Jurisprudentiebulletin 2012, aflevering 3 (Jurisprudentie Hoge Raad, tweede helft van 2012) Nummers: 47 – 57
Inhoudsopgave:
JBS 2012, nr. 47 HR 11 september 2012 LJN: BX4442 Kosten rechtsbijstand. Door een bp. gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven. Deze beslissing moet ingevolge art. 361 lid 5 Sv in het vonnis worden opgenomen. Gelet op de aard van die kosten, staat het de rechter in hoger beroep vrij wat die kosten betreft een hoger bedrag in aanmerking te nemen dan het bedrag van de in eerste aanleg toegewezen kosten. De wettelijke voorschriften m.b.t. de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent het bedrag der kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. JBS 2012, nr. 48 HR 11 september 2012 LJN: BX0147 Overzichtsarrest in verband met het op 1 juli 2012 in werking getreden art. 80a RO: de mogelijkheid om het beroep in cassatie niet ontvankelijk te verklaren. 1. De benadeelde partij kan geen cassatieberoep instellen en kan daarin dus ook niet nietontvankelijk worden verklaard. Art. 81 RO zal dan kunnen worden toegepast. 2. Wordt het door verdediging of OM ingestelde cassatieberoep door de HR met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk verklaard, dan is de HR niet bevoegd tot beoordeling van een door de benadeelde partij ingediend middel.
JBS 2012, nr. 49 HR 18 september 2012
LJN: BX4566 De beoordeling van de vraag of het Hof de echtgenote van de benadeelde, die de vordering heeft ondertekend, als gevolmachtigde mocht aanmerken vergt mede een onderzoek van feitelijke aard. Nu uit de stukken niet blijkt dat de in het middel betrokken stelling door de verdediging in hoger beroep is ingenomen kan het middel niet slagen. Anders: de A-G. JBS 2012, nr. 50 HR 20 september 2012 LJN: BY0198 Bp. is ter zitting door het Hof niet in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de A-G. Dit is schending van het oude art. 334 lid 4 Sv (= nu lid 3). Dit hoeft in dit geval echter niet tot cassatie te leiden. In de mededeling van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep, gedaan vóórdat de A-G het woord voerde, dat zij bij haar in eerste aanleg gedane vordering persisteerde doch geen nadere toelichting op die vordering had, ligt besloten dat de benadeelde partij ook in de haar bekende beslissingen van de Rechtbank geen aanleiding zag haar vordering nader toe te lichten. Aangezien het standpunt van de A-G bevestiging van die door de Rechtbank genomen beslissingen inhield, valt niet in te zien dat de bp. in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
(vervolg op blz. 2)
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
JBS 2012, nr. 51 HR 25 september 2012 LJN: BX4100 Bp. heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bp. is daarbij niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest van het Hof is vervolgens vernietigd door de HR en terugverwezen naar het Hof. Het Hof heeft echter niet opnieuw beslist op de vordering van de Bp. Dit is gelet op art. 421 lid 3 Sv onjuist. De vordering maakte na terugverwijzing van de zaak, (nog steeds) deel uit van hetgeen het Hof had te beoordelen en te beslissen. Dat bp. niet op een brief van het ressortsparket heeft gereageerd doet hier niet aan af. JBS 2012, nr. 52 HR 9 oktober 2012 LJN: BX5554 Hoofdelijkheid. Ook hoofdelijke toewijzing vordering bp. ten aanzien van de medeplichtige wiens rol beduidend minder is dan van de dader. (Vgl. nrs. 41 en 54) JBS 2012, nr. 53 HR 30 oktober 2012 LJN: BX4762 Conclusie A-G: Het “voegingsformulier hoger beroep” is vóór de terechtzitting in hoger beroep door het parket ontvangen. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de Bp. vernietigd, maar heeft in het arrest vervolgens geen beslissing genomen op de vordering van deze benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361 lid 4 in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen. (Zaak reeds om andere reden gecasseerd). (Vgl. nrs. 30, 37, 40 en 42)
lijke aanleg geen verweer is gevoerd tegen de vordering van de Bp). Anders: de A-G. JBS 2012, nr. 56 HR 13 november 2012 LJN: BX8144 Hoofdelijkheid. (Verwarring alom, ook bij de A-G.) Medepleger van verdachte had vordering van bp. schijnbaar al voldaan. Het Hof kon de verdachte toch veroordelen voor de gehele schade, omdat verdachte evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Dit uiteraard onder de voorwaarde dat indien en voor zover de één aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.(Anders gezegd: dat de schade van de Bp. reeds was vergoed door de medeverdachte doet niet af aan de aansprakelijkheid van de verdachte voor de rechtstreekse schade van het door hem gepleegd feit.) (Vgl. nrs. 41 en 52) JBS 2012, nr. 57 HR 11 december 2012 LJN: BY4869 Wettelijke rente. Conclusie A-G: De opvatting dat de wettelijke rente slechts kan worden toegewezen vanaf het moment van indienen van de vordering ter terechtzitting is onjuist. De wettelijke rente is zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is ingetreden te weten het moment waarop het bewezenverklaarde strafbare feit is gepleegd. Afgedaan met art. 81 RO. (Vgl. nr. 38)
JBS 2012, nr. 54 HR 6 november 2012 LJN: BX8471 Het Hof mocht de ssv aanmerken als een dossierstuk en daarop acht slaan, ook voor wat betreft de opmerkingen in de ssv over de op te leggen straf. (Vgl. nr. 23) JBS 2012, nr. 55 HR 6 november 2012 LJN: BX5551 Rechtstreekse schade. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde gewoonteheling en de gepleegde diefstal in zodanig nauw verband staan met elkaar dat de door de verdachte gepleegde gewoonteheling rechtstreeks de door de Bp. geleden schade heeft veroorzaakt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel behoefde geen nadere motivering, omdat het bestaan van zodanig verband in gevallen als deze niet is uitgesloten en door de verdediging dit verband niet eerder is betwist (in feite-
www.slachtofferhulp.nl
2
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De opgenomen uitspraken worden onderverdeeld in rubrieken. Binnen de rubrieken zijn de uitspraken chronologisch gerangschikt. De uitspraken worden over het algemeen sterk verkort weergegeven. Aanvullingen en weglatingen door de redactie worden zo: [cursief] weergegeven. De uitspraken betreffen merendeels strafzaken van de meervoudige kamers. Indien dat anders is, wordt dat vermeld. Het JBS verschijnt onregelmatig en is te vinden via: www.slachtofferhulp.nl/Algemeen/Slachtofferzo rg/Jurisprudentiebulletin/ U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan
[email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen. Redactie: mr. A.H. Sas Contact:
[email protected] Zie ook: www.slachtofferhulp.nl/
www.slachtofferhulp.nl
3
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
Ten geleide 1. In vervolg op het vorige bulletin ligt hier de rechtspraak van de Hoge Raad over de tweede helft van 2012 voor u. De oogst over deze periode is aanmerkelijk schraler dan over de eerste helft van het jaar. Er zijn 11 arresten opgenomen. Een paar opmerkingen hierover. 2. Allereerst een belangrijke procedurele kwestie die in het arrest onder nr. 50 aan de orde was. Het betreft het recht van de benadeelde partij om zijn vordering op de zitting te mogen toelichten, nadat de officier heeft gerekwireerd en dat de benadeelde andermaal het woord mag voeren telkens nadat de officier het woord heeft gevoerd of daartoe in de gelegenheid is gesteld (art. 334 lid 3 Sv). Het ging om het volgende. De vordering van de benadeelde partij was door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde zich opnieuw voor het gehele bedrag gevoegd (art. 421 lid 3 Sv). Zij licht de vordering toe (overigens vóór het requisitoir van de A-G bij het Hof, hetgeen vaak voor komt) waarbij alleen naar voren wordt gebracht dat zij persisteert bij haar vordering en zegt geen nadere toelichting te hebben. Het standpunt dat door de A-G bij het Hof over de vordering wordt ingenomen, is dat hij de beslissing van de rechtbank juist acht. Benadeelde wordt niet meer in de gelegenheid gesteld te reageren op dit standpunt. Het Hof volgt rechtbank en de A-G en wijst in hoger beroep hetzelfde bedrag toe als in eerste aanleg. Artikel 334 lid 3 Sv is in dit geval geschonden nu de benadeelde niet meer in de gelegenheid is gesteld opnieuw het woord te voeren. De vraag rijst dan of dat erg is. Volgens de Hoge Raad leidt de schending niet tot cassatie. Benadeelde wist van het standpunt van de rechtbank en heeft alleen gepersisteerd en gezegd geen nadere toelichting te hebben. De A-G bij het Hof heeft slechts het standpunt van de rechtbank bevestigd. Volgens de Hoge Raad valt daarom niet in te zien dat de benadeelde partij in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. (De benadeelde had immers al kunnen reageren op het standpunt van de rechtbank dat overeenkwam met dat van de A-G.) Deze beslissing lijkt mij onjuist. Allereerst blijkt uit het arrest dat niet alleen de
www.slachtofferhulp.nl
A-G zich in het requisitoir en repliek over de vordering heeft uitgelaten, maar dat ook de verdediging in pleidooi en dupliek zich over de vordering heeft uitgelaten. De benadeelde partij is dus niet alleen de mogelijkheid onthouden om te reageren op het standpunt van de A-G bij het Hof, maar benadeelde heeft evenmin de mogelijkheid gehad op het standpunt van de verdediging te reageren (onduidelijk blijft overigens wat dit standpunt was). De ratio van art. 334 lid 3 Sv is toch tevens dat de benadeelde op eventueel verweer van de verdediging kan reageren. De verdachte heeft alleen het laatste woord. Verder is het ook niet zo onbegrijpelijk dat benadeelde partij haar vordering in eerste instantie alleen heeft gehandhaafd en gewacht heeft op eventuele vragen of bezwaren tegen de vordering. Benadeelde is immers een leek (ik neem aan zonder rechtsbijstand, vgl. de volgende Alinea) en de rechter zou dan toch een enigszins actieve houding mogen aannemen. Moest de benadeelde weten dat zij op dat moment al moest reageren op het standpunt van de rechtbank? Had het niet op de weg van het Hof gelegen om de benadeelde dan naar zijn mening over de argumentatie van de rechtbank te vragen? Benadeelde wist op dat moment immers nog niet het standpunt van de A-G, of van de verdediging. Het was ook mogelijk geweest dat de A-G en/of de verdachte de vordering van de benadeelde volledig onderschreef. Dan was het wellicht niet nodig voor benadeelde om het woord te voeren. Eerder had de Hoge Raad (HR 7 september 2004, LJN: AO9915) al bepaald dat ook als de benadeelde vóór het requisitoir de vordering heeft toegelicht zij in de gelegenheid dient te worden gesteld te reageren op het dienaangaande bij requisitoir geuite standpunt van het OM. Dat zulks is verzuimd leidde toen niet tot cassatie, omdat de benadeelde partij werd bijgestaan door een raadsman die de vordering heeft toegelicht en na het requisitoir niet heeft aangegeven de vordering nader te willen toelichten of op het standpunt van het OM te willen reageren. 3. Er was deze keer één zaak bij, waarin het Hof had verzuimd op de in hoger beroep gehandhaafde vordering van de benadeelde partij te beslissen (nr. 53).
4
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
4. Ook in een andere zaak (nr. 51) had het Hof volgens de Hoge Raad ten onrechte geen beslissing genomen op de vordering van de benadeelde. Dit was echter een weloverwogen beslissing. Het betrof een zaak die was terugverwezen na cassatie. Het Hof had in eerste instantie de benadeelde in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De zaak werd door de Hoge Raad gecasseerd (om andere redenen) en terugverwezen naar het Hof om opnieuw over de zaak te beslissen. Het ressortsparket heeft toen de zaak was teruggekomen bij het Hof een brief aan de benadeelde gestuurd of deze haar vordering zoals ingediend in eerste aanleg wenste te handhaven. De inmiddels zwaar teleurgestelde benadeelde heeft niet meer de moeite genomen om hierop te reageren [subjectieve interpretatie van en volledig voor rekening van de red.]. Het Hof heeft hierop in haar tweede arrest overwogen dat de vordering niet meer aan de orde is. Dit is onjuist. De vordering waarmee een benadeelde partij zich op de voet van art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep heeft gevoegd, blijft na vernietiging door de Hoge Raad en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling, deel uitmaken van hetgeen in hoger beroep moet worden beoordeeld en beslist. Behalve (natuurlijk) als uit de beslissing van de Hoge Raad het tegendeel voortvloeit. De door het ressortsparket (ten onrechte) verstuurde brief maakt dit niet anders. 5. Nog een kwestie over cassatie is het nieuw ingevoerde artikel 80a Wet Rechterlijke Organisatie (RO). Artikel 80a RO maakt het mogelijk het cassatieberoep niet-ontvankelijk te verklaren. De tekst van het eerste lid luidt als volgt: “De Hoge Raad kan, gehoord de procureur-generaal, het beroep in cassatie nietontvankelijk verklaren wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.” De Hoge Raad heeft in verband met dit nieuwe artikel een aantal overzichtsarresten gewezen. Hiervan is er één, voor zover van belang, opgenomen (nr. 48). Hieruit blijkt een nadelig gevolg voor
www.slachtofferhulp.nl
benadeelde partijen. De benadeelde partij mag immers alleen cassatiemiddelen indienen (in verband met de beslissing over de vordering benadeelde partij) in het geval door OM of verdediging cassatie is ingesteld (zie: art. 437 lid 3 in verbinding met art. 435 lid 2 Sv). Indien het cassatieberoep van het OM en/of verdachte op grond van het nieuwe artikel 80a RO nietontvankelijk wordt verklaard, kan de Hoge Raad vervolgens niet meer beslissen op een door de benadeelde partij ingediend cassatiemiddel. De vraag dient zich aan of dit voor de Hoge Raad reden kan vormen om de cassatiemiddelen van OM en/of verdachte in een voorkomend geval dan toch met het oude art. 81 RO af te doen, zodat het middel van de benadeelde partij toch behandeld kan worden of als er reden is voor ambtshalve cassatie ten behoeve van de bp. (gelet op de regelmaat waarmee hoven ten onrechte niet beslissen op de vordering van de bp. zou dit wel wenselijk zijn). 6. De Hoge Raad bevestigt in het onder nr. 47 opgenomen arrest dat kosten rechtsbijstand in hoger beroep mogen worden verhoogd (zie ook: HR 18 april 2000, LJN ZD1786). De beslissing over deze kosten en wat daartoe moet worden gerekend ontrekt zich aan de wettelijke motiveringsplicht (zie ook: HR 29 mei 2001, LJN AB1819). 7. De Hoge Raad heeft nogmaals vastgesteld dat iedere deelnemer aan het strafbare feit, waaronder de medeplichtige is begrepen, hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de toegebrachte schade, ongeacht zijn aandeel in het geheel (nr. 52) (vgl. HR 3 december 2002, LJN AE9053, NJ 2003/608). Ook nr. 56 gaat over hoofdelijkheid. Zowel bij de verdediging als bij de A-G is er verwarring over het vaststellen van de aansprakelijkheid. Waar ging het over? Een medeverdachte had de schade van het slachtoffer reeds vergoed. Dit neemt natuurlijk niet weg dat (ook) de verdachte in deze strafzaak hoofdelijk aansprakelijk is voor de volledige schade. Het hof kon de vordering benadeelde partij daarom toewijzen. Dit uiteraard onder de voorwaarde dat indien en voor zover de ene verdachte aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd. Er vanuit gaande dat de mededader inderdaad
5
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
eerder al had betaald, kan de benadeelde uiteraard niet succesvol nogmaals het schadebedrag bij deze verdachte gaan incasseren. 8. De schriftelijke slachtofferverklaring is een schriftelijk stuk dat op verzoek van het slachtoffer ingevolge art. 51b, tweede lid, Sv aan het dossier kan worden toegevoegd (vgl. HR 11 oktober 2011 LJN: BR2359, NJ 2011/558). Dit brengt volgens de Hoge Raad mee dat het Hof dan ook op de inhoud van de ssv acht te slaan. De klacht dat het Hof daarop geen acht mocht slaan voor zover in die verklaring opmerkingen over de op te leggen straf voorkomen, faalt dan ook (nr. 54). Een zienswijze die eerder door mij werd geopperd: A. H. Sas, Schadevergoeding via de strafrechtelijke procedure in: J. Wildeboer & S. Binkhorst (red.), Handboek Personenschade, Deventer: Kluwer losbladig, hoofdstuk 4070, par. 2.8.3. Dat het slachtoffer zich in een schriftelijke slachtofferverklaring over de strafmaat mag uitlaten en dat de rechter daar acht op mag slaan, werpt ook een interessant licht op de hele discussie over de inhoudelijke uitbreiding van het spreekrecht. Zie bijvoorbeeld: N. Kwakman, Het slachtoffer zich laten uitspreken over de strafmaat: geen goed plan. Te vinden op de site van Sociale Vraagstukken. (http://www.socialevraagstukken.nl/site/20 13/02/26/het-slachtoffer-laten-uitsprekenover-de-strafmaat-geen-goedplan/?goback=%2Egmp_2816315%2Egde _2816315_member_218011303).
moment indiening van de vordering ter zitting. Dit is onjuist. A-G Vellinga beschrijft nog maar eens dat wettelijke rente verschuldigd is vanaf het moment dat de schade is ingetreden, dat is over het algemeen het moment dat het strafbare feit is gepleegd (HR 3 oktober 2006, LJN: AW3559). Dat geldt ook voor de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag hoeft niet in een concreet bedrag te worden uitgedrukt (HR 22 mei 2012, LJN: BW6214, zie: nr. 38).
9. In nr. 55 was rechtstreekse schade in geval van gewoonteheling aan de orde. Indien de bewezenverklaarde heling en de gepleegde diefstal in nauw verband staan met elkaar, kan dit leiden tot de conclusie dat de door de verdachte gepleegde heling rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt (vgl. HR 24 maart 1998, LJN ZD0985, NJ 1998/537). Een dergelijk oordeel behoeft geen nadere motivering als door of namens de verdachte in feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij en dus ook niet is betwist dat in het onderhavige geval dit verband aanwezig was. 10. Wettelijke rente is opnieuw aan de orde in nr. 57. Het cassatiemiddel stelt dat wettelijke rente pas dient in te gaan op het
www.slachtofferhulp.nl
6
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
47. Hoge Raad 11 september 2012 LJN: BX4442 Kosten rechtsbijstand. Door een bp. gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven. Deze beslissing moet ingevolge art. 361 lid 5 Sv in het vonnis worden opgenomen. Gelet op de aard van die kosten, staat het de rechter in hoger beroep vrij wat die kosten betreft een hoger bedrag in aanmerking te nemen dan het bedrag van de in eerste aanleg toegewezen kosten. De wettelijke voorschriften m.b.t. de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent het bedrag der kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend. [De Hoge Raad:] […] Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel klaagt dat het Hof aan de benadeelde partij een bedrag, althans een hoger bedrag dan in eerste aanleg was toegekend, heeft toegewezen als vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, althans dat die beslissing tot toewijzing ontoereikend is gemotiveerd. 2.2. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende in: "De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €29.165,71 te vermeerderen met de kosten en de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van €29.165,71, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Straf-
www.slachtofferhulp.nl
recht op te leggen als na te melden, nu verdachte en zijn mededader naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde kosten ziet het hof aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. De benadeelde partij heeft ter zake kosten van rechtsbijstand een bedrag gevorderd van €1.963,97. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is het hof van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. Anders dan de rechtbank is het hof daarbij van oordeel dat, gelet op de hoogte van de vordering, moet worden uitgegaan van het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven in plaats van dat voor kantonzaken. Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft het hof gelet op de verrichte werkzaamheden, te weten het indienen van de vordering (conform conclusie voor interlocutoir: I punt). De geldswaarde in hoofdsom ligt in casu tussen de €20.000,- en €40.000,-, zodat tarief III geldt (een tarief van €579,- per punt). Voor de behandeling in hoger beroep geldt dat er geen mondelinge toelichting ter terechtzitting is gegeven. Niet is gebleken dat er voorts nog kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. In totaal komt daarmee in beginsel in aanmerking een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van €579,-. Het hof zal dat bedrag toekennen en het verzoek voor het overige afwijzen." 2.3. Door een benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in art. 592a Sv in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven, die ingevolge het bepaalde in art. 361, vijfde lid, Sv in het vonnis dient te worden opgenomen. Gelet op de aard van die kosten, staat het de rechter in hoger beroep vrij wat de verwijzing in die kosten betreft een hoger bedrag in aanmerking te nemen dan het bedrag van de in eerste aanleg toegewezen kosten (vgl. HR 18 april 2000, LJN ZD1786, NJ 2000/413). De wettelijke
7
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
voorschriften met betrekking tot de motivering van rechterlijke uitspraken strekken zich niet uit tot de daarin opgenomen beslissing omtrent het bedrag der kosten noch tot de vaststelling van wat tot die kosten moet worden gerekend (vgl. HR 22 mei 1935, NJ 1936/1064 en HR 29 mei 2001, LJN AB1819, NJ 2002/123). 2.4. Op het voorgaande stuiten de klachten af. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
48. Hoge Raad 11 september 2012 LJN: BX0146 Overzichtsarrest in verband met het op 1 juli 2012 in werking getreden art. 80a RO: de mogelijkheid om het beroep in cassatie niet ontvankelijk te verklaren. 1. De benadeelde partij kan geen cassatieberoep instellen en kan daarin dus ook niet niet-ontvankelijk worden verklaard. Art. 81 RO zal dan kunnen worden toegepast. 2. Wordt het door verdediging of OM ingestelde cassatieberoep door de HR met toepassing van art. 80a RO nietontvankelijk verklaard, dan is de HR niet bevoegd tot beoordeling van een door de benadeelde partij ingediend middel. [De Hoge Raad:] […] 2.3.3. De Hoge Raad zal in gevallen waarin uitsluitend klachten als hiervoor vermeld aan de orde zijn voortaan art. 80a RO toepassen in plaats van - zoals voorheen het beroep, al dan niet met toepassing van art. 81 RO, te verwerpen. 2.3.4. Indien een klacht niet kon gelden als middel van cassatie als in de wet bedoeld, te weten een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen, bleef zij onbesproken. Indien uitsluitend zodanige klachten aan de orde zijn zal art. 80a RO worden toegepast. Buitendien zal een dergelijke klacht kunnen worden afgedaan met toepassing van art. 81 RO.
www.slachtofferhulp.nl
[Rechtsgevolg] 2.4.1. Ingevolge het eerste lid van art. 80a RO kan het beroep in cassatie nietontvankelijk worden verklaard wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is een nieuwe niet-ontvankelijkheidsgrond, die zich onderscheidt van de andere, reeds bestaande gronden voor nietontvankelijkverklaring van het cassatieberoep, zoals het niet-openstaan van beroep in cassatie, het niet-tijdig instellen van het beroep en het niet (tijdig) indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie. 2.4.2. Art. 80a RO heeft betrekking op de afdoening van het ingestelde cassatieberoep. Toepassing van deze bepaling leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep. Art. 80a RO voorziet niet in een partiële niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in het geval dat meerdere middelen zijn voorgesteld waarvan een gedeelte geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, terwijl het beroep als zodanig zich niet leent voor toepassing van art. 80a RO. Het ligt in de rede dat in zo een geval de middelen die geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, zullen worden afgedaan op de voet van art. 81 RO, welke bepaling bij de onderhavige wetswijziging is gehandhaafd. Dat betekent dat de invoering van art. 80a RO ook van invloed zal zijn op de daadwerkelijke toepassing van art. 81 RO en dat hetgeen hiervoor onder 2.2 is overwogen met betrekking tot het gebrek aan voldoende belang en onder 2.3 met betrekking tot klachten die klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, voortaan mede van betekenis is voor de toepassing van art. 81 RO. [Benadeelde partij] 2.5. Ingevolge art. 437, derde lid, Sv is de benadeelde partij bevoegd harerzijds door een advocaat een cassatieschriftuur te doen indienen, houdende haar middelen over een rechtspunt betreffende haar vordering. De benadeelde partij kan dus van haar kant slechts middelen voorstellen en geen beroep instellen, zodat zij daarin ook niet niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Daarom zullen haar middelen ingeval deze op grond van art. 80a RO geen
8
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
behandeling in cassatie rechtvaardigen, met toepassing van art. 81 RO worden afgedaan overeenkomstig het hiervoor onder 2.4.2 overwogene. Daarbij verdient opmerking dat in HR 25 maart 2003, LJN AF4207, NJ 2003/329 is beslist dat de Hoge Raad niet bevoegd is tot de beoordeling van een namens de benadeelde partij ingediende schriftuur ingeval de verdachte onderscheidenlijk het openbaar ministerie in het ingestelde cassatieberoep niet kan worden ontvangen. Er bestaat geen grond anders te oordelen ingeval die niet-ontvankelijkheid van het beroep steunt op de toepassing van art. 80a RO. […]
kend door [betrokkene 2], blijkens het voegingsformulier is zij de echtgenote van [betrokkene 1]. Nu niet blijkt van een schriftelijke volmacht aan [betrokkene 2], had het Hof haar niet als gevolmachtigd vertegenwoordiger van de benadeelde partij mogen aanmerken. Het Hof had de benadeelde partij ambtshalve nietontvankelijk moeten verklaren.
49. Hoge Raad 18 september 2012 LJN: BX4566 De beoordeling van de vraag of het Hof de echtgenote van de benadeelde, die de vordering heeft ondertekend, als gevolmachtigde mocht aanmerken vergt mede een onderzoek van feitelijke aard. Nu uit de stukken niet blijkt dat de in het middel betrokken stelling door de verdediging in hoger beroep is ingenomen kan het middel niet slagen. Anders: de A-G.
7. De politierechter heeft in zijn vonnis het volgende ten aanzien van de vordering overwogen: "Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er sprake is van een formeel gebrek. Het voegingsformulier is niet ondertekend door de echtgenote en de handtekening van de aangever ontbreekt. De echtgenote beschikt niet over een volmacht in de zin van artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering en deze volmacht is nadien ook niet overgelegd. De politierechter is van oordeel dat het formulier formeel niet goed is ingevuld en dat dat mooier had gekund. Desondanks is hij van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. Naar het oordeel van de politierechter zijn er geen redenen om aan te nemen dat de vordering materieel gezien niet in orde is."
[A-G Silvis:] […] 1. Verdachte is bij arrest van 5 oktober 2010 door het Gerechtshof te Arnhem wegens 1. "diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 2. "schuldheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek. Het Hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel opgelegd. 2. Namens verdachte heeft mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt dat het Hof de benadeelde partij ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. 4. In de toelichting op het middel wordt daartoe aangevoerd dat zich als benadeelde partij [betrokkene 1] heeft gevoegd. Het voegingsformulier is echter onderte-
www.slachtofferhulp.nl
5. De benadeelde is [A]. [Betrokkene 1] heeft, als eigenaar, namens haar aangifte gedaan van de diefstal met braak en heeft zich namens haar gevoegd als benadeelde partij. Het voegingsformulier is ondertekend door [betrokkene 2], de echtgenote van [betrokkene 1]. […]
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt ten aanzien van de vordering benadeelde partij het volgende in: [Zie hiervoor r.o. 2.2.1. van het arrest van de Hoge Raad] 9. Hierna voert de raadsman het woord tot verdediging, doch gaat daarbij niet in op de vordering van de benadeelde partij. Door of namens verdachte wordt derhalve niet geklaagd over de ondertekening van het voegingsformulier, ondanks dat de advocaat-generaal die omstandigheid uitdrukkelijk noemt.
9
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
10. Het Hof wijst, zonder verder in te gaan op ondertekening van het voegingsformulier, de vordering van "de benadeelde partij [A], t.a.v. [betrokkene 1]" toe en legt een daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregel op. 11. In zijn arrest van 5 februari 2002, LJN AD5371, heeft de Hoge Raad overwogen: " 4.6. Beginselen van een behoorlijke procesorde brengen mee dat in een geval als het onderhavige, waarin ten aanzien van de opgave als bedoeld in art. 51b, eerste lid, Sv niet is voldaan aan het door art. 51e, tweede lid, Sv gestelde vereiste van een bijzondere schriftelijke volmacht, de benadeelde partij niet op die grond nietontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, dan nadat haar door het openbaar ministerie dan wel door de rechter de gelegenheid is geboden dat verzuim te herstellen en die gelegenheid niet is benut. Daarom zal de Hoge Raad, na de uit de gegrondheid van het middel voortvloeiende vernietiging van het bestreden arrest, de zaak terugwijzen, mede opdat de benadeelde partij die gelegenheid alsnog kan worden geboden." 12. In het hiervoor aangehaalde arrest was de vordering evenmin betwist. Niet is gebleken dat de rechter of het openbaar ministerie de benadeelde partij in de gelegenheid heeft gesteld het geconstateerde verzuim aangaande het verlenen van een bijzondere volmacht voor de ondertekening van de vordering van de benadeelde partij te herstellen. Het ligt daarom in de rede dat de Hoge Raad, het arrest zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen, opdat de benadeelde partij die gelegenheid alsnog kan worden geboden. 13. Het middel slaagt. […] [De Hoge Raad:] […] 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de benadeelde partij ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering. 2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
www.slachtofferhulp.nl
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak, waaronder (...) - een map met stukken betreffende de benadeelde partij [betrokkene 1] namens [A]; (...) De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt: (...) De vordering van de benadeelde partij kan ik op dit moment niet betalen. (...) De advocaat-generaal voert het woord (...). De advocaat-generaal deelt daarbij mede, zakelijk weergegeven: (...) De vordering van de benadeelde partij is ondertekend door de echtgenote. Daar hoeven niet te zware consequenties aan vast te zitten omdat de echtgenote ook is benadeeld. Ik vraag de vordering voor het hele bedrag toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven: (...)" 2.2.2. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende in: "De vordering van de benadeelde partij [A], t.a.v. [betrokkene 1] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €465,59 […]. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het hierna te noemen bedrag zal worden toegewezen." 2.3. In het middel wordt aangevoerd dat zich als benadeelde partij [betrokkene 1] heeft gevoegd, doch dat "[h]et voegingsformulier van deze benadeelde partij is ondertekend door '[betrokkene 1]' [lees: betrokkene 2 –red.], blijkens het voegingsformulier de echtgenote van [betrokkene 1]", terwijl niet is gebleken dat aan [betrokkene 1] daartoe een bijzondere schriftelijke volmacht is verleend. Daaraan wordt de conclusie verbonden dat het Hof haar niet
10
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
als vertegenwoordiger van de benadeelde partij had mogen aanmerken en de benadeelde partij niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vordering. 2.4. Uit de stukken blijkt niet dat de in het middel betrokken stelling door of namens de verdachte in hoger beroep is ingenomen. Omdat de beoordeling van die stelling mede een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, kan het middel niet slagen. 2.5. Het middel faalt.
50. Hoge Raad 20 september 2012 LJN: BY0198 Bp. is ter zitting door het Hof niet in de gelegenheid gesteld te reageren op standpunt van de A-G. (Schending art. 334 lid 4 oud Sv = lid 3 nieuw.) Dit hoeft in dit geval niet tot cassatie te leiden. In de mededeling van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep, gedaan vóórdat de A-G het woord voerde, dat zij bij haar in eerste aanleg gedane vordering persisteerde doch geen nadere toelichting op die vordering had, ligt besloten dat de benadeelde partij ook in de haar bekende beslissingen van de Rechtbank geen aanleiding zag haar vordering nader toe te lichten. Aangezien het standpunt van de A-G bevestiging van die door de Rechtbank genomen beslissingen inhield, valt niet in te zien dat de bp. in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. [Hoge Raad:] […] 4. Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel 4.1. Het middel klaagt dat art. 334, vierde lid (oud), Sv is geschonden omdat het Hof de benadeelde partij niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn vordering na het requisitoir en de repliek van de AdvocaatGeneraal (verder) toe te lichten. 4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2010 houdt in, voor zover thans van belang, dat aldaar is verschenen [betrokkene 1], die mededeelde zich in eerste aanleg als benadeelde partij te hebben gevoegd en bij zijn in eerste aanleg gedane vordering te persisteren, doch geen nadere toelichting
www.slachtofferhulp.nl
op die vordering te hebben, en dat de Advocaat-Generaal en de raadsman van de verdachte zich bij requisitoir en repliek, onderscheidenlijk pleidooi en dupliek, over de vordering van de benadeelde partij hebben uitgelaten. Uit dit proces-verbaal blijkt niet dat de benadeelde partij gelegenheid is geboden op het standpunt van de Advocaat-Generaal te reageren, zodat het ervoor gehouden moet worden dat dit niet is geschied. 4.3. Art. 334, vierde lid (oud), Sv, thans art. 334, derde lid, Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing is op het geding in hoger beroep, strekt op straffe van nietigheid ertoe dat de benadeelde partij in de gelegenheid wordt gesteld haar vordering toe te lichten of te doen toelichten en te reageren op het standpunt dat ten aanzien van die vordering door het Openbaar Ministerie wordt ingenomen. Deze bepaling gaat derhalve ervan uit dat de benadeelde partij haar vordering eerst na het requisitoir zal toelichten. 4.4. In het onderhavige geval is de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld haar vordering toe te lichten voordat het Openbaar Ministerie overeenkomstig art. 311 Sv het woord heeft gevoerd. Ook dan dient de benadeelde partij, ingeval - zoals hier - het Openbaar Ministerie zich over haar vordering heeft uitgelaten, in de gelegenheid te worden gesteld op het standpunt van het Openbaar Ministerie te reageren. Dat is, zoals onder 4.2 overwogen, hier niet gebeurd. 4.5. Dit verzuim behoeft om de navolgende reden niet tot cassatie te leiden. De Rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die blijkens de aan de Hoge Raad toegezonden stukken €2.446,45 beloopt, toegewezen tot het bedrag van €1.882,26. In de mededeling van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep, gedaan voordat de AdvocaatGeneraal het woord voerde, dat zij bij haar in eerste aanleg gedane vordering persisteerde doch geen nadere toelichting op die vordering had, ligt besloten dat de benadeelde partij ook in de haar bekende beslissingen van de Rechtbank geen aanleiding zag haar vordering nader toe te lichten. Aangezien het standpunt van de Advocaat-Generaal bevestiging van die door de Rechtbank genomen beslissingen
11
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
inhield, valt niet in te zien dat de benadeelde partij in enig rechtens te respecteren belang is geschaad doordat zij niet meer in de gelegenheid werd gesteld op dat met de door de Rechtbank genomen beslissingen overeenstemmende standpunt te reageren. 4.6. Het middel kan dus niet tot cassatie leiden. […]
51. Hoge Raad 25 september 2012 LJN: BX4100 Bp. heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bp. is daarbij niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest van het Hof is vervolgens vernietigd door de HR en terugverwezen naar het Hof. Het Hof heeft echter niet opnieuw beslist op de vordering van de Bp. Dit is gelet op art. 421 lid 3 Sv onjuist. De vordering maakte na terugverwijzing van de zaak, (nog steeds) deel uit van hetgeen het Hof had te beoordelen en te beslissen. Dat bp. niet op een brief van het ressortsparket heeft gereageerd doet hier niet aan af.
[De Hoge Raad:] 3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak 3.1. Het Hof heeft in het bestreden arrest omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen en beslist: "De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €1.393,18. De benadeelde partij is bij het arrest van het hof van 13 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft haar vordering niet gehandhaafd, zodat de vordering thans niet meer aan de orde is." 3.2. Naar aanleiding hiervan heeft de Advocaat-Generaal in zijn conclusie de vraag opgeworpen of de op de voet van art. 421, derde lid, Sv gedane voeging door een benadeelde partij in het geding in hoger beroep gehandhaafd blijft na vernietiging van het arrest van het hof en verwijzing of terugwijzing van de zaak teneinde opnieuw te worden behandeld en afgedaan. 3.3. Vooropgesteld moet worden dat in het geval een cassatieprocedure heeft geleid tot vernietiging van een uitspraak, voor
www.slachtofferhulp.nl
zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en verwijzing of terugwijzing van de zaak op de voet van art. 440 Sv, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, de rechter die na verwijzing of terugwijzing moet oordelen, tot taak heeft het onderzoek binnen de uit de beslissing van de Hoge Raad voortvloeiende grenzen geheel opnieuw aan te vangen en te voltooien, voor zover uit de wet niet het tegendeel voortvloeit (vgl. HR 4 februari 1997, LJN ZD0632, NJ 1997/308, rov. 5.3). 3.4. Dit brengt, nu de wet niet anders bepaalt, mee dat de vordering waarmee een benadeelde partij zich op de voet van art. 421, derde lid, Sv in hoger beroep heeft gevoegd, na vernietiging van de in die instantie gedane uitspraak en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling, deel blijft uitmaken van hetgeen in hoger beroep moet worden beoordeeld en beslist, tenzij uit de beslissing van de Hoge Raad het tegendeel voortvloeit. In zoverre verschilt de positie van de benadeelde partij die zich op de in art. 421, derde lid, Sv bedoelde wijze met haar vordering in hoger beroep heeft gevoegd, na vernietiging van het in dat hoger beroep gewezen arrest en terug- of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling niet van de positie van de benadeelde partij wier vordering reeds in eerste aanleg (geheel of gedeeltelijk) is toegewezen en krachtens art. 421, tweede lid, Sv van rechtswege voortdurend, aan het oordeel van de appelrechter is onderworpen. 3.5. De benadeelde partij heeft zich op de voet van art. 421, derde lid, Sv met haar vordering in hoger beroep gevoegd. Bij het nadien door de Hoge Raad vernietigde arrest van het Hof van 13 februari 2008 is zij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Uit het hiervoor overwogene volgt dat die vordering na terugwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling deel uitmaakte van hetgeen het Hof had te beoordelen en te beslissen. 's Hofs oordeel dat de benadeelde partij haar vordering na terugwijzing van de zaak niet heeft gehandhaafd, geeft derhalve blijk van miskenning van het hiervoor overwogene. De omstandigheid dat de benadeelde partij kennelijk niet heeft geantwoord op de brief van het Ressortsparket van 4 oktober 2010 met het verzoek mee te delen of zij de vordering waarvoor zij zich had gevoegd, wenste te handhaven, doet daaraan niet af.
12
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
3.6. De bestreden uitspraak kan daarom in zoverre niet in stand blijven. […]
52. Hoge Raad 9 oktober 2012 LJN: BX5554 Hoofdelijkheid. Ook hoofdelijke toewijzing vordering bp. ten aanzien van de medeplichtige wiens rol beduidend minder is dan van de dader. [A-G Hofstee:] […] 15. Het tweede middel keert zich tegen de beslissing van het Hof dat verzoeker met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor het gehele schadebedrag, terwijl zijn aandeel als medeplichtige in de schade zeer beperkt en beduidend minder is dan dat van de daders. [Het Hof] 16. Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende beslist: "Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van €15.875,00 […] bestaande uit €2.375,00 […] materiële schade en €13.500,00 […] immateriële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk. Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
www.slachtofferhulp.nl
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil. Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van €15.875,00 […] bestaande uit €2.375,00 […] materiële schade en €13.500,00 […] immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 114 […] dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat." 17. Artikel 36f, eerste en tweede lid, Sr handelt over de schadevergoedingsmaatregel en luidt:
13
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
"1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld of waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. 2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht." 18. Ten aanzien van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr zijn in het bijzonder de volgende bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek van belang: Artikel 6:7 BW: "1. Indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, heeft de schuldeiser tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel. 2. Nakoming door een der schuldenaren bevrijdt ook zijn medeschuldenaren tegenover de schuldeiser. Hetzelfde geldt, wanneer de schuld wordt gedelgd door inbetalinggeving of verrekening, alsmede wanneer de rechter op vordering van een der schuldenaren artikel 60 toepast, tenzij hij daarbij anders bepaalt." Artikel 6:12, eerste lid, BW "1. Wordt de schuld ten laste van een hoofdelijke schuldenaar gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, dan gaan de rechten van de schuldeiser jegens de medeschuldenaren en jegens derden krachtens subrogatie voor dit meerdere op die schuldenaar over, telkens tot ten hoogste het gedeelte dat de medeschuldenaar of de derde aangaat in zijn verhouding tot die schuldenaar." Artikel 6:102, eerste lid, BW: "1. Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van
www.slachtofferhulp.nl
dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden. Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 101, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit." [Hoofdelijkheid] 19. De benadeelde partij, zoals het slachtoffer in deze zaak, kan in geval van deelneming zich in alle betreffende strafzaken voegen voor het gehele schadebedrag. Op grond van art. 36f, tweede lid, Sr is het mogelijk ieder van die deelnemers hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de gehele schade die door het strafbare feit is toegebracht.(4) Door iedere deelnemer op deze manier aansprakelijk te stellen voor het gehele schadebedrag, heeft het slachtoffer een sterke verhaalspositie gekregen: het slachtoffer, dan wel de Staat handelend ten behoeve van het slachtoffer, kan op ieder van de veroordeelden de schade verhalen. Wanneer door één veroordeelde of meer veroordeelden de schade wordt vergoed, zijn de andere veroordeelden op grond van art. 6:7, tweede lid, BW van hun betalingsverplichting bevrijd.(5) 20. Het Hof is, gelet op het bepaalde in art. 6:7 BW en art. 6:102 BW, terecht van hoofdelijke aansprakelijkheid bij verzoeker en de daders van het strafbare feit uitgegaan.(6) Daaraan staat niet in de weg dat verzoeker als medeplichtige is veroordeeld en tijdens de overval zelf feitelijk geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, waardoor zijn aandeel aan het strafbare feit kleiner is dan dat van de daders. Iedere deelnemer aan het strafbare feit, waaronder de medeplichtige is begrepen, kan hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de toegebrachte schade, ongeacht zijn aandeel in het geheel. Met het oog daarop ligt het in de rede dat de hoogte van het op te leggen schadevergoedingsbedrag als bedoeld in art. 36f Sr aanknoopt bij het bedrag, waartoe de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen. Ik althans kan niet een zwaarder wegend contra-argument bedenken. [Mededaders] 21. Ten overvloede merk ik het volgende op. Het middel voert nog aan dat de term 'mededaders' door het Hof ongelukkig is
14
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
gekozen en dat het Hof hiermee suggereert dat het bij de beoordeling van de civiele aansprakelijkheid is uitgegaan van 'medeplegen' waarbij de schade in gelijke mate over de daders moet worden verdeeld. Ik zie dat wat anders. In de eerste plaats moet de term 'mededaders' hier niet in letterlijk dogmatische zin worden opgevat. Natuurlijk, onze wetgever heeft in de artikelen 47 en 48 Sr een onderscheid willen aanbrengen tussen plegerschap, daderschap en deelneming. En strikt genomen is volgens een strakke strafrechtsleer de medeplichtige in de zin van art. 48 Sr niet een dader (maar een deelnemer) en zijn dus de daders in het onderhavige geval geen 'mededaders' van verzoeker. Nog daargelaten dat bij een eveneens strikte lezing van art. 47, eerste lid aanhef, Sr in het oog zal springen dat de aldaar genoemde daders van een strafbaar feit als zodanig worden gestraft en dat daaruit kan worden afgeleid dat in dat verband de civielrechtelijk gekleurde vordering van de benadeelde partij alsmede de schadevergoedingsmaatregel niet als een straf zijn aan te merken, moet naar mijn mening in de onderhavige zaak het woordgebruik van het Hof met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel niet op een weegschaaltje worden gelegd. Het Hof heeft met 'mededaders' eenvoudigweg gedoeld op de andere deelnemers, namelijk [medeverdachte 3], [betrokkene 2], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]. In de tweede plaats suggereert het oordeel van het Hof niet dat de schade over verzoeker en de 'mededaders' in gelijke delen moet worden verdeeld. Wanneer de betalingsverplichting door de één is voldaan, worden de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd, waarbij een regresrecht van de één op de anderen ontstaat. De veroordeelde die meer heeft betaald dan met zijn individuele aandeel aan het strafbare feit overeenkomt, kan op grond van art. 6:12 BW voor het meerdere verhaal zoeken bij zijn 'mededaders'. Indien namens de benadeelde partij de schade wordt verhaald op verzoeker, zal verzoeker op zijn beurt via een afzonderlijke (civiele) procedure het door hem 'te veel' betaalde deel aan schadevergoeding weer kunnen verhalen op de 'mededaders'. De benadeelde partij (het slachtoffer) is bij deze procedure niet meer betrokken.(7) Dit heeft als voordeel dat de strafrechter zich niet bezig hoeft te houden
www.slachtofferhulp.nl
met de vraag hoeveel 'daders' (deelnemers) volgens welke onderlinge verdeling moeten bijdragen aan de vergoeding van de schade.(8) 22. Gelet op het bovenstaande geeft het oordeel van het Hof niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel eveneens niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. 23. Het middel is tevergeefs voorgesteld. [Noten:] […] 5 Zie HR 11 december 2007, LJN BB7681, NJ 2008/21 en F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, tweede druk, 2010, p. 104-105. 6 Zie ook Langemeijer, a.w., p. 133. 7 Langemeijer, a.w., p. 133. 8 Aldus J.C.A.M. Claassens en M.A. Wabeke, Schadevergoeding voor slachtoffers in het strafproces, 2005, p. 92 en 93. […] [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. [Zie hierboven conclusie A-G onder 16][…] 3.3. Art. 36f, tweede lid, Sr bepaalt dat de rechter de maatregel van schadevergoeding kan opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Het Hof, dat terecht van hoofdelijke aansprakelijkheid is uitgegaan, kon de betalingsverplichting van de verdachte bepalen op het toewijsbare gedeelte van het vastgestelde bedrag van de schade (vgl. HR 3 december 2002, LJN AE9053, NJ 2003/608). Voor zover aan het middel de stelling ten grondslag ligt dat de bijdrage van een medeplichtige aan een overval niet in gelijke mate als de bijdrage van de daders de grondslag kan vormen voor vergoeding van door die overval veroorzaakte schade, vindt het geen steun in het recht. 3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld. […]
15
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
53. Hoge Raad 30 oktober 2012 LJN: BX4762 A-G: Het “voegingsformulier hoger beroep” is vóór de terechtzitting in hoger beroep door het ressortsparket ontvangen. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de Bp. vernietigd maar heeft in het arrest vervolgens geen beslissing genomen op de vordering van deze benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361 lid 4 in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen. (Zaak reeds om andere reden gecasseerd). [A-G Silvis:] […] 17. Aangezien reeds het eerste middel terecht is voorgesteld, kunnen de overige middelen onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen. 18. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Blijkens de stukken van het geding heeft [benadeelde partij] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De Rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Bij de stukken bevindt zich een "voegingsformulier hoger beroep", dat blijkens een daarop geplaatst stempel op 10 augustus 2011 - dus voor de terechtzitting in hoger beroep van 23 augustus 2011 - bij het Parket van het Hof is ingekomen. Dit stuk houdt in dat de benadeelde partij haar oorspronkelijke vordering wenst te handhaven. Het Hof heeft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] vernietigd maar heeft in het arrest vervolgens geen beslissing genomen op de vordering van deze benadeelde partij. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, LJN AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing
www.slachtofferhulp.nl
en kan daarom in zoverre niet in stand blijven. […]
54. Hoge Raad 6 november 2012 LJN: BX8471 Het Hof mocht de ssv aanmerken als een dossierstuk en daarop acht slaan, ook voor wat betreft de opmerkingen in de verklaring over de op te leggen straf. [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte "acht heeft geslagen op (...) de opmerkingen van de nabestaanden over de straftoemeting", zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. 3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op enig moment in of omstreeks de periode van 7 januari 2010 tot en met 11 februari 2010 te Kesteren, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] met een scherp voorwerp in het lichaam en/of een of meer lichaamsdelen heeft gestoken en/of gesneden tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden." 3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 april 2011 houdt onder meer het volgende in: "De voorzitter deelt mede dat de nabestaanden van het slachtoffer, [de nabestaanden], een schriftelijke slachtofferverklaring hebben opgestuurd en vraagt de tolk om deze verklaring te vertalen en voor te lezen. De tolk vertaalt vervolgens de schriftelijke slachtofferverklaring. De raadsvrouw merkt halverwege het voorlezen van de slachtofferverklaring op dat zij dit geen echte slachtofferverklaring vindt omdat het niet alleen gaat over de gevolgen die het tenlastegelegde bij de nabestaanden teweeg heeft gebracht. De voorzitter zegt toe dat het Hof slechts acht zal slaan op het gedeelte van de brief waarin de nabestaanden schrijven over de gevolgen van de dood van hun zoon, te weten:
16
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
'Wij zijn in grote stress, na de moord op onze zoon. De moordenaar van onze zoon was een kennis van onze zoon. We zijn het niet eens met wat de rechtbank heeft geoordeeld, voor wat betreft de lengte van de gevangenisstraf. Toen ik hoorde dat onze zoon was overleden waren wij ontzettend geschrokken. Tot op de dag van vandaag kunnen wij het moeilijk tot ons laten komen. We denken iedere dag aan hem en wat er gebeurd is en op welke manier. We denken er vooral aan of de verdachte de juiste straf krijgt die hij verdiend heeft. De moeder van het slachtoffer gebruikt vanaf de dag dat ze hoorde van de dood van haar zoon antidepressiva en ze krijgt psychiatrische hulp. Alle mensen die close waren met [slachtoffer] zijn diep onder de indruk van het gemis en vinden allemaal dat de straf te laag is. Temeer omdat de verdachte gevraagd had om strafvermindering, dat kan gewoon niet. Wij vinden dat hij het niet verdient om een kortere straf te krijgen.'" [Overwegingen van het Hof] 3.2.3. Het Hof heeft in het bestreden arrest ter motivering van de strafoplegging van negen jaren gevangenisstraf ter zake van doodslag het volgende overwogen: "Het hof kan zich vinden in de motivering van de straf door de rechtbank en neemt de navolgende overweging met betrekking tot de straf daarom over. De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen: Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; de persoon en de persoonlijke en omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: • de justitiële documentatie, d.d. 12 november 2010, betreffende verdachte; • een pro justitia rapportage d.d. 7 mei 2010 van de psychiater A.E.Grochowska; • een pro justitia rapportage d.d. 25 mei 2010 van de forensisch psycholoog P.E.Geurkink; • een pro justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum, d.d. 9 december 2010. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft zijn huisgenoot van het leven beroofd. Levensdelicten behoren tot de meest ernstige feiten die strafbaar zijn gesteld. Verdachte heeft daarmee ontegenzeggelijk zeer groot leed
www.slachtofferhulp.nl
toegebracht aan de nabestaanden. Dit leed wordt eens te meer verergerd doordat verdachte weigert opening van zaken te geven en de schuld afschuift op een onbekende persoon, die het slachtoffer op eigen verzoek zou hebben omgebracht. De nabestaanden blijven hierdoor voor eeuwig in het ongewisse over de achtergronden van dit alles en vooral over de vraag: waarom. Uit het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte is gediagnosticeerd als iemand met een autismespectrum stoornis, meer in het bijzonder met het syndroom van Asperger. Er is een opvallende rigiditeit in het denken en er zijn kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie en communicatie. Zijn beperkt inlevingsvermogen gaat gepaard met bizarre en occulte preoccupaties. Door deze stoornis kunnen in tijden van stress tijdelijk (rand)psychotische belevingen ontstaan die een beperking in de realiteitstoetsing teweegbrengen (de regelmatige voorkomende automutilatie kan hiervoor een aanwijzing opleveren). Echter, zonder wetenschap over de feitelijke toedracht van het overlijden van het slachtoffer en de mate van betrokkenheid van verdachte hierbij, kunnen de gedragsdeskundigen geen advies geven over de eventuele doorwerking van de autismestoornis in het handelen en daarmee over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gerelateerd aan het tenlastegelegde delict. In verband hiermee, moet de rechtbank uitgaan van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf als hierna te melden. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf een juiste en passende straf is. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal aan verdachte daarom dezelfde straf worden opgelegd als door de rechtbank werd opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd." [Beoordeling van het middel] 3.3.1. Bij de beoordeling van het middel is de volgende wettelijke bepaling van belang:
17
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
Art. 51b, tweede lid, Sv, in werking getreden met ingang van 1 januari 2011, luidende: "Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen." 3.3.2. De memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de invoering van de wet Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces houdt met betrekking tot het bepaalde in art. 51b Sv onder meer in: "Nieuw is het voorstel voor een recht op aanvulling van de processtukken; een verbetering van de rechtspositie van het slachtoffer die voortvloeit uit het EUkaderbesluit en tevens is voorgesteld door de onderzoekers. De zogenaamde Victim Impact Statements, schriftelijke slachtofferverklaringen, kunnen onder deze noemer eveneens in het strafdossier worden gevoegd. (...) Artikel 51b (recht op kennisneming van en toevoeging aan processtukken) (...) Het opmaken en toevoegen van de schriftelijke slachtofferverklaring in dezelfde categorie van gevallen die nu in aanmerking komen voor de uitoefening van het spreekrecht is in overleg met Slachtofferhulp Nederland voorbereid. Landelijk is het per 1 mei 2004 mogelijk om een schriftelijke slachtofferverklaring aan het dossier in de zaak tegen de verdachte toe te voegen." (Kamerstukken II 2004-2005, 30 143, nr. 3, p. 11, 20 en 21) 3.4. Het Hof heeft de schriftelijke slachtofferverklaring van de nabestaanden van [slachtoffer] op de voet van het hier toepasselijke art. 51b, tweede lid, Sv in verbinding met art. 51e, tweede lid, Sv aangemerkt als behorende tot de stukken van het dossier. Het stond het Hof dan ook vrij op de inhoud van die verklaring acht te slaan. De klacht dat het Hof daarop geen acht mocht slaan voor zover in die verklaring opmerkingen over de op te leggen straf voorkomen, faalt dan ook. […]
www.slachtofferhulp.nl
55. Hoge Raad 6 november 2012 LJN: BX5551 Rechtstreekse schade. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde gewoonteheling en de gepleegde diefstal in zodanig nauw verband staan met elkaar dat de door de verdachte gepleegde gewoonteheling rechtstreeks de door de Bp. geleden schade heeft veroorzaakt. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel behoefde geen nadere motivering, omdat het bestaan van zodanig verband in gevallen als deze niet is uitgesloten en dit door de verdediging dit verband niet eerder is betwist (in feitelijke aanleg is geen verweer gevoerd tegen de vordering van de Bp). Anders: de A-G. [A-G Hofstee:] 9. Het tweede middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte heeft toegewezen, althans onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd en dat het Hof ten onrechte de schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, althans de oplegging daarvan onvoldoende heeft gemotiveerd. 10. Ten laste van verzoeker is door het Hof onder 1 bewezen verklaard dat: [Zie r.o. 3.2. en 3.3 van het arrest van de Hoge Raad] 15. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde (gewoonte)heling en de gepleegde diefstal in het daartoe vereiste nauwe verband tot elkaar staan, waardoor de door verzoeker gepleegde (gewoonte)heling rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Dit oordeel lijkt mij zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking a) dat het Hof niet aan de hand van concrete omstandigheden heeft uitgelegd waaruit het gestelde nauwe verband tussen de helingshandeling en de door Winkens geleden schade bestaat en b) dat dit nauwe of voldoende verband evenmin kan worden afgeleid uit de in het bestreden Promisarrest opgenomen bewijsconstructie. Dat uit de stukken van het geding niet blijkt dat ter terechtzitting in hoger beroep ter zake
18
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
een verweer is gevoerd, doet daaraan mijns inziens niet af. Ook het kennelijk oordeel van het Hof dat de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr kan worden opgelegd nu verzoeker jegens Winkens naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, acht ik om dezelfde redenen zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. 16. Het tweede middel is eveneens terecht voorgesteld. [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte heeft toegewezen, althans onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd, en dat het Hof ten onrechte de in art. 36f Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, althans de oplegging daarvan onvoldoende heeft gemotiveerd. 3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat: "hij op tijdstippen in de pleegperiode van 1 maart 2008 tot en met 15 november 2008, in het arrondissement 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte in deze periode, na te melden goederen verworven, voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof: - een of meer horloges toebehorende aan [betrokkene 1] (delict 16) en - een horloge toebehorende aan [betrokkene 2] (delict 26) en - een navigatiesysteem toebehorende aan [betrokkene 3] (delict 35) en - een televisie toebehorende aan [benadeelde partij] (delict 42) en - een televisie toebehorende aan [betrokkene 4] (delict 44) en/ - een laptop (met toebehoren) toebehorende aan [betrokkene 5] (delict 47) en - een camera toebehorende aan [betrokkene 6] (delict 49) en - een laptop toebehorende aan [betrokkene 7] (delict 51) en - een of meer horloges toebehorende aan [betrokkene 8] (delict 54) en
www.slachtofferhulp.nl
- een horloge toebehorende aan [betrokkene 9] (delict 55) en - een fotocamera toebehorende aan [betrokkene 10] (delict 56)." Het Hof heeft dit feit gekwalificeerd als 'een gewoonte maken van het plegen van opzetheling'. 3.3. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van €130,00 en aan de verdachte voorts de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van €130,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. Die vordering betreft blijkens de stukken van het geding loonkosten geleden door het opnemen van één vrije dag vanwege de in haar woning gepleegde inbraak. De bestreden uitspraak houdt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende in: "Schadevergoeding De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van €130,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De advocaat-generaal heeft tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij geconcludeerd. De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij geen verweer gevoerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder l primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Naar het oordeel van het hof staan in casu de bewezen verklaarde (gewoonte) heling en de gepleegde diefstal in het daartoe vereiste nauwe verband tot elkaar dat de door verdachte gepleegde (gewoonte) heling rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Verdachte is eveneens gehouden tot betaling van de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden.
19
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht." 3.4. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaarde gewoonteheling en de gepleegde diefstal in zodanig nauw verband staan met elkaar dat de door de verdachte gepleegde gewoonteheling rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt als bedoeld in art. 51a, eerste lid, Sv. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en behoefde geen nadere motivering, in aanmerking genomen dat het bestaan van zodanig verband in gevallen als deze niet is uitgesloten (vgl. HR 24 maart 1998, LJN ZD0985, NJ 1998/537) en door of namens de verdachte in feitelijke aanleg geen verweer is gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij en dus ook niet is betwist dat in het onderhavige geval dit verband aanwezig was. […]
56. Hoge Raad 13 november 2012 LJN: BX8144 Hoofdelijkheid. (Verwarring alom, ook bij de A-G.) Medepleger van verdachte had vordering van Bp. schijnbaar al voldaan. Het Hof kon de verdachte toch veroordelen voor de gehele schade, omdat verdachte evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Dit uiteraard onder de voorwaarde dat indien en voor zover de één aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.(Anders gezegd: dat de schade van de Bp. reeds was vergoed door de medeverdachte doet niet af aan de aansprakelijkheid van de verdachte voor de rechtstreekse schade van het door hem gepleegd feit.) [A-G Knigge:] […] 5. Het tweede middel 5.1. Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij. 5.2. Het Hof heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij het volgende overwogen: "Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
www.slachtofferhulp.nl
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering gelet op het feit dat de vordering, groot €16.292,=, reeds is betaald door medeverdachte [betrokkene 2]. Daartoe heeft de raadsman aan het hof overgelegd een kopie van een bankrekeningafschrift van [betrokkene 2]. Volgens de raadsman is de schade van de benadeelde partij hiermee vergoed en kan door hem geen civiele vordering jegens de verdachte worden ingediend. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en verzocht het hof de vordering geheel toe te wijzen, althans de beslissing van de rechtbank omtrent de benadeelde partij te bevestigen. Het hof stelt voorop dat artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering als voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij stelt dat a) de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, en b) dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. In de onderhavige zaak is aan beide voorwaarden voldaan. Bovendien staat de opeisbaarheid van de civiele vordering van het slachtoffer los van de vraag of het slachtoffer zich kan voegen als benadeelde partij in het strafproces (HR 13 juli 2010, LJN BM0912). Het hof acht dan ook de benadeelde partij [betrokkene 1] ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. Voorts is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dat de schade van de benadeelde partij reeds is betaald door een medeverdachte die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor het geleden schade doet niet af aan de aansprakelijkheid van de verdachte voor de
20
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
rechtstreekse schade van een door hem gepleegd feit. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof ziet thans geen reden tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aangezien vaststaat dat de benadeelde partij de door hem gevorderde schadevergoeding reeds heeft ontvangen." 5.3. Het middel klaagt terecht dat het Hof eraan voorbij ziet dat het door het Hof genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 betrekking heeft op de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr.(1) Nu het Hof heeft vastgesteld dat de door de benadeelde partij geleden schade reeds is vergoed door de medeverdachte, is aan diens vordering de grondslag komen te ontvallen.(2) Voor toewijzing was derhalve geen plaats meer. […] [Noten:] 1 HR 13 juli 2010, LJN BM0912, NJ 2010/459. 2 HR 9 november 2010, LJN BL0837; HR 4 februari 2003, LJN AF1929. [De Hoge Raad:] […] 3. Beoordeling van het tweede middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte heeft toegewezen. 3.2. Het bestreden arrest houdt in: "Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder feit 1 en 2 ten laste gelegde. De vordering is in eerste aanleg toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in zijn vordering gelet op het feit dat de vordering, groot
www.slachtofferhulp.nl
€16.292,=, reeds is betaald door medeverdachte [betrokkene 2]. Daartoe heeft de raadsman aan het hof overgelegd een kopie van een bankrekeningafschrift van [betrokkene 2]. Volgens de raadsman is de schade van de benadeelde partij hiermee vergoed en kan door hem geen civiele vordering jegens de verdachte worden ingediend. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en verzocht het hof de vordering geheel toe te wijzen, althans de beslissing van de rechtbank omtrent de benadeelde partij te bevestigen. Het hof stelt voorop dat artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering als voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij stelt dat a) de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, en b) dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. In de onderhavige zaak is aan beide voorwaarden voldaan. Bovendien staat de opeisbaarheid van de civiele vordering van het slachtoffer los van de vraag of het slachtoffer zich kan voegen als benadeelde partij in het strafproces (HR 13 juli 2010, LJN BM0912). Het hof acht dan ook de benadeelde partij [betrokkene 1] ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. Voorts is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dat de schade van de benadeelde partij reeds is betaald door een medeverdachte die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor het geleden schade doet niet af aan de aansprakelijkheid van de verdachte voor de rechtstreekse schade van een door hem gepleegd feit. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof ziet thans geen reden tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel in de zin van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aangezien vaststaat dat de benadeelde partij de door hem gevorderde schadevergoeding reeds heeft ontvangen. (...) Beslissing: Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. (...)
21
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2012, aflevering 3, nummers: 47- 57
Ten aanzien van de benadeelde partij [betrokkene 1]: Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder feit 2, subsidiair bewezen verklaarde en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, in dier voege dat indien en voor zover de één aan de betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 1], wonende te [woonplaats], een bedrag van €16.292,00 […] te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil." 3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte, die evenals de mededader jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk is, van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover die mededader de benadeelde partij heeft voldaan. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk, waaraan niet afdoet de overweging van het Hof - onder verwijzing van het arrest van de HR van 13 juli 2010, LJN BM0912, welk arrest betrekking heeft op de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel - dat "de opeisbaarheid van de civiele vordering van het slachtoffer los[staat] van de vraag of het slachtoffer zich kan voegen als benadeelde partij in het strafproces". 3.3.2. Aan het middel ligt de veronderstelling ten grondslag dat de verdachte ingevolge de bestreden uitspraak verplicht is aan de benadeelde partij het bedrag van €16.292,- te voldoen. Die veronderstelling is blijkens het voorgaande onjuist. Het middel kan dus bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. […]
57. Hoge Raad 11 december 2012 LJN: BY4869 Wettelijke rente. Conclusie A-G: De opvatting dat de wettelijke rente slechts kan worden toegewezen vanaf het moment van indienen van de vordering ter terechtzitting is onjuist. De wettelijke rente is zonder ingebrekestelling verschuldigd
www.slachtofferhulp.nl
vanaf het moment waarop de schade is ingetreden - te weten het moment waarop het bewezenverklaarde strafbare feit is gepleegd. Afgedaan met art. 81 RO. [A-G Vellinga:] […] 15. Het derde middel klaagt over de door het Hof bepaalde ingangsdatum voor de berekening van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. 16. Het middel gaat uit van de opvatting dat de wettelijke rente slechts kan worden toegewezen vanaf de dag waarop de benadeelde partij haar vordering voor het eerst ter terechtzitting heeft ingediend. Dit is onjuist. Uit de art. 6:162, eerste lid, BW, 6:119, eerste lid BW en 6:83 aanhef en onder b, BW, in onderling verband beschouwd, vloeit voort dat de wettelijke rente over het als schadevergoeding te betalen bedrag, verschuldigd wegens de vertraagde voldoening daarvan, behoort tot de door het strafbare feit toegebrachte schade waarvoor de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is als bedoeld in art. 36f, tweede lid, Sr. Deze wettelijke rente is zonder ingebrekestelling verschuldigd vanaf het moment waarop de schade is ingetreden - te weten het moment waarop het bewezenverklaarde strafbare feit is gepleegd - tot aan de dag der algehele voldoening (HR 22 mei 2012, LJN BW6214, NJ 2012, 351).(2) 17. Het middel faalt. […] [Noten:] […] 2 Zo ook HR 3 oktober 2006, LJN AW3559 en HR 7 oktober 2008, LJN BD6354, NJ 2008/541. [De cassatiemiddelen konden niet tot cassatie leiden. Door de HR onder verwijzing naar art. 81, eerste lid, RO zonder nadere motivering afgedaan.]
22