Jurisprudentie-bulletin RSJ 2006, 7 (oktober 2006)
zie ook WWW.RSJ.NL
1
Inhoudsopgave jurisprudentiebulletin 2006-7 (oktober 2006) Zaaknummer 06/1598/GA
Geestelijke verzorging; Tegemoetkoming financieel
Klacht betreft het niet gebruik maken van de vastgestelde maximumcapaciteit in de kerkzaal, nu bij afmelding door een gedetineerde de plaats niet onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld voor een gedetineerde die op de wachtlijst staat. Beperking van klagers godsdienstvrijheid die gezien art. 9 EVRM niet wettelijk is voorzien en waarvan de noodzaak niet is gebleken. Beroep van klager gegrond, tegemoetkoming 25 euro.
blz. 5
Ontvankelijkheid materieel
Beslissing om TR-traject voor drie maanden stop te zetten is beslissing van de directeur. Die beslissing is, gelet op het gedrag van klager, niet onredelijk of onbillijk. Beroep ongegrond.
blz. 6
Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime ongelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay ; motiveringsbeginsel
blz. 6 Regeling, selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden t.t.v. selectiebeslissing nog niet gewijzigd conform de per 1 januari 2006 gewijzigde Pbw, zodat nog geen mogelijkheid bestond voor doorplaatsing naar een b.b.i. na veroordeling in eerste aanleg. Na 1 juni 2006 kan dit wel. Contra-indicaties voor plaatsing in b.b.i. niet gesteld of gebleken. Beslissing onvoldoende gemotiveerd. Beroep gegrond, opdracht tot nieuwe beslissing.
Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime ongelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay ; motiveringsbeginsel
Regeling, selectie, plaatsing en overplaatsing blz. 7 gedetineerden t.t.v. selectiebeslissing nog niet gewijzigd conform de per 1 januari 2006 gewijzigde Pbw, zodat nog geen mogelijkheid bestond voor doorplaatsing naar een (z.).b.b.i. na veroordeling in eerste aanleg. Na 1 juni 2006 kan dit wel. Contra-indicaties voor plaatsing in z.b.b.i. niet gesteld of gebleken. Beslissing onvoldoende gemotiveerd. Beroep gegrond, opdracht tot nieuwe beslissing.
Plaatsing/overplaatsing extern gelijk regime gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay
blz. 8 Overplaatsing van labg Amsterdam naar labg Vught. Voor labg kent wet niet de mogelijkheid van overplaatsing op vaste tijdstippen. Beslissing om klager om de drie maanden over te plaatsen dient mede gebaseerd te zijn op gedrag van klager voorafgaand aan beslissing. Geen feiten en omstandigheden door selectiefunctionaris aangedragen waaruit zou blijken dat klager niet langer geschikt is voor verblijf in inrichting. Motiveringsgebrek. Beroep gegrond opdracht tot nieuwe beslissing.
Medische verzorging behandeling; Medische verzorging medicatieverstrekking
blz. 9 Beginsel van continuïteit van zorg sluit niet uit dat inrichtingsarts medicatiebeleid wijzigt. Geen onzorgvuldige afweging inrichtingarts van verbod drugsgebruik in inrichting en medische noodzaak gebruik cannabis door klager. o.g.v. ministeriële richtlijn inmiddels gebleken van voortschrijdend inzicht. Aan klager kan medicinale cannabis worden verstrekt. Beroep in zoverre ongegrond. Medische dienst niet betrokken bij weigering invoeren statafel. Niet gebleken dat van de zijde van de medische dienst invoer op medische bezwaren stuit. Beroep in zoverre ongegrond.
Datum uitspraak 18 september 2006
Zaaknummer 06/1239/GA en 06/1831/GA Datum uitspraak 13 september 2006 Zaaknummer 06/1301/GB Datum uitspraak 13 september 2006
Zaaknummer 06/1011/GB Datum uitspraak 12 september 2006
Zaaknummer 06/1875/GB Datum uitspraak 7 september 2006
Zaaknummer 06/1584/GM Datum uitspraak 6 oktober 2006
Zaaknummer 06/1541/GM Datum uitspraak 6 oktober 2006
Medische verzorging toegang Geen wekelijks gesprek met psychiater op detentieboot, blz. 10 tot; Medische verzorging maar met verpleegkundige. Nu bij klager sprake is van behandeling psychische behandeling gedurende enige jaren, kan huisarts noodzaak voor gesprek met psychiater of psycholoog beoordelen. Dit beleid is besproken in Structureel Zorg Overleg waaraan psychiater en psycholoog deelnemen. Beroep ongegrond.
2
Zaaknummer 06/1187/GM
Medische verzorging medicatieverstrekking; Ontvankelijkheid materieel
blz. 11 Foutieve medicatie te wijten aan medische dienst, nu niet nogmaals contact ist opgenomen met CAD nadat klager had aangegeven dat hij slechts 60 mg methadon gebruikte. Beroep in zoverre gegrond, geen tegemoetkoming. Al dan niet verstrekken gegevens die benodigd zijn voor het indienen van een klacht o.g.v. Wet BIG valt onder het begrip medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28 Pm. Klager heeft verzoek gericht aan medisch adviseur en niet aan inrichtingsarts. Klager in zoverre niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Medische verzorging behandeling; Medische verzorging medicatieverstrekking
Medische dienst heeft nagelaten verschillende verzoeken blz. 12 van klager voor een matras overdag in de isoleercel voorzien van een advies door te sturen naar directeur. Beroep in zoverre gegrond. Geen tegemoetkoming. Foutieve diagnose dienstdoende arts is volgende dag door inrichtingsarts hersteld. Er was geen aanleiding antibiotica voor te schrijven. Klager staakte inname echter niet. Beroep in zoverre ongegrond.
Verlof algemeen
Afwijzing eerste aanvraag algemeen verlof omdat er nog blz. 12 geen reïntegratieplan is opgesteld in het kader van Terugdringen Recidive. Gedrag is goed, positief advies van directeur. Ontstane vertraging in totstandkoming van reïntegratieplan kan niet aan klager worden verweten. Beroep gegrond, opdracht tot nieuwe beslissing.
Ontvankelijkheid formeel; Ontvankelijkheid materieel; Verlof proefverlof; Tegemoetkoming financieel
Beklag tegen intrekking transmuraal verlof en tijdelijke overplaatsing naar Kamp Zeist, hvb dat tijdelijk als afdeling van Veldzicht is aangemerkt maar materieel geen onderdeel van een tbs-inrichting was, als gevolg van affaire Wilhelm S. is formeel en materieel ontvankelijk. Beroep hoofd inrichting in zoverre ongegrond. Gelet op zeer ingrijpende gevolgen en bijzondere omstandigheden van deze zaak dient een tegemoetkoming van 300 euro te worden toegekend. Beroep hoofd inrichting ook in zoverre ongegrond en beroep klager gegrond.
Datum uitspraak 6 oktober 2006
Zaaknummer 06/1007/GM Datum uitspraak 6 oktober 2006
Zaaknummer 06/2079/GV Datum uitspraak 29 september 2006
Zaaknummer 06/0105/TA en 06/0106/TA Datum uitspraak 13 september 2006
Zaaknummer 06/0603/TB en 06/1021/TB Datum uitspraak 20 september 2006
Zaaknummer 06/0861/TR Datum uitspraak 17 augustus 2006
Zaaknummer 06/2441/STR Datum uitspraak 5 oktober 2006
blz. 13
Beroepscommissie niet bevoegd te oordelen over de Plaatsing/overplaatsing blz. 15 rechtmatigheid van ongewenstverklaring naast tbs. In extern ongelijk regime, gelijk beveiligingsniveau niet speciale vreemdelingenvoorziening mag worden geplaatst als onderzoek naar vervolgopvang in land van EBI of longstay; herkomst nog gaande is. Beroep in zoverre ongegrond. Minister beslist tot plaatsing in een vreemdelingenvoorziening van Veldzicht, hoofd inrichting beslist in welke van de twee vreemdelingenvoorzieningen van Veldzicht wordt geplaatst. Klager niet-ontvankelijk in beroep tegen plaatsing in Grittenveld te Hoogeveen. blz. 16
Plaatsing/overplaatsing Fokkens; Ontvankelijkheid formeel; Ontvankelijkheid materieel
Beslissing Minister om wachtlijstdatum op latere datum te bepalen dan waarop klager in beginsel aanspraak heeft i.h.k.v. "Wet Fokkens" is voor beroep vatbare beslissing. Capaciteitstekort is geen omstandigheid genoemd in art. 43 Pm op grond waarvan wachtlijstdatum verschoven kan worden naar aanvangsdatum tbs (dus van 1/3 straf naar 2/3 straf). Beslissing in strijd met de wet. Beroep gegrond. Opdracht nieuwe beslissing. Geen tegemoetkoming.
Ontvankelijkheid materieel; Plaatsing/overplaatsing Fokkens
MvJ besluit o.g.v. art. 40 Statuut van het Koninkrijk der blz. 17 Nederlanden verzoeker over te plaatsen vanuit tbsinrichting hier naar gevangeniswezen Nederlandse Antillen. Spoedprocedure niet geschikt om op ontvankelijkheidsvraag inhoudelijk in te gaan. De beroepscommissie dient zich hierover te buigen. Daar op korte termijn voorbereidingen worden getroffen voor overplaatsing heeft verzoeker spoedeisend belang. Toewijzing verzoek en schorsing beslissing totdat op beroep is beslist.
3
Zaaknummer: 06/0704/JA Datum uitspraak: 12 juli 2006
Verlof civielrechtelijk geplaatsten
Volgens wet verlof mogelijk voor civielrechtelijk blz. 18 geplaatste jeugdigen in zowel opvang- als behandelinrichting. Niet verlenen begeleid verlof wegens personeelsgebrek en klagers verblijf in opvanginrichting in strijd met wet. Beroep gegrond, tegemoetkoming 50 euro.
4
--------------------Zaaknummer: 06/1598/GA
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing. (…)”
Datum uitspraak: 18 september 2006
Het recht op het bijwonen van een kerkdienst vormt een onderdeel van het recht op godsdienstvrijheid zoals neergelegd in onder meer artikel 6 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het tweede lid van voormeld artikel 9 moeten beperkingen van dit recht – kort gezegd – wettelijk zijn voorzien, noodzakelijk zijn in een democratische samenleving en tevens bepaalde nader in dat artikellid vermelde belangen dienen. Nu klager zich over de maximering van het aantal bezoekers van de kerkdienst niet heeft beklaagd, kan die verder buiten de beoordeling blijven. De klacht betreft het niet gebruik maken van de vastgestelde maximumcapaciteit in de kerkzaal nu bij afmelding door een gedetineerde de plaats niet onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld voor een gedetineerde die op de wachtlijst staat. Dit vormt een beperking van klagers godsdienstvrijheid en derhalve komt de vraag aan de orde of deze beperking voldoet aan de in het tweede lid van artikel 9 EVRM gestelde criteria. Door de directie is te kennen gegeven dat het onmiddellijk opvullen van openvallende plaatsen feitelijk realiseerbaar is. De beperking strekt er in het onderhavige geval toe te voorkomen dat een gedetineerde die is toegelaten tot de kerkdienst onder druk van een medegedetineerde zijn plaats opgeeft. Nu deze beperking, die in de praktijk bij wijze van algemene regel wordt toegepast, niet uitdrukkelijk wettelijk is voorzien en de noodzaak tot een dergelijke algemene beperking niet is gebleken, zal het beklag ten aanzien van dit onderdeel alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 25,=. Ten aanzien van onderdeel b: Voorop staat dat klager wist dat de medische dienst zijn cel buiten zijn aanwezigheid betrad en dat hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Reeds gelet hierop treft het beklag geen doel. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Dit onderdeel van die uitspraak zal daarom, met wijziging van de gronden, worden bevestigd. Ten aanzien van onderdeel c:
Beroepscommissie:
Vegter, mr. P.C. Dost, A.J. Fiselier, dr. J.P.S. Maes, mr. H.M.J.D. (secr.)
Beklagcommissie beklagcommissie bij de gevangenis De IJssel te Krimpen aan den IJssel Trefwoorden: Geestelijke verzorging; Tegemoetkoming financieel Artikelen: Pbw art. 41; Grondwet art. 6; EVRM art. 9 Samenvatting: Klacht betreft het niet gebruik maken van de vastgestelde maximumcapaciteit in de kerkzaal, nu bij afmelding door een gedetineerde de plaats niet onmiddellijk beschikbaar wordt gesteld voor een gedetineerde die op de wachtlijst staat. Beperking van klagers godsdienstvrijheid die gezien art. 9 EVRM niet wettelijk is voorzien en waarvan de noodzaak niet is gebleken. Beroep van klager gegrond, tegemoetkoming 25 euro. Rechtsoverwegingen: Ten aanzien van onderdeel a van het beklag: Artikel 41 van de Pbw, – voor zover hier van belang – luidt als volgt: ”-1. De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. (…) -3. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen a. (…) b. (…)
5
Met inachtneming van de door klager bijgehouden in- en uitsluittijden geldt nog steeds dat de duur van het aan klager aangeboden dagprogramma de wettelijk voorgeschreven minimumduur voor een dergelijk dagprogramma oversteeg. Hetgeen in beroep naar voren is gebracht kan – voor zover een en ander is komen vast te staan – daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. De omstandigheid dat het tijdstip van in- en uitsluiten niet steeds exact overeenkomt met het tijdstip in het bekendgemaakte dagprogramma, maakt dit oordeel niet anders. Ook dit onderdeel van uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden bevestigd.
--------------------Zaaknummer: 06/1239/GA en 06/1831/GA Datum uitspraak: 13 september 2006 Beroepscommissie: Oostveen, mr. J.J. van Balkema, mr. J.P. Lamens, mr. J. Jousma, mr. S. (secr.)
Beklagcommissie beklagcommissie bij de gevangenis/ISD Nieuw Vosseveld te Vught Trefwoorden: Ontvankelijkheid materieel Artikelen: Pbw art. 60 Samenvatting: Beslissing om TR-traject voor drie maanden stop te zetten is beslissing van de directeur. Die beslissing is, gelet op het gedrag van klager, niet onredelijk of onbillijk. Beroep ongegrond. Rechtsoverwegingen: Met betrekking tot a. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de
beklagcommissie. Het beroep zal derhalve op dit onderdeel ongegrond worden verklaard. Met betrekking tot b. Een schriftelijk vastgelegde beslissing dat klagers TR-traject voor de duur van drie maanden wordt stopgezet is niet voorhanden. Het begrip TR komt in de regelgeving niet voor. Derhalve ligt niet vast wie tot de beslissing met betrekking tot het TR-traject bevoegd is. De directeur heeft zich op het standpunt gesteld dat van een beslissing van de directeur geen sprake is, maar dat hij slechts adviseert. De beslissing zou liggen bij het TR-bureau, welke beslissing hij de gedetineerde slechts mededeelt. Naar het oordeel van de beroepscommissie wordt de beslissing om klagers TR-traject tijdelijk stop te zetten genomen door of namens de directeur. Dit is in overeenstemming met het draaiboek zoals dit is vervat in het Programma Terugdringen Recidive, DJI, z.j., p. 14. Daar is immers sprake van een mandaat door de locatiedirecteur aan het hoofd van het Coördinatiebureau Terugdringen Recidive. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de beslissing om klagers TR-traject tijdelijk stop te zetten is genomen omdat hij voor de tweede keer was betrokken bij een vechtpartij, in verband met zijn dreigende uitlatingen richting de bij de vechtpartij betrokken medegedetineerde en zijn negatieve uitlatingen tegen medewerkers van het TR-bureau over het TR-traject. De beroepscommissie is van oordeel dat die beslissing bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
--------------------Zaaknummer: 06/1301/GB Datum uitspraak: 13 september 2006 Beroepscommissie: Balkema, mr. J.P. Bosch, mr. A.G. Fiselier, dr. J.P.S. Jousma, mr. S. (secr.)
Trefwoorden: Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime ongelijk
6
beveiligingsniveau niet EBI of longstay ; motiveringsbeginsel Samenvatting: Regeling, selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden t.t.v. selectiebeslissing nog niet gewijzigd conform de per 1 januari 2006 gewijzigde Pbw, zodat nog geen mogelijkheid bestond voor doorplaatsing naar een b.b.i. na veroordeling in eerste aanleg. Na 1 juni 2006 kan dit wel. Contraindicaties voor plaatsing in b.b.i. niet gesteld of gebleken. Beslissing onvoldoende gemotiveerd. Beroep gegrond, opdracht tot nieuwe beslissing. Rechtsoverwegingen: Bij circulaire van 23 mei 2006, kenmerk 5423609/06/DJI, betreffende wijziging ministeriële regelingen in verband met de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis na veroordeling in eerste aanleg, welke regeling op 30 mei 2006 in de Staatscourant is geplaatst en op 1 juni 2006 in werking is getreden, is onder meer de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing gedetineerden (hierna: de Regeling) gewijzigd. Deze wijziging is het gevolg van de per 1 januari 2006 in werking getreden wijziging van de Penitentiaire beginselenwet ( de zogenaamde Wet doorplaatsing, Stb. 2005, 280). Op grond van de wijziging van de Regeling komen thans ook voorlopig gehechten die in eerste aanleg tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld in aanmerking voor (kortweg) detentiefasering. De bestreden beslissing van de selectiefunctionaris is enkel gebaseerd op de wettelijke onmogelijkheid van een plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.). Klager komt, gelet op de selectiestukken waaruit blijkt dat zijn fictieve einddatum 28 september 2007 is, in beginsel in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. Door de selectiefunctionaris is niet gesteld en evenmin gebleken dat ten aanzien van een eventuele plaatsing van klager in een b.b.i. contra-indicaties aanwezig zijn. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris wegens een onvoldoende motivering niet in stand kan blijven. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak en de thans geldende wet- en regelgeving. De beroepscommissie acht geen termen
aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.
--------------------Zaaknummer: 06/1011/GB Datum uitspraak: 12 september 2006 Beroepscommissie: Balkema, mr. J.P. Bosch, mr. A.G. Fiselier, dr. J.P.S. Jousma, mr. S. (secr.)
Trefwoorden: Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime ongelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay ; motiveringsbeginsel
Samenvatting: Regeling, selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden t.t.v. selectiebeslissing nog niet gewijzigd conform de per 1 januari 2006 gewijzigde Pbw, zodat nog geen mogelijkheid bestond voor doorplaatsing naar een (z.).b.b.i. na veroordeling in eerste aanleg. Na 1 juni 2006 kan dit wel. Contraindicaties voor plaatsing in z.b.b.i. niet gesteld of gebleken. Beslissing onvoldoende gemotiveerd. Beroep gegrond, opdracht tot nieuwe beslissing. Rechtsoverwegingen:
Bij circulaire van 23 mei 2006, kenmerk 5423609/06/DJI, betreffende wijziging ministeriële regelingen in verband met de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis na veroordeling in eerste aanleg, welke regeling op 30 mei 2006 in de Staatscourant is geplaatst en op 1 juni 2006 in werking is getreden, is onder meer de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing gedetineerden (hierna: de Regeling) gewijzigd. Deze wijziging is het gevolg van de per 1 januari 2006 in werking getreden wijziging van de Penitentiaire beginselenwet ( de zogenaamde Wet doorplaatsing, Stb. 2005, 280). Op grond van de wijziging van de Regeling komen thans ook voorlopig gehechten die in
7
eerste aanleg tot vrijheidsstraf zijn veroordeeld in aanmerking voor (kortweg) detentiefasering. De bestreden beslissing van de selectiefunctionaris is enkel gebaseerd op de wettelijke onmogelijkheid van een plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting. Uit de stukken is gebleken dat klaagster, gelet op haar fictieve einddatum (27 december 2006) na haar veroordeling in eerste aanleg, in beginsel in aanmerking komt voor plaatsing in een (z.)b.b.i. Door de selectiefunctionaris is niet gesteld en evenmin is gebleken dat ten aanzien van een eventuele plaatsing van klaagster in een (z.)b.b.i. contra-indicaties aanwezig zijn. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefuntionaris wegens een onvoldoende motivering niet in stand kan blijven. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard. De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak en de thans geldende wet- en regelgeving. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.
--------------------Zaaknummer: 06/1875/GB Datum uitspraak: 7 september 2006 Beroepscommissie: Balkema, mr. J.P. Bosch, mr. A.G. Fiselier, dr. J.P.S. Kokee, R. (secr.)
Trefwoorden: Plaatsing/overplaatsing extern gelijk regime gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay Artikelen: Pbw art 15; Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden art. 25 lid 2 Samenvatting: Overplaatsing van labg Amsterdam naar labg Vught. Voor labg kent wet niet de mogelijkheid van
overplaatsing op vaste tijdstippen. Beslissing om klager om de drie maanden over te plaatsen dient mede gebaseerd te zijn op gedrag van klager voorafgaand aan beslissing. Geen feiten en omstandigheden door selectiefunctionaris aangedragen waaruit zou blijken dat klager niet langer geschikt is voor verblijf in inrichting. Motiveringsgebrek. Beroep gegrond opdracht tot nieuwe beslissing. Rechtsoverwegingen: 4.1 Klager is overgeplaatst van Paviljoen IV-A Demersluis naar de l.a.b.g. Nieuw Vosseveld, dat een bestemming als huis van bewaring en gevangenis heeft. 4.2 Een gedetineerde dient te worden geplaatst in een inrichting met een regime van algehele dan wel beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In het individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, een ernstig beheersrisico vormen voor zichzelf of anderen en ten gevolge daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven. De selectiefunctionaris heeft de omtrent klagers persoonlijkheid en gedrag verstrekte gegevens in redelijkheid kunnen aanmerken als een contra-indicatie in bovenbedoelde zin. Klager komt derhalve in aanmerking voor plaatsing in een individueel regime. De selectiefunctionaris heeft besloten klager om de drie maanden over te plaatsen tussen Paviljoen IV-A Demersluis en de l.a.b.g. Nieuw Vosseveld. De wet kent niet de mogelijkheid van een overplaatsing op vaste tijdstippen voor de l.a.b.g.; dat betekent dat de beslissing mede gebaseerd dient te zijn op het gedrag van de gedetineerde voorafgaand aan de overplaatsing. Over de periode van drie maanden voor de bestreden beslissing van 15 juni 2006 zijn geen feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat klager niet langer geschikt kan worden geacht voor een verblijf op Paviljoen IV-A. De door de selectiefunctionaris aangedragen feiten dateren van eind vorig jaar. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is derhalve onvoldoende gemotiveerd. De bestreden beslissing dient daarom te worden vernietigd. De selectiefunctionaris zal
8
worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing nog ongedaan zijn te maken, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
--------------------Zaaknummer: 06/1584/GM Datum uitspraak: 6 oktober 2006 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Kleipool, L.E.M. Schudel, prof.dr. W.J. Kokee, R. (secr.)
Trefwoorden: Medische verzorging behandeling; Medische verzorging medicatieverstrekking Artikelen: Pm art. 28 Richtlijn verstrekking medicinale cannabis dd 8 mei 2006 nr 5350670/06/DJI Samenvatting: Beginsel van continuïteit van zorg sluit niet uit dat inrichtingsarts medicatiebeleid wijzigt. Geen onzorgvuldige afweging inrichtingarts van verbod drugsgebruik in inrichting en medische noodzaak gebruik cannabis door klager. o.g.v. ministeriële richtlijn inmiddels gebleken van voortschrijdend inzicht. Aan klager kan medicinale cannabis worden verstrekt. Beroep in zoverre ongegrond. Medische dienst niet betrokken bij weigering invoeren statafel. Niet gebleken dat van de zijde van de medische dienst invoer op medische bezwaren stuit. Beroep in zoverre ongegrond.
Rechtsoverwegingen: Ter zitting is door klager aangevoerd dat hij niet over alle door de beroepscommissie aan hem toegezonden stukken heeft kunnen beschikken. Een aantal documenten zijn hem door de inrichting niet uitgereikt. De beroepscommissie stelt voorop dat in het kader van het fair play beginsel klager dient te beschikken over alle door de inrichtingsarts aan de beroepscommissie toegezonden stukken. De beroepscommissie gaat er van uit dat klagers advocaat wel over alle stukken heeft kunnen beschikken, zodat klagers belang in deze niet is geschaad. Het niet uitreiken van alle stukken aan klager zal derhalve verder geen gevolgen hebben voor de beoordeling van onderhavig beroep. a. Klager heeft ter zitting gesteld dat hij een invoerformulier bij de directie heeft ingeleverd voor het invoeren van de statafel die klager thuis heeft staan. Uit de stukken en de ter zitting hierover door de inrichtingsarts gegegeven toelichting blijkt dat het invoeren van een statafel niet op medische bezwaren van de medische dienst stuit en gewoon is toegestaan. Evenmin is gebleken dat de medische dienst betrokken is geweest bij de kennelijke weigering door de directeur de statafel in te voeren. Het handelen van de inrichtingsarts kan derhalve niet als onzorgvuldig worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard. b. Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is het volgende vast komen te staan. Klager is op 19 maart 2006 gearresteerd en ingesloten op het politiebureau te Utrecht. Aldaar is hij onderzocht door een arts die hem cannabis (Cannaflor) heeft voorgeschreven. Op 21 maart 2006 is klager overgeplaatst naar het Penitentiair Ziekenhuis. Nadat klager de eerste dagen is toegestaan cannabis te roken – klager had zijn inhalator niet bij zich – heeft de directie de medische dienst bericht dat het gebruik van cannabis in de inrichting niet is toegestaan. Dit vormde voor de medische dienst aanleiding alternatieve pijnstillers aan klager voor te schrijven, nadat hierover eerst overleg is gevoerd met de pijnspecialist van het Bronovoziekenhuis te Den Haag. De beroepscommissie stelt verder vast dat ten tijde van de indiening van de klacht door klager in april 2006 door de medische dienst van het Penitentiair Ziekenhuis geen beleid voorhanden was ten aanzien van de verstrekking van medicinale cannabis aan gedetineerden. Dit betekent dat de
9
inrichtingsarts een individuele beoordeling zal moeten maken ten aanzien van de medische noodzaak om aan klager medicinale cannabis voor te schrijven. Bij de te maken afweging zal hij gelet op het soort medicijn tevens dienen te betrekken het algemene verbod in de inrichting drugs te gebruiken, dat is gegrond op de orde en veiligheid in de inrichting. De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts bij de door hem gemaakte afweging niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Aan klager zijn immers vervangende medicijnen voorgeschreven en er is overleg gezocht met een pijnspecialist. In beroep voert klager aan dat hem eerder medicinale cannabis is voorgeschreven, onder meer na consult door de arts van het politiebureau te Utrecht. Voor zover klager hiermee beoogt te stellen dat op de inrichtingsarts de verplichting rust ook in het Penitentiaire Ziekenhuis medicinale cannabis aan klager voor te schrijven, kan dat in zijn algemeenheid niet worden aanvaard. Het beginsel van continuïteit van zorg sluit niet uit dat de inrichtingsarts tot een ander medicatiebeleid besluit. Inmiddels is gebleken dat ten aanzien van het voorschrijven van medicinale cannabis aan gedetineerden sprake is van voortschrijdend inzicht. Zo heeft de Minister van Justitie op 8 mei 2006 met nummer 5350670/06/DJI een richtlijn vastgesteld omtrent de verstrekking van medicinale cannabis tijdens detentie die er op neer komt dat onder strikte voorwaarden verstrekking mogelijk is. Gebleken is dat de inrichtingsarts hieraan meewerkt, hetgeen betekent dat aan klager medicinale cannabis kan worden verstrekt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
--------------------Zaaknummer: 06/1541/GM Datum uitspraak: 6 oktober 2006 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Kleipool, L.E.M. Schudel, prof.dr. W.J. Kokee, R. (secr.)
Trefwoorden: Medische verzorging toegang tot; Medische verzorging behandeling
Artikelen: Pm art. 28 Samenvatting: Geen wekelijks gesprek met psychiater op detentieboot, maar met verpleegkundige. Nu bij klager sprake is van psychische behandeling gedurende enige jaren, kan huisarts noodzaak voor gesprek met psychiater of psycholoog beoordelen. Dit beleid is besproken in Structureel Zorg Overleg waaraan psychiater en psycholoog deelnemen. Beroep ongegrond. Rechtsoverwegingen: De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van de inrichtingsarts om de mondelinge behandeling aan te houden af. Uit de stukken, waaronder het medisch dossier en de ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat aan klager kort na zijn intakegesprek is uitgelegd op welke wijze hem op de detentieboot zorg zal worden verleend. Klager krijgt wekelijks een gesprek met een verpleegkundige. De huisarts ziet geen reden voor een verwijzing naar de psychiater aangezien de situatie niet is veranderd. Dit beleid, zo blijkt, is besproken binnen het Structureel Zorg Overleg (SZO) van de inrichting. Aan dit overleg nemen deel een psycholoog, psychiater, huisarts en een verpleegkundige. Verder is gebleken dat de medische dienst contact heeft opgenomen met de medische dienst bij de p.i. Tilburg en de locatie De Geerhorst en gegevens heeft opgevraagd. Uit het medisch dossier blijkt nergens dat klager niet de juiste medicijnen verstrekt krijgt. Tegen deze achtergrond kan niet worden gesproken van onzorgvuldig handelen van de inrichtingsarts. Anders dan in de uitspraak van de beroepscommissie van 25 mei 2004 met kenmerk 04/31/GM, waarnaar klager verwijst, is bij klager al sprake van een psychische behandeling gedurende enige jaren. In die situatie moet worden verondersteld dat de huisarts een beoordeling kan maken omtrent de medische noodzaak voor een gesprek met de psychiater of psycholoog. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is dit beleid besproken en afgestemd in het SZO. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
10
--------------------Zaaknummer: 06/1187/GM Datum uitspraak: 6 oktober 2006 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Kleipool, L.E.M. Schudel, prof.dr. W.J. Kokee, R. (secr.)
Trefwoorden: Medische verzorging medicatieverstrekking; Ontvankelijkheid materieel Artikelen: Pm art. 28; Tuchtrechtbesluit BIG art. 4, aanhef en onder c Samenvatting: Foutieve medicatie te wijten aan medische dienst, nu niet nogmaals contact ist opgenomen met CAD nadat klager had aangegeven dat hij slechts 60 mg methadon gebruikte. Beroep in zoverre gegrond, geen tegemoetkoming. Al dan niet verstrekken gegevens die benodigd zijn voor het indienen van een klacht o.g.v. Wet BIG valt onder het begrip medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28 Pm. Klager heeft verzoek gericht aan medisch adviseur en niet aan inrichtingsarts. Klager in zoverre niet-ontvankelijk in zijn klacht. Rechtsoverwegingen: a. Uit de stukken is vast komen te staan dat klager bij binnenkomst in het h.v.b. Nieuw Vosseveld een te hoge dosering methadon heeft gekregen. Voor zijn detentie ontving klager van de methadonpost te Heerlen 60 mg methadon. In het h.v.b. Nieuw Vosseveld ontving klager in vloeibare vorm het equivalent van 21 tabletten à 5 mg, derhalve in totaal 105 mg methadon. Volgens de inrichtingsarts heeft de verpleegkundige van de medische dienst contact opgenomen met de behandelaar van klager bij het CAD Heerlen met betrekking tot de methadondosering. Het nader aan de beroepscommissie toegezonden medisch
dossier vermeldt hierover verder geen gegevens. Het kennelijk telefonische contact is nergens schriftelijk vastgelegd. Niettemin moet worden vastgesteld dat klager zelf kort na zijn opname in Vught heeft aangegeven slechts 60 mg te gebruiken en dat hierop door de medische dienst niet adequaat is gereageerd. Immers kennelijk is niet opnieuw contact opgenomen met het CAD te Heerlen. Gelet hierop is vast komen te staan dat de foutieve medicatie is te wijten aan de medische dienst. Het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien is de beroepscommissie derhalve van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Voor toekenning van een compensatievergoeding is geen reden, nu van enige – ernstige – bijverschijnselen niet is gebleken. b. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG) biedt rechtstreeks belanghebbenden de mogelijkheid een klacht in te dienen bij het regionaal medisch tuchtcollege ten aanzien van beroepsbeoefenaren die staan ingeschreven in het register. Op grond van het Tuchtrechtbesluit BIG dient het klaagschrift onder meer de naam en het werkadres van degene over wie wordt geklaagd te bevatten. Artikel 28 Pm bepaalt het volgende: ”1. Een gedetineerde kan een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. (…). 2. Onder medisch handelen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in het eerste lid bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen; b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg ”. De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts of ieder andere beroepsbeoefenaar die werkzaam is voor de medische dienst van de inrichting en is geregistreerd op grond van de wet BIG, desgevraagd die persoonsgegevens dient te verstrekken die nodig zijn voor het indienen van een klacht op grond van de wet BIG. Zulk handelen of nalaten valt onder het begrip medisch handelen zoals bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, Pm. Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting is echter niet gebleken dat klager zijn verzoek heeft gericht aan de inrichtingsarts.
11
Klager heeft zijn verzoek gericht aan de medisch adviseur van het Ministerie van Justitie. Gelet hierop dient klager nietontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht.
--------------------Zaaknummer: 06/1007/GM Datum uitspraak: 6 oktober 2006 Beroepscommissie: Aarts, mr. Chr.M. Kleipool, L.E.M. Schudel, prof.dr. W.J. Kokee, R. (secr.)
Trefwoorden: Medische verzorging behandeling; Medische verzorging medicatieverstrekking Artikelen: Pm art. 28 Samenvatting: Medische dienst heeft nagelaten verschillende verzoeken van klager voor een matras overdag in de isoleercel voorzien van een advies door te sturen naar directeur. Beroep in zoverre gegrond. Geen tegemoetkoming. Foutieve diagnose dienstdoende arts is volgende dag door inrichtingsarts hersteld. Er was geen aanleiding antibiotica voor te schrijven. Klager staakte inname echter niet. Beroep in zoverre ongegrond. Rechtsoverwegingen: a. Op grond van artikel 18, tweede lid van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen kan de directeur bepalen dat de gedetineerde in een strafcel gedurende de dag de beschikking krijgt over een matras. Klager stelt – onweersproken – dat hij driemaal een verzoek heeft gericht aan de medische dienst omtrent het verstrekken van een matras. Onduidelijk is hoe de medische dienst op deze verzoeken heeft gereageerd. Aangezien de directeur op
grond van voormelde Regeling een belissing dient te nemen over het verstrekken van matrassen, ligt het op de weg van de medische dienst de verzoeken van klager voorzien van een advies door te sturen naar de directeur. Dit is evenwel door de inrichtingsarts niet gesteld of gebleken. Nu de inrichtingsarts verder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid ter zitting hieromtrent een nadere toelichting te geven, moet worden uitgegaan van de gegrondheid van de klacht. Gelet hierop dient het handelen van de inrichtingsarts als onzorgvuldig te worden aangemerkt. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. b. Uit de stukken waaronder het medisch dossier is gebleken dat in de nacht van 8 op 9 december 2005 een waarnemend arts is gewaarschuwd. Deze arts stelde telefonisch de diagnose pneunomie en schreef een antibioticum voor. Op 9 december 2005 is klager door de inrichtingsarts onderzocht en deze concludeerde dat er geen sprake is van pneunomie en er geen aanleiding was om antibiotica voor te schrijven. De beroepscommissie is van oordeel dat voormeld handelen van de inrichtingsarts niet onzorgvuldig is. De kennelijk door de waarnemend arts verkeerd gestelde diagnose is nog dezelfde dag door de inrichtingsarts hersteld. Niet is gebleken dat klager hierdoor hinder heeft ondervonden. In strijd met het door de inrichtingsarts gegeven advies is klager het antibioticum zelfs blijven innemen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
--------------------Zaaknummer: 06/2079/GV Datum uitspraak: 29 september 2006 Beroepscommissie: Pol, mr. U. van de Bosch, mr. A.G. Meijeringh, mr. J.R. Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Trefwoorden: Verlof algemeen
12
Artikelen: Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting art. 14 e.v.
de beroepscommissie geen termen aanwezig voor toekenning van een tegemoetkoming.
Samenvatting: Afwijzing eerste aanvraag algemeen verlof omdat er nog geen reïntegratieplan is opgesteld in het kader van Terugdringen Recidive. Gedrag is goed, positief advies van directeur. Ontstane vertraging in totstandkoming van reïntegratieplan kan niet aan klager worden verweten. Beroep gegrond, opdracht tot nieuwe beslissing.
--------------------Zaaknummer: 06/0105/TA en 06/0106/TA
Rechtsoverwegingen:
Beklagcommissie beklagcommissie bij Veldzicht
Klager ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerst lid, aanhef en onder a., van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.datum valt op of omstreeks 10 augustus 2007. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen. Klagers verlofaanvraag is afgewezen omdat er nog geen reïntegratieplan is opgesteld. Klagers gedrag in de p.i. is vriendelijk en correct en de directeur van de p.i. heeft positief geadviseerd terzake van verlofverlening. Volgens de schriftelijke inlichtingen van het b.s.d. zou er op 11 juli 2006 een Risc bij klager zijn afgenomen en volgens de selectiefunctionaris zou bij navraag bij het b.s.d. gezegd zijn dat klager op 11 juli 2006 wel al bezocht zou zijn door de reclassering, maar dat er nog geen Risc zou zijn afgenomen. Uit telefonische informatie van het b.s.d. en het coördinatiebureau terugdringen recidive blijkt dat er op 25 september 2006 nog steeds geen reïntegratieplan was opgesteld. De beroepscommissie is van oordeel dat de ontstane vertraging in de totstandkoming van het reïntegratieplan niet aan klager kan worden verweten en dat maakt dat de beroepscommissie het beroep gegrond zal verklaren. De bestreden beslissing zal daarom worden vernietigd en aan de Minister zal worden opgedragen om binnen twee weken na ontvangst van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan kunnen worden gemaakt, acht
Datum uitspraak: 13 september 2006 Beroepscommissie: Bakker, mr.drs. F.A.M. Kelk, prof. mr. C. Dekken, drs. B. van Gemert, mr. H.S. van (secr.)
Trefwoorden: Ontvankelijkheid formeel; Ontvankelijkheid materieel; Verlof proefverlof; Tegemoetkoming financieel Artikelen: Bvt art. 3, 56, 58 Samenvatting: Beklag tegen intrekking transmuraal verlof en tijdelijke overplaatsing naar Kamp Zeist, hvb dat tijdelijk als afdeling van Veldzicht is aangemerkt maar materieel geen onderdeel van een tbs-inrichting was, als gevolg van affaire Wilhelm S. is formeel en materieel ontvankelijk. Beroep hoofd inrichting in zoverre ongegrond. Gelet op zeer ingrijpende gevolgen en bijzondere omstandigheden van deze zaak dient een tegemoetkoming van 300 euro te worden toegekend. Beroep hoofd inrichting ook in zoverre ongegrond en beroep klager gegrond. Rechtsoverwegingen: Voor wat betreft de beslissing vermeld onder a. en b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Namens het hoofd van de inrichting is aangevoerd dat klager het beklag niet tijdig heeft ingediend. De schriftelijke mededeling
13
tot overplaatsing naar Pand 52 van het detentiecentrum Zeist is gedateerd 24 juni 2005 terwijl het klaagschrift op 6 juli 2005 te Zeist en op 8 juli in Veldzicht is ontvangen. De beroepscommissie stelt vast dat de beslissing tot intrekking van het verlof niet schriftelijk is gedaan en van de beslissing tot overplaatsing naar Zeist, waarin ook melding is gemaakt van de heroverweging van het verlof, niet schriftelijk is vastgelegd op welk tijdstip de bestreden beslissing aan klager is uitgereikt. Nu de beroepscommissie niet de beschikking heeft over de originele envelop met poststempel waarin het beklag aan de beklagcommissie is verzonden, komt aan klager het voordeel van de twijfel toe en zal de beroepscommissie, net als de beklagcommissie, klager voor wat betreft de tijdigheid van het beklag ontvankelijk verklaren. Voor wat betreft de beklagwaardigheid van de onder a. en b. vermelde beslissingen overweegt de beroepscommissie het navolgende. Klager is op 15 juni 2005 door 2 biad-bussen met geüniformeerde biad-medewerkers bij zijn werk opgehaald en overgebracht naar Veldzicht, omdat op die dag zijn transmurale verlof is ingetrokken. Op 23 juni 2005 is hij vervolgens overgeplaatst naar Pand 52 van Detentiecentrum Zeist, dat een bestemming heeft als h.v.b. Op diezelfde dag wordt het Pand 52 van het Detentiecentrum Zeist bij tijdelijk Ministerieel besluit overeenkomstig het bepaalde bij artikel 3, eerste lid, Bvt, aangewezen als afdeling van de inrichting voor de verpleging van tbs-gestelden Veldzicht. Klager die reeds lang in een resocialisatietraject zit - hij woont al buiten de kliniek - wordt niet alleen teruggehaald naar Veldzicht maar wordt ook nog eens overgeplaatst naar een ‘h.v.b.-situatie’ van het detentiecentrum Zeist. Dit wordt door hem als strafplaatsing ervaren. Degenen met de ‘beste’ behandelresultaten worden volgens klager het strengst gesanctioneerd. Zijn resocialisatietraject is abrupt en voor onbekende duur stopgezet. De intrekking van het verlof en met name het verblijf in Zeist, met alle onzekerheid omtrent de duur van de plaatsing, heeft consequenties voor de verdere behandeling. Tevens vreest hij dat in voorkomende gevallen opnieuw zal worden gereageerd met het intrekken van zijn verlof. Deze overplaatsing heeft vervolgens weer geleid tot een langer intrekken van het verlof om eerst te kunnen nagaan wat de (eventuele) schade is van deze ingrepen. Volgens artikel 3 Bvt dienen de tbsinrichtingen gescheiden te zijn van een h.v.b.
of gevangenis. De Memorie van Toelichting zegt hierover: ”Het doel van de tenuitvoerlegging van de TBS en de daarmee verband houdende specifieke organisatie van de justitiële inrichting voor TBS-gestelden brengt mede dat alleen ten aanzien van bepaalde inrichtingen op deze hoofdregel een uitzondering dient te worden gemaakt”. Bij de totstandkoming van deze wet in 1997 waren er geen inrichtingen ten aanzien waarvan een dergelijke uitzondering is gemaakt. Dit onderstreept de bijzondere positie van tbs-inrichtingen. Weliswaar is de overplaatsing naar Zeist nog diezelfde dag formeel ‘afgedekt’ door het tijdelijk Ministerieel besluit maar de afdeling van het detentiecentrum is daarmee niet ook materieel een afdeling geworden van een tbsinrichting. Geboden regiem en setting bleven dat van een h.v.b. Dit laat onverlet dat het personeel van Veldzicht zich zeer heeft ingezet om er het beste van te maken. Daarnaast ontbreekt een deugdelijke grond voor de overplaatsing, die in het geheel niet is gelegen in het gedrag van klager maar een sterk politiek gemotiveerd, ad hoc-karakter heeft met alle consequenties vandien. Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, is de beroepscommissie van oordeel dat klager op grond van artikel 56, tweede lid onder a, Bvt en artikel 56 lid, eerste lid onder e, Bvt ontvankelijk is in zijn beklag. Voor wat betreft de hoogte van de door de beklagcommissie met betrekking tot onderdeel a. en b. toegekende tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie dat de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken en dermate ingrijpend voor klager zijn dat de beroepscommissie, mede gelet op de zeer bijzondere omstandigheden van deze zaak, aanleiding ziet om van de in de richtlijnen opgenomen bedragen af te wijken en aan klager een hogere tegemoetkoming toe te kennen dan door de beklagcommissie is toegekend. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op € 300,=. Tenslotte merkt de beroepscommissie nog op dat tijdens de behandeling van deze beroepszaak, evenals bij de behandeling van beroepszaken van andere tbs-gestelden in soortgelijke zaken, telkens weer naar voren is gekomen dat door klagers een gebaar achteraf van de inrichting is gemist. Zij hebben verklaard dat de inrichting heeft
14
nagelaten om excuses aan te bieden of op een andere manier spijt te betuigen en dat zij in het licht daarvan het instellen van beroep door het hoofd van de inrichting tegen de hoogte van de tegemoetkoming, die enkele tientallen euro’s te hoog zou zijn, als bijzonder wrang hebben ervaren.
--------------------Zaaknummer: 06/0603/TB en 06/1021/TB Datum uitspraak: 20 september 2006 Beroepscommissie: Donker, mr. S.L. Rood-Pijpers, dr. E.B.M. Zuijderhoudt, mr.drs. R.H. Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: Plaatsing/overplaatsing extern ongelijk regime, gelijk beveiligingsniveau niet EBI of longstay; Ontvankelijkheid materieel Artikelen: Bvt art. 2, 11; beleid selectie illegalen/ongewenste vreemdelingen voor speciale voorziening FPC Veldzicht (5350499/05/DJI) Samenvatting: Beroepscommissie niet bevoegd te oordelen over de rechtmatigheid van ongewenstverklaring naast tbs. In speciale vreemdelingenvoorziening mag worden geplaatst als onderzoek naar vervolgopvang in land van herkomst nog gaande is. Beroep in zoverre ongegrond. Minister beslist tot plaatsing in een vreemdelingenvoorziening van Veldzicht, hoofd inrichting beslist in welke van de twee vreemdelingenvoorzieningen van Veldzicht wordt geplaatst. Klager niet-ontvankelijk in beroep tegen plaatsing in Grittenveld te Hoogeveen.
Rechtsoverwegingen: Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken: a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt. Omtrent personen aan wie de tbs-maatregel is opgelegd en die tevens illegaal in Nederland verblijven of tot ongewenst vreemdeling zijn verklaard, heeft de Minister, gelet op de onmogelijkheid voor deze groep personen om terug te keren in de Nederlandse maatschappij, in zijn brief van 27 oktober 2004 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer zijn beleidsvoornemens kenbaar gemaakt (Tweede Kamer, 20042005, 29452, nr.13). Deze beleidsvoornemens komen er kortgezegd op neer dat voor illegalen en ongewenste vreemdelingen met tbs een sobere voorziening wordt gecreëerd, die primair gericht zal zijn op uitzetting van de desbetreffende vreemdelingen en vanuit dat perspectief adequate verzorging biedt. In zijn brief van 29 april 2005 met kenmerk 5350499/05/DJI aan de hoofden van de (niet-) justitiële tbs-inrichtingen heeft de Minister de criteria vastgelegd voor de selectie van patiënten zonder verblijfsstatus voor de landelijke voorziening in Veldzicht: 1. de patiënt moet verwijderbaar zijn. Dat wil zeggen dat de IND adviseert en in samenspraak met de medewerkers van de voorziening in Veldzicht beslist welke patiënten uit het huidige totale bestand uitzetbaar zijn; 2. de patiënt moet gestabiliseerd zijn waar het de (acute) pathologie betreft die uitstroom medisch onverantwoord zou maken; 3. in het land van herkomst moet zonodig een vervolgopvang beschikbaar zijn. Dit vereist goede samenwerkingsafspraken met de overheden en voorzieningen in de bestemmingslanden. Bestaande samenwerking zal optimaal worden benut. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de Minister in redelijkheid kunnen beslissen klager te plaatsen in een vreemdelingenvoorziening van Veldzicht. Daarbij is in aanmerking genomen dat klager ongewenst is verklaard en dat alle nationale
15
rechtsmiddelen daartegen zijn uitgeput, zodat hij uit Nederland verwijderd zal dienen te worden. Dit is een gegeven waarvan de Minister in redelijkheid uit heeft mogen gaan. De beroepscommissie heeft geen enkele wettelijke bevoegdheid te treden in de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring, waaraan niet kan afdoen dat klager een tbsgestelde is en naar zijn mening om die reden niet ongewenst verklaard had mogen worden of zou mogen blijven. Zij kan derhalve niet toekomen aan beantwoording van de vraag of en in hoeverre er op het gebied van het vreemdelingenrecht redenen bestaan voor voortgezet verblijf van klager in Nederland. De omstandigheid dat klager een klacht bij het EHRM heeft ingediend kan daaraan niet afdoen. Evenmin is het aan de beroepscommissie om te bepalen in hoeverre klager vanuit strafrechtelijk oogpunt nog als een gevaar voor de maatschappij beschouwd moet worden, nog daargelaten dat dit niet zal zijn getoetst tijdens zijn verblijf in De Kijvelanden omdat klager vanwege zijn ongewenstverklaring geen verlof zal zijn verleend. Mitsdien zijn de ongewenstverklaring van klager en de hem opgelegde tbs-maatregel een vaststaand gegeven, waarvan de beroepscommissie uit moet gaan. De bestreden beslissing is genomen volgens een speciaal voor ongewenst verklaarde tbsgestelden als klager opgesteld beleid, waarbij verblijf in een speciale vreemdelingenvoorziening ter repatriëring voorop staat, gegeven de ongewenstverklaring. Zolang de tbs voortduurt, is resocialisatie van klager in de Nederlandse maatschappij gegeven zijn ongewenstverklaring niet aan de orde en kan het niet onredelijk worden genoemd om hem in een speciale voorziening te plaatsen ter voorbereiding van de uitzetting die gericht zal zijn op resocialisatie in het land van herkomst. De omstandigheid dat op het moment van de plaatsing nog bekeken wordt in welke vervolgopvang klager in het land van herkomst geplaatst zal worden maakt niet dat de plaatsingsbeslissing nog niet genomen en/of niet gerealiseerd had mogen worden. Zoals ter zitting naar voren is gebracht zal klager, als een WOTS-overdracht niet mogelijk zal blijken te zijn, bezien worden op plaatsing in een psychiatrische setting in Istanbul. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager te plaatsen in vreemdelingenvoorziening van Veldzicht niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep tegen de beslissing van 21 februari 2006 zal derhalve
ongegrond worden verklaard. Ten aanzien van klagers plaatsing in de afdeling Grittenveld te Hoogeveen wordt het volgende overwogen. Bij bestemmingsaanwijzing van 6 december 2005 (5391242/05/DJI) is unit 6 van penitentiaire inrichting De Grittenborg te Hoogeveen aangewezen als afdeling van Veldzicht. Dit betreft de vreemdelingenvoorziening Grittenveld te Hoogeveen. Vast staat dat de Minister enkel heeft beslist dat klager in een vreemdelingenvoorziening van Veldzicht wordt geplaatst, dat Veldzicht over twee vreemdelingenvoorzieningen beschikt en dat het hoofd van Veldzicht heeft beslist dat klager op de afdeling Grittenveld is geplaatst. Klager zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in het beroep tegen de beslissing van 18 april 2006.
--------------------Zaaknummer: 06/0861/TR Datum uitspraak: 17 augustus 2006 Beroepscommissie: Donker, mr. S.L. Mensing, drs. G.A.M. Vaart, mr. J.M. van der Bevaart, mr. E.W. (secr.)
Trefwoorden: Plaatsing/overplaatsing Fokkens; Ontvankelijkheid formeel; Ontvankelijkheid materieel Samenvatting: Beslissing Minister om wachtlijstdatum op latere datum te bepalen dan waarop klager in beginsel aanspraak heeft i.h.k.v. "Wet Fokkens" is voor beroep vatbare beslissing. Capaciteitstekort is geen omstandigheid genoemd in art. 43 Pm op grond waarvan wachtlijstdatum verschoven kan worden naar aanvangsdatum tbs (dus van 1/3 straf naar 2/3 straf). Beslissing in strijd met de wet. Beroep gegrond. Opdracht nieuwe beslissing. Geen tegemoetkoming.
16
Rechtsoverwegingen: De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep kan worden ontvangen. De Minister heeft bij brief van 18 november 2005 klagers wachtlijstdatum op een latere datum bepaald dan de datum waarop klager in beginsel aanspraak heeft op grond van artikel 42 Pm, dat een nadere uitwerking is van de in artikel 13, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) neergelegde “Wet Fokkens”. De in de brief van 18 november 2005 vermelde beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te merken als een beslissing, waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld binnen de in artikel 58, vijfde lid, Bvt genoemde termijn van zeven dagen. Nu de Minister in genoemde brief niet heeft gewezen op de mogelijkheid van het indienen van beroep en niet heeft gereageerd op verzoeken van klagers raadsman van 1 en 23 maart 2006 om ten aanzien van klager de Fokkensregeling toe te passen, is de beroepscommissie van oordeel dat het op 30 maart 2006 ontvangen beroepschrift zo spoedig mogelijk is ingediend. Inhoudelijk wordt het volgende overwogen. De Minister heeft besloten vanwege het capaciteitstekort op grond van artikel 43 Pm ten aanzien van klager als Fokkenswachtende - die op dat moment nog geen wachtlijstdatum voor plaatsing in een tbsinrichting heeft - een wachtlijstdatum te bepalen op het moment van de v.i.-datum als datum van aanvang van de tbs. Zoals de beroepscommissie bij uitspraak 05/2079/TR van 23 juni 2006 heeft overwogen kan het capaciteitstekort niet een omstandigheid opleveren als bedoeld in artikel 43 Pm op grond waarvan de bepaling van de wachtlijstdatum voor plaatsing in een tbs-inrichting door de Minister van een Fokkenswachtende als klager op de v.i.datum en aansluitende aanvangsdatum van de tbs zou kunnen worden gesteld. De beslissing van 18 november 2005 is derhalve in strijd met de wet genomen. Om die reden is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 13, vierde lid, WvSr in verbinding met de artikelen 69, vijfde lid, en 66, derde lid onder a, Bvt de Minister opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan gemaakt kunnen worden, zijn er geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
--------------------Zaaknummer: 06/2441/STR Datum uitspraak: 5 oktober 2006 Beroepscommissie: Bakker, mr. drs. F.A.M. Kokee, R. (secr.)
Trefwoorden: Ontvankelijkheid materieel; Plaatsing/overplaatsing Fokkens Samenvatting: MvJ besluit o.g.v. art. 40 Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden verzoeker over te plaatsen vanuit tbs-inrichting hier naar gevangeniswezen Nederlandse Antillen. Spoedprocedure niet geschikt om op ontvankelijkheidsvraag inhoudelijk in te gaan. De beroepscommissie dient zich hierover te buigen. Daar op korte termijn voorbereidingen worden getroffen voor overplaatsing heeft verzoeker spoedeisend belang. Toewijzing verzoek en schorsing beslissing totdat op beroep is beslist. Rechtsoverwegingen: De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van een beslissing van de Minister slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Op grond van artikel 69, vierde lid juncto artikel 64 Bvt is schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing mogelijk hangende de uitspraak op het beroepschrift. Op 13 september 2006 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het voornemen van de Minister hem over te plaatsen naar het gevangeniswezen op de Nederlandse Antillen. Dit beroep is in behandeling bij de Raad onder nummer 06/2338/TR. Op 15 september 2006 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schorsing omdat op dat moment
17
nog geen sprake was van een aan verzoeker uitgereikte beslissing (06/2308/STR). Inmiddels heeft de Minister per brief van 22 september 2006 verzoeker medegedeeld dat op korte termijn de voorbereidingen worden gestart van een terugkeer van verzoeker naar de Nederlandse Antillen. In het onderhavige schorsingsverzoek wordt verwezen naar het beroepschrift van 13 september 2006. Gelet hierop dient naar het voorlopige oordeel van de voorzitter het beroepschrift van 13 september 2006 tevens te worden opgevat als te zijn gericht tegen de schriftelijke mededeling van de Minister van 22 september 2006. Verzoeker kan derhalve in zoverre worden ontvangen in zijn verzoek. De Minister stelt in zijn reactie van 27 september 2006 op het schorsingsverzoek dat de schriftelijke mededeling van 22 september 2006 rechtstreeks voortvloeit uit artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en daarmee valt buiten de reikwijdte van de Bvt. Evenmin kan verzoeker volgens de Minister een beroep doen op het bepaalde in artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht. Het is niet aan de voorzitter om in een spoedprocedure inhoudelijk in te gaan op de vraag of, en zo ja, op welke grond verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek. De zorgvuldigheid vereist dat de beroepscommissie zich over deze vraag buigt. De beroepscommissie kan bij haar overwegingen betrekken of gelet op het onmiddellijk en praktisch effect van de overplaatsing naar de Nederlandse Antillen, dit uit oogpunt van rechtsbescherming gelijkgesteld moet worden met de beëindiging van de plaatsing in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden, zoals bedoeld in artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht, dan wel of een beroepsmogelijkheid rechtstreeks voortvloeit uit artikel 69, eerste lid, onder f, Bvt waarin is bepaald dat beroep kan worden ingesteld tegen enige andere door de Minister genomen beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Nu de Minister heeft aangegeven dat op korte termijn de voorbereidingen tot overplaatsing van verzoeker naar Nederlandse Antillen worden getroffen, acht de voorzitter het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen. Verzoeker heeft een spoedeisend belang tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing totdat de beroepscommissie op het beroep heeft beslist.
--------------------Zaaknummer: 06/0704/JA Datum uitspraak: 12 juli 2006 Beroepscommissie: Flinterman, mr. D.A. Siethoff, mr. F.G.A. ten Weijers, drs. I. Bruin, mr. S.A.H. de
Trefwoorden: verlof civielrechtelijk geplaatsten Samenvatting: Volgens wet verlof mogelijk voor civielrechtelijk geplaatste jeugdigen in zowel opvang- als behandelinrichting. Niet verlenen begeleid verlof wegens personeelsgebrek en klagers verblijf in opvanginrichting in strijd met wet. Beroep gegrond, tegemoetkoming 50 euro. Rechtsoverwegingen: Namens klager is aangevoerd dat het onderzoek van de beklagrechter onvoldoende en/of onvolledig is geweest, omdat hij op de aangehouden zitting van 20 februari 2006 niet gehoord is. Hieraan kan voorbij worden gegaan nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld. Voor zover in beroep van belang bepaalt artikel 29, eerste lid, Bjj, dat de directeur een jeugdige die in een inrichting verblijft op grond van de tenuitvoerlegging van een maatregel, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, Bjj in de gelegenheid stelt de inrichting ten minste eenmaal per zes weken voor een periode van ten minste twaalf uren te verlaten. Krachtens het tweede lid, onder b van artikel 29 Bjj kan de directeur hiervan afwijken, indien - voor zover hier van belang - naar zijn redelijk oordeel de jeugdige een gevaar voor zichzelf of de omgeving oplevert. Op grond van het bepaalde in artikel 31, vierde lid, Reglement justitiële jeugdinrichtingen is de directeur bevoegd te bepalen dat verlof alleen onder begeleiding zal plaatsvinden. In dat geval mag een jeugdige alleen onder begeleiding van het inrichtingspersoneel de inrichting verlaten. De directeur heeft besloten dat klager alleen onder begeleiding met verlof mocht vanwege
18
het feit dat klager een crisisjongere is en niet onbegeleid op verlof kon gaan, omdat hij een gevaar voor zichzelf was. Verlof heeft geen doorgang gevonden omdat er geen personeel beschikbaar was om klager tijdens het verlof te begeleiden en verlofverlening geen onderdeel was van klagers plan van aanpak. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de directeur in strijd met de wet is en onredelijk en onbillijk moet worden genoemd, nu in ieder geval de wetgever niet heeft beoogd civielrechtelijk geplaatste jeugdigen in een opvanginrichting geen verlof toe te staan. Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 29 Bjj geeft dit artikel regels voor verlof voor civielrechtelijk geplaatsten in zowel een opvang- als in een behandelinrichting. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, zal aan klager een tegemoetkoming worden toegekend van € 50,=. De Bjj voorziet overigens niet in de mogelijkheid van vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
19