Jurisprudentiebulletin 2011, aflevering 1 Nummers: 1 – 20 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel: JBS 2011, nr. 1 Rb. Arnhem (militaire kamer) 3 januari 2011 De verdediging heeft op de zitting betoogd dat de civiele vordering van de benadeelde partij is verjaard. Omdat de benadeelde niet op de zitting aanwezig was, kon niet worden uitgemaakt of de verjaring tijdig was gestuit. JBS 2011, nr. 2 Rb. Alkmaar 4 januari 2011 Overval. Supermarkt als benadeelde partij. Toewijzing verschillende posten: kosten opvang en nazorg personeel en ook gedeeltelijke vergoeding gederfde inkomsten. JBS 2011, nr. 3 Rb. Utrecht 11 januari 2011 Inrijden met motorfiets op politieagent. Vier tot vijf weken volledig arbeidsongeschikt door stress. €500. JBS 2011, nr. 4 Rb. Zwolle 11 januari 2011 Benadeelde partij niet verzekerd voor ziektekosten. Dit is een wettelijke plicht. De vordering van ziektekosten is daardoor, gelet op de schadebeperkingplicht van de benadeelde, volgens de rechtbank niet eenvoudig van aard. JBS 2011, nr. 5 Rb. Rotterdam 12 januari 2011 Valse aangifte. Relativiteit: de geschonden norm van art. 188 Sr strekt er niet toe de politie te beschermen tegen de kosten die hieruit voortvloeien (opsporingskosten).
JBS 2011, nr. 6 Rb. Maastricht 20 januari 2011 Veroordeling rechtspersoon (B.V.) voor onder meer oplichting. Veel benadeelden. Schadevergoedingsmaatregelen waarbij de vervangende hechtenis ten laste van de feitelijk leidinggevende wordt opgelegd. JBS 2011, nr. 7 Rb. ’s-Hertogenbosch 26 januari 2011 Verwerping beroep op eigen schuld, gelet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten. JBS 2010, nr. 8 Rb. Utrecht 28 januari 2011 Bedreiging en belediging van politieagenten. €100. Contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde: JBS 2011, nr. 9 Rb. ’s-Hertogenbosch 4 januari 2011 Onder andere: bedreiging burgemeester Helmond en belediging verschillende anderen: contactverbod met medewerkers van de gemeente Helmond. JBS 2011, nr. 10 Rb. Almelo 21 januari 2011 Ontucht met dochter in periode ‘87 – ‘92. Contactverbod gevorderd en opgelegd. JBS 2011, nr. 11 Rb. Zutphen 25 januari 2011 Overtreding contactverbod door het zenden van e-mail. Gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Verlening proeftijd.
(Vervolg op blz. 2)
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
Tijdelijk huisverbod: JBS 2011, nr. 12 Rb. Alkmaar (sector civiel, enkelvoudig) 5 januari 2011 Voorlopige voorziening en beroep. Geen spoedeisend belang VoVo: op het moment dat de behandeling plaatsvond was het huisverbod al verstreken. Procesbelang inzake het beroep wel aanwezig, maar beroep ongegrond. JBS 2011, nr. 13 Rb. Middelburg (sector civiel, enkelvoudig) 6 januari 2011 Beroep. Procesbelang aanwezig ondanks dat de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd reeds is verstreken. Hoorplicht niet geschonden. Feiten en omstandigheden na het huisverbod bekend geworden zijn niet van belang. Beroep ongegrond. JBS 2011, nr. 14 Rb. Middelburg (sector civiel, enkelvoudig) 6 januari 2011 Beroep tegen huisverbod en tegen verlenging. Procesbelang aanwezig. Geen reden om hoofdinspecteur en hulpverlener als getuige te horen. Beroep ongegrond. JBS 2011, nr. 15 Rb. Alkmaar (sector civiel, enkelvoudig) 19 januari 2011 Beroep. Procesbelang omdat huisverbod een publiekrechtelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Naam van de vrouw (thuisblijver) ten onrechte niet in het besluit huisverbod opgenomen als persoon waarmee geen contact mocht worden opgenomen. Vernietiging van het besluit huisverbod, maar met in stand laten van de rechtsgevolgen.
JBS 2011, nr. 17 Nationale ombudsman 17 januari 2011 Melding van verzoekster bij Meld misdaad Anoniem werd getapt en kwam zo via strafdossier bij de verdachte terecht. Officier van justitie onzorgvuldig. Klacht gegrond. Schadefonds Geweldsmisdrijven: JBS 2011, nr. 18 Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven 3 december 2010 Slachtoffer van twee geweldsdelicten op 1 en 3 januari 2010. Commissie behandelt de incidenten gezamenlijk aangezien de gevolgen van de misdrijven niet van elkaar kunnen worden onderscheiden. JBS 2011, nr. 19 Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven 14 januari december 2011 Het gezin van slachtoffer is verhuisd, omdat de dader naast hun woonde. Commissie kent gedeeltelijke vergoeding toe voor reiskosten van huis naar school van het slachtoffer. JBS 2011, nr. 20 Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven 14 januari 2011 Nieuw beleid sinds 17 augustus 2010 inzake bedreiging met wapens. Dit beleid wordt vanaf die datum toegepast op alle lopende zaken. I.c. letselcategorie 2, maar gelet op de behandeling voor het opgelopen psychisch letsel een hogere letselcategorie.
Nationale ombudsman: JBS 2011, nr. 16 Nationale ombudsman 7 januari 2011 Klachten over afhandeling van WOB verzoeken door politie Utrecht. De korpschef acht klachten gegrond. Het halen van de gestelde termijnen voor WOB-verzoeken is ook een probleem voor andere korpsen. Er is landelijk overleg om tot verbetering te komen. Klachten gegrond.
www.slachtofferzorg.nl
2
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De opgenomen uitspraken worden onderverdeeld in rubrieken. Binnen de rubrieken zijn de uitspraken chronologisch gerangschikt. De uitspraken worden over het algemeen sterk verkort weergegeven. Aanvullingen en weglatingen door de redactie worden zo: [cursief] weergegeven. Sommige uitspraken zijn door de redactie van (kort) commentaar voorzien. De uitspraken betreffen merendeels strafzaken van de meervoudige kamers. Indien dat anders is, wordt dat vermeld. Het JBS verschijnt in beginsel maandelijks en is te vinden op www.slachtofferzorg.nl. U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan
[email protected]. De redactie heeft altijd belangstelling voor (niet gepubliceerde) uitspraken die in het JBS zouden kunnen worden opgenomen.
Redactie: mr. A.H. Sas Contact:
[email protected] Overige uitgaven: www.slachtofferzorg.nl
www.slachtofferzorg.nl
3
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel:
1. Rechtbank Arnhem (militaire kamer) 3 januari 2011 LJN: BP0988 De verdediging heeft op de zitting betoogd dat de civiele vordering van de benadeelde partij is verjaard. Omdat de benadeelde niet op de zitting aanwezig was, kon niet worden uitgemaakt of de verjaring tijdig was gestuit. Art. 3:310 en 3:316 BW. De rechtbank: [Oplichting, art. 326 Sr.] […] De benadeelde partij vordert een bedrag van € 32.500,- aan materiële schade. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [betrokkene1] tot een bedrag van €32.500,wordt toegewezen en heeft gevorderd dat er een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 210 dagen hechtenis. Standpunt verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering nietontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering op grond van het civiele recht verjaard is aangezien er vijf jaren zijn verstreken sinds het opeisbaar worden van de bedragen die in de schuldbekentenissen zijn genoemd. Beoordeling Artikel 3:310 van het Burgerlijke Wetboek (BW) bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Artikel 3:316 BW bepaalt voort dat de verjaring van een rechtsvordering wordt gestuit door het instellen van een eis, alsmede door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde, die in de vereiste vorm geschiedt.
www.slachtofferzorg.nl
Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij [betrokkene1] aangifte heeft gedaan van oplichting tegen verdachte op 23 september 2004. De militaire kamer leidt hier uit af dat [betrokkene1] in elk geval vanaf dat moment zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend was. [betrokkene1] heeft zich echter pas ter terechtzitting van 8 februari 2010 gesteld als benadeelde partij. Gelet hierop zou de rechtsvordering tot vergoeding van schade inmiddels verjaard zijn en zou de vordering in beginsel dienen te worden afgewezen. Aangezien [betrokkene1] echter niet ter terechtzitting van 20 december 2010 heeft kunnen reageren op het standpunt van de verdediging en het de militaire kamer voorts niet bekend is of [betrokkene1] wellicht op enigerlei andere wijze de verjaring heeft gestuit, zal de militaire kamer de vordering niet-ontvankelijk verklaren nu deze niet van eenvoudige aard is. Mogelijk kan de benadeelde partij de schade verhalen via de burgerlijke rechter. […] Commentaar: De civiele vordering is dan misschien verjaard, dit had echter niet in de weg hoeven staan aan het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel (zie Hoge Raad 13 juli 2010, JBS 2010, 92). De officier had de maatregel wel gevorderd. De rechtbank wijdt echter geen enkele overweging aan de schadevergoedingsmaatregel.
2. Rechtbank Alkmaar 4 januari 2011 LJN: BO9753 Overval. Supermarkt als benadeelde partij. Toewijzing verschillende posten: kosten opvang en nazorg personeel en ook gedeeltelijke vergoeding gederfde inkomsten. Art. 361 Sv. De rechtbank: [Overvallen: diefstal met geweld, 312 Sr en opzettelijke vrijheidsberoving, 282 Sr.] […] 9.2 Benadeelde partij [supermarkt 1] De benadeelde partij [supermarkt 1] heeft in de zaak met parketnummer 810303-10 vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier
4
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van €16.333,83, wegens materiële schade die de verdachte met zijn mededaders aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering hoofdelijk voor toewijzing vatbaar is en zij heeft gevorderd hieraan de schadevergoedingsmaatregel te koppelen. De raadsman heeft de schadeposten die zien op de collectieve opvang van het personeel, de extra opvang en nazorg van het personeel en de reparatie aan de camera’s niet betwist. De verdediging heeft zich voor de overige schadeposten op het standpunt gesteld dat deze deels voor risico van [supermarkt 1] dienen te blijven, omdat zij zich niet had verzekerd en overigens niet eenvoudig van aard zijn en daarom niet kunnen worden toegekend. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij deels van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 1 primair (parketnummer 810183-10) bewezen verklaarde strafbare feit [diefstal met geweld - red], door het geheel van de handelingen van verdachte en zijn mededaders rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste schadeposten die zien op de collectieve opvang, de extra opvang en nazorg van het personeel en de reparatie aan de camera’s geheel voor toewijzing vatbaar zijn. Voorts acht de rechtbank het, gelet op het feit dat de winkel een ochtend heeft moeten sluiten en er vervanging moest worden geregeld voor de werknemers die zijn overvallen, aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden, te weten winstderving wegens omzetderving en extra loonkosten. Die schade (de winstderving) is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het schadeonderbouwingsformulier echter niet exact vast te stellen. De rechtbank zal deze schade toewijzen tot een bedrag van
www.slachtofferzorg.nl
€5.000,-, als zijnde het bedrag waarop deze schade tenminste wordt begroot. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toe wijzen tot een bedrag van €8.775,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. […]
3. Rechtbank Utrecht 11 januari 2011 LJN: BO220 Inrijden met motorfiets op politieagent. Vier tot vijf weken volledig arbeidsongeschikt door stress.€500. Art. 6:106 BW. De rechtbank: [Poging tot zware mishandeling, art. 302 Sr.] […] Verdachte is met zijn motorfiets ingereden op een agent. Dat dit voor de agent in kwestie ingrijpende gevolgen heeft gehad, blijkt uit de toelichting op de door hem ingediende vordering als benadeelde partij. Als gevolg van de doodsangst die hij heeft uitgestaan en de stress die dit voorval hem heeft bezorgd is hij vier tot vijf weken volledig arbeidsongeschikt geweest en is hij tot op het moment van de terechtzitting nog niet volledig hersteld van dit psychisch letsel. Dat de schade van de agent tot psychische schade – en daaruit voortvloeiende maatschappelijke gevolgen beperkt is gebleven en zwaarder letsel is uitgebleven, is het gevolg van de alerte reactie van de agent in kwestie en is beslist niet het gevolg van de handelwijze van verdachte. […] De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van €500,-- voor het tenlastegelegde feit.
5
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. […]
4. Rechtbank Zwolle 11 januari 2011 LJN: BP2140 Benadeelde partij niet verzekerd voor ziektekosten. Dit is een wettelijke plicht. De vordering van ziektekosten is daardoor, gelet op de schadebeperkingplicht van de benadeelde, volgens de rechtbank niet eenvoudig van aard. Art. 6:101 BW en art. 361 Sv. De rechtbank: [Poging doodslag, 287 Sr.] […] Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van €5.894,67. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel wordt toegewezen met oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op de door haar bepleitte vrijspraak, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging. Indien er een veroordeling volgt heeft de verdediging bepleit dat enkel het immateriële deel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. De verdediging heeft verzocht deze vordering tot een lager bedrag toe te wijzen dan de gevorderde €2.000,- gelet op het feit dat de benadeelde partij korter in het ziekenhuis heeft verbleven en kleinere littekens heeft dan genoemd in de aangehaalde uitspraak uit de Smartengeldgids. Tevens heeft de verdediging verzocht re-
www.slachtofferzorg.nl
kening te houden met de financiële positie van verdachte. Met betrekking tot het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging verzocht om deze niet-ontvankelijk te verklaren, omdat dit deel onvoldoende eenvoudig van aard is. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de ziektekosten worden geclaimd, omdat de benadeelde partij daar niet voor verzekerd is. Dat hij niet verzekerd is, is in strijd met een wettelijke verplichting, waardoor volgens de verdediging de vraag aan de orde is of de benadeelde partij heeft voldaan aan zijn zogenaamde schadebeperkingsverplichting op grond van artikel 101 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overweegt dat nu gebleken is dat aangever niet verzekerd is voor ziektekosten, terwijl hij daar wel wettelijk toe is verplicht, het materiële deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. […]
5. Rechtbank Rotterdam 12 januari 2011 LJN: BP1518 Valse aangifte. Relativiteitsvereiste: de geschonden norm van art. 188 Sr strekt er niet toe de politie te beschermen tegen de kosten die uit de valse aangifte voortvloeien (opsporingskosten). Art. 6:163 BW en art. 361 lid 2 onder b Sv. [Oplichting, 326 Sr. en valse aangifte, art. 188 Sr. Verdachte heeft valse aangifte van woninginbraak gedaan en vervolgens zijn verzekering opgelicht.] […] Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Regiopolitie RotterdamRijnmond, gevestigd te Rotterdam, ter zake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van €472,50.
6
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
De gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op door de politie bestede werkuren aan de aangifte van verdachte, welke aangifte achteraf bezien vals bleek te zijn, omdat de door de verdachte gestelde feiten en omstandigheden nooit hadden plaatsgevonden. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze vordering het navolgende. Art. 51a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bepaalt: "Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces." De vraag rijst wat onder het begrip rechtstreekse schade in art. 51a, eerste lid, Sv dient te worden verstaan. De in art, 51a, eerste lid, Sv bedoelde vordering is een civiele vordering uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) die wordt beheerst door de regels van het materiële burgerlijke recht. Een van deze regels is neergelegd in art. 6:163 BW waarin wordt bepaald: "Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden." De in dit geval geschonden norm van artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht strekt weliswaar tot bescherming tegen het gevaar voor misleiding van politie en justitie, maar niet zonder meer tot bescherming tegen de kosten die daaruit voortvloeien. De door de politie in het kader van strafvordering verrichte werkzaamheden maken immers deel uit van de uitvoering van de wettelijke taak van de politie. Een dergelijke overheidstaak dient in beginsel uit de algemene middelen betaald te worden. Nu dergelijke kosten evenmin in rekening plegen te worden gebracht aan plegers van een strafbaar feit valt, zonder expliciete wettelijke grondslag, niet zonder meer in te zien waarom deze kosten op de voet van artikel 51a Sv wel zouden kunnen worden verhaald op degene die een valse aangifte indient. Daar komt bij dat het in beginsel aan de politie is om, op basis van een prioriteitstelling, te bepalen of, in hoeverre en welke opsporingsmiddelen worden ingezet. Dit maakt dat een rechtstreeks causaal verband tussen de kosten van het politieonderzoek en de valse aangifte niet zonder meer gegeven is.
www.slachtofferzorg.nl
Het vorenstaande is voor de rechtbank reden de vordering van de Regiopolitie Rotterdam af te wijzen. […]
6. Rechtbank Maastricht 20 januari 2011 LJN: BP3529 Veroordeling rechtspersoon (B.V.) voor o.m. oplichting. Veel benadeelden. Schadevergoedingsmaatregelen waarbij de vervangende hechtenis ten laste van de feitelijk leidinggevende wordt opgelegd. Art. 51 lid 2 sub 2 Sr en art. 36f Sr. De rechtbank: [Merkvervalsing, art. 219 Sr, oplichting, 326 Sr, gewoonteheling, art. 417 Sr.] […] 7 De benadeelde partijen De benadeelde partijen vorderen schadevergoeding ter zake van feit 3 -kort gezegd- oplichting. Het openbaar ministerie heeft op de voegingsformulieren telkens enkel het parketnummer van de strafzaak tegen verdachte [medeverdachte 2] vermeld. In hun voegingsformulieren stellen de benadeelde partijen telkens dat zij hun motor van [verdachte] hebben gekocht. Gelet hierop behandelt de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen ook in het kader van de strafzaak tegen verdachte. In die gevallen waarin de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen zal toewijzen, zal zij tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Weliswaar is verdachte een rechtspersoon, maar ingevolge artikel 51 lid 2 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd aan degene die feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging. Alhoewel dit laatste noch deel uitmaakt van de tenlastelegging noch van de bewezenverklaring zal de rechtbank toch aan verdachte [medeverdachte 2] de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu verdachte [medeverdachte 2] heden in zijn strafzaak ter zake van feitelijk leiding geven aan de aan [verdachte] verweten gedragingen is veroordeeld. […]
7
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
7. Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 26 januari 2011 LJN: BP1960 Verwerping beroep op eigen schuld, gelet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten. Art. 6:101 BW en art. 361 lid 3 Sv. De rechtbank: [Bedreiging met zware mishandeling art. 285 Sr. en mishandeling art. 300 Sr.] […] De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. De verdediging heeft aangevoerd dat aangever verdachte ook heeft geslagen, waardoor de schadevergoedingsplicht moet worden verminderd (art. 6:101 BW). De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte is degene die als eerste geweld heeft gebruikt door aangever zonder aanleiding op het terras tegen zijn hoofd te slaan of te tikken. Bovendien heeft verdachte aangever zo hard met een vuist in zijn gezicht geslagen dat aangever een gebroken neus heeft opgelopen. Indien aangever verdachte al zou hebben geslagen, heeft verdachte daar in ieder geval geen letsel aan overgehouden. Ook als aangever verdachte in reactie op de tikken of slagen tegen zijn hoofd een klap heeft gegeven, blijft de vergoedingsplicht van verdachte gelet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten geheel in stand. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. […]
8. Rechtbank Utrecht 28 januari 2011 LJN: BP2915 Bedreiging en belediging van politieagenten. €100. Art. 361 Sv; art.6:106 BW. De rechtbank: [Ernstige bedreiging art. 285 Sr en belediging van een politieman in functie, art. 266 en art. 267 onder 2 Sr.] […]
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een schadevergoeding van €150,-voor de feiten 1 en 2. (bedreiging en belediging – red.) De benadeelde partij van [verbalisant 2] vordert een schadevergoeding van €100,-voor de feiten 1 en 2. De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] toe te wijzen. De raadsman heeft zich tegen de toewijzing van de vorderingen verzet. Hij is van mening dat de vorderingen onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd zijn. Niet op te maken is op welke grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek de benadeelde partijen hun vorderingen baseren, aldus de raadsman. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman in het bijzonder aangevoerd dat niet elke vorm van psychisch leed kan worden aangemerkt als een aantasting van iemand in diens persoon. Een sterk gevoel van gekwetst zijn en het hebben van psychisch onbehagen is volgens hem onvoldoende om in aanmerking te kunnen komen voor schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partijen gelet op het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder meer recht hebben op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, a) indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen, dan wel b) indien zij in hun eer of goede naam zijn geschaad of op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank is van oordeel dat in geval van beide bewezen verklaarde feiten recht op schadevergoeding zoals hiervoor omschreven bestaat. In geval van bedreiging dient het opzet erop gericht te zijn dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd, waaruit het oogmerk op het toebrengen van nadeel reeds kan worden afgeleid. Van belediging is sprake indien er opzet bestond op de krenking van iemands eer of goede naam, zodat de geleden psychische schade ook op de onder b) genoemde grond voor toewijzing vatbaar is.
7. De benadeelde partij
www.slachtofferzorg.nl
8
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
De rechtbank is ten aanzien van beide vorderingen van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 100,-- een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten 1 en 2, ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank vermeerdert deze schade met de wettelijke rente, berekend vanaf 07 oktober 2010 tot aan de dag der algehele voldoening. […]
Contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde:
9. Rechtbank ‘s-Hertogenbosch 4 januari 2011 LJN: BO9678 Onder andere: bedreiging burgemeester Helmond en belediging anderen: contactverbod met medewerkers van de gemeente Helmond. Art. 14c Sr. De rechtbank: [Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gerichte jegens de burgemeester van Helmond en jegens een politieagent, art. 285 Sr en belediging, art. 266 en 267 Sr] […] De eis van de officier van justitie. Een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest, met de bijzondere voorwaarde van contactverbod als bedoeld in de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis d.d. 27 oktober 2010. […] Het oordeel van de rechtbank […]
[De rechtbank legt als bijzondere voorwaarden op:] *dat verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook -, met medewerkers van de gemeente Helmond, een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte of een derde met bedoelde personen; *dat verdachte gedurende de proeftijd zich niet zal ophouden in het gemeentehuis van de gemeente Helmond, tenzij zijn verschijning noodzakelijk is voor het verkrijgen van een paspoort, rijbewijs of iets dergelijks. […]
10. Rechtbank Almelo 21 januari 2011 LJN: BP1621 Ontucht met dochter in periode ‘87 – ‘92. Contactverbod gevorderd en opgelegd. Art. 14c Sr. De rechtbank: [Verdachte heeft zich in de periode '87 tot en met '92 schuldig gemaakt aan ontucht met zijn minderjarige dochter, art 249 Sr.] […] [De officier heeft een contactverbod gevorderd.] […] De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk doen zijn, om verdachte ervan te weerhouden zich andermaal met feiten als de onderhavige in te laten. Op deze wijze kan bovendien een contactverbod worden opgelegd ter bescherming van het slachtoffer [slachtoffer]. […]
- verdachte werd ter zake van strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde feiten blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie reeds eerder veroordeeld; - verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
www.slachtofferzorg.nl
9
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
11. Rechtbank Zutphen 25 januari 2011 LJN: BP1973 Overtreding contactverbod door het zenden van e-mail. Gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Verlening proeftijd. Art. 14g Sr. De rechtbank: […] De rechtbank heeft te beslissen op de op 28 december 2010 ter griffie ingekomen vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 8 mei 2009, waarbij [verdachte], […] is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de veroordeelde gedurende de proeftijd niet tegen de wil van [slachtoffer] op welke wijze dan ook direct of indirect contact met haar zal opnemen. De rechtbank heeft de stukken gezien, waaronder een proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 19 november 2010 en ondertekend door [verbalisant], en een daarbij gevoegde e-mail van 3 november 2010 van veroordeelde gericht aan [slachtoffer]. De vordering is in het openbaar behandeld op de terechtzitting van de meervoudige kamer van 18 januari 2011. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Overwegingen Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de veroordeelde op 3 november 2010 een email naar [slachtoffer] heeft gestuurd. Hij was van mening dat de informatie die hij van [slachtoffer] over hun dochter [naam dochter] kreeg, te summier was. Veroordeelde wilde daarnaast dat hij en [slachtoffer] weer op een normale manier contact konden onderhouden over hun dochter. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd, te weten een maand gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf van 60
www.slachtofferzorg.nl
uren. Zij heeft verder gevorderd dat de proeftijd zal worden verlengd met één jaar. De raadsman heeft betoogd dat de korte en summiere e-mail van [slachtoffer] over [naam dochter] begrijpelijkerwijs een reactie oproept bij zijn cliënt en dat die reactie ook is gekomen in de vorm van de door zijn cliënt verstuurde e-mail. Formeel is dan wel sprake van contact zoeken, maar het betreft een incident. De rechtbank dient rekening te houden met een zekere marge op grond waarvan kan worden gesteld dat de bijzondere voorwaarde niet is overtreden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie niet in verhouding staat tot de overtreding van de voorwaarde. De raadsman heeft verder verzocht de bijzondere voorwaarde te wijzigen in die zin dat het contactverbod wordt opgeheven. Hij heeft in dit verband gesteld dat [slachtoffer] is verhuisd naar Lichtenvoorde en op 260 meter van zijn cliënt woont en dat zijn cliënt en [slachtoffer] elkaar op straat groeten. De rechtbank overweegt dat niet wordt betwist dat veroordeelde een e-mail heeft gestuurd naar [slachtoffer]. Door op deze manier contact te zoeken met [slachtoffer] heeft hij de bijzondere voorwaarde overtreden. De rechtbank acht de vordering die de officier van justitie ter terechtzitting heeft gedaan redelijk. In het vonnis van 8 mei 2009 is de rechtbank weloverwogen tot het opleggen van de bijzondere voorwaarde gekomen. Veroordeelde heeft toch contact gezocht en ter terechtzitting verklaard dat hij zijn gedrag pas zal veranderen als hij een normale omgangsregeling heeft met zijn dochter. Uit het proces-verbaal van 19 november 2010 komt echter naar voren dat het gerechtshof in Arnhem in een civielrechtelijke procedure heeft beslist dat de omgang tussen veroordeelde en zijn dochter [naam dochter] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [naam dochter]. Veroordeelde heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij bekend is met deze beslissing. Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat gelet op de beslissing van het gerechtshof, een omgangsregeling op dit moment kennelijk geen reële optie is. De rechtbank ziet in het voorgaande ook aanleiding het verzoek van de raadsman om wijziging van de bijzondere voorwaarde, te weten opheffing van het contactver-
10
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
bod, af te wijzen. De proeftijd zal daarentegen met een jaar worden verlengd, nu de rechtbank er niet zeker van is dat veroordeelde het contactverbod zal respecteren. Daarbij acht de rechtbank het, gelet op de wijze waarop veroordeelde de hem opgelegde voorwaarde heeft overtreden, proportioneel om tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf te bevelen, om te zetten in een werkstraf van 60 uren. Beslissing De rechtbank: • wijst het verzoek om wijziging van de bijzondere voorwaarde af; • gelast - in plaats van de tenuitvoerlegging van één maand van de voorwaardelijk opgelegde straf uit het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 mei 2009 - een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 60 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen; • wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de resterende periode, te weten 5 maanden, af, en; • verlengt de bij vonnis van 8 mei 2009 vastgestelde proeftijd met één jaar. […]
Tijdelijk huisverbod:
12. Rechtbank Alkmaar (sector civiel, enkelvoudig) 5 januari 2011 LJN: BP4344 Voorlopige voorziening en beroep. Geen spoedeisend belang VoVo: op het moment dat de behandeling plaatsvond was het huisverbod al verstreken. Procesbelang inzake het beroep wel aanwezig, maar beroep ongegrond. Art. 2 lid 1 en lid 4 Wth. De rechtbank: [Voorlopige voorziening en beroep] […] Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2010, alwaar zijn
www.slachtofferzorg.nl
verschenen eiser, bijgestaan door mr. M.W. Bouman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de heer M.C.L. van Sprang, werkzaam als uitvoeringsregisseur Tijdelijk Huisverbod bij de gemeente [adres]. Voorts is verschenen de vrouw. […] 3. Motivering 3.1. Allereerst dient te worden beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij deze procedure, nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken. Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening overweegt de rechtbank als volgt. Nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken en er geen verlenging heeft plaatsgevonden, heeft eiser geen spoedeisend belang meer bij de gevraagde voorziening, zodat deze dient te worden afgewezen. Ten aanzien van de bodemprocedure overweegt de rechtbank als volgt. Met overneming van de overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 19 mei 2010, gepubliceerd onder LJ-nummer BM4973, is de rechtbank van oordeel dat de rechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen is geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot het besluit van verweerder. Daarbij geldt dat het doel dat eiser voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Hoewel het huisverbod op 14 november 2010 is geëindigd, heeft eiser nog een rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van deze maatregel. Daarbij is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat eiser als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank kan het resultaat dat eiser nastreeft, te weten vernietiging van het bestreden besluit, om die reden voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. Eiser kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
11
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
3.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. De rechter moet allereerst de vraag beantwoorden of verweerder op grond van feiten of omstandigheden ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van eiser in de woning op 4 november 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten, in dit geval de vrouw en hun tweejarig zoontje. Deze vraag beantwoordt de rechter bevestigend op grond van de volgende overwegingen. Eiser heeft niet ontkend dat er op 4 november 2010 een incident heeft plaatsgevonden waarbij hij het raam van de deur van de woning heeft ingeslagen. Op dat moment waren de vrouw en hun tweejarig zoontje in de woning aanwezig. Eiser heeft echter bestreden dat het door hem gebruikte geweld gericht was tegen de vrouw en dat daarbij een hamer is gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden niet van de vrouw verwacht kon worden dat zij onderscheid zou moeten hebben kunnen maken of het geweld wel of niet als tegen haar gericht moest worden beschouwd. Er was reeds eerder op de avond ruzie geweest en de bedoelingen van eiser op het moment van inslaan van het raam konden de vrouw niet duidelijk zijn waardoor haar angst terecht was. Hierbij was niet onvoorstelbaar dat de agressie mede tegen de vrouw was gericht en de politie dit ook als zodanig heeft kunnen interpreteren. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser dan ook niet dat het gebruikte geweld niet onder de noemer huiselijk geweld zou vallen en er geen sprake zou zijn geweest van een noodsituatie. Onder de feiten en omstandigheden, genoemd in artikel 2 van de Wth, worden mede begrepen de politiegege-
www.slachtofferzorg.nl
vens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging. Gelet op het toetsingskader van genoemd artikel bieden de feiten en de omstandigheden zoals deze uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn gebleken en in onderlinge samenhang bezien voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat de aanwezigheid van eiser in de woning een ernstig vermoeden van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de veiligheid van de achterblijvers opleverde. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot het opleggen van een huisverbod heeft kunnen komen. Deze vraag wordt door de rechtbank op grond van de volgende overwegingen bevestigend beantwoord. Het belang van de vrouw en het tweejarige zoontje hebben terecht zwaarder gewogen dan het belang van eiser bij het verblijf in de woning. De rechtbank acht het opgelegde huisverbod voor eiser niet onevenredig zwaar in verhouding tot het daarmee te dienen doel. In dit geval heeft het huisverbod ertoe geleid dat er tussen partijen een afkoelingsperiode is gekomen. De vrouw heeft hulpverlening aanvaard van BJZ en zich sterk genoeg en gesteund gevoeld om de relatie te beëindigen. Eiser woont thans in [adres]. Beiden wensen in het belang van hun zoontje een goed onderling contact en een goede omgangsregeling tussen eiser en hun zoontje. Gelet op de jonge leeftijd van hun zoon en de ook nog jonge leeftijd van eiser en de vrouw zelf, spreekt de rechtbank de verwachting uit dat eiser, ondanks zijn weerstand, hulpverlening zal aanvaarden, zodat hij en de vrouw hun voornemen om samen verantwoordelijke ouders te zijn voor hun zoontje kunnen waarmaken. 3.3. Eiser heeft gesteld dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat de politie eiser op zijn verzoek geen nadere stukken heeft overgelegd. Artikel 2, vierde lid, van de Wth bepaalt dat het huisverbod in ieder geval bevat: a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het huisverbod geldt;
12
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en; c. de namen van de personen ten aanzien van wie het huisverbod om contact op te nemen geldt. Gelet op de inhoud van het aan eiser overhandigde bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat hiermee voldaan is aan het gestelde in artikel 2, vierde lid, van de Wth. Eiser is op meerdere momenten informatie verstrekt, dan wel de gelegenheid geboren om nader kennis te nemen van het dossier. Bij het opstellen van de RiGH zijn met eiser de aanleiding en afweging besproken, waarop eiser blijkens het RiGH heeft aangegeven te begrijpen dat er een huisverbod zou worden opgelegd. Er zijn afspraken gemaakt door de Stichting Huiselijk Geweld met eiser, waarbij ook de beschikbare informatie besproken had kunnen worden. Dat eiser deze afspraken heeft afgezegd, dan wel niet is verschenen, komt voor zijn eigen rekening en risico. 3.4. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep is dan ook ongegrond. […]
13. Rechtbank Middelburg (sector civiel, enkelvoudig) 6 januari 2011 LJN: BP2164 Beroep. Procesbelang aanwezig ondanks dat de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd reeds is verstreken. Hoorplicht niet geschonden. Feiten en omstandigheden na het huisverbod bekend geworden zijn niet van belang. Beroep ongegrond. Art. 2 lid 1 Wth. De rechtbank: […] 1.4 Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 oktober 2010. Ter zitting zijn verschenen eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Ossewaarde voornoemd. Voor verweerder is mevrouw mr. De Groot-Piersma verschenen, vergezeld van de heer J.C. Viergever, werkzaam bij de gemeente Veere. […]
www.slachtofferzorg.nl
3. Beoordeling Ontvankelijkheid 3.1 Hoewel de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank een rechtens te beschermen belang bij beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van het huisverbod. Instandhouding van het bestreden besluit betekent dat op grond van artikel 10 Wth de beschikking met alle daarbij behorende stukken gedurende 5 jaren ter gemeentesecretarie worden bewaard. Gelet hierop en om reden dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van betrokkene impliceert, in welk verband eiser nog heeft gewezen op de gevolgen voor zijn functioneren als huisarts, zal de rechtbank eiser in zijn beroep ontvangen. Inhoudelijke beoordeling 3.2 Allereerst overweegt de rechtbank dat de stelling van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden niet slaagt. Uit het op ambtseed opgemaakte procesverbaal blijkt dat aan eiser het voornemen tot het opleggen van een huisverbod kenbaar is gemaakt en dat hierbij uitdrukkelijk is vermeld hoe de zienswijze van eiser luidde toen de hulpofficier het voornemen tot het opleggen van een huisverbod aan hem kenbaar maakte. Geen redenen zijn aanwezig om aan de bevindingen in dit proces-verbaal te twijfelen. 3.3 Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van feiten en omstandigheden die zich voorafgaand aan het opgelegde huisverbod hebben voorgedaan ten minste een ernstig vermoeden heeft kunnen hebben dat de aanwezigheid van eiser in de woning op 1 februari 2010 een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van één of meer van zijn huisgenoten. 3.4 Uit het stelsel van de Wth volgt dat de rechter in de eerste plaats moet beoordelen of het huisverbod had mogen worden opgelegd en, ingeval het is verlengd, of het had mogen worden verlengd. Als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechter zijn uitspraak doet, dient hij vervolgens in verband met artikel 6, derde lid, van de Wth te bezien of zich na de oplegging of de verlenging van het huisverbod
13
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoet, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren. Het bij besluit van 1 februari 2010 opgelegde huisverbod geldt niet meer, aangezien het inmiddels is uitgewerkt. Daarom hoeft de rechtbank niet te beoordelen of er reden is het voortduren van het huisverbod te beëindigen en zijn, anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, de feiten en omstandigheden die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan, in zoverre niet van belang. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2010, LJN BN1875. 3.5 Het huisverbod van 1 februari 2010 is gebaseerd op het ingevulde RiHG en het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de hulpofficier van justitie. Het RiHG vermeldt als belangrijkste signalen die tot het huisverbod hebben geleid de aanwezigheid van kinderen, gebruik geweld, dreiging met seksueel geweld en escalatie. Als redenen voor het opleggen van het huisverbod heeft de hulpofficier in zijn op ambtseed opgestelde proces-verbaal nog apart genoemd het toepassen van een verwurgende greep waardoor [partner van eiser] volgens haar moest overgeven, het betrekken van de kinderen in het conflict tussen de ouders door hun duidelijk te maken dat ze een slechte moeder hebben, de vrees voor toekomstig geweld en de omstandigheid dat met het huisverbod ook hulpverlening voor beide partijen kan worden ingeschakeld. De rechtbank begrijpt dat eiser de juistheid van hetgeen in het RiHG en in het proces-verbaal van de hulpofficier is opgenomen, betwist. Volgens eiser zijn daarin uitsluitend de door [partner van eiser] in haar aangifte gestelde feiten betrokken, feiten die door eiser worden betwist. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Immers, in het RiHG is onder het kopje “reactie van de uithuisgeplaatste en slachtoffer op het voornemen tot het opleggen van een huisverbod” de reactie van eiser genoteerd en uit het proces-verbaal van de hulpofficier volgt dat er met eiser is gesproken en dat zijn zienswijze vervolgens in het proces-verbaal is opgenomen. Mede om reden dat het proces-verbaal op
www.slachtofferzorg.nl
ambtseed is opgemaakt, heeft de rechtbank geen redenen om aan de bevindingen in dit proces-verbaal te twijfelen. Hoewel eiser stelt de door [partner van eiser] gestelde feiten te betwisten, blijkt uit het bij de stukken van verweerder gevoegde proces-verbaal van verhoor van eiser d.d. 1 februari 2010 dat hij heeft erkend [partner van eiser] in het gezicht te hebben geslagen, haar bij de armen te hebben gepakt en op bed te hebben gegooid. Bovendien heeft hij toegegeven [partner van eiser] van achteren met een arm rond haar nek te hebben gepakt en haar daarna op de grond te hebben gegooid en haar richting de trap te hebben geduwd. Ook de omstandigheid dat de kinderen van eiser en [partner van eiser] bij dit geweld aanwezig zijn geweest, is niet bestreden. In dat verband constateert de rechtbank dat de betwisting van eiser alleen overeind blijft voor zover het gaat over de dreiging met seksueel geweld. Maar ook al zou hiervan geen sprake zijn geweest, dan nog bevatten naar het oordeel van de rechtbank de stukken voldoende aanknopingspunten voor het ernstige vermoeden dat de aanwezigheid van eiser in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat uit de verklaringen van zowel eiser als [partner van eiser] blijkt dat zij serieuze relatieproblemen hebben, dat zij dagelijks ruzie hebben, dat er daarbij wordt geschreeuwd en gescholden en dat de kinderen daarbij regelmatig aanwezig zijn en dat eiser iedere medewerking aan [partner van eiser] om bij hem weg te gaan weigert. Ter zitting heeft eiser weliswaar nog aangevoerd dat van de feiten die ten grondslag lagen aan het besluit van 1 februari 2010 slechts één tot een veroordeling heeft geleid, en dat hij van de overige feiten is vrijgesproken, maar dat doet er niet aan af dat verweerder op 1 februari 2010 tot zijn besluit heeft kunnen komen. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn in dit geval de feiten en omstandigheden die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan niet van belang. Bovendien staat de omstandigheid dat de juistheid van de in het RiHG en het proces-verbaal van de hulpofficier betrokken feiten en omstandigheden niet is bewezen, er niet aan in de weg dat verweerder het RiHG en het procesverbaal aan het huisverbod ten grondslag heeft kunnen leggen. Degene die het RiHG opstelt, geeft daarin slechts aan
14
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
welke signalen omtrent huiselijk geweld bij hem bekend zijn en welke risico´s daar naar zijn oordeel uit voortvloeien. De aard van het huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt toegepast, brengt voorts met zich mee dat niet is vereist dat de juistheid van de punten op het moment van aankruising reeds onomstotelijk vast staat. Voldoende is dat, mede gelet op de overige stukken, aannemelijk is dat de aangekruiste punten juist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van [partner van eiser], dan wel een ernstig vermoeden daarvan, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wth, bestond.
niet, anders dan een huisverbod, om contact te zoeken met de achterblijvers. De rechtbank is van oordeel, gelet op de voormelde feiten en omstandigheden, dat verweerder het huisverbod noodzakelijk kon achten en dat het opleggen niet disproportioneel was. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot het opleggen van het huisverbod.
3.6 Ten aanzien van het betoog van eiser dat het opleggen van het huisverbod in de gegeven omstandigheden disproportioneel en niet noodzakelijk was oordeelt de rechtbank het volgende. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat een huisverbod een zeer ingrijpende maatregel is. Doel van het opleggen van een huisverbod is een afkoelingsperiode te creëren om escalatie te voorkomen en daarnaast de mogelijkheid te bieden voor het starten van een hulpverleningstraject. Hoewel het zeer goed mogelijk is dat eiser, zoals hij ter zitting nog heeft aangevoerd, zich door het gedrag van [partner van eiser] heeft laten provoceren, doet dat er niet aan af dat uit de overgelegde stukken voldoende is komen vast te staan dat eiser geweld heeft gebruikt tegen zijn vrouw en dat dit in aanwezigheid van de kinderen heeft plaatsgevonden. Ten tijde van het opleggen van het huisverbod ging de dreiging van geweld uit van eiser. Verweerder kon, gelet op hetgeen uit het RiHG naar voren komt en de daarop gegeven toelichting het noodzakelijk achten een huisverbod op te leggen teneinde de dreiging van geweld weg te nemen en een afkoelingsperiode te creëren om escalatie te voorkomen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank nog meer nu de minderjarige kinderen van eiser en [partner van eiser] bij de al dagenlang opbouwende conflicten tussen hun ouders aanwezig waren geweest. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat na het incident op 31 januari 2010 de dreiging van geweld niet voldoende kon worden weggenomen door het realiseren van alternatieve woonruimte. Immers, het hebben van alternatieve woonruimte belet
14. Rechtbank Middelburg (sector civiel, enkelvoudig) 6 januari 2011 LJN: BP2167 Beroep tegen huisverbod en tegen verlenging. Procesbelang aanwezig. Geen reden om hoofdinspecteur en hulpverlener als getuige te horen. Beroep ongegrond.Art. 8:63 lid 2 Awb. Art. 9 lid 1 Wth.
www.slachtofferzorg.nl
3.7 Het beroep van eiser gericht tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2010 wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. […]
De rechtbank: […] 1.10 De beroepen tegen de besluiten van 27 maart 2010 en 6 april 2010 zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 19 oktober 2010. Ter zitting zijn verschenen eiser, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Ossewaarde voornoemd. De burgemeester heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. De GrootPiersma en de heer J.C. Viergever, beiden werkzaam bij de gemeente Veere. […] 3. Beoordeling Ontvankelijkheid 3.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser belang bij beoordeling van de door hem ingestelde beroepen. Dit belang is gelegen in het feit dat de beschikking waarbij het huisverbod is opgelegd of verlengd ingevolge artikel 10 Wth gedurende 5 jaren ter gemeentesecretarie wordt bewaard. Gelet hierop en om reden dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van betrokkene impli-
15
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
ceert, in welk verband eiser nog heeft gewezen op de gevolgen voor zijn functioneren als huisarts, zal de rechtbank eiser in zijn beroepen ontvangen. 3.2 Ter terechtzitting is vastgesteld dat de zijdens eiser opgeroepen getuigen, hoofdinspecteur A.W.H. van Rees en hulpverlener H. Moget, niet zijn verschenen. Daarop heeft de advocaat van eiser de rechtbank verzocht voormelde personen als getuigen te doen horen. De beslissing van de rechtbank op dit punt zal in het hiernavolgende worden weergegeven. Inhoudelijke beoordeling
eerste huisverbod nog geen twee maanden ervoor op 1 februari 2010. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van eiser om hoofdinspecteur A.W.H. van Rees als getuige te doen horen op grond van artikel 8:63, tweede lid, Awb, niet honoreren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de nadere stukken die door eiser zijn ingediend, waaronder een e-mail d.d. 2 augustus 2010 van Van Rees aan de advocaat van eiser, blijkt dat Van Rees geen enkele reden ziet om, zoals eiser wenst, vermeende onjuistheden recht te zetten. Gelet hierop valt dus niet in te zien dat de verklaring van Van Rees redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
Besluit van 27 maart 2010 Verlengingsbesluit 3.3 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het huisverbod bij wijze van formaliteit, zonder zorgvuldige en volledige beoordeling, aan hem is opgelegd. Immers, uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat aan het besluit tot opleggen van het huisverbod ten grondslag zijn gelegd het ingevulde RiHG, waarin alle door verweerder te toetsen feiten en omstandigheden zijn opgenomen, het op ambtseed opgestelde proces-verbaal van de hulpofficier van justitie en het feit dat twee maanden eerder, namelijk op 1 februari 2010, ook al een huisverbod aan eiser is opgelegd. [Dan volgt de inhoudelijke toets van het huisverbod] […] Evenmin volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat verweerder bij het opleggen van het huisverbod de hoorplicht van artikel 4:8 heeft geschonden. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal blijkt dat aan eiser het voornemen tot het opleggen van een huisverbod kenbaar is gemaakt en dat hierbij uitdrukkelijk is vermeld hoe de zienswijze van eiser luidde toen de hulpofficier het voornemen tot het opleggen van een huisverbod aan hem kenbaar maakte. Hoewel eiser deze gang van zaken betwist, heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het gestelde in het proces-verbaal dat op ambtseed is opgemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is dat eiser niet goed op de hoogte zou zijn van de gang van zaken bij het opleggen van een huisverbod, gezien zijn eerdere ervaringen bij het opleggen van het
www.slachtofferzorg.nl
3.4 Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het verlengingsbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe wordt het volgende overwogen. [Dan volgt inhoudelijke toets verlengingsbesluit.] […] Niet gezegd kan worden dat op de dag van het verlengingsbesluit, 6 april 2010, een reële aanvang was gemaakt met de hulpverlening en dat de verwachting gerechtvaardigd was dat eiser zijn verdere medewerking zou blijven verlenen aan de hulpverlening. De enkele mededeling van de advocaat van eiser op de dag van de verlenging dat eiser wel degelijk hulp wenst is daartoe onvoldoende. Eiser heeft nog wel aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat ten tijde van het nemen van het verlengingsbesluit hulpverlening nog niet op gang gekomen was. De rechtbank oordeelt anders. Ongeacht eerdere pogingen van hulpverlening om met eiser contact te krijgen, staat vast dat eiser op 2 april 2010, dus vier dagen voor het verstrijken van het tiendaagse huisverbod, heeft gesproken met Moget van ASHGZ. Gesteld noch gebleken is dat eiser op 2 april 2010 van het contact gebruik heeft gemaakt om hulp te aanvaarden of afspraken te maken. Dit geldt ook voor de dagen daarna. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zeer goed op de hoogte was van de mogelijkheden van hulp gelet op zijn eerdere contacten met de hulpverlening in de periode
16
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
na het opleggen van het eerste huisverbod op 1 februari 2010. In het licht van het vorenstaande kan niet worden volgehouden dat eiser geen serieuze kans is gegeven om een hulpaanbod te aanvaarden. Eiser miskent hiermee dat hij ook een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het al dan niet opstarten en slagen van hulpverlening. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de rechtbank het verzoek van eiser om H. Moget als getuige te doen horen, op grond van artikel 8:63, tweede lid, Awb, niet zal honoreren. Voor de vaststelling dat er op de dag van verlenging nog geen hulpverlening tot stand was gekomen kan in het midden blijven of er voor 2 april 2010 al dan niet telefonisch contact is geweest tussen Moget en eiser. Gelet hierop valt dus niet in te zien dat de verklaring van Moget redelijkerwijs kan bijdragen tot beoordeling van de zaak. Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de situatie nog niet zodanig was verbeterd dat er geen gronden meer waren voor handhaving van het huisverbod. Van een onjuiste belangenafweging is de rechtbank niet gebleken zodat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen. Ten aanzien van het horen met betrekking tot het voornemen tot verlenging van het huisverbod is niet in geschil dat eiser op 6 april 2010 telefonisch om een zienswijze is gevraagd. Vast staat verder dat op diezelfde dag ook nog is gebeld met de advocaat van eiser teneinde een volledige zienswijze te verkrijgen. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat verweerder de hoorplicht ex artikel 4:8 Awb heeft geschonden. 3.5 De beroepen van eiser gericht tegen het besluit van verweerder van 27 maart 2010 en het verlengingsbesluit van 6 april 2010 zijn, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. […]
www.slachtofferzorg.nl
15. Rechtbank Alkmaar (sector civiel, enkelvoudig) 19 januari 2011 LJN: BP4347 Beroep. Procesbelang omdat huisverbod een publiekrechtelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Naam van de vrouw (thuisblijver) ten onrechte niet in huisverbod opgenomen als persoon waarmee geen contact mocht worden opgenomen. Daarom vernietiging van het besluit, maar met in stand laten van de rechtsgevolgen. Art. 2 lid 4 Wth en art. 8:72 lid 2 Awb. De rechtbank: […] Het beroep is behandeld ter zitting op 29 november 2010, alwaar zijn verschenen eiser, bijgestaan door mr. Deijkers voornoemd. Namens verweerder zijn verschenen de heren [heer 1] en [heer 2], beiden werkzaam bij de gemeente [woonplaats]. Voorts is verschenen de vrouw. […] 3.1. Allereerst dient te worden beoordeeld of eiser nog procesbelang heeft bij deze procedure, nu de periode waarvoor het huisverbod is opgelegd is verstreken. Met overneming van de overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 19 mei 2010, gepubliceerd onder LJ-nummer BM4973, is de rechtbank van oordeel dat de rechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen is geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot het besluit van verweerder. Daarbij geldt dat het doel dat eiser voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Hoewel het huisverbod inmiddels is geëindigd, heeft eiser nog een rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van deze maatregel. Daarbij is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat eiser als gevolg van het hem opgeleg-
17
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
de huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank kan het resultaat dat eiser nastreeft, te weten vernietiging van het bestreden besluit, om die reden voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. Eiser kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen. 3.2. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of het besluit formeel op juiste wijze tot stand is gekomen en aldus in stand kan blijven. Artikel 2, vierde lid, van de Wth bepaalt dat het huisverbod in ieder geval bevat: a. een omschrijving van de plaats en de duur waarvoor het huisverbod geldt; b. de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod en; c. de namen van de personen ten aanzien van wie het huisverbod om contact op te nemen geldt. In het besluit is naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte de naam van de vrouw niet vermeld, nu uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat dit wel had gemoeten. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het inderdaad formeel niet juist is geweest om haar naam niet te vermelden. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit wegens schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet in stand kan blijven. De rechtbank zal dit besluit - met gegrondverklaring van het beroep - vernietigen. 3.3. De rechtbank zal hierna, om (zo mogelijk) tot een definitieve beslissing over het geschil tussen partijen te komen, beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Daartoe bestaat aanleiding indien het besluit inhoudelijk juist is en de beoordeling tot dezelfde uitkomst leidt. [Dan volgt inhoudelijke toets van het huisverbod.] […] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het inhoudelijke besluit om een tijdelijk huisverbod op te leggen dan ook stand kan houden. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden be-
www.slachtofferzorg.nl
sluit daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand laten. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen. […]
Nationale ombudsman:
16. Nationale ombudsman 7 januari 2011 Rapport 2011/010 Klachten over afhandeling van WOB verzoeken door politie Utrecht. De korpschef acht klachten gegrond. Het halen van de gestelde termijnen voor WOB-verzoeken is ook een probleem voor andere korpsen. Er is landelijk overleg om tot verbetering te komen. Klachten gegrond. Nationale ombudsman: [Samenvatting: Verzoeker, een juridisch adviseur, klaagde erover dat de politie Utrecht stelselmatig wettelijke termijnen overschrijdt bij de behandeling van verzoek-, bezwaar- en klachtprocedures die hij namens cliënten voerde. De Nationale ombudsman stelde een onderzoek in aan de hand van drie verzoekschriften op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB), die in de periode van 2007 tot en met 2009 in eerste instantie door twee cliënten van verzoeker zelf waren ingediend en waarvan verzoeker de behandeling op enig moment had overgenomen. In reactie op de klacht liet de korpsbeheerder weten dat hij de klacht gegrond achtte omdat in de verschillende fasen van die verzoekschriftprocedures de wettelijke termijnen waren overschreden. Hij gaf aan dat het probleem van onder andere de overschrijding van WOB-termijnen al langere tijd onderwerp van zorg was, niet alleen bij de politie Utrecht maar ook bij andere korpsen. Hij stelde dat er inmiddels op regionaal en landelijk niveau overleg wordt gevoerd met de andere politiekorpsen om tot verbetering te komen. Bij die overleggen zijn ook instanties als het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten betrokken. Daarnaast is bij Vts Politie Nederland, Nederlands Politie Instituut een landelijk WOB-coördinator aangesteld die zich bezig houdt met de coördinatie van landelijke WOB-verzoeken.
18
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
Intern overleg bij de politie Utrecht zelf en de verruiming van de WOB-termijnen heeft ertoe geleid dat WOB-verzoeken bij de politie Utrecht inmiddels sneller worden opgepakt en afgehandeld. De Nationale ombudsman constateerde tijdens het onderzoek dat in verschillende fasen in de drie onderzochte WOBverzoeken termijnen, soms ruimschoots, waren overschreden. Hij achtte de klacht daarom gegrond wegens schending van het vereiste van voortvarendheid. Gezien de maatregelen die sindsdien zowel door de politie Utrecht intern, alsook op landelijk niveau zijn getroffen, zag de Nationale ombudsman echter geen aanleiding meer tot het doen van een aanbeveling.]
17. Nationale ombudsman 17 januari 2011 Rapport 2011/012 Melding van verzoekster bij Meld misdaad Anoniem werd getapt en kwam zo via strafdossier bij de verdachte terecht. Officier van justitie onzorgvuldig. Klacht gegrond. Nationale ombudsman: [Samenvatting: Op 25 juli 2009 vond er op het Zomercarnaval in Rotterdam een steekpartij plaats. Daarbij kwam een persoon om het leven en een ander raakte zwaargewond. Verzoekster bevond zich in de kring van de latere twee verdachten. Na een oproep in Opsporing Verzocht legde zij telefonisch bij Meld Misdaad Anoniem (MMA) een belastende verklaring af over een van de verdachten, die ontlastend was voor de andere verdachte. Haar telefoon werd op dat moment echter door de politie afgetapt en haar telefoongesprek met MMA kwam in het strafdossier van de verdachten terecht. Zij werden geconfronteerd met de melding van verzoekster en wisten zodoende dat zij had gebeld met MMA. Verzoekster werd hierover nadien geïnformeerd door de politie. Verzoekster was erg ontdaan over het bekend worden van haar identiteit bij de verdachten en ze maakte zich ernstig zorgen om haar veiligheid. De Nationale ombudsman oordeelde dat de officier van justitie die leiding had over het opsporingsonderzoek niet zorgvuldig had gehandeld. Allereerst moest verzoekster er in zijn algemeenheid van op aan
www.slachtofferzorg.nl
kunnen dat zij daadwerkelijk anoniem kon melden bij MMA. Verder oordeelde de Nationale ombudsman dat de officier van justitie zorgvuldiger te werk had moeten gaan bij de afweging om de afgetapte melding van verzoekster te gebruiken. Er is een interne instructie bij het Openbaar Ministerie over welke stappen een officier van justitie moet volgen wanneer hij de anonimiteit van een beller met MMA wil opheffen. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de officier van justitie naar analogie van deze instructie had moeten handelen. Het vereiste van rechtszekerheid Met instemming heeft de Nationale ombudsman er kennis van genomen dat de hoofdofficier van justitie verzoekster excuses heeft aangeboden voor het feit dat zij pas na een maand en niet eerder dan de verdachten is geïnformeerd over het aftappen van haar telefoontje met MMA. Ook heeft de Nationale ombudsman er met instemming kennis van genomen dat er (tijdelijke) maatregelen zijn getroffen, om situaties als onderhavige in de toekomst te voorkomen. De Nationale ombudsman deed de minister van Veiligheid en Justitie de aanbeveling om te bevorderen er op korte termijn definitieve maatregelen worden getroffen om situaties als onderhavige in de toekomst te voorkomen.]
Schadefonds Geweldsmisdrijven:
18. Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (meervoudige kamer) 3 december 2010 Kenmerk 84080/HN en 84081HN Slachtoffer van twee geweldsdelicten op 1 en 3 januari 2010. Commissie behandelt de incidenten gezamenlijk aangezien de gevolgen van de misdrijven niet van elkaar kunnen worden onderscheiden. De Commissie: […] De gronden van uw bezwaar U heeft aangegeven dat u het niet eens bent met deze beslissing (d.i. de bestreden beslissing]. U heeft aangegeven dat uw dochter als gevolg van de geweldsmisdrijven op 1 januari 2010 en 3 januari 2010 een Post Traumatische Stress
19
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
Stoornis (PTSS) heeft ontwikkeld en dat zij een tweede behandeling wegens PTSS is aangevangen. Ook is aangegeven dat de oorlogsachtige situatie in de wijk [naam wijk] in [plaatsnaam] rond de jaarwisseling en aan het begin van het jaar, de aanhoudende uiterst onaangename bejegening vanuit Marokkaanse hoek op school en in de publieke ruimte er debet aan zijn dat uw dochter door een eerdere EMDR behandeling niet zodanig was geholpen dat niet langer voor een PTSS behoefde te worden gevreesd. Uw dochter is tweemaal kort achter elkaar slachtoffer geworden van geweldsmisdrijven en zelfs in het ouderlijke huis, hetgeen haar elementaire gevoel van veiligheid heeft aangetast. U heeft aangegeven dat het wellicht moeilijk vast te stellen is welke gebeurtenis het meest heeft bijgedragen aan de ernstige gevolgen, echter aangenomen mag worden dat de gevolgen van het eerste incident zijn verstek door het tweede en omgekeerd’ U heeft aangegeven dat met betrekking tot het eerste incident schaal III van toepassing wordt verklaard en ten aanzien van het tweede incident bent u van mening dat schaal II passend is. […]
op basis van zijn onderzoek geadviseerd dat aan uw dochter een uitkering conform categorie V voor beide zaken tezamen dienst te worden toegekend. De Commissie heeft zich aangesloten bij het advies van haar medisch adviseur. [De Commissie verklaart het bezwaar gegrond en kent een uitkering van €3.050,00 toe voor immateriële schade bovenop de in eerste aanleg al toegekende €1.100,00.]
19. Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (meervoudige kamer) 14 januari december 2011 Kenmerk 86850/FL Het gezin van slachtoffer is verhuisd, omdat de dader naast hun woonde. Commissie kent gedeeltelijke vergoeding toe voor reiskosten van huis naar school van het slachtoffer. De Commissie: […] De gronden van uw bezwaar
Motivering Allereerst overweegt de Commissie dat de behandeling van het bezwaar tegen de primaire beslissingen van 25 mei 2010 in de aanvragen met kenmerken 84080 en 84081 in één beslissing zal worden weergegeven aangezien de gevolgen van beide misdrijven niet van elkaar gescheiden kunnen worden. In deze beslissing is derhalve het bezwaar behandeld met betrekking tot de jegens uw dochter gepleegde misdrijven op 1 januari 2010 en 3 januari 2010. De Commissie overweegt dat volgens vast beleid de hoogte van de uitkering wegens immateriële schade wordt bepaald aan de hand van richtlijnen, welke zijn vastgesteld in nauwe samenwerking met haar medisch adviseurs. In bezwaar heeft de Commissie haar medische adviseur geraadpleegd in verband met hetgeen in het bezwaarschrift naar voren is gebracht. Uit het onderzoek van de medisch adviseur is gebleken dat het moeilijk, zo niet onmogelijk is de gevolgen van beide misdrijven van elkaar te onderscheiden. De medisch adviseur heeft
www.slachtofferzorg.nl
[…] U heeft bezwaar aangetekend tegen het niet toekennen van een uitkering voor de door u opgegeven reiskosten. U heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk was, omdat de dader een buurman van het gezin betreft en aan hem een contactverbod is opgelegd. Verder heeft u aangegeven dat de reiskosten geen betrekking hebben op het woon-werkverkeer van u, maar op het woon-schoolverkeer van uw dochter [=slachtoffer]. Zij heeft met behulp van een NS-abonnement van haar woonplaats [plaatsnaam] naar haar school in [plaatsnaam] gereisd. […] Het gaat om een maandbedrag van €57,20 dat gedurende 15 maanden is betaald. Motivering Gelet op hetgeen in uw bezwaarschrift heeft aangevoerd, is het voor de Commissie aannemelijk geworden dat de reiskosten geen betrekking hebben op het woonwerkverkeer van u, maar op het woonschoolverkeer van uw dochter.
20
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
Volgens vast beleid van de Commissie kunnen de reiskosten die de aanvrager maakt als gevolg van het misdrijf voor uitkering in aanmerking komen. Gedacht kan worden aan reiskosten naar politie, de rechtbank, hulpverlening en bijvoorbeeld de huis. In het geval van uw dochter gaat het niet om dergelijke reiskosten. Immers zijn de kosten geen rechtstreeks gevolg van het misdrijf, maar een rechtstreeks gevolg van de verhuizing. Wel kan volgens het beleid van de Commissie een uitkering naar redelijkheid en billijkheid worden toegekend indien er kosten zijn ontstaan, omdat de aanvrager als gevolg van het misdrijf op een andere manier moet vervoeren voor zijn dagelijkse bezigheden dan hij voor het misdrijf gewend was te doen. De Commissie sluit aan bij dit beleid en kent uw dochter daarom een uitkering [toe] naar redelijkheid en billijkheid voor de duur van 6 maanden. [Commissie verklaart het bezwaar gegrond en kent alsnog €344,00 toe voor de reiskosten.]
20. Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (meervoudige kamer) 14 januari 2011 Kenmerk 87468/WA Nieuw beleid sinds 17 augustus 2010 inzake bedreiging met wapens. Dit beleid wordt vanaf die datum toegepast op alle lopende zaken. I.c. letselcategorie 2, maar gelet op de behandeling voor het opgelopen psychisch letsel een hogere letselcategorie. De Commissie: […] De gronden van uw bezwaar […] U heeft bezwaar aangetekend tegen de hoogte van de uitkering voor immateriële schade. U heeft aangevoerd dat u van mening bent dat geen rekening is gehouden met alle relevante omstandigheden waaronder de roofoverval heeft plaatsgevonden. U was op het moment van de overval ervan overtuigd dat u door de daders rechtstreeks met een vuurwapen werd bedreigd. Pas achteraf is vast komen te staan dat het niet om een echt pistool ging, maar waarschijnlijk om een alarmpistool. Na opvang door Slachtoffer-
www.slachtofferzorg.nl
hulp bent u in verband met de verdenking [sic!] van een posttraumatisch stressstoornis door de huisarts doorverwezen naar het Maartenshuis in [plaatsnaam]. Na intake door een psychiater/psychotherapeut bent u met behulp van EMDR therapie behandeld voor ptss-klachten. Nu het gaat om een rechtstreekse bedreiging met een niet van echt te onderscheiden vuurwapen bent u van mening dat u in aanmerking dient te komen voor een uitkering conform letselcategorie 4. De Commissie heeft op 22 oktober 2010 uw bezwaarschrift ter hoorzitting behandeld. U heeft aldaar samen met uw gemachtigde een nadere toelichting op uw bezwaar gegeven. U heeft (kort gezegd) aangevoerd dat het misdrijf in uw eigen woning heeft plaatsgevonden. Dit is een plek waar u zich veilig zou moeten voelen. Verder heeft u aangegeven dat de daders inmiddels veroordeeld zijn. Tijdens de zitting heeft u gehoord dat ook de moeder van een van de daders bij het voorval aanwezig was en. Zij bleek de daders op te wachten in de straat en zij zou de buit verdelen. Deze moeder is nooit gevonden. Zij zou het hele voorval hebben gepland en het initiatief hebben genomen tot het misdrijf. U bent daarom bang dat zij u nog zal opzoeken. U leeft dan ook nog steeds in angst. U bent sinds juli 2010 in behandeling en u heeft inmiddels 8 EMDR behandelingen gehad. Motivering Sinds 17 augustus 2010 wordt door de Commissie nieuw beleid toegepast inzake de bedreiging met wapens. Dit beleid is op dat moment in werking getreden voor alle op dat moment in behandeling zijnde aanvragen. Gelet op het tijdstip van indiening van uw aanvraag is deze op basis van het nieuwe beleid behandeld. De Commissie heeft in de door u bestreden beslissing wel rekening gehouden met het feit dat u rechtstreeks met een vuurwapen bent bedreigd. Echter geldt volgens het huidige beleid inzake bedreigingen met een vuurwapen dat hiervoor een uitkering uit letselcategorie 2 wordt toegekend. De Commissie heeft echter gelet op het feit dat u heeft aangegeven dat u in behandeling bent voor uw psychisch letsel en dat u EMDR behandelingen heeft gehad, haar medisch adviseur geraadpleegd
21
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2011, aflevering 1, nummers: 1 - 20
in verband met hetgeen u in uw bezwaarschrift (en tijdens de hoorzitting) naar voren heeft gebracht. De medische adviseur is van oordeel dat gelet op de ernst en duur van de klachten aanleiding bestaat u een hogere letselcategorie toe te kennen. De Commissie volgt dit advies en kent u daarom een aanvullend bedrag voor immateriële schade toe. [De Commissie verklaart het bezwaar gegrond en kent een uitkering van €700 toe voor immateriële schade bovenop de in eerste aanleg al toegekende €2.100,00.]
www.slachtofferzorg.nl
22