JURISPRUDENCE RECHTSPRAAK
J.P. Fontaine-l’Evêque, 26 mars 2013. Juge: D. Rubens. Greffier: C. Philippe. Incapables mineurs – représentation légale – demande d’autorisation – acceptation d’une succession – droit international privé – code de droit international privé – compétence t erritoriale – droit applicable. Selon le Code de droit international privé, le tribunal compétent pour connaître d’une demande d’autorisation d’accepter une succession ouverte à l’étranger pour un enfant mineur d’âgé résidant en Belgique, est le tribunal du pays de la résidence habituelle de l’enfant et la loi applicable aux modalités d’acceptation de cette succession est le droit de la résidence habituelle de l’enfant, à savoir le droit belge en l’espèce. La mère doit donc être autorisée par le juge de paix à accepter, sous bénéfice d’inventaire, une succession au nom de son enfant mineur d’âge. Minderjarige onbekwamen – wettelijke vertegenwoordiging – verzoek tot machtiging – aanvaarding van een nalatenschap – internationaal privaatrecht – wetboek internationaal privaatrecht – territoriale bevoegdheid – toepasselijk recht. Volgens het Wetboek internationaal privaatrecht is de rechter bevoegd om kennis te nemen van een verzoek tot machtiging om een nalatenschap te aanvaarden die in het buitenland is opengevallen ten voordele van een minderjarige met verblijfplaats in België, de rechtbank van het land van de gewone verblijfplaats van het kind. Het recht toepasselijk op de modaliteiten van aanvaarding van deze nalatenschap is het recht van de gewone verblijfplaats van het kind, in dit geval het Belgisch recht. De moeder moet bijgevolg gemachtigd worden door de vrederechter om een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving te aanvaarden in naam van haar minderjarige kind. (…) Vu les dispositions de l’article 378 et de l’article 410, § 1er, alinéa 5 du Code civil;
La demande formulée par la requérante a pour objet d’être autorisée à accepter sous bénéfice d’inventaire, au nom et pour compte de son enfant mineur d’âge, la succession qui lui est dévolue par le décès de son grand-père paternel, Monsieur A. L., en son vivant domicilié et résidant en Italie, décédé le 3 octobre 2011; Mr. L. A.(1) est décédé le 3 octobre 2011 en Italie où, semble-t-il, il résidait habituellement. Il s’agissait du grand-père paternel du fils de la requérante et dont le père est lui-même décédé le 19 août 2008. Selon les pièces jointes à la requête, l’ensemble du patrimoine du défunt est localisé en Italie. Le juge saisi doit vérifier d’office sa compétence internationale (article 12 du Code international de droit privé). Le Règlement Bruxelles IIbis précise qu’il ne s’applique pas aux successions (article 1er, § 3 littera f). En vertu de l’article 33 du Code de droit international privé, et son renvoi à l’article 32, le tribunal de céans est internationalement compétent dès lors que le mineur d’âge a sa résidence habituelle en Belgique. En ce qui concerne le statut de représentation du mineur d’âge, c’est la loi belge qui s’applique pour le motif cidessus (lieu de la résidence habituelle – article 36 du Code de DIP). Selon celle-ci, une autorisation préalable du Juge de Paix est requise pour que le représentant légal puisse accepter une succession au nom et pour compte de l’incapable. Les modalités de cette acceptation sont également régies par le droit belge selon laquelle elle ne peut avoir lieu que sous
(1)
Sa nationalité n’est pas précisée.
326 – 2014
02_BW opmaak_vreder_7-8_2014.indd 326
26/11/14 08:12
bénéfice d’inventaire (articles 378 et 410, § 1-5° du Code civil). L’exercice effectif de l’option successorale est quant à lui déterminé par l’article 80, § 2 du Code de DIP qui stipule que: «L’acceptation ou la renonciation à une succession a lieu selon le mode (2) prévu par le droit de l’État sur le territoire duquel les biens qui en font l’objet sont situés au moment du décès, lorsque ce droit exige des formalités (3) particulières. Les biens meubles sont réputés être situés au lieu de la résidence habituelle du défunt au moment de son décès.» Il en va ainsi de la nécessité d’une éventuelle déclaration au greffe d’une juridiction italienne ou de toute autre formalité imposée par la loi italienne. Par ces motifs, Nous, Juge de Paix, Disons la demande recevable et fondée. Autorisons la requérante, qualitate qua, à accepter mais sous bénéfice d’inventaire, au nom et pour compte de son enfant mineure d’âge, Mademoiselle L. L., préqualifiée, la succession de feu Mr. L. A. décédé le 3 octobre 2011. L’invitons à déposer au dossier de la procédure la preuve de cette acceptation (article 793, alinéa 3 du Code civil). Ordonnons que toute somme qui reviendrait au mineur d’âge dans le cadre de cette succession soit déposée sur un compte d’épargne à son nom et frappé d’indisponibilité jusqu’à sa majorité (article 379, alinéa 2 du Code civil).
Noot Bescherming van minderjarige erfgenaam in internationaal privaatrecht 1. In zijn vonnis van 26 maart 2013 boog de vrederechter van Fontaine-l’Evêque zich over de bescherming van een minderjarige erfgenaam van een buitenlandse nalatenschap. Een minderjarige met gewone verblijfplaats in België was geroepen tot de nalatenschap van haar Italiaanse grootvader langs vaders kant. De grootvader had altijd in Italië gewoond en was er ook overleden. De moeder van de minderjarige verzocht de vrederechter om haar te machtigen om de nalatenschap in naam van het kind te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. De vrederechter vond zijn internationale bevoegdheid in de artikels 33 io. 32 van het Wetboek van internationaal privaatrecht (WIPR). Hij kon zich inderdaad bevoegd verklaren omdat artikel 32 WIPR aanknoopt bij de gewone verblijfplaats van de minderjarige en – op nationaal niveau – artikel 378 BW de vrederechter van de woonplaats van de minderjarige bevoegd maakt. De minderjarige woonde in het kanton Fontaine l’Evêque, zodat de vrederechter zowel internationaal, als nationaal bevoegd was om kennis te nemen van het verzoek tot machtiging. Om de gegrondheid van het verzoek te toetsen, keek de vrederechter naar artikel 35 WIPR (per vergissing in het vonnis aangeduid als artikel 36). Hij b ehandelde het verzoek dus als een aspect van de bekwaamheid en bescherming van de persoon, geregeld in hoofdstuk II, afdeling 1 WIPR, en niet als een erfrechtkwestie, geregeld in hoofdstuk VII (art. 77 e.v.) WIPR (1).
(…)
(2) (3)
Souligné par le Tribunal. Souligné par le Tribunal.
(1) Met ingang van 17 augustus 2015 zal het internationaal privaatrecht voor de erfopvolging Europees geregeld worden, door Verordening (EU) nr. 650/2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede
2014 – 327
02_BW opmaak_vreder_7-8_2014.indd 327
26/11/14 08:12
JURISPRUDENCE RECHTSPRAAK
2. Het is niet voor iedereen duidelijk waarom het probleem van de onbekwaamheid van een minderjarige niet als onderdeel van de Erfwet geregeld wordt (I). Daarnaast is het ook niet altijd eenvoudig om de bescherming van de minderjarige daadwerkelijk toe te passen in grensoverschrijdende verhoudingen (II). Beide aspecten vormen het voorwerp van de hiernavolgende noot, die enkel ingaat op de verwijzingsregels voor het toepasselijke recht. De internationale bevoegdheid komt niet aan bod, omdat zij enerzijds dezelfde kwalificatieregels als de verwijzingsregels volgt, en anderzijds de concrete toepassing ervan weinig problemen stelt. I. Toepasselijk recht op oorzaken van onbekwaamheid 3. Op twee plaatsen in het WIPR zijn regels te vinden aangaande de oorzaken van onbekwaamheid in het kader van de erfopvolging. Artikel 80, 9° WIPR bepaalt dat het toepasselijke recht op de erfopvolging (de zgn. lex successionis of Erfwet) onder meer “de bijzondere oorzaken van onbekwaamheid om te beschikken of te ontvangen” regelt. Die bepaling sluit aan bij artikel 34, § 2 WIPR: “Onbekwaamheden betreffende een bepaalde rechtsverhouding worden beheerst door het recht toepasselijk op die verhouding.” Daarnaast is er nog artikel 34, § 1 WIPR, dat de algemene oorzaken van onbekwaamheid regelt in de gevallen waarvoor geen specifieke regel is voorzien (2). 4. De woorden “bijzondere oorzaken van onbekwaamheid” in artikel 80, 9° WIPR verwijzen naar de onbekwaamheden die specifiek verband houden met het erfrecht (3). Ze hebben geen betrekking op de handelingsonbekwaamheid van
de instelling van een Europese erfrechtverklaring, Pb.L. 4 juli 2012, afl. 201, 107. (2) Toelichting bij het wetsvoorstel houdende het wetboek van internationaal privaatrecht, Parl. St. Senaat BZ 2003, nr. 3-27/1, 64. (3) M. Pertegas, “Commentaar bij art. 80 WIPR” in X, Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 8, nr. 16.
de persoon maar enkel op de relatieve rechtsonbekwaamheid om te erven. In het Belgische erfrecht zijn een aantal voorbeelden terug te vinden. Zo kan de bewindvoerder in beginsel niet erven van de beschermde persoon (art. 908 BW), de dokter of de apotheker niet van de patiënt die hij bij zijn laatste ziekte heeft begeleid (art. 909 BW) en de notaris kan geen notarieel testament verlijden waarin hijzelf als begunstigde is aangeduid (art. 8 Organieke Wet Notariaat), zodat hij op die basis ook niet kan erven. Telkens vloeit de onbekwaamheid niet voort uit de intrinsieke handelingsonbekwaamheid van de persoon maar wel uit een bijzondere context die de persoon enkel en alleen onbekwaam maakt om te erven. Het is dan ook volstrekt logisch dat deze specifieke gronden van onbekwaamheid aanknopen bij de Erfwet, die op grond van artikel 78 WIPR moet worden aangeduid (4). 5. De minderjarige kent daarentegen een onbekwaamheid die de erfrechtelijke context overstijgt (5). Het gaat dus niet om een “bijzondere”, erfrechtelijke onbekwaamheid, maar om een “algemene” onbekwaamheid, met een invloed in vele rechtsdomeinen, waaronder dat van de erfopvolging. Artikel 34, § 1 WIPR verwijst voor de bepaling van zo’n algemene oorzaak van onbekwaamheid naar het personeel statuut van de persoon: de wet van het land waarvan hij of zij de nationaliteit bezit. Er is evenwel een nuance, en wel in artikel 34, § 1, tweede lid WIPR. Daar staat dat het Belgische recht van toepassing is, indien de regels van internationaal privaatrecht uit het nationale recht van de betrokkene naar het Belgische recht verwijzen (6). Als de personele wet zelf geen toepassing verlangt, hoeft hij dus in België evenmin te worden toegepast.
Zie evenwel supra, voetnoot 1. Hetzelfde geldt uiteraard voor andere rechtsonbekwame personen die een wettelijke beschermingsstatuut genieten (bv. beschermde personen onder bewind). (6) Het gaat om een uitzondering op artikel 16 WIPR, dat de principiële toepassing van dergelijke herverwijzing of renvoi heeft uitgesloten. (4) (5)
328 – 2014
02_BW opmaak_vreder_7-8_2014.indd 328
26/11/14 08:12
6. De vrederechter van Fontaine-l’Evêque heeft in het hier besproken vonnis geen aandacht besteed aan de aanknoping van de handelingsonbekwaamheid van het kind. Uit het vonnis blijkt zelfs niet of het kind de Belgische en/of Italiaanse nationaliteit heeft. Wel is in het vonnis te vinden dat het kind slechts veertien jaar oud was toen de procedure werd gevoerd. Zowel in België (7) als in I talië (8) is een persoon minderjarig en handelingsonbekwaam tot de leeftijd van achttien jaar. In zekere zin was de beschrijving van de aanknoping onder artikel 34 WIPR dan ook overbodig. De vrederechter moest alleen het beschermingsstatuut uitklaren. II. T oepasselijk recht op bescherming van minderjarige erfgenaam 7. Nadat is vastgesteld dat een persoon onbekwaam is, stelt zich de vraag hoe hij moet worden vertegenwoordigd. De wijze van bescherming van de onbekwame vormt het voorwerp van artikel 35 WIPR. Dat artikel knoopt het beschermingsstatuut in beginsel aan bij het recht van het land waar de te beschermen persoon zijn gewone verblijfplaats heeft (artikel 35, § 1, eerste lid WIPR). Als dat recht de bescherming niet kan waarborgen, is de personele wet van de onbekwame van toepassing (artikel 35, § 2, eerste lid WIPR) en als het materieel of juridisch onmogelijk blijkt om de maatregelen te nemen waarin het toepasselijke buitenlandse recht voorziet, beheerst het Belgische recht het beschermingsstatuut (artikel 35, § 2, eerste lid WIPR). 8. In beginsel bepaalt het recht van de gewone verblijfplaats van de minderjarige of deze moet vertegenwoordigd worden en of een machtiging of homologatie vereist is om een bepaalde handeling te stellen (9). Voor gevallen met opeenvolgende gewone verblijfplaatsen pre ciseert artikel 35, § 1 WIPR dat men moet kijken naar de gewone verblijfplaats op (7) Artikel 388 BW. (8) Artikel 2 Italiaans burgerlijk wetboek. (9) Zie ook Toelichting bij het wetsvoorstel houdende het wetboek van internationaal privaatrecht, Parl.St. Senaat BZ 2003, nr. 3-27/1, 66.
het tijdstip van de feiten die aanleiding geven tot de goedkeuring van beschermingsmaatregelen. De vrederechter van Fontaine-l’Evêque weerhield in een vonnis van 28 februari 2007 de gewone verblijfplaats op het ogenblik van het indienen van het verzoek tot machtiging (10) en werd daarin gevolgd door de annotator (11). Geen van beiden heeft deze opvatting toegelicht. Hun oplossing is evenwel logisch. Het is immers niet het openvallen van de nalatenschap dat tot de goedkeuring van beschermingsmaatregelen aanleiding geeft maar wel de (wens tot) uitoefening van een erfkeuze. Het verzoek tot machtiging is de eerste stap daarvan, zodat dit verzoek als bepalend feit is te weerhouden. 9. In het hier besproken vonnis leefde de minderjarige op ieder relevant ogenblik in België. In overeenstemming met artikel 35, § 1 WIPR paste de vrederechter dan ook het Belgische recht toe op het beschermingsstatuut van de minderjarige erfgenaam. Hij besloot dat op grond van artikel 378, eerste lid BW zijn machtiging vereist was om de nalatenschap te aanvaarden, wat volgens artikel 410, § 1, 5° BW enkel onder voorrecht van boedelbeschrijving kon gebeuren. Het Belgische recht stelt dus perken aan de erfkeuzen die de vreemde Erfwet biedt. 10. De vrederechter maakte meteen een kanttekening bij zijn bevindingen. Hij wees immers op artikel 80, § 2 WIPR, op grond waarvan de eigenlijke aanvaarding van de nalatenschap moet gebeuren volgens het recht waar de goederen zijn gelegen, indien dat recht bijzondere formaliteiten vereist (12). De Italiaanse erflater had alleen maar bezittingen in Italië, zodat de vrederechter naar die
(10) Vred. Fontaine-l’Evêque 28 februari 2007, JLMB 2008, 851, met noot P. Wautelet en Rev.dr.étr. 2008, 574. (11) P. Wautelet, “Option successorale et minorité dans les relations franco-belges” (noot onder Vred. Fontaine-l’Evêque 28 februari 2007), JLMB 2008, (852) 854. (12) Met dien verstande dat roerende goederen geachte worden gelegen te zijn bij de laatste gewone verblijfplaats van de erflater.
2014 – 329
02_BW opmaak_vreder_7-8_2014.indd 329
26/11/14 08:12
JURISPRUDENCE RECHTSPRAAK
rechtsorde doorverwees voor de vervulling van de noodzakelijke formaliteiten. 11. Maar daarmee is de kous eigenlijk niet af. Nadat hij had vastgesteld dat de moeder van de minderjarige erfgenaam volgens het Belgische recht de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving moest aanvaarden, was het immers nodig om na te gaan of de Italiaanse Erfwet überhaupt in die mogelijkheid voorziet. Artikel 35 WIPR regelt immers wel het beschermingsstatuut maar niet de mogelijke modaliteiten van aanvaarding of verwerping. De verschillende erfopties vallen onder het recht dat op de erfopvolging van toepassing is (artikel 80, § 1, 8° WIPR) (13). Het recht dat van toepassing is op het beschermingsstatuut kan daaraan geen opties toevoegen. Het is dus niet omdat voor minderjarigen een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving verplicht is volgens het toepasselijke (Belgische) beschermingsstatuut, dat die keuze ook volgens de Erfwet kan worden uitgeoefend. Alleen als deze laatste eveneens de mogelijkheid voorziet om een erfenis te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, kan het Belgische beschermingsstatuut voor minderjarige erfgenamen probleemloos worden doorgetrokken in het vreemde erfrecht. In het Italiaanse erfrecht is die mogelijkheid effectief voorzien, zodat zich geen probleem stelt (14). Maar wat als de Erfwet en de voorschriften van het beschermingsstatuut niet sporen? Er is rechtspraak (15) en rechtsleer (16) die in zulke gevallen het principe van de
(13) M. Pertegas, “Commentaar bij art. 80 WIPR” in X, Erfenissen, schenkingen en testamenten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., 7, nr. 13. (14) Artikel 470 Italiaans Burgerlijk Wetboek. (15) Zie bv. Vred. Brugge 2 april 2013, TGR-TWVR 2013, 247. (16) Zie bv. P. Wautelet, “Option successorale et minorité dans les relations franco-belges” (noot onder Vred. Fontaine-l’Evêque 28 februari 2007), JLMB 2008, (852) 854-855.
substitutie (17) huldigt. Concreet houdt dit in dat men in de toepasselijke Erfwet op zoek moet gaan naar een wijze van aanvaarding (of verwerping) die aan de minderjarige een bescherming biedt die gelijkwaardig is aan de voorschriften uit het beschermingsstatuut. Dit is uiteraard een delicate opdracht, die de vrederechter in het kader van een machtigingsverzoek tot een goed einde moet proberen te brengen. Besluit 12. De bescherming van een minderjarige erfgenaam is in het internationaal privaatrecht complex geregeld. De oorzaken van onbekwaamheid en de regels inzake de bescherming van de onbekwame knopen immers niet aan onder het internationaal privaatrecht voor de erfopvolging maar wel onder de algemene verwijzingsregels voor de staat van personen. Om te weten of de leeftijd van een persoon hem onbekwaam maakt, moet men op grond van artikel 34 WIPR kijken naar de personele wet van de betrokkene. Is hij onbekwaam, dan regelt artikel 35 WIPR zijn beschermingsstatuut en wel door dit te laten afhangen van het recht van de gewone verblijfplaats van de betrokkene. De bescherming die dit recht voorschrijft, moet dan echter nog te verzoenen zijn met de Erfwet. Het beschermingsstatuut kan immers geen wijze van aanvaarding voorschrijven (bv. onder voorrecht van boedelbeschrijving) die de Erfwet niet voorziet. Is dat wel het geval, dan zit er niets anders op dan in de Erfwet op zoek te gaan naar de erfoptie die een gelijkwaardige bescherming biedt aan de minderjarige. Jan De Meyer Praktijkassistent UGent Advocaat De Meyer Advocaten Balie Gent
(17) Voor een algemene beschrijving van de problematiek: F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, Brussel, Larcier, 2005, 300-304.
330 – 2014
02_BW opmaak_vreder_7-8_2014.indd 330
26/11/14 08:12