeds op de Veluwe geëxperimenteerd met een flexibel beheer, het zogenaamde maatwerkbeheer. In het maatwerkbeheer wordt voor hoefdieren deelgebieden onderscheiden. De doelstanden voor deze deelgebieden worden afgestemd op de verkeersveiligheid, landbouwschade en andere overlast. Voor de wilde zwijnen geldt bovendien dat de doelstanden mogen fluctueren afhankelijk van het voedselaanbod. Tijdens de consultatiebijeenkomsten die zijn gehouden voorafgaand aan deze nota kwam naar voren dat de betrokkenen in het veld behoefte hebben aan een nog grotere mate van flexibiliteit. Deze wens komt vanuit verschillende partijen die uiteenlopende belangen behartigen. Er is met name gesproken over de mogelijkheid om binnen het maatwerkbeheer te zoeken naar gebieden waar niet of nauwelijks op herten en zwijnen wordt geschoten. Daarnaast was er een duidelijke behoefte om te experimenteren met de inzet van bepaalde 10 middelen zoals nachtkijkers en geluiddempers. Dit wordt het zogenaamde doelgericht beheer genoemd. Vanwege deze behoefte willen Gedeputeerde Staten een pilot uitvoeren om te kijken of het faunabeheer nog flexibeler kan (zie hoofdstuk 9). Gedeputeerde Staten realiseren zich hierbij dat dit alleen kan als er sprake is van een goede afweging van de risico’s en dat hier goede afspraken zijn gemaakt over de monitoring en wie verantwoordelijk is voor het geval er schade ontstaat. Een belangrijk aspect dat hier moet worden meegenomen is dat de provincie al een geruime tijd de wens heeft om de instrumenten, die genoemd worden zoals nachtkijkers en geluiddempers, in te zetten. Echter, dit wordt beperkt door procedures en landelijke en Europese regelgeving zoals het Benelux-verdrag. Gedeputeerde Staten zullen zich blijven inspannen om de Europese regelgeving op dit punt gewijzigd te krijgen. De belangrijkste reden hiervoor is dat het verstorend effect zo minimaal mogelijk moet zijn.
7.2.6 Rasterbeleid in verband met hoefdieren Er zijn tot op heden om verschillende redenen door verschillende partijen wildrasters geplaatst met name in relatie tot grote hoefdieren. Eigenaren en gebruikers kunnen enerzijds rasters plaatsten om dieren buiten te sluiten, hetzij om wildschade dan wel om aanrijdingen te voorkomen. Anderzijds zijn er rasters geplaatst om deze dieren juist in een afgesloten ruimte te kunnen houden. Zo kennen we met name rasters van terreineigenaren, rasters van wegbeheerders en al dan niet tijdelijke rasters bij landbouwpercelen, die of door de grondgebruiker zelf of door het Faunafonds zijn neergezet. De provincie heeft tot op heden een twee-sporenbeleid gevoerd. In het kader van het ontsnipperingsbeleid is er voor de Veluwe naar gestreefd om eigendomsrasters op te ruimen dan wel passeerbaar te maken voor de 11 grote hoefdieren (herten en zwijnen) . Daarnaast heeft de provincie als wegbeheerder op een aantal wegen rasters geplaatst ter voorkoming van aanrijdingen (zie hoofdstuk 2). Daarbij zijn meestal voorzieningen getroffen die deze barrière weer passeerbaar voor uiteenlopende dieren moet maken.
10
Doelgericht beheer betekent een andere benadering dan vanuit het traditionele wildbeheer, die gebonden is aan bepaalde jaagmiddelen, perioden en tijden. 11 Hierdoor kan er uitwisseling plaatsvinden tussen deelpopulaties en kunnen nieuwe gebieden op de Veluwe bevolkt worden.
36
Bij de consultatiebijeenkomsten voorafgaand aan de nota kwam het gemis aan een eenduidig provinciaal rasterbeleid naar voren waarbij ook aandacht is voor de verantwoordelijkheden van andere partijen. Nu acteren verschillende partijen onafhankelijk van elkaar en is onduidelijk wie waarop aanspreekbaar is. Daar komt bij dat in het licht van de decentralisatie van het Faunafonds het budget van het fonds is gelimiteerd. Daardoor is er weinig ruimte om extra rasters aan te leggen ter voorkoming van landbouwschade. Er moet helderheid komen wie verantwoordelijk is voor het aanleggen van welk raster, maar ook het onderhouden ervan. Hier zal gekeken moeten worden naar de rol van de provincie en naar de rol van andere partijen zoals gemeenten, terreineigenaren en het Faunafonds. Hierbij zal de provincie ook aangeven welke criteria zij hanteert voor het (mee)financieren van een raster (zie ook hoofdstuk 9). In dit provinciale rasterbeleid zal ook een relatie worden gelegd met het ontsnipperingsbeleid en met het uitbreiden van de leefgebieden van edelhert en wild zwijn. In een tweede fase van dit project kan ook een uitvoeringsprogramma worden opgesteld.
7.3 Vos Vossen kunnen schade toebrengen in weidevogelgebieden, schade veroorzaken bij de zogenaamde Freilandbedrijven (waar scharrelkippen die bedrijfsmatig worden gehouden overdag buiten lopen) en hobbymatig gehouden vee, voornamelijk kippen en ganzen. De vos is beschermd in het kader van de Flora en faunawet. Bij de inwerkingtreding van deze wet in 2002 heeft de provincie een ontheffingenbeleid vastgesteld gericht op het voorkomen van schade aan Freilandbedrijven en belangrijke weidevogelgebieden. Op 12 mei 2006 is op grond van artikel 65 van de Flora en faunawet de vos aangewezen als een diersoort die in het gehele land veelvuldig schade aanricht en geldt een landelijke vrijstelling voor doden. Daardoor zijn er vanaf dat moment alleen aanvullende ontheffingen verleend voor het gebruik van kunstlicht bij nachtelijk afschot. Momenteel worden dergelijke ontheffingen niet meer verleend omdat het middel in strijd is met de Beneluxovereenkomst. Gedeputeerde Staten spannen zich daarom in om deze overeenkomst op dit punt gewijzigd te krijgen.
7.4 Steenmarter De steenmarter (zie kader 19) is beschermd op grond van de Flora en faunawet en mag niet worden verjaagd, gevangen of gedood. De gemeente is aanspreekpunt voor inwoners met overlast van steenmarters in de bebouwde kom. Om overlast te bestrijden moet op grond van artikel 68 van de Flora en faunawet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De provincie is terughoudend in het verlenen van een ontheffing, omdat er voldoende preventieve maatregelen mogelijk zijn ter voorkoming van schade aan gebouwen en bezittingen door de steenmarter. Vanwege de behoeften in het veld om beleidsmatig aandacht te schenken aan de steenmarter, zal in beeld worden gebracht waar men in de uitvoering tegenaan loopt. Afhankelijk hiervan kan de provincie bepalen of beleid danwel andere maatregelen wenselijk worden geacht. Hierbij zal ook nadrukkelijk worden gekeken naar de rollen en taken en de communicatie hierover (zie hoofdstuk 9).
7.5 Wolf, lynx en wilde kat Er is geen plan om de wolf, lynx en de wilde kat (zie kader 20) te introduceren in de provincie Gelderland. Maar het is niet ondenkbaar dat deze dieren binnen afzienbare tijd ook in Gelderland (vaker) gesignaleerd worden. Gedeputeerde Staten zouden het toejuichen als deze soorten via natuurlijke weg ook onze provincie weten te bereiken. Wel zal het nog een flink aantal jaren duren voordat deze soorten een eigen populatie in Nederland hebben opgebouwd. In het begin zal het vooral gaan om zwervende exemplaren die voor korte tijd in onze provincie verblijven.
37
Hoewel alleen de wilde kat als inheemse soort een wettelijke bescherming via de Flora en faunawet kent, betekent dat niet dat wolf en lynx zomaar vogelvrij zijn. Voor deze soorten gelden internationale verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn waardoor ze toch beschermd worden. Hoewel het nog even kan duren, willen we ons wel op de komst van met name de wolf gaan voorbereiden. Daarom is in opdracht van het interprovinciaal overleg (IPO) gestart met een onderzoek naar ervaringen van met name de wolf in het buitenland. Van wolf en lynx is namelijk bekend dat zij ook vee, met name schapen kunnen doden. De schade zal in eerste instantie zeer beperkt zijn, omdat het maar om enkele roofdieren gaat en er veel voedsel in de natuur te vinden is. Bovendien zijn er maatregelen te treffen die schade kunnen voorkomen. Mocht er desondanks schade optreden dan zal deze door het Faunafonds worden vergoed. Het beleidsdocument dat door IPO zal worden opgesteld voor met name de wolf zal, zodra deze beschikbaar is, geïmplementeerd worden in deze Kadernota.
7.6 Samengevat Gedeputeerde Staten volgen de ontwikkelingen rondom het landelijke ganzenbeleid en gaat proactief aan de slag met de aanpak van de overzomerende ganzen. Daarnaast wil de provincie onderzoeken of er draagvlak is voor het uitbreiden van het leefgebied van edelherten buiten de poorten en van wilde zwijnen nabij het Rijk van Nijmegen. Ook zal de provincie zich blijven inzetten om het gebruik van bepaalde bijzondere middelen die bijdragen aan effectief beheer en dierenwelzijn, mogelijk te maken en een pilot uit te voeren voor flexibel faunabeheer rondom hoefdieren. De provincie zal ook een provinciaal rasterbeleid opstellen om duidelijkheid te scheppen over wie verantwoordelijk is voor het plaatsen en onderhouden van rasters en welke criteria zij hanteert voor de financiering hiervan. Verder zal de provincie de situatie rondom de steenmarter in Gelderland in beeld brengen. Tot slot staat de provincie open voor de komst van de wolf, lynx en wilde kat als zij op eigen kracht onze provincie bereiken. Hierop zal zij zich voorbereiden. De provincie is niet voornemens om deze dieren in haar provincie uit te zetten. Kader 19 Steenmarter In de jaren zeventig kwam de steenmarter bijna niet meer voor in Nederland. Door de beschermde status gaat het de laatste jaren weer goed met de steenmarter. De steenmarter heeft zich aangepast aan nieuwe omstandigheden en komt voor in het landelijk gebied, maar ook in de bebouwde kom. In Gelderland komt de steenmarter voornamelijk voor in het oosten van Gelderland, maar de populatie breidt zich de laatste jaren gestaag uit. De steenmarter kan overlast veroorzaken. Zo kunnen ze schade toebrengen aan gebouwen bij het binnendringen en hier urine en mest deponeren en zelfs kadavers achterlaten. Daarnaast kunnen steenmarters schade toebrengen aan bekabeling van auto’s. Kader 20 Wolf, lynx en wilde kat Wolf, lynx en wilde kat zijn roofdieren die een belangrijke rol in de natuur vervullen. Door bejaging en verkleining van het leefgebied zijn deze soorten twee eeuwen of langer geleden uit ons land verdwenen. Vanuit hun laatste bolwerken in Europa zijn deze soorten echter de laatste jaren weer aan een opmars bezig. De wilde kat komt nog voor in de Belgische Ardennen en heeft zich vandaar uit weer gevestigd in ZuidLimburg. De dichtstbijzijnde vindplaats van de lynx betreft het Belgisch-Duits grensgebied van de Eifel. Van hieruit zijn al een aantal malen zwervende exemplaren in Zuid-Limburg opgedoken. Wolven komen voor in het grensgebied van Duitsland, Tsjechië en Polen. Van hieruit heeft een aantal exemplaren zich meer westelijk gevestigd en mogelijk is er vorig jaar zelfs een wolf in Gelderland, bij Duiven, waargenomen. Daarnaast is de wolf met een opmars naar het Noorden bezig vanuit het Frans-Zwitserse grensgebied.
38
8 Communicatie en gegevensverzameling 8.1
Faunacommunicatie
Gelderland heeft als enige provincie van Nederland alle grote hoefdieren binnen haar grenzen. Dat is waardevol en vraagt communicatief om meer inspanning dan in andere provincies. Dieren, d.w.z. hun belang, welzijn en economische waarde, staan definitief op de bestuurlijke en maatschappelijke agenda. Veelal leiden gesprekken over dieren, afschot en behuizing tot controverses in de samenleving. Aansluitend op de strategische uitgangspunten voor de provinciale communicatie, zoals deze door Provinciale Staten zijn vastgesteld, zijn de strategische uitgangspunten voor de provinciale faunacommunicatie als volgt: • stimuleren van onderlinge goede communicatie tussen de diverse partijen en werken aan positieve en constructieve onderlinge interactie. In de consultatierondes is hiermee een start gemaakt. • actief en open de dialoog zoeken met partijen en stakeholders en de dialoog op gang brengen • actief en open communiceren over maatregelen ter voorkoming van schade. Daarnaast stelselmatig toelichten waarom voor een maatregel gekozen wordt zodat er kennis en begrip kan ontstaan bij iedereen die door het provinciale faunabeleid wordt geraakt. • actief bijdragen aan kennisvermeerdering over het faunabeleid bij mensen die dit raakt door informatieverspreiding via de website, aansluiten op berichtgeving van andere organisaties en actief momenten zoeken om breder publiek te informeren. Tevens wordt aansluiting gezocht bij andere beleidsterreinen als het gaat over informatie over wegwerkzaamheden of gebiedsontwikkeling. • communicatie samen met anderen: Er is een start gemaakt met een kenniskring dierencommunicatie op sociale media. Daarnaast worden bijeenkomsten met professionals georganiseerd op dit terrein. Om te komen tot gezamenlijke afspraken over de communicatie met de betrokken partijen, neemt de provincie tevens het initiatief om te komen tot een gezamenlijke communicatieaanpak waarbij communicatiemedewerkers van gemeenten, politie, terreinbeherende organisaties (tbo’s) en waterschappen leren om anders over dieren te communiceren en elkaar te versterken bij het ontwikkelen en gebruiken van communicatiemiddelen. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan professionalisering van de communicatie door een nieuw op te zetten Faunabeheereenheid. De afstemming daarmee tussen provincie als eindverantwoordelijke en Faunabeheereenheid moet zo optimaal mogelijk zijn. Dit geldt ook voor de communicatie met de media. Uitgangspunt is dat beleidsmatige en dus politieke vragen door de provincie worden beantwoord en de uitvoeringsvragen door de FBE. De communicatie onder andere over rollen, taken en verantwoordelijkheden wordt meegenomen in het project dat op dit gebied zal worden gestart. De betrokkenheid van de burger in zijn rol als inwoner en gebruiker van natuur en landschap moet worden versterkt (zie kader 24). Dat betekent dat de communicatie over fauna, in samenwerking met alle partijen, moet bijdragen aan versterking van kennis en het creëren van draagvlak over het nut en de noodzaak. Daarom zal de communicatie ook een educatief karakter dragen. Wat is bijvoorbeeld de samenhang met voedselzekerheid op de lange termijn? We kiezen daarbij voor ‘de samenhang der dingen’. We nemen geen stelling in over wat goed of fout is maar kiezen voor het stimuleren van bewuste keuzes. We vermijden in de communicatie de ‘technocratische kant’ van het natuurbeleid. De communicatie legt het accent op zeggenschap en eigenaarschap voor natuur en landschap. Dit komt ook tot uiting in de participatievormen die worden gekozen. Participatievormen als meedenken, meebeslissen en co-creatie liggen dan ook meer voor de hand dan alleen het niveau van meeweten. Communicatie over fauna maakt onderdeel uit van het communicatieprogramma van Buiten Gewoon Groen (zie hoofdstuk 2).
39
Kader 24 Kijk op dieren Men kijkt anders tegen dieren aan dan twee generaties geleden. Aan de ene kant lijkt het er op of bij mensen de kennis over de waarde van fauna voor de mens en zijn voorbestaan lijkt te zijn weggezakt. Men beschouwt het dier alleen nog als ‘lastig’ en de samenhang tussen mens en zijn ecosysteem en de natuurlijke zorgrol voor flora en fauna vanuit een afhankelijkheid lijkt uit het geheugen verdwenen. Aan de andere kant zijn er mensen die juist de intrinsieke waarde van het dier voorop stellen. Dit heeft te maken met het feit dat de mens de leefomgeving van de dieren naar hun hand heeft gezet en er meer bekend is over stresservaringen bij dieren.
8.2 Evaluatie en gegevensverzameling Het verzamelen van gegevens is een middel voor beleidsevaluatie en geeft inzicht in de uitvoering van het voorkomen en bestrijden van mogelijke schade door diersoorten. Hierbij valt te denken aan gegevens over de aanwezigheid van dieren, de grootte van de populaties, de schade die ze veroorzaken aan erkende belangen, het aantal aanrijdingen met wild en het afschot dat is gerealiseerd. Voor de gegevensverzameling is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van provincie, FBE, WBE’s, grondeigenaren en -gebruikers (waaronder natuurterreinbeherende organisaties), gemeenten, politie, wegbeheerders, gezondheidsdiensten, faunafonds, burger- en defensieluchtvaart, jagers en jachtgerechtigden. Ieder van hen heeft hierbij een eigen rol. In het project rollen, taken en verantwoordelijkheden zal worden meegenomen wie voor welke gegevensverzameling verantwoordelijk is (zie hoofdstuk 9). Daarbij zijn Gedeputeerde Staten er voorstander van dat relevante gegevens zoveel mogelijk worden opgenomen in het Faunaregistratie Systeem (zie hoofdstuk 5). De eerste pogingen worden nu gedaan om de gegevens van de fauna- en wildbeheereenheden hierin op te nemen. Daarnaast achten Gedeputeerde Staten het wenselijk dat het Faunafonds zo spoedig mogelijk schade op perceelsniveau gaat registreren, opdat deze gegevens ook in het systeem kunnen worden opgenomen. Dit neemt niet weg dat de FBE bij het verzamelen en uitwisselen van gegevens gebruik kan maken van andere bronnen c.q. databanken. Het gebruik van faunatunnels wordt reeds gemonitord. Met het oog op het registreren van het gebruik van de ecoducten op de Veluwe worden hier camera’s geplaatst. Deze gegevens zullen mede worden gebruikt om het beheer van met name de herten en de zwijnen in uitloopgebieden van de Veluwe, de zogenaamde poorten, te monitoren. Tevens zal er onderzoek plaatsvinden naar het voorkomen van veterinaire ziekten onder herten. Op deze wijze kan bij ongewenste ontwikkelingen worden bijgestuurd, bijvoorbeeld door aanpassing van het afschot, het treffen van extra inrichtingsmaatregelen dan wel het tijdelijk dichtzetten van een ecoduct.
8.3 Samengevat Over faunabeleid en beheer voert de provincie een actief communicatiebeleid. Hierin staan kennisvergroting, duiding en samenhang centraal. De provincie wil samen met partners komen tot communicatieafspraken en een centrale aanpak en neemt hiertoe initiatief. Tussen de toekomstige Faunabeheereenheid en de provincie worden communicatieafspraken gemaakt en de provincie draagt bij aan een professionalisering van de communicatie door de toekomstige faunabeheereenheid. Tevens achten Gedeputeerde Staten een goede gegevensverzameling van belang voor haar beleid. Hierbij heeft niet alleen zij een rol, maar ook andere partijen. Tijdens het project rollen, taken en verantwoordelijkheden zal zij in beeld brengen wie voor welke gegevensverzameling verantwoordelijk is.
40
10 Uitvoeringsprojecten en financiën De beleidsuitgangspunten die in deze nota staan zullen nader worden uitgewerkt in onder meer acties, projecten, onderzoeken en pilots. Tijdens de ambtelijke consultatieronde in april 2012 is een aantal voorstellen aangedragen. Deze voorstellen zijn tijdens de bestuurlijke bijeenkomst geprioriteerd naar urgentie, wensen en behoeften van de betrokken actoren. In deze kadernota zijn deze voorstellen zoveel mogelijk meegenomen. Daar waar mogelijk zijn ze samengevoegd. De aanleiding en de voorstellen staan beschreven in het betreffende hoofdstuk. In dit hoofdstuk staan alle voorstellen nog eens op een rij. Om deze projecten, pilots en het overige voorgestelde beleid conform de door Gedeputeerde Staten gestelde kaders uit te kunnen voeren, zijn middelen en capaciteit nodig. In onderstaande tabel zijn per actie en de omschrijving hiervan de benodigde middelen en capaciteit benoemd.
41
Nr.
Actie en omschrijving
1
Rollen taken en verantwoordelijkheden In beeld brengen welke rollen, taken en verantwoordelijkheden de verschillende partijen (Rijk, provincie, gemeenten, FBE, WBE, jachthouder, grondgebruiker, etc.) hebben en welke instrumenten hierbij horen. Daarbij zal specifiek aandacht worden besteed aan het onderdeel monitoring. Daarnaast zal ook gekeken worden naar de verantwoordelijkheden vanuit de zorgplicht. Waar nodig worden met betrokken partijen nadere afspraken gemaakt. Een belangrijk onderdeel van dit project is de communicatie over de uitkomsten, zowel richting de direct betrokkenen als indirect betrokkenen. Dit project wordt door de provincie getrokken. Zie hoofdstuk 2. Opstellen beleids- uitvoeringsregels Om te komen tot heldere uitvoeringsregels zal worden onderzocht of er beleidsuitvoeringsregels kunnen worden vastgesteld die de uitvoering van het beleid kunnen verhelderen. Te denken valt aan norminvullingen die de wet aangeeft en welke ontheffingsinstrumenten in welke gevallen kunnen worden aangevraagd en welke niet. Zie hoofdstuk 3. Professionalisering Faunabeheereenheid Samen met Gedeputeerde Staten en de Faunabeheereenheden (FBE’s) komen tot een professionalisering van de organisatie van de FBE. Het doel is om te komen tot de totstandkoming van één krachtige Gelderse FBE en op overdracht van taken van de provincie naar de FBE. Tevens zal er aandacht worden besteed aan de vertegenwoordiging van verschillende maatschappelijke geledingen in het bestuur van de FBE. Het FBE bestuur wordt een jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. De provincie zal dit project ondersteunen met mankracht en verhoging van de huidige jaarlijkse middelen (nu ca € 140.000 p.j) gedurende drie jaar (evaluatiemoment). De provincie zal in deze periode een projectleider bij de FBE detacheren en de jaarlijkse subsidie verhogen met € 80.000 euro. Voor de periode van drie jaar is dus een aanvullend bedrag van € 240.000 nodig dat bekostigd kan worden uit het budget dat in de Beleidsuitwerking Natuur is opgenomen voor frictiekosten. In de begroting voor de FBE was nog niet voorzien in de
2
3
Indicatieve kosten en dekking Jaarlijkse Incidenteel of kosten structureel
Uitvoering s-periode
Capaciteit uit Programma Mens en Middelen
Totale programm atische kosten €
p.m.
--
--
incidenteel
2012-2013
p.m.
--
--
incidenteel
2012-2013
p.m. detachering 1 fte bij FBE
240.000
€ 140.000 € 20.000 € 80.000
Structureel Structureel Incidenteel 3 jr
2013-2015
42
4
5
6
kosten voor het periodiek herzien van het faunabeheerplan. Daarvoor wordt nu een bedrag van met € 100.000 gereserveerd dat eens in de vijf jaar kan worden aangevraagd voor het opstellen van een faunabeheerplan. Voor de collegeperiode betekent dit dan een bedrag van € 20.000 per jaar voor de komende 3 jaar. De middelen hiervoor kunnen worden gevonden in het budget dat in de Beleidsuitwerking Natuur is gereserveerd voor beheer. Dit project wordt getrokken door de FBE. Daarnaast is hier sprake van personele verschuivingen tussen provincie en FBE secretariaat die daarmee in verband staan zoals vastgelegd in de notitie ‘Verbonden Partijen’. Zie hoofdstuk 5. Klankbordgroep Faunabeheer Er zal een klankbordgroep worden opgericht die Gedeputeerde Staten kan adviseren bij haar faunabeleid. Concreet kan daarbij worden gedacht aan de totstandkoming van de nieuwe FBE en de faunabeheerplannen die de provincie moet goedkeuren. Het belang van de klankbordgroep ligt bij de inbreng van partijen die niet vertegenwoordigd zijn in het bestuur van de FBE, zoals dierenwelzijnsorganisaties. De klankbordgroep zal een jaar na instelling worden geëvalueerd. Dit project wordt door de provincie getrokken. Zie hoofdstuk 5. Flexibel faunabeheer (inclusief zichtbaar wild) Gedeputeerde Staten willen voor de hoefdieren op de Veluwe een meer flexibel beheer. Aantalsregulatie moet meer afgestemd worden op de locale problematiek (maatwerkbeheer) en kan jaarlijks fluctueren afhankelijk van het voedselaanbod. Dit beleid zal vormgegeven moeten worden in de jaarlijkse afschotplannen. Indien er draagvlak is bij de betrokken partijen kunnen gecontroleerde experimenten met een terughoudend beheer worden opgestart. Daarbij wordt tevens aandacht besteed aan de zichtbaarheid van de dieren voor het publiek. Waar nodig ondersteunt de provincie dit proces met ontheffingverlening voor het gebruik van specifieke middelen en afschotperioden. Om de uitvoering tijdig te kunnen bijsturen (lerend beheren!) en over een langere periode te kunnen evalueren is monitoring noodzakelijk. Aantalsontwikkelingen, opgetreden schade en aantallen aanrijdingen worden al gemonitord maar er is meer nodig, waaronder het ontwikkelen van nieuwe telmethoden en zenderonderzoek. De kosten die hiermee gemoeid zijn, zijn hoog. Vooralnog wordt voor de resterende Gedeputeerde Statenperiode gedacht aan een bijdrage in de orde van € 300.000. Deze middelen kunnen gevonden worden in het budget dat in de Beleidsuitwerking Natuur is opgenomen voor beheer. Aan de FBE zal worden gevraagd om dit deze proces te trekken. Zie hoofdstuk 7. Provinciaal rasterbeleid (zie hoofdstuk 8) In dit project wordt een provinciaal rasterbeleid opgesteld met daaraan gekoppeld een uitvoeringsprogramma 2013-2016. Duidelijk moet worden in welke gevallen de provincie
p.m.
--
--
incidenteel
2012-2015
p.m.
€ 300.000
€100.000
incidenteel
2013-2015
p.m.
€ 500.000
€ 166.666
incidenteel
2013-2015
43
7
8
9
bereid is in de aanleg van rasters (mee) te financieren. Het plaatsen van rasters ter voorkoming van aanrijdingen op provinciale wegen vanuit het aspect verkeersveiligheid zijn in dit budget niet meegenomen. De middelen voor het beperken van schade en overlast bij de landbouw worden voor de resterende Gedeputeerde Staten-periode vooralsnog geschat op 500.000 euro. Deze middelen kunnen worden gevonden in het budget dat in de Beleidsuitwerking Natuur is opgenomen voor ontsnippering. Dit project wordt door de provincie getrokken. Gebiedsgerichte aanpak zomerganzen Er zal een verdere uitwerking moeten plaatsvinden van de gebiedsgerichte aanpak die reeds door de Gelderse faunabeheereenheden worden uitgevoerd. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar uitbreiding van het afschot, maar ook naar andere maatregelen die de aantallen kunnen terugbrengen, zoals vangen met netten, eieren schudden en plaatsen van rasters. Daarbij komen ook gebieden als recreatieplassen of natuurgebieden in beeld. In een eerste fase zal moeten worden bezien welke aanvullende maatregelen naast het afschot gewenst zijn, waar deze moeten worden ingezet en welke kosten hiermee gemoeid zijn. Dit onderdeel zal onder de verantwoordelijkheid van de FBE worden opgepakt met ondersteuning van de provincie in de vorm van mankracht. Voor ondersteunend onderzoek alsmede monitoring van de ganzenstand is vooralsnog een bedrag van € 200.000 begroot voor de resterende Gedeputeerde Statenperiode. Deze middelen kunnen gevonden worden in het budget dat in de Beleidsuitwerking Natuur is opgenomen voor het onderdeel beheer. De kosten voor de uitvoering van extra maatregelen in een tweede fase zijn nu nog niet te ramen. Landelijk gaat het IPO uit van een zeer voorlopige schatting van een bedrag van 2 tot 3 miljoen euro op jaarbasis. Bij het begrotingsvoorstel zal worden bezien in hoeverre een financiële bijdrage van de provincie in de komende jaren gewenst is. Zie hoofdstuk 7. Nieuw leefgebied edelherten Ontwikkelen van een nieuw beleidskader met betrekking tot de leefgebieden van edelherten. Waar mogen zij zich in de toekomst vestigen en waar niet en langs welke wegen mogen deze dieren zich verspreiden? In dit project zullen de verschillende maatschappelijke geledingen worden betrokken en er zal afstemming plaatsvinden met buurprovincies en met Duitsland. Vooralsnog wordt voor de visievorming een bedrag van € 40.000 gereserveerd. Dekking kan worden gevonden in de Beleidsuitwerking Natuur, onder ‘geraamde investering voor faunapassages/ontsnippering’ (reserve natuurterreinen). Dit project wordt door de provincie getrokken. Zie hoofdstuk 7. Nieuw leefgebied wilde zwijnen Nader onderzoek doen naar de mogelijkheid om een leefgebied van wilde zwijnen nabij
p.m.
200.000
€ 66.666
incidenteel
2013-2015
p.m.
€40.000
--
incidenteel
2013-2015
p.m.
--
--
incidenteel
2013-2015
44
11
12
Nijmegen aan te wijzen. Dat betekent dat in samenwerking met gemeenten, buurtprovincie, LTO, FBE etc. wordt bezien of hiervoor voldoende draagvlak is en zoja welke beheer- en inrichtingsmaatregelen getroffen moeten worden. Daar waar het in de rede ligt dat provincie meefinanciert in de aanleg van rasters, zullen die in het betreffende uitvoeringsprogramma Rasters worden opgenomen. Dit project wordt door de provincie getrokken. Zie hoofdstuk 7. Steenmarteroverlast In beeld brengen welke problemen er zijn bij het beperken van de steenmarteroverlast en aan de hand hiervan het provinciaal beleid eventueel aanpassen. Met gemeenten zal worden gekeken welke communicatie naar de burgers gewenst is. Dit project wordt door de provincie getrokken. Zie hoofdstuk 7. Inventarisatie fauna op provinciale wegen Inventariseren op welke provinciale wegen aanrijdingen met wild het meest voorkomen en in welke mate dit impact heeft op de verkeersveiligheid dan wel barrièrevorming in het kader van de biodiversiteit. Hierbij zullen de wegen worden geprioriteerd en wordt gekeken welke maatregelen vanuit welk spoor genomen moeten worden. Een belangrijke voorwaarden hierbij is dat in heel Gelderland het registratie van Valwild goed gebeurt. Bij deze maatregelen kunnen de innovatieve ideeën om aanrijdingen te verminderen worden meegenomen. Zie hoofdstuk 2. Totaal
p.m.
--
--
incidenteel
2012-2013
p.m.
--
--
Incidenteel
2012-2013
Schatting 2 tot 3 fte
2013 geen beheermid delen
45
46
Bijlage 1 Consultatietraject totstandkoming nota De nota is via een open planproces tot stand gekomen. In april 2012 heeft er een ambtelijke en een bestuurlijke consultatiebijeenkomst plaatsgevonden. Hierbij is gestreefd om zo volledig mogelijk te zijn in het uitnodigen van de betrokken partijen. De genodigden bestonden uit vertegenwoordigers van terreinbeherende organisaties, dierenwelzijnsorganisaties, faunabeheereenheden, jagersverenigingen, agrariërs, lokale overheden, faunafonds en andere organisaties die zich voor bepaalde diergroepen inzetten (zie a). Om te kijken waar de kansen en pijnpunten liggen zijn voorafgaand aan deze consultatiebijeenkomsten inventariserende voorgesprekken gehouden met zes verschillende organisaties (zie b).
Resultaten ambtelijke bijeenkomst Belangrijke punten die zowel uit de voorgesprekken met enkele partijen als uit de ambtelijke bijeenkomst van 10 april 2012 naar voren kwamen zijn: 1.
Er is onduidelijkheid over wie welke rol, taken en verantwoordelijkheden heeft, welke regels gelden en hoe het beleid in elkaar zit. Dit wordt mede veroorzaakt door een communicatieprobleem omdat men niet met elkaar praat en niet van elkaar weet wat men doet.
2.
Men vindt de organisatiestructuur rondom faunabeheer en de faunabeheereenheden in het bijzonder niet transparant. Er is onvoldoende draagvlak en men voelt zich niet vertegenwoordigd. Iedereen vindt dat de organisatie van de FBE moet worden verbeterd (democratischer, objectiever, professioneler, betrouwbaarder, breder en transparanter). Eventueel moet er naast de FBE een platform komen om het draagvlak te vergroten.
3.
Wederzijdse afrekenbaarheid is belangrijk. Men moet elkaar durven aanspreken en het lef hebben om daarvoor instrumenten in te zetten als het nodig is (bijv. intrekken ontheffing).
4.
Men heeft last van de polarisatie van de media die het beeld bepalen. Er gaat gelukkig ook heel veel wel goed.
5.
Er wordt niet met de burgers en belangengroeperingen gecommuniceerd over wie waarvoor verantwoordelijk is. Er wordt geen draagvlak gecreëerd over waarom faunabeheer noodzakelijk is. Alle partijen hebben een verantwoordelijkheid om hierover goed te communiceren.
6.
Men vindt het belangrijk dat de provincie de regie neemt. Men ziet de provincie als verantwoordelijke partij en men verwacht daadkrachtig provinciaal bestuur. Tegelijkertijd wil men ook op lokaal niveau meer betrokkenheid bij het faunabeheerplan.
7.
Men wil dynamisch faunabeheer. Het instrumentarium moet flexibeler in tijd, locatie en middelen zijn en praktischer worden ingezet. Geen overbodige regels. Het moet de uitvoering dienen.
8.
Het accent moet worden gelegd op schadepreventie. Afschot van dieren is een laatste middel. Er moet vooraf goed worden nagedacht over het beleid en de inrichting van het gebied.
Resultaten bestuurlijk bijeenkomst Bij de bestuurlijke bijeenkomst van 23 april 2012 werden deze bovenstaande punten door de bestuurders bevestigd. Hieraan is toegevoegd dat de nota in context moet worden geplaatst met andere provinciale taken rondom natuur en landschap. Denk hierbij aan biodiversiteit. Ook is tijdens deze bestuurlijke bijeenkomst geprioriteit welke projecten en pilots de voorkeur genieten. Na de bestuurlijke bijeenkomst zijn de organisaties in de gelegenheid gesteld om de provincie nog punten mee te geven bij het schrijven van de nota. De reacties zijn meegenomen bij het opstellen van de nota.
47
Resultaten schriftelijke consultatieronde In juni 2012 zijn de genodigden van de ambtelijke en bestuurlijke bijeenkomst nogmaals geconsulteerd en is aan hen het ambtelijk concept van de kadernota faunabeleid voorgelegd en zijn ze in de gelegenheid gesteld om te reageren. Een groot aantal van de betrokken partijen heeft aan dit verzoek gehoor gegeven (zie c). De reacties uit deze consultatieronde lopen sterk uiteen, wat niet verwonderlijk is gelet op de aard van de organisaties die gereageerd hebben. Toch is een aantal duidelijke lijnen te ontdekken. Alle partijen onderschrijven de noodzaak van een verdere professionalisering van de FBE, waarbij ook het aantal FBE’s wordt teruggebracht van drie naar één. Een aantal organisaties vindt een uitbreiding van het bestuur met meer partijen een goede zaak; een aantal stelt hier toch vragen bij. Ook de reacties op het instellen van een klankbordgroep zijn over het algemeen positief. Veel organisaties hebben ook aangegeven hierbij betrokken te willen worden. Wel wordt er door een enkele partij erop gewezen dat het belangrijk is om snel duidelijk te maken wat de precieze taak van deze klankbordgroep wordt ten einde valse verwachtingen te voorkomen. Wat betreft de sturing van het faunabeheer wijzen sommige terreinbeherende organisaties op het belang dat grondbezitters zelf doelen kunnen stellen ten aanzien van het faunabeheer, waarbij rekening gehouden moet worden met mogelijke overlast richting aanpalende eigenaren. Andere organisaties wijzen juist op het belang van een krachtige centrale aansturing van het faunabeheer door de FBE, waarbij het belangrijk is dat de communicatie tussen FBE en de uitvoerende WBE’s sterk wordt verbeterd. Veel partijen hechten belang aan het spoedig tot stand komen van een nadere uitwerking van de beleidsnota in beleidsregels en willen hierbij ook betrokken worden. Een aantal partijen onderschrijft de noodzaak van de totstandkoming van een provinciaal rasterbeleid en geven aan hierbij actief betrokken te willen worden. Andere partijen noemen dit punt helemaal niet in hun reactie. Op een aantal punten staan de reacties haaks op elkaar. Zo zijn er partijen die meer aandacht vragen voor het voorschrijven en ontwikkelen van alternatieven voor het plegen van afschot terwijl andere pleiten voor preventief afschot. Ook zijn er partijen die juist willen dat gegevens over het faunabeheer publiek toegankelijk zijn, terwijl anderen ervoor pleiten om dit slechts op een bepaald aggregatieniveau te doen. Ook is er door sommige partijen bezwaar gemaakt tegen het opnemen van een meldingsplicht voor het gebruik van ontheffingen. Daarbij wordt vooral gewezen op praktische bezwaren. Tot slot maken een aantal partijen specifieke opmerkingen t.a.v. het beleid van grote hoefdieren en ganzen. Veelal zijn deze opmerkingen ook tegengesteld. Het verzoek van de FBE’s is om met hen op zoek te gaan naar maatwerk. Dit lijkt ons ook de juiste aanpak. Een klein aantal partijen maakt ook een opmerking over het beleid ten aanzien van grote roofdieren als wolf, lynx en wilde kat. Ze willen bijvoorbeeld betrokken worden bij uitvoeringsmaatregelen en het ontwikkelen van een interprovinciaal beleid of zijn tegen het actief herintroduceren van deze soorten. Met deze reacties van verschillende betrokken partijen kon het ambtelijk concept op aantal punten worden versterkt. Tevens is aangegeven hoe de reacties zijn verwerkt en waarom een bepaalde opmerking niet verwerkt kon worden. Inspraak Omdat er in de kadernota geen beleidskeuzes worden gemaakt is er geen officiële inspraakronde op de bestuurlijk vastgestelde kadernota. De beleidsregels die na vaststelling van deze nota in Provinciale Staten worden opgesteld zullen wel in een officieel inspraaktraject komen en ter inspraak worden gelegd. Mocht blijken dat in de toekomst op basis van de resultaten uit projecten en pilots beleidsmatige keuzes volgen, dan zal daarvoor inspraak komen op grond van de provinciale inspraakverordening
48
Partijen a.
Partijen die zijn uitgenodigd voor de ambtelijke en bestuurlijke consultatiebijeekomst:
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Vogelbescherming Dierenbescherming Faunabescherming Faunabeheereenheid Veluwe Faunabeheereenheid Oost Gelderland Faunabeheereenheid Rivierenland Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging Nederlandse Organisatie voor Jacht & Grondbeheer Land- en Tuinbouw Organisatie Natuurmonumenten Staatsbosbeheer Gelders Particulier Grondbezit Geldersch Landschap en Geldersche Kastelen Nationaal Park Hoge Veluwe Kroondomein Gelderland Gemeente Ede Gemeente Epe Gemeente Nunspeet Gemeente Apeldoorn Gemeente Putten VNG Gelderland Gemeente Oude IJsselstreek Gemeente Groesbeek Gemeente Rijnwaarden gemeente Rheden Stichting Groennetwerk Faunafonds Vereniging Edelhert Vereniging Wildbeheer Veluwe Vereniging het reewild Vereniging van Opvangcentra van Niet-gedomesticeerde Dieren Zoogdierenvereniging Regionaal orgaan verkeersveiligheid Gelderland IPC Groene Ruimte BV
b. Partijen die zijn geïnterviewd voorafgaand aan de consultatiebijeenkomst: • • • • • •
Faunabescherming Faunabeheereenheden Veluwe, Oost Gelderland en Rivierenland Nederlandse Organisatie voor Jacht & Grondbeheer Land- en Tuinbouw Organisatie Natuurmonumenten Veluwse gemeenten (Ede, Epe, Nunspeet, Apeldoorn, Putten)
49
c.
Partijen die zijn uitnodigd voor de consultatiebijeenkomst en die hebben gereageerd op het ambtelijk concept van de kadernota:
• • • • • • • • • • • • •
Faunabeheereenheden Geldersch Landschap en Geldersche Kastelen Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging Dierenbescherming Natuurmonumenten Nederlandse Organisatie voor Jacht & Grondbeheer Nationaal Park de Hoge Veluwe Vereniging Het Edelhert Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Gelderland Gemeente Putten Staatsbosbeheer Vereniging Het Reewild Gelders Particulier Grondbezit (GPG)
50
Bijlage 2. Flora en faunawet 1. Hoofdlijnen Flora en faunawet De Flora en faunawet (Ff-wet) biedt het wettelijk kader voor de bescherming van in het wild levende plantenen diersoorten. De wet beperkt zich niet tot bedreigde en kwetsbare soorten, maar biedt een brede bescherming. Daarmee beoogt de wet bij te dragen aan het behoud van de biodiversiteit. In de Ff-wet is de nationale en internationale wetgeving op het gebied van de soortenbescherming geïntegreerd. De wet geeft invulling aan internationale verplichtingen ten aanzien van soortenbescherming op basis van de Conventie van Bern (1979), de Conventie van Bonn (1982), de Europese Vogelrichtlijn (1979), de Europese Habitatrichtlijn (1992) en het Biodiversiteitsverdrag (1992). Bepalingen met betrekking tot gebiedsbescherming zijn geïntegreerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). De Ff-wet gaat uit van het ‘nee, tenzij’-beginsel. Dit houdt in dat in beginsel alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dieren en planten verboden zijn. Dit betreft activiteiten met een schadelijk effect op beschermde diersoorten, zoals het opzettelijk verontrusten, vangen of doden van deze dieren. Slechts onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk, een zogenaamd ‘tenzij’. Deze ‘tenzij’ is er in de vorm van een algemene uitzondering (de jacht) en bijzondere uitzonderingen (waaronder beheer en schadebestrijding). De Ff-wet erkent de intrinsieke waarde van dieren die in het wild leven. Vanuit dat oogpunt is ook de zorgplichtbepaling opgenomen. Hierin staat dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Ook mag het welzijn van dieren niet onnodig worden aangetast en mag men dieren niet onnodig laten lijden. Ten aanzien van planten geldt die zorgplicht ook. Verbodsbepalingen Centraal in de Ff-wet staat de bescherming van dieren, behorende tot beschermde inheemse diersoorten. Dat komt tot uiting in een aantal verbodsbepalingen. De belangrijkste zijn de artikelen 9 t/m 12: • Artikel 9 verbiedt het doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde inheemse dieren; • Artikel 10 verbiedt het opzettelijk verontrusten van beschermde inheemse dieren; • Artikel 11 verbiedt het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings - of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde inheemse dieren; • Artikel 12 verbiedt het zoeken, rapen, uit het nest nemen, beschadigen of vernielen van eieren van beschermde inheemse dieren. Beschermde inheemse diersoorten Onder beschermde inheemse dieren vallen: • alle inheemse zoogdieren (uitgezonderd huismuis, bruine en zwarte rat, gedomesticeerde exemplaren van bunzing, konijn en varken); • alle vogels die van nature voorkomen op het grondgebied van de EU (uitgezonderd gedomesticeerde exemplaren van grauwe gans, wilde eend, kanarie en rotsduif); • alle van nature in Nederland voorkomende vissen (uitgezonderd soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is), amfibieën en reptielen; • 27 soorten ongewervelde, waaronder 20 vlindersoorten.
51
Exoten zoals nijlgans, muskusrat en beverrat zijn niet beschermd. Voor onbeschermde soorten gelden de genoemde verbodsbepalingen niet. Toch mogen ze niet zonder meer met alle middelen worden gedood. Als het gaat om beschermde soorten mag in sommige gevallen worden afgeweken van de verbodsbepalingen die hierboven zijn omschreven. Er moet dan sprake zijn van ‘erkende’ belangen die in de wet zijn omschreven. De wet stelt als voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat en dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Ten aanzien van deze laatste belangen zijn in de Ff-wet enkele specifieke bevoegdheden gedelegeerd aan de provincies.
2. Bevoegdheden Gedeputeerde Staten Ff-wet Hieronder worden de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten a tot en met j toegelicht. a. Het aanwijzen van locaties als beschermde leefomgeving Artikel 19 lid 1 Flora- en faunawet Gedeputeerde Staten kunnen een plaats die van wezenlijke betekenis is als leefomgeving voor een beschermde inheemse plantensoort of een beschermde inheemse diersoort, met het oog op instandhouding van die plaats ten behoeve van die soort, aanwijzen als beschermde leefomgeving. Het besluit bevat de kadastrale aanduiding van de percelen waarop de aangewezen plaats is gelegen en gaat vergezeld van een kaart waarop de plaats is aangegeven. Zie bijlage 3. b. Het erkennen van faunabeheereenheden Artikel 29, lid 1 Flora- en faunawet. Gedeputeerde Staten kunnen samenwerkingsverbanden van jachthouders* erkennen als faunabeheereenheden ten behoeve van: a. het beheer van diersoorten of b. de bestrijding van schade aangericht door dieren. Indien zij voldoet aan de voorschriften die bij of krachtens de wet worden gesteld, komt een FBE in aanmerking voor erkenning door Gedeputeerde Staten. In het Besluit Faunabeheer worden regels gesteld waaraan een samenwerkingsverband van jachthouders moet voldoen om voor erkenning als FBE in aanmerking te kunnen komen. Deze regels hebben betrekking op: • de rechtsvorm van de samenwerkingsverbanden; • de omvang en begrenzing van het gebied waarover zich de zorg van het samenwerkingsverband kan uitstrekken; • de jachtrechten in dat gebied. Dit betekent dat het samenwerkingsverband ondergebracht moet zijn in een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid of een stichting. De plichten van de jachthouders moeten zijn opgenomen in de statuten van de vereniging of stichting. Tot slot moeten de binnen het werkgebied gelegen gronden van de jachthouders: - een oppervlakte van tenminste 5000 hectare hebben; - ten minste 75 procent van de totale oppervlakte aan werkgebied van het samenwerkingsverband vormen; - zoveel mogelijk aaneengesloten zijn. Zie hoofdstuk 5.
52
c. Het goedkeuren en ter inzage leggen van de faunabeheerplannen
Artikel 30, lid 1 en 2 Flora- en faunawet 1. Voorzover krachtens de artikelen 67 of 68 faunabeheerplannen* worden geëist, behoeven deze de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, gehoord het Faunafonds. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld waaraan faunabeheerplannen dienen te voldoen teneinde voor goedkeuring in aanmerking te kunnen komen. Faunabeheerplannen (FBP’s) kunnen nodig zijn voor een planmatige aanpak van beheer en schadebestrijding van bepaalde soorten. Het Besluit Faunabeheer bepaalt welke gegevens een faunabeheerplan ten minste moet bevatten. Het gaat daarbij vooral om de vraag hoe wordt omgegaan met het duurzaam beheer van diersoorten in het werkgebied van de faunabeheereenheid. Daarnaast moeten ook de aard, omvang en noodzaak van te verrichten handelingen duidelijk worden gemaakt. Ook wordt vermeld op welke wijze handelingen worden verricht en de periode waarin dat gebeurt. Gedeputeerde Staten hebben tot taak de FBP’s goed te keuren. Zij horen daarbij het Faunafonds. Een plan dat ter goedkeuring wordt aangeboden wordt ter inzage gelegd op het provinciehuis. Wettelijk is de geldigheidsduur van een FBP ten hoogste 5 jaar (art. 11 Besluit Faunabeheer). Voor soorten waarvoor planmatig beheer en schadebestrijding noodzakelijk is, kan een FBP worden vereist. Dit kan blijken uit schadegegevens of uit het aantal aanvragen om ontheffing en daaruit voortvloeiende machtigingen. Er is geen directe noodzaak voor een FBP als het gaat om soorten die slechts lokaal of incidenteel belangrijke schade veroorzaken (bijv. spreeuw). In dergelijke gevallen volstaat een onderbouwing van de individuele noodzaak van ingrijpen. Ook voor soorten van de landelijke vrijstellingslijst is geen FBP vereist. Zie hoofdstuk 5.
d. Het sluiten van de jacht bij bijzondere weersomstandigheden Artikel 46, lid 5 Flora en faunawet Gedeputeerde Staten kunnen, zolang bijzondere weersomstandigheden dat naar hun oordeel met het oog op de instandhouding van wild vergen, de jacht voor de hele provincie of een deel daarvan, voor een bepaalde tijd sluiten. Zie hoofdstuk 3. e. Het erkennen van samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers en het rapen van kievitseieren Artikel 60, lid 1 Flora en faunawet Voorzover naar het oordeel van Onze Minister de belangen van natuurbehoud zich daartegen niet verzetten, kan Onze Minister een periode liggende tussen 1 maart en 9 april vaststellen, waarbinnen Gedeputeerde Staten aan samenwerkingsverbanden van weidevogelbeschermers die overeenkomstig het tweede lid zijn erkend, ontheffing kunnen verlenen van het verbod van artikel 12 ten behoeve van het zoeken en rapen van eieren van de kievit (Vanellus vanellus). Zie bijlage 3. f. Het opstellen van een verordening om bepaalde beschermde inheemse diersoorten die veelvuldig belangrijke landbouwschade veroorzaken opzettelijk te verstoren, te vangen of te doden; Artikel 65, lid 1, lid 2 en lid 4 Flora en faunawet 1. Bij Algemene Maatregel van Bestuur worden beschermde inheemse diersoorten aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die:
53
a) in het gehele land schade aanrichten; b) in delen van het land schade aanrichten. 2. Slechts wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kan de aanwijzing bedoeld in het eerste lid worden gedaan ter voorkoming van: a. belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren, of b. schade aan de fauna. 4. Voorzover overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, soorten zijn aangewezen, kan bij provinciale verordening worden toegestaan dat de grondgebruiker, in afwijking van de artikelen 9, 10, 11 en 12, handelingen, bedoeld in die artikelen, verricht op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen ter voorkoming van in het huidige of komende jaar dreigende schade als bedoeld in het tweede lid, binnen de grenzen van het werkgebied van de wildbeheereenheid waarin die gronden of opstallen zijn gelegen. Artikel 66 Flora en faunawet Het bepaalde in artikel 65 is van overeenkomstige toepassing voor de gebruiker van opstallen, niet zijnde grondgebruiker, voorzover het de door hem gebruikte opstallen en de daarbij behorende erven betreft. Zie hoofdstuk 3 en bijlage 4.
e. Het aanwijzen van personen die in bepaalde gebieden de stand van bepaalde beschermde of andere al dan niet inheemse diersoorten moeten beperken Artikel 67, lid 1 t/m 6 Flora- en faunawet 1. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat, wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat, in afwijking van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9, 11, 12, 50, 51, 53, 72, vijfde lid, en 74, door door hen aan te wijzen personen of categorieën van personen de stand van bij ministeriële regeling aangewezen beschermde inheemse diersoorten of andere diersoorten of verwilderde dieren op door Gedeputeerde Staten aan te wijzen gronden kan worden beperkt a) in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b) in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c) ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of d) ter voorkoming van schade aan flora en fauna. 2. Gedeputeerde staten kunnen bij het treffen van een bepaling als bedoeld in het eerste lid niet afwijken van het bepaalde bij of krachtens artikel 72, vijfde lid; a. voorzover de bepaling ziet op het beperken van de stand van bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling aangewezen vogelsoorten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, of b. voor het toestaan van middelen die onnodig lijden van dieren veroorzaken. 3.Voorzover het beschermde inheemse diersoorten betreft, kan een bepaling als bedoeld in het eerste lid slechts worden getroffen indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. 4.Gedeputeerde staten kunnen hun besluit, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk stellen van een faunabeheerplan. 5.Gedeputeerde staten kunnen ten aanzien van één of meer van de door hen krachtens het eerste lid aangewezen personen of categorieën van personen bepalen dat zij toegang hebben tot alle krachtens het eerste lid aangewezen gronden. In dat geval zijn deze personen gerechtigd zich daartoe zonodig met behulp van de sterke arm toegang te verschaffen.
54
6.Gedeputeerde staten kunnen bepalen hetgeen met de ingevolge het eerste lid bemachtigde dieren dient te geschieden. Zie hoofdstuk 3 en bijlage 4. f. Het verlenen van ontheffingen voor het verstoren, vangen of doden van beschermde diersoorten en inzet van verboden middelen Artikel 68, lid 1 Flora en faunawet Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, kunnen Gedeputeerde Staten, voorzover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, ten aanzien van beschermde inheemse diersoorten, het Faunafonds gehoord, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 9 tot en met 18, 53, eerste lid, onderdelen c en d, 72, vijfde lid, en 74: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren; d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna of e. met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen. Zie bijlage 6. g. Het aanwijzen van ambtenaren die belast worden met het toezicht op de naleving van de wet Artikel 104, lid 1 Flora en faunawet. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, de bij besluit van gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren, alsmede de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten belaste ambtenaren. Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben bevoegdheden om toezicht te houden en handhavend op te treden bij het in gebreke blijven van naleving van de Ff-wet, voornamelijk als de regels betrekking hebben op beheer en bestrijding van schade door dieren. Daarvoor kan er strafrechtelijk en bestuursrechtelijk worden opgetreden. De keuze voor strafrechtelijk of bestuursrechtelijk optreden, of beide is afhankelijk van de ernst en/of aard van de overtreding en het beoogde effect.
55
56
Bijlage 3 Kievitseieren en beschermde leefomgeving Kievitseieren Het Rijk heeft bepaald dat Gedeputeerde Staten in de periode van 1 maart tot 9 april ontheffing kunnen verlenen ten behoeve van het zoeken en rapen van kievitseieren. Vervolgens is het ter beoordeling aan Gedeputeerde Staten of er in de provincie daadwerkelijk kan worden gezocht en geraapt. Gedeputeerde Staten mogen, op grond van artikel 60 Flora- en faunawet, aan erkende weidevogelbeschermingsorganisaties ontheffing verlenen van het verbod van artikel 12. De erkenning van samenwerkingsverbanden is afhankelijk van voorwaarden die bij ministeriële regeling zijn vastgesteld. Zo dienen deze samenwerkingsverbanden, als tegenprestatie voor het feit dat Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen voor het zoeken en rapen van kievitseieren, zorg te dragen voor het beschermen van de nesten en legsels. Standpunt Gedeputeerde Staten Gedeputeerde Staten zien het rapen van kievitseieren als een vorm van benutting. Het rapen van eieren mag in hun ogen de kievitenpopulatie niet in gevaar brengen. Bij het wel of niet verlenen van een ontheffing voor het rapen van kievitseieren gaat het om een belangenafweging. Aan de ene kant is er het (natuur)belang van een zo natuurlijk mogelijk verlopend broedseizoen met zo min mogelijk ingrijpen van de mens. Aan de andere kant geldt dat het belang van het rapen van kievitseieren is gelegen in de cultuurhistorische traditie die met name in de provincie Friesland als zodanig wordt beleefd. In Gelderland weegt het natuurbelang voor Gedeputeerde Staten zwaarder dan het belang van het rapen van kievitseieren. Met het niet toestaan van het rapen van kievitseieren is de kievit volgens Gedeputeerde Staten beter beschermd. Er zal dan ook geen ontheffing op het verbod van het zoeken en rapen van kievitseieren worden verleend. Ook is de erkenning van samenwerkingsverbanden in Gelderland niet aan de orde.
Beschermde leefomgeving Als een plaats van wezenlijke betekenis is als leefomgeving voor een beschermde inheemse planten- of diersoort, dan kunnen Gedeputeerde Staten deze plaats aanwijzen als beschermde leefomgeving. Dit gebeurt dan met het oog op instandhouding van die plaats ten behoeve van de soort. De beschermde leefomgeving is een beschermingsinstrument dat tot doel heeft kleine afzonderlijke elementen veilig te stellen die van wezenlijke betekenis zijn als leefomgeving van beschermde inheemse dier- of plantensoorten. Voorbeelden zijn de groeiplaats van planten of het nest, de schuil-, rust-, foerageer- of overwinteringsplaats van dieren. Als een soort ter plaatse tijdelijk (seizoensmatig) voorkomt, kan een leefomgeving door aanwijzing ook beschermd worden gedurende de afwezigheid van de soort. Ook kleine verbindende elementen tussen populaties (steppingstones, corridors) kunnen met dit instrument worden beschermd. Voorbeelden van elementen die onder de werking van dit instrument kunnen worden gebracht zijn houtwallen, poelen, maar ook gebouwde objecten, zoals kerktorens of ruïnes. Voor grotere objecten is er het instrument van de aanwijzing als beschermd natuurmonument onder de Natuurbeschermingswet 1998. Toepassing van dit instrument is echter voorbehouden aan het Rijk. In een besluit tot aanwijzing van een beschermde leefomgeving staan de handelingen die een aantasting kunnen vormen van de leefomgeving van de soort. Iemand die een dergelijke handeling wil verrichten, moet dit minstens een maand van tevoren aan Gedeputeerde Staten laten weten. Gedeputeerde Staten kunnen vervolgens aangeven bezwaar te hebben tegen de handeling, waarna de handeling niet mag doorgaan. Ook kunnen Gedeputeerde Staten voorschriften verbinden aan de handeling. De reguliere procedure om een beschermde leefomgeving aan te wijzen gaat door middel van een ontwerpaanwijzing, de mogelijkheid tot zienswijzen op het ontwerp en een definitieve aanwijzing (afdeling 3.4 Awb is hierop van toepassing). Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om een zogenaamde noodaanwijzing te doen in het geval van een dringende noodzaak. In dat
57
geval wordt dezelfde procedure gevolgd, maar treedt de ontwerpaanwijzing al in werking, alsof het om een definitieve aanwijzing gaat. Standpunt Gedeputeerde Staten In de praktijk blijkt er geen behoefte te zijn aan het gebruik van de aanwijzing tot beschermde leefomgeving. Eind 2007 liet het Rijk weten dat er nog geen enkele beschermde leefomgeving is aangewezen en is het Gedeputeerde Staten niet bekend dat er sindsdien wel beschermde leefomgevingen aangewezen zijn. Ook heeft Gelderland zelf nog nooit een beschermde leefomgeving aangewezen. De dier- en plantensoorten zelf worden beschermd via het ‘nee, tenzij’-principe en de verbodsbepalingen van de Ff-wet. Gebiedsbescherming vindt al plaats in het kader van Natura 2000 en de beschermde natuurmonumenten. Daarmee zijn belangrijke leefgebieden reeds beschermd. Verder biedt ook het ruimtelijke spoor al een zekere bescherming in de vorm van de Ecologische Hoofdstructuur. Daarom kiezen Gedeputeerde Staten ervoor om geen beschermde leefomgevingen aan te wijzen. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, wanneer een leefomgeving van een beschermde inheemse planten- of diersoort acuut dreigt te verdwijnen, zullen Gedeputeerde Staten gebruik maken van hun aanwijzingsbevoegdheid Wet Natuurbescherming Er is echter een grote verandering op komst. In het Onderhandelingsakkoord Natuur is namelijk overeengekomen dat de verlening van ontheffingen voor ruimtelijke ingrepen, onderzoek en dergelijke (op basis van het huidige artikel 75 van de Ff-wet) naar de provincie wordt overgeheveld. Dit betekent dat de provincie meer mogelijkheden krijgt met betrekking tot het beschermen van soorten. Deze decentralisatie loopt mee in het kader van de Wet natuurbescherming. Daarnaast is er een reële kans dat beschermde natuurmonumenten en beschermde leefomgeving bij de nieuwe Wet Natuurbescherming komt te vervallen.
58
Bijlage 4. Provinciale instrumenten m.b.t. beheer en schadebestrijding 1. Vrijstelling Op grond van de artikelen 65 en 66 van de Ff-wet kan bij ministeriële regeling of provinciale verordening vrijstelling worden verleend aan het verbod van verstoren en/of doden van beschermde inheemse diersoorten. De Rijksoverheid heeft twee vrijstellingslijsten vastgesteld: een landelijke en een provinciale lijst. Een vrijstellingsverordening kan alleen gelden voor diersoorten die door de Rijksoverheid op een vrijstellingslijst zijn gezet. Op de landelijke vrijstellingslijst staan diersoorten die in het gehele land schade aanrichten zoals de houtduif, het konijn en de vos. Voor deze diersoorten kan de Minister van ELl een vrijstellingsregeling maken. Op de provinciale vrijstellingslijst staan diersoorten die in delen van het land schade aanrichten zoals de grauwe gans, de haas en de woelrat. Provinciale Staten kunnen voor deze diersoorten een provinciale vrijstellingsverordening maken. a. Landelijke vrijstelling Op grond van artikel 65, lid 1 sub a juncto lid 3 heeft de minister een landelijke vrijstelling verleend voor het doden, vangen en opzettelijk verontrusten van soorten die in het gehele land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Het gaat hierbij om Canadese gans, konijn, houtduif, zwarte kraai, vos en kauw. Deze vrijstelling is vastgelegd in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren alsmede de Regeling beheer en schadebestrijding dieren. Soorten waarvoor de minister een landelijke vrijstelling heeft verleend Nederlands naam
Wetenschappelijke naam Reden van vrijstelling
Canadese gans
Branta canadensis
landbouwschade
Houtduif
Columba palumbus
landbouwschade
Konijn
Oryctolagus cuniculus
landbouwschade
Kauw
Corvus monedula
landbouwschade
Vos
Vulpes vulpes
schade aan de fauna
Zwarte kraai
Corvus corone corone
landbouwschade
b. Provinciale vrijstelling De minister heeft in bijlage 2 van het gewijzigde Besluit beheer en schadebestrijding dieren (d.d. 26 januari 2006) de soorten aangewezen waarvoor Provinciale Staten vrijstelling kunnen verlenen.
59
In onderstaande tabel zijn de soorten die bij de huidige verordening door PS zijn aangewezen voorzien van een *. Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Brandgans *
Branta leucopsis
Ekster *
Pica pica
Fazant *
Phasianus colchicus
Grauwe gans *
Anser anser
Haas *
Lepus europaeus
Holenduif *
Columba oenas
Huismus *
Passer domesticus
Kleine rietgans
Anser brachyrhynchus
Knobbelzwaan *
Cygnus olor
Kolgans *
Anser albifrons
Meerkoet *
Fulica atra
Rietgans *
Anser fabalis
Ringmus *
Passer montanus
Roek *
Corvus frugilegus
Rotgans
Branta bernicla
Smient *
Anas penelope
Spreeuw *
Sturnus vulgaris
Wilde eend *
Anas platyrhynchos
Woelrat *
Arvicola terrestris
Beperkingen per diersoort in de Verordening Bij schadebeheer en bestrijding van de woelrat zijn er momenteel geen beperkingen opgelegd. Voor de roek en spreeuw geldt momenteel een geclausuleerde beperking. Voor de overige diersoorten die momenteel in de verordening staan genoemd geldt dat ze enkel opzettelijk mogen worden verontrust (m.u.v. de ganzen in een bepaalde periode en in ganzenopvanggebieden of speciale natuurgebieden).
60
2. Aanwijzing De minister heeft in de Regeling beheer en schadebestrijding de soorten aangewezen waarvoor Gedeputeerde Staten op basis van artikel 67 van de Ff-wet aanwijzing kunnen verlenen aan personen of categorieën van personen die de stand van bepaalde diersoorten mogen beperken. Voor het merendeel betreft het onbeschermde soorten zoals exoten en verwilderde huisdieren, maar er zijn ook enkele beschermde soorten genoemd: wild zwijn, ree, damhert, edelhert, konijn, Canadese gans, grauwe gans, brandgans, wilde eend, kolgans, vos en knobbelzwaan. De aanwijzing kan tevens worden ingezet als handhavingsinstrument waarbij de aangewezen personen toegang hebben tot bepaalde gronden, zonder dat de grondgebruiker daarvoor toestemming heeft verleend, zelfs als de grondgebruiker zich daartegen verzet. Voorwaarde is dat er geen andere bevredigende oplossing is. Voor beschermde soorten geldt bovendien dat bij het geven van een aanwijzing de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar mag brengen. Aanwijzing kan uitsluitend plaats vinden ten behoeve van de volgende erkende belangen: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid; b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer; c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of; d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna. Wat Gedeputeerde Staten verstaan onder deze voorgaande belangen wordt vastgesteld in beleidsregels, die samen met deze nota het uitgangspunt vormen voor het inzetten van een aanwijzing (zie ook hoofdstuk 3). Beschermde inheemse diersoorten waarvoor een aanwijzing kan worden gegeven. Nederlandse Naam
Wetenschappelijke naam
Brandgans
Branta leucopsis
Canadese gans
Branta canadensis
Damhert
Dama dama
Edelhert
Cervus elaphus
Grauwe gans
Anser anser
Knobbelzwaan
Cygnus olor
Konijn
Oryctolagus cuniculus
Kolgans
Anser albifrons
Ree
Capreolus capreolus
Vos
Vulpes vulpes
Wild zwijn
Sus scrofa
Wilde eend
Anas platyrhynchos
61
Exoten waarvoor een aanwijzing kan worden gegeven.
Nederlandse Naam
Wetenschappelijke naam
Beverrat
Myocastor coypus
Amerikaanse nerts
Neovison vison
Grijze eekhoorn
Sciurus carollinensis
Huiskraai
Corvus splendens
Indische gans
Anser indicus
Marterhond
Nyctereutes procyonoides
Moeflon
Ovis ammon
Muntjak
Muntiacus reevesi
Muskusrat
Ondatra zibethicus
Nijlgans
Alopochen aegyptiacus
Pallas’ eekhoorn
Callosciurus erythraeus
Rosse stekelstaart
Oxyura jamaicensis
Siberische grondeekhoorn
Tamias sibericus
Wasbeer
Procyon lotor
Zwarte zwaan
Cygnus atratus
Verwilderde dieren waarvoor een aanwijzing kan worden gegeven. Nederlandse Naam
Wetenschappelijke naam
Verwilderde duif
Columba livia forma domestica
Verwilderde kat
Felis catus
3. Ontheffing Gedeputeerde Staten kunnen ontheffingen verlenen op basis van de in de wet genoemde belangen: a. in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid, b. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer, c. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren,
62
d. ter voorkoming van schade aan flora en fauna, of e. met het oog op andere belangen die door de rijksoverheid bij Algemene Maatregel van Bestuur (het Besluit beheer en schadebestrijding dieren) zijn aangewezen. Op dit moment is er sprake van een zestal specifiekere belangen die minder vaak voorkomen zoals het voorkomen en bestrijden van schade/overlast door steenmarters aan gebouwen. Wat Gedeputeerde Staten verstaan onder deze voorgaande belangen wordt vastgesteld in beleidsregels die samen met deze nota het uitgangspunt vormen voor het inzetten van een ontheffing (zie ook hoofdstuk 6). Er moet voor wat betreft de ontheffingen ter voorkoming van schade een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten ontheffingen: • •
ontheffingen op voorhand incidentele ontheffingen
Ontheffingen op voorhand We spreken van een ontheffing op voorhand als deze is verstrekt aan de FBE voor dreigende schade. Er is in dat geval dus nog geen sprake van schade, maar er wordt wel verwacht dat een bepaalde diersoort binnenkort schade zal aanrichten. Deze verwachting moet wel onderbouwd zijn. Meestal gebeurt dit op basis van schade in voorgaande jaren. Op het moment dat de FBE een ontheffing op voorhand krijgt, kan zij deze ontheffing, door middel van machtigingen, doorgeven aan WBE’s of andere jachthouders. De ontheffing op voorhand wordt afgegeven voor met name het opzettelijk verontrusten, vangen of doden van diersoorten, om schade aan gewassen, vee of fauna in een specifiek gebied te voorkomen. Een ontheffing op voorhand heeft een looptijd van ten hoogste 5 jaar (bij voorkeur in overeenstemming met de looptijd van het FBP) en wordt in beginsel afgegeven voor gebruik binnen een WBE. Daarmee wordt aangesloten bij de werking van de landelijke vrijstelling. Gedeputeerde Staten kunnen, in aansluiting op een door hen goedgekeurd FBP, ervoor kiezen om een ontheffing op voorhand – in plaats van voor een WBE – te laten gelden voor een ander geografisch afgebakend gebied, bijvoorbeeld een natuurgebied. Een ontheffing op voorhand wordt altijd gebaseerd op een FBP dat door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd. In het FBP moet staan hoe de instandhouding van de soort gegarandeerd wordt en blijft. Gedeputeerde Staten moeten ook, voordat zij ontheffing verlenen, controleren of er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Incidentele ontheffingen Soms komt een bepaalde vorm van schade slechts incidenteel voor, of is een bepaalde vorm van schade niet op voorhand te voorzien. In dat geval is het niet nodig of mogelijk om een ontheffing op voorhand te verlenen. Incidentele ontheffingen worden niet via de FBE aangevraagd, maar door diegene die de schade ondervindt c.q. diens jachthouder. Op basis van de aanvraag maken Gedeputeerde Staten dan een afweging of de ontheffing geheel of gedeeltelijk wordt verleend of geweigerd. Voorschriften Als Gedeputeerde Staten ontheffingen afgeven, verbinden zij daaraan voorschriften. Deze voorschriften hebben twee functies. Enerzijds zijn deze bedoeld om de bescherming die de Ff-wet geeft op maat te maken voor het concrete geval van de ontheffing. Anderzijds zorgen de voorschriften ervoor dat het toezicht op en naleving van de regels uit de Ff-wet beter mogelijk is. Wanneer de gebruiker van een ontheffing zich niet houdt aan de voorschriften die zijn verbonden aan de ontheffing, dan is hij in overtreding van de Ff-wet en is er sprake van een economisch delict (zie ook hoofdstuk 4).
63
Bijlage 5. Organisatie huidige FBE’s Alle drie de Gelderse FBE’s hebben de rechtsvorm ‘stichting’. Deze stichtingen hebben ieder een bestuur bestaande uit vijf personen. Vier van deze bestuurders vertegenwoordigen de acht partners binnen de FBE. Zij worden voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter. In Gelderland bestaat de FBE uit de volgende partijen: • Het Gelders Landschap (HGL) • Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten (NM) • Staatsbosbeheer (SBB) • Federatie Particulier Grondbezit (FPG) • Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV) • Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG) • Vereniging Wildbeheer Veluwe (VWV) (alleen FBE Veluwe) • Land- en Tuinbouw Organisatie Noord (LTO Noord) In het bestuur hebben zitting: - één persoon namens de terreinbeheerders (HGL, NM, SBB) - één persoon namens particulier grondbezit (FPG) - één persoon namens het jachtbedrijf (KNJV, VWV en NOJG) - één persoon namens de agrarische sector (LTO Noord).
Het bestuur wordt ondersteund door adviseurs en een secretariaat. De FBE’s bestaan in principe uit vrijwilligers en hebben alleen een betaalde functionaris op het secretariaat zitten. Gedeputeerde Staten financieren de uitvoeringstaken van de FBE door middel van een subsidie. Momenteel wordt er gewerkt aan het vastleggen van de voorwaarden die aan de subsidie zijn gesteld in een prestatieovereenkomst. Naast de partijen die onderdeel uitmaken van de FBE’s en de provincie, werken de FBE’s ook nauw samen met andere partijen, zoals de FBE’s buiten Gelderland, het Faunafonds, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, Dutch Wildlife Health Center (i.v.m. de relatie tussen registratie van gerealiseerd afschot en de controle op gezondheid van het dier en registratie voor verdere benutting in de voedselketen), de Vereniging Het Reewild (i.v.m. de stand van het reewild), de 47 WBE’s en nog vele andere organisaties zoals de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht, de stichting Groennetwerk, de Vereniging Het Edelhert, de Zoogdiervereniging enzovoort.
64