Jongeren op weg naar opleiding en werk Quick Scan
In opdracht van: Taskforce Jeugdwerkloosheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ComBat BV Drs. Paul Sikkema (redactie) Oktober 2004
© Auteursrecht voorbehouden Niets uit deze quick scan mag worden verveelvoudigd en/of openbaargemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of anderszins, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bovenstaande instanties.
INHOUDSOPGAVE
Inleiding ...................................................................................... 3
Samenvatting ............................................................................... 4
1
Nut, noodzaak en keuze van studie en beroep ................ 7
1.1
Hoe belangrijk vinden jongeren een opleiding? ...................... 7
1.2
Hoe belangrijk vinden jongeren werk? .................................. 9
1.3
Hoe kiezen jongeren een vervolgopleiding en een beroep? .... 11
1.3.1
Beïnvloeders ................................................................... 13
1.3.2
Knelpunten in het keuzeproces .......................................... 16
1.3.3
Een rationeel proces? ....................................................... 18
1.3.4
Overige knelpunten bij studie- en beroepskeuze .................. 18
1.3.5
Theoretisch overzicht invloedsfactoren studiekeuze .............. 19
1.4
Welke opleidingen en beroepen zijn populair? ...................... 20
2
De actuele situatie........................................................ 24
2.1
Onderwijs: uitstroom zonder startkwalificatie ...................... 24
2.2
Arbeidsmarkt: jongeren zonder baan. ................................ 25
2.3
Jongeren en het CWI ....................................................... 26
2.4
Welke vacatures zijn veelgevraagd, welke niet? ................... 27
Bijlage 1 Hoofdvragen ................................................................. 28 Bijlage 2 Experimenten ............................................................... 29 Bijlage 3 Voorbeelden van salarissen .......................................... 33 Bijlage 4 Bronnenlijst.................................................................. 34
© ComBat bv, oktober 2004
2
INLEIDING In augustus 2004 heeft de Taskforce Jeugdwerkloosheid ComBat de opdracht gegeven om een inventariserend onderzoek te doen over een aantal onderwerpen die met jeugdwerkloosheid te maken hebben. Er zijn tien hoofdvragen geformuleerd1, waarop een antwoord moest worden gegeven. De resultaten van deze ‘Quick Scan’ liggen nu, samengevat, voor u. De Quick Scan bestond uit een aantal onderdelen. Er is een inventarisatie gemaakt van de relevante bronnen: onderzoeks-rapporten, statistische gegevens, artikelen die verschenen zijn in de vakpers en dergelijke. Hiervan is een bronnenlijst gemaakt2. Vervolgens is een groot gedeelte van deze bronnen opgevraagd, bestudeerd en samengevat. Er zijn twee experimenten gehouden. In het eerste experiment, uitgevoerd samen met Forum, hebben promotieteams die bestonden uit jongeren met andere jongeren over het thema jeugdwerkloosheid (en daarmee samenhangende onderwerpen) gesproken. Onder deze jongeren is tevens een vragenlijst afgenomen. In het tweede experiment heeft de radiozender FunX in radioprogramma’s aandacht aan het thema jeugdwerkloosheid besteed (en aan daarmee samenhangende onderwerpen). FunX heeft in dit kader veel gesprekken met jongeren gevoerd. Tot slot zijn er gesprekken geweest met vijf experts: een wetenschappelijk onderzoeker, een VMBOdecaan, een RMC-coördinator, een jongerenadviseur van het CWI en een vertegenwoordiger van de sectie VMBO van de NVS. Uit de Quick Scan blijkt dat er in Nederland veel kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn over de studies die gekozen worden en over de instroom in beroepen. Maar er is weinig bekend over de processen die achter deze cijfers liggen. Verder geldt dat de beschikbare kennis vaak algemeen, versnipperd en incompleet is, dat diverse onderzoeken elkaar tegenspreken en dat uitsplitsingen naar voor de Taskforce Jeugdwerkloosheid relevante doelgroepen3 meestal niet kunnen worden gemaakt. ComBat heeft zijn best gedaan om in de twee maanden die ons ter beschikking stonden, zo veel mogelijk relevante inzichten boven tafel te krijgen. De Quick Scan geeft niet alle gewenste antwoorden. We zien de Quick Scan dan ook als het begin van een proces waarin we zo goed mogelijk inzicht proberen te krijgen in wat jongeren op het gebied van ‘opleiding’ en ‘beroep’ beweegt. We zullen de inzichten steeds moeten verdiepen en actualiseren, zodat de Taskforce Jeugdwerkloosheid de taken optimaal kunnen uitvoeren. Amsterdam, oktober 2004 Drs. Paul Sikkema
1 2 3
Zie Bijlage 1. Zie Bijlage 4. Jongeren op VMBO- en MBO-niveau (1 en 2), verdeeld in: ‘schoolgaande jongeren’, ‘werkloze jongeren met een startkwalificatie’, ‘werkloze jongeren zonder een startkwalificatie’ en ‘jongeren die niet willen’.
© ComBat bv, oktober 2004
3
SAMENVATTING In augustus en september 2004 heeft ComBat aan de hand van tien hoofdvragen een inventariserend onderzoek uitgevoerd over studie- en beroepskeuze van jongeren in Nederland. Doel van deze ‘Quick Scan’ was om te inventariseren welke kennis hierover voorhanden is, met het accent op jongeren die op het VMBO of MBO zitten. Er is in dit kader desk research gedaan, er zijn twee experimenten uitgevoerd en er zijn gesprekken met vijf experts (van universiteiten en uit ‘het veld’) gehouden. De resultaten van de Quick Scan zullen onder meer gebruikt worden bij het verder ontwikkelen van de activiteiten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid (opdrachtgever van het project) en bij het ontwikkelen van een communicatiecampagne gericht op jongeren en hun beïnvloeders. a. Hoe belangrijk vinden jongeren een opleiding? Vrijwel alle jongeren uit het voortgezet onderwijs en MBO in Nederland (ongeveer 95%) vinden het nuttig om naar school te gaan en belangrijk om een diploma te halen, met name omdat een diploma een goede toegang geeft tot de arbeidsmarkt. Als je een diploma hebt, krijg je gemakkelijker een goed betaalde en aantrekkelijke baan. Er zijn geen harde gegevens bekend over het percentage jongeren dat een diploma niet belangrijk vindt. Experts schatten dat dit percentage lager is dan 5% onder middelbare scholieren en MBO-ers. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat sommige jongeren een diploma tijdelijk van minder belang kunnen vinden; dit doet zich bijvoorbeeld voor bij voortijdig schoolverlaters. Onderzoek wijst echter uit dat veel van deze schoolverlaters (ongeveer 67%) na verloop van tijd spijt krijgen en alsnog naar school willen gaan. b. Hoe belangrijk vinden jongeren werk? Willen jongeren een baan? Vrijwel alle jongeren in Nederland, die op het punt staan de arbeidsmarkt te betreden, vinden het belangrijk om een betaalde baan te hebben. Uit het indicatieve onderzoek van ComBat en Forum onder jongeren blijkt dat van de werkloze jongeren in dat onderzoek 90% op zoek is naar een baan; 10% wil niet werken. Het CBS schat het aantal jongeren van 15-24 jaar, dat niet wil werken, op 22.000. Het percentage jongeren dat niet wil werken is 2,2% van de jonge beroepsbevolking. Wat is een aantrekkelijke baan? In het algemeen vinden jongeren een baan aantrekkelijk die qua aanleg en interesse bij ze past, met een goede werksfeer, een goed salaris, doorgroeimogelijkheden en uitdaging in het werk. Is salaris een motivator? Salaris is belangrijk, maar minder in de eerste jaren (waarin eerst een positie op de arbeidsmarkt moet worden verworven). Na twee of drie jaar verschuift dit en worden salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden belangrijker.
© ComBat bv, oktober 2004
4
c. Hoe kiezen jongeren een vervolgopleiding en beroep? Uit de Quick Scan blijkt dat er in Nederland veel kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn over de studies die gekozen worden en over de instroom in beroepen. Maar er is weinig bekend over de processen die achter deze cijfers liggen. Verder geldt dat de beschikbare kennis vaak algemeen, versnipperd en incompleet is en dat diverse onderzoeken elkaar tegenspreken. Keuzes maken is lastig Uit het onderzoek en uit gesprekken met experts blijkt dat jongeren moeite hebben met het maken van goede keuzes als het gaat om studie en beroep. Dit is met name het geval omdat het onderwijssysteem en het arbeidssysteem uit elkaar zijn gedreven. Uit onderzoek in de provincie Utrecht blijkt dat meer dan 40% van de VMBO-leerlingen in de vierde klas grote moeite heeft met het vinden van een passende opleiding. Een even groot percentage zegt niet te weten welk beroep ze willen uitoefenen. Het ontbreken van een goede arbeidsidentiteit leidt ertoe dat veel jongeren foutieve keuzes maken en dan niet in opleidingen en beroepen instromen die goed bij ze zouden passen (maar die bijvoorbeeld een wat minder gunstig imago hebben). Jongeren kiezen vaak verkeerd; geen notie van beroeps- en inkomensmogelijkheden De beelden, die jongeren van beroepen hebben, blijken vaak af te wijken van de werkelijkheid. Bovendien hebben jongeren geen goed beeld van het salaris dat bij bepaalde beroepen hoort. Jongeren weten bijvoorbeeld niet wat een timmerman of lasser verdient, ten opzichte van meer sexy geachte voorkeursberoepen zoals een PR-medewerker of een bankemployee. Het verschil kan al snel oplopen tot 1000 euro per maand. Door deze verkeerde beeldvorming kiezen veel jongeren voor een ‘zitbaan’, terwijl de arbeidsmarkt aantrekkelijker loopbanen te bieden heeft. De voorgaande situatie kan ontstaan doordat jongeren te weinig concrete beelden van beroepen krijgen voorgelegd en te weinig gelegenheid hebben om ervaring met beroepen op te doen. De meeste jongeren ontwikkelen geen ‘arbeidsidentiteit’. Ze weten niet in welk beroep ze het beste tot hun recht komen. Het keuzemoment Veel jongeren stellen hun studie- en beroepskeuze te lang uit. Weliswaar moeten ze al op relatief jonge leeftijd, in de tweede klas een keuze maken voor een sector of profiel, maar daarna loopt de keuze vaak vertraging op. d. Welke opleidingen en beroepen zijn populair? Wat zijn populaire branches en functies? De meest populaire branches zijn ICT/automatisering (27%), Gezondheidszorg/medische sector (15%) en de Horeca (13%). De meest populaire functies zijn ICT/automatisering (24%), Verpleging/verzorging/sociaal (15%) en Administratief (10%). Wat zijn de minst populaire branches en functies? De minst populaire branches zijn de Rijksoverheid (3%), Gemeentelijke overheid (4%) en de branche Transport/logistiek/vervoer (5%). De minst populaire functies zijn Bediening, Facilitaire dienstverlening, Financieeleconomisch en Logistiek (alle 1%).
© ComBat bv, oktober 2004
5
e. Onderwijs: uitstroom zonder startkwalificatie. Uit een publicatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit september 2003 blijkt dat er in het schooljaar 2001-2002 70.508 voortijdige schoolverlaters waren. Dit aantal komt neer op 5,5% van het aantal ingeschreven leerlingen in V(S)O en BVE. Het voortijdig schoolverlaten is fors toegenomen ten opzichte van het vorige rapportagejaar (toen was het 3,7%). Dit komt door de wijzigingen in de RMC-wet (uitbreiding van de verplichte aanmelding). In 2001-2002 zijn 20.142 schoolverlaters herplaatst; zij gaan weer naar het reguliere onderwijs of zitten in een traject met als hoofddoel werk. f. Arbeidsmarkt: jongeren zonder baan. Op dit moment (augustus 2004) staan, volgens opgave van het CWI, bijna 54.000 jongeren onder de 23 jaar zonder werk ingeschreven. Daarvan heeft 57% geen startkwalificatie. Van deze jongeren zijn er bijna 24.000 die alleen een VMBO-opleiding hebben; ruim 6.500 hebben zelfs geen VMBO-opleiding. Het aantal jongeren dat alleen MBO, of HAVO, of VWO heeft gedaan is ruim 19.000. Er zijn bijna geen HBO’ers of WO’ers (in deze leeftijdscategorie!) werkloos. Van de werkloze jongeren onder de 23 jaar zijn er ruim 13.000 allochtoon; dat is 25%. Deze groep is wel relatief langdurig werkloos en heeft ook relatief vaak geen startkwalificatie. Uit het indicatieve onderzoek van ComBat en Forum blijkt dat 40% van de werklozen geen behoefte heeft aan ondersteuning bij het zoeken naar een baan, op wat voor manier dan ook. Van degenen die wel ondersteuning willen, geeft een derde aan graag hulp en advies van instanties zoals het CWI te krijgen. g. Jongeren en het CWI Er is niet veel informatie beschikbaar over jongeren en het CWI. Zo weten we niet hoe bekend het CWI onder jongeren is en wat het imago van het CWI is. Uit een eigen klantenonderzoek van het CWI blijkt dat jongeren die met het CWI in aanraking zijn geweest, daarover positief zijn. Ze geven het CWI het rapportcijfer 7. h. Welke vacatures zijn veelgevraagd, welke niet? De werkloze jongeren onder de 23 jaar zijn, volgens het CWI, op dit moment op zoek naar vacatures op het gebied van verkoop (ongeveer 9.000 jongeren), productie (ongeveer 7.300 jongeren), verzorging (ongeveer 3.800 jongeren), transport (ongeveer 3.600 jongeren) en bouw (ongeveer 3.400 jongeren). Moeilijke sectoren zijn schoonmaakwerk, de vleesindustrie, de metaalsector en de verpleging. De verpleging trekt blijkbaar enerzijds veel jongeren aan, en stoot anderzijds veel jongeren af.
© ComBat bv, oktober 2004
6
1 NUT, NOODZAAK EN KEUZE VAN STUDIE EN BEROEP 1.1 Hoe belangrijk vinden jongeren een opleiding? “Een diploma betekent zekerheid. Daar kun je altijd op terugvallen.”
4
Uit diverse onderzoeken blijkt dat vrijwel alle jongeren in Nederland het belangrijk vinden om een diploma van minimaal een MBO te halen. Het gaat ze daarbij niet primair om de kennis en vaardigheden die ze verkrijgen (waarvan het diploma de bevestiging is), maar om het feit dat een diploma een goede toegang geeft tot de arbeidsmarkt: • •
Als je een diploma hebt, krijg je gemakkelijker een baan. En wat nog belangrijker is: je krijgt gemakkelijker een goed betaalde en aantrekkelijke baan.
Eén van de onderzoeken waaruit dit blijkt, is het onderzoek ‘Jongeren’ van Qrius5. Daarin wordt periodiek gevraagd of jongeren vinden dat het zin heeft om naar school te gaan en te leren. In 2001 leverde dat de volgende resultaten op: ‘Vind je dat het zin heeft om naar school te gaan en te leren?’ 6
Sterk ja Gewoon ja Niet ja, niet nee Gewoon nee Sterk nee
12-14 jaar 49% 44% 5% 2% -
15-19 jaar 53% 43% 3% 1% -
Uit kwalitatief vervolgonderzoek weten we dat jongeren het nut van school direct koppelen aan het behalen van een diploma. Uit deze cijfers blijkt dat 7% van de 12-14 jarigen en 4% van de 15-19 jarigen twijfelt over het nut van school. Er zijn verder, voor zover bij ons bekend, geen harde cijfers beschikbaar over het percentage jongeren dat een diploma niet belangrijk vindt. Experts schatten dat dit percentage (voor de hele groep van 12-24 jaar) lager is dan 5%. In absolute aantallen is dit overigens wel een grote groep; 5% komt overeen met ongeveer 125.000 jongeren (van 12-24 jaar).
4
Deze uitspraak en de andere uitspraken die op deze wijze in het rapport verwerkt zijn, zijn afkomstig van jongeren die mee hebben gedaan aan de uitzendingen van FunX. Ze zijn opgenomen ter verlevendiging en illustratie; ze zijn uiteraard niet representatief voor alle jongeren in Nederland. 5 ‘Jongeren’ is één van de belangrijkste bronnen van informatie over kinderen en jongeren van 6 t/m 24 jaar in Nederland. Het onderzoek wordt iedere twee jaar uitgevoerd; de meest recente editie is van 2003. Steeds worden ruim 3.000 kinderen en jongeren ondervraagd. Deze groep is representatief voor alle kinderen en jongeren in Nederland; jongens en meisjes, lager opgeleiden en hoger opgeleiden, etc. Het onderzoek wordt gefinancierd door een groot aantal bedrijven en instellingen, waaronder (in 2003) een aantal ministeries. 6 Bron: Jongeren 2001. Deze vraag is in Jongeren 2003 niet gesteld.
© ComBat bv, oktober 2004
7
Bij de interpretatie van de voorgaande gegevens moet rekening gehouden worden met het feit dat sommige jongeren een diploma tijdelijk van minder belang kunnen vinden. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij voortijdig schoolverlaters. Uit kwalitatief onderzoek van ComBat onder leerlingen van het ROC van Amsterdam7 bleek dat leerlingen zich best voor kunnen stellen dat je van school gaat zonder diploma. Je kunt dan ook best een baantje vinden. Maar, signaleerden ze, je verdient dan meestal niet erg veel (in ieder geval veel minder dan jongeren met een diploma) en je moet vaak erg routinematig en saai werk doen. De meeste voortijdig schoolverlaters zijn aanvankelijk overmoedig, maar hebben na verloop van tijd spijt en gaan alsnog terug naar school. Dit beeld wordt bevestigd door diverse onderzoeken. Het volgen van een goede opleiding bepaalt volgens jongeren grotendeels hoe hun toekomst eruit ziet. Het maken van goede studiekeuzes wordt dan ook als heel belangrijk gezien. Over de aantrekkelijkheid van het naar school gaan wordt door jongeren wel verschillend gedacht: ‘Vind je het leuk om naar school te gaan om te leren?’
Sterk ja Gewoon ja Niet ja, niet nee Gewoon nee Sterk nee
12-14 jaar 17% 41% 29% 9% 3%
8
15-19 jaar 17% 45% 24% 12% 3%
Een grote groep vindt het leuk om naar school te gaan, maar er is ook een aanzienlijke groep die dat niet zo leuk vindt: 12% van de 12-14 jarigen (en nog eens 29% twijfelt) en 15% van de 15-19 jarigen (24% twijfelt). Diverse onderzoeken geven aan dat de school vooral aantrekkelijk is als ontmoetingsplaats; over de lessen zijn jongeren minder tevreden. Er is met name kritiek op: • • •
De inhoud van lessen (praktisch nut, verbondenheid met de actualiteit). Het karakter van de lessen (saai, weinig interactief). Docenten (grote afstand tot leerlingen, weinig interesse in leerlingen, weinig dynamisch en vernieuwend).
Toch blijkt uit bijvoorbeeld het eerder genoemde onderzoek op het ROC van Amsterdam dat het goed mogelijk is om veel van deze kritiekpunten weg te nemen, bijvoorbeeld door het praktijkgehalte van de opleidingen te verhogen en door docenten beter te selecteren en te begeleiden. Bij selectie van docenten kan bijvoorbeeld meer gelet worden op het vermogen om op een goede manier met leerlingen anno 2004 om te gaan. En docenten kunnen in de gelegenheid gesteld worden om hun vaardigheden op dit gebied te ontwikkelen, bijvoorbeeld met behulp van professionele begeleiding.
7 8
Het onderzoek op het ROC van Amsterdam ging over voortijdig schoolverlaten, en wat daar volgens leerlingen aan te doen is. Uitgevoerd in januari en februari 2004. Bron: Jongeren 2001.
© ComBat bv, oktober 2004
8
Er is, opmerkelijk genoeg, weinig onderzoek gedaan naar de verwachtingen van jongeren met betrekking tot opleidingen. Als we de informatie op dit gebied uit verschillende onderzoeken bij elkaar sprokkelen, blijkt dat jongeren (op ieder niveau) van opleidingen vooral het volgende verwachten: • • •
Dat ze een diploma opleveren (en toegang tot de arbeidsmarkt). Dat ze een aantrekkelijke plek bieden. Dat ze dingen leren waar ze direct iets aanhebben (bijvoorbeeld Engels, computervaardigheden) en/of later iets aan hebben (op de arbeidsmarkt).
Bij een aantal van de door ons geïnterviewde experts bestaat de indruk dat jongeren het begrip ‘startkwalificatie’ niet kennen; dat hoeft overigens ook niet. Als alternatief wordt door de experts in hun communicatie met jongeren wel het begrip ‘toereikende opleiding’ gebruikt. Nogal wat jongeren lijken ook niet te weten dat een MBO-1 of 2 diploma vereist is voor toetreding tot de arbeidsmarkt; deze kennis is natuurlijk wel relevant.
1.2 Hoe belangrijk vinden jongeren werk? “Ik ben echt nutteloos zonder werk” Vrijwel alle jongeren in Nederland vinden het belangrijk om na de afronding van hun opleiding en het behalen van een diploma te gaan werken. Dit blijkt onder andere uit het feit dat jongeren, die werkloos zijn, zo snel mogelijk (weer) een baan willen hebben: “Jongeren zijn bereid om desnoods onder hun niveau te werken en om slecht betaald of vuil werk te doen als het zou moeten. Ze prefereren werk - hoe slecht betaald of hoe vies ook - boven het krijgen van een uitkering. En dit geldt voor jongens en meisjes.” 9 Er kan betwist worden of jongeren inderdaad zo veel animo hebben om slecht betaald en vuil werk te doen, maar zeker is dat vrijwel alle jongeren een positie op de arbeidsmarkt willen hebben. Dit blijkt ook uit het indicatieve onderzoek dat deze zomer (in het kader van de Quick Scan) door ComBat en Forum onder jongeren is gehouden10. Van de werkloze jongeren in dat onderzoek is 90% op zoek naar een baan; 10% wil niet werken. Deze cijfers kunnen gebruikt worden om een schatting te maken van het aantal jongeren in Nederland dat niet wil werken. We kunnen daarvoor RWI en CBS-gegevens gebruiken. Het CBS (uit september 2004) schat het aantal jongeren van 15-24 jaar, dat niet wil werken, op 22.000. Men zet dit af tegen een totale beroepsbevolking van 1.013.000 jongeren, waarvan er 838.000 werken, 119.000 op zoek zijn naar een baan en direct beschikbaar zijn, 34.000 op zoek zijn naar een baan en niet direct beschikbaar zijn en 22.000 dus niet willen werken. Het percentage jongeren dat niet wil werken is volgens deze cijfers dus 2,2%. 9 Du Bois-Reymond; Jongeren en hun keuzes; Bussum 1998. 10
Dit onderzoek is uitgevoerd op evenementen en in stadscentra, in Rotterdam, Utrecht, Amsterdam, Heerlen, Eindhoven, Den Haag en Gouda. Jongeren zijn letterlijk van de straat gehaald. In totaal hebben 949 jongeren aan het onderzoek meegedaan, in de leeftijd van 15-25 jaar. We kunnen niet aangeven in welke mate het onderzoek representatief is. We noemen het daarom ‘indicatief’; opvallende uitkomsten hebben een signaalfunctie en zouden nader bestudeerd moeten worden. Aan dit project wordt in Bijlage 2 uitvoeriger aandacht besteed.
© ComBat bv, oktober 2004
9
In de meest recente cijfers van RWI (Raad voor Werk en Inkomen) worden vier categorieën onderscheiden. Volgens het RWI zijn 57.000 jongeren actief op zoek naar een baan, 19.000 jongeren zouden best willen werken, maar weten niet hoe ze moeten solliciteren; ze moeten geholpen worden bij het zoeken. Het RWI ziet een groep van 16.000 jongeren, die in de toekomst wil gaan werken, maar nu belast is met zorgtaken, en er zijn (volgens het RWI) 16.000 jongeren die niet willen werken. Deze cijfers hebben betrekking op 2003. Inmiddels schat het RWI dat er 130.000 werklozen zijn tot en met 22 jaar, waarvan er meer dan 70.000 niet zijn ingeschreven bij het CWI. Nog wat cijfers, om een en ander in perspectief te kunnen plaatsen: er zijn ongeveer 1,9 miljoen jongeren van 15-24 jaar in Nederland. Als we de categorie 12-14 jaar er ook bijnemen, komt het totaal (12-24 jaar) op ongeveer 2,5 miljoen jongeren. Daarvan zitten er: • • • •
914.000 473.000 326.000 182.000
in in in in
het voortgezet onderwijs. het MBO. het HBO. WO.11
De cijfers, die hiervoor genoemd zijn over de beroepsbevolking, zijn globaal ook van toepassing op deze leeftijdsgroep. Er zitten dubbeltellingen in de cijfers, omdat sommige jongeren zowel een opleiding volgen als werken. Terug naar het onderwerp ‘werk’. Waarom willen jongeren graag werken? Uit verschillende onderzoeken (onder jongeren op alle niveaus) komen de volgende motivaties naar voren: • • • •
Uiteraard: de inkomsten die je ermee genereert. Een aantrekkelijke plek om te verblijven: leuke collega’s, een prettige werksfeer. Het feit dat je ‘maatschappelijk participeert’, nuttig bent en niet aan de zijlijn staat. De persoonlijke en collectieve prestaties die je ermee kunt leveren en de ontwikkeling die je kunt doormaken (‘persoonlijke uitdaging’).
Jongens neigen er wat meer naar om inkomen belangrijk te vinden, meisjes hechten wat meer belang aan collega’s en de werksfeer. Aan personeelsregelingen en arbeidsvoorwaarden hechten zowel meisjes als jongens weinig tot geen belang. Op het moment dat jongeren de arbeidsmarkt betreden, hebben ze betrekkelijk traditionele verwachtingen van een baan. Ze willen een fulltime baan waarin ze kunnen groeien en waarin ze snel een eigen positie op de arbeidsmarkt kunnen verwerven. Het salaris moet op een redelijk niveau liggen, maar is niet het meest belangrijk. Hebben ze eenmaal een start gemaakt, dan worden ze kritischer en gaan ze ook hogere eisen stellen aan een baan.
11
Al deze gegevens zijn afkomstig van het CBS.
© ComBat bv, oktober 2004
10
Jongeren zijn over het algemeen optimistisch over de mogelijkheid om aantrekkelijk werk te vinden. Het merendeel van de jongens en meisjes verwacht een baan te krijgen die aansluit op hun opleiding12. Een belangrijk breukpunt in het werkzame leven is het moment waarop kinderen worden geboren: •
•
Een deel van de jongeren stopt dan met werken, met name lager opgeleide meisjes. Zij wisten al, op het moment dat ze gingen werken, dat ze tijdelijk zouden gaan werken en hadden op het vlak van werk lage verwachtingen en ambities. Het CBS schat het aantal ‘huisvrouwen’ op 16.000 (in de leeftijdsgroep van 15-24 jaar) en 119.000 (in de leeftijdsgroep van 25-34 jaar). Relatief kleine aantallen, derhalve. Een deel van de jongeren gaat parttime werken. Op dit moment geeft 70% van de vrouwen aan dat ze parttime willen gaan werken (werk en zorg combineren), en 34% van de mannen13.
Drie ontwikkelingen zijn tot slot het vermelden waard. Op de eerste plaats is het aantal jongeren met bijbaantjes en het belang van bijbaantjes sinds het einde van de jaren negentig sterk toegenomen. In 2003 had 29% van de 12-14 jarigen en 55% van de 15-19 jarigen een bijbaantje (en in totaal had 72% van de 15-19 jarigen een bijbaantje of een baan). Verder doen ze natuurlijk ervaring op door middel van stages. Veel jongeren hebben dus al ervaring met werken; ze kunnen die ervaring tegenwoordig opdoen vanaf hun 13e jaar14. Ten tweede hebben we in de afgelopen jaren gezien dat jongeren de waarde van het ‘leven buiten het werk’ belangrijker zijn gaan vinden. Ze hebben minder bereidheid om langdurig over te werken of ver te reizen voor hun werk. Ook het aantal jongeren dat parttime wil werken, zonder een kind te hebben, lijkt wat toe te nemen. We denken dat deze ontwikkelingen vooral zijn ingegeven door de gunstige economische situatie aan het einde van de jaren negentig en het begin van dit decennium. Op de derde plaats geldt dat het aantal jongeren, dat na de afronding van hun schoolopleiding een periode vrijaf neemt, in de afgelopen jaren ook is toegenomen. Dit speelt meer op HBO/WO-niveau dan op MBO-niveau en is ook sterk afhankelijk van de economische situatie: we hebben de indruk dat de behoefte aan een periode weg momenteel weer afneemt.
1.3 Hoe kiezen jongeren een vervolgopleiding en een beroep? “Als je weet dat een bepaalde opleiding geen goede toekomstperspectieven biedt, dan zal ik die opleiding niet willen kiezen. Tenzij het een hobby is of ik het echt heel graag wil. Dan wel” Er zijn veel gegevens beschikbaar over de opleidingen die jongeren volgen en de beroepen die ze uitoefenen. Er is echter relatief weinig bekend over de wijze waarop jongeren tot de keuze voor een opleiding of een beroep (of sector) komen. Er is een groot gebrek aan feitelijke informatie15. 12
Bron: ACA/JES; De jeugd van tegenwoordig over de arbeidsmarkt van morgen; 1997. Dit geldt voor jongeren die nog op school zitten of studeren, en dit geldt nog steeds.
13 CNV Jongeren/Ministerie van SZW; Levensloopwijzer; 2003. 14 Bron: Jongeren 2003. 15
Dit blijkt uit de resultaten van onze desk research, en wordt bevestigd door het interview met Frans Meijers, één van de belangrijkste experts op dit gebied in Nederland.
© ComBat bv, oktober 2004
11
De volgende passages zijn gebaseerd op fragmenten van onderzoek of op gesprekken met experts, tenzij anders vermeld. De indruk is dat jongeren, die met het VMBO beginnen, ieder een aantal richtingen voor ogen hebben die ze op zouden kunnen gaan qua opleiding en beroep. Deze richtingen zijn, vaak onbewust, tijdens het opvoedingsproces tot stand gekomen. Zo kan het zijn dat een jongen van 13 jaar bijvoorbeeld timmerman wil worden, omdat zijn vader dat ook is. Er zijn jongeren die dan ook al vrij precies weten wat ze willen worden, maar in de praktijk blijkt dat dit tijdens hun schoolperiode meestal nog verandert. Het aantal jongeren dat bij de start van het VMBO al weet wat ze willen worden en dat uiteindelijk ook echt wordt, is verwaarloosbaar klein. Het is de bedoeling dat jongeren gedurende hun VMBO-periode tot een keuze komen voor een vervolgopleiding en een sector waarin ze in de toekomst willen gaan werken. Daarbij zouden ze ook meer richtingen in overweging moeten nemen dan die ze ‘van huis uit’ hebben meegekregen. Frans Meijers noemt dit het ontwikkelen van een ‘arbeidsidentiteit’: in welke sector en in welk beroep kom ik het beste tot mijn recht. Bij deze keuze speelt het vak ‘PSO’ een belangrijke rol. PSO staat voor Praktische Sector Oriëntatie. Het vak kan sinds het schooljaar 1999-2000 (het beginjaar van het VMBO) door scholen gegeven worden, op vrijwillige basis en met een eigen invulling. Inmiddels is het vak op grote schaal ingevoerd. PSO wordt in principe gegeven in het eerste en tweede jaar van het VMBO. Aan de invoering lagen twee motieven ten grondslag. Op de eerste plaats: een praktische oriëntatie maakt een gefundeerde keuze voor een bepaalde sector in het derde leerjaar mogelijk. Op de tweede plaats: het stelt leerlingen in staat om meer praktisch bezig te zijn in het eerste en tweede jaar. Het bevordert hun motivatie voor het volgen van onderwijs en het maken van keuzes. Al met al is het doel van PSO dat leerlingen aan de hand van ervaringen met concrete opdrachten een beter zicht krijgen in: • • •
Hun eigen belangstelling en competenties; De sectoren en programma’s in de bovenbouw van het VMBO; De diverse sectoren in maatschappelijk verband.
Ook in het derde en vierde leerjaar van het VMBO wordt aandacht besteed aan studie- en beroepskeuze (LOB). Jongeren hebben dan al een sector gekozen en gaan zich verder oriënteren op concrete vervolgopleidingen en beroepen (binnen en vaak ook buiten de betreffende sector). Scholen mogen de uren, die hiervoor beschikbaar zijn, naar eigen inzicht invullen. Inmiddels zijn de ervaringen met PSO volgens sommige scholen zo positief dat ze het vak ook in het derde jaar hebben ingevoerd; een verdere uitbreiding (naar meer scholen, naar het vierde jaar) wordt verwacht16. Dit is ook van groot belang: “Uit onderzoek blijkt dat leerlingen zich behoorlijk 16
Bron: Henk van de Velden, vice–voorzitter VMBO van de NVS en redacteur van Dekanoloog.
© ComBat bv, oktober 2004
12
zeker voelen over de keuze voor het derde jaar. (..) Echter, keuzetaken die verder gingen dan het vierde leerjaar van het VMBO leverden een onzeker gevoel op bij de leerlingen. Dit betreft zowel vervolgopleidingen als de arbeidsmarkt en werkgelegenheid voor schoolverlaters.”17 Uit het voorgaande wordt duidelijk dat het bij studie- en beroepskeuze om een proces gaat. In het proces zijn verschillende fasen te onderscheiden. Jongeren doorlopen dit proces allemaal op hun eigen manier en in hun eigen tempo.
1.3.1 Beïnvloeders Bij het proces zijn tal van beïnvloeders betrokken. De belangrijkste worden hier toegelicht. Ouders “Mijn vader wil dat ik de opleiding boekhouden ga doen, maar eigenlijk wil ik schoonheidsspecialist worden” Ouders spelen een belangrijke rol in het proces van studiekeuze, als ‘adviseur’ van hun kind. Veel jongeren betrekken hun ouders graag bij dit proces, om te voorkomen dat ze een foute keuze maken. Over het algemeen laten ouders de meeste jongeren betrekkelijk vrij in de keuze en ondersteunen deze ook. Toch kan de invloed van ouders op de keuze heel groot zijn. Er zijn jongeren die één-op-één het beroep van vader of moeder overnemen; dit is overigens ongetwijfeld minder het geval dan vroeger. Verder is het zo dat veel ouders er nog steeds naar streven dat hun kind een ‘zo hoog mogelijke’ opleiding gaat volgen, met een bijbehorend beroep. Ze kunnen, bewust of onbewust, sterk richtinggevend zijn (ook al hebben jongeren zelf het idee dat ze zelf gekozen hebben). Veel ouders hebben bijvoorbeeld liever dat hun kind op een kantoor werkt dan een ‘handberoep’ uitoefent, terwijl dat voor het kind zelf helemaal niet beter of aantrekkelijker hoeft te zijn. Ouders zijn dan ook een belangrijke kracht achter de keuze voor ‘zitberoepen’ in plaats van ‘carrière-beroepen’ (wat door de Taskforce Jeugdwerkloosheid ook gesignaleerd en gepubliceerd is). Ouders hebben de wens dat er serieus aan de opleiding begonnen wordt, en dat deze ook daadwerkelijk afgemaakt wordt. Familie en bekenden Via beroepen van familieleden of bekenden worden jongeren ook op de hoogte gebracht van verschillende beroepsmogelijkheden. Jongeren praten met mensen waarvan de beroepen hen aanspreken. Ze worden daarmee ook op de hoogte gebracht van de benodigde vooropleiding.
17
Henk van de Velden; Dekanoloog; 09-2003.
© ComBat bv, oktober 2004
13
Vrienden “Mijn vrienden hebben veel invloed op me. Ik wist niet wat ik na de mavo wilde gaan doen en toen ben ik iedereen maar gevolgd naar de meao” Ook met vrienden en vriendinnen wordt regelmatig gepraat over de schoolkeuze. Onder andere ook over wie dan op dezelfde school terecht komt. Leerlingen vinden het natuurlijk leuker als ze iemand kennen op de vervolgopleiding, maar het is niet doorslaggevend voor hun keuze. Decanen “In het vierde jaar proberen we met elke leerling een persoonlijk gesprek te hebben”. (Expert-interview met VMBO-decaan; september 2004). Decanen worden vaak genoemd als informatiebron in de oriëntatiefase. De populariteit van een decaan hangt sterk samen met de persoon in kwestie. Is de decaan op een school toegankelijk, vriendelijk en behulpzaam dan wordt deze benaderd door leerlingen, met name als ze twijfelen tussen verschillende opleidingen. Ook kan een decaan aangeven welke vooropleidingen nodig zijn, bij het aanvragen van brochures, etc. Docenten Docenten lijken een steeds belangrijker rol in het proces van studiekeuze te spelen. Ze staan relatief dicht bij de leerlingen, en zijn vaak beter op de hoogte van hun capaciteiten en wensen dan decanen. Het komt veel voor dat jongeren door docenten worden gewezen op mogelijke vervolgstudies, of naar open dagen worden gestuurd. Media en middelen Jongeren maken verder bij de keuze van hun opleiding gebruik van: • • • • •
Brochures en folders (nog steeds). Internet (in toenemende mate). Regionale studiebeurzen; landelijke beurzen (zoals de Studiebeurs in Utrecht) worden door VMBO’ers bijna niet bezocht. Voorlichtingsbijeenkomsten op de eigen school. Voorlichtingsdagen op de ‘nieuwe’ school.
Bij VMBO’ers lijkt het accent te liggen op persoonlijke bronnen in de directe omgeving, zoals familie, vrienden, docenten, decanen, mentoren, en open dagen18. Het is niet goed mogelijk om aan te geven welke van de bovenstaande actoren en media de grootste invloed hebben. Dat verschilt van opleiding tot opleiding (en van persoon tot persoon). Ter illustratie geven we hier de uitkomsten weer van een onderzoek dat door het Kenniscentrum Handel is uitgevoerd19. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden onder 288 leerlingen uit het vierde jaar van het VMBO, 18 19
Bron: Toppen Regio Rapportage; Overstap VMBO-MBO Midden Nederland; 2004. De informatie komt uit de DoorstroomScan (2.328 jongeren uit 4 VMBO) en uit de EntreeScan (5.425 leerlingen uit het eerste jaar van het MBO). Kenniscentrum Handel; Het kiezen voor een MBO opleiding; juni 2004. Het onderzoek is niet representatief voor alle VMBOleerlingen.
© ComBat bv, oktober 2004
14
waarvan veruit het grootste gedeelte de richtingen ‘handel en verkoop’, ‘handel en administratie’ en ‘mode en commercie’ volgen. Uit dit onderzoek blijkt dat maar 1% van deze jongeren het niet belangrijk vindt om over de keuze voor een vervolgopleiding na te denken. 59% is helemaal zeker van de keuze die ze gemaakt hebben en 29% is ‘bijna helemaal zeker’. Op de vraag: “Wie heeft je het meest beïnvloed bij het maken van een keuze voor een vervolgopleiding?” wordt als volgt geantwoord: Ouders Familie Vrienden Docent Mentor Niemand
44% 17% 18% 8% 7% 45%
Ouders zijn dus heel belangrijk en dat is volgens het onderzoek positief. Wel wordt gesignaleerd dat ouders vaak weinig zicht hebben op de structuur van het MBO-onderwijs en dat ze vaak de voorkeur geven aan doorstroom naar de HAVO in plaats van naar het MBO. De hoge score bij ‘niemand’ is interessant. Er zijn in het kader van dit onderzoek ook enkele gesprekken met decanen gevoerd, en die geven aan dat leerlingen de rol en het belang van de diverse actoren slecht in kunnen schatten. Daarom zeggen ze relatief vaak: niemand. De decanen zeggen ook dat de leerlingen niet altijd een reëel beeld hebben van wat ze met de vervolgopleiding kunnen gaan doen; dat geldt ook voor ouders. De belangrijkste informatiebronnen, die gebruikt zijn, zijn de open dag op het MBO (goed geschikt om de sfeer te proeven), informatiemateriaal (belangrijk om mee naar huis te nemen en nog eens door te lezen, vooral voor slimmere leerlingen) en de informatie-avond op het VMBO. Dit is volgens de decanen niet verrassend, omdat deze middelen een standaard onderdeel vormen van het keuzeproces op de scholen. Beroepentesten, landelijke opleidingsbeurzen en meeloopdagen scoren in dit geval laag. De testen geven niet altijd bevredigende uitkomsten; de landelijke beurzen zijn te ver weg en te onoverzichtelijk. Meeloopdagen zijn in deze sector lastig te organiseren. Jongeren kiezen de vervolgopleiding met name omdat: • • •
De opleiding zelf leuk lijkt (49%). Het werk, dat ze kunnen gaan doen, aantrekkelijk lijkt (37%). Mensen om hen heen dat adviseren (35%).
Maar 15% kiest de opleiding vanwege het geld dat ze kunnen gaan verdienen, en maar 8% kiest de opleiding omdat vrienden die ook gaan doen. Dit onderzoek is interessant omdat het bijvoorbeeld wijst op het grote belang van ouders en het geringe belang van vrienden, maar nogmaals: voor andere opleidingen en beroepen kan het keuzeproces op een andere manier verlopen.
© ComBat bv, oktober 2004
15
1.3.2 Knelpunten in het keuzeproces Er zijn verschillende indicaties die erop wijzen dat het gecompliceerde proces van studie- en beroepskeuze niet helemaal oplevert wat het zou moeten opleveren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Regio Rapportage van bureau Toppen, dat onderzoek doet naar de aansluiting van VMBO en MBO. Meer dan 40% van de vierdejaars VMBO-leerlingen op een aantal scholen in de provincie Utrecht geeft bijvoorbeeld in maart van het lopende studiejaar aan dat ze grote moeite hebben met het vinden van een passende opleiding. Een even groot percentage zegt niet te weten welk beroep ze willen uitoefenen20. Van deze vierdejaars zegt minder dan 20% van de leerlingen dat ze veel hebben gehad aan de voorlichting op het VMBO. Opmerkelijk is dat van de ex-VMBO’ers, die op het MBO zitten, 90% van mening is dat hun vorige school ze goed heeft begeleid bij de overstap naar het MBO. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat jongeren ‘in hun keuze groeien’. Ruim eenderde van de leerlingen in het MBO vindt dat de opleiding anders is dan ze verwacht hadden. Dit percentage ligt hoger voor deelnemers op niveau 3 en 4, voor deelnemers uit de BOL-leerweg en voor deelnemers uit de sector zorg en welzijn. Tot zover de informatie van Toppen. Uit het eerder geciteerde onderzoek van het Kenniscentrum Handel blijkt dat 46% van de vmbo-leerlingen op het mbo een andere richting gaat doen dan op het vmbo. Dit heeft te maken met het feit dat een aantal leerlingen hun keuze om verschillende redenen uitstellen tot het vierde jaar. Verder krijgt een aantal leerlingen een ander beeld van het werk en de mbo-opleiding. Ook het volgende citaat wijst op knelpunten: “Sommige leerlingen overschatten zichzelf en kiezen een veel te moeilijke opleiding. Anderen onderschatten zichzelf. En veel allochtonen begrijpen ons onderwijssysteem niet. Dat je stage moet lopen bijvoorbeeld.” (Expert-interview met VMBO-decaan; september 2004). De commentaren op het huidige proces van studie- en beroepskeuze op het VMBO laten zich als volgt samenvatten: •
Jongeren krijgen te weinig concrete beelden van beroepen voorgelegd en hebben te weinig gelegenheid om ervaring met beroepen op te doen. Dit is een probleem in een samenleving waarin het onderwijssysteem en het arbeidssysteem steeds verder uit elkaar zijn gedreven. Vroeger wisten jongeren precies wat veel beroepen inhielden, omdat ze er zelf mee geconfronteerd werden. Tegenwoordig zijn steeds meer beroepen ‘onzichtbaar’ en abstract. PSO lost dit onvoldoende op, ondanks de positieve reacties op het vak van scholen. Wellicht heeft het vak meer tijd nodig (en is uitbreiding naar het derde en vierde leerjaar gewenst). Sommige experts (zoals
20
Bron: Toppen Regio Rapportage.
© ComBat bv, oktober 2004
16
Frans Meijers) zijn van mening dat PSO in zijn huidige vorm niet de oplossing is, omdat het een apart vak is en ‘schools’ is. Ze vinden dat de studie- en beroepskeuze in het onderwijs geïntegreerd moet worden. •
Veel jongeren stellen hun studie- en beroepskeuze te lang uit. Weliswaar moeten ze al op relatief jonge leeftijd (in de tweede klas) een keuze maken voor een sector of profiel, maar daarna loopt de keuze vaak vertraging op.
•
Mede door het voorgaande blijken de beelden, die jongeren van beroepen hebben, vaak af te wijken van de werkelijkheid. Bovendien hebben jongeren geen goed beeld van het salaris dat bij bepaalde beroepen hoort. Jongeren weten bijvoorbeeld niet wat een timmerman of lasser verdient, ten opzichte van meer sexy geachte voorkeursberoepen zoals een PR-medewerker of een bankemployee. Het verschil kan al snel oplopen tot 1000 euro per maand21. De meeste jongeren ontwikkelen op het VMBO geen arbeidsidentiteit. Ze weten niet in welk beroep ze het beste tot hun recht komen. Sommige jongeren kiezen voor een opleiding in plaats van voor een sector of beroep. De druk van ouders (die graag een ‘witte boorden-loopbaan’ willen hebben) en van andere beïnvloeders stuurt ze vaak de verkeerde richting op. En ze hebben de neiging om studies te kiezen die alle mogelijkheden voor de toekomst zoveel mogelijk open houden. In een presentatie van de voorzitter van de Taskforce Jeugdwerkloosheid, Hans de Boer, bij de opening van het BvE-jaar 2004-200522 werd dan ook geconstateerd dat veel jongeren door deze verkeerde beeldvorming kiezen voor een ‘zitbaan’, terwijl de arbeidsmarkt aantrekkelijker loopbanen te bieden heeft: “Jongeren kiezen massaal verkeerde opleidingen en missen daardoor mogelijkheden op de arbeidsmarkt.” Hij voegt er aan toe: “Juist in de traditionele vakken worden veel leerwerktrajecten aangeboden waar een jeugdwerkloze niet gemakkelijk instapt. (..) Samenleving en economie zouden baat hebben bij een veel directere manier van voorlichten aan jongeren en hun ouders over beroeps- en inkomensmogelijkheden. Gezien de vergrijzing en ontgroening en in het licht van de steeds grotere tekorten aan MBO-opgeleiden in de traditionele vakken, ligt er een gouden toekomst voor de jongeren in het reguliere werknemerscircuit en in het ondernemerschap.”
•
Wanneer jongeren de arbeidsmarkt betreden is de praktijkschok meestal groot. Hun soms beperkte, soms te rooskleurige beeld van een beroep maakt plaats voor een realistisch beeld. Met name jongeren die de ‘restmarkt’ betreden moeten zich enorm aanpassen, alsmede jonge werklozen.
21 Zie Bijlage 3. 22
Hans de Boer, 3 september 2004.
© ComBat bv, oktober 2004
17
Het volgende citaat maakt de spanningen tussen onderwijs en arbeidsmarkt nog eens duidelijk: “De beroepskeuzen worden voor jongeren moeilijker. Des te belangrijker is een goede studie- en beroepskeuzebegeleiding op school en daarbuiten (..). Hoe onduidelijker de beroepsvoorstellingen zijn, des te moeilijker het voorlichtings- en zoekproces verloopt. Met name voor allochtone leerlingen, die toch al worstelen met een kloof tussen thuis- en schoolcultuur, pakt dat (vaak) slecht uit. Anderzijds kan een goed verzorgde studie- en beroepsvoorlichting juist allochtone leerlingen van dienst zijn door hun concrete beroepsmogelijkheden aan te bevelen (..). Juist omdat de arbeidsmarkt zo sterk in beweging is, moet jongeren eigenlijk ook een brede voorlichting geboden worden; tegelijkertijd blijft daarmee de onzekerheid bij de jongeren bestaan. Het grootste probleem van de voorlichting is op dit moment dat noch decanen, noch leerlingen, noch ouders voldoende zicht op recente ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hebben.”23
1.3.3 Een rationeel proces? De aanpak door middel van PSO en andere vakken wekt vaak de indruk dat de keuze van studie en beroep een rationeel en weloverwogen proces is. Dat is echter vaak niet het geval: •
Er is heel veel informatie, maar veel jongeren zijn maar in beperkte mate geïnteresseerd in de beschikbare informatie. Vaak is informatie te gedetailleerd, wordt te uitgebreid ingegaan op allerlei aspecten van de opleiding, komen beroepsbeelden te weinig aan bod en lijkt de informatie van verschillende opleidingen te veel op elkaar. Jongeren kunnen meer met directe ervaringen met opleidingen en beroepen, tijdens stages, voorlichtingsdagen en dergelijke. Voor het verkrijgen van informatie willen ze weinig moeite doen.
•
Er is vaak weinig tijd en weinig structuur in het proces, ook omdat het proces zelf voor jongeren niet zo aantrekkelijk is.
De uiteindelijke keuze is minder een kwestie van een rationele afweging van argumenten voor en tegen een opleiding of beroep, en veel meer een kwestie van een bepaald gevoel over de opleiding of het beroep.
1.3.4 Overige knelpunten bij studie- en beroepskeuze Met name in de grote steden in het westen van het land zijn er steeds meer jongeren waarvan de ouders geen rol kunnen of willen spelen bij de studieen beroepskeuze.24
23 Du Bois-Reymond; Jongeren en hun keuzes; Bussum 1998. 24
ComBat; intern onderzoek voor het ROC van Amsterdam; februari 2004.
© ComBat bv, oktober 2004
18
Dit speelt bijvoorbeeld in een deel van de Surinaamse en Antilliaanse huishoudens: “Veel jongeren halen hun einddiploma alleen op.” (Expertinterview met VMBO-decaan; september 2004). De geringe interesse vanuit huis kan leiden tot: • • •
Voortijdige schoolverlating; Een moeizaam verlopend proces van studie- en beroepskeuze, foutieve keuze, ‘instabiele’ keuze; En tot een groter beroep op de school (mentoren en specifieke voorbeeldleraren) om de rol van de ouders over te nemen.
1.3.5 Theoretisch overzicht invloedsfactoren studiekeuze
Invloedsfactoren
Voorbeelden
Individuele kenmerken
Zelfconcept, karaktereigenschappen, sekse, motivatie (intrinsiek en extrinsiek), capaciteiten (intelligentiegebied, kennis, vaardigheden, houding, inzicht) en leeftijd (rijpheid).
Omgeving
(Culturele) achtergrond, sociale klasse, opleidingsniveau ouders, status, verwachtingen.
Financiële kenmerken
Studiefinanciering, collegegeld, huisvesting.
Opleiding en instelling
Inhoud en organisatie opleiding, gebouwen en faciliteiten, sfeer en profilering instelling, reisafstand, studentenleven.
Beeldvorming arbeidsmarkt
Kijk op sector en beroep, economische situatie, trends, vergrijzing en ontgroening.
Begeleiders
Ouders, vrienden, klasgenoten, decanen, mentoren en docenten.
Gebruikte middelen en activiteiten tijdens het studiekeuzeproces.
Brochures, folders, internet, regionale studiebeurzen, voorlichtingsbijeenkomsten/-dagen.
Ontwikkelingen in het onderwijs en in de maatschappij.
Invoering BAMA-structuur, kenniseconomie, technologische ontwikkelingen en multiculturele samenleving.
© ComBat bv, oktober 2004
19
1.4 Welke opleidingen en beroepen zijn populair? Uit onderzoek blijkt dat scholieren op VMBO- en MBO-niveau het liefst in de volgende branches willen werken25: ICT/automatisering Gezondheidszorg/medische sector Horeca Handel/retail/winkel Onderwijs Toerisme en recreatie Communicatie/media
27% 15% 13% 12% 11% 11% 10%
De minst populaire branches zijn: Rijksoverheid Gemeentelijke overheid Transport/logistiek/vervoer
3% 4% 5%
Uit het indicatieve onderzoek van ComBat en Forum, dat eerder geciteerd is, blijkt bovendien dat de volgende branches minder aanspreken: landbouw en visserij, hout en bouw, de machine- en metaalindustrie en de chemie. De meest populaire functies voor scholieren op VMBO en MBO zijn: ICT/automatisering Verpleging/verzorging/sociaal Administratief Technisch Verkoop/commercieel Reclame/marketing
24% 15% 10% 4% 4% 4%
Bijna de helft van de jongens wil ‘iets met automatisering’ gaan doen. Eén op de drie meisjes wil in de zorg, één op de zes in de administratie. De minst populaire functies zijn: Bediening Facilitaire dienstverlening Financieel-economisch Logistiek Transport Productie Beveiliging Bouw
25
1% 1% 1% 1% 2% 2% 2% 2%
VEA; Aan het werk met (V)MBO; November 2003. Voor dit onderzoek zijn 747 scholieren ondervraagd (met name in de leeftijdsgroep 16-20 jaar) en 2.243 werkenden (met name in de leeftijdsgroep 21-35 jaar). De steekproef vormt een afspiegeling van de populatie.
© ComBat bv, oktober 2004
20
De volgende opleidingen zijn op het ROC het meest populair (volgens opgave van de BVE-Raad26): • • • • • • • • • •
Sociaal pedagogisch medewerker 3 Verzorgende Sociaal pedagogisch medewerker 4 Verpleegkundige Bedrijfsadministratief medewerker Helpende welzijn Kapper Boekhoudkundig medewerker Middenkader bouwkunde Horeca-ondernemer/-manager
De lijst van weinig populaire opleidingen is betrekkelijk lang; we geven hier de minst populaire opleidingen weer: • • • • • • • • • •
Forceur (in de metaal) Verkoopmedewerker ambulante handel Verkoopleider bedrijfsauto’s Ondernemer ambulante handel Leidinggevende textielindustrie en handel Operator filament- en vezelvervaardiging Verpakkingsoperator Hoeklasser Assistent medewerker vershandel Machinist torenkraan
Wat zijn, volgens VMBO- en MBO-scholieren, de kenmerken van een aantrekkelijke baan? Het VEA-onderzoek geeft daar het volgende antwoord op:
Werksfeer Salaris Doorgroeimogelijkheden Uitdaging in het werk De inhoud van het werk Flexibele werktijden Opleidingsmogelijkheden
Heel belangrijk (in top-5) volgens: 62% 59% 39% 38% 30% 30% 29%
Veel minder belangrijk zijn aspecten als: werken bij een internationaal bedrijf (4%), werken bij een groot bedrijf (8%), aansluiting bij persoonlijke idealen (9%), aansprekende producten en diensten (10%), een goede naam van de werkgever (11%), veel vrije tijd/vakantiedagen (13%).
26
BVE-Raad, opgave aan ComBat, september 2004; de gegevens hebben betrekking op het studiejaar 2003.
© ComBat bv, oktober 2004
21
‘Werksfeer’ staat dus bovenaan. Uit andere onderzoeksbronnen weten we dat jongeren het belangrijk vinden dat ze: • • • • • •
leuke collega’s hebben, een aantal jonge collega’s hebben, veel eigen verantwoordelijkheid hebben (de baas op afstand, maar wel oproepbaar), gewaardeerd worden, afwisselend en gevarieerd werk kunnen doen, een bepaalde ontwikkeling kunnen doormaken.
Het salaris is ook belangrijk, maar jongeren zullen (zoals eerder al opgemerkt) bij een eerste baan nooit het onderste uit de kan willen halen. Bovendien kan een hoog salarisniveau een relatief slechte werksfeer niet compenseren (althans, niet op langere termijn). De indruk van een aantal experts, en ook van ons, is dat de naam en het productaanbod van een bedrijf een grotere rol spelen dan in het bovenstaande overzicht wordt gesuggereerd. Veel bedrijven in traditionele sectoren kunnen niet in voldoende mate in de behoeften van jongeren op dit gebied voorzien. Zo beginnen jongeren vaak onderaan de ladder en mogen ze alleen routinematig en/of eenvoudig werk doen, wat op gespannen voet staat met hun eigen idee dat ze best wat kunnen27. Andere bedrijven en sectoren hebben ten onrechte het imago dat ze niet aan deze eisen kunnen voldoen, terwijl weer andere bedrijven en sectoren ten onrechte het imago hebben dat ze er wél aan kunnen voldoen. We hebben al enkele keren gesignaleerd dat leerlingen, die het MBO instappen, vaak een slecht ontwikkeld beroepsperspectief hebben. Slechts 40% van de BOL-leerlingen geeft aan een redelijk beeld te hebben van wat ze willen worden. Bij BBL-leerlingen ligt dit percentage aanzienlijk hoger; toch geeft ook hier één op de vier aan dat ze niet weten wat ze willen worden. Voor de zomer constateerde de Taskforce dat juist in de traditionele vakken (zoals timmerman, schilder, lasser, installateur, hovenier) veel leerwerktrajecten worden aangeboden waar een jeugdwerkloze niet gemakkelijk instapt. Het beroepsbeeld van een jongere is niet alleen vaak vertekend, maar jongeren hebben ook geen goed beeld van het salaris dat bij bepaalde beroepen hoort. Jongeren weten bijvoorbeeld niet dat het salaris van een timmerman of lasser hoger is dan de meer sexy geachte voorkeursberoepen zoals een PR-medewerker of een bankemployee. Dit verschil kan al snel oplopen tot 1000 Euro per maand28.
27 Bron: Paul Sikkema; Wat verwachten jongeren van technische functies?; visiestuk in opdracht van Axis; 2003. 28
Zie bijlage 3.
© ComBat bv, oktober 2004
22
Samenleving en economie zouden baat hebben bij een veel directere manier van voorlichten aan jongeren en hun ouders over beroeps- en inkomensmogelijkheden. Gezien de vergrijzing en ontgroening en in het licht van de steeds grotere tekorten aan MBO-opgeleiden in de traditionele vakken, ligt er een gouden toekomst voor de jongeren in het reguliere werknemerscircuit, in het grijze circuit en in het ondernemerschap”, aldus De Boer. Enerzijds lijkt er dus behoefte aan betere beroepsvoorlichting, voor sectoren die aantrekkelijk werk kunnen bieden. Jongeren hebben bijvoorbeeld vaak een verkeerd beeld van het salaris dat bij een bepaald beroep hoort. Zo denken veel jongeren dat het grote geld in een ‘zit’-beroep (bijvoorbeeld zakelijke dienstverlening) te verdienen valt. Het tegengestelde is waar: een startende hovenier (tuinbouw) verdient op 18-jarige leeftijd al een hoger salaris dan zijn zes jaar oudere generatiegenoot die een ‘zit’-beroep prefereert bij een financiële instelling. Anderzijds lijkt er behoefte aan innovatie op de werkvloer, voor sectoren die werk bieden dat onvoldoende aantrekkelijk is.
© ComBat bv, oktober 2004
23
2 DE ACTUELE SITUATIE In hoofdstuk één is aandacht besteed aan relevante achtergrondkennis over studie- en beroepskeuze. In dit hoofdstuk kijken we naar de actuele stand van zaken in het onderwijsveld en op de arbeidsmarkt.
2.1 Onderwijs: uitstroom zonder startkwalificatie Onder een ‘voortijdige schoolverlater’ wordt verstaan: een jongere tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Uit een publicatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit september 200329 blijkt dat er in het schooljaar 2001-2002 70.508 voortijdige schoolverlaters waren. Het is moeilijk om het aantal exact te bepalen en het cijfer kan ook te laag zijn, omdat er bijvoorbeeld in Rotterdam en met name Amsterdam onzekerheden over de cijfers bestaan. Dit aantal komt neer op 5,5% van het aantal ingeschreven leerlingen in V(S)O en BVE. Het is fors toegenomen ten opzichte van het vorige rapportagejaar (toen was het 3,7%). Dit komt door wijzigingen op het terrein van verplichte aanmelding (RMC-wet). Van deze voortijdige schoolverlaters (VSV’ers) komen er ongeveer 18.500 uit het middelbaar onderwijs (VO en VSO) en 23.500 van ROC’s. Van de overige 28.500 is onbekend wat hun herkomst is; dat zou ook VO, VSO of ROC kunnen zijn. In 2001-2002 zijn 20.142 schoolverlaters herplaatst; zij gaan weer naar het reguliere onderwijs of zitten in een traject met als hoofddoel werk. Dit is 10% minder dan in het schooljaar 2000-2001. De gegevens over de VSV’s zijn vaak niet volledig, maar we kunnen er in ieder geval het volgende uit op maken: • • •
Ongeveer 32% is van allochtone afkomst. Ongeveer 53% is man. Ongeveer 11% is jonger dan 16 jaar, 13% is 16 jaar en 76% is ouder dan 16 jaar.
De onderwijsinspectie benadert de gegevens overigens op een andere manier en zegt dat de gemiddelde uitval voor alle opleidingen op het mbo 35% is (in het schooljaar 2001-2002); in hoeverre dit VSV’ers zijn, is niet duidelijk. Hiervan gaat 31% weer door met een andere opleiding, binnen het eigen ROC of elders. De uitval is in het eerste leerjaar en op het laagste niveau het hoogst. In 2010 moet het aantal 18-24 jarigen dat geen startkwalificatie heeft en dat niet meer staat ingeschreven voor onderwijs of opleiding gehalveerd zijn ten opzichte van 2000. Dit is de zogenaamde ‘Lissabondoelstelling’. In 2000 was het percentage in Nederland 15,5% (jaarlijkse uitval, langer dan een maand niet naar school). Dat moet terug naar 8% in 2010 (-50%). In 2006 moet het percentage 11% zijn (-30%). In 2002 zat Nederland met 15% onder het EU-gemiddelde (18,9%), maar het scoorde slechter dan de omringende landen. 29
Voortgangsrapportage RMC 2002. Op korte termijn worden nieuwe cijfers over het schooljaar 2002-2003 verwacht.
© ComBat bv, oktober 2004
24
2.2 Arbeidsmarkt: jongeren zonder baan. “Ik heb twee maanden zonder baan gezeten. Op zich is dat niet zo heel erg, maar je kunt gewoon niks” “Ik kom beter rond van een uitkering, dan van een baan waarbij ik 200 euro extra verdien. Want dan vallen namelijk alle subsidies af!” Het is ongewenst dat jongeren werkloos zijn. Het volgende citaat geeft de argumentatie daarvoor goed weer: “Talloze studies naar de effecten van jeugdwerkloosheid tonen aan dat er al na enkele maanden een sterke vervreemding optreedt die resulteert in apathie, verstoring van het levensritme, toenemend alcohol- en/of drugsgebruik en een sociaal isolement. In eerste instantie buitengesloten, sluiten deze jongeren al snel - zo niet bewust dan toch door feitelijk gedrag - zichzelf na enige tijd af van de wereld van de arbeid. Zij slagen er niet meer in zelf een betaalde baan te verwerven en moeten daarin derhalve begeleid en ondersteund worden. Het effect van deze begeleiding/ondersteuning is op zijn beurt evenwel vrijwel volledig afhankelijk van de mate waarin er op de arbeidsmarkt ruimte wordt gecreëerd voor deze jongeren.” 30 Op dit moment (augustus 2004) zitten, volgens opgave van het CWI, bijna 54.000 jongeren onder de 23 jaar zonder werk. In maart 2004, toen de Taskforce startte, waren dat er overigens nog 65.000. Hiervan heeft 57% geen startkwalificatie; in maart 2004 was dat 40%. Van deze jongeren zijn er bijna 24.000 die alleen een VMBO-opleiding hebben; ruim 6.500 hebben zelfs geen VMBO-opleiding. Het aantal jongeren dat alleen MBO, of HAVO, of VWO heeft gedaan is ruim 19.000. Er zijn bijna geen HBO’ers of WO’ers (in deze leeftijdscategorie!) werkloos. De meeste jonge werklozen wonen, in absolute zin, in: Zuid-Holland Noord-Brabant Noord-Holland Gelderland Limburg
13.545 6.864 6.341 5.482 4.103
Onder de relatief langdurig werklozen zijn jongeren zonder startkwalificatie sterk oververtegenwoordigd: • 43% van de jongeren die minder dan drie maanden werkloos zijn, heeft geen startkwalificatie. • 71% van de jongeren die langer dan twaalf maanden werkloos zijn, heeft geen startkwalificatie.
30
Frans Meijers; Arbeidsidentiteit, studie- en beroepskeuze in de post-industriele samenleving; 1995.
© ComBat bv, oktober 2004
25
Van de werkloze jongeren onder de 23 jaar zijn er ruim 13.000 allochtoon31; dat is 25%. Ze zijn als volgt verdeeld over de belangrijkste etnische groepen: Antillianen/Arubanen Surinamers Marokkanen Turken Overige niet-Nederlanders
1.228 jongeren 1.570 2.340 2.387 5.794
Deze groep is wel relatief langdurig werkloos en heeft ook relatief vaak geen startkwalificatie. Uit het indicatieve onderzoek van ComBat en Forum blijkt dat 40% van de werklozen geen behoefte heeft aan ondersteuning bij het zoeken naar een baan, op wat voor manier dan ook. Dat kan een probleem vormen, gelet op het belang van begeleiding en ondersteuning (zie het citaat waarmee we deze paragraaf openden). Onbekend is waarom dit zo is; we vermoeden dat deze jongeren denken dat ze zelf hun weg wel vinden (via vacatures in de media en op internet, via vrienden en dergelijke). Pas als het ze niet lukt om zelf een baan te vinden, zoeken ze hulp. Van degenen, die wel ondersteuning willen, geeft een derde aan graag hulp en advies van instanties zoals het CWI te krijgen. De helft van de werkloze jongeren geeft aan dat ze naar het CWI gaan om aan een baan te komen. Iets minder dan de helft gaat ook naar uitzendbureaus. Verder geven veel jongeren aan via familie, vrienden of kennissen aan een baan te komen. Over de werkloze jongeren is verder niet bijzonder veel bekend. Interessant is nog wel dat het CBS aangeeft dat er veel meer jongeren zijn die op zoek zijn naar een baan (van minimaal 12 uur per week) en die direct kunnen beginnen. Zij schatten dit aantal op 120.000. Mogelijkerwijze betreft het hier jongeren die een baan willen uitoefenen naast een studie. Het is ook mogelijk dat het om verborgen werkloosheid gaat: om jongeren die nu bijvoorbeeld studeren, maar die daar eigenlijk mee zouden willen stoppen. De Taskforce Jeugdwerkloosheid schrijft het verschil toe aan het feit dat jongeren, die bij het CWI ingeschreven staan, tegenwoordig sterk op hun huid worden gezeten. Dan loont het om of terug te gaan naar school, of je eigen weg te vinden door bijvoorbeeld tijdelijk werk. De 22.000 jongeren, die niet willen werken (zie hoofdstuk één), behoren niet tot de 54.000 werklozen die nu geregistreerd staan; die groep heeft zich aangemeld en is op zoek naar een baan. Ook hier zullen ongetwijfeld overigens een aantal jongeren tussen zitten die niet willen werken.
2.3 Jongeren en het CWI Het CWI speelt een belangrijke rol bij de activiteiten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Hierboven is al aangegeven dat de helft van de werkloze jongeren naar het CWI gaat om aan een baan te komen. 31
Definitie: ouders of zelf in het betreffende land geboren. Met de nationaliteit volgens het paspoort wordt geen rekening gehouden.
© ComBat bv, oktober 2004
26
Er is verder niet zo veel informatie beschikbaar over jongeren en het CWI. Zo weten we niet hoe bekend het CWI onder jongeren is en wat het imago van het CWI is. Uit een eigen klantenonderzoek van het CWI blijkt dat jongeren, die met het CWI in aanraking zijn geweest, daarover positief zijn32. Ze geven het CWI het rapportcijfer 7. Het CWI scoort relatief hoog als het gaat om waarborging van privacy en zorgvuldige omgang met persoonlijke gegevens. Minder positief zijn de buitenkant van de CWI-panden (niet uitnodigend) en de dossierkennis (weten wie de klant is). De informatievoorziening door het CWI aan jonge klanten wordt als redelijk goed beoordeeld (rapportcijfer van 6,7 tot 6,9), behoudens de informatievoorziening op Teletekst die bij alle leeftijden wat lager scoort (rond de 6). Gemiddeld scoren: de dienstverlening (6,9), de informatie over rechten en plichten (6,8) en de vraag of ze de gezochte informatie ook gekregen hebben (6,8). Ook de bereidheid om het CWI bij anderen aan te bevelen is gemiddeld.
2.4 Welke vacatures zijn veelgevraagd, welke niet? De werkloze jongeren onder de 23 jaar zijn, volgens het CWI, op dit moment op zoek naar de volgende vacatures (we noemen alleen de belangrijkste): Verkoop Productie Verzorging Transport Bouw Administratie Schoonmaak Horeca Metaal Installatie/montage Commercie Landbouw
9.044 jongeren 7.314 3.799 3.656 3.386 3.270 3.112 2.560 1.475 1.368 1.237 1.230
Moeilijke sectoren zijn (volgens een van de jongerenadviseurs van het CWI): • • • •
Schoonmaakwerk: te veel parttime banen op ongunstige tijden. Vleesindustrie: vies en zwaar werk. Metaalsector: vies en zwaar werk. Verpleging: zwaar werk. Bij allochtone meisjes speelt tevens dat ze geen mannen willen wassen.
Ook banen die werk in het weekend vereisen zijn lastig, omdat jongeren dan uit willen gaan.
32
Bron: CWI; Hoe tevreden bent u?; Effectory, september 2003.
© ComBat bv, oktober 2004
27
BIJLAGE 1 HOOFDVRAGEN 1.
Belang opleiding Hoe percipiëren jongeren het belang van een opleiding, welke verwachtingen hebben ze?
2.
Belang werk Hoe percipiëren jongeren het belang van werk, welke verwachtingen hebben ze?
3.
Keuzeproces vervolgopleiding Hoe verloopt het keuzeproces van jongeren voor een vervolgopleiding? Welke actoren spelen hierbij een belangrijke beïnvloedende rol en wat is de functie van het nieuwe schoolvak PSO?
4.
Keuzeproces voor beroep/baan Hoe verloopt het keuzeproces van jongeren voor een beroep/baan? Welke actoren spelen hierbij een belangrijke beïnvloedende rol?
5.
Motieven voor keuze beroep/baan Wat zijn de motieven van jongeren bij hun keuze voor een opleiding, beroep, baan?
6.
Wat is populair, wat niet? Welke opleidingen, beroepen, sectoren en type werkzaamheden zijn wel populair bij jongeren en waarom?
7.
Bereidheid vervullen vacatures Welke openstaande vacatures in welke sectoren willen jongeren niet vervullen en waarom? Kan worden bereikt dat deze vacatures wel door jongeren worden vervuld? Zo ja, hoe?
8.
Segmentatie Is er, op dit gebied, een nadere segmentatie aan te brengen voor de doelgroep jongeren?
9.
Communicatie Wat zijn de mogelijkheden van het instrument communicatie om jongeren naar school of naar werk te leiden? Welke aanknopingspunten zijn er om dit onderwerp optimaal te agenderen bij de doelgroep? Met welke benaderingen hoef je zeker niet aan te komen?
10. CWI Hoe denken jongeren over het CWI?
© ComBat bv, oktober 2004
28
BIJLAGE 2 EXPERIMENTEN De periode van juli tot en met medio september 2004 is mede benut om binnen de kaders van het thema jeugdwerkloosheid - een nadere inschatting te maken van de interesses en informatiebehoeften van jongeren. Dat is gebeurd in de vorm van een tweetal experimenten, waarbij communicatie en onderzoek (in welke vorm dan ook) centraal stonden. Streven was steeds om beide zo goed mogelijk te combineren, zodat we waar mogelijk én al communiceren over het thema én tegelijkertijd meer te weten komen over de doelgroep. Het eerste experiment bestond uit een samenwerking met radiostation FunX. De inzet van een promotieteam - in nauwe samenwerking met Forum - vormde het tweede experiment. In de volgende paragrafen wordt een en ander toegelicht: wat is er precies gedaan, wat is het resultaat van de inspanningen? FunX FunX is een randstedelijk radiostation met FM-bereik in de vier grote steden. Daarnaast is het station ook te beluisteren via internet. FunX wordt met name (zeer) goed beluisterd door allochtone jongeren. Er zijn diverse redactionele programma’s, gemaakt door en bedoeld voor jongeren. De FunX-reporters - een team van jongeren dat de straat op gaat om over uiteenlopende onderwerpen programma’s te maken - spelen hierbij een belangrijke rol. In nauwe samenwerking met FunX is in een aantal programma’s aandacht besteed aan het onderwerp jeugdwerkloosheid: FunX Poll, FunX Talk en FunX Start. FunX Poll In de weken 31 en 33 2004 is de zogenoemde FunX Poll ingezet, met de thema’s vakantiewerk en opleidingen. Voor deze polls zijn de reporters van FunX de straat op gegaan en zijn er quotes opgenomen van jongeren. Deze zijn later als promo (korte spotjes) vormgegeven en gedurende een dag uitgezonden (in totaal twee dagen). Enkele quotes thema 1: (vakantie)werk “’t Is maar net hoe je er tegenaan kijkt, want er zijn veel banen te krijgen bij Albert Heijn. Bijvoorbeeld als vakkenvuller. Maar ja, sommigen zijn gewoon te kieskeurig.” “In de zomer heb ik altijd een bijbaantje.” “Het is heel simpel: gewoon doorstuderen en een diploma halen. Dan kom je er wel.”
© ComBat bv, oktober 2004
29
Enkele quotes thema 2: opleidingen “Veel mensen, en vooral Marokkanen, denken dat een MBO opleiding genoeg is, maar dat is echt niet meer zo!” “Mijn vrienden hebben veel invloed op me. Ik wist niet wat ik na de mavo wilde gaan doen en toen ben ik iedereen gevolgd naar de meao.” “Mijn vader wil dat ik de opleiding boekhouden ga doen, maar ik wil eigenlijk schoonheidsspecialist worden.” FunX Talk FunX Talk is een uitgebreide en meer diepgaande variant van de FunX Poll. Hierbij gaan de reporters ook de straat op om met jongeren te praten over een vaststaand onderwerp en quotes te verzamelen. Daarnaast worden enkele jongeren uitgenodigd om aan het einde van de dag naar de studio te komen, en mee te praten tijdens een talkshow (uiteraard over hetzelfde onderwerp). Ook FunX Talk is twee keer ingezet, in de weken 35 en 37 2004. Thema’s waren respectievelijk opleiding en werk. Enkele quotes thema 1: opleiding “Mijn ouders waren teleurgesteld dat ik geen medicijnen ging doen. Maar het is mijn toekomst!” “Je hebt echt een diploma nodig. Zonder diploma kom je er gewoon niet.” Enkele quotes thema 2: werk “Als ik later maar met een glimlach naar mijn werk ga, dat vinden mijn ouders belangrijk. Salaris is minder belangrijk.” “Salaris is erg belangrijk. Er zijn een aantal dingen die ik in de toekomst wil doen, waar veel geld voor nodig is. Daarom wil ik ook advocaat worden.” FunX Start FunX Start is een talkshow in de ochtenduren, en wordt iedere werkdag uitgezonden. Op vrijdag staat er altijd een vooraf bepaald onderwerp centraal, en is een studiogast aanwezig. Op vrijdag 3 september was Sadik Harchaoui namens de Taskforce Jeugdwerkloosheid te gast om over het belang van opleidingen, werk en werkloosheid te praten. Luisteraars konden hierbij live telefonisch interacteren. Conclusie Op communicatief gebied kan de inzet van FunX een effectieve bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Via FunX kunnen onderwerpen bij een belangrijke en soms moeilijk te bereiken doelgroep op een aansprekende manier onder de aandacht worden gebracht. Dat gebeurt bovendien via een voor jongeren “onverdachte” bron; het is niet de overheid of een andere instantie die iets vertelt, maar het zijn jongeren zoals zijzelf.
© ComBat bv, oktober 2004
30
Het is dan ook een interessante optie om FunX op dit vlak ook in de toekomst in te zetten. Hierbij dient er wel rekening mee te worden gehouden dat sturing (van de boodschap) soms lastig is, met name gezien de redactionele vrijheid die het station wil behouden. Maar daar ligt tegelijkertijd ook de kracht... Op onderzoeksvlak hebben de verschillende programma’s een behoorlijke hoeveelheid (kwalitatieve) informatie opgeleverd. Alle quotes en programma’s zijn op CD-rom gezet. Uiteraard zijn deze gegevens niet representatief, maar ze verlevendigen wel het beeld dat uit de verschillende onderzoeken naar voren komt. En in veel gevallen onderschrijven de gegevens die via FunX zijn verkregen de overige onderzoeksresultaten.
Promotieteam Forum In de periode van eind juli tot begin september 2004 is een promotieteam ingezet. Doelstellingen waren ook hier van communicatieve en onderzoekstechnische aard. Daarnaast is met behulp van dit experiment bekeken of de inzet van een promotieteam binnen de kaders van het onderwerp überhaupt zinvol en effectief is. Opzet In nauwe samenwerking met Forum is medio juli 2004 een promotieteam samengesteld. Het team bestond uit een pool van circa 25 jongeren, een mix van allochtonen en autochtonen, jongens en meiden. In de pool zaten ook enkele werkloze jongeren, die via het CWI zijn geworven. Uit de pool werd per promotiedag een team van circa zes personen samengesteld. Onder begeleiding van een medewerker/ster van Forum zijn in totaal acht locaties bezocht, een mix van evenementen en steden. Voorafgaand aan de inzet van het team hebben twee bijeenkomsten plaatsgevonden: één om jongeren te betrekken bij het gehele proces en te motiveren deel te nemen aan het team, en één om alle leden van het team te briefen. De taken van het promotieteam waren tweeledig: enerzijds gaven zij informatie (voorlichting). Hiertoe putten zij onder meer uit eigen ervaringen en werd ook een notitieboekje (met handige internetadressen) uitgedeeld. Anderzijds namen de teamleden een enquête af. De resultaten hiervan zijn in de Quick Scan verwerkt. Conclusies De ervaringen met het promotieteam zijn overwegend positief. Als eerste blijkt dat de inzet van het team zeer wordt gewaardeerd door jongeren. Zij merken dat “de overheid” hun problemen serieus neemt, en zijn zeer te spreken over het notitieboekje. Hoewel door de aankleding duidelijk is dat de leden van het team optreden namens een derde partij, slaat deze vorm van peer-to-peer communicatie goed aan. Belangrijk is het wel dat het team een goede afspiegeling vormt van de maatschappij, hetgeen overigens ook het geval was.
© ComBat bv, oktober 2004
31
Ten tweede is onderstreept dat de locatie een belangrijke factor vormt als het gaat om het bereiken van de doelgroep. Grofweg kan worden gesteld dat openbare evenementen (zoals Kwakoe Festival en Zomercarnaval) een beduidend betere score opleveren dan festivals waarvoor betaald moet worden. Daarnaast is het minder zinvol om drukbezochte winkelstraten te bezoeken (het team was hiertoe in sommige steden gedwongen vanwege regelgeving c.q. beperkingen in vergunningen). Het vinden van een subgroep als jonge werklozen blijft lastig, maar duidelijk is dat deze categorie eerder is te vinden in coffeeshops, buurthuizen en hangplekken. Overigens zijn winkelstraten wel weer een goede plek om in contact te komen met schoolgaande jongeren. Derde opvallende punt was de toch vaak negatieve houding ten opzichte van het CWI, al verschilde dit van stad tot stad. Veel gehoorde klacht was dat er weinig (interessante) vacatures zijn. Wel biedt het CWI steeds meer ondersteuning bij het zoeken van een baan (hulp bij sollicitatiebrieven, beschikbaarheid van computers). Als vierde blijkt dat het afnemen van enquêtes door het promotieteam goed heeft gewerkt. In zijn totaliteit zijn 949 van de beoogde 960 enquêtes ingevuld. Uiteraard dienen dergelijke straatenquêtes beknopt te zijn, waardoor de resultaten een globaal beeld geven. Het vormde echter een welkome aanvulling op de resultaten die via deskresearch zijn verkregen. Toch zijn er ook een paar kanttekeningen. Ten eerste het geringe bereik tegenover de relatief hoge kosten. Omdat het één-op-één communicatie betreft, zijn de kosten per bereikt persoon hoog. Dat wordt niet zonder meer goed gemaakt door de ‘kwaliteit’ van het bereik. Verder weten we uit evaluaties van andere peer-to-peer activiteiten33 dat jongeren het lang niet altijd prettig vinden dat ze benaderd worden door andere jongeren ‘met een boodschap’. Uit het voorgaande mag blijken dat ook dit experiment als geslaagd mag worden beschouwd, niet in de laatste plaats dankzij de enthousiaste inbreng van de leden van het promotieteam en de medewerkers van Forum. Het spreekt dan ook voor zich dat (de inzet van) een promotieteam een rol kan vervullen in vervolgactiviteiten.
33
Zie hiervoor de handleiding die ComBat in 2002 voor de RVD over communicatie met jongeren heeft gemaakt. Er is onder meer gekeken naar Team Alert en naar de anti alcohol campagnes.
© ComBat bv, oktober 2004
32
BIJLAGE 3 VOORBEELDEN VAN SALARISSEN Functie: PR-medewerker Leeftijd: 22 jaar Salaris: ca. 1.350,- bruto p/mnd Opleiding: TIO (Hogeschool toerisme en hospitality), duur opleiding 4 jaar Dit is een 22-jarige meid die een opleiding aan de TIO (Hogeschool toerisme en hospitality) heeft gedaan en bij een klein evenementenbureau als PR-medewerker gestart is (een junior dus). Uiteraard kun je als ervaren PR-medewerker op termijn misschien de lobby-trajecten verzorgen in dienst van een chique communicatieadviesbureau in Den Haag. Daar staat dan een heel ander salaris tegenover. Functie: bankemployee/administratief medewerker Leeftijd: 23 jaar Salaris: ca. € 1.400,- bruto p/mnd (excl (meestal goede) secundaire arbeidsvoorwaarden). Type opleiding: BOL/BBL . Deze MBO-opleiding duurt: 1 jaar . Via ROC’s. Bankemployees zijn er in alle soorten en maten. Veelal wordt er in juniorfuncties op basaal administratief niveau gewerkt met een bijbehorend salaris dat veelal niet ver boven het minimum jeugdloon uitkomt. Er zijn over het algemeen wel veel doorgroei- en ontwikkelmogelijkheden. Functie: stukadoor Salaris beginnend stukadoor, 17 jaar: ca. 1.400,- bruto p/mnd, hier komen nog vakantiebonnen bij ter waarde van 3.000,- netto per jaar. Salaris ervaren stucadoor, 23 jaar, ca 2.500,- bruto p/mnd, hier komen nog vakantiebonnen bij ter waarde van 6.500,- netto per jaar. Opleiding destijds: LTS Huidige leerweg: BBL, duur opleiding ca.2 jaar Onze voorbeeld-stukadoor heeft nog een opleiding op LTS-niveau gevolgd. Hij is daarna in de leer gegaan bij een stukadoorsbedrijf. Momenteel is hij werkzaam voor een klein stukadoorsbedrijf (ca. 4 man). Functie: timmerman Salaris beginnend timmerman, 16 jaar, ca. 1.300,- bruto p/mnd Salaris ervaren timmerman, 26 jaar: ca. 2.400,- bruto p/mnd Opleiding destijds: LTS Huidige leerweg: BBL en BOL, via ROC, duur van deze MBO opleiding 1-4 jaar. Onze voorbeeld timmerman heeft destijds een LTS-opleiding gedaan en is daarna in de leer gegaan bij een aannemer/bouwbedrijf. Momenteel werkt hij bij een klein bouwbedrijf in Noord-Holland (ca. 5 man). Timmerman kun je op allerlei niveaus zijn (bijv. bouwplaatsassistent -1 jarige opleiding en bijv. werkplaatstimmerman 4 jarige opleiding).
© ComBat bv, oktober 2004
33
BIJLAGE 4 BRONNENLIJST ACA (1997). “De jeugd van tegenwoordig over de arbeidsmarkt van morgen”. Axis. Hermanussen, R. e.a. (2004). “Tevredenheid en verloop van de jonge starters in de techniek.” BVE Raad. Mail “Populaire MBO opleidingen 1998-2003” Du Bois-Reymond, Manuela e.a., (1998). “Jongeren en hun keuzes”. Uitg. Coutinho, Bussum. CBS Centraal Bureau voor de Statistiek (2003). “Jeugd, cijfers en feiten”. Voorburg/ Heerlen. CBS Centraal Bureau voor de Statistiek. Tabellen. ComBat i.o.v. Axis (1999). “Je kunt spinazie anders noemen...een onderzoek naar het imago en de naamgeving van het vakgebied techniek”. ComBat i.o.v. Bikker (2000). “Jongeren en het MBO. Onderzoek tijdens de Megafestatie 2000 (tbv de Week van het beroepsonderwijs.) ComBat i.o.v. VTL (2004). “Onderzoeksresultaten enquête jongerensite Moveup.nl”. CWI Centrum voor Werk en Inkomen (2003). “Hoe zoeken werkzoekenden?”. Onderzoek verricht door Research voor Beleid, Leiden. CWI Centrum voor Werk en Inkomen (2003). “Hoe werven bedrijven?”. CWI Centrum voor Werk en Inkomen (2003). “Hoe verloopt de stap van school naar werk. Schoolverlatersbrief”. CWI Je toekomst met werk. CWI, jongeren en de verwerving van een startkwalificatie.” CWI (2004). “CWI Kerngegevens. Nederlandse Arbeidsmarkt 2003-2004”. CWI (2004) Onderzoeksgegevens. Cijfers jongeren t/m aug 2004 opgesteld door P. Kops. Platform Axis, “Technomonitor 2003” (voorpublicatie, gezamenlijke uitgave met CWI), een kwantitatieve analyse van het technisch onderwijs en de technische arbeidsmarkt. CWI,” Hoe tevreden bent u?” Onderzoek verricht door Effectory (sept. 2003). EIM Onderzoek voor Bedrijf&Beleid (2004). “Ontwikkeltraject monitor Jeugdbeleid. Een eerste opzet monitor. Notitie II voor de vergadering van 14 juli.” Graafland, Hetty (2004). “Kies nou toch eens exact!”. Artikel/kopie uit: EPN. Ferro, markt en communicatieonderzoek. “Campagne Jeugdwerkloosheid”. Interview-NSS i.o.v. Kijk (2000). “Kijk naar de toekomst van Nederland!, Een onderzoek naar de visie van hoger opgeleide jongeren op hun toekomst en die van Nederland.” IVA Beleidsonderzoek en advies (2003). “Leren werken in de bouw. Een onderzoek naar keuzefactoren en keuzeinformatie”. R. Hermanussen en R. van der Linden JOB JongerenOrganisatieBeroepsonderwijs (2001). “De nieuwe JOB-norm” JOB JongerenOrganisatieBeroepsonderwijs (2003). “ODIN2. JOB-norm 2003”
© ComBat bv, oktober 2004
34
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt, SCO-Kohnstamm Instituut, Sardes (2003). “Kans van Slagen Een verdiepende studie naar het rendement van vsvtrajecten en begeleidingsmodellen.” Kenniscentrum Handel (2004). “Het kiezen van een mbo-opleiding”. Kouwenhoven, L. (2004). “De juiste student op de juiste plaats”. Van Lieshout, Maurice (2003). “Voorkomen beter dan herstellen. Jongeren over de oorzaken en aanpak van voortijdig schoolverlaten”. Ministeries SZW,EZ,OCW (jaar 2004). “Deltaplan B-techniek. Actieplan voor de aanpak van tekorten aan beta’s en technici”. Analyse van tekorten aan kenniswerkers. En kaders voor een integrale aanpak van die tekorten. Ministerie van OC&W. Voortgangsrapportage RMC 2002. Ministerie van OC&W (2004). www.schoolverlaten.nl Meijers, F. (1995). “Arbeidsintensiteit, studie- en beroepskeuze in de postindustriële samenleving.” Nationale Vacaturebank (augustus 2004). Persbericht “Werkzoekenden positief over gebruik internet”. Gebaseerd op onderzoek van BuyWays. NIBUD, Nationaal Scholierenonderzoek (2002). NOA i.o.v. Het Platform Beroepsonderwijs (2004). “Van mbo naar hbo. Loopbaanbegeleiding onderzocht.” Samenvatting van uit de Dekanoloog (juni 2004). NVS Nederlandse Vereniging van Schooldecanen (2004). “De overstap van vmbo naar mbo”, “Nederlandse tuinbouw wint jongeren voor flitsende sector. Over de campagne Groen Werkt.”, “Kies Hout. St. Hout&Meubel timmert aan de weg”, “Van peuter tot professor. De weg naar een loopbaan in de wetenschap”. Artikelen verschenen in de Dekanoloog februari t/m juni 2004. OESO publicatie “Education at a glance”(2004). “Scholing in Nederland steekt slecht af in Europa”.Bron: Volkskrant, d.d. 15-09-2004. OECD Review of Career Guidance policies (2002)Netherlands. Onderwijsinspectie (2002). “Voortijdig schoolverlaten in het middelbaar beroepsonderwijs.” OSA- H. Bloemen en B. Dellaert (2000). “De studiekeuze van middelbare scholiern. Een analyse van motieven, percepties en preferenties.” OSA- H. Vinken e.a. (2003). “Arbeidswaarden, toekomstbeelden en loopbaanoriëntaties. Een pilot-study onder jonge Nederlanders.” Qrius (2001). “Jongeren 2001. Altijd met elkaar verbonden”. Qrius (2003). “Jongeren 2003. Niets willen missen”. Qrius i.o.v. VTL (2003). Onderzoeksresultaten Studiekeuze. Onderzoek naar keuzemotieven van jongeren bij hun zoektocht naar een (vervolg)opleiding. Qrius en ComBat (2004). “Planet of the apes. Presentatie voor ROC Amsterdam in het kader van het thema schooluitval (voortijdig schoolverlaten). Qrius i.o.v. ComBat (september 2004). Onderzoek onder jongeren over studiekeuze, beroep- en baankeuze en werkloosheid. ROA Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2003). “De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2008” . Universiteit Maastricht.
© ComBat bv, oktober 2004
35
ROA Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (2003). “Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2002” Universiteit Maastricht. ROC Stichting, “Populaire opleidingen” Mail van Chantal Hilberdink RWI Raad voor Werk en inkomen (april 2004). “Werkt scholing voor werklozen?” RWI Raad voor Werk en inkomen (april 2004). “De arbeidsmarktpositie van schoolverlaters en werkenden zonder startkwalificatie.” RWI Raad voor Werk en Inkomen (2004). “Beleidskader Werk en Inkomen 2004, Naar een werkende arbeidsmarkt”. SCP Sociaal en Cultureel Planbureau (2003?). “Rapportage Jeugd”. Den Haag. SEO Stichting voor Economisch Onderzoek .o.v. OC&W (2004). “Financiële prikkels spelen nauwelijks een rol bij studiekeuze”. SEO en Aromedia (2000), “Vissen in elkaars vijver?” Studiekeuze van havo/vwoleerlingen. Sikkema, drs P. (2003). “Wat verwachten jongeren van technische functies?” Taskforce Jeugdwerkloosheid (2004). “Vermindering van voortijdig schoolverlaten” door E. van Kooten en G. Veneboer. Toppen Onderzoek en Beleid (2003). “MBO-verlaters van 2002. Een beknopte samenvatting van het onderzoek naar MBO-verlaters van 2001-2002 met de MBOkaart 2002”. Toppen Onderzoek en Beleid i.o.v. Platform Midden-Nederland (2003). “Overstap vmbo-mbo in Midden Nederland.” VEA Vereniging van Communicatie-Adviesbureaus (2001 en 2003). “Aan het werk met (V)MBO”. Onderzoeksresultaten (mede door ACA uitgevoerd). VVS Vlaamse Vereniging van Studenten (2002). “Leren kiezen: naar een oriënteringsbeleid waarin het studiekeuzeproces van de leerling centraal staat”. Workshop (2003), prof. C. Van Woerkom, Wageningen Universiteit. Young Works (2004). “Top40 Plug&Play. De 40 belangrijkste hits in jongerencommunicatie”. Amsterdam. Zegveld, W&M. “Bijscholing is nog belangrijker dan langer werken”. Uit Financieel Dagblad, d.d. 26-08-2004. http://www.mbohbo.org/opleidingen/interviews_staff.htm studenten geven hun mening over de overstap van mbo naar hbo. (2004) EXPERTINTERVIEWS Henk van de Velden, vice-voorzitter sectiebestuur VMBO van de NVS, redacteur De Dekanoloog. Telefonisch interview op 29 september 2004. Adri Jongenele, RMC-coordinator Persoonlijk interview op 27 september 2004. Marian ‘t Jong, communicatie-adviseur DSO. Persoonlijk interview op 27 september 2004. Marita Debets, decaan vmbo, Bredero College Amsterdam. Persoonlijk Interview op 16 september 2004. Frans Meijer, directeur-eigenaar Meijers Onderzoek&Advies, Lector Pedagogiek van de beroepsvorming aan de Haagse Hogeschool. Persoonlijk interview op 21 september 2004.
© ComBat bv, oktober 2004
36