Jurisprudentiebulletin 2010, aflevering 11 Nummers: 149 – 166 Vordering benadeelde partij: JBS 2010, nr. 149 Hoge Raad 2 november 2010 Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij “toegewezen” en de verdachte vervolgens “veroordeeld” tot het betalen van de schadevergoeding. Het hof had met “toewijzen” kunnen volstaan, maar geen rechtsregel verzet zich er tegen de verdachte ook nog te “veroordelen” tot het betalen van de schadevergoeding. JBS 2010, nr. 150 Hoge Raad 9 november 2010 Motiveringsgebrek. Verdachte heeft verweer gevoerd dat de schade aan de auto (€800) reeds is vergoed. Het hof is volgens de Hoge Raad ten onrechte ongemotiveerd aan dit verweer voorbij gegaan. JBS 2010, nr. 151 Rb. Roermond 19 november 2010 Moord door vader op dochtertje en poging moord op zoontje. Toewijzing shockschade (€5.000) aan moeder. Vordering niet weersproken. Toewijzing €26.000 immateriële schadevergoeding aan zoontje. JBS 2010, nr. 152 Hoge Raad 23 november 2010 Ook als de benadeelde partij nietontvankelijk is, kan de verdachte in de proceskosten worden veroordeeld. Dit moet echter wel worden gemotiveerd. Dit is door het hof verzuimd. JBS 2010, nr. 153 Rb. ’s-Gravenhage 23 november 2010 Relativiteitsvereiste. Onttrekking aan wettig gezag van een minderjarige. Dit artikel beschermt het belang van het kind en niet van de moeder die zich als benadeelde partij had gevoegd.
JBS 2010, nr. 154 Rb. Dordrecht 26 november 2010 Rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis in het kader van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op 1 dag. Dit gelet op de opgelegde straf en de TBSmaatregel. JBS 2010, nr. 155 Rb. Utrecht 30 november 2010 De verduistering is niet jegens de bank, maar jegens de rekeninghouders gepleegd. Geen rechtstreekse schade voor de bank. JBS 2010, nr. 156 Rb. Almelo 30 november 2010 Openlijke geweldpleging (ernstig) en weerspannigheid tegen agenten. €1.134 immateriële schadevergoeding. Contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde: JBS 2010, nr. 157 Rb. Zutphen 5 november 2010 Belaging. Veroordeelde heeft zijn exvriendin en haar ouders belaagd. Straaten contactverbod geadviseerd, gevorderd en opgelegd. JBS 2010, nr. 158 Rb. Utrecht 12 november 2010 Zware mishandeling. Recidive. Contactverbod gevorderd en opgelegd. Opmerkelijk:. uit vonnis blijkt niet dat er een bijzondere relatie bestaat tussen veroordeelde en slachtoffer.
(Vervolg op blz. 2)
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
JBS 2010, nr. 159 Rb. Zutphen 16 november 2010 Seksueel binnendringen bij iemand beneden de 16 jaar. Contactverbod gevorderd en opgelegd als bijzondere voorwaarde tot het slachtoffer de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Proeftijd vier jaar.
JBS 2010, nr. 166 Rb. ’s-Gravenhage 25 november 2010 Vervolging na gegrond beklag ex art. 12 Sv. Crèchemedewerkster die baby met hoofd onder stromend koud water hield. Schuldig zonder strafoplegging. Vordering benadeelde partij niet ontvankelijk.
JBS 2010, nr. 160 Rb. ’s-Gravenhage 23 november 2010 Ontucht met twee minderjarige dochters. Contactverbod gevorderd, geadviseerd en opgelegd als bijzondere voorwaarde, nader te formuleren door de reclassering. JBS 2010, nr. 161 Rb. Utrecht 29 november 2010 Belaging van buren. Contactverbod en erfverbod gevorderd. Rechtbank legt alleen erfverbod op. Rechtbank ziet meerwaarde van contactverbod niet in. Overige onderwerpen: JBS 2010, nr. 162 Hof ’s-Hertogenbosch (proces-verbaal van zitting raadkamer) 19 oktober 2010 Beklag omdat bij de transactie geen rekening is gehouden met de schade van het slachtoffer. Hof houdt beslissing omtrent beklag aan om beklaagde de mogelijkheid te bieden de schade te vergoeden. JBS 2010, nr. 163 Rb. ’s-Gravenhage (civiel, voorzieningenrechter) 17 november 2010 Ernstige belaging. Samenloop met strafzaak en opgelegde voorwaarden voorlopige hechtenis en eventueel nog op te leggen bijzondere voorwaarden. Toewijzing contact- en gebiedsverbod (stadsdeel) en verwijdering van verwijzingen op internet en in andere media. Lijfsdwang opgelegd met uitgebreide motivering. JBS 2010, nr. 164 Rb. Arnhem (civiel) 17 november 2010 Civielrechtelijke verjaringstermijn seksueel misbruik. Verband strafrechtelijke verjaring? Stuiting van de verjaring. JBS 2010, nr. 165 Nationale ombudsman 19 november 2010 Politie geeft aan aangever (stalker) een kopie van uitdraai uit RDW-register waarop (geheime) adresgegevens van haar expartner (verzoeker) staan. Misbruik van bevoegdheid. Klacht gegrond.
www.slachtofferzorg.nl
2
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
Colofon In het Jurisprudentiebulletin van Slachtofferhulp Nederland (JBS) wordt jurisprudentie verzameld die van belang kan zijn voor de juridische dienstverlening aan slachtoffers. De opgenomen uitspraken worden onderverdeeld in rubrieken. Binnen de rubrieken zijn de uitspraken chronologisch gerangschikt. De uitspraken worden over het algemeen sterk verkort weergegeven. Aanvullingen en weglatingen door de redactie worden cursief weergegeven. Sommige uitspraken zijn door de redactie van (kort) commentaar voorzien. De uitspraken betreffen merendeels strafzaken van de meervoudige kamers. Indien dat anders is, wordt dat vermeld. Het JBS verschijnt in beginsel maandelijks en is te vinden op www.slachtofferzorg.nl. U kunt het JBS via e-mail toegestuurd krijgen door een berichtje te sturen aan
[email protected].
Redactie: mr. A.H. Sas Contact:
[email protected] Overige uitgaven: www.slachtofferzorg.nl
www.slachtofferzorg.nl
3
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
Vordering benadeelde partij:
149. Hoge Raad 2 november 2010 LJN: BN2366 Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij “toegewezen” en de verdachte vervolgens “veroordeeld” tot het betalen van de schadevergoeding. Het hof had met “toewijzen” kunnen volstaan, maar geen rechtsregel verzet zich er tegen de verdachte ook nog te “veroordelen” tot het betalen van de schadevergoeding. Art. 3:296 BW; art. 361 jo. art. 421 Sv. Conclusie van A-G mr. Knigge: […] 36. Het vierde middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van €7.792,55 en een bedrag van €260, -- aan de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] respectievelijk [benadeelde partij 2]. 37. Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het betreden arrest in: "Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij 1] (gemachtigde: [gemachtigde]), aan de Staat een bedrag te betalen van €7.792.55, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten werden begaan tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 73 dagen hechtenis. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van €7.792.55, te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf het tijdstip waarop de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten werden begaan tot aan de dag der algehele voldoening. […] 38. In de toelichting op het middel wordt, met een verwijzing naar de conclusie van mijn ambtgenoot Jörg ten behoeve van HR 3 november 2009, LJN BK1795, ge-
www.slachtofferzorg.nl
klaagd dat de rechter een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij slechts geheel of gedeeltelijk nietontvankelijk kan verklaren dan wel geheel of gedeeltelijk kan toe- of afwijzen, maar dat de rechter niet de mogelijkheid heeft de verdachte tot betaling van een bedrag aan de benadeelde partij te "veroordelen". Het bestreden arrest zou daarmee een ongeoorloofde beslissing bevatten en in zoverre niet in stand kunnen blijven. 39. In het zojuist genoemde arrest werd er niet over geklaagd dat het Hof de verdachte tot betaling had "veroordeeld"; mijn ambtgenoot wees daar ambtshalve op. Dat de Hoge Raad niet casseerde, maar de zaak afdeed met een verwijzing naar art. 81 RO, zegt daarom nog niet alles. Mogelijk zag de Hoge Raad in het gebrek geen reden om ambtshalve te casseren. 40. De gewraakte terminologie is in het civiele proces gebruikelijk. Dit ondanks het feit dat art. 230 Rv - dat voorschrijft wat het vonnis in dagvaardingszaken dient in te houden - alleen, en dan nog slechts terloops, van het (geheel of gedeeltelijk) toewijzen van de vordering spreekt. De verklaring voor de gebezigde terminologie moet gezocht worden in art. 3:296 BW, het artikel waarmee Titel 11 (Rechtsvorderingen) van Boek 3 BW opent. Het eerste lid van dit artikel luidt: "Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit eene rechtshandeling anders volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld." 41. De rechter is dus gehouden de schuldenaar "op vordering van de gerechtigde", te veroordelen. Gelet op deze bepaling houdt de vordering van de benadeelde partij, zoals die bij zowel de civiele als de strafrechter kan worden aangebracht, in dat de rechter de verdachte veroordeelt tot betaling van schadevergoeding. Het is die veroordeling die wordt gevorderd. Toewijzing van de vordering impliceert dus dat de rechter de verdachte tot betaling van een bepaalde geldsom veroordeelt.(4) Het is mijns inziens alleen maar toe te juichen als hetgeen impliciet in de toewijzing van de vordering besloten ligt, expliciet door de rechter tot uitdrukking wordt gebracht. (5)
4
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
42. Het middel faalt. […]
De Hoge Raad: […]
Voetnoten: (4) Vgl. P.A. Stein & A.S. Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, Kluwer 2009, zeventiende druk, p. 377, die spreken van een strafvonnis waarbij de verdachte tot betaling is "veroordeeld". (5) Terzijde wijs ik erop dat art. 361, vijfde lid, Sv na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (Stb. 2010, 1) als volgt zal komen te luiden: "Indien de rechtbank de in artikel 51g, vierde lid, bedoelde vordering van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst zij de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt zij hen de schade te vergoeden". Hier wordt op de keper beschouwd twee keer hetzelfde voorgeschreven. In de parlementaire geschiedenis heb ik daarvoor geen reden gevonden. Vgl. TK 2005-2006, 30 143, nr. 26 (ter vervanging van nr. 9). Kwaad kan de wettekst echter niet. De laatste zinsnede zal namelijk gelezen moeten worden als volgt: "en veroordeelt zij hen derhalve de schade te vergoeden".
4. Beoordeling van het derde middel
De Hoge Raad: […] 4. Beoordeling van het vierde middel […] 4.3. Het Hof had met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen volstaan. Geen rechtsregel verzet zich evenwel ertegen dat de verdachte daarnevens wordt veroordeeld tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen. […]
150. Hoge Raad 9 november 2010 LJN: BL0837 Motiveringsgebrek. Verdachte heeft verweer gevoerd dat de schade aan de auto (€800) reeds is vergoed. Het hof is volgens de Hoge Raad ten onrechte ongemotiveerd aan dit verweer voorbij gegaan.
www.slachtofferzorg.nl
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer ontoereikend heeft gemotiveerd. 4.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat: "hij op 30 november 2006 in de gemeente Alkmaar met een ander aan de openbare weg, Robijnstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (personen)auto, Opel Astra, kenteken [AA-00BB], welk geweld bestond uit het inslaan van de ruiten van die auto met een honkbalknuppel en het met een mes stuksteken van de autobanden van die auto en het schoppen tegen de auto, waarbij hij opzettelijk de banden van die auto heeft vernield." 4.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in: "De voorzitter deelt mede dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zich in hoger beroep heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van €1.350,-. (...) De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven: Samen met [betrokkene 1] heb ik de autoschade betaald. Wij hebben ieder €400 aan [benadeelde partij 1] betaald." 4.4. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toegewezen tot een bedrag van €800,- en aan de verdachte voor hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Het Hof heeft daaraan de volgende overwegingen ten grondslag gelegd: "De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde.
5
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
Een gedeelte van de vordering is in eerste aanleg toegewezen. De benadeelde partij is voor het overige niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van €1350,zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd. Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer." 4.5. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een "voegingsformulier" van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Dit formulier behelst als opgave van de materiële schade een bedrag van €800,- ter vergoeding van schade aan de auto en €50,- ter vergoeding van schade aan kleding, en als opgave van de immateriële schade een bedrag van € 500,-. 4.6. Gezien de inhoud van het voegingsformulier moet het ervoor gehouden worden dat het Hof de vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen voor zover deze betrekking heeft op de schade aan de auto. Het onder 4.3 weergegeven verweer kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan dat het ertoe strekt dat de door de benadeelde partij geleden schade
www.slachtofferzorg.nl
aan de auto reeds is vergoed, zodat de grondslag aan de vordering in zoverre is komen te ontvallen. Het Hof had derhalve zijn beslissing tot toewijzing van de vordering nader moeten motiveren. Het middel is terecht voorgesteld. […]
151. Rechtbank Roermond 19 november 2010 LJN: BO4464 Moord door vader op dochtertje en poging moord op zoontje. Toewijzing shockschade (€5.000) aan moeder. Vordering niet weersproken. Toewijzing €26.000 immateriële schadevergoeding aan zoontje. Art. 361 lid 2 en 3 Sv. De rechtbank: [Moord en poging moord, art. 289 Sr.] […] 10.5.De vorderingen van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel [benadeelde partij 1], p/a [adres], [plaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit geleden immateriële schade. [benadeelde partij 1] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van €5.000,00 gesteld, en wil die schade vergoed krijgen. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering overweegt de rechtbank dat haar aan de hand van de tenlastelegging is gebleken dat de benadeelde partij kan worden aangewezen als direct slachtoffer van de ten laste gelegde feiten. Immers uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij de moeder van de in de tenlastelegging vermelde slachtoffers is en de benadeelde partij vele jaren belast is geweest met de dagelijks verzorging en opvoeding van deze slachtoffers tot ongeveer 3 weken voor de gepleegde strafbare feiten. Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 1 ten laste gelegde feit (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden
6
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
veroordeeld. Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de vordering overweegt de rechtbank dat deze bestaat uit shockschade. In de vordering stelt de benadeelde partij dat zij als direct gevolg van de ten laste gelegde feiten wekelijks een therapie volgt bij een psycholoog. In het op schrift gestelde en bij de processtukken aanwezige verslag van het gesprek dat de benadeelde partij met een medewerker van Slachtofferhulp Nederland op 1 november 2010 heeft gehad, worden de gevolgen voor de benadeelde partij uitgebreid gerelateerd. Alhoewel de door de benadeelde partij gestelde therapie niet aan de hand van bescheiden is gestaafd, acht de rechtbank het op grond van de aanwezige stukken aannemelijk dat de benadeelde partij deze therapie volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte ook niet is weersproken, daarom voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van €5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 februari 2010 tot de dag der algehele voldoening. […] De benadeelde partij [benadeelde partij 2] [benadeelde partij 2], p/a [adres], [plaats], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade. [benadeelde partij 2] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van €847,00 en de immateriële schade op een bedrag van €26.000,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen. Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit (artikel 289 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van € 26.847,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 11 fe-
www.slachtofferzorg.nl
bruari 2010 tot de dag der algehele voldoening. […]
152. Hoge Raad 23 november 2010 LJN: BM9405 Ook als de benadeelde partij nietontvankelijk is, kan de verdachte in de proceskosten worden veroordeeld. Dit moet echter wel worden gemotiveerd. Dit is door het hof verzuimd. Art. 592a Sv en art. 237 Rv. Conclusie van A-G mr. Jörg: […] 4. Het tweede middel klaagt over de kostenveroordeling ten laste van verzoeker bij de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. 5. Een van de slachtoffers van de vrijheidsberoving, [benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Ter vergoeding van een na de vrijheidsberoving geïnstalleerde alarminstallatie heeft hij een bedrag van fl.1.700,= (thans €771,43) gevorderd. Voorts is fl.1.015,15 aan kosten voor rechtsbijstand gevorderd.(2) Deze vordering heeft [benadeelde partij] na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - in hoger beroep blijkens schriftelijk bericht gehandhaafd. De benadeelde partij is vervolgens door het hof niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard, omdat het hof onvoldoende gebleken acht dat de gestelde schade rechtstreeks door verdachtes bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. Het hof heeft verzoeker veroordeeld tot betaling van de gevorderde proceskosten van de benadeelde partij ad €460,65 (overeenkomend met het destijds gevorderde bedrag in guldens). Over die kostenveroordeling wordt geklaagd. 6. Art. 592a Sv draagt de rechter op, indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, ambtshalve een beslissing te geven over de kosten die door de benadeelde partij en de verdachte zijn gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zijn te maken. Ook indien de benadeelde partij niet in zijn vordering wordt ontvangen, dient een beslissing op de proceskosten te worden genomen. Dat volgt uit art. 361, eerste lid, Sv.
7
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
7. De wijze waarop de rechter dient te beslissen wie welke proceskosten van de ander dient te vergoeden, schrijft art. 592a Sv niet dwingend voor. In zoverre dient aansluiting te worden gezocht bij het burgerlijk recht.(3) In HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123 was aldus reeds geoordeeld ten aanzien van de begroting van de kosten voor rechtsbijstand. 8. Ingevolge art. 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. 9. Wordt de vordering van de benadeelde partij geheel of grotendeels(4) toegewezen, dan zal de verdachte in het strafproces als 'in het ongelijk gestelde' tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld. Bij gedeeltelijke afwijzing van de vordering of indien kosten nodeloos zijn gemaakt, worden de kosten gecompenseerd. Dat wil zeggen dat de rechter in dat geval bepaalt dat ieder de eigen proceskosten draagt, dan wel dat de een slechts een deel van de kosten van de ander behoeft te vergoeden.(5) Bij gehele afwijzing van de vordering wordt de benadeelde partij in de kosten veroordeeld. In dat geval gaat het alleen om de (niet nodeloos gemaakte) kosten die de verdachte ter afwering van de vordering van de benadeelde partij heeft gemaakt (vgl. art. 241 Rv). Veelal worden die kosten op nihil gesteld bij gebrek aan een nader opgegeven bedrag door de verdediging. 10. Kostenveroordeling ten laste van de benadeelde partij vindt veelal ook plaats indien deze niet-ontvankelijk in de vordering wordt verklaard.(6) Bij nietontvankelijkheid geldt de benadeelde partij immers in beginsel als degene die (op dat moment) in het ongelijk is gesteld in de zin van art. 237 Rv. Toch leert de praktijk dat de strafrechter de niet-ontvankelijkheid niet te allen tijde beschouwt als het ongelijk hebben van de benadeelde partij, waarna tot compensatie van kosten of alsnog tot kostenveroordeling ten laste van de verdachte wordt beslist.(7) Dat verwondert niet. Aan de hoofdregel van art. 237 Rv ligt immers het beginsel "poenae temere litigantium" ten grondslag,(8) wat - vrij vertaald - erop neerkomt dat de straf diegene toekomt die roekeloos dan wel in het wilde weg procedeert.(9) Oorspronkelijk leidde dat beginsel tot de opvatting dat de verliezende partij een on-
www.slachtofferzorg.nl
rechtmatige daad had begaan jegens de winnende partij en dat hij daarom tot schadevergoeding was gehouden. Dat geldt nu weliswaar niet meer, maar de gedachte dat de in het ongelijk gestelde moet lijden en dus de proceskosten moet betalen ('qui casse, payera') is aan art. 237 Rv blijven kleven.(10) Zelden zal een vordering reeds bij indiening voor afwijzing gereed liggen; veelal leiden juridische finesses er juist toe dat niet aanstonds duidelijk is wie als 'in het ongelijk gestelde' heeft te gelden en wie derhalve de proceskosten zou moeten dragen. Die mogelijkheden tot nuance bij proceskostenveroordelingen zijn reeds in het zestiendeeeuwse standaardwerk van Joost de Damhouder mooi omschreven: de verliezer wordt het meest in de kosten veroordeeld, de winnaar weinig en dikwijls beiden, en kosten worden gecompenseerd indien de zaak van de verliezer 'niet veel minder rechts' schijnt te hebben dan die van de winnaar.(11) Ook de huidige civiele rechtspraak leert dat de 'in het ongelijk gestelde' niet alleen de partij kan betreffen wier standpunt door de rechter onjuist wordt bevonden (zoals bij gehele afwijzing van de vordering), maar dat zij ook de partij kan betreffen die door haar houding of gedragingen aanleiding tot de vordering heeft gegeven. Tevens mag een rol spelen ten nadele van wie op het hoofdpunt van het geschil is beslist.(12) 11. Ten aanzien van de beslissing om een civiele vordering in het strafproces nietontvankelijk te verklaren doet zich de bijzonderheid voor dat deze nietontvankelijkheid op geheel verschillende gronden kan berusten. Trotman en Van Wery sommen er zeven op.(13) Het loopt uiteen van het uitblijven van een strafrechtelijke veroordeling (bijvoorbeeld een vrijspraak) van de verdachte tot het te ingewikkeld zijn van de vordering om met de strafzaak te kunnen 'meelopen'. In het ene geval ligt aan de niet-ontvankelijkheid een inhoudelijk oordeel ten grondslag, te vergelijken met een afwijzing van de vordering; in het andere geval gaat het om strafproceseconomie, zonder enige betekenis voor dezelfde vordering wanneer deze later bij de burgerlijke rechter wordt aangebracht. Een lastig punt is bovendien de vraag wanneer de schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. Zo zijn de kosten van de door verdachte mishandelde, benadeelde partij om zich bij de woningstichting in te schrijven
8
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
voor een woning uit de buurt van verdachte wel onder het begrip "rechtstreekse schade" gebracht.(14) Is de schade aan een gestolen auto door heling toegebracht, wanneer de heler daarmee, op de vlucht voor de politie, een botsing krijgt? Ja.(15) Zo ook de schade ten gevolge van het pinnen met een gestolen pinpas, welke diefstal was tenlastegelegd.(16) Ook zijn wel als rechtstreekse schade beschouwd de kosten die door een bedrijf als benadeelde partij zijn gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen.(17) Niet van rechtstreekse schade is sprake wanneer een derde als gesubrogeerde, als werkgever of als ouder zich in het strafgeding als benadeelde partij voegt, hoewel dezen de schade daadwerkelijk lijden (vaste rechtspraak). Behalve in de laatste gevallen is er een behoorlijke marge van onzekerheid over de succeskansen van een civiele voeging; roekeloos of in het wilde weg procederen behoeft niet aan de orde te zijn. 12. Het komt mij voor dat voor de beslissing over de kostenveroordeling na nietontvankelijkverklaring van de schadevordering uit twee modellen moet worden gekozen: ofwel het model dat als uitgangspunt neemt dat geen kostenveroordeling kan plaats vinden als de schadevordering niet is toegewezen; ofwel het model dat de materiële inhoud van de schadebeslissing beslissend is voor de kostenveroordeling. Het eerste model heeft het voordeel van de eenvoud; het tweede model doet meer recht aan de bijzonderheden van het geval. Komt de niet-ontvankelijkverklaring materieel neer op een afwijzing (bijvoorbeeld een vrijspraak), dan geen kostenveroordeling; in beginsel geldt dit ook voor een niet-ontvankelijkverklaring omdat er geen rechtstreekse schade is, maar dit kan ook anders liggen; een proceseconomische niet-ontvankelijkverklaring daarentegen behoeft niet aan een kostenveroordeling in de weg te staan. Daarbij mag als vertrekpunt voorts gelden dat in de strafrechtspraak juist houding of gedraging van de verdachte aanleiding geven voor een civiele voeging. Met andere woorden: de benadeelde partij heeft ten aanzien van de kostenveroordeling een gunstige startpositie. Wel komt het mij voor dat een kostenveroordeling niettegenstaande nietontvankelijkverklaring van de schadevordering ofwel evident uit de stukken dient te volgen, ofwel door de rechter van enige motivering dient te worden voorzien. Hoe-
www.slachtofferzorg.nl
wel voor de beslissing tot kostenveroordeling geen wettelijk motiveringsplicht geldt,(18) kan deze immers bij onbegrijpelijkheid tot cassatie leiden. 13. In de onderhavige zaak geven de stukken van het geding geen evidente aanleiding tot een kostenveroordeling als door het hof beslist. Het hof heeft deze beslissing evenmin van enige motivering voorzien. Nu het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering heeft verklaard omdat niet van rechtstreekse schade kan worden gesproken - een inhoudelijk oordeel derhalve -, is de beslissing tot kostenveroordeling ten laste van verzoeker gezien het voorgaande derhalve zonder nadere toelichting die ontbreekt onbegrijpelijk. 14. Het middel is terecht voorgesteld. […] Voetnoten: […] (2) De kosten rechtsbijstand zijn ten onrechte op het voegingsformulier als schade vermeld (zie HR 18 april 2000, NJ 2000, 413 en HR 21 september 1999, NJ 1999, 801). (3) Zo ook d'Hooghe in Melai/Groenhuijsen, aant. 4 op art. 592a Sv (1 februari 2008). In die zin tevens reeds Blok en Besier, Het Nederlandsche Strafproces, 1925, tweede deel, p. 121 omtrent art. 337 (oud) Sv dat de kostenveroordeling dwingender voorschreef dan het huidige art. 592a Sv. (4) Tot 1 april 1993 gold ingevolge art. 337 (oud) Sv dat alleen bij een volledige toewijzing van de vordering de verdachte in de proceskosten kon worden veroordeeld, terwijl in alle overige gevallen de benadeelde partij geheel of gedeeltelijk moest worden verwezen in de proceskosten van de verdachte. Dat is bij Wet van 23 december 1992 (Stb. 1993, 29) gewijzigd. Zie Tweede Kamer, vergaderjaar 19891990, 21 345, nr. 3, p. 35 (MvT). (5) Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, Hugenholtz/Heemskerk, 19e (1998), p. 115. (6) In die zin (zonder enig voorbehoud) Trotman en Wery, Handboek Strafzaken, par. 38.3.7.5.d, alsmede Bijlsma, Handboek benadeelde partij, Kluwer, 2005, p. 148. (7) Zie hierover tevens d'Hooghe, a.w.
9
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
(8) Zie Numann in Wesseling-van Gent e.a. (Groene Serie) Burgerlijke Rechtsvordering, aant. 6 op art. 237 Rv. (9) Zie De Koninck, Glossarium van Latijnse en Romeinse Rechtstermen, Maklu Uitgevers, 1997, 2e. (10) Zie Numann, a.w., aant. 3 op art. 237 Rv. (11) Joost de Damhouder, Practycke in civile saecken: seer nut, profijtelijck ende nodigh allen schouten, borghemeesteren, magistraten ende andere rechteren, Nederlandse uitgave anno 1626, p. 571-572. (12) HR 23 maart 1979, NJ 1980, 126 resp. HR 8 mei 1998, NJ 1998, 640. (13) A.w., 38.3.7.1. (14) HR 21 september 1999, LJN ZD1533, NJ 1999, 801. (15) HR 30 maart 2004, LJN AO3291, NJ 2004, 343. (16) HR 29 januari 2002, LJN AD7013. 17 HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008, 468 m.nt. Borgers. (18) Vgl. HR 29 mei 2001, NJ 2002, 123, rov. 5.9.4, en HR 26 februari 2002, NbSr 2002, 95. De Hoge Raad: […] 3.1. Het middel komt op tegen de verwijzing van de verdachte in de kosten van de benadeelde partij. 3.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van €1.232,08 ingesteld. Bij het vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij in die vordering nietontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door verdachtes bewezenverklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen. De verdachte dient de nader te noemen door de benadeelde partij gemaakte kosten met betrekking tot deze zaak te vergoeden. (...) Beslissing (bij verstek) (...)
www.slachtofferzorg.nl
de aan [benadeelde partij] toegebrachte schade Verklaart de benadeelde partij. [benadeelde partij], in haar vordering nietontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op €460,65." […] 3.6. Anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt, brengt een nietontvankelijkverklaring als de onderhavige niet zonder meer mee dat de benadeelde partij zelf de kosten moet dragen die zij heeft moeten maken ten behoeve van de voeging in het strafproces. De beslissing om in een zodanig geval - waarbij is bepaald dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen -de verdachte te verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten, behoeft nadere motivering. Die motivering ontbreekt in het onderhavige geval. Het middel klaagt hierover terecht. […]
153. Rechtbank ‘s-Gravenhage 23 november 2010 LJN: BO4953 Relativiteitsvereiste. Onttrekking aan wettig gezag van een minderjarige. Dit artikel beschermt het belang van het kind en niet van de moeder die zich als benadeelde partij had gevoegd. Art. 6:163 BW. De rechtbank: [Ontucht met meisje tussen 12 en 16 jaar, art. 245 Sr en onttrekking aan het wettig gezag van hetzelfde meisje, art. 279 Sr.] […] 7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel [moeder van het slachtoffer] heeft zich ten aanzien van feit 2 [= onttrekking aan wettig gezag] als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van €250,00 wegens immateriële schade). 7.1 De vordering van de officier van justitie
10
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €100,00, tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige bedrag. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat de benadeelde partij ten aanzien van feit 2 als slachtoffer aangemerkt kan worden, omdat haar dochter is onttrokken aan haar gezag. De officier van justitie heeft hierbij echter de kanttekening gemaakt dat gelet op de bij de vordering gegeven onderbouwing niet helemaal duidelijk is gebleken of de gestelde immateriele schade volledig is veroorzaakt door de onttrekking aan het wettig gezag dan wel mede door de gestelde uithuisplaatsing van haar dochter. Derhalve acht de officier van justitie niet het gehele gevorderde bedrag toewijsbaar. 7.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de benadeelde partij niet als slachtoffer in deze zaak kan worden aangemerkt, zodat zij niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. 7.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank merkt op dat een veroordeelde de verplichting kan worden opgelegd tot vergoeding van schade ten behoeve van het slachtoffer. Ingevolge de wet dient onder 'slachtoffer' te worden verstaan: "Degene die door het strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht." De rechtbank overweegt dat het onder 2 ten laste gelegde feit ziet op overtreding van artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, te weten onttrekking van een minderjarig kind aan het wettig gezag. Dit wetsartikel heeft als strekking personen ongehinderd in staat te stellen hun wettig gezag (of bevoegd toezicht) over een minderjarige uit te oefenen, teneinde de minderjarige te beschermen. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat de normadressaat van dit artikel uiteindelijk de minderjarige is en niet degene die het wettig gezag of bevoegd toezicht over de minderjarige uitoefent. De benadeelde partij, te weten de moeder van de minderjarige, kan in deze zaak derhal-
www.slachtofferzorg.nl
ve niet worden beschouwd als degene die door het strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht en in het verlengde daarvan niet als slachtoffer van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat de benadeelde partij enkele dagen in spanning heeft gezeten omtrent de verblijfplaats en/of gezondheid van haar dochter, zal de rechtbank de benadeelde partij gelet op het voorgaande niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding. […]
154. Rechtbank Dordrecht 26 november 2010 LJN: BO5167 Rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis in het kader van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel op 1 dag. Dit gelet op de opgelegde straf en de TBSmaatregel. Art. 36f Sv. De rechtbank: [Onttrekken van een lijk aan de opsporing art. 151 Sr, aanranding van de eerbaarheid art. 246 Sr, opzettelijke vrijheidsberoving art. 282 Sr en moord 289 Sr.] […] 8 De benadeelde partij De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen aan hen te betalen een bedrag van €17.815,17 ter zake van materiële schadevergoeding. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering en tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding. De verdediging heeft zowel de schadeplichtigheid als de hoogte van de schade niet betwist. Zij heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De verdediging heeft zich wel verzet tegen het opleggen van de maatregel tot schadevergoeding indien daarbij een vervangende hechtenis van één jaar zal worden opgelegd. Zij heeft voorgesteld om de vervangende hechtenis te bepalen op een dag. De benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf en
11
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
maatregel zal worden opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 1. primair bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks toegebrachte schade. De rechtbank zal de gevorderde schade integraal toewijzen tot het gevorderde bedrag nu de vordering voldoende is onderbouwd, niet is weersproken en voldoende aannemelijk is gemaakt. Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank vindt in deze zaak, gelet op de straf en de TBS-maatregel die zij zal opleggen, aanleiding om de vervangende hechtenis te bepalen op één dag. […]
155. Rechtbank Utrecht 30 november 2010 LJN: BO6823 De verduistering is niet jegens de bank, maar jegens de rekeninghouders gepleegd. Geen rechtstreekse schade. Art. 361 lid 2 onder b Sv. De rechtbank: [Witwassen art. 420bis, art. 420ter Sr en medeplegen verduistering in functie gepleegd art. 322 Sr.] […] 7. De benadeelde partij De benadeelde partij [bedrijf 1] bank vordert een schadevergoeding van €408.250,- voor feit 1 [= medeplegen verduistering in functie gepleegd]. Op grond van art. 361, tweede lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering is een benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering als haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De vordering van de [bedrijf 1] bank strekt tot vergoeding van de ten gevolge van de bewezenverklaarde verduistering geleden schade, terwijl dat feit enkel jegens de rekeninghouders is gepleegd en de bank
www.slachtofferzorg.nl
derhalve niet direct is getroffen in enig belang dat door de met dat feit overtreden strafbepaling wordt beschermd. Nu de [bedrijf 1] bank geen rechtstreekse schade heeft geleden, kan de bank niet als benadeelde partij worden aangemerkt. Om die reden zal de [bedrijf 1] bank nietontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. […]
156. Rechtbank Almelo 30 november 2010 LJN: BO5667 Openlijke geweldpleging (ernstig) en weerspannigheid tegen agenten. €1.134 immateriële schadevergoeding. Art. 361 Sv. De rechtbank: [Openlijke geweldpleging in vereniging tegen personen gepleegd, art. 141 Sr en weerspannigheid met vereende krachten gepleegd art. 182 Sr.] [Geweld tegen twee agenten, waarbij verdachten zelfs doorgingen toen de agenten al bewusteloos op de grond lagen.] […] 9. De schade van benadeelden [politieambtenaar 1] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal €1.354,49. Deze schade bestaat uit de volgende posten: -immateriële schade ad €1.134,-- en -medische kosten ad €220,49. [politieambtenaar 2] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, eveneens op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal €1.287,73. Deze schade bestaat uit de volgende posten: -immateriële schade ad €1.134,--, en -eigen risico medische kosten €153,73. 9.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toewijs-
12
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
baar zijn. Ook vordert hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht. 9.3 Het standpunt van de verdediging Namens verdachte zijn de vorderingen betwist. De verdediging heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen. 9.4 Het oordeel van de rechtbank Naar het oordeel van de rechtbank zijn de benadeelde partijen in hun vorderingen ontvankelijk en zijn de vorderingen gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de slachtoffers. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. De rechtbank begroot die kosten op nihil. […]
Contact- of gebiedsverbod als bijzondere voorwaarde:
157. Rechtbank Zutphen 5 november 2010 LJN: BO2990 Belaging. Veroordeelde heeft zijn exvriendin en haar ouders belaagd. Straaten contactverbod geadviseerd, gevorderd en opgelegd. Art. 14c Sr. De rechtbank: [O.a. belaging, art. 285b Sr.] […] Verdachte heeft zijn ex-vriendin en haar ouders belaagd. Hij heeft hen veel hinder bezorgd door hen veelvuldig te bellen, brieven en sms-berichten te sturen, voicemail berichten in te spreken en zich in de buurt op te houden. Voorts heeft hij de goede naam en/of eer van de ouders van zijn ex-vriendin aangetast door in hun buurt een brief te verspreiden en de werk-
www.slachtofferzorg.nl
gever te benaderen met een beschuldiging over een incestverleden. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hen angst aangejaagd. De ervaring leert dat slachtoffers van belaging en smaad hiervan nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden reclasseringscontact, het volgen van een behandeling en een straaten contactverbod, zoals door de deskundige is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd, op zijn plaats, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. […] 158. Rechtbank Utrecht 12 november 2010 LJN: BO4957 Zware mishandeling. Recidive. Contactverbod gevorderd en opgelegd. Opmerkelijk:. uit vonnis blijkt niet dat er een bijzondere relatie bestaat tussen veroordeelde en slachtoffer. Art. 14c Sr. De rechtbank: [Zware mishandeling, art. 282b Sr.] [Uit het vonnis blijkt overigens niet dat er een bijzondere relatie is tussen veroordeelde en het slachtoffer.] […] 6.3. Het oordeel van de rechtbank […] Verdachte is slaags geraakt met het slachtoffer, waarbij hij het slachtoffer tegen zijn hoofd en zijn bovenlichaam heeft geschopt. Als gevolg hiervan heeft verdachte het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het gebeuren zowel fysiek als geestelijk een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer en op zijn gezin. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 30 augustus 2010 volgt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten. Op 25 september 2009 is verdachte voor het laatst veroordeeld tot een voorwaardelijke
13
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
werkstraf voor het plegen van een mishandeling. […] De reclassering schat het recidiverisico in algemene zin in als hoog gemiddeld. De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een meldingsgebod en deelname aan de Training Cognitieve Vaardigheden als bijzondere voorwaarden. […] Het is de rechtbank gebleken dat gedragsinterventie nodig is om de kans op herhaling van dit soort agressieve strafbare feiten in de toekomst te voorkomen en dat ook een contactverbod met [aangever 1] daartoe kan bijdragen. De rechtbank zal dan ook bij de straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, alsmede een contactverbod, opleggen. […] 10. De beslissing […] - stelt als bijzondere voorwaarde: […] 3- dat verdachte zich voor de duur van de proeftijd zal onthouden van contact met de heer [aangever 1]. - draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden; […]
159. Rechtbank Zutphen 16 november 2010 LJN: BO4096 Seksueel binnendringen bij iemand beneden de 16 jaar. Contactverbod gevorderd en opgelegd als bijzondere voorwaarde tot het slachtoffer de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Proeftijd vier jaar. Art. 14c en art. 14b lid 2 Sr. De rechtbank: [Seksueel binnendringen bij iemand beneden de 16 jaar, art. 245 Sr en kinderporno vervaardigen art. 240b Sr.] […] Oplegging van straf en/of maatregel
www.slachtofferzorg.nl
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaar. De officier van justitie heeft verzocht hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden: - reclasseringstoezicht, waarbij verdachte het door de reclassering opgestelde Plan van Aanpak dient te volgen; - een behandeling bij De Tender voor seksueel grensoverschrijdend gedrag gedurende vier dagen per week voor de duur van maximaal twee jaar; - een contactverbod met [slachtoffer A] tot zij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. […] De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte met een zeer jong meisje (1213 jaar), op seksueel gebied een onbeschreven blad, een relatie is aangegaan, waarbinnen hij een jaar lang bijna dagelijks seks met haar had: […] Zorgelijk is verder dat verdachte ter terechtzitting nauwelijks inzicht heeft getoond in het moreel verwerpelijke van zijn handelen. Hij zou het liefst zijn relatie met [slachtoffer A] voortzetten. […] Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf gerechtvaardigd en passend. […] De rechtbank acht voorts een langdurige deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte te doordringen van het laakbare van zijn handelen en hem ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal gelet op het bepaalde in artikel 14b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd vaststellen vier jaren. De rechtbank zal voorts de bijzondere voorwaarden stellen, mede gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, verdachtes houding en strafbaarheid, dat verdachte: - zich zal houden aan het meldingsgebod, dat wil zeggen dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere
14
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
voorwaarde. Daartoe moet verdachte zich melden bij Reclassering Nederland, locatie Arnhem, gedurende door de reclassering bepaalde perioden zo frequent als de reclassering dat nodig acht; - wordt verplicht om zich voor zijn narcistische persoonlijkheidsstoornis te laten behandelen door De Tender. De geïndiceerde vorm van behandeling betreft de vierdaagse deeltijdbehandeling voor seksueel grensoverschrijdend gedrag; - geen contact zal hebben met [slachtoffer A] tot zij de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. […]
160. Rechtbank ‘s-Gravenhage 23 november 2010 LJN: BO4950 Ontucht met twee minderjarige dochters. Contactverbod gevorderd, geadviseerd en opgelegd als bijzondere voorwaarde, nader te formuleren door de reclassering. Art. 14c Sr. De rechtbank: [Ontucht met misbruik van gezag, art. 249 Sr.] 6. De straf 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij De Waag en een contactverbod zoals door de reclassering geformuleerd. […] 6.3 Het oordeel van de rechtbank […] Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode, te weten zes jaren, zijn dochter [slachtoffer A] stelselmatig seksueel misbruikt. Dit misbruik begon toen [slacht-
www.slachtofferzorg.nl
offer A] dertien jaar oud was. Ook zijn dochter [slachtoffer B] werd door verdachte vanaf haar dertiende jaar stelselmatig seksueel misbruikt. Dit misbruik heeft ongeveer anderhalf jaar geduurd. […] Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies […] In dat kader wordt geadviseerd om verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, behandelverplichting en een contactverbod met beide slachtoffers, een en ander zoals nader omschreven in genoemd rapport. […] Ook zal de rechtbank verdachte een contactverbod opleggen ten aanzien van zijn twee dochters indien de reclassering zulks nodig acht. 9. De beslissing […] alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden: dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt: - een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling; - een contactverbod met [slachtoffer A] en [slachtoffer B], nader te formuleren door de reclassering, tenzij de gezinsvoogdijwerker dit in het belang van [slachtoffer A] en [slachtoffer B] wenselijk acht en de kinderen er behoefte aan hebben; geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht; […]
161. Rechtbank Utrecht 29 november 2010 LJN: BO5818 Belaging van buren. Contactverbod en erfverbod gevorderd. Rechtbank legt alleen erfverbod op. Rechtbank ziet meerwaarde van contactverbod niet in. Art. 14c Sr.
15
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
De rechtbank: [O.a. belaging, art. 285b Sr.] […] 6. De strafoplegging 6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de familie [benadeelde 1], zowel indirect als direct, en een erfverbod, zoals opgenomen in het laatste civielrechtelijke vonnis. […] 6.3. Het oordeel van de rechtbank […] De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft hierbij ten voordele van verdachte in overweging genomen dat aannemelijk is geworden dat verdachte herhaaldelijk het erf heeft betreden, ruiten heeft besmeurd en foto’s heeft gemaakt om schending van zijn privacy te verhinderen dan wel aan te kunnen tonen dat zijn eigen privacy door aangever [benadeelde 1] werd geschonden. Zoals hiervoor is overwogen, betekent dat niet dat de gedragingen van verdachte waren toegestaan, wel is de rechtbank van oordeel dat thans kan worden volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geen bijzondere voorwaarde opleggen inhoudende een contactverbod, omdat de rechtbank geen meerwaarde ziet in een contactverbod. De algemene voorwaarde bij de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf houdt in dat verdachte zich niet schuldig mag maken aan het plegen van strafbare feiten. Dit betekent derhalve reeds dat verdachte zich dient te onthouden van het plegen van een stelselmatige inbreuk op de rechten van de familie [benadeelde 1]. Om die reden ziet de rechtbank dan ook geen meerwaarde in een contactverbod. Wel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde
www.slachtofferzorg.nl
bepalen dat verdachte zich niet op het perceel van de familie [benadeelde 1] zal begeven, behoudens op het gedeelte waarop het recht overpad rust. […]
Overige onderwerpen:
162. Hof ’s-Hertogenbosch (proces-verbaal van zitting raadkamer) 19 oktober 2010 Klachtnummer: K10/0139 (ongepubliceerd) Beklag omdat bij de transactie geen rekening is gehouden met de schade van het slachtoffer. Hof houdt beslissing omtrent beklag aan om beklaagde de mogelijkheid te bieden de schade te vergoeden. Art.12 Sv. Proces verbaal raadkamer: […] Aanwezig is de klaagster die op vragen van de voorzitter heeft opgegeven te zijn genaamd: [naam slachtoffer], wonende te V., te dezer bijgestaan door mevrouw D.E.C. Haartsen van Slachtofferhulp Nederland te Beek, Ten einde te worden gehoord op het op 6 april 2010 bij de griffie van het hof binnengekomen beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, welk klaagschrift zich richt tegen het niet vervolgen van: [naam beklaagde] wonende te E. De voorzitter verleent aan de ouders van klaagster bijzondere toegang tot het bijwonen van de raadkamerbehandeling. De voorzitter geeft een korte samenvatting van de klacht. Door klaagster is in de raadkamer naar voren gebracht: Het was op 21 februari 2009 carnaval in Venlo. Ik verrichtte toen als EHBO-ster werkzaamheden voor het Rode Kruis. Ik droeg het uniform van het Rode Kruis voor EHBO-ers. Ik ben op die dag omstreeks 19:40 uur door een man op mijn rechterschouder geslagen. Ik heb bij het arrondissementsparket een schadeformulier benadeelde patij ingediend. Dat hiermee bij de transactie geen rekening is gehouden, is een reden voor het indienen van het beklag.
16
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
Door mevrouw Haartsen is het volgende naar voren gebracht: Klaagster heeft nog steeds klachten. Met het schadevergoedingsverzoek van klaagster is geen rekening gehouden bij de transactie. Een civiele procedure behoort inderdaad tot de mogelijkheden, maar daaraan zijn ook risico’s wat betreft de kosten verbonden, zodat daarvan wordt afgezien. In een strafzaak kan het schadevergoedingsverzoek eenvoudiger en goedkoper worden meegenomen. Bovendien voelt een strafzaak voor klaagster ook als een genoegdoening. Het geclaimde bedrag vermeldt op het formulier ook immateriële schade Klaagster is zich ervan bewust dat dit een categorie is die in een strafzaak niet eenvoudig toewijsbaar is. In totaal betreft de geleden schade, zowel de materiële als immateriële, zo’n €1.500,00. De advocaat-generaal verklaart te persisteren bij het schriftelijk verslag en deelt verder het volgende mede: Het is een fout van het arrondissementsparket dat met het schadeverzoek bij de transactie geen rekening is gehouden. Onder de mededeling dat hedenmiddag beklaagde nog zal worden gehoord, acht ik voorshands de klacht gegrond. De voorzitter deelt mede, dat de beschikking van het gerechtshof zal volgen nadat hedenmiddag de beklaagde is gehoord. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend. Noot griffier: In afwijking van het bovenstaande heeft het hof, na het horen van beklaagde, beslist dat de zaak wordt aangehouden tot 25 januari 2011, teneinde de beklaagde in de gelegenheid te stellen met de vertegenwoordiger(s) van klaagster, zijnde Slachtofferhulp Nederland te Beek, tot overeenstemming in de zaak te komen door het betalen van een schadevergoeding aan klaagster. In elk geval wordt aan klaagster en beklaagde het hof het verloop van een en ander te berichten.
163. Rechtbank ’s-Gravenhage (civiel, voorzieningenrechter)
www.slachtofferzorg.nl
17 november 2010 LJN: BO4560 Ernstige belaging. Samenloop met strafzaak en opgelegde voorwaarden voorlopige hechtenis en eventueel nog op te leggen bijzondere voorwaarden. Toewijzing contact- en gebiedsverbod (stadsdeel) en verwijdering van verwijzingen op internet en in andere media. Lijfsdwang opgelegd met uitgebreide motivering. Art. 585 Rv. De voorzieningenrechter: [Ex-patiënte belaagt op ernstige wijze haar jeugdpsychiater. Tot en met het dreigen met suïcide, zwartmaken via internet en vernieling aan toe Er loopt ook een strafzaak. De voorlopige hechtenis werd geschorst met verscheidene voorwaarden, w.o. een contactverbod en verbod tot plaatsen van filmpjes op YouTube. De raadkamer heeft de voorlopige hechtenis echter opgeheven, omdat de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf waarschijnlijk niet langer zal zijn dan de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hierna begon de stalking opnieuw. Hiervan werd opnieuw aangifte gedaan. Gedaagde werd daarom wederom aangehouden. De RC heeft de nieuwe bewaring meteen geschorst onder de voorwaarde van een contactverbod (mede voor familieleden en de school van de kinderen van het slachtoffer). Vervolgens hebben het slachtoffer [eiser] en zijn werkgever [X] de onderhavige procedure aangespannen.] […] 2. Het geschil 2.1. Zakelijk weergegeven vorderen eisers: I. [gedaagde] te verbieden [eiser] direct dan wel indirect te benaderen; II. [gedaagde] te verbieden zich te begeven in de "[naam van het stadsdeel]" te [woonplaats]; III. [gedaagde] te gebieden alle verwijzingen, afbeeldingen en gegevens betreffende [eiser] en/of diens familie en/of [X.] op het internet te verwijderen en verwijderd te houden; IV. [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van het plaatsen van verwijzingen, afbeeldingen en gegevens van [eiser] en/of diens familie en/of [X.] in welk medium dan ook; V. de hiervoor onder I tot en met IV vermelde ver- en geboden uitvoerbaar te ver-
17
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
klaren bij lijfsdwang van één maand per overtreding, met een maximum van één jaar, dan wel (subsidiair) daaraan een dwangsom te verbinden van €1.000,-voor iedere overtreding; VI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten. […] 3. De beoordeling van het geschil 3.1. [Gedaagde] heeft aangevoerd dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat - zo begrijpt de voorzieningenrechter - (i) er reeds een beslissing is van een rechterlijke instantie met voldoende waarborgen, waarmee het beoogde doel van de vorderingen van eisers al is bereikt (te weten: de schorsing van de voorlopige hechtenis van [gedaagde] onder bijzondere voorwaarden) en (ii) het spoedeisende belang ontbreekt. Die verweren worden verworpen. 3.2. De vorderingen van eisers zijn gegrond op een onrechtmatige daad, ten aanzien waarvan de civiele rechter is belast met de behandeling en beslissing. Bovendien zijn eisers geen (formele) partij in de strafzaak tegen [gedaagde], zodat zij op de afloop ervan ook geen invloed kunnen uitoefenen. Voorts ligt in de stellingen die eisers aan hun vorderingen ten grondslag leggen het vereiste spoedeisende belang bij een procedure als de onderhavige besloten. 3.3. Alvorens over te gaan tot de verdere beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Gelet op het in de persoonlijke vrijheid van [gedaagde] ingrijpende karakter van een contact- en gebiedsverbod, zoals onder I en II gevorderd, is daarvoor slechts plaats wanneer de veiligstelling van de persoonlijke vrijheid van [eiser] tegen inbreuken daarop op geen andere wijze is te bereiken. 3.4. Op grond van de onder 1. vermelde feiten moet worden geoordeeld dat [gedaagde] zich gedurende de afgelopen twee-en-een-half jaar meerdere malen onrechtmatig heeft gedragen jegens eisers. Door het contact blijven zoeken met [eiser] en de wijze waarop zij dat veelal deed, maakte zij een ernstige, voortdurende, inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van (het gezin van) [eiser]. Verder tast(te) zij
www.slachtofferzorg.nl
door middel van haar publicaties op het internet stelselmatig de eer en goede naam van zowel [eiser] als [X.] aan. Een en ander is op zichzelf ook niet weersproken door [gedaagde]. 3.5. Voorts is van de zijde van [gedaagde] niet (voldoende gemotiveerd) betwist dat het contact blijven zoeken met [eiser] slechts effectief kan worden bestreden door middel van een rechterlijke beslissing waarbij dat wordt verboden en waarop - bij overtreding - een sanctie is gesteld. 3.6. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het hiervoor onder 3.3. vermelde criterium is voldaan, zodat de vorderingen sub I en II - in beginsel - voor toewijzing gereed liggen. Te meer waar moet worden aangenomen dat [gedaagde] haar benaderingspogingen niet zal stoppen, zonder een rechterlijke beslissing die haar dat verbiedt. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat bij de huidige stand van zaken voor toewijzing van die vorderingen geen plaats is, omdat die vorderingen inmiddels hun beslag hebben gekregen in de bijzondere voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis van [gedaagde] op 25 oktober 2010 is geschorst. Bovendien valt - volgens haar - te verwachten dat de meervoudige strafkamer van de rechtbank Haarlem [gedaagde] binnenkort een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf zal opleggen onder de voorwaarde dat zij geen contact zoekt met [eiser], eventueel gecombineerd met een verbod om zich te begeven in de woonwijk van [eiser]. De voorzieningenrechter kan [gedaagde] daarin echter niet volgen. 3.7. Allereerst is van de belang dat de bijzondere voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis van [gedaagde] is geschorst zich niet zover uitstrekken dat het haar is verboden zich in de woonwijk van [eiser] te begeven, terwijl daarvoor in de gegeven omstandigheden wel aanleiding bestaat. Verder geldt het contactverbod in het kader van de bijzondere voorwaarden slechts tot en met 25 januari 2011, hetgeen niet voldoende moet worden geacht. Bovendien staat het op dit moment allerminst vast dat de strafrechter [gedaagde] binnenkort - een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf zal opleggen onder dusdanige voorwaarden dat daarmee de integrale vorderingen sub I en II als overbodig moe-
18
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
ten worden aangemerkt, waarbij nog buiten beschouwing wordt gelaten de mogelijkheid van hoger beroep tegen zo'n strafvonnis met alle gevolgen van dien. Daar komt bij - en zeker niet op de laatste plaats - dat [eiser] door middel van een kort gedingvonnis over een eigen titel beschikt om de vorderingen af te dwingen, terwijl hij voor wat betreft de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen afhankelijk blijft van politie en justitie. Daar komt bij dat eisers - onweersproken - hebben aangevoerd dat de politie [eiser] zelfs heeft aangeraden om de onderhavige procedure op te starten, zodat het contact- en gebiedsverbod beter kan worden gehandhaafd. 3.8. De vorderingen sub I en II zullen dan ook (integraal) worden toegewezen. Het contact- en gebiedsverbod worden echter voor wat betreft de duur beperkt tot twee jaar na het wijzen van dit vonnis. Op grond van hetgeen hiervoor onder 3.4. is overwogen, zijn ook de vorderingen sub III en IV toewijsbaar. 3.9. Onder de gegeven omstandigheden acht de voorzieningenrechter oplegging van een dwangmiddel, als stimulans tot nakoming van de (toewijsbare) vorderingen sub I tot en met IV, aangewezen. De vraag rijst of dat het middel van lijfsdwang moet zijn, zoals primair gevorderd, dan wel het opleggen van een dwangsom, zoals subsidiair gevorderd. In dat verband wordt vooropgesteld dat toepassing van lijfsdwang leidt tot beneming van de persoonlijke vrijheid, zodat dat dwangmiddel slechts aan de orde kan komen als ultimum remedium, oftewel als andere dwangmiddelen niet effectief (kunnen) zijn. 3.10. In geval van oplegging van een dwangsom zal sprake moeten zijn van een substantieel bedrag. [gedaagde] ontvangt sinds kort een "Wajong-uitkering". Weliswaar is omtrent de hoogte daarvan geen duidelijkheid verschaft, maar als algemeen bekend mag worden verondersteld dat het om een bescheiden uitkering zal gaan. Gelet hierop moet worden aangenomen dat [gedaagde] ter zake van verbeurde (substantiële) dwangsommen geen verhaal zal bieden, zodat een dwangsom geen enkele dan wel onvoldoende prikkel tot nakoming vormt. Anderzijds moet ervan worden uitgegaan dat (enkel) rechterlijke beslissingen, waarop bij overtreding
www.slachtofferzorg.nl
een vrijheidsbenemende sanctie rust, daadwerkelijk effect hebben op het gedrag van [gedaagde]. Tijdens de schorsing van de eerste voorlopige hechtenis (van [dag] [maand] 2010 tot [dag] [maand] 2010) heeft zij immers geen contact gezocht met [eiser]. Nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] na 25 oktober 2010 is benaderd door [gedaagde], heeft blijkbaar ook de schorsing van de (tweede) voorlopige hechtenis onder de voorwaarde geen contact op te nemen met [eiser] geleid tot het beoogde doel. Tussen de opheffing van de eerste voorlopige hechtenis en het bevel betreffende de tweede voorlopige hechtenis, toen haar geen dreiging met vrijheidsbeneming boven het hoofd hing, zocht zij juist wel weer contact met [eiser]. Overigens ligt in de stellingen van [gedaagde] besloten dat - ook volgens haar - de sanctie van vrijheidsbeneming de meeste garantie biedt om herhaling te voorkomen. Zij vindt echter dat zulks in het kader van de strafzaak moet plaatsvinden, waaraan de voorzieningenrechter - zoals hiervoor overwogen - voorbijgaat. 3.11. Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat toepassing van een ander dwangmiddel dan lijfsdwang onvoldoende uitkomst biedt. Voorts moet worden geoordeeld, met name gelet op de ernst en frequentie van de onrechtmatige handelingen van [gedaagde], dat het belang van eisers bij toepassing van lijfsdwang in de onderhavige situatie zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij niet-toepassing daarvan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] geen last zal hebben van de lijfsdwang wanneer zij zich aan de betreffende veroordelingen houdt. Daartoe moet zij in staat worden geacht, gelet op het verloop van de strafzaak. 3.12. De in het dictum onder I tot en met IV opgenomen veroordelingen zullen dan ook uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard, met een totale duur van maximaal één jaar en met dien verstande dat, nu de veroordelingen onder I, II en IV moeten worden aangemerkt als een "verplichting tot nalaten" in de zin van artikel 589 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de termijn van de lijfsdwang voor iedere overtreding door [gedaagde] van (één van) die veroordelingen wordt vastgesteld op (telkens) zeven dagen.
19
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
3.13. [Gedaagde] wordt - als de in het ongelijk gestelde partij - veroordeeld in de proceskosten. […]
164. Rechtbank Arnhem (civiel) 17 november 2010 LJN: BO5245 Civielrechtelijke verjaringstermijn seksueel misbruik. Verband strafrechtelijke verjaring? Stuiting van de verjaring. Art. 3:310 BW De rechtbank: […] 2. De verdere beoordeling in conventie verjaring […] 2.4. Bij de beoordeling van het beroep op verjaring wordt vooropgesteld dat op grond van art. 68a lid 1 in verbinding met art. 73 Ow NBW het met ingang van 1 januari 1992 geldende recht van toepassing is, ook al dateren de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten van vóór die datum. 2.5. Beide partijen gaan er op zichzelf terecht vanuit dat op de onderhavige zaak art. 3:310 lid 4 BW van toepassing kan zijn, ook al dateert het gestelde seksueel misbruik van voor de invoering van deze bepaling per 1 september 1994 (o.a. HR 8 september 2000, NJ 2001, 2). Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd over de betekenis van deze bepaling is echter onjuist: de civielrechtelijke verjaringstermijn wordt niet bekort doordat voor het einde ervan de strafvorderlijke verjaring intreedt. Uit de in deze bepaling geformuleerde regel dat, kort gezegd, de civielrechtelijke rechtsvordering tot schadevergoeding niet verjaart zolang de vordering tot strafvordering niet is verjaard, mag niet worden afgeleid – zoals [gedaagde] a contrario redenerend doet – dat verjaring van de strafvordering tevens die van de civiele rechtsvordering met zich brengt. Dat strookt niet met het doel van de bepaling: de verbetering van de bescherming van minderjarige slachtoffers van zedendelicten. Het standpunt van [gedaagde] dat de rechtsvordering van [eiser] op grond van
www.slachtofferzorg.nl
art. 3:310 lid 4 BW is verjaard, wordt verworpen. 2.6. [Gedaagde] heeft zich ook op de 20jarige verjaringstermijn van art. 3:306 BW beroepen. Zoals [eiser] terecht heeft aangevoerd, betreft het hier een rechtsvordering tot schadevergoeding, waarop de bijzondere verjaringsbepaling van art. 3:310 lid 1 BW van toepassing is. Deze bepaling voorziet eveneens in verjaring na verloop van (in ieder geval) 20 jaren na de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis. Evenals [eiser] in haar akte heeft gedaan, legt ook de rechtbank de stellingen van [gedaagde] zo uit dat hij zich op deze verjaringstermijn van 20 jaren beroept. Het bepaalde in art. 3:322 lid 1 BW, dat de rechter verbiedt ambtshalve het middel van verjaring toe te passen – en waarin besloten ligt dat degene die zich op verjaring beroept met voldoende duidelijkheid dient aan te geven op welke verjaring hij het oog heeft, wil dit beroep kunnen slagen (HR 29 december 1995, NJ 1996, 418) – staat hieraan niet in de weg. [Gedaagde] heeft zich overigens uitsluitend op deze verjaringstermijn van 20 jaar beroepen. 2.7. Bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep van [gedaagde] op voltooiing van de verjaringstermijn van twintig jaar (hierna ook: de lange verjaringstermijn) moet het volgende worden voorop gesteld. De rechtszekerheid, die het instituut van de verjaring mede beoogt te dienen, eist in het bijzonder met betrekking tot de twintigjarige verjaring een naar objectieve maatstaven vaststaand aanvangstijdstip. Anders dan met betrekking tot de vijfjarige verjaring is voor het aanvangstijdstip van de twintigjarige verjaring beslissend het objectief gegeven tijdstip waarop de gebeurtenis plaatsvond waardoor de schade is veroorzaakt. De vordering verjaart immers, in de woorden van art. 3:310 lid 1 BW, in ieder geval door verloop van twintig jaren na die gebeurtenis. Het stelsel van genoemde bepaling verzet zich dan ook ertegen te aanvaarden dat de aanvang van de twintigjarige verjaringstermijn afhankelijk zou zijn van de schuldeiser persoonlijk betreffende omstandigheden (HR 25 juni 1999, NJ 2000, 16). 2.8. Aan de vorderingen van [eiser] ligt ten grondslag haar stelling dat zij door [gedaagde] op verschillende data in de pe-
20
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
riode van (circa) 1 januari 1980 tot en met oktober 1989 seksueel is misbruikt. Op grond van art. 3:310 lid 1 BW geldt dat na iedere van de gestelde gebeurtenissen een afzonderlijke verjaringstermijn van 20 jaren is gaan lopen. De wet biedt geen ruimte om ook in andere gevallen dan genoemd in art. 3:310 lid 2 en 3 BW omschreven aan te nemen dat een opeenvolging van overeenkomstige onrechtmatige handelingen voor de aanvang van de verjaring als één gebeurtenis moet worden aangemerkt (HR 25 juni 1999, NJ 2000, 16). Dit betekent dat steeds na het verstrijken van 20 jaren na ieder van de door [eiser] gestelde gebeurtenissen de daaraan gekoppelde rechtsvorderingen tot schadevergoeding zijn verjaard, alsmede dat per november 2009 alle rechtsvorderingen zijn verjaard, behalve indien en voor zover gedurende de lopende verjaringstermijnen rechtsgeldige stuitingshandelingen hebben plaatsgevonden. 2.9. De vraag die dus moet worden beantwoord is of er handelingen zijn verricht die de lopende verjaringen voor hun voltooiing hebben gestuit. Anders dan [gedaagde] meent, is in dit geval niet slechts het instellen van de eis bij dagvaardingsexploot van 4 november 2009 – dus, volgens [gedaagde], na voltooiing van de verjaring – aan te merken als een stuitingshandeling. Het gaat hier om een rechtsvordering tot schadevergoeding. Dat is een rechtsvordering tot nakoming van een (wettelijke) verbintenis, zodat op grond van art. 3:317 lid 1 BW een lopende verjaring ook kan worden gestuit door (onder andere) een schriftelijke aanmaning. De door [eiser] genoemde brief van 14 juli 2009 aan [gedaagde] (zie onder 2.9 van het vorige tussenvonnis) bevat een aanmaning die voldoet aan de in genoemde bepaling gestelde eisen. Die brief levert een stuitingshandeling op met betrekking tot de verjaring van de gestelde gebeurtenissen voor zover die zich ná 14 juli 1989 hebben voorgedaan. Met betrekking tot de rechtsvorderingen in verband met de gestelde gebeurtenissen van vóór 14 juli 1989 moet worden geoordeeld dat die zijn verjaard, behalve ingeval het beroep van [eiser] op art. 6:2 BW opgaat. 2.10. Het beroep op art. 6:2 BW heeft [eiser] gegrond op de arresten van de Hoge Raad van 28 april 2000 (NJ 2000, 430 en 431). In het als eerste gepubliceerde arrest heeft de Hoge Raad overwogen:
www.slachtofferzorg.nl
“Dit wil evenwel niet zeggen dat deze termijn [de lange verjaringstermijn; rechtbank] nooit op grond van art. 6:2 lid 2 buiten toepassing zou kunnen blijven. Gelet op de belangen die deze regel beoogt te dienen, waaronder in het bijzonder het belang van de rechtszekerheid, zal echter van onaanvaardbaarheid als in die bepaling bedoeld slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kunnen zijn. Een zodanig uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer onzeker is of de gebeurtenis die de schade kan veroorzaken - hier: de blootstelling aan asbest - inderdaad tot schade - hier: de ziekte mesothelioom zal leiden, die onzekerheid zeer lange tijd is blijven bestaan en de schade in die zin naar haar aard verborgen is gebleven dat zij daadwerkelijk is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn reeds was verstreken.” Voorts heeft de Hoge Raad in dit arrest een aantal gezichtspunten geformuleerd aan de hand waarvan de rechter rekening houdend met de omstandigheden van het geval dient te toetsen of – in zo’n uitzonderlijk geval – toepassing van de lange verjaringstermijn daadwerkelijk naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Onder verwijzing naar dit arrest heeft de Hoge Raad vervolgens in het als tweede gepubliceerde arrest overwogen: “Hier doet zich niet de situatie voor dat de rechtsvordering reeds was verjaard voordat de vordering kon worden ingesteld, en is derhalve niet sprake van een uitzonderlijk geval waarin overeenkomstig het in voornoemd arrest overwogene grond bestaat de verjaringstermijn van dertig jaar op grond van art. 6:2 lid 2 buiten toepassing te laten.” 2.11. Toegepast op de onderhavige casus moet worden geoordeeld dat zich hier geen ‘uitzonderlijk geval’ voordoet. De schadelijke gevolgen van het gestelde seksueel misbruik hebben zich geopenbaard vóór het verstrijken van de eerste lange verjaringstermijn (die omstreeks 1 januari 1980 is aangevangen), zo moet worden afgeleid uit het feit dat [eiser] eind 1998 in verband met ‘incestproblematiek’ haar huisarts heeft geconsulteerd (zie het laatste tussenvonnis, onder 2.6) en de bij dagvaarding genoemde brief van 1999 waarin [eiser] [gedaagde] heeft geconfronteerd met de gevolgen die het misbruik heeft gehad. Objectief gezien heeft zich hier dus niet de situatie voorgedaan dat
21
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
(een deel van) de rechtsvordering(en) van [eiser] was verjaard voordat de vordering kon worden ingesteld. Dat [eiser] door de gevolgen van het gestelde misbruik feitelijk niet eerder dan in 2009 daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering in te stellen, zoals zij heeft aangevoerd, is in het kader van de vraag naar de voltooiing van de lange verjaringstermijn(en) niet relevant (zie hiervoor, onder 2.7). De juistheid van die stelling kan hier dan ook in het midden blijven. 2.12. Op het voorgaande stuit het beroep van [eiser] op art. 6:2 BW af. Op hetgeen zij in dit verband verder nog heeft aangevoerd – de concrete omstandigheden van dit geval in het licht van de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten – hoeft daarom niet te worden ingegaan.
zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. 2.17. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. […]
165. Nationale ombudsman 19 november 2010 Rapport 2010/330 Politie geeft aan aangever (stalker) een kopie van uitdraai uit RDW-register waarop (geheime) adresgegevens van haar expartner (verzoeker) staan. Misbruik van bevoegdheid. Klacht gegrond.
Seksueel misbruik 2.13. Nu is vastgesteld dat van verjaring van rechtsvorderingen in verband met na 14 juli 1989 gepleegd seksueel misbruik geen sprake is en de stellingen [eiser] (in elk geval) één geval van seksueel misbruik van na die datum betreffen – de gebeurtenissen in oktober 1989 tijdens de viering van het 40-jarig huwelijksjubileum van haar grootouders in een hotel te [plaats]) – wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. 2.14. [gedaagde] heeft betwist dat hij [eiser] seksueel heeft misbruikt. Op [eiser], die zich op de rechtsgevolgen van deze stelling beroept, rust daarom de last deze stelling te bewijzen (art. 150 Rv). Aan [eiser] zal dienovereenkomstig - met inachtneming van hetgeen in overweging 2.9 is beslist - een bewijsopdracht worden verstrekt. 2.15. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven. 2.16. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde
www.slachtofferzorg.nl
De Nationale ombudsman: [Verzoeker verliet de gezamenlijke woning omdat zijn ex-partner hem mishandelde en nam vervolgens een geheim adres. Vervolgens werd hij door haar telefonisch en op zijn werk lastig gevallen. Zijn ex-partner werd later door de Rechtbank en het Hof veroordeeld voor stalking. Zijn ex-partner deed later aangifte van oplichting jegens verzoeker en vroeg daarbij aan de politie op welke naam de auto van verzoeker stond. Daarop werd het RDW-register door de betrokken ambtenaar geraadpleegd en werd op verzoek ook nog een uitdraai verstrekt. Op de uitdraai stonden de adres gegevens van verzoeker terwijl hij een geheim adres had. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Limburg Zuid zijn adresgegevens aan zijn exechtgenote heeft verstrekt.] […] Standpunt korpsbeheerder In reactie op verzoekers klacht gaf de korpsbeheerder aan dat de behandelend ambtenaar van politie B. aan de exechtgenote van verzoeker bij het doen van een aangifte, de adresgegevens van haar ex-echtgenoot had verstrekt. Dit teneinde als benadeelde partij in rechte voor haar belangen op te kunnen komen. De korpsbeheerder was van oordeel dat ambtenaar B., nu zij wist dat er sprake was van een echtscheidingsprocedure en gezien het feit dat er een aangifte tegen verzoeker werd gedaan, zorgvuldiger had gehandeld als zij in deze situatie de gegevens eerst
22
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
in het GBA-register had gecontroleerd. De gegevens hadden in het GBA-register immers de vermelding "geheim - niet zonder toestemming aan derden, vrije derden en kerken" verstrekken. De korpsbeheerder was dan ook van oordeel dat de gegevensverstrekking in de gegeven omstandigheden zorgvuldiger had gekund, maar hij achtte desondanks de klacht niet gegrond. […] Beoordeling Het verbod van misbruik van bevoegdheid houdt in dat overheidsinstanties een bevoegdheid niet mogen gebruiken voor een ander doel dan waartoe die bevoegdheid is gegeven. De strekking van dit verbod is nauw verbonden met het doel en de strekking van de wettelijke regeling waarop de bevoegdheid van een bestuursorgaan is gebaseerd. In het kentekenregister dat door de RDW wordt beheerd, staan diverse gegevens, waaronder persoonsgegevens, van diegene aan wie het kentekenbewijs is afgegeven. In het geval een particulier gegevens over een derde opvraagt krijgt de kentekenhouder op grond van artikel 11 lid 1 en 2 van het Kentekenreglement (zie achtergrond onder I.) daarvan bericht en kan hij aangeven of hij toestemming geeft voor het verstrekken van de gegevens. Diverse organisaties, waaronder de politie, hebben de bevoegdheid gegevens uit het kentekenregister te raadplegen. De politie kan echter in tegenstelling tot particulieren zonder toestemming van de geregistreerde eigenaar/houder van het kenteken over de gegevens beschikken. Uit artikel 43 lid 1 jo 42 lid 3 Wegenverkeerswet 1994 (zie achtergrond onder II.) volgt dat de politie over gegevens, die zij nodig heeft voor de uitvoering en handhaving van de Wegenverkeerswet 1994 en andere wetten die met voertuigen te maken hebben, uit het kentekenregister kan beschikken. In het onderhavige geval was de betrokken ambtenaar niet bezig met uitvoering of handhaving op grond van de Wegenverkeerswet 1994 of andere voertuig-gerelateerde wetgeving. De betrokken ambtenaar B. had op de vraag van de ex-echtgenote van verzoeker dan ook niet het kentekenregister van de RDW behoren te raadplegen en al helemaal niet daar een uitdraai van mogen verstrekken aan de ex-echtgenote. Voor het opvragen van informatie omtrent een
www.slachtofferzorg.nl
kenteken is voor een particulier een procedure vastgelegd waarbij de betrokkene zich rechtstreeks moet wenden tot de RDW. Daar had de betrokken ambtenaar naar moeten verwijzen. Gezien het bovenstaande is de Nationale ombudsman van oordeel dat het door ambtenaar B. verstrekken van gegevens uit het kentekenregister van de RDW in strijd was met het verbod van misbruik van bevoegdheid. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
166. Rechtbank ‘s-Gravenhage 25 november 2010 LJN: BO5136 Vervolging na gegrond beklag ex art. 12 Sv. Crèchemedewerkster die baby met hoofd onder stromend koud water hield. Schuldig zonder strafoplegging. Vordering benadeelde partij niet ontvankelijk. Art. 12 Sv en art. 9a Sr. De rechtbank: [Eenvoudige mishandeling, gepleegd, art. 300 Sr.] […]
meermalen
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan het volgende. Verdachte heeft als zijnde crèchemedewerkster gedurende vier maanden meermalen de aan haar zorg toevertrouwde [X] in de leeftijd van 10 tot 14 maanden met zijn hoofd onder stromend koud water gehouden. Dit heeft bij het kwetsbare slachtoffertje een hevige onlust veroorzakende gewaarwording teweeggebracht en is geen acceptabele methode, zoals verdachte heeft aangegeven, om driftbuien bij kinderen te doen ophouden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank zonder enige twijfel een vorm van kindermishandeling. De rechtbank neemt het gebeurde verdachte zeer kwalijk. Zij weegt hierbij voorts mee dat ouders hun kinderen in vertrouwen bij een crèche moeten kunnen achterlaten. Verdachte heeft dit vertrouwen ernstig geschaad.
23
Jurisprudentiebulletin Slachtofferhulp Nederland 2010, aflevering 11, nummers: 149 -166
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport d.d. 26 mei 2010 betreffende verdachte. De reclassering adviseert geen verplicht reclasseringscontact op te leggen. De rechtbank houdt er rekening mee dat de officier van justitie in beginsel geen strafvervolging tegen verdachte heeft ingesteld, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, maar dat zij alsnog tot strafvervolging is overgegaan na een beslissing daartoe van het hof ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is het thans meer dan drie jaren geleden dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden. Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee dat verdachte niet eerder in aanraking met justitie is geweest en dat zij ook na het plegen van het ten laste gelegde niet meer met justitie in aanraking is geweest. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte naar aanleiding van het ten laste gelegde op staande voet ontslagen is. Hoewel verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit is de rechtbank van oordeel dat, met name gelet op bovengenoemde omstandigheden, toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Oplegging van een werkstraf voegt naar het oordeel van de rechtbank niets meer toe. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijke straf niet aangewezen, nu verdachte zich in de afgelopen drie jaren niet wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. De vordering van de benadeelde partij. [X] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot €437,96. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. […]
www.slachtofferzorg.nl
24