Jurisprudentiebulletin 2012, aflevering 2 Nummers: 26 – 46 Jurisprudentie van de Hoge Raad, eerste helft van 2012.
JBS 2012, nr. 26 HR 17 januari 2012 LJN: BU4004 Conclusie A-G: Motivering (niet) ontvankelijkheid vordering bp. Eenvoudcriterium (=oud recht). Verdachte heeft geklaagd dat het Hof de vordering gedeeltelijk heeft toegewezen en dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd. De benadeelde heeft juist geklaagd dat de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid onvoldoende is gemotiveerd. Toetsing (niet) ontvankelijkheid op begrijpelijkheid. (Vgl. nrs. 28, 41 en 44.) Afgedaan met art. 81 RO. JBS 2012, nr. 27 HR 24 januari 2012 LJN: BU5319 Conclusie A-G: Symbolische schadevergoeding (€1,-) gevorderd, maar niet aangegeven welke schade is geleden. Vordering nietontvankelijk verklaard door het Hof. Klaarblijkelijk heeft het Hof geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat aan de bp. door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. Afgedaan met art. 81 RO. JBS 2012, nr. 28 HR 31 januari 2012 LJN: BU2024 Conclusie A-G: Niet-ontvankelijkheid vordering bp. Niet eenvoudig (= oud recht). In hoger beroep heeft zich niemand namens de bp. gesteld. Met de overweging dat de vordering niet eenvoudig van aard is, kon bij deze stand van zaken worden volstaan. Evenmin onbegrijpelijk. (Vgl. nrs. 26, 41 en 44.) Afgedaan met art 81 RO. JBS 2012, nr. 29 HR 31 januari 2012 LJN: BQ6575 Conclusie A-G: Klacht over toewijzing vordering bp, omdat in hoger beroep het voegingsformulier ontbrak dat blijkens de toewijzende
uitspraak van de politierechter in eerste aanleg wel aanwezig was. Het Hof kon o.a. gelet op art. 421 lid 2 Sv ook in hoger beroep de schadevergoeding toewijzen. (Vgl. nrs. 30, 37, 40 en 42.) De HR casseerde de uitspraak reeds om andere reden, het middel behoefde daarom geen bespreking. JBS 2012, nr. 30 HR 14 februari 2012 LJN: BU7628 Het “Voegingsformulier hoger beroep” is vóór de terechtzitting bij het Parket van het Hof binnengekomen. Het Hof heeft geen beslissing genomen over de vordering. Gelet hierop kan de beslissing niet in stand blijven. (vgl. nrs. 29, 37, 40 en 42.) JBS 2012, nr. 31 HR 14 februari 2012 LJN: BU8755 Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering bp. slechts op één bewijsmiddel steunt, namelijk de verklaring van de bp. De opvatting dat voor de toewijsbaarheid van de vordering van de bp. bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking moeten worden genomen, is onjuist. Hiervoor gelden immers de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken.
(Vervolg op blz. 2)
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
JBS 2012, nr. 32 HR 6 maart 2012 LJN: BR1149 De (oude) wettelijke regeling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden brengt mee dat de rechter het verzoek van een persoon die niet tot de wettelijke categorie spreekgerechtigden behoort ter terechtzitting een verklaring af te leggen, zal behoren af te wijzen. Als motivering van die afwijzing volstaat dat die persoon niet tot de in de wet genoemde spreekgerechtigden behoort. In aanmerking genomen dat het Hof aan de inhoud van deze verklaring i.c. slechts een zeer beperkt gewicht heeft toegekend, terwijl de verdediging de gelegenheid heeft gehad tegen de door betrokkene afgelegde verklaring in te brengen wat zij geraden achtte, komt aan het gebruik daarvan in de strafmotivering een zodanig ondergeschikte betekenis toe, dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden. JBS 2012, nr. 33 HR 20 maart 2012 LJN: BV3442 1. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de verdachte wordt “veroordeeld” tot betaling van het toegewezen bedrag aan de bp. (Vgl. nr. 35.) 2. Hof heeft verzuimd de bepaling in de uitspraak op te nemen voor wat betreft de alternatieve betalingsverplichting. De HR herstelt de uitspraak zelf. (Vgl. nr. 35.) JBS 2012, nr. 34 HR 20 maart 2012 LJN: BU7349 Onevenredige belasting: onmiddellijke werking van het nieuwe art. 361 lid 3 Sv en motivering niet-ontvankelijkheid. 1. Zitting van het Hof was op 13-1-2011. Het Hof heeft de bp. niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Door aldus te oordelen heeft het Hof de juiste - aan art. 361 lid 3 Sv ontleende maatstaf gehanteerd. (Vgl. nr. 46.) 2. Gelet op hetgeen het Hof in het verband met het beroep op noodweerexces heeft vastgesteld omtrent de rol van bp. met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten, is dat oordeel volgens de HR ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Anders: de A-G. (Vgl. nr. 46.) JBS 2012, nr. 35 HR 20 maart 2012 LJN: BV2855 Conclusie A-G: 1. Het verweer dat de bp. geen rechtstreeks schade zou hebben geleden in de vorm van kosten van plaatsing van een alarminstallatie, kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd. 2. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de verdachte wordt “veroordeeld” tot betaling van
www.slachtofferhulp.nl
het toegewezen bedrag aan de bp. (Vgl. nr. 33.) 3. Het Hof heeft ten onrechte de alternatieve vergoedingsplicht niet opgenomen. (Vgl. nr. 33.) De HR doet de eerste twee middelen af met art. 81 RO en verbetert de uitspraak in verband met de alternatieve vergoedingsplicht. JBS 2012, nr. 36 HR 3 april 2012 LJN: BV7506 Schadevergoedingsmaatregel en draagkracht. De draagkracht van de verdachte speelt, behoudens uitzonderlijke gevallen, bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel geen rol. (Vgl. nr. 41.) Het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de bp. te voldoen, geeft i.c. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De verwerping van het verweer is ook overigens, gelet op hetgeen de raadsman dienaangaande in hoger beroep heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Anders: de A-G. JBS 2012, nr. 37 HR 17 april 2012 LJN: BV9062 Handhaving van vordering in hoger beroep d.m.v. “Voegingsformulier hoger beroep”. Het Hof heeft verzuimd een beslissing op de vordering van de bp. te nemen. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven. (Vgl. nrs. 29, 30, 40 en 42.) JBS 2012, nr. 38 HR 22 mei 2012 LJN: BW6214 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. De wettelijke rente is zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is ingetreden tot aan de dag der algehele voldoening. De omvang van het bedrag van de wettelijke rente behoeft niet nader of in een concreet bedrag te worden uitgedrukt. De rechter dient ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex. artt. 24c en 77l Sr in zijn beslissing reeds de duur van de vervangende hechtenis te bepalen. Die duur moet worden vastgesteld op de grondslag van het bedrag van de verschuldigde hoofdsom.
(Vervolg op blz. 3)
2
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
JBS 2012, nr. 39 HR 29 mei 2012 LJN: BR2093 Schadevergoedingsmaatregel (ambtshalve opgelegd) en rechtstreekse schade. Ramkraak met gestolen auto. Diefstal van auto en de spullen die daarin lagen, is niet ten laste gelegd. In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat de verdachte en zijn mededader de auto hadden gestolen. Ook de schade doordat spullen uit de auto zijn verdwenen, kan aan verdachte worden toegerekend. Anders: de AG, die de gestolen spullen niet als rechtstreekse schade beoordeelde. JBS 2012, nr. 40 HR 29 mei 2012 LJN: BW6662 Vordering bp. in eerste aanleg tot €50 toegewezen. Het Hof heeft verzuimd een beslissing op de vordering van de bp. te nemen. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven. (Vgl. nrs. 29, 30, 37 en 42.)
JBS 2012, nr. 41 HR 12 juni 2012 LJN: BW1478 Conclusie A-G: 1. Toewijzing van de vordering bp. kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. In aanmerking genomen dat de verdediging in hoger beroep heeft volstaan met de enkele, niet onderbouwde stelling dat de vorderingen niet van eenvoudige aard zijn, is dat oordeel niet onbegrijpelijk (= oud recht). (Vgl. nr. 26, 28 en 44.) 2. Bij mededaders kan de vordering hoofdelijk worden toegewezen. 3. Draagkracht speelt, behoudens uitzonderlijke gevallen, geen rol bij de vordering bp. en de daaraan gekoppelde maatregel.(Vgl. nr. 36.) Afgedaan met art. 81 RO.
JBS 2012, nr. 42 HR 19 juni 2012 LJN: BW8730 Het “Voegingsformulier hoger beroep” is vóór de terechtzitting bij het Parket van het Hof binnengekomen. De bestreden beslissing bevat geen beslissing op de vordering bp. Gelet hierop kan de beslissing niet in stand blijven. (Vgl. nrs. 29, 30, 37 en 40.)
JBS 2012, nr. 44 HR 26 juni 2012 LJN: BW9182 Conclusie A-G: 1. Motiveringsklacht over toewijzing vordering bp. Geen gemotiveerde betwisting van de vorderingen bp. I.c. daarom geen nadere motivering vereist (= oud recht). (Vgl. nrs. 26, 28 en 41.) 2. Overschrijding wettelijk maximum vervangende hechtenis. Het Hof heeft 501 dagen opgelegd. Eerste klacht afgedaan met art. 81 RO. De HR vermindert zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar. JBS 2012, nr. 45 HR 26 juni 2012 LJN: BW9191 Schadefonds Geweldsmisdrijven had reeds een (hoger!) bedrag uitgekeerd aan benadeelde dan de toegewezen vordering bp. Dit was voor het Hof reden om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het Hof liet de door de Rb. opgelegde schadevergoedingsmaatregel (per abuis) toch in stand. De HR verbetert de uitspraak van het Hof. JBS 2012, nr. 46 HR 3 juli 2012 LJN: BW3751 Onevenredige belasting: Onmiddellijke werking van het nieuwe art. 361 lid 3 Sv en motivering niet-ontvankelijkheid. 1. Pro forma zittingen vonden vóór 1–1- 2011 plaats. Toepassing door het Hof van de nieuwe maatstaf “onevenredige belasting voor het strafgeding” ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2011 geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders: de A-G, die concludeert dat het recht moet worden toegepast van het tijdstip waarop de voeging van de bp. in eerste aanleg voor het laatst kon geschieden. (Vgl. nr. 34.) 2. Het oordeel dat de behandeling van de vordering van de bp. een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, wordt op begrijpelijkheid getoetst (i.c. volgens HR niet onbegrijpelijk; anders: de A-G die overigens nog aan het eenvoudcriterium toets). (Vgl. nr. 34.)
JBS 2012, nr. 43 HR 26 juni 2012 LJN: BW9186 Conclusie A-G: Verjaring op de voet van art. 3:310 BW staat niet aan oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in de weg. Afgedaan met art. 81 RO. HR verwijst naar: HR 13 juli 2010, LJN BM0912, NJ 2010/459.
www.slachtofferhulp.nl
3
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De opgenomen uitspraken worden onderverdeeld in rubrieken. Binnen de rubrieken zijn de uitspraken chronologisch gerangschikt. De uitspraken worden over het algemeen sterk verkort weergegeven. Aanvullingen en weglatingen door de redactie worden zo: [cursief] weergegeven. Sommige uitspraken zijn door de redactie van (kort) commentaar voorzien. De uitspraken betreffen merendeels strafzaken van de meervoudige kamers. Indien dat anders is, wordt dat vermeld. Het JBS verschijnt onregelmatig en is te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzo rg/Jurisprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan
[email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen.
Redactie: mr. A.H. Sas Contact:
[email protected] Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/
www.slachtofferhulp.nl
4
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Ten geleide 1. Gelet op het gebrek aan tijd van de redactie van dit bulletin en de achterstand die inmiddels was ontstaan, leek het van belang nu eerst een nummer uit te brengen met de rechtspraak van de Hoge Raad over de periode van het de eerste helft van 2012. Die verzameling ligt hier voor u. Enkele opmerkingen hierover. 2. Er zijn 21 arresten opgenomen, maar een belangrijk aantal zaken zijn door de Hoge Raad (gedeeltelijk) afgedaan met toepassing van art. 81 RO. Deze zaken zijn dan opgenomen in verband met de conclusie van de A-G, waarvoor in dit bulletin ook veel ruimte is ook ingeruimd. 3. Opvallend is dat in vier gevallen, in strijd met het recht, door het Hof geen beslissing was genomen op de vordering van de benadeelde partij. In een aantal gevallen, doordat het “Voegingsformulier hoger beroep”, misschien niet (tijdig) in het dossier was gevoegd (nrs. 30, 37 en 42). De benadeelde partij heeft zich immers gevoegd zodra het voegingsformulier door het Parket is ontvangen. En dat was telkens het geval. Het Hof is dan gehouden omtrent de vordering een met reden omklede beslissing te nemen (art. 335 en 361 lid 4 in verbinding met art. 415 Sv). In een ander geval vergat het Hof gewoon op een in eerste aanleg gedeeltelijk toegewezen vordering te beslissen (nr. 40). In weer een andere zaak was het voegingsformulier dat in eerste aanleg was ingediend en waarop ook door de politierechter toewijzend was beslist, in hoger beroep zoek. Het Hof wees de schadevergoeding in hoger beroep opnieuw, zonder voegingsformulier toe. Hoewel de Hoge Raad niet aan het hiertegen ingediende cassatiemiddel toekwam, kon het Hof volgens de A-G, gelet op art. 421 lid 2 Sv, ook in hoger beroep de schadevergoeding toewijzen (nr. 29). 4. De Hoge Raad wees voorts een paar inhoudelijk belangwekkende arresten. Allereerst bepaalde de Hoge Raad dat op de vordering benadeelde partij het civiele bewijsrecht van toepassing is (nr. 31). Daar was in de literatuur nog wel verschil van mening over. Verder deed de Hoge Raad een uitspraak over het spreekrecht, hoewel deze door de Wet uitbreiding spreekrecht, die op 1-9-2012 in werking is getre-
www.slachtofferhulp.nl
den, in een ander licht is komen te staan. Het arrest is vooral van belang, omdat de Hoge Raad besliste dat het toekennen van het spreekrecht door de rechter aan iemand die niet tot de wettelijke categorie spreekgerechtigden behoort, niet tot cassatie hoeft te leiden (nr. 32). 5. In twee andere arresten heeft de Hoge Raad, teleurstellend, de motiveringsplicht voor het niet ontvankelijk verklaren van de vordering benadeelde partij in verband met het nieuwe ontvankelijkheidcriterium dat de vordering geen onevenredige belasting voor het strafgeding mag vormen, niet verscherpt. Het oordeel dat een vordering een onevenredige belasting vormt, wordt slechts op begrijpelijkheid getoetst (nrs. 34 en 46). 6. Dat niet te snel moet worden aangenomen dat geen sprake is van rechtstreekse schade blijkt uit een arrest dat voortbouwt op eerdere rechtspraak, waarbij de Hoge Raad bepaalde dat rechtstreekse schade ook kan omvatten schade die is ontstaan door uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van de verdachte die in zeer nauw verband staan met het strafbare feit. In het onderhavige arrest vond de Hoge Raad het geen probleem dat terwijl alleen de ramkraak bewezen was verklaard, tevens als rechtstreekse schade werd aangemerkt: de schade aan de voor dit doel gestolen en gebruikte auto en de spullen die hierin hadden gelegen (nr. 39). Het Hof was sowieso zeer voortvarend in deze zaak, want terwijl de benadeelde partij zich in hoger beroep niet had gevoegd, legde het Hof ambtshalve toch de maatregel op. 7. In verband met de schadevergoedingsmaatregel valt nog te wijzen op een arrest waarin de Hoge Raad herhaalt dat de draagkracht van de verdachte in beginsel geen rol speelt bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (nr. 36), zie voor verwijzingen in verband hiermee ook de conclusie van de A-G bij nr. 41. De Hoge Raad heeft tevens bepaalt dat de omvang van verschuldigde wettelijke rente niet in een concreet bedrag hoeft te worden uitgedrukt. Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel betekent dit dat de duur van de vervangende hechtenis moet worden vastgesteld op grondslag van de hoofdsom (nr. 38).
5
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
26. Hoge Raad 17 januari 2012 LJN: BU4004 Conclusie A-G: Motivering (niet) ontvankelijkheid vordering bp. Eenvoudcriterium (=oud recht). Verdachte heeft geklaagd dat het Hof de vordering gedeeltelijk heeft toegewezen en dat dit oordeel ontoereikend is gemotiveerd. De benadeelde heeft juist geklaagd dat de gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid onvoldoende is gemotiveerd. Toetsing (niet) ontvankelijkheid op begrijpelijkheid. (Vgl. nrs. 28, 41 en 44.) Afgedaan met art. 81 RO. [Conclusie A-G Machielse:] […] 1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 25 oktober 2010 voor 1a: mensenhandel, gepleegd door 2 of meer verenigde personen, 1b: mensenhandel, 2a: mensenhandel, gepleegd door 2 of meer verenigde personen, en 2b: mensenhandel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk. Voorts heeft het hof vorderingen van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven. […] 5.1. Het derde middel klaagt over het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze voor (gedeeltelijke) toewijzing in aanmerking komt. De toelichting op het middel stelt dat de vordering van de benadeelde partij ontoereikend is onderbouwd. De gegevens waarop de vordering is gebaseerd zijn enkel afkomstig uit de verklaringen van [slachtoffer 1], terwijl een exacte berekening op basis van de administratie van de sekshuizen waar [slachtoffer 1] heeft gewerkt, mogelijk was. Onduidelijk is ook of het hof rekening heeft gehouden met een (beperkt) zakgeld dat aan [slachtoffer 1] is gelaten. Tot slot voert de steller van het middel aan dat het oordeel van het hof tegenstrijdig is omdat de vordering van de benadeelde partij voor een deel niet eenvoudig van aard is geoordeeld, maar anderzijds voor een deel wel is toegewezen.
www.slachtofferhulp.nl
5.2. Het arrest bevat de volgende overwegingen en beslissingen: "Schadevergoeding [Slachtoffer 1] Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een gedeelte van €36.400,- toegewezen. De voeging duurt voor zover de vordering is toegewezen van rechtswege voort in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof strekt artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht mede ter bescherming tegen financiële uitbuiting van de slachtoffers. Daarom is de schade bestaande uit de door het slachtoffer aan de verdachte en diens medeverdachten afgedragen inkomsten uit prostitutie een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Bij de berekening van deze schade gaat het hof, in navolging van de officier van justitie (blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2010) en de rechtbank (blijkens het vonnis) uit van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel (voordeelsrapportage d.d. 22 november 2009, opgemaakt door [verbalisant 2]), waarop in mindering worden gebracht de kosten die zijn gemaakt om de prostitutiewerkzaamheden te kunnen verrichten, zoals kamerhuur en reiskosten. [Immateriële schade] Ter zake van immateriële schade als gevolg van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een bedrag van €2.400,-, als toegewezen door de rechtbank, billijk. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw voor haar oorspronkelijke vordering gevoegd. Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk, en wel hoofdelijk, voor de immateriële schade die door de desbetreffende strafbare feiten is toegebracht. [Materiële schade] Ter zake van de materiële schade overweegt het hof als volgt. De feiten onder 1a en 2a Deze feiten heeft verdachte gepleegd in vereniging met [verdachte 2] en [verdachte 3].
6
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Voor de daaruit voortgevloeide materiële schade zijn zij tegenover [slachtoffer 1] hoofdelijk aansprakelijk. Uit de voorhanden gegevens is naar het oordeel van hof niet eenvoudig vast te stellen wat de totale omvang van die schadeposten is. Mede op grond van de genoemde bewijsmiddelen is wel voldoende aannemelijk dat die schade, gelet op de duur en de frequentie van het zich prostitueren door [slachtoffer 1] en de bedragen die daarmee gemoeid waren, (netto) minstens €6.000,- heeft of moet hebben bedragen. Het hof zal schattenderwijs die som dan aan de benadeelde partij toewijzen. Voor het meerdere zal het hof de vordering nietontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij desgewenst in een civiele procedure nader laten beoordelen. De feiten onder 1b en 2b Deze feiten heeft de verdachte alleen gepleegd. Uit de voorhanden gegevens is niet eenvoudig vast te stellen wat de totale omvang van de daardoor voor de benadeelde partij veroorzaakte schade is. Voldoende aannemelijk is wel - met inachtneming van hetgeen het hof daarover met betrekking tot die andere schadepost heeft overwogen - dat de onderhavige schade voor de benadeelde partij (netto) minstens €10.000,- moet hebben bedragen. Het hof zal schattenderwijs die som dan aan de benadeelde partij toewijzen. Voor het meerdere zal het hof de vordering nietontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan de benadeelde partij desgewenst in een civiele procedure nader laten beoordelen. [Tevens legt het Hof de schadevergoedingsmaatregel op. Dan volgt weergave van het dictum – red.] [Bespreking derde middel van de verdachte:] 5.3. De wet heeft deze procedure tussen de benadeelde partij en de verdachte geregeld als een eenvoudige procedure, die in het kader van het strafproces plaatsvindt en waarin ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering.(12) 5.4. Het hof heeft dit niet miskend. Het heeft geoordeeld dat de benadeelde partij in ieder geval een deel van de gevorderde
www.slachtofferhulp.nl
schade heeft geleden als direct gevolg van het handelen van verdachte. Dat deel van de schade staat volgens het hof voldoende vast. Een ander deel van de gevorderde schade heeft het hof onzekerder geacht. Vandaar dat het hof slechts een deel van de gevorderde schade eenvoudig genoeg achtte om te kunnen toewijzen, en voor het overige de benadeelde partij nietontvankelijk heeft verklaard. Klaarblijkelijk heeft het hof de verklaringen van de benadeelde partij over de dagen dat zij heeft gewerkt en de opbrengsten voldoende betrouwbaar geoordeeld om in ieder geval een deel van haar vordering te kunnen toewijzen. Van een tegenstelling in de redenering van het hof, zoals de steller van het middel die meent te kunnen waarnemen, is naar mijn oordeel dan ook geen sprake. Het is niet zo dat het hof dezelfde vordering tegelijkertijd niet eenvoudig en wel eenvoudig heeft geoordeeld. De klacht dat het hof geen rekening heeft gehouden met het zakgeld dat de verdachte wel aan de benadeelde partij heeft overgelaten ziet er aan voorbij dat niet blijkt dat hieromtrent in hoger beroep een grief is verwoord. 5.5. Het oordeel over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in een deel van haar vordering is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.(13) Een nadere motivering van dat oordeel wordt alleen verlangd indien gemotiveerd is betwist dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het feit in de gestelde omvang schade heeft geleden.(14) In hoger beroep heeft de verdediging zich geconcentreerd op het verweer dat er geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie of van enige dwang. Over de verdiensten van [slachtoffer 1] in de prostitutie is geen uitdrukkelijk verweer gevoerd. Daarom was het hof naar mijn oordeel niet tot een nadere motivering gehouden. Het middel faalt. [Bespreking van het middel van de benadeelde partij:] 6.1. Het middel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld klaagt juist dat het hof zonder toereikende motivering de vordering van de benadeelde partij deels nietontvankelijk heeft verklaard en de schade op een lager bedrag heeft vastgesteld dan de rechtbank en ook dan het door [verbali-
7
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
sant 2] berekende wederrechtelijk verkregen voordeel. 6.2. Zoals onder 5.4 reeds is aangegeven heeft het hof geoordeeld dat [slachtoffer 1] in ieder geval een deel van de gevorderde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Het gaat om inkomsten uit prostitutie die zij aan verdachte en zijn medeverdachten heeft afgedragen. Het hof is bij het schatten van de schade uitgegaan van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals [verbalisant 2] dat in de voordeelsrapportage d.d. 22 november 2009 heeft berekend. Het heeft de in verband met de prostitutiewerkzaamheden gemaakte kosten daarop in mindering gebracht. 6.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich enkele pagina's uit de voordeelsrapportage van 22 november 2009, waarvan het hof bij het berekenen van een deel van de rechtstreekse schade is uitgegaan. Deze rapportage betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel van de medeverdachten [verdachte 2 en 3]. Zij houdt onder meer in dat [verdachte 2 en 3] in de zomer 2008 en september 2008 in totaal €22.250,- hebben verdiend aan de gedwongen prostitutie van [slachtoffer 1] in Maasbracht, Antwerpen en Utrecht. In dit bedrag zijn de kosten gemaakt voor de kamerhuur in Utrecht (à €2.000,-) verrekend. Bij de stukken bevinden zich ook enkele pagina's uit een rapportage over het wederrechtelijk verkregen voordeel van verdachte, op 30 november 2009 door [verbalisant 2] opgemaakt. Deze rapportage houdt onder meer in dat verdachte €30.055,- heeft verdiend door [slachtoffer 1] in de periode oktober tot en met december 2008 als prostituee te laten werken in Maasbracht, Antwerpen, Nijmegen en in privéhuis [C] (te Eindhoven). Voorts vermeldt de rapportage dat uit het onderzoek niet bekend is geworden welke kosten er zijn gemaakt die in directe relatie staan met de voltooiing van het delict. 6.4. Het hof heeft geoordeeld dat uit de voorhanden gegevens niet eenvoudig is vast te stellen wat de totale omvang is van de materiële schade die voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten. Naar 's hofs oordeel is wel voldoende aannemelijk geworden dat die schade, gelet op de duur en de frequentie van [slachtoffer 1]s prostitutiewerkzaamheden en de bedragen die daarmee gemoeid waren, voor de feiten onder 1a en 2a (netto) minstens €6.000,-
www.slachtofferhulp.nl
en voor de feiten onder 1b en 2b (netto) minstens €10.000,- moet hebben bedragen. Het hof heeft dan ook deze sommen schattenderwijs aan de benadeelde partij toegewezen en haar vordering voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaard. Dit feitelijke oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk, ook niet doordat het hof schadebedragen heeft toegewezen die afwijken van het door [verbalisant 2] gerapporteerde wederrechtelijk verkregen voordeel en de schadeberekening in eerste aanleg.(15) Derhalve faalt het middel. 7. De namens verdachte voorgestelde middelen en het namens benadeelde partij voorgestelde middel falen. Het derde middel van de verdachte, alsook het middel van de benadeelde partij, kan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven. […] [Voetnoten:] […] (12) HR 15 september 2006, LJN AV2654. (13) HR 21 maart 2006, nr. 00338/05, LJN AV1137 (niet gepubliceerd); HR 25 september 2007, LJN BA7685 (inzake het negende middel); HR 7 april 2009, LJN BH2787 (inzake het derde middel); HR 18 november 2008, LJN BE9847 (14) Vgl. HR 17 november 1998, NJ 1999, 151. Zie voorts HR 18 november 2008, LJN BF0173. (15) HR 21 maart 2006, nr. 00338/05, LJN AV1137 (niet gepubliceerd). […] [De door de A-G hierboven behandelde middelen van de verdachte en de benadeelde konden niet tot cassatie leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. – red.]
27. Hoge Raad 24 januari 2012 LJN: BU5319 Conclusie A-G. Symbolische schadevergoeding (€1,-) gevorderd, maar niet aangegeven welke schade is geleden. Vorde-
8
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
ring niet-ontvankelijk verklaard door het Hof. Klaarblijkelijk heeft het Hof geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat aan de bp. door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. Afgedaan met art. 81 RO. [Conclusie A-G Machielse:] […] 5.1. Het derde middel klaagt dat het gerechtshof de benadeelde partij nietontvankelijk heeft geoordeeld waar de vordering van de benadeelde partij had dienen te worden afgewezen. 5.2. Het arrest houdt dienaangaande het volgende in: "Schadevergoeding De benadeelde partij [betrokkene 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €1,- (één euro). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering. De vordering is naar het oordeel van het hof niet voldoende onderbouwd, nu niet gebleken is welke schade de benadeelde partij ter hoogte van één euro heeft geleden. De benadeelde partij [betrokkene 2] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen." 5.3. Nu de benadeelde partij, zo blijkt uit deze overweging, niet heeft aangegeven welke schade is geleden heeft het hof klaarblijkelijk geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. Aldus is aan de ontvankelijkheidsvoorwaarde van artikel 361 lid 2 onder b Sv niet voldaan. Het middel faalt. […] [Het cassatiemiddel van de verdachte kon niet tot cassatie leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. – red.]
www.slachtofferhulp.nl
28. Hoge Raad 31 januari 2012 LJN: BU2024 Conclusie A-G: Niet-ontvankelijkheid vordering bp. Niet eenvoudig (= oud recht). In hoger beroep heeft zich niemand namens de bp. gesteld. Met de overweging dat de vordering niet eenvoudig van aard is, kon bij deze stand van zaken worden volstaan. Evenmin onbegrijpelijk. (Vgl. nrs. 26, 41 en 44.) Afgedaan met art 81 RO. [Conclusie A-G Aben:] […] 1. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft de verdachte bij arrest van 6 mei 2010 (1) ter zake van 1. "ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige", 2. "ontucht plegen met zijn minderjarig kind", en 3. "een gegevensdrager met daarop een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt is betrokken of schijnbaar betrokken, in bezit hebben" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren, en als bijzondere voorwaarde - kort gezegd - reclasseringstoezicht. Het hof heeft de benadeelde partij, [slachtoffer 1], in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard en heeft daarbij bepaald dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. […] 5.1. Het namens de benadeelde partij ingediende middel klaagt over 's hofs oordeel dat de benadeelde partij niet in zijn vordering kan worden ontvangen. De enkele motivering daarvan, te weten dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding, acht de steller van het middel ontoereikend. 5.2. Het hof heeft toepassing gegeven aan het destijds geldende artikel 361, derde lid Sv met de enkele motivering dat de vordering van de benadeelde partij ([slachtoffer 1]) niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.(14) Dit oordeel is feitelijk van aard en
9
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. 5.3. Nadere motivering ontbreekt. Ik acht dit niet in strijd met het voorschrift van het ook in hoger beroep toepasselijke artikel 361, vierde lid, Sv, dat de beslissing met redenen is omkleed. In hoger beroep heeft zich niemand namens de benadeelde partij gesteld. Met de overweging dat de vordering niet eenvoudig van aard is, kon bij deze stand van zaken worden volstaan.(15) 5.4. Ik acht deze overweging ook niet onbegrijpelijk. Het hof heeft in de eerste plaats niet vastgesteld dat de bewezenverklaarde handelingen bij [slachtoffer 1] psychische schade teweeg hebben gebracht, doch enkel dat het handelen nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen.(16) Of dat risico zich heeft verwezenlijkt of zich (in de toekomst) zal verwezenlijken laat zich thans, lijkt mij, niet eenvoudig vaststellen. Of de inbreuk op de lichamelijke integriteit c.q. het misbruik van overwicht hebben geleid tot een te becijferen schade heeft het hof klaarblijkelijk evenmin eenvoudig geacht. Hoewel zich in dit verband ook andere beslissingen laten denken, kan ik 's hofs oordeel hierdoor niet onbegrijpelijk vinden, zulks gelet op hetgeen het hof ten aanzien van [slachtoffer 1] bewezen heeft geacht.(17) 5.5. Het middel faalt. […] [Voetnoten:] (1) Gepubliceerd onder LJN BM3948. […] (14) Zie p. 15 van het bestreden arrest. (15) Zie voor een geval waarin dit anders lag: HR 17 februari 2009, LJN BG7762, NJ 2009/122. (16) Zie de strafmaatmotivering op p. 12. (17) Zie bladzijde 4 van deze conclusie. […] [Het cassatiemiddel van de bp. kon niet tot cassatie leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.]
www.slachtofferhulp.nl
29. Hoge Raad 31 januari 2012 LJN: BQ6575 Conclusie A-G: Klacht over toewijzing vordering bp, omdat in hoger beroep het voegingsformulier ontbrak dat blijkens de toewijzende uitspraak van de politierechter in eerste aanleg wel aanwezig was. Het Hof kon o.a. gelet op art. 421 lid 2 Sv ook in hoger beroep de schadevergoeding toewijzen. (Vgl. nrs. 30, 37, 40 en 42) De HR casseerde de uitspraak reeds om andere reden, het middel behoefde daarom geen bespreking. [Conclusie A-G Machielse:] […] 5.1. Het derde middel klaagt over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Volgens de steller van het middel heeft het Hof recht gedaan op een niet bestaand, althans niet in het procesdossier aanwezig, voegingsformulier benadeelde partij. [De bestreden uitspraak:] 5.2. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende in: "Vordering tot schadevergoeding In het onderhavige strafproces heeft [A] B.V. zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 2649,31. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van €2646,79. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ontbreekt in het procesdossier. Het hof overweegt dat het voegingsformulier inderdaad in het dossier ontbreekt, maar dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 november 2008 bij de politierechter in de rechtbank 'sGravenhage blijkt dat het voegingsformulier ten name van [A] B.V. in eerste aanleg wel onderdeel van het procesdossier heeft
10
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
uitgemaakt, gelet op het feit dat de politierechter de korte inhoud van dit formulier ter terechtzitting heeft medegedeeld. Voorts overweegt het hof dat uit dit proces-verbaal blijkt dat de vordering bestaat uit een bedrag van €2.649,31, welk bedrag grotendeels correspondeert met hetgeen is vermeld op de in het dossier wel aanwezige factuur van Vodafone van de maand oktober voor telefoonnummer 06[001] ten name van [betrokkene 3]. Het hof is van oordeel dat het ontbreken van het voegingsformulier ter terechtzitting in hoger beroep niet ten nadele van de benadeelde partij dient te komen. Voorts is het hof van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van €2646,79. (...)" [Beoordeling van het middel:] 5.3. Het oordeel van het Hof dat de benadeelde partij zich in eerste aanleg middels een voegingsformulier in het strafproces heeft gevoegd, is mijns inziens niet onbegrijpelijk. Daarbij houd ik er rekening mee dat de Politierechter op 20 november 2008 de korte inhoud van een Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces, met bijlagen, ten name van [A] B.V., inhoudende een vordering tot schadevergoeding, groot €2649,31, heeft medegedeeld. Er kan derhalve van worden uitgegaan dat dit voegingsformulier, hoewel in hoger beroep ontbrekend, indertijd wel deel van de stukken uitmaakte. Het komt helaas wel vaker voor dat een stuk door onduidelijke oorzaak plots niet (meer) in het dossier zit, terwijl het er eerder wel in heeft gezeten, maar op de waarneming van de Politierechter heeft het Hof naar mijn oordeel mogen afgaan. Overigens wijs ik op de (op www.rechtspraak.nl gepubliceerde) Aanbevelingen behandeling civiele schadevordering in het strafproces (wet Terwee). De eerste aanbeveling houdt in dat schriftelijke voeging ook mogelijk is zonder het voegingsformulier, mits alle relevante informatie is verstrekt. Anders dan de steller van het middel kennelijk wil, is het aanwezig zijn van een voegingsformulier dus geen vereiste voor toewijzing van de vordering. Bij de stukken
www.slachtofferhulp.nl
bevindt zich een namens [A] B.V. ingevuld antwoordformulier, inhoudende dat zij schade heeft geleden die op dat moment werd geschat op €2.000,-. Blijkens de als bewijsmiddel 3 gebezigde, kennelijk door [A] later overhandigde, factuur bleek de daadwerkelijke schade wat betreft de spraakkosten en verzonden berichten €2.649,31(14) te bedragen. Daarmee lijkt mij voldoende relevante informatie te zijn verstrekt. Voorts wijs ik op de inhoud van het tweede lid van artikel 421 Sv. Die bepaling houdt in dat, als de benadeelde partij zich in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd, deze voeging van rechtswege voortduurt in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Het Hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij zich in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de vordering is toegewezen. De pleitnota in hoger beroep heeft voorgesteld de vordering van de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren omdat het voegingsformulier ontbreekt. Maar de advocaat van verdachte heeft in hoger beroep niet aangevoerd dat ook de politierechter in eerste aanleg wegens het ontbreken van een voegingsformulier tot zo een nietontvankelijkverklaring had moeten komen. Ik houd het er daarom voor dat in hoger beroep de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in appel is bepleit omdat in de tweede instantie het voegingsformulier niet aanwezig was. Deze omstandigheid is echter ingevolge artikel 421 Sv op zichzelf geen grond voor nietontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het hoger beroep. 5.4. Het middel faalt. […] [Voetnoten:] […] (14) Dit bedrag wijkt enigszins af van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, omdat de Politierechter en het Hof de in het buitenland verzonden berichten in aftrek hebben gebracht, nu deze niet onder de bewezenverklaring vielen. […] [Het cassatiemiddel van de verdachte behoefde volgens de Hoge Raad geen bespreking, omdat de bestreden uitspraak reeds om andere reden niet in stand kon blijven.]
11
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
30. Hoge Raad 14 februari 2012 LJN: BU7628 Het “Voegingsformulier hoger beroep” is vóór de terechtzitting bij het Parket van het Hof binnengekomen. Het Hof heeft geen beslissing genomen over de vordering. Gelet hierop kan de beslissing niet in stand blijven. (Vgl. nrs. 29, 37, 40 en 42.) [De Hoge Raad:] […] 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Blijkens de stukken van het geding heeft [A] B.V. zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Bij de stukken bevindt zich een "voegingsformulier hoger beroep", dat blijkens een daarop geplaatst stempel op 24 augustus 2009 - dus voor de terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2010 - bij het Parket van het Hof is ingekomen. Dit stuk houdt in dat de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering wenst te handhaven. De bestreden uitspraak bevat geen beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, LJN AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven. […]
31. Hoge Raad 14 februari 2012 LJN: BU8755 Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering bp. slechts op één bewijsmiddel steunt, namelijk de verklaring van de bp. De opvatting dat voor de toewijsbaarheid van de vordering van de bp. bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking moeten worden genomen, is onjuist. Hiervoor gelden immers de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken.
www.slachtofferhulp.nl
[De Hoge Raad:] […] 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt onder meer over de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof die toewijzing niet had mogen doen steunen op één bewijsmiddel, te weten enkel de verklaring van de benadeelde partij dat bij de onderhavige overval een bepaald bedrag is buitgemaakt. 2.2.1. Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 2. "diefstal" veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, waarbij het Hof als bijzondere voorwaarde heeft gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Bureau Jeugdzorg te Utrecht. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van €1.500,- respectievelijk €10.600,- en daarbij aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld. 2.2.2. Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] het volgende in: "De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €19.187,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €11.987,44. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder I bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
12
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Voor de vaststelling van het na te melden bedrag heeft het hof de volgende berekening gemaakt: Volgens de verklaring van [betrokkene 1] is bij de woningoverval op 8 november 2008 een bedrag van ten minste €11.850,buitgemaakt. Uit het formulier waarmee [betrokkene 1] zich stelt als benadeelde partij in onderhavige zaak, blijkt dat door de verzekering reeds €1.250,- aan hem is uitgekeerd. Het hof stelt de door [betrokkene 1] geleden schade vast op: (€11.850,- minus €1.250,- =) €10.600,-. Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen." 2.3. De klacht berust kennelijk op de opvatting dat voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking moeten worden genomen. Die opvatting is onjuist. Te dien aanzien gelden immers de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Het middel faalt in zoverre. 2.4. Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. […]
32. Hoge Raad 6 maart 2012 LJN: BR1149 De (oude) wettelijke regeling van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden brengt mee dat de rechter het verzoek van een persoon die niet tot de wettelijke categorie spreekgerechtigden behoort ter terechtzitting een verklaring af te leggen, zal behoren af te wijzen. Als motivering van die afwijzing volstaat dat die persoon niet tot de in de wet genoemde spreekgerechtigden behoort. In aanmerking genomen dat het Hof aan de inhoud van deze verklaring i.c. slechts een zeer beperkt gewicht heeft toegekend, terwijl de verdediging de gelegenheid
www.slachtofferhulp.nl
heeft gehad tegen de door betrokkene afgelegde verklaring in te brengen wat zij geraden achtte, komt aan het gebruik daarvan in de strafmotivering een zodanig ondergeschikte betekenis toe, dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden. [De Hoge Raad:] […] 2. Bewezenverklaring Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, bewezenverklaard dat: "1. hij op 7 december 2007 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet [slachtoffer] meermalen met een plastic tas met daarin zware voorwerpen tegen en/of op het hoofd en in het gelaat geslagen tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal van de ABN-AMRO bankpas ten behoeve van de effectenrekening op naam van [slachtoffer], en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren." 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft toegestaan dat [betrokkene 1] ter terechtzitting in hoger beroep het spreekrecht heeft uitgeoefend, althans dat het Hof ten onrechte bij de strafoplegging de verklaring van [betrokkene 1] in aanmerking heeft genomen. 3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in: "De voorzitter geeft aan [betrokkene 1], één van de vrienden van het slachtoffer, de gelegenheid haar op schrift gestelde verklaring voor te lezen. De verklaring wordt hierna door haar aan het hof overgelegd. De inhoud geldt als hier ingevoegd." [Schriftelijke slachtofferverklaring:] 3.2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich voormelde schriftelijke verklaring van [betrokkene 1], die het volgende inhoudt: "[Slachtoffer] leerde ik kennen toen vrienden van mij bij haar in huis kwamen wonen en later woonde ik zelf op die etage.
13
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Het klikte meteen tussen ons. [Slachtoffer] was een actieve, sociale en lieve vrouw die midden in het leven stond. Zij woonde samen met haar moeder, die bij haar was gaan wonen, nadat ze voor de 2e maal weduwe was geworden. Het was bijzonder om te zien hoe zij met elkaar omgingen. Met heel veel respect en liefde. Ze zorgde voor haar tot aan haar sterven. Ondanks het verlies van haar echtgenoten en haar moeder verloor zij nooit haar levenslust, ook niet toen zij enige jaren geleden reuma kreeg. Het was een sterke vrouw die zich inzette voor goede doelen en haar medemens. Ze was schoonheidsspecialiste en zag er altijd op en top uit. Ook haar huis was altijd schoon en netjes. Overal in huis stonden spullen die haar dierbaar waren, ze verzamelde veel antiek en curiosa en kon maar moeilijk iets wegdoen. Ze genoot van klassieke muziek, jarenlang was ze lid van het concertgebouw. Ook genoot ze van de natuur en van dieren. Ze had veel vriendinnen, waar ze mee reisde en naar concerten ging. Voor mij voelde zij als een moeder, ik kon over alles met haar praten. Bijna elke week zagen wij elkaar: Tijdens een van de laatste keren dat ik bij haar was, vertelde ze dat het weer goed met haar ging en dat zij weer als schoonheidsspecialiste wilde gaan beginnen voor haar vriendinnen. De maandag voor haar afschuwelijke dood was ik nog bij haar en we hebben die avond veel gepraat en gelachen. Toen ik wegging, zei ze zoals altijd: "Bel je nog even dat je veilig thuis bent" en "dag lieverd, tot de volgende keer". Maar ik zou haar nooit meer in leven zien en nooit meer haar lieve stem horen. Het is zaterdagochtend als de telefoon gaat en ik hoor dat [slachtoffer] is overleden. Ik ben bedroefd, maar ook blij voor haar, omdat ik denk dat ze rustig in haar slaap is gestorven en dat vertel ik ook aan mijn man. Maar dit slaat om in machteloze woede en wanhoop als ik bij haar huis aankom en daar de politie, een lijkschouwer en de recherche aantref. Als ik hoor dat [slachtoffer] met geweld om het leven is gebracht, verlaat ik met mijn man in shock en grote verslagenheid de plek van het misdrijf. Met eindeloos veel vragen naar het hoe en waarom van de plotselinge dood van [slachtoffer]. Op slag staat mijn leven, maar ook dat van haar familie, vriendinnen en vrienden, klanten, buren en kennissen op zijn kop. Ik ben van mijn le-
www.slachtofferhulp.nl
ven nog nooit zo verdrietig en wanhopig geweest. Er moest daarna heel veel geregeld worden. Heb voor haar nog nieuwe kleding gekocht, zodat zij er verzorgd bij zou liggen in haar kist. Gekocht omdat haar huis verzegeld was en ik er niet in kon. Ik heb haar gezicht niet meer mogen zien, dat was zo mishandeld dat ik alleen haar handen nog mocht zien, maar dat had ik echt nodig om te kunnen geloven dat ze er echt niet meer is. Maar wat had ik haar graag nog even omarmd. Vijf maanden na haar overlijden werd haar woning pas vrijgegeven en konden we alles gaan opruimen. Dat gevoel om daar te zijn, zal ik nooit vergeten. Ik stapte binnen en er is niets dan stilte en een afschuwelijke geur. Aan wat ik zie besef ik dat het een vreselijk bloedbad moet zijn geweest. De energie stroomt weg uit mijn lichaam. Het opruimen vraagt veel tijd, mijn man en ik kunnen het vaak niet aan om er lang te zijn. [Slachtoffer] dacht altijd aan anderen en in die zin heb ik zoveel mogelijk spullen ook weggegeven. Zelf hecht ik enkel waarde aan de ring die ik draag, die ik noodgedwongen moest terugkopen, aangezien deze door de verdachte al enige weken er voor van [slachtoffer] gestolen was. Dat is een tastbare herinnering, maar in mijn hart zitten er eindeloos veel meer. Voor mij zal mijn kijk op het leven, op de goedheid van de mensen, maar ook het vertrouwen in mensen nooit meer hetzelfde zijn, als voor deze gebeurtenis van 7 december 2007. Ik ben veranderd, het leven is niet meer vanzelfsprekend. Vaak kijk ik om op straat of durf niet alleen hard te lopen in het bos. [Slachtoffer] is om het leven gebracht door iemand die ze vertrouwde en nu lijkt het net alsof niemand meer te vertrouwen is. Mijn man en kinderen zijn een enorme steun, maar ik weet heel goed dat het voor hen zwaar is om mijn verdriet te zien. Nog elke dag is [slachtoffer] in mijn gedachten en voel ik pijn om haar onnodige dood. Nog elke verjaardag voelen we de lege plek. Zien we haar in gedachten zitten met een glas wijn en een tevreden glimlach op haar gezicht. Mensen sterven, maar op deze manier mag het niet. [Slachtoffer] heeft deze gewelddadige dood niet verdiend. Ik durf er amper bij stil te staan wat zij die middag heeft moeten zien en voelen. Het was moeilijk om in de rechtbank de man te zien die dit alles heeft veroorzaakt. En nog moeilijker om te horen wat hij zei.
14
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
De nachten dat ik wakker lag en alleen maar kon piekeren over wat er precies met [slachtoffer] is gebeurd, zijn niet te tellen. Niet alleen [slachtoffer], maar ook alle mensen om haar heen, zijn slachtoffer geworden van deze gruwelijke daad. Toch hoop ik dat hij nu de waarheid gaat vertellen, zodat ik wat meer rust kan krijgen. Ik hoop dat ik over enige tijd met een glimlach kan terugkijken op mijn vriendschap met [slachtoffer] en niet alleen maar met een intens verdriet om wat haar is overkomen. Dat zij nu in vrede rust en verenigd is met al haar dierbaren. Wat zij heeft nagelaten in mijn leven, zal gelukkig voor altijd blijven." [Overwegingen van het Hof:] 3.3. Het Hof heeft ten aanzien van de opgelegde straf het volgende overwogen: "Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder de navolgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. De verdachte heeft een 85 jarige weerloze vrouw een vreselijke dood laten sterven. Zij is op gruwelijke wijze op klaarlichte dag door de verdachte, met wie zij op vriendschappelijke voet omging, in wie zij vertrouwen had en met wie zij net een kopje koffie had gedronken, doodgeslagen in haar eigen woning, waar zij zich bij uitstek veilig mocht voelen. De verdachte heeft haar meermalen, ook terwijl zij aan hem trachtte te ontkomen, op haar hoofd en in haar gezicht geslagen. De verdachte wist dat zij nog leefde op het moment dat hij de woning verliet, en moet zich gezien de toegebrachte slagen hebben gerealiseerd dat zij ernstig, mogelijk levensbedreigend, gewond was. Desondanks heeft de verdachte haar de noodzakelijke hulp onthouden en de deur achter zich dicht getrokken zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren. Evenmin heeft hij - al ware het maar anoniem - op andere wijze voor medische hulp gezorgd. Daardoor heeft het slachtoffer mogelijk nog uren moeten lijden in de wetenschap dat zij, alleen, lag dood te gaan. De verdachte heeft op schaamteloze wijze inbreuk gemaakt op het vertrouwen van het slachtoffer en haar leven welbewust uit zelfzucht
www.slachtofferhulp.nl
opgeofferd. De verdachte handelde daarbij uitsluitend om in zijn gokschulden te kunnen voorzien. Het slachtoffer stond ondanks enig lichamelijk ongemak zeer actief in het leven. Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting van dit hof door één van haar vrienden naar voren is gebracht blijkt overtuigend van de leegte die zij achterlaat, het verdriet en het onbegrip over haar gruwelijke dood dat zij voelen en de grote invloed die dit feit nog steeds op hun leven heeft. Hoewel de verdachte volhoudt in paniek te hebben gehandeld, is hij met de van het slachtoffer gestolen bankpas nog diezelfde middag in koelen bloede gaan pinnen. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Dat het hem niet is gelukt de rekening van het slachtoffer te plunderen, is louter te danken aan het toevallige feit dat hij zich niet de juiste pincode had verschaft. De verdachte heeft zich niet als dader bij de politie gemeld. Toen hij als getuige werd benaderd op 27 december 2007 en op 2 januari 2008 als getuige werd gehoord, heeft hij onwetendheid en geschoktheid geveinsd. Hij heeft zijn ontmaskering afgewacht. Na zijn aanhouding heeft hij eerst ontkend iets met haar dood te maken te hebben gehad en pas op 12 januari 2008 een bekennende verklaring afgelegd. Dat maakt het moeilijk te geloven dat hetgeen de verdachte op 7 december het slachtoffer heeft aangedaan, hem werkelijk diep heeft geschokt en dat hij zijn handelen oprecht betreurt. Vele onschuldige anderen uit de kring van het slachtoffer en in het complex waar zij woonde zijn hierdoor betrokken geraakt bij een strafrechtelijk onderzoek waar zij ongetwijfeld liever buiten waren gebleven. Ook staat het onder 1 primair bewezen verklaarde feit niet op zichzelf. Voorafgaand aan de gebeurtenissen op 7 december 2007 heeft de verdachte op 30 november 2007 twee ringen van het slachtoffer gestolen in de hoop met de opbrengst daarvan gokschulden te kunnen voldoen. De verdachte is na deze diefstal nog meermalen bij het slachtoffer in haar woning geweest. Die gelegenheden heeft hij niet aangegrepen om deze diefstal te bekennen en uit te leggen; hij heeft bewust ervoor gekozen zijn handelen te verzwijgen. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 26 maart 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
15
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Door te handelen als hij heeft gedaan heeft de verdachte zich niet alleen schuldig gemaakt aan vermogensdelicten, maar vooral aan één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft het een ieder toekomende recht op leven uit zelfzucht geschonden. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Voor gekwalificeerde doodslag, als bewezen onder 1 primair, heeft de wetgever bewust gekozen voor een hoger strafmaximum dan op doodslag is gesteld. Het strafmaximum voor een dergelijk strafbaar feit komt in duur overeen met dat van moord, te weten levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste dertig jaren. Het hof vindt in hetgeen hierboven is uiteengezet reden tot oplegging van een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur."
in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake."
[Wettelijke bepalingen:] 3.4. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang: - art. 302, eerste lid, (oud) Sv: "Het slachtoffer of diens nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen omtrent de gevolgen die het tenlastegelegde feit, bedoeld in het tweede lid, bij hem teweeg heeft gebracht."
3.6.1. Blijkens de wetsgeschiedenis (weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6 en 13), heeft de wetgever de voor- en nadelen van het spreekrecht van slachtoffers zorgvuldig onder ogen gezien en een mogelijkheid geschapen voor het afleggen van een verklaring door een beperkte categorie van nauw betrokkenen teneinde het perspectief van het slachtoffer in het strafproces aan de orde te kunnen laten komen omtrent de gevolgen die het ten laste gelegde feit bij hem heeft teweeggebracht, ook zonder dat van deze wordt gevergd dienaangaande als getuige - met de daaraan verbonden processuele gevolgen - te verklaren. De wetgever heeft hierbij onder ogen gezien dat de rechter de ter terechtzitting afgelegde verklaring van degene aan wie het spreekrecht is toegekend (en die niet tevens als getuige heeft verklaard) niet voor het bewijs van het ten laste gelegde mag bezigen (vgl. HR 11 oktober 2011, LJN BR2359). De inhoud van die verklaring kan wel enige betekenis hebben bij de straftoemeting. Het is immers aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden om bij de waardering van de feiten en omstandigheden welke hij voor de bepaling van de op te leggen straf van belang acht, te beoordelen in hoeverre hij het verantwoord en juist acht mede gewicht toe te kennen - en in welke mate - aan de
- art. 336 (oud) Sv: "1. Het slachtoffer of de nabestaande die op de terechtzitting een verklaring als bedoeld in artikel 302 wenst af te leggen, geeft daarvan schriftelijk kennis aan de officier van justitie. 2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren: a. de echtgenoot of geregistreerde partner of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze: b. de bloedverwanten in de rechte lijn tot en met de eerste graad of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn daarvan, de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad. 3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, maar
www.slachtofferhulp.nl
[Bespreking van de eerste klacht van het middel:] 3.5. Het Hof heeft [betrokkene 1] de gelegenheid gegeven ter terechtzitting in hoger beroep de hiervoor in 3.2.2 vermelde schriftelijke verklaring voor te lezen. Zij is niet als getuige beëdigd. Deze verklaring is vervolgens aan het Hof overgelegd. [Betrokkene 1] behoort niet tot de in art. 336 (oud) Sv nader omschreven kring van spreekgerechtigden. Klaarblijkelijk heeft het Hof geoordeeld dat het hier niet ging om een beroep op het in die bepaling toegekende recht, maar dat de rechter ook buiten het toepassingsgebied van deze bepaling bevoegd is een ter terechtzitting aanwezige persoon die zich als door het tenlastegelegde getroffen beschouwt, gelegenheid te bieden een - in het dossier te voegen - schriftelijke verklaring voor te lezen.
16
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
bij het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden omstandigheden. Daarbij verdient opmerking dat de rechter het gewicht van de inhoud van de verklaring van het slachtoffer of diens nabestaande als bedoeld in art. 302 (oud) Sv en van de inhoud van de verklaring zal behoren te beperken tot een accentuering van het beeld dat reeds uit het (overigens) verhandelde ter terechtzitting is verkregen. Deze wettelijke regeling strookt met het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (2001/220/JBZ), waarin de lidstaten wordt opgedragen in hun strafrecht een reële en passende rol in te ruimen voor het slachtoffer en waarborgen te bieden voor de mogelijkheid om tijdens de procedure te worden gehoord, zonder dat de bepalingen van het Kaderbesluit verplichten de slachtoffers een behandeling te garanderen die gelijkwaardig is aan die van de procespartijen. 3.6.2. Strikte toepassing van deze wettelijke regeling biedt het voordeel dat omtrent de bijzondere status van de spreekgerechtigde geen onzekerheid bestaat. Het verschaft de slachtoffers, het openbaar ministerie, de verdediging en de rechter duidelijkheid en voorkomt discussie of en aan de hand van welke maatstaven iemand spreekrecht moet worden verleend en wat de gevolgen daarvan zijn. Een uitbreiding van de wettelijke categorie van spreekgerechtigden behoort tot de taak van de wetgever en gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten. 3.6.3. Het vorenstaande brengt mee dat de rechter het verzoek van een persoon die niet tot de wettelijke categorie spreekgerechtigden behoort ter terechtzitting een verklaring af te leggen, zal behoren af te wijzen, ook indien de betrokkene (abusievelijk) door het openbaar ministerie is opgeroepen tot het afleggen van een verklaring. Als motivering van die afwijzing volstaat dat die persoon niet tot de in de wet genoemde spreekgerechtigden behoort. [Processuele gevolg:] 3.7. De vraag is wat het processuele gevolg is van het enkele feit dat, zoals hier, een ander dan de in de wet genoemde spreekgerechtigden niettemin de gelegenheid is geboden ter terechtzitting een verklaring af te leggen omtrent de directe gevolgen die het in art. 302, tweede lid, (oud)
www.slachtofferhulp.nl
Sv bedoelde ten laste gelegde feit bij hem heeft teweeggebracht, zonder dat deze als getuige is beëdigd. Aan de tekst, het doel of de strekking van de wettelijke regeling noch aan de geschiedenis van haar totstandkoming, kan worden ontleend dat vanwege dat enkele feit het onderzoek ter terechtzitting aan nietigheid lijdt. Evenmin zijn zodanig wezenlijke vormen of beginselen van strafprocessuele aard in het geding, dat voor een zware sanctie als de nietigheid van het gehele onderzoek ter terechtzitting plaats is. Daarbij moet worden bedacht dat de onderhavige gang van zaken slechts in niet wezenlijk opzicht verschilt van die waarin een schriftelijke verklaring, ook die van een ander dan de spreekgerechtigde, (door het openbaar ministerie) bij de processtukken is gevoegd en van de inhoud daarvan door de rechter ter terechtzitting mededeling wordt gedaan. [Bespreking van de tweede klacht van het middel:] 3.8.1. Het Hof heeft in de strafmotivering in het bijzonder in de volgende passage gerefereerd aan de door [betrokkene 1] voorgelezen verklaring: "Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting van dit hof door één van haar vrienden naar voren is gebracht blijkt overtuigend van de leegte die zij achterlaat, het verdriet en het onbegrip over haar gruwelijke dood dat zij voelen en de grote invloed die dit feit nog steeds op hun leven heeft." 3.8.2. Hoewel aan de inhoud van de voorgelezen verklaring bruikbaarheid voor de beantwoording van de in art. 350 Sv vermelde vragen moet worden ontzegd, heeft het Hof deze bij de motivering van de opgelegde straf betrokken. In aanmerking genomen dat het Hof aan de inhoud van deze verklaring slechts een zeer beperkt gewicht heeft toegekend, dat niet verder gaat dan een accentuering van het beeld dat reeds uit het dossier was verkregen, terwijl de verdediging de gelegenheid heeft gehad tegen de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring in te brengen wat zij geraden achtte, komt aan het gebruik daarvan in de strafmotivering een zodanig ondergeschikte betekenis toe, dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden. 3.9. De beide klachten van het middel zijn dus tevergeefs voorgesteld. […]
17
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
33. Hoge Raad 20 maart 2012 LJN: BV3442 1. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de verdachte wordt “veroordeeld” tot betaling van het toegewezen bedrag aan de bp.. (Vgl. nr. 35.) 2. Hof heeft verzuimd de bepaling in de uitspraak op te nemen voor wat betreft de alternatieve betalingsverplichting. De HR herstelt de uitspraak zelf. (Vgl. nr. 35.) [De Hoge Raad:] […] 6. Beoordeling van het vijfde middel 6.1. Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. 6.2. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot het gevorderde bedrag van €5.267,37 (...) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij." 6.3. Voor zover het middel klaagt dat het Hof een ongeoorloofde beslissing heeft genomen door de verdachte te veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, faalt het. Geen rechtsregel verzet zich immers er tegen dat de verdachte wordt veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij (vgl. HR 2 november 2010, LJN BN2366). 6.4. Voor zover het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd in zijn arrest op te nemen dat het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel een alternatieve vergoedingsplicht meebrengt, in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien en voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade, is het terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal daarom beslissen zoals hieronder is vermeld. […]
www.slachtofferhulp.nl
34. Hoge Raad 20 maart 2012 LJN: BU7349 Onevenredige belasting: onmiddellijke werking van het nieuwe art. 361 lid 3 Sv en motivering niet-ontvankelijkheid. 1. Zitting van het Hof was op 13-1-2011. Het Hof heeft de bp. niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Door aldus te oordelen heeft het Hof de juiste aan art. 361 lid 3 Sv ontleende - maatstaf gehanteerd. (Vgl. nr. 46.) 2. Gelet op hetgeen het Hof in het verband met het beroep op noodweerexces heeft vastgesteld omtrent de rol van bp. met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten, is dat oordeel volgens de HR ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Anders: de A-G. (Vgl. nr. 46.) [Conclusie A-G Machielse:] […] 1. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft verdachte op 27 januari 2011 voor 1. Doodslag, 2. Poging tot doodslag, 3. Opzetheling, 4. Schuldheling, 5. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, 6. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en 7. Medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, te trachten een ander te bewegen om dat feit te plegen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. […] 7.1. Het namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] voorgestelde middel keert zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering. [De overwegingen van het hof:] 7.2. Het hof heeft dienaangaande overwogen: "Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
18
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van €21.254,-, alsmede tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand.
ring, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen."
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van €10.300,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede tot toewijzing van de kosten voor rechtsbijstand en tot nietontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Aangezien door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven."
"Dit amendement beoogt te bewerkstelligen dat de strafrechter zoveel als mogelijk - en vaker dan nu het geval is - inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij beslist. Het enkele feit dat een vordering wordt betwist, niet onmiddellijk met voldoende bewijsmiddelen wordt onderbouwd of dat er bijvoorbeeld een enkele getuige of deskundige moet worden gehoord of het gevorderde bedrag hoger is dan gemiddeld, mag geen reden (meer) zijn de vordering om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe wordt voorgesteld het criterium "eenvoudig van aard" te vervangen door het strengere criterium "onevenredige belasting". Dat de omvang van de schade - ook immateriële - wellicht vaker dan nu het geval is zal worden bepaald door schatting, acht de indiener geen groot bezwaar. De voordelen voor het slachtoffer zijn immers groot. Het voorgestelde criterium is ontleend aan het onderzoeksproject Strafvordering 2001." (6)
[Het nieuwe ontvankelijkheidscriterium:] 7.3. Het middel stelt dat het oordeel van het hof dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert uiteraard niet toereikend is en dat het hof had moeten aangeven waarin die onevenredige belasting zou hebben bestaan. 7.4. Het derde lid van artikel 361 Sv, dat bij Wet van 17 december 2009 (5) is geïntroduceerd, heeft de volgende inhoud: "Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vorde-
www.slachtofferhulp.nl
Deze wijziging van artikel 361 Sv is het gevolg van een amendement dat is ingediend door de Kamerleden Wolfsen en Teeven. Dit amendement is aldus toegelicht:
De achtergrond van het amendement ligt enerzijds in de wens om de civiele rechter niet te belasten met de afhandeling van vorderingen waarover in het strafproces kan worden beslist, anderzijds in het streven de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken.(7) 7.5. Voor 1 januari 2011 had het derde lid van artikel 361 Sv de volgende inhoud: "Indien de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat zij in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen." Het oordeel dat de vordering niet van eenvoudige aard was, was feitelijk en kon in
19
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst.(8) 7.6. De verwijzing in de schriftuur naar HR 12 april 2011, LJN BP4607 gaat naar mijn mening niet op. In die zaak was een vergoeding van de door feit 2 en feit 4 geleden schade, door de benadeelde partij begroot op in totaal 530 euro, door het hof slechts toegewezen met betrekking tot de schade veroorzaakt door feit 4 en wel tot een bedrag van 265 euro. Voor het overige was de geclaimde vergoeding afgewezen. Daardoor kon de benadeelde partij die niet toegewezen vordering niet alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof heeft in de onderhavige zaak de gang naar de civiele rechter voor de benadeelde partij opengehouden. Desalniettemin ben ik van mening dat het oordeel van het hof over de vordering van de benadeelde partij ontoereikend is onderbouwd. Daartoe wijs ik op het volgende. [Beoordeling van het middel:] 7.7. De rechtbank heeft in haar vonnis de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een voorschot op schadevergoeding toegekend. Ter terechtzitting van 13 januari 2011 in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij de vordering gehandhaafd tot een bedrag van €27.231,54. De AG heeft geconcludeerd tot toewijzing van een deel van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De pleitnota van hoger beroep houdt een beroep op noodweer(exces) in en verbindt daaraan de conclusie dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging, maar gaat niet in op de vordering van de benadeelde partij. In aanvulling op de pleitnota heeft de advocaat van verdachte nog wel verzocht om de benadeelde partij nietontvankelijk te verklaren dan wel de vordering af te wijzen, zonder daarbij evenwel in detail te treden. Gelet op de strekking van de wijziging van het derde lid van artikel 361 Sv, de vordering van de AG, het betoog van de advocaat van de benadeelde partij en hetgeen namens verdachte over de vordering van de benadeelde partij is aangevoerd acht ik het oordeel van het hof over deze vordering onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft het enige verweer van de verdediging dat de strekking zou kunnen hebben om aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg te staan,
www.slachtofferhulp.nl
het beroep op noodweer(exces) verworpen. Waarom het strafproces in hoger beroep onevenredig zou worden belast bijvoorbeeld door een toewijzing van de vordering op de voet van het door de AG betoogde is onduidelijk. Het hof heeft ermee volstaan het criterium van het derde lid van artikel 361 Sv te noemen. Dat had wellicht nog gekund onder de vorige versie van deze bepaling, maar aan de bedoeling van de wetgever met de nieuwe inhoud van het derde lid wordt aldus mijns inziens onvoldoende recht gedaan gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof is voorgehouden. 8. […] Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel komt mij voor gegrond te zijn. […] [Voetnoten:] […] (5) Stb. 2010, 1, op 1 januari 2011 in werking getreden (Besluit van 13 juli 2010, Stb. 2010, 291). (6) Kamerstukken II 2007/08, 30143, nr. 16. (7) Kamerstukken II 2007/08, 30143, nr. 28, p. 11 (Verslag van een Wetgevingsoverleg). (8) Bijv. HR 21 maart 2006, nr. 00338/05, LJN AV1137 (niet gepubliceerd) […] [De Hoge Raad:] […] [Beroep op noodweerexces:] 3.3. Het Hof heeft ten aanzien van het beroep op noodweerexces het volgende overwogen: "Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Hiertoe is aangevoerd - kort samengevat - dat de verdachte zag dat zijn vriend [betrokkene 1] met één van de slachtoffers, aan wie de verdachten drugs wilden verkopen, in gevecht was en dat hij ter verdediging van [betrokkene 1] eerst op [slachtoffer 1] en vervolgens op [slachtoffer 2] heeft geschoten.
20
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Het hof verwerpt het beroep op noodweer(exces) en overweegt daartoe als volgt. Het hof acht op grond van de - ter terechtzitting in hoger beroep en tegenover de politie afgelegde - verklaringen van de verdachte en medeverdachte [betrokkene 1] aannemelijk geworden dat er op het moment dat de verdachte de kelder binnenkwam sprake was van een schermutseling, duwen en trekken, tussen [betrokkene 1] en het slachtoffer [slachtoffer 2], waarbij [betrokkene 1] en [slachtoffer 2] op enig moment samen een mes hebben vastgehad. Dat [slachtoffer 1] zich met die schermutseling bemoeide, acht het hof eveneens aannemelijk. Naar het oordeel van het hof is er gelet op die omstandigheden sprake van een situatie waarin voor de verdachte de noodzaak bestond tot verdediging van eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte mocht zich tegen het jegens [betrokkene 1] uitgeoefende geweld verdedigen. Evenals de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat het (meermalen) gericht met een pistool schieten een overschrijding vormt van de grenzen van hetgeen die verdediging vergde. Het hof acht gericht schieten met een pistool in een situatie zoals de onderhavige een buitenproportionele reactie. Dit brengt met zich mee dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Evenmin komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe, aangezien - mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij wachtte met schieten op [slachtoffer 2] totdat [slachtoffer 2] goed stond niet aannemelijk is geworden dat de aanranding van [betrokkene 1] een voor een geslaagd beroep op noodweerexces vereiste hevige gemoedsbeweging bij de verdachte heeft veroorzaakt. Aangezien geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluit, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar." […] 4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel 4.1. Het middel klaagt dat het Hof de nietontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering ontoereikend heeft gemotiveerd.
www.slachtofferhulp.nl
4.2. Het Hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering en heeft daartoe het volgende overwogen: "In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van €21.254,-, alsmede tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot een bedrag van €10.300,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede tot toewijzing van de kosten voor rechtsbijstand en tot nietontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Aangezien door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven." 4.3. Het Hof heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering nietontvankelijk verklaard op de grond dat de behandeling van die vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Door aldus te oordelen heeft het Hof de juiste - aan art. 361, derde lid, Sv ontleende - maatstaf gehanteerd. Gelet op hetgeen het Hof blijkens het hiervoor onder 3.3 weergegevene heeft vastgesteld omtrent de rol van [slachtoffer 1] met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten, is dat oordeel ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. 4.4. Het middel faalt. […]
35. Hoge Raad 20 maart 2012
21
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
LJN: BV2855 Conclusie A-G. 1. Het verweer dat de bp. geen rechtstreeks schade zou hebben geleden in de vorm van kosten van plaatsing van een alarminstallatie, kan niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd. 2. Geen rechtsregel verzet zich er tegen dat de verdachte wordt “veroordeeld” tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij. (Vgl. nr. 33.) 3. Het Hof heeft ten onrechte de alternatieve vergoedingsplicht niet opgenomen. De HR doet de eerste twee middelen af met art. 81 RO en verbetert de uitspraak in verband met de alternatieve vergoedingsplicht. [Conclusie A-G Vegter:] […] 1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 25 november 2009 verdachte wegens 1., 2. en 3. telkens opleverende "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 260 dagen, waarvan 155 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals in het arrest omschreven en met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen en aan verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld. […] [Het vierde middel:] 26. Het vierde middel klaagt erover dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd ter zake van het laten plaatsen van een beveiligingsinstallatie door de benadeelde partij van de onder 1 bewezenverklaarde bedreiging, nu geen sprake is van rechtstreekse - door de bewezenverklaarde gedraging veroorzaakte - schade. 27. De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in eerste aanleg gevoegd in het strafgeding voor een schadebedrag van in totaal €13.197,76. De Rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €1.995,73. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het in eerste aanleg gevorderde bedrag. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij vervolgens toegewezen tot een bedrag van
www.slachtofferhulp.nl
€9.434,43 en voor dat bedrag tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. 28. De raadsvrouw van de verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2009 ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij enkel aangevoerd dat deze terecht deels is toegewezen. De verdachte zelf heeft op die terechtzitting verklaard dat hij de vordering onterecht vindt en dat het allemaal een beetje uit de duim is gezogen. In eerste aanleg heeft de raadsvrouw van de verdachte (dezelfde als in hoger beroep) met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij betoogd dat van die vordering alleen de kosten van de vervanging kunnen worden toegewezen en dat het meer gevorderde dient te worden afgewezen. 29. In cassatie kan niet voor het eerst worden geklaagd over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering op de grond dat deze niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. De beoordeling van een dergelijke klacht vergt een onderzoek van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.(11) 30. Voorts vergt de beoordeling van een inhoudelijke beslissing over de vordering van de benadeelde partij, verweven als zij is met waarderingen van feitelijke aard, een (nieuw) feitenonderzoek, waarvoor in cassatie geen plaats is.(12) Dergelijke kwesties kunnen derhalve niet voor het eerst in cassatie naar voren worden gebracht. Dit betekent dat de verdachte zijn voorstelling van zaken met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij en de hoogte van die vordering aan de feitenrechter zal moeten presenteren.(13) 31. Tenslotte kan er in cassatie niet met vrucht over worden geklaagd dat het Hof de vordering van de benadeelde partij tot een bepaald bedrag heeft toegewezen dan wel dat die toewijzing ontoereikend zou zijn gemotiveerd, indien het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vordering van de benadeelde partij tot dat bedrag niet heeft betwist. De vordering van de benadeelde partij is immers een civiele vordering waarop van toepassing is de in het civiele recht geldende regel dat een stelling die niet of onvoldoende door de wederpartij wordt betwist, als vaststaand dient te worden aangenomen.(14) 32. Gelet op hetgeen hiervoor onder 29 tot en met 31 is vooropgesteld en in aanmerking genomen dat in feitelijke aanleg door
22
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
of namens de verdachte niet is geklaagd over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij vanwege het ontbreken van rechtstreekse schade wat betreft de kosten gemaakt voor de aanschaf van een beveiligingsinstallatie in de woning van de benadeelde partij, is het middel tardief voorgesteld. Het verweer dat de benadeelde partij geen rechtstreeks schade zou hebben geleden in de vorm van voornoemde kosten, kan immers niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd.(15) 33. Het middel faalt. [Het vijfde middel:] 34. Het vijfde middel behelst de klacht dat het Hof bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten onrechte niet heeft bepaald dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. 35. Het Hof heeft inderdaad verzuimd in zijn arrest op te nemen dat het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel een alternatieve vergoedingsplicht meebrengen, in die zin dat de verdachte is gekweten van zijn plicht tot schadeloosstelling van het slachtoffer indien en voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde wijzen van vergoeding van de door het slachtoffer geleden schade. Op die manier wordt immers voorkomen dat de verdachte op grond van één rechterlijke uitspraak gedwongen wordt om dezelfde schade twee maal te vergoeden.(16) 36. Het middel slaagt. 37. De Hoge Raad kan de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en verstaan dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij van het bedrag van €9.434,43 de verplichting tot betaling aan de Staat van voornoemd bedrag doet vervallen en dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag ten behoeve van de benadeelde partij, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen.(17)
www.slachtofferhulp.nl
[Het zesde middel:] 38. Het zesde middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft veroordeeld om een bedrag van €9.434,43 aan de benadeelde partij te betalen, nu het Wetboek van Strafvordering dit dictum niet kent. 39. De bestreden uitspraak houdt onder het hoofd "beslissing", voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: "Het hof: (...) Wijst de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] voor een bedrag van €9.434,43 […] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van €9.434,43 […]." 40. Het Hof had met de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij kunnen volstaan. Geen rechtsregel verzet zich er evenwel tegen dat de verdachte daarnaast wordt veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij. Het Hof heeft aldus geen ongeoorloofde beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij.(18) 41. Het middel faalt. […] [Voetnoten:] […] (11) Vgl. HR 7 juli 2009, LJN BI4725. (12) Vgl. Van Dorst, Cassatie in strafzaken, 6e, p. 255-256. (13) Vgl. HR 27 november 2001, nr. 02068/00 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; conclusie onder 3). (14) Vgl. HR 27 november 2001, nr. 02068/00 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; conclusie onder 3) en HR 13 november 2001, nr. 03318/00 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; onder 14 t/m 18). (15) Vgl. HR 16 februari 2010, nr. 07/13256 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; conclusie onder 28 t/m 32) en HR 30 juni 2009, nr. 07/12432 (niet gepubliceerd, art. 81 RO; conclusie onder 10 t/m 16). (16) Vgl. HR 12 februari 2008, LJN BC3797, NJ 2008/263, m.nt. Keijzer, rov. 4 en HR 12 januari 1999, NJ 1999/246, rov. 4.6.2. (17) Zie HR 12 februari 2008, LJN BC3797, NJ 2008/263, m.nt. Keijzer, rov. 4 en 6. Vgl. HR 18 maart 2008, LJN BC3557, rov. 3 en HR 18 maart 2008, LJN
23
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
BC3553, rov. 5.1: In deze arresten neemt de Hoge Raad aan dat er sprake is van een kennelijke vergissing en leest hij de uitspraak van het Hof (stilzwijgend verbeterd) met herstel van deze misslag. Het lijkt mij evenwel zuiverder wanneer de Hoge Raad conform zijn arrest van 12 februari 2008 het verzuim van het Hof expliciet verbetert in het dictum van zijn arrest. Aldus wordt mogelijke verwarring in de executiefase voorkomen. Bovendien wordt er in deze zaak over het verzuim geklaagd (in de eerdere arresten betrof het een ambtshalve overweging van de Hoge Raad), terwijl het gaat om een verzuim in het dictum van het arrest van het Hof (en dus om een belangrijk onderdeel van het arrest). Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Hofstee voor HR 6 september 2011, LJN BQ8198 (Hoge Raad laat het desbetreffende middel buiten bespreking; conclusie onder 29, 30 en 33). Al lijkt Hofstee te kiezen voor een combinatie van beide varianten (verbeterd lezen van kennelijke vergissing en het arrest van het Hof vernietigen). (18) Vgl. HR 2 november 2010, LJN BN2366, rov. 4. […] [De Hoge Raad verbetert de uitspraak van het Hof naar aanleiding van het vijfde cassatiemiddel conform de conclusie van de A-G. Het vierde en zesde cassatiemiddel van de verdachte konden niet tot cassatie leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. – red.]
36. Hoge Raad 3 april 2012 LJN: BV7506 Schadevergoedingsmaatregel en draagkracht. De draagkracht van de verdachte speelt, behoudens uitzonderlijke gevallen, bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel geen rol. (Vgl. nr. 41.) Het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de bp. te voldoen, geeft i.c. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De verwerping van het verweer is ook overigens,
www.slachtofferhulp.nl
gelet op hetgeen de raadsman dienaangaande in hoger beroep heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Anders: de A-G. [Conclusie A-G Machielse:] […] 1. Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, heeft verdachte op 23 december 2010 voor: Feitelijke leidinggeven aan: oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden. Tevens heeft het hof beslist op de vorderingen van benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in bijlagen bij het arrest omschreven. […] 5.1. Het derde middel klaagt over de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet in staat zal zijn de schade te betalen, zodat hij naar het zich laat aanzien nog een jaar langer van zijn vrijheid beroofd zal zijn dan door de opgelegde gevangenisstraf alleen. [Overwegingen van het hof:] 5.2. Het hof heeft het volgende overwogen over de schadevergoedingsmaatregelen: "Maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht Zoals hierna zal worden overwogen hebben in de zaak [G] twee benadeelde partijen een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. Het totaal hiervan bedraagt in hoger beroep €127.432,50. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de nader te noemen benadeelde partijen in de zaak [G] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot een bedrag van in totaal €127.135,00. Van de zijde van de verdachte is betoogd dat, indien het hof tot toewijzing van de vorderingen komt, de maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht niet dient te worden opgelegd, omdat de verdachte niet in staat zal zijn de schade te betalen en derhalve de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
24
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verdachte feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedragingen die door [H] BV werden gepleegd, bestaande uit de oplichting van personen. De door deze personen aan [H] BV overgemaakte inleg, werd overgemaakt naar een - door verdachte geopende - bankrekening in Dubai. Na het faillissement van [H] BV werd door de curator nog slechts 21.000 euro in kas aangetroffen. Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid heeft gegeven over de geldstromen van [H] BV, is het verweer, dat verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de benadeelde partijen te voldoen, naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt mitsdien verworpen. Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van in totaal 127.135,00 euro te betalen ten behoeve van de slachtoffers. Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht." [Draagkrachtverweer:] 5.3. Uit artikel 36f Sr noch uit enig ander wettelijke bepaling vloeit voort dat de draagkracht van verdachte een maatstaf vormt ter bepaling van de hoogte van het bedrag dat verdachte ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat dient te betalen. Dat is in overeenstemming met de aard van schadevergoedingsmaatregel. De wetgever heeft onder ogen gezien dat uiteindelijk hechtenis zal kunnen worden toegepast als betaling of verhaal uitblijft.(9) Maar onder omstandigheden kan het gebrek aan draagkracht voor de rechter reden zijn af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel.(10) Maar daarvan kan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Zo een geval zal zich kunnen voordoen wanneer reeds op voorhand vaststaat dat vervangende hechtenis onafwendbaar is. De rechter hoeft alleen in het bijzonder de redenen opgegeven waarom wordt afgeweken van een onderbouwd standpunt van deze strekking als het standpunt voldoen-
www.slachtofferhulp.nl
de onderbouwd het uitzonderlijk karakter van het geval voren brengt.(11) De pleitnota van hoger beroep stelt dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel zal leiden tot het toepassen van de vervangende hechtenis omdat verdachte geen cent bezit, maar laat na enige aanvullende informatie te geven, bijvoorbeeld over inkomsten of werk van verdachte. Hetgeen is gesteld over de vermogenspositie van verdachte kan ik dus geen onderbouwd standpunt noemen dat het hof aanleiding zou behoort te geven tot een reactie bij afwijking daarvan. 5.4. Maar er is nog iets. De steller van het middel heeft er immers ook nog op gewezen dat verdachte feitelijk zelf geen zeggenschap had over de koers van de vennootschap, noch enig inzicht had over de geldstromen van de BV ter ondersteuning van het standpunt dat geen schadevergoedingsmaatregelen dienden te worden opgelegd. Het hof heeft als bewijsmiddel 3 een verklaring van verdachte gebruikt waarin deze zegt dat hij de post op ging halen op het kantoor in Wassenaar maar de brieven nooit opende. Hij gaf de brieven ongeopend aan [betrokkene 23] (alias van [verdachte 6]). Het hof heeft deze uitlatingen van verdachte kennelijk geloofwaardig acht, want zij zijn immers voor het bewijs gebruikt. Onder deze omstandigheden is het argument dat het hof gebruikt om toch een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte op te leggen, te weten dat verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid heeft gegeven over de geldstromen van [H] BV, naar mijn oordeel niet goed begrijpelijk. Uit bewijsmiddel 3 kan men immers opmaken dat verdachte van deze geldstromen geen kaas had gegeten. Het derde middel, dat zich naar mijn mening beperkt tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregelen, lijkt mij gegrond. […] [Voetnoten:] […] (9) HR 20 juni 2000, NJ 2000, 634 m.nt. De Hullu. (10) HR 19 juni 2007, LJN AZ8788. (11) HR 16 juni 2009, LJN BI1812. [De Hoge Raad:] […]
25
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
2. Beoordeling van het derde middel 2.1. Het middel klaagt over de oplegging door het Hof van de schadevergoedingsmaatregel. 2.2.1. In het bestreden arrest heeft het Hof wat betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen: [Zie conclusie A-G onder 5.2. – red.] 2.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in: "Gevraagd schadevergoedingsmaatregel achterwege te laten: cliënt heeft niets ontvangen en zal derhalve 365 dagen moeten zitten als het CJIB aanklopt." 2.3. Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de rechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (art. 36f, zesde lid, Sr). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn (vgl. HR 16 juni 2009, LJN BI1812, NJ 2009/293). 2.4. Het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de benadeelde partijen te voldoen, geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof heeft door bij zijn verwerping van het verweer in aanmerking te nemen dat de verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid heeft gegeven over de geldstromen van [H] BV, kennelijk en niet onbegrijpelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële positie. Ook overigens is de verwerping van het verweer, in aanmerking genomen
www.slachtofferhulp.nl
hetgeen de raadsman dienaangaande in hoger beroep heeft aangevoerd, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. 2.5. Het middel faalt. […]
37. Hoge Raad 17 april 2012 LJN: BV9062 Handhaving van vordering in hoger beroep d.m.v. “Voegingsformulier hoger beroep”. Het Hof heeft verzuimd een beslissing op de vordering van de bp. te nemen. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven. (Vgl. nrs. 29, 30, 40 en 42.) [De Hoge Raad:] […] 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Blijkens de stukken van het geding heeft [betrokkene 1] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Politierechter heeft de vordering van [betrokkene 1] niet-ontvankelijk verklaard. Een zich bij de gedingstukken bevindend "voegingsformulier hoger beroep" houdt in dat de benadeelde partij in hoger beroep haar vordering heeft gehandhaafd. Het Hof heeft evenwel verzuimd een beslissing op de vordering van de benadeelde partij te nemen. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen. De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven. […]
38. Hoge Raad 22 mei 2012 LJN: BW6214 Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente. De wettelijke rente is zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is ingetreden tot aan de dag der algehele voldoening. De omvang van het bedrag van de wettelijke rente behoeft niet nader of in een concreet bedrag te worden uitgedrukt. De
26
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
rechter dient ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ex. artt. 24c en 77l Sr in zijn beslissing reeds de duur van de vervangende hechtenis te bepalen. Die duur moet worden vastgesteld op de grondslag van het bedrag van de verschuldigde hoofdsom. [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten de hoogte van de schadevergoedingsmaatregel wat betreft de wettelijke rente in een concreet bedrag uit te drukken. 3.2. De bestreden uitspraak houdt in: "De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €11.290,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van €2.530,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. (...) BESLISSING Het hof: (...) Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een
www.slachtofferhulp.nl
bedrag te betalen van €2.530 […] bestaande uit €530 […]) materiële schade en €2.000 […] immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 […] dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat." [De wettelijke bepalingen:] 3.3. De in het eerste lid van art. 36f Sr bedoelde betalingsverplichting kan volgens het tweede lid van deze bepaling worden opgelegd aan degene die naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer aansprakelijk is voor de door het strafbare feit toegebrachte schade. 3.4. Met betrekking tot die aansprakelijkheid en de daarmee verband houdende betalingsverplichting zijn voorts van belang: -art. 6:162, eerste lid, BW: "Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden."
27
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
-art. 6:119, eerste lid, BW: "De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest." -art. 6:83, aanhef en onder b, BW: "Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in: (...) b. wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad (...) en (...) niet terstond wordt nagekomen;" [Beoordeling van het middel:] 3.5.1. Uit deze wettelijke bepalingen, in onderling verband beschouwd, vloeit voort dat de wettelijke rente over het als schadevergoeding te betalen bedrag, verschuldigd wegens de vertraagde voldoening daarvan, behoort tot de door het strafbare feit toegebrachte schade waarvoor de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is als bedoeld in art. 36f, tweede lid, Sr. Deze wettelijke rente is zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is ingetreden - te weten het moment waarop het bewezenverklaarde strafbare feit is gepleegd - tot aan de dag der algehele voldoening. Dit brengt mee dat de verplichting tot betaling van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer het bedrag van de wettelijke rente kan en mag omvatten. 3.5.2. De omvang van het bedrag van de wettelijke rente behoeft niet nader of in een concreet bedrag te worden uitgedrukt. Het verschuldigde bedrag staat immers met voldoende mate van nauwkeurigheid vast indien - zoals hier - het bedrag van de door het strafbare handelen veroorzaakte schade is bepaald en ten aanzien daarvan is vastgesteld vanaf welke dag de wettelijke rente is verschuldigd. 3.5.3. Gelet op het vorenstaande, geeft het oordeel van het Hof dus niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het bepaalde in art. 36f Sr. 3.6. Anders dan in de toelichting op het middel wordt betoogd, kan uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010, LJN BL1454, NJ 2010/101 niet worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige het
www.slachtofferhulp.nl
bedrag van de wettelijke rente in een concreet bedrag in euro's dient te worden uitgedrukt. In die zaak had de Hoge Raad te oordelen over een opgelegde betalingsverplichting als bedoeld in art. 36e Sr, waarvan de omvang onzeker was omdat eerst bij de tenuitvoerlegging zou kunnen worden vastgesteld of mogelijk rente was gekweekt, welke onzekerheid zich in het onderhavige geval niet voordoet. Uit overweging 4.1.2 van het vermelde arrest, waarin een verband is gelegd met "andere vermogenssancties, zoals (...) de schadevergoedingsmaatregel", kan zulks evenmin worden afgeleid, aangezien de desbetreffende zinsnede uitsluitend betrekking heeft op de noodzaak een door de rechter op te leggen betalingsverplichting in wettig Nederlands betaalmiddel uit te drukken. 3.7. Het middel faalt. 3.8. Opmerking verdient nog het volgende. De rechter dient ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op de voet van de van overeenkomstige toepassing zijnde art. 24c en 77l Sr in zijn beslissing reeds de duur van de vervangende hechtenis te bepalen. De omstandigheid dat de uiteindelijke omvang van de verschuldigde wettelijke rente pas op de dag van de algehele voldoening komt vast te staan, brengt mee dat omwille van een eenvoudige en duidelijke toepassing van art. 24c en 77l Sr de duur van de vervangende hechtenis moet worden vastgesteld op de grondslag van het bedrag van de verschuldigde hoofdsom. De beslissing van het Hof is hiermee in overeenstemming. […]
39. Hoge Raad 29 mei 2012 LJN: BR2093 Schadevergoedingsmaatregel (ambtshalve opgelegd) en rechtstreekse schade. Ramkraak met gestolen auto. Diefstal van auto en de spullen die daarin lagen, is niet ten laste gelegd. In de overwegingen van het Hof ligt besloten dat de verdachte en zijn mededader de auto hadden gestolen. Ook de schade doordat spullen uit de auto zijn verdwenen, kan aan verdachte worden toegerekend. Anders: de A-G, die de gestolen spullen niet als rechtstreekse schade beoordeelde.
28
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
[Conclusie A-G Machielse:] […] 1 Het Gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte bij arrest van 2 april 2010 voor 1. "poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" en "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden. Tevens heeft het hof een aantal inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard en van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de teruggave aan verdachte gelast. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten bedrage van €1.142,95, zoals nader bepaald in het arrest. […] 3.1 Het middel klaagt dat het hof, in strijd met art. 36f Sr en art. 359 lid 5 jo 415 Sv, niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel hebben geleid. […] [Zie voor de uitspraak van het Hof en het relevante recht: r.o. 2.2.1. – 2.5. van de HR – red.] [Motiveringsvereiste:] 3.5 Volgens de steller van het middel voldoet het arrest niet aan dit motiveringsvereiste, onder meer omdat er niet uit blijkt dat het hof heeft onderzocht of de door [betrokkene 1] geleden schade langs andere weg, bijvoorbeeld door een verzekeringsmaatschappij, reeds is of zal (kunnen) worden vergoed. Klaarblijkelijk heeft het hof aan het voegingsformulier van de benadeelde partij ontleend dat het als schade aangegeven
www.slachtofferhulp.nl
bedrag volledig ten laste van de benadeelde partij komt en dat de benadeelde partij niet kan rekenen op een vergoeding van een ander dan verdachten. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich enkel op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij nietontvankelijk is in haar vordering, maar niet dat de schade op bijvoorbeeld een verzekering zou kunnen worden verhaald. De uitleg door het hof van het voegingsformulier is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en is volgens mij niet onbegrijpelijk.(3) Ik wijs de steller van het middel er op dat het voegingsformulier van de benadeelde partij bij vraag 5a, waar gevraagd wordt naar de vergoeding van de schade op andere wijze bijvoorbeeld door een verzekering een streep bevat die staat voor "niet van toepassing". [Rechtstreekse schade:] 3.6 In de toelichting op het middel wordt voorts geklaagd dat uit het arrest niet blijkt dat het hof heeft onderzocht en heeft vastgesteld of en zo ja tot welk bedrag [betrokkene 1] de door hem gestelde schade daadwerkelijk heeft geleden, noch dat er een causaal verband is tussen enerzijds een feit waarvoor verdachte is veroordeeld en anderzijds de gestelde schade als gevolg van het verdwijnen van een hockeystick, een iPod en een autoradio uit de auto van [betrokkene 1]. Door louter te verwijzen naar de ingediende vordering, waarbij [betrokkene 1] slechts één schadepost met stukken heeft onderbouwd, heeft het hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn redenen voor het opleggen van de maatregel. […] Ter terechtzitting van het hof op 22 maart 2010 heeft de voorzitter de korte inhoud medegedeeld van het voegingsformulier van [betrokkene 1], met bijlagen en een handgeschreven begeleidend schrijven, kennelijk van een administratief medewerker van de rechtbank inhoudende dat de vordering niet is behandeld op de terechtzitting in eerste aanleg, hoewel zij tijdig was ingediend. Deze stukken zijn de raadsman ter hand gesteld en hem is gelegenheid geboden ze met verdachte te bespreken. De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in haar vordering en subsidiair verzocht om afwijzing van de vordering.
29
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
3.8 De onder 3.4 [art. 36f lid 1 en 2 Sr – red.] weergegeven voorwaarden, dat een schadevergoedingsmaatregel slechts kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer rechtstreeks heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit, impliceren dat het moet gaan om schade die is toegebracht door het in de bewezenverklaring omschreven feit, zonder dat die schade in de bewezenverklaring zelf moet zijn vermeld.(6) In casu wordt in de tenlastelegging de gestolen auto van [betrokkene 1] genoemd. Met die auto zijn verdachten tegen de pui van de juwelier gereden. Het hof heeft in de bestreden motivering tot uitdrukking gebracht dat het genoegzaam aannemelijk is geworden dat [betrokkene 1] ten gevolge van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld niet alleen schade heeft geleden doordat hij zijn auto heeft moeten laten repareren, maar ook doordat uit die auto de op het voegingsformulier genoemde goederen zijn vervreemd. De kosten, nodig om de gestolen auto te herstellen, lijken mij direct voort te vloeien uit het eerste strafbaar feit waarvoor verdachte is veroordeeld. De andere opgevoerde schadeposten missen deze directe verbinding met dat delict. Mijns inziens kan niet worden gezegd dat de poging tot diefstal met geweld in zodanig nauw verband staat met de overige gestelde schade dat deze rechtstreeks aan de eigenaar van de gestolen auto is toegebracht door dat misdrijf.(7) Het hof had naar mijn oordeel de schadevergoedingsmaatregel moet beperken tot de verplichting tot betaling van de kosten voor reparatie van de auto. In zoverre is het middel gegrond. Het komt mij voor dat de Hoge Raad zelf de schadevergoedingsmaatregel kan vaststellen op dat reparatiebedrag. […] [Voetnoten:] […] (3) Anders ingeval van een uitkering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die een voorlopig karakter heeft. Vgl. de regeling omtrent het toewijzen van de vordering van een benadeelde partij naast een toegekende uitkering door het Schadefonds Geweldsmisdrijven (HR 20 april 2004, NJ 2004, 493). […]
www.slachtofferhulp.nl
(6) Corstens, G.J.M. (2008), Het Nederlands strafprocesrecht, p.84; NoyonLangemeijer-Remmelink, aant. 4 bij art. 36f Sr. (7) Anders dan in HR 29 januari 2002, LJN AD7013 en in HR 30 maart 2004, LJN AO3291. […] [De Hoge Raad:] […] 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen voor zover het betreft de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van €1.142,95, het aan de Staat te betalen bedrag ten behoeve van het slachtoffer zal bepalen op €675,- en het beroep voor het overige zal verwerpen. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt onder meer dat de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel door het Hof ontoereikend is gemotiveerd. [Beslissing van het Hof] 2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "hij op 22 oktober 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen horloges en/of sieraden toebehorende aan [A], perceel [a-straat 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hij met zijn mededader - met een personenauto, Volkswagen Golf, kenteken [AA-00-BB], tegen de gevel van de winkel [A] is gereden en - vuurwapens, in elk geval met op vuurwapens gelijkende voorwerpen, op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gericht en (één van hen) daarbij het vuurwapen heeft
30
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
doorgeladen, terwijl de uitvoering van genoemd misdrijf niet is voltooid." 2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen: "2. Een proces-verbaal van 22 oktober 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit procesverbaal (...) houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]: Ik ben werkzaam als beveiligingsmedewerker bij juwelier [A], gevestigd aan de [a-straat 1] in Amsterdam. Op woensdag 22 oktober 2008 bevond ik mij in de winkel. Klanten kunnen niet zomaar de winkel binnenlopen. Ik doe persoonlijk, met een afstandsbediening, de winkeldeur open. Vandaag bevonden zich ook in de winkel de winkelmanager en de schoonmaker. Omstreeks 10.00 uur hoorde ik een harde klap. Ik zag een rode VW Golf tegen de gevel van onze winkel staan. Ik zag een man met een bivakmuts staan (verder te noemen: NN1). Ik zag dat hij in zijn hand een vuurwapen hield. Ik zag dat hij voor de toegangsdeur van onze winkel ging staan. Ik zag dat hij dit vuurwapen doorlaadde. Ik zag dat hij de slede naar achteren trok. Het pistool was zwart van kleur. Ik zag dat hij dit wapen op mij richtte. De afstand tussen ons was ongeveer drie meter. Op dat moment zag ik rechts van deze VW Golf een tweede persoon staan (verder te noemen: NN2). Ik zag dat hij een bivakmuts droeg. Even later zag ik ze beiden wegrennen. De gevel van de winkel is goed beveiligd, waardoor het ze niet gelukt is binnen te komen. (...) 5. Een ongetekend proces-verbaal inhoudende een Aangifte tegen onbekende dader(s), ter zake van diefstal van personenauto, opgemaakt door [verbalisant 2] op 22 oktober 2008. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op die datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]: Tussen 21 oktober 2008 te 23.00 uur en 22 oktober 2008 te 11.30 uur werd op de openbare weg de Wibautstraat te Amsterdam weggenomen: - personenauto Volkswagen Golf Cl 44 Kw U, Rood, kenteken: [AA-00-BB]. Ik heb met de politie gebeld. Ze gaven mij te kennen dat het inderdaad mijn auto was
www.slachtofferhulp.nl
die zij hebben aangetroffen in de [a-straat] en verzochten mij spoedig aangifte te doen." 2.3.1. Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een som geld, groot €1.142,95 ten behoeve van [betrokkene 1] en bevolen dat voor het geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 dagen. 2.3.2. Het Hof heeft onder het opschrift "Oplegging van straf en maatregel" het volgende overwogen: "(...) Verdachte, die ten tijde van het plegen van de poging tot overval nog maar net de leeftijd van 18 jaar had bereikt, heeft samen met een ander en voorzien van vuurwapens of daarop gelijkende voorwerpen, een mislukte overval op een juwelier in Amsterdam gepleegd. Hij en zijn mededader hebben met een gestolen auto de pui van de juwelier geramd en het aanwezige personeel bedreigd met een vuurwapen. Door aldus te handelen heeft de verdachte materiële schade veroorzaakt en een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers. (...) In het dossier bevindt zich een voegingsformulier benadeelde partij van [betrokkene 1]. Deze heeft een vordering ingediend van in totaal € 1.142,95 ter zake van materiële schade veroorzaakt door het onder 1 bewezengeachte feit. Aan de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2010 een afschrift hiervan ter hand gesteld. De verdediging heeft hiervan kennis kunnen nemen. De vordering van [betrokkene 1] voornoemd is blijkens een ontvangststempel, op het parket ingekomen op 21 januari 2009, dat wil zeggen één dag voor de terechtzitting in eerste aanleg op 22 januari 2009, maar kennelijk vanwege een omissie niet in het dossier gevoegd, waardoor dit formulier tijdens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg niet in het dossier aanwezig was en de rechtbank niet op deze vordering heeft kunnen beslissen. In hoger beroep heeft [betrokkene 1] zich niet (opnieuw) gevoegd. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden ontvangen in haar vordering. Nu echter is komen vast te
31
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
staan dat [betrokkene 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden als vermeld in evengenoemd voegingsformulier, acht het hof termen aanwezig de verdachte de verplichting op te leggen, als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr), tot betaling van €1.142,95 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met dien verstande dat de duur van vervangende hechtenis zal worden verminderd naar de mate van het onderlinge regres van de hoofdelijk aansprakelijke daders. (...)" 2.3.3. Het hiervoor bedoelde voegingsformulier benadeelde partij houdt in: "De totale schade bestaat uit de volgende posten: 1. Reparatie auto €675,2. Autoradio €99,3. IPod €229,4. Hockeystick €139,95 Totaal €1.142,95." Een bijlage bij dit voegingsformulier houdt in: "Autoradio: frontje lag niet meer in de auto toen ik de auto weer voor het eerst zag bij de politie. Type autoradio Sony CDX GT44 IP van 99 euro. IPod: leg ik normaal gesproken niet in de auto, maar ik had sinds kort de bovengenoemde autoradio waar ik mijn IPod op kon aansluiten. En ik was die dinsdag avond vergeten hem mee te nemen, stom, maar nu is ie wel weg. Hockeystick: grays GX5000, net nieuw, lag op de achterbank. Is waarschijnlijk als slagwapen gebruikt of zoiets." [Toepasselijk recht:] 2.4.1. Art. 36f Sr luidt: "1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer. 2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. (...)"
www.slachtofferhulp.nl
2.4.2. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 23 december 1992, Stb. 29, tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Wet Terwee) houdt onder meer in: "1.8. (...) De voegingsprocedure is een procedure waarlangs de benadeelde partij binnen het strafproces over een zuiver civielrechtelijk geschil een beslissing van de rechter kan afdwingen. Deze procedure berust (...) op zuiver proces-economische overwegingen. De schadevergoedingsmaatregel daarentegen is een sanctie. De rechter kan deze sanctie, binnen de grenzen die het materiële strafrecht stelt, naar eigen goeddunken toepassen. (...) 3.5. Het wetsvoorstel stelt in artikel 36f, tweede lid, als voorwaarde voor de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel dat de verdachte jegens het slachtoffer naar de criteria van het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. (...) Het vereiste dat de schadevergoedingsmaatregel alleen mag worden opgelegd als de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade, betekent dat zowel de aard als de omvang van de maximaal te vergoeden schade volgens de criteria van het burgerlijk recht moet worden vastgesteld." (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 7, 8 en 19) [Beoordeling van het middel:] 2.5. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader op 22 oktober 2008 omstreeks 10.00 uur tegen de gevel van de winkel [A] te Amsterdam zijn gereden met een aan [betrokkene 1] toebehorende auto die tevoren, te weten op enig moment na 21 oktober 2008 te 23.00 uur, te Amsterdam was gestolen. 2.6. In de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat de verdachte en zijn mededader die auto hadden gestolen. Dat oordeel is gelet op het korte tijdsverloop dat is verstreken tussen het tijdstip van de diefstal en de aanrijding tegen de winkelgevel en voorts in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het proces-
32
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
verbaal van de terechtzitting in hoger beroep geen verklaring heeft gegeven hoe hij en zijn mededader in het bezit van de gestolen auto zijn gekomen, niet onbegrijpelijk. 2.7. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde gedraging aan de auto van [betrokkene 1] is toegebracht. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoeft geen nadere motivering. Het Hof heeft de schadevergoedingsmaatregel voorts ook opgelegd voor de schade die [betrokkene 1] heeft geleden als gevolg van de omstandigheid dat hem in eigendom toebehorende goederen die zich in de auto bevonden, daaruit bleken te zijn verdwenen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat die schade, als een gevolg van de diefstal van de - bij het bewezenverklaarde feit gebruikte - auto, redelijkerwijs aan de verdachte moet worden toegerekend, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. 2.8. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld. 2.9. Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. […]
40. Hoge Raad 29 mei 2012 LJN: BW6662 Vordering bp. in eerste aanleg tot €50 toegewezen. Het Hof heeft verzuimd een beslissing op de vordering van de bp. te nemen. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven.(Vgl. nrs. 29, 30, 37 en 42.) [De Hoge Raad:] […] 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak Blijkens de stukken van het geding heeft [A] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft de vordering van [A] toegewezen tot een bedrag van €50,-. Op de voet van art. 421, tweede lid, Sv duurt de
www.slachtofferhulp.nl
voeging die in eerste aanleg heeft plaatsgehad, van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, LJN AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven. […]
41. Hoge Raad 12 juni 2012 LJN: BW1478 Conclusie A-G: 1. Toewijzing van de vordering bp. kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden getoetst. In aanmerking genomen dat de verdediging in hoger beroep heeft volstaan met de enkele, niet onderbouwde stelling dat de vorderingen niet van eenvoudige aard zijn, is dat oordeel niet onbegrijpelijk (= oud recht). (Vgl. nr. 26, 28 en 44.) 2. Bij mededaders kan de vordering hoofdelijk worden toegewezen. 3. Draagkracht speelt, behoudens uitzonderlijke gevallen, geen rol bij de vordering bp. en de daaraan gekoppelde maatregel.(Vgl. nr. 36.) Afgedaan met art. 81 RO. [Conclusie A-G Knigge:] […] 1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 2 juni 2010 verdachte wegens 1. "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven" en 2. "medeplegen van een beroep of een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest.
33
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
[…] 5. Het eerste middel 5.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd de vorderingen van de benadeelde partijen heeft toegewezen, terwijl deze vorderingen niet zo eenvoudig van aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in een strafzaak. 5.2. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak het volgende overwogen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen voor zover die zijn toegewezen: "Vordering tot schadevergoeding De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen zal beslissen conform de rechtbank. Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep is ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partijen] het in eerste aanleg gevorderde en door de rechtbank toegewezen bedrag aan de orde. Het hof zal deze vorderingen tot het telkens na te noemen bedrag als zijnde van eenvoudige aard toewijzen. Naar het oordeel van het hof hebben voornoemde benadeelde partijen aangetoond dat zij tot telkens dit bedrag materiële schade hebben geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. Voor het resterende deel van hun vorderingen, waaronder begrepen de in rekening gebrachte BTW, dienen de benadeelde partijen nietontvankelijk te worden verklaard in hun vordering. Zij kunnen deze aan de burgerlijke rechter voorleggen. Nu het hof de vorderingen van voornoemde benadeelde partijen grotendeels heeft toegewezen, brengt dit mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die voornoemde benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken. (...)" 5.3. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen behelst de ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2010 overgelegde pleitnota enkel een handgeschreven aantekening, die - voor zover leesbaar - inhoudt: "Afwijzing vorde-
www.slachtofferhulp.nl
ringen benadeelde partijen. sub. nietontvankelijk niet eenvoudig". Voorts houdt voornoemd proces-verbaal in: "De raadsman voegt hieraan toe dat de vorderingen van de benadeelde partijen ten aanzien van zijn cliënt dienen te worden afgewezen, in elk geval de vorderingen die staan vermeld in de tenlastelegging onder de nummers C1 tot en met D4, en ook die staan vermeld onder de nummers A1 tot en met B5." 5.4. De rechter is niet gehouden zijn oordeel dat een vordering ontvankelijk is nader te motiveren.(12) Door de vorderingen van de benadeelde partijen (ten dele) toe te wijzen heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat die vorderingen (in zoverre) van eenvoudige aard zijn. Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. (13) In het licht van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de ingediende vorderingen en in aanmerking genomen dat de verdediging in hoger beroep heeft volstaan met de enkele, niet onderbouwde stelling dat de vorderingen niet van eenvoudige aard zijn, is dat oordeel niet onbegrijpelijk. (14) 5.5. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat geen acht is geslagen op de vraag of de benadeelde partijen hun schade van een verzekeraar vergoed krijgen en voorts dat ten onrechte is uitgegaan van de verkoopwaarde van de goederen, terwijl van de inkoopwaarde had moeten worden uitgegaan. Voor zover wordt bedoeld te klagen dat het Hof zijn beslissing op deze punten nader had dienen te motiveren, wordt eraan voorbij gezien dat hierover in hoger beroep niets is aangevoerd. Het Hof was dus niet gehouden tot een nadere motivering. 5.6. Het middel faalt. 6. Het tweede middel 6.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk heeft toegewezen. Nu sprake is van mededaders hadden de vorderingen pondspondsgewijs moeten worden toegewezen. 6.2. Het stond het Hof vrij de vorderingen hoofdelijk toe te wijzen. (15) Het lijkt erop dat de steller van het middel in de war is met de regeling van art. 36e Sr, in welk verband niet meer voordeel aan de verdachte kan worden ontnomen dan het-
34
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
geen hij zelf daadwerkelijk wederrechtelijk heeft verkregen.(16) 6.3. Het middel faalt. […] 8. Het vierde middel 8.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het beroep op gebrek aan draagkracht heeft gepasseerd, althans niet voldoende gemotiveerd heeft weerlegd. 8.2. Het middel faalt bij gebrek aan feitelijk grondslag. De stukken van het geding houden immers niet in dat in hoger beroep iets is aangevoerd met betrekking tot de draagkracht van de verdachte.(17) Bovendien speelt draagkracht - behoudens uitzonderlijke gevallen - geen rol bij de vordering van de benadeelde partij en bij een daaraan gekoppelde schadevergoedingsmaatregel.(18) 9. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. […] [Voetnoten:] […] (12) HR 17 juni 1997, DD 97.301, HR 21 maart 2006, nr. 00338/05 (niet gepubliceerd), zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voorafgaand aan HR 20 september 2011, nr. 09/04676 (niet gepubliceerd). (13) HR 17 juni 1997, DD 97.301. (14) Vgl. HR 18 november 2008, LJN BF0173, NJ 2008/611. (15) HR 3 december 2002, LJN AE9053, NJ 2003/608; HR 7 november 2006, LJN AY8339, NJ 2006/615; F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Deventer: Kluwer 2010, p. 104-105, 133-134, 169; Van Maurik 2011, (T&C Sv), art.361 Sv, aant. 4. (16) HR 7 november 2006, LJN AY8339, NJ 2006/615; HR 7 december 2004, LJN AQ8491, NJ 2006/63. (17) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2010 houdt wel in dat de verdachte verklaart dat hij alles wil terugbetalen. (18) HR 19 juni 2007, LJN AZ8788, NJ 2007/359; HR 16 juni 2009, LJN BI1812, NJ 2009/293; F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, Deventer: Kluwer 2010, p. 103-105. […]
www.slachtofferhulp.nl
[De middelen konden niet tot cassatie leiden. Dit behoeft volgens de Hoge Raad, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. – red.]
42. Hoge Raad 19 juni 2012 LJN: BW8730 Het “Voegingsformulier hoger beroep” is vóór de terechtzitting bij het Parket van het Hof binnengekomen. De bestreden beslissing bevat geen beslissing op de vordering bp. Gelet hierop kan de beslissing niet in stand blijven. (Vgl. nrs. 29, 30, 37 en 40.) [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof verzuimd heeft te beslissen op de vordering van de benadeelde partij. 3.2. Blijkens de stukken van het geding heeft [betrokkene 1] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Bij de stukken bevindt zich een "voegingsformulier hoger beroep", dat blijkens een daarop geplaatst stempel op 16 juli 2010 dus voor de terechtzitting in hoger beroep van 20 juli 2010 - bij het Ressortsparket te Amsterdam is ingekomen. Dit stuk houdt in dat de benadeelde partij haar vordering wenst te handhaven. 3.3. De bestreden uitspraak bevat geen beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen. De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven. 3.4. Het middel is terecht voorgesteld. […]
35
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
43. Hoge Raad 26 juni 2012 LJN: BW9186 Conclusie A-G. Verjaring op de voet van art. 3:310 BW staat niet aan oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in de weg. HR verwijst naar: HR 13 juli 2010, LJN BM0912, NJ 2010/459. [A-G Vellinga:] […] 1. Verdachte is door het Gerechtshof te 'sHertogenbosch wegens "verkrachting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de verdachte de verplichting opgelegd om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat een bedrag te betalen van €3000,- subsidiair 40 dagen hechtenis. […] 3. Het eerste middel klaagt dat het Hof nadat het de benadeelde partij niet ontvankelijk heeft verklaard in haar vorderingen, een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd. Het tweede middel klaagt dat het Hof bij de oplegging daarvan ten onrechte wettelijke rente heeft toegewezen vanaf 28 februari 1998 tot de dag der algehele voldoening. Deze middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. [De overwegingen van het Hof:] 4. Het Hof in het arrest onder de kop "schadevergoeding" het volgende overwogen: "De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €4.000,-. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep met wijziging van de vordering - binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd. Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt tot betaling van een bedrag van €3.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts is een vergoe-
www.slachtofferhulp.nl
ding van de kosten van rechtsbijstand gevorderd, zijnde een bedrag van €1.142,40. Het hof overweegt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende. Op grond van artikel 3:310 van het Burgerlijk Wetboek verjaart een rechtsvordering tot schadevergoeding door verloop van vijfjaren vanaf het moment dat de benadeelde partij met de schade en de veroorzakende persoon bekend is geworden. Het hof is aldus, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de geleden schade ad €3.000,- is verjaard. Nu echter uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat door het bewezen verklaarde handelen rechtstreekse schade aan het slachtoffer is toegebracht, ziet het hof aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht te treffen. De civielrechtelijke verjaring van de vordering staat aan het opleggen van deze maatregel niet in de weg. Het hof neemt als aanvangsdatum voor de berekening van de wettelijke rente de einddatum van de bewezen verklaarde periode waarin de verkrachtingen hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de gevorderde kosten van rechtsbijstand overweegt het hof dat ook indien de benadeelde partij niet in haar vordering tot vergoeding van materiële en/of immateriële schade kan worden ontvangen, op grond van het bepaalde van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering een beslissing zal volgen over de kosten die in het kader van de vordering door de benadeelde partij dan wel door verdachte zijn gemaakt. Het hof overweegt dienaangaande dat, nu de benadeelde partij wegens verjaring van haar vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, de benadeelde partij wordt veroordeeld in de gemaakte kosten." [Civielrechtelijke verjaring en art. 36f Sr] 5. Volgens de toelichting op het middel heeft het Hof ten onrechte overwogen dat civielrechtelijke verjaring van een vordering niet in de weg staat aan het opleggen van de maatregel van art. 36f Sr.
36
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
6. Art. 36f lid 2 Sr bepaalt dat de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Met dit vereiste beoogde de wetgever tot uitdrukking te brengen dat zowel de aard als de omvang van de maximaal te vergoeden schade volgens de criteria van het burgerlijk recht moet worden vastgesteld.(1) 7. Verjaring op de voet van art. 3:310 BW doet niet de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht maar de rechtsvordering tot vergoeding van schade vervallen: na het door de schuldenaar gedaan beroep op verjaring blijft de verplichting tot vergoeding van schade als een natuurlijke verbintenis voortbestaan.(2) Daarom staat verjaring op de voet van art. 3:310 BW niet aan oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als de onderhavige in de weg. 8. Het voorgaande strookt met het karakter van de schadevergoedingsmaatregel zoals geschetst in de memorie van toelichting: geen straf maar een maatregel omdat aan de verdachte een verplichting wordt opgelegd waaraan hij uit anderen hoofde moet voldoen.(3) Dat geldt ook voor het verschil in karakter tussen de voegingsprocedure en de schadevergoedingsmaatregel zoals deze door de wetgever is gedacht: "De voegingsprocedure is een procedure waarlangs de benadeelde partij binnen het straf proces over een zuiver civielrechtelijk geschil een beslissing van de rechter kan afdwingen. (...) De schadevergoedingsmaatregel daarentegen is een sanctie. De rechter kan deze sanctie,binnen de grenzen die het materiële strafrecht stelt, naar eigengoeddunken toepassen."(4) 9. De middelen falen. […] [Voetnoten:] (1) Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 19. (2) Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-II* 2009/387-390 onder verwijzing naar Parl. Gesch. Boek 3, p. 917 en Boek 6, p. 78. (3) Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 5. (4) Kamerstukken II 1989-1990, 21 345, nr. 3, p. 8.
www.slachtofferhulp.nl
[De Hoge Raad:] […] De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO - en wat betreft het eerste middel HR 13 juli 2010, LJN BM0912, NJ 2010/459 - geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. […]
44. Hoge Raad 26 juni 2012 LJN: BW9182 Conclusie A-G: 1. Motiveringsklacht over toewijzing vordering bp. Geen gemotiveerde betwisting van de vorderingen bp. I.c. daarom geen nadere motivering vereist (= oud recht). (Vgl. nrs. 26, 28 en 41.)2. Overschrijding wettelijk maximum vervangende hechtenis. Het Hof heeft 501 dagen opgelegd. Eerste klacht afgedaan met art. 81 RO. De HR vermindert zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van één jaar. [Conclusie A-G Knigge:] […] 1. Het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft bij arrest van 6 juli 2010 verdachte wegens de feiten 1 tot en met 18 subsidiair "medeplegen van oplichting" en wegens feit 3 meer subsidiair "medeplegen van verduistering" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het Hof de vorderingen van zes benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte betalingsverplichtingen opgelegd, een en ander op de wijze als weergegeven in het arrest, en de vordering van de benadeelde partij Dutch Steigers niet ontvankelijk verklaard. […] 5. Het tweede middel 5.1. Het middel klaagt dat het Hof art. 361 lid 4 Sv heeft geschonden door de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen onvoldoende (begrijpelijk) te motiveren.
37
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
[De overwegingen van het hof:] 5.2. Het Hof heeft in het arrest ten aanzien van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen het volgende overwogen: "Benadeelde partijen [a t/m f]: […] De vorderingen zijn van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kunnen deze worden toegewezen in voege als na te melden. Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de telkens in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door ieder van de benadeelde partijen gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging door hen nog te maken. (...) Schadevergoedingsmaatregel Het hof is van oordeel dat de hiervoor onder a tot en met f genoemde vorderingen tevens moeten worden toegewezen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel." [Beoordeling tweede middel] Het Hof heeft vervolgens onder het kopje "de uitspraak" beslist dat de hiervoor onder a tot en met f genoemde vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen en dat aan de verdachte - kort gezegd - de verplichting wordt opgelegd de toegewezen bedragen, te weten in totaal een bedrag van afgerond €65.000,00, te betalen. 5.3. Het ook in hoger beroep toepasselijke art. 361 lid 4 Sv bepaalt dat de beslissing over de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. Deze beslissing dient alleen dan een bijzondere motivering te bevatten, indien door of namens de verdachte op enig punt een verweer is gevoerd (4) dan wel wanneer de beslissing zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.(5) 5.4. Het arrest van het Hof houdt ten aanzien van de beslissingen over de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen niet meer in dan a) dat, en tot welk gedeelte van hun in eerste aanleg gedane vordering deze benadeelde partijen zich in hoger beroep hebben gevoegd, b) deze
www.slachtofferhulp.nl
vorderingen door of namens de verdachte niet zijn weersproken en c) deze vorderingen derhalve kunnen worden toegewezen. Dat is wel erg summier. Het Hof stelt niet met zoveel woorden vast dat aannemelijk is geworden dat de desbetreffende schade is geleden en dat die schade het gevolg is van het desbetreffende bewezenverklaarde feit. Dat oordeel ligt mijns inziens wel besloten in de overwegingen van het Hof, waarbij ik opmerk dat een en ander wel in het vonnis van de Rechtbank, waaraan het Hof refereert, is verwoord. Gelet op het volgende meen ik dat het Hof dit oordeel niet nader behoefde te motiveren. 5.5. Allereerst zijn de vorderingen van de benadeelde partijen door de verdediging niet gemotiveerd betwist. De door de verdediging bepleite vrijspraak ten aanzien van alle feiten, het door de verdachte tegen het vonnis opgegeven bezwaar dat hij niet met opzet anderen heeft benadeeld en verdachtes opmerking dat hij, nu hij de vorderingen van de benadeelde partijen nooit heeft opgeteld, niet weet of de vorderingen van de benadeelde partijen kloppen, heeft het Hof kennelijk, en anders dan de steller van het middel meent, mijns inziens niet onbegrijpelijk, niet als verweren beschouwd die op grond van art. 361 lid 4 Sv noopten tot een nadere motivering. Voorts merk ik op dat het gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten en de inhoud van de ingediende vorderingen om betrekkelijk eenvoudige en overzichtelijke schadegevallen gaat. Alle vorderingen hebben betrekking op gederfde huurinkomsten van (rol)steigers en/of op schade door het niet terugbrengen van de gehuurde (rol)steigers. Voor de meeste vorderingen geldt daarbij dat zij met onderliggende stukken zijn onderbouwd. In het middel wordt ten slotte niet aangegeven in welk opzicht de toewijzing van de vordering ondanks dit alles zonder nadere motivering niet begrijpelijk zou zijn. 5.6. Het middel faalt derhalve. 6. Het derde middel 6.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in totaal meer vervangende hechtenis heeft verbonden dan wettelijk is toegestaan. […]
38
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
6.3. Op grond van art. 36f lid 6 jo. art. 24c Sr kan bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat zoals hier bedoeld, worden bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis wordt toegepast. Deze vervangende hechtenis mag in dit geval, waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr jo. art. 60a Sr jo. art. 24c lid 3 Sr, ten hoogste één jaar bedragen. 6.4. Het Hof heeft vervangende hechtenis opgelegd van in totaal 501 dagen, derhalve meer dagen dan het Hof mocht opleggen. Het middel is dan ook terecht voorgesteld. Dit verzuim kan de Hoge Raad zelf herstellen door evenredige vermindering van de vastgestelde vervangende hechtenis per opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Daarbij verdient aandacht dat de gegrondheid van het eerste middel meebrengt dat de ten behoeve van [A] BV opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet in stand kan blijven en dat in elk geval in zoverre terug- of verwijzing dient te volgen. Daarin zou de Hoge Raad reden kunnen vinden om ook ten aanzien van de overige aan de verdachte opgelegde vervangende hechtenis te verwijzen of terug te wijzen.(6) […] [Voetnoten:] […] (4) Vgl. HR 18 november 2008, LJN BF0173, NJ 2008/611, HR 4 februari 2003, LJN AF1929, HR 17 november 1998, LJN ZD1398, NJ 1999/151, rov. 6, HR 27 maart 1984, LJN AC8361, NJ 1984/551 en Van Maurik, T&C Sv, 9e druk, aant. 4 op art. 361 Sv. (5) Vgl. HR 12 april 2011, LJN BP4607, NJ 2011/183, rov. 3 en HR 17 februari 2009, LJN BG7762, NJ 2009/122, uit welk laatste arrest volgt dat de wijze waarop de vordering is toegelicht van belang is voor de omvang van de motiveringsplicht. (6) Vgl. HR 10 februari 2004, LJN AO1496 (niet gepubliceerd), HR 21 december 2004, LJN AR6362 NJ 2005/55 en HR 29 mei 2007, LJN BA1741, waarin de Hoge Raad zelf de opgelegde vervangende hechtenis verminderde. In HR 10 oktober 2006, LJN AY7397 wees de Hoge Raad de zaak terug naar het Hof om onder meer wat betreft de te bepalen vervangende hechtenis opnieuw te worden berecht en afgedaan. […]
www.slachtofferhulp.nl
[De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het tweede middel Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beoordeling van het derde middel 4.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in totaal meer vervangende hechtenis heeft verbonden dan wettelijk is toegestaan. 4.2. Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van in totaal €64.655,17 ten behoeve van zes slachtoffers, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in totaal 501 dagen hechtenis. 4.3. Ingevolge art. 36f, zesde lid, in verbinding met art. 24c, eerste lid, Sr dient de rechter bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, te bevelen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast. Die vervangende hechtenis mag in een geval als het onderhavige waarin sprake is van samenloop als bedoeld in art. 57 Sr, op grond van art. 60a in verbinding met art. 24c, derde lid, Sr ten hoogste een jaar bedragen. 4.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het middel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad zal zelf de duur van de vervangende hechtenis aldus verminderen dat is voldaan aan het wettelijk bepaalde maximum van een jaar. […]
45. Hoge Raad 26 juni 2012 LJN: BW9191 Schadefonds Geweldsmisdrijven had reeds een (hoger!) bedrag uitgekeerd aan benadeelde dan de toegewezen vordering bp. Dit was voor het Hof reden om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Het Hof liet de door de Rb. opgelegde schadevergoedingsmaatregel (per
39
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
abuis) toch in stand. De HR verbetert de uitspraak van het Hof. [Conclusie A-G Hofstee:] […] 1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 13 april 2011 het vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 28 april 2009 waarbij verzoeker wegens "Afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" is veroordeeld - bevestigd, behoudens de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en met dien verstande dat het Hof kennelijke verschrijvingen in de bewezenverklaring verbeterd heeft gelezen alsmede de motivering van de maatregel van TBS met dwangverpleging met overwegingen heeft aangevuld. De Rechtbank te Alkmaar heeft verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren en heeft de terbeschikkingstelling van verzoeker gelast en verpleging van overheidswege bevolen. Daarnaast heeft de Rechtbank een in beslag genomen voorwerp verbeurd verklaard en in beslag genomen voorwerpen ontrokken aan het verkeer verklaard, een en ander zoals in het - door het Hof in het bestreden arrest in zoverre bevestigde - vonnis vermeld. Het Hof heeft de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering gedeeltelijk toegewezen, een en ander zoals in het bestreden arrest beslist. […] [De Hoge Raad:] […] 4. Beoordeling van het vijfde middel 4.1. Het middel klaagt onder meer dat de bestreden uitspraak innerlijk tegenstrijdig is wat betreft de schadevergoedingsmaatregel. […] 4.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel het volgende overwogen: "De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade tot een bedrag van €5.178,20, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingediend, bestaande uit immateriële schade ten bedrage van
www.slachtofferhulp.nl
€4.500,00 en materiële schade van €678,20. Tevens is vergoeding van de wettelijke rente gevraagd met ingang van het moment waarop de schade ontstond en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel een bedrag van €3.610,88 met de wettelijke rente vanaf 2 september 2008 toegewezen, waarvan €3.000,00 als immateriële schadevergoeding, en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gesteld voor een bedrag van €5.110,00. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven (verder: het Fonds) een bedrag van €5105,00 aan het slachtoffer heeft uitgekeerd. Deze uitkering geldt als voorlopige beschikbaarstelling van het bedrag en staat, naar het oordeel van het hof, niet in de weg aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij of oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. (...) Gelet op de voorlopige betaling door het Fonds ziet het hof geen reden om ten behoeve van de benadeelde partij over te gaan tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel." en als volgt beslist: "Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht. Ten aanzien van de benadeelde partij [betrokkene 1]: Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van €4.760,88 (vierduizend zevenhonderdzestig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil. Wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde.
40
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige." 4.3. In aanmerking genomen dat het Hof heeft overwogen dat het "geen reden [ziet] om ten behoeve van de benadeelde partij over te gaan tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel", moet worden aangenomen dat het bestreden arrest een misslag bevat voor zover het dictum de bevestiging inhoudt van het vonnis wat betreft de door de Rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Voor zover het middel hierover klaagt, is het gegrond. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. […]
46. Hoge Raad 3 juli 2012 LJN: BW3751 Onevenredige belasting: Onmiddellijke werking van het nieuwe art. 361 lid 3 Sv en motivering niet-ontvankelijkheid. 1. Pro forma zittingen vonden vóór 1–12011 plaats. Toepassing door het Hof van de nieuwe maatstaf “onevenredige belasting voor het strafgeding” ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2011 geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Anders: de A-G, die concludeert dat het recht moet worden toegepast van het tijdstip waarop de voeging van de benadeelde partij in eerste aanleg voor het laatst kon geschieden. (Vgl. nr. 34.) 2. Het oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, wordt op begrijpelijkheid getoetst (i.c. volgens HR niet onbegrijpelijk; anders: de A-G die overigens nog aan het eenvoudcriterium toets). (Vgl. nr. 34.) [Conclusie A-G Knigge:] […] 1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft bij arrest van 10 februari 2011 verdachte wegens a) "een ander door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd", b) "een persoon meenemen met het oogmerk die persoon in een ander
www.slachtofferhulp.nl
land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling", c) opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een ander met een derde tegen betaling, terwijl hij weet dat die ander zich onder de onder artikel 250a, eerste lid, onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht genoemde omstandigheden beschikbaar stelt tot het plegen van die handelingen, meermalen gepleegd, d) een ander door misleiding bewegen hem uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde te bevoordelen, meermalen gepleegd, en e) "mensenhandel, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen omtrent in beslag genomen voorwerpen, een en ander als in het arrest vermeld. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €20.000,-, aan verdachte een dienovereenkomstige schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk verklaard in haar vordering, een en ander zoals bepaald in het arrest. […] 5. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel 5.1. Het middel komt op tegen de nietontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op de materiële schade. 5.2. Het Hof heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen: "Benadeelde partij [betrokkene 1] Gebleken is dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Vaststaat dat door de onder 1 onder I en II bewezen verklaarde feiten de benadeelde partij schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd voor materiële schade (gederfde inkomsten) tot een bedrag van €1.561.868,= en immateriële schade tot
41
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
een bedrag van €20.000,=. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van €20.000,=. Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij bestreden, daartoe stellende, dat hij de onder 1 onder I en II ten laste gelegde feiten niet heeft gepleegd. Het hof passeert dit verweer, nu het deze feiten bewezen acht. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag van €20.000,=. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre nietontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Gelet op het vorenstaande dient de verdachte, als de - overwegend - in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken." [Overgangsrecht Wet VPS] 5.3. Het Hof is er blijkens zijn overwegingen vanuit gegaan dat art. 361 lid 3 Sv, zoals dat luidt sinds het in werking treden op 1 januari 2011 van de Wet versterking positie slachtoffer in het strafproces (Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1) in casu van toepassing is. In de toelichting op het middel wordt dit uitgangspunt uitdrukkelijk voor juist gehouden. Ik zal eerst bezien of dat terecht is. Het gaat daarbij om een vraag van overgangsrecht waarover de Hoge Raad zich voor zover ik weet nog niet heeft uitgelaten. 5.4. Art. 361 lid 3 Sv, dat op grond van art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, luidde vóór de bedoelde wetswijziging als volgt. (1)
www.slachtofferhulp.nl
"Indien de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat zij in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen." Art. 361 lid 3 Sv luidt thans als volgt. "Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen." De genoemde wet bracht ook andere wijzigingen in de regeling van de vordering van de benadeelde partij. Hier verdient vermelding dat het bepaalde in art. 51b, leden 1 en 2 Sv verhuisde naar art. 51g, leden 1 en 3 Sv. Art. 421 lid 3 Sv werd daaraan opmerkelijk genoeg niet aangepast. Het artikellid verwijst nog steeds naar de artt. 51b tot en met 51f Sv. Aangenomen moet worden dat sprake is van een kennelijke misslag van de wetgever die zich voor verbeterde lezing leent. 5.5. De wijziging van art. 361 lid 3 Sv is het gevolg van een door de Kamerleden Wolfsen en Teeven ingediend amendement. Het nieuwe criterium was volgens de indieners "strenger" dan het oude criterium. Daarmee beoogden zij "te bewerkstelligen dat de strafrechter zoveel als mogelijk - en vaker dan nu het geval is inhoudelijk over de vordering van de benadeelde partij beslist".(2) Voor het nietontvankelijk verklaren van de vordering zou dus in minder gevallen grond zijn. 5.6. De enige bepaling van overgangsrecht die de Wet versterking positie slachtoffer in het strafproces rijk is, is te vinden in art. X van die wet. Dit artikel luidt als volgt. "Artikel I, onderdeel I, onder 2, en artikel II, onder 1, zijn niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan voor het mo-
42
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
ment van inwerkingtreding van deze wet. Ten aanzien van die feiten blijft het recht van toepassing zoals het gold voor inwerkingtreding van deze wet." Art. I, onderdeel I, onder 2 van de Wet betreft een wijziging van het tweede lid van art. 361 Sv. Die wijziging verruimde de mogelijkheid om een vordering schadevergoeding in te dienen tot ad informandum gevoegde feiten. Art. II, onder 1 van de Wet betreft de invoeging van een zesde lid in art. 36f Sr. Op de bij amendement in de Wet terechtgekomen wijziging van het derde lid van art. 361 Sv heeft art. X dus geen betrekking. Hoe de wetgever het overgangsrecht met betrekking tot de wijziging van het derde lid heeft gedacht, blijkt noch uit de toelichting op het amendement, noch elders uit de wetsgeschiedenis. 5.7. Het mag intussen opmerkelijk heten dat de wetgever de toepasselijkheid van het nieuwe tweede lid van art. 361 Sv afhankelijk maakte van het tijdstip van het plegen van het strafbare feit. Om een verandering van het materiële recht gaat het hier immers niet. Opmerkelijk mag ook heten dat de wijziging van het tweede lid en die van het derde lid van art. 361 Sv wat het overgangsrecht betreft verschillend werden behandeld. Beide wijzigingen betreffen immers de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij. Beide wijzigingen verruimden ook de mogelijkheid om de schade in het strafprocesrecht vergoed te krijgen. Deze overeenkomst levert mijns inziens echter onvoldoende grond op om genoemd art. X analoog van toepassing te achten op de wijziging van art. 361 lid 3 Sv. Voor het bepaalde in art. X had de wetgever namelijk een specifieke reden. De wijziging van het tweede lid van art. 361 lid 2 Sv hing zijns inziens zo nauw samen met een wijziging van het eerste lid van art. 36f Sr (waardoor het mogelijk werd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een ad informandum gevoegd feit), dat voor beide wijzigingen het regime van art. 1 lid 2 Sr diende te gelden.(3) Juister lijkt mij dan ook om, a contrario redenerend, aan te nemen dat voor het nieuwe art. 361 lid 3 Sv niet geldt dat het oude recht van toepassing blijft op strafbare feiten die voor de wetswijziging zijn begaan. Die uitkomst strookt met de hoofdregel die inhoudt dat veranderingen in het procesrecht onmiddellijke toepassing vinden.
www.slachtofferhulp.nl
[Onmiddellijke werking] 5.8. Die zogenaamde onmiddellijke werking van het procesrecht moet overigens niet worden mis verstaan. Daarmee is vooral bedoeld uit te drukken dat het procesrecht niet gekoppeld is aan het toepasselijke materiële recht. Voor het strafrecht betekent dit dat het nieuwe procesrecht ook van toepassing is bij de berechting van feiten die voor de inwerkingtreding ervan zijn begaan. De onmiddellijke werking van het procesrecht houdt evenwel niet in dat de rechter het procesrecht moet toepassen dat geldt op het moment waarop hij oordeelt. Als bijvoorbeeld de wettelijke betekeningsregeling (art. 588 Sv) wordt gewijzigd, moet de rechter de oude wet toepassen als het gaat om dagvaardingen die voor de wetswijziging zijn betekend (en niet de wet die geldt op het moment waarop hij oordeelt). Meer in het algemeen kan gezegd worden dat de rechter de wet moet toepassen die geldt of gold op het moment waarop de daarin geregelde materie voorvalt of voorviel. Een moeilijkheid daarbij is dat het procesrecht bestaat uit een samenstel van onderling vaak nauw samenhangende regels. Wijzigingen van onderdelen raken dan al gauw het proces als geheel. Het verdient dan vaak de voorkeur om het proces als geheel (of het proces in een bepaalde instantie) als de materie te zien die door de gewijzigde wet wordt geregeld. Als op dit punt een wettelijke overgangsbepaling ontbreekt, zal de rechter zelf aan de onmiddellijke werking van het procesrecht een invulling moeten geven die recht doet aan de daarbij betrokken belangen. 5.9. De overwegingen van het Hof in deze zaak maken niet duidelijk van welk moment het Hof de toepasselijkheid van het nieuwe procesrecht heeft laten afhangen. Ik merk op dat de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep plaatsvond op 27 januari 2011, dus na de inwerkingtreding van de wetswijziging. Eerdere "pro forma" behandelingen van de zaak vonden echter plaats op 6 april 2010, 2 juli 2010, 13 augustus 2010 en 5 november 2010, dus telkens vóór de inwerkingtreding van de wetswijziging. 5.10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, en wel door ondertekening en terugzending van een door het ressortsparket Leeuwarden toegezonden formulier. Dit ondertekende
43
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
formulier kwam op 20 juli 2010 bij dat parket binnen. Gelet op art. 421 lid 3 jo. art. 51b lid 1 (oud) Sv vond de voeging in hoger beroep op die datum plaats, en dus vóór de inwerkingtreding van de wetswijziging. 5.11. Het Hof stelt in zijn hiervoor weergegeven overwegingen vast dat voldaan is aan de in art. 421 lid 3 Sv gestelde eis dat de voeging in hoger beroep binnen de grenzen van de eerste, in eerste aanleg ingediende vordering geschiedt. De vraag is of met deze door de wetgever gewilde binding aan de grenzen van de eerste vordering valt te rijmen dat in hoger beroep andere grenzen worden gesteld aan de ontvankelijkheid van de vordering dan in eerste aanleg het geval was. De binding aan de vordering in eerste aanleg vormt met andere woorden een argument om de regels met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vordering niet tijdens de rit te wijzigingen. Een dergelijke wijziging zou meebrengen dat de benadeelde partij die haar vordering op voorhand beperkte tot wat "eenvoudig van aard" genoemd kan worden, wordt achtergesteld bij de benadeelde partij die, anticiperend op de te verwachten wetswijziging in hoger beroep, haar vordering wel in volle omvang indiende. Een dergelijke wijziging zou ook mee kunnen brengen dat de vordering van de benadeelde partij maar in één instantie inhoudelijk wordt beoordeeld, hetgeen in feite betekent dat de verdachte een rechtsmiddel wordt onthouden. [Beoordeling van de toepassing van het nieuwe recht door het Hof] 5.12. Gelet op het voorgaande meen ik dat de toepasselijkheid van het nieuwe recht niet afhankelijk moet worden gemaakt van het tijdstip waarop de (eerste) inhoudelijke behandeling van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep plaats vindt en evenmin van het tijdstip waarop de zaak in hoger beroep voor het eerst (pro forma) wordt behandeld of van het tijdstip waarop de benadeelde partij zich in hoger beroep voegt. Met dergelijke oplossingen wordt onvoldoende recht gedaan aan de nauwe samenhang die bestaat tussen de verschillende bepalingen die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij. 5.13. Beter verdedigbaar is om het tijdstip waarop de benadeelde partij zich in eerste aanleg in het geding voegde beslissend te laten zijn. Mijn voorkeur gaat echter uit
www.slachtofferhulp.nl
naar een ander tijdstip, namelijk het tijdstip waarop de voeging van de benadeelde partij in eerste aanleg voor het laatst kon geschieden. Op grond van zowel art. 51b lid 2 (oud) Sv als art. 51g lid 3 Sv is voeging ter zitting mogelijk tot aan het requisitoir van de OvJ. Het tijdstip waarop dat requisitoir aanvangt, is aldus bepalend voor de toepasselijkheid van het nieuwe recht. Met deze oplossing wordt voorkomen dat de benadeelde partij die haar vordering pas op de zitting indiende, beter af is dan de benadeelde partij die gebruik maakte van het voegingsformulier. 5.14. In deze zaak had de benadeelde partij zich uiterlijk ter terechtzitting in eerste aanleg op 28 september 2009 kunnen voegen. Op deze datum gold nog het oude art. 361 lid 3 Sv. Het Hof had dan ook, als uitgegaan wordt van de hier verdedigde opvatting, moeten beoordelen of de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Het Hof heeft anders gezegd ten onrechte het nieuwe recht toegepast. 5.15. Een reden voor cassatie levert dat niet op. Noch de verdachte, noch de benadeelde partij klagen over de toepassing van het nieuwe recht. Daar komt bij dat dit nieuwe recht "strenger" moet worden geacht dan het oude en wel in die zin, dat het minder snel tot niet-ontvankelijkheid leidt. In het oordeel van het Hof inhoudende "dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding" ligt daarom besloten dat de vordering betreffende de materiële schade niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dat impliciete oordeel ligt in cassatie ter toetsing voor. [Bespreking van het middel] 5.16. Ik kom daarmee toe aan de eigenlijke bespreking van het middel, dat onder meer klaagt over de begrijpelijkheid van 's Hofs oordeel. Dat oordeel is feitelijk en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. (4) Het middel miskent dat niet. Betoogd wordt dat het Hof de vordering ook gedeeltelijk had kunnen toewijzen en dat het Hof - zo begrijp ik - de benadeelde partij dus partieel, in het ge-
44
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
deelte van haar vordering dat van eenvoudige aard is, ontvankelijk had kunnen achten. Dat is inderdaad een begaanbare weg. Zie in het bijzonder HR 19 maart 2002, LJN AD8963, NJ 2002/497. Gelet op de bewezenverklaarde mensenhandel gedurende een periode van acht jaren en gelet op de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen - op grond waarvan het Hof op p. 15 van zijn arrest oordeelde dat de benadeelde partij gemiddeld ongeveer €1000,- per dag verdiende en dat de verdachte, hoewel de helft van die verdiensten voor de benadeelde partij waren, zich nagenoeg de gehele opbrengst heeft toegeëigend - is het mijns inziens zonder meer duidelijk dat de benadeelde partij grote materiële schade heeft geleden. 's Hofs oordeel dat de vordering in haar geheel niet van eenvoudige aard is, komt mij dan ook zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk voor. 5.17. Het middel slaagt derhalve. Ik merk daarbij op dat het middel niet expliciet klaagt over de beslissing van het Hof tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een maatregel die door het Hof werd gekoppeld aan de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking had op de immateriële schade. Gelet op het nauwe verband dat het Hof heeft gelegd tussen de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, zou ik het middel welwillend willen lezen en dus zo willen verstaan dat het er mede over klaagt dat met betrekking tot de materiële schade waarvan vergoeding werd gevorderd, geen schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Het middel slaagt ook in zoverre. […] [Voetnoten:] (1) Dit artikellid werd ingevoerd bij wet van 28 januari 1999, Stb. 1999, 30 en gold van 17-02-1999 tot 01-01-2011. (2) Kamerstukken II 2007-2008, 30143, nr. 16 (Amendement met Toelichting). (3) Zie Kamerstukken II, 2007-2008, 30 143, nr. 17 (Gewijzigd amendement van Wolfsen en Teeven ter vervanging van dat gedrukt onder nr. 12). (4) HR 21 maart 2006, LJN AV1137, nr. 00338/05 (niet gepubliceerd). […] [De Hoge Raad:]
www.slachtofferhulp.nl
[…] 4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel 4.1. Het middel klaagt over de nietontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij voor zover die betrekking heeft op vergoeding van de materiële schade. 4.2. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [Betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van €20.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen: "Gebleken is dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Vaststaat dat door de onder 1 onder I en II bewezen verklaarde feiten de benadeelde partij schade heeft geleden, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd voor materiële schade (gederfde inkomsten) tot een bedrag van €1.561.868,= en immateriële schade tot een bedrag van €20.000,=. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van €20.000,=. Verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij bestreden, daartoe stellende, dat hij de onder 1 onder I en II ten laste gelegde feiten niet heeft gepleegd. Het hof passeert dit verweer, nu het deze feiten bewezen acht. De vordering van de benadeelde partij behoort derhalve te worden toegewezen tot een bedrag van €20.000,=. Het komt het hof gewenst voor om dit bedrag tevens toe te wijzen in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de materiële schade een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid, van
45
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zoverre nietontvankelijk te worden verklaard, met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen." 4.3.1. Bij de stukken bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' waarmee [betrokkene 1] zich heeft gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen de verdachte. Dat voegingsformulier houdt in: "De totale schade bestaat uit de volgende posten: (...) Niet betaalde inkomsten €1.561.868,= Immateriële schade € 20.000,= Totaal €1.581.868,=." 4.3.2. De aan het voegingsformulier gehechte toelichting houdt in: "Verdiensten [Betrokkene 1] is slachtoffer geweest van uitbuiting in de zin van mensenhandel in de periode van 12 december 2000 tot 1 december 2008. Zij heeft die gehele periode gewerkt in de prostitutie. Daarbij heeft zij in beginsel telkens zeven dagen per week gedurende 12 tot soms zelfs 24 uur per dag gewerkt. Hoewel hieronder zal worden uitgegaan van de onderbouwing zoals deze blijkt uit het strafdossier tegen verdachte, is [betrokkene 1] van mening dat haar totale verdiensten nog hoger zijn geweest. Dat hogere bedrag is evenwel niet op "eenvoudige wijze" vast te stellen, zodat het zich niet leent voor behandeling in het kader van een voeging als benadeelde partij. Voor een overzicht van het totaal aantal gewerkte dagen wordt verwezen naar dossierpagina's 36-39. Dat levert het volgende overzicht op. 2001 334 dagen 2002 90 dagen 2003 300 2004 320 2005 275 2006 268 2007 285 2008 250 In het dossier is uitgegaan van een gemiddelde verdienste per dag van €1000,-. Dit is onderbouwd op pagina 37 van het dossier. Voor het jaar 2001 is uitgegaan van fl.1000,- per dag, eveneens onderbouwd op pagina 37. Aangenomen mag worden dat de eis die verdachte stelde ten
www.slachtofferhulp.nl
aanzien van de verdiensten na het eerste jaar is opgeschroefd. Vermeld wordt nog dat geen bedrag is opgevoerd voor het jaar 2000, hoewel zij toen wel gewerkt heeft. Het aantal gewerkte dagen maal de gemiddelde verdiensten levert een totaalbedrag op van €1.939.563,-. Dat zijn de bruto inkomsten uit prostitutie/uitbuiting (dossierpagina 39). Naast deze inkomsten is een bedrag van €25.227,- meegerekend dat door [betrokkene 2] is overgeboekt naar Bulgarije door money transfers (dossierpagina 39). Op pagina 39-43 zijn de kosten berekend. Dat is €402.922,- in totaal. De niet genoten inkomsten uit prostitutie komen daarmee uit op €1.561.868,-. Dit wordt gerekend tot de materiële schadevergoeding. Gezien het feit dat de inkomsten met de nodige voorzichtigheid zijn vastgesteld en telkens het minimumbedrag is gekozen, en de kosten voluit zijn meegerekend, valt de schade mijns inziens relatief eenvoudig vast te stellen zoals deze in het dossier is berekend. Indien niet het volle bedrag toegekend kan worden omdat deze schade volgens de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen zou zijn, verzoekt [betrokkene 1] de rechtbank om een bedrag in goede justitie vast te stellen dat wel eenvoudig vast te stellen valt." [Behandeling ter zitting] 4.4.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2011 is aldaar het woord gevoerd door mr. U.H. Hansma, advocaat van de benadeelde partij, overeenkomstig zijn overgelegde pleitaantekeningen, door de Advocaat-Generaal bij het Hof overeenkomstig zijn overgelegd schriftelijk requisitoir en door de raadsman van de verdachte overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota. Alle overgelegde stukken zijn aan het proces-verbaal gehecht. [Pleidooi advocaat benadeelde] De pleitaantekeningen van de advocaat van de benadeelde partij houden het volgende in: "Primair: Het gehele bedrag van de vordering in eerste aanleg, zie hiervoor de onderbouwing in eerste aanleg. Dat komt neer op 1. €1.561.868,- materiële schadevergoeding
46
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
2. €20.000,- aan immateriële schadevergoeding Er zijn door de politie aannames gedaan wat betreft de onderbouwing van de bedragen. Mijns inziens zijn die aannames meer dan redelijk. Voor zover uw hof die aannames toch aan de hoge kant zou vinden, is het mijns inziens mogelijk om van lagere bedragen uit te gaan. Dat is, zo moge duidelijk zijn, een subsidiair standpunt. Zo zou, veiligheidshalve, uitgegaan kunnen worden van €750,- per dag aan gemiddelde verdiensten. In het dossier komen, voor zover er bewijs voorhanden is, immers geen lagere bedragen per dag voor. In dat geval zou het bedrag dat onder primair, sub 1 is genoemd moeten worden verlaagd met €530.500,- (250 maal 2122, zijnde het aantal gewerkte dagen). De materiële schade zou in dat geval uitkomen op €1.031.368,-. Subsidiair: Indien onvoldoende onderbouwing voor de hierboven genoemde bedragen aanwezig wordt geacht door het Hof, wordt erop gewezen dat in het dossier bewijs aanwezig is van een vermogen van zo'n €800.000,-. Het is niet aannemelijk dat verdachte dat heeft verdiend met zijn varkenshouderij. Het is wel aannemelijk dat verdachte dat heeft verdiend door [betrokkene 1] te laten werken. Dat bedrag dient dan minimaal te worden toegekend aan [betrokkene 1]. Meer subsidiair: het aantal gewerkte dagen maal een standaardbedrag. Rechtbanken rekenen hiervoor in voorkomende bedragen van €100,- tot ongeveer €180,(netto) per dag. Gezien de hoeveelheid uren die [betrokkene 1] werkte en de in het dossier aanwezige bewijzen dat cliënte telkens rond de €1000,- per gewerkte dag en meer verdiende is het hanteren van een bedrag van €180,- per gewerkte dag nog zeer laag. Het overzicht van het aantal gewerkte dagen is te vinden op pagina 2 van mijn toelichting van 24 september 2009 en in het dossier. Opgeteld heeft [betrokkene 1] in de van belang zijnde jaren 2122 dagen gewerkt. Vermenigvuldigd met €180,- per dag zou dat neerkomen op een bedrag van € 381.960,-. Meest subsidiair: een bedrag, in goede justitie door uw Hof vast te stellen, waarvan het aannemelijk is dat zij dit netto heeft verdiend, en niet heeft ontvangen. Onderbouwing van de vordering
www.slachtofferhulp.nl
Verwezen wordt naar de onderbouwing van de vordering in eerste aanleg (d.d. 24 september 2009), welk stuk in het dossier aanwezig is, gehecht aan het voegingsformulier. Vooropgesteld wordt dat het zelden voorkomt in mensenhandelzaken dat er een bruikbare boekhouding bestaat van verdiend geld door de slachtoffers. In de meeste gevallen dient derhalve op basis van verklaringen en aanvullend bewijs een redelijke inschatting te worden gemaakt van het verdiende geld. Dat staat op zichzelf niet in de weg aan het toewijzen van een gevoegde vordering aan de benadeelde partij. Dat blijkt ook wel uit de jurisprudentie die in eerste aanleg door ondergetekende is genoemd. Daar is veelal ook op basis van de aannemelijkheid van verklaringen van de aangeefster en de onaannemelijkheid van de verklaringen van de verdachte een beslissing genomen omtrent de vordering van het slachtoffer. Eveneens moet worden vooropgesteld dat verdachte op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan het verschaffen van helderheid omtrent zijn inkomen en vermogen. De verklaringen die hij heeft afgegeven zijn volstrekt onaannemelijk. De levensstandaard van verdachte was ten tijde van de aanhouding en de inbeslagneming in Bulgarije hoog. Die levensstandaard kan volgens diverse mensen in Bulgarije niet worden verklaard uit de werkzaamheden als varkensboer. Het onroerend goed, de auto's, sieraden, renpaarden en toebehoren en de kleding die door verdachte werd gebruikt werden getypeerd als goederen die gebruikt worden door rijke mensen. Hetzelfde geldt voor de beschrijvingen van de levensstijl van verdachte. Gewone Bulgaren kunnen zich die goederen en een dergelijke stijl van leven niet veroorloven. Verdachte heeft geen enkele bankrekening in Bulgarije, hetgeen zeer ongebruikelijk is, zeker voor iemand die twee bedrijven op zijn naam heeft en zoveel bezittingen heeft. De echtgenote van verdachte bevestigt in haar verklaringen dat in het gezin alles contant wordt betaald. Bekend is dat mensenhandelaren veelal in gecodeerde berichten communiceren met slachtoffers. In het geval van [betrokkene 1] is dat ook zo gegaan. Een aantal gecodeerde berichten is met toestemming van [betrokkene 1] uitgelezen van telefoons van [betrokkene 1].
47
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
[Betrokkene 1] heeft bovendien een aannemelijke verklaring afgelegd over de betekenis van de codes. De verklaringen van [betrokkene 1] werden bevestigd door het feit dat de door [betrokkene 1] naar eigen zeggen verzonden berichten zijn aangetroffen in de telefoon(s) van verdachte, (zie o.a. pag 274 - 276 voor overzichten van verdiende bedragen op een aantal dagen). De zus van verdachte verklaart dat [betrokkene 1] inderdaad voor verdachte zou gaan werken en dat de moeder van verdachte alsmede anderen in zijn omgeving geleidelijk aan doorkregen dat hij inderdaad "souteneur" was en vanaf toen meer geld kreeg (pagina 0001049). Letterlijk zegt ze "Uit alles bleek dat mijn broer over veel geld beschikte". De zus van verdachte ([betrokkene 3]) verklaart dat, in de korte periode dat zij er zicht op had, [betrokkene 1] elke dag of om de dag met bedragen terug kwam van tussen de €800,- en €1600,-. Die bedragen zijn in lijn met de bedragen die per sms gecodeerd werden doorgegeven door [betrokkene 1] aan verdachte. [Betrokkene 2]: Pagina 1157: heeft 2 of 3 keer een envelop in ontvangst genomen van [betrokkene 1] met €1000,- of €1500,- erin. Weet dat [betrokkene 1] meer dan 8 uur per dag werkte. Hij verklaart ook dat [betrokkene 1] er vaak moe uit zag en dat hij haar financieel steunde (daaruit blijkt dat [betrokkene 1] het geld niet zelf hield.) (1158 e.v.) en een tijd lang de huur van het appartement waarin [betrokkene 1] woonde, betaalde. PV bevindingen: de politie verklaart dat cliënte omstreeks december 2008 in een paar weken tijd €14.500,- heeft verdiend (1168). Wederom duidt dat op verdiensten rond de €1000,- per dag. Politie weet uit eigen waarneming dat [betrokkene 1] vaak aan het werk was (zich aanbood voor prostitutiewerkzaamheden) in de periode dat zij in de Nieuwstad werkte. Brief GGD van 13 maart 2009 (1174 en 1175) waarin wordt gesproken over diverse consulten aan [betrokkene 1] in verband met prostitutiegerelateerde klachten van diverse aard. Tijdens de consulten is ook aan de orde geweest dat [betrokkene 1] "geacht werd 7 dagen per week te werken". De beschreven klachten en behandeling passen bij de hoeveelheid werk die
www.slachtofferhulp.nl
[betrokkene 1] zei te hebben moeten verrichten. Cliënte heeft een bijstandsuitkering (zie kopie van de verlengingsbeschikking, gehecht aan deze toelichting). Bij verdachte zijn vele dure goederen in beslag genomen. Groter kan het contrast niet zijn. (...)" [Requisitoir A-G bij het Hof] Het schriftelijk requisitoir van de AdvocaatGeneraal bij het Hof houdt het volgende in: "(...) In haar verklaring aan uw Hof heeft [betrokkene 1] aangegeven hoe zij terug kijkt op de afgelopen jaren van uitbuiting en onderdrukking en hoe ze zich daar nu onder voelt. Ze is bezig om haar leven weer op te pakken en haar dromen te verwezenlijken. Ze heeft ook besloten om anderen van haar ervaringen te laten leren door een voorlichtingsfilm te maken voor meisjes in Sliven en omstreken, waarin ze gewaarschuwd worden voor de gevaren van mensenhandelaren. Ik heb vernomen dat dit filmpje een goed effect heeft. Door de rechtbank is de door haar gevorderde immateriële schadevergoeding ad €20.000,- toegewezen met de maatregel van schadevergoeding. Ik vorder dat u dit ook doet. Echter, de rechtbank heeft haar in haar materiële vordering niet-ontvankelijk verklaard omdat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafproces. Op zich is deze beslissing van de rechtbank te billijken ware het niet dat met ingang van 1 januari 2011 een ander criterium geldt voor de bepaling of een vordering van een benadeelde partij al dan niet ontvankelijk is: namelijk als de vordering naar het oordeel van de rechtbank een "onevenredige belasting van het strafgeding oplevert". Is hier sprake van? Naar mijn mening niet en ik zal u uitleggen waarom niet. In deze zaak is sprake van een bijzonder goede samenwerking tussen de Bulgaarse politie en justitie en de Nederlandse. Dit heeft er - zoals u in het dossier heeft kunnen lezen - in geresulteerd dat er conservatoir beslag is gelegd op de eigendommen van verdachte en zijn echtgenote. Doel van dit conservatoire beslag was om -wanneer een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt
48
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
toegewezen door een rechter in Nederland- de Bulgaarse autoriteiten tot uitwinning overgaan van het beslag. Echter, dit wederrechtelijk verkregen vermogen is door verdachte verkregen van de benadeelde partij! Ook de Bulgaarse autoriteiten zien dat in en hebben zich bereid verklaard om -indien een Nederlandse rechter in een vonnis of arrest bepaalt dat verdachte schadevergoeding moet betalen aan de benadeelde partij dat daartoe het conservatoire beslag zal worden te gelde gemaakt en door de Bulgaarse autoriteiten worden uitgekeerd aan de benadeelde partij. Naar mijn mening levert de bepaling van de omvang van de materiële schade geen onevenredige belasting voor deze strafzaak op, net zo min als een vordering ontneming dat zou zijn, indien tegelijk met deze zaak zou zijn aangebracht. Echter, daar wachten we mee totdat duidelijk is of het slachtoffer haar geld terug krijgt want dat vinden we rechtvaardiger dan dat het geld in een rijksschatkist verdwijnt. De politie heeft aan de hand van de verklaringen van aangeefster en overige bewijsmiddelen uit het dossier een berekening gemaakt van de netto verdiensten van verdachte cq. de netto schade, zoals die door de benadeelde partij is geleden. Verdachte heeft daar zijn zegje over kunnen doen maar heeft niets gezegd waaruit zou blijken dat de berekening van de politie niet juist is. Ook als - vergelijkbaar met de berekening van wederrechtelijk verkregen vermogen volgens het kasstelsel - uitgegaan wordt van de legale inkomsten van verdachte (een paar honderd lev per maand) en zijn uitgaven en zijn bezittingen is het eenvoudig vast te stellen dat verdachte veel meer heeft uitgegeven dan legaal verdiend en daarmee een schade van ruim 1, 5 miljoen euro bij de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Nu sprake is van rechtstreeks door het strafbare feit geleden schade, die niet of onvoldoende weersproken is, ben ik van mening dat het gevorderde bedrag in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is tot een bedrag van €1.561.868,- met de maatregel van schadevergoeding. Dit zou een ware genoegdoening zijn voor het slachtoffer en haar kunnen steunen haar dromen alsnog waar te maken." [Pleidooi raadsman verdachte]
www.slachtofferhulp.nl
De pleitnota van de raadsman van de verdachte houdt het volgende in: "De ingediende vordering benadeelde partij dient om de volgende redenen te worden afgewezen. Primair omdat cliënt dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Subsidiair dient de vordering te worden afgewezen omdat de hoogte van de vordering op geen enkele wijze te bewijzen is en derhalve uit de lucht gegrepen is. Ten slotte dient de vordering nietontvankelijk te worden verklaard daar deze niet eenvoudig van aard is." 4.4.2. Het hiervoor genoemde procesverbaal houdt voorts het volgende in: "De raadsman voert aan: (...) Mr. Hansma heeft op bladzijde 3 van zijn pleitaantekeningen meerdere bedragen genoemd. Ik vraag mij af of mr. Hansma die bedragen nader kan specificeren. Met betrekking tot de derde alinea op blz. 3 van de pleitaantekeningen van mr. Hansma vraag ik mij af hoe hij aan de daar genoemde bekendheid is gekomen. Mr. Hansma voert aan: Ik kan de bedragen genoemd op blz. 3 van mijn overgelegde pleitaantekeningen niet nader specificeren. Ik heb deze bedragen overgenomen uit het politiedossier. Ik heb geen nader onderzoek gedaan naar die bedragen. In een rapport deel uitmakend van het politiedossier heb ik gelezen dat het bekend is dat mensenhandelaren veelal in gecodeerde berichten communiceren met slachtoffers. (...) Voorts heeft de raadsman aangevoerd: (...) Anders dan verwoord onder punt 45 van mijn pleitnota dient de vordering van de benadeelde partij beoordeeld te worden op grond van de nieuwe wetgeving, geldig vanaf 1 januari 2011. (...) Mr. Hansma voert daartoe aan: Ik heb niet gegoocheld met bedragen, maar heb met de in mijn pleitaantekeningen genoemde bedragen het hof enkele handreikingen willen doen.(...)" [Beoordeling van het middel] 4.5.1. Het Hof heeft de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de behandeling van die vordering een onevenredige belas-
49
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 2, nummers: 26 - 46
ting van het strafgeding oplevert. Die door het Hof gehanteerde maatstaf is ontleend aan art. 361, derde lid, Sv dat is ingevoerd bij de op 1 januari 2011 in werking getreden Wet versterking positie slachtoffer in het strafproces (Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 1). Het kennelijke oordeel van het Hof dat ten tijde van de behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2011 genoemde bepaling van toepassing is, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 4.5.2. In aanmerking genomen de uit de bewezenverklaring blijkende feiten en omstandigheden en gelet op het verhandelde ter terechtzitting als hiervoor onder 4.4.1 en 4.4.2 weergegeven, is het oordeel van het Hof dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, niet onbegrijpelijk. 4.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld. […]
www.slachtofferhulp.nl
50