Jongeren en sociale media: input voor sensibiliseringsactie rond privacy geletterdheid Synthese rapport D4.1.3a 15-10-2013
Auteurs Dorien Baelden Onderzoeksgroep en universiteit iMinds-SMIT Vrije Universiteit Brussel ISBN *************
EMSOC
User Empowerment in a Social Media Culture T + 32 (0)2 629 16 14 E
[email protected] W www.emsoc.be Twitter #emsocnews Powered by IWT
Abstract Jongeren vormen een belangrijk onderdeel van de groep van sociale media gebruikers. Sociale media bieden dan ook een aantal belangrijke voordelen aan jongeren, zoals psychosociale, sociaal cognitieve en educatieve voordelen. In toenemende mate maken onderzoekers, overheden en actoren uit het middenveld zich echter ook zorgen over de mogelijke risico’s verbonden aan het gebruik van sociale media. Deze risico’s worden voornamelijk gesitueerd op het niveau van privacy en vermoed wordt dat jongeren zich onvoldoende bewust zijn van de risico’s die verbonden zijn aan het delen van persoonlijke informatie via sociale mediaplatformen. Dit rapport gaat dieper in op de vraag of jongeren zich inderdaad onvoldoende bewust zijn van dergelijke risico’s en welke strategieën er in dat geval ontwikkeld kunnen worden om hen te sensibiliseren. Data voor dit rapport werden verzameld via een diepgaande literatuurstudie, deskresearch, en een empirisch onderzoek. Voor dit onderzoek werden focusgroepgesprekken georganiseerd met 66 jongeren uit de derde graad van het middelbaar onderwijs. Op basis van de inzichten uit de literatuurstudie en de analyse van de gesprekken met jongeren kunnen een aantal aanbevelingen voor de ontwikkeling van een sensibiliseringsactie ontwikkeld worden. De belangrijkste aanbeveling is dat een sensibiliseringsactie op een holistische en gecoördineerde manier ontwikkeld moet worden. Dit houdt in dat niet enkel gefocust moet worden op bewustzijn, maar ook op kennis en vaardigheden, wat betekent dat sensibiliseringsacties gekaderd moeten worden in bredere digitale geletterdheid initiatieven. Het impliceert ook dat een sensibiliseringsactie niet enkel naar jongeren gericht moet worden, maar ook naar andere actoren, zoals ouders, leerkrachten, en industrie.
Dank aan…. Rob Heyman en Jana Bens. Dit rapport had niet geschreven kunnen worden zonder hun inhoudelijke input en empirische bijdrages. Meer in het bijzonder dank voor het (mee) uitvoeren van de focusgroepgesprekken en het analyseren van de tekstuele output van deze gesprekken. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
3
Inhoudstafel Abstract ............................................................................................................................................ 3 Dank aan…. ...................................................................................................................................... 3 Lijst van tabellen ........................................................................................................................... 5 1 Inleiding .................................................................................................................................... 6 2 Inzichten uit de literatuur ................................................................................................... 8 2.1 Jongeren en sociale media: een stand van zaken .............................................................. 8 2.1.1 Voordelen van sociale mediagebruik voor jongeren .............................................................. 8 2.1.2 Risico’s van sociale mediagebruik voor jongeren .................................................................... 9 2.2 Jongeren en sociale media: privacy dilemma’s ............................................................... 14 2.3 Jongeren en sociale media: privacy oplossingen ............................................................ 16 2.4 Privacy en sociale media geletterdheid initiatieven in België ................................... 19 2.4.1 Autodidactische strategieën gericht op ouders en jongeren ............................................ 19 2.4.2 Onderzoeksprojecten, kenniscentra, publieke events ......................................................... 20 2.4.3 Educatieve pakketten ......................................................................................................................... 21 2.4.4 Sensibiliseringscampagnes via traditionele mediakanalen .............................................. 22 2.4.5 Uitdagingen van bestaande initiatieven ..................................................................................... 22 2.5 Sensibiliseringsacties: nood aan een holistische benadering .................................... 23 2.5.1 Sociale en technische strategieën ................................................................................................. 23 2.5.2 Strategieën gericht op sociale-‐ en individuele gedragsverandering ............................. 25 3 Inzichten uit het empirisch onderzoek ........................................................................ 28 3.1 Methodologie: dataverzameling en analyse ..................................................................... 28 3.2 Resultaten .................................................................................................................................... 29 3.2.1 Cyberpesten, reclame en derden: bezorgdheden en inzichten van jongeren ............ 30 3.2.2 Strategieën en uitdagingen voor het beschermen van privacy ........................................ 32 3.2.3 Een sensibiliseringsactie: inhoud ................................................................................................. 35 3.2.4 Een sensibiliseringsactie: methode en kanalen ...................................................................... 36 4 Discussie en conclusie ....................................................................................................... 38 5 Bibliografie ............................................................................................................................ 43 ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
4
Lijst van tabellen Tabel 1: Classificatie van sociale media volgens Kaplan & Haenlein, 2010, p. 62. .............. 7 Tabel 2: Actoren en strategieën voor het bevorderen van sociale mediawijsheid bij jongeren ................................................................................................................................................... 23 ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
5
1
Inleiding
We leven in een snel veranderende, gemediatiseerde wereld waarin informatie en communicatietechnologieën (ICT’s), waaronder het internet, een steeds prominentere rol spelen. Met de opkomst van web 2.0 evolueerde het internet van een eerder statisch naar dynamisch netwerk waarin gebruikers op een participatieve en collaboratieve manier inhouden en applicaties kunnen ontwikkelen en wijzigen. Deze nieuwe architectuur van het internet laat gebruikers toe om op een creatieve manier media-‐inhouden te creëren en publiceren naar een al dan niet geselecteerde doelgroep binnen de internetgemeenschap. Wanneer dergelijke media-‐inhouden openlijk beschikbaar zijn voor (een deel) van het publiek vallen zij onder de noemer van ‘User Generated Content’ (UGC). Een concept dat vaak in één adem genoemd wordt met de concepten web 2.0 en UGC, is dat van sociale media (Kaplan & Haenlein, 2010). Hoewel de verschillende concepten nauw met elkaar verbonden zijn, betekenen ze niet hetzelfde. Sociale media kunnen gedefinieerd worden als internet-‐gebaseerde applicaties die ontwikkeld werden volgens de principes van de web 2.0 architectuur en die de creatie, co-‐creatie, modificatie, publicatie en uitwisseling van UGC mogelijk maken (Kaplan & Haenlein, 2010; Kietzmann, Hermkens, McCarthy & Silvestre, 2011; Smith, 2009). Sociale media platformen zijn zeer divers van aard en kunnen op verschillende manieren gecategoriseerd worden. Zo richten bepaalde sociale media sites zich op een algemeen publiek (bvb. Facebook) en andere op een professionele doelgroep (bvb. LinkedIn). Andere sociale media platformen hebben als specifiek doel het delen van creatieve multimediamaterialen (bvb. MySpace, YouTube, and Flickr) en nog anderen het delen van verhalen, opinies, recensies, enzovoorts (bvb. weblogs). Het verspreiden van real-‐time updates gebeurt vervolgens via micro-‐blogging platformen (bvb. Twitter) en het publiceren van locatie-‐gebaseerde informatie gaat via zogenaamde ‘location based services’ (bvb. Foursquare) (Kietzmann et al., 2011). Kaplan & Hanlein (2010) classificeren sociale media volgens de dimensies van (1) de mate waarin en manier waarop gebruikers zichzelf presenteren en blootgeven, en (2) de mate waarin het platform toelaat om emoties te uiten (waardoor de omgeving als ‘echt’ ervaren wordt) en een rijkdom aan informatie over te brengen (waardoor ambiguïteit in de communicatie vermindert). Dit resulteert in volgende classificatie: ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
6
Tabel 1: Classificatie van sociale media volgens Kaplan & Haenlein, 2010, p. 62.
Tabel 1 toont aan dat een groot deel van de sociale mediaplatformen werken volgens het principe van zelfpresentatie en onthulling. Sociale media zoals blogs, sociale netwerksites (SNS) en virtuele sociale werelden werken volgens het principe dat gebruikers zichzelf presenteren om een bepaalde identiteit, imago of reputatie over te brengen en daardoor bewust of onbewust veel informatie over zichzelf vrijgeven (Kaplan & Haenlein, 2010). De trend waarbij gebruikers bewust of onbewust veel persoonlijke informatie over zichzelf vrijgeven via sociale media platformen vormt in toenemende mate voer voor discussie. Deze discussies zijn voornamelijk gefocust op de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het delen van persoonlijke gegevens via sociale media en zijn vaak gericht op jonge internetgebruikers. Vermoed wordt dat jongeren zich onvoldoende bewust zijn van de mogelijke negatieve gevolgen van het online delen van persoonlijke informatie. Dit rapport vormt daarom een aanzet tot het formuleren van een aantal aanbevelingen voor de ontwikkeling van een sensibiliseringscampagne gericht naar jongeren. Daartoe zal het in eerste instantie relevante inzichten uit de literatuur voorstellen. In dit opzicht zal het eerst focussen op de voor-‐ en nadelen van het gebruik van sociale media. Vervolgens zal het dieper ingaan op de redenen waarom jongeren – ondanks de mogelijke risico’s – toch veel informatie over zichzelf vrijgeven. Daarna worden enkele privacy oplossingen en strategieën naar voren geschoven en wordt gekeken in welke mate deze reeds in een Belgische context ontwikkeld worden. De literatuurstudie wordt afgesloten met aanbevelingen over hoe sensibiliseringsacties idealiter ontwikkeld en georganiseerd worden. Na de inzichten uit de literatuur worden de bevindingen van het empirisch onderzoek voorgesteld. In dit opzicht wordt eerst de methodologie beknopt toegelicht en worden vervolgens de resultaten besproken in het licht van de bevindingen van de literatuurstudie. Dit rapport wordt afgerond met een korte samenvatting van de resultaten en aanbevelingen voor de ontwikkeling van een sensibiliseringsactie. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
7
2 2.1
Inzichten uit de literatuur Jongeren en sociale media: een stand van zaken
Jongeren vormen een belangrijk onderdeel van de populatie van sociale mediagebruikers. Volgens een recente survey afgenomen door het PEW onderzoekscentrum, gebruikt 95% van de Amerikaanse tieners (12-‐17) het internet. 81% van deze jongeren heeft een account op een SNS en 24% gebruikt Twitter. Bij volwassenen liggen deze percentages lager op respectievelijk 67% en 16% (Madden, Lenhart, Cortesi, Gasser, Duggan, Smith & Beaton, 2013). Volgens een andere studie meldt meer dan de helft van de Amerikaans jongeren zich meer dan één maal per dag aan op een SNS. 22% doet dit zelfs meer dan tien keer per dag (O’Keeffe, Clarke-‐ Pearson & Council on Communications and Media, 2011). Ook dichter bij huis zijn sociale media platformen erg populair. Zo wijst onderzoek uit dat 59% van de Europese 9-‐ tot 16-‐jarigen een profiel heeft op een SNS (Livingstone, Ólafsson & Staksrud, 2013). In Vlaanderen heeft 80% van de online jongeren (12-‐18) een Facebook profiel, 65% heeft een account op MSN en 56% op YouTube. 8 op 10 van de Vlaamse jongeren die Facebook gebruiken bezoeken hun profiel minstens één keer per dag en meer dan de helft van de Vlaamse jongeren heeft meer dan 200 Facebook vrienden (Graffiti Jeugddienst en Jeugdnetwerk, 2012). 2.1.1 Voordelen van sociale mediagebruik voor jongeren De populariteit van sociale media in het algemeen en SNS in het bijzonder doet vermoeden dat gebruikers heel wat voordeel halen uit het actief aanwenden van deze platformen. Deze voordelen kunnen grosso modo onderverdeeld worden in psychosociale, sociaal cognitieve, en educatieve aspecten. De psychosociale voordelen hebben betrekking op de idee dat SNS jongeren toelaten om gemakkelijk sociale netwerken uit te bouwen en geconnecteerd te blijven met vrienden en familie (O’Keeffe et al., 2011). Deze sociale netwerken versterken het sociaal kapitaal van jongeren (Trepte & Reinecke, 2013), bieden sociale ondersteuning en intimiteit (Tynes, 2007) en vormen een omgeving waarin jongeren hun identiteit kunnen ontwikkelen (Patchin & Hinduja, 2010; O’Keeffe et al., 2011; Tynes, 2007). Het gebruik van SNS heeft ook een aantal sociaal cognitieve voordelen, zoals de ontwikkeling van creatieve vaardigheden door bijvoorbeeld het ontwikkelen, bewerken, en delen van filmpjes en foto’s (O’Keeffe et al., 2011; Sharples, Graber, Harrison & Logan, 2009) en de ontwikkeling van een open en kritische geest. Door ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
8
online communicatie met individuen van verschillende achtergronden leren jongeren de vaardigheid om zaken vanuit verschillende perspectieven te aanschouwen; overtuigingen, meningen, grenzen en rollen te negotiëren; en een open houding te creëren ten opzichte van andere denkbeelden en standpunten (Patchin & Hinduja, 2010; Tynes, 2007). Participatie in online sociale netwerken kan verder de ontwikkeling van presentatievaardigheden en het vertrouwen zichzelf uit te drukken, ondersteunen (Sharples et al., 2009). De educatieve voordelen van het gebruik van SNS sluiten tot slot nauw aan bij de sociaal cognitieve voordelen, zoals de ontwikkeling van kritisch denkvermogen en presentatievaardigheden. Online sociale netwerkplatformen worden bovendien in toenemende mate gebruikt in het onderwijs, waar ze aangewend worden voor kennisdeling en collaboratief leren (O’Keeffe et al., 2011; Patchin & Hinduja, 2010; Sharples et al., 2009). 2.1.2 Risico’s van sociale mediagebruik voor jongeren Ondanks deze voordelen wordt vanuit verschillende hoeken – academici, overheid, onderwijs, het maatschappelijk middenveld – steeds meer bezorgdheid geuit over de risico’s die mogelijk verbonden zijn aan het gebruik van sociale media in het algemeen en SNS in het bijzonder. De ongerustheid die gepaard gaat met de introductie van nieuwe mediatechnologieën is uiteraard niet nieuw. Discussies over en onderzoek naar de effecten van nieuwe media op kinderen en jongeren, zoals bijvoorbeeld de negatieve gevolgen van blootstelling aan ongewenste media-‐inhouden (bv. geweld) of van veranderende tijdsbestedingspatronen, worden reeds gevoerd sinds de introductie van radio en televisie tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw (Sharples et al., 2009; Wartella & Jennings, 2000). Dergelijke onderzoeken hebben bovendien aangetoond dat media in veel mindere mate een direct effect hebben dan aanvankelijk aangenomen. Het publiek blijkt in staat te zijn mediateksten op een actieve manier te interpreteren en de overgedragen betekenissen op een kritische en reflectieve manier te negotiëren (Tomlinson, 1994). De discussies omtrent de bezorgdheden verbonden aan het gebruik van nieuwe (internet-‐gebaseerde) media kunnen echter niet volledig gelijkgesteld worden aan de vroegere discussies omtrent meer traditionele media. De reden hiervoor kan gevonden worden in het unieke karakter van ICT’s dat voortvloeit uit de architectuur waarop ze zijn gebouwd. In tegenstelling tot de meer klassieke (analoge) media, zijn nieuwe (digitale) media steeds vaker gekoppeld in netwerken. Deze netwerkinfrastructuur maakt de automatisering van processen, het overbruggen van tijd en ruimte, en interactiviteit (communicatie en de productie en distributie van inhoud) mogelijk (Van Audenhove, Baelden & Mariën, 2009). Internet-‐gebaseerde technologieën en sociale media in het bijzonder laten een doorgedreven interactiviteit en participatie van de gebruiker toe. Zoals eerder besproken werkt een groot deel van de sociale ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
9
mediaplatformen bovendien volgens het principe van zelfpresentatie en onthulling. Blogs, sociale netwerksites en virtuele sociale werelden worden door gebruikers aangewend om zichzelf te presenteren en zo een bepaalde identiteit, imago of reputatie over te brengen (Kaplan & Haenlein, 2010). In vergelijking met meer klassieke media worden nieuwe media dus gekenmerkt door een hogere graad van interactiviteit waarbij gebruikers bewust of onbewust veel informatie over zichzelf vrijgeven. Het vrijgeven van persoonlijke en vertrouwelijke informatie tussen zowel bekenden als onbekenden, gebeurt uiteraard ook in de offline wereld (Kaplan & Haenlein, 2010). Toch zijn er een aantal fundamentele verschillen tussen het verspreiden van informatie in de offline en online wereld. Eén van deze verschillen heeft te maken met wat Castells (2007) benoemt als ‘massa-‐zelfcommunicatie’. Waar informatie in de offline wereld voornamelijk op relatief kleine schaal verspreid wordt (bv. in familie-‐ en vriendenkringen), kan informatie in de online wereld – en op sociale mediaplatformen in het bijzonder – een veel groter publiek bereiken. Door het genetwerkte en geautomatiseerde karakter van sociale mediaplatformen kunnen gebruikers op een relatief eenvoudige manier inhouden creëren, selecteren en verspreiden naar een groot publiek. Ondanks dit emanciperend potentieel (Castells, 2007), stelt deze vorm van massa-‐zelfcommunicatie ook een belangrijke uitdaging op het vlak van privacy. Als gevolg van het genetwerkte en geautomatiseerde karakter van sociale mediaplatformen, kan informatie verder reiken dan bedoeld. In dit opzicht verwijzen verschillende auteurs (bv. Barnes, 2006; Boyd & Ellison, 2008; Dwyer, Hiltz & Passerini, 2007; Holland, 2010; Norberg, Horne & Horne, 2007; Radin, 2001; Utz & Kramer, 2009) naar de zogenaamde “privacy paradox”. De privacy paradox doet zich voor wanneer individuen zich onvoldoende bewust zijn van het publieke karakter van het internet, waardoor zij meer informatie verspreiden dan bedoeld (Boyd & Ellison, 2008; Holland, 2010). Volgens Barnes (2006) zijn in het bijzonder op sociale mediaplatformen de grenzen tussen privé en publiek erg onduidelijk. Massa-‐ zelfcommunicatie in combinatie met de privacy paradox kan bijgevolg leiden tot het vrijgeven meer informatie dan gewenst, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de privacy van gebruikers. De risico’s die mogelijk verbonden zijn aan het gebruik van sociale mediaplatformen kunnen opgedeeld worden in drie brede categorieën: (1) bezorgdheden omtrent de digitale voetafdruk en omtrent wat er gebeurt met digitale persoonlijke informatie, (2) bezorgdheden omtrent problemen gerelateerd aan andere gebruikers, zoals cyberpesten, en (3) bezorgdheden over de confrontatie met ongewenste inhouden, zoals haatdragende boodschappen en racisme (O’Keeffe et al., 2011). Hieronder worden deze bezorgdheden beknopt besproken. De digitale voetafdruk en privacy: reputatie, reclame, overheden, politie Sociale mediaplatformen werken volgens het principe van zelfpresentatie en onthulling. Gebruikers geven hierdoor vaak veel informatie vrij over ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
10
persoonsgebonden gegevens, zoals naam, leeftijd, adres, geboortedatum, politieke ideologie, seksuele oriëntatie, hobby’s, interesses, burgerlijke staat, enzovoorts (Daems, Baelden & Heyman, 2013). Deze informatie kan bewust vrijgegeven worden door het invullen van gebruikersprofielen en het delen van foto’s en video’s, maar ook onbewust, door het aangaan van online sociale interacties (bv. het posten van commentaren). Soms kunnen gegevens ook vrijgegeven worden door acties die uitgaan van derden. Wie bijvoorbeeld op Facebook de privacy instellingen strikt heeft ingesteld, kan toch nog de controle over persoonlijke informatie verliezen wanneer connecties uit het netwerk applicaties toevoegen en daarbij aan de ontwikkelaar van deze applicaties toegang geven tot de gegevens van vrienden (Heyman, Pierson & Picone, 2011). Naast persoonsgebonden gegevens, geven gebruikers vaak onbewust ook veel informatie vrij over andere zaken, zoals bijvoorbeeld locatie waar gesurft wordt, type van computer en browser die gebruikt worden, websites die bezocht worden, enzovoorts (O’Keeffe et al., 2011). Door online te participeren in sociale mediaplatformen geven gebruikers dus al dan niet bewust veel informatie over zichzelf vrij. Naar het geheel van informatie dat online over iemand te vinden is, wordt ook wel eens verwezen als de digitale voetafdruk (O’Keeffe et al. 2011). Belangrijk hierbij is de vraag wat er gebeurt met al de informatie die deel uit maakt van deze voetafdruk. In dit opzicht zijn er in eerste instantie bezorgdheden over (online) reputatie en imago. Vooral jongeren die zich onvoldoende bewust zijn van de dimensies van online privacy, lijken onvoldoende te beseffen dat online informatie permanent bewaard kan worden (Howell, 2013; Osman & Ab.Rahim, 2011). Andere gebruikers en / of computer programma’s kunnen gegevens digitaal opslaan, archiveren en terug publiek maken. In dit opzicht wordt wel eens gesproken over “(…) what goes online, stays online” (Howell, 2013, p. 97). Commentaren, foto’s, video’s die onbezonnen online worden gezet, kunnen publiek toegankelijk zijn voor toekomstige onderwijsinstellingen of werkgevers. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de reputatie van de jongeren in kwestie en bijgevolg voor hun slaagkansen op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt (Howell, 2013; O’Keeffe et al., 2011). Naast online reputatie zijn er bezorgdheden omtrent wat verschillende actoren, zoals reclamemakers, de overheid en politiediensten doen met de gegevens die online beschikbaar zijn. Zoals eerder vermeld, zijn nieuwe digitale media steeds vaker gekoppeld in netwerken, wat de automatisering van processen mogelijk maakt. Deze geautomatiseerde processen, welke ondersteund worden door krachtige computers en complexe algoritmes, kunnen aangewend worden om online gegevens voortdurend te analyseren (Daems et al., 2013). Dit houdt in dat gegevens geaggregeerd, gefilterd en gereorganiseerd worden om vervolgens gebruikt te worden voor gerichte reclamedoeleinden (Debatin, Lovejoy, Horn & Hughes, 2009). Zo maakt Facebook bijvoorbeeld gebruik van de gegevens van gebruikers om via datamining-‐ en profileringstechnieken gebruikersprofielen op te stellen. Vervolgens ‘verkoopt’ de SNS ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
11
toegang tot deze gebruikersprofielen aan adverteerders en reclamemakers, zodat deze gepersonaliseerde reclame naar gebruikers kunnen sturen. Deze gepersonaliseerde reclame kan verschillende vormen aannemen, zoals reclame in het nieuwsoverzicht, sociale reclame (reclame verbonden aan status updates, foto’s, en berichten van vrienden uit het netwerk), gesponsorde verslagen (sociale advertenties in het nieuwsoverzicht), retargeting, enzovoorts. Reclame is uiteraard niet nieuw en bedrijven maken al langer gebruik van direct marketing technieken. Gepersonaliseerde reclame op SNS kan echter problematisch zijn omwille van twee redenen. Ten eerste verschijnen reclame boodschappen in een gemaskeerde vorm, waardoor het onderscheid tussen sociale content en reclame voor jongeren niet altijd duidelijk is. Ten tweede gebruiken SNS zoals Facebook vormen van sociale reclame, waardoor gebruikers vaak onbewust gebruikt worden als ambassadeurs voor bepaalde merken en producten (Heyman, 2013). Gegevens in de digitale voetafdruk van gebruikers, kunnen vervolgens ook gebruikt worden door andere actoren, zoals overheden en politiediensten. De gegevens die gebruikers online zetten om bijvoorbeeld mensen te mobiliseren voor protestacties, werden in het verleden al gebruikt om opposanten van (militaire of autoritaire) regimes te identificeren en monddood te maken. Maar ook politiediensten kunnen informatie van sociale mediaplatformen gebruiken voor (strafrechtelijk) onderzoek. Volgens de Belgische wet op het politieambt mag al de publiek toegankelijke informatie op sociale media gebruikt worden als deel van het open bronnenonderzoek. Ook niet publiek toegankelijke informatie mag onder bepaalde voorwaarden gebruikt worden. Zo kunnen agenten undercover gaan en infiltreren in bepaalde groepen op SNS (Vermeulen, 2013). Tot slot kunnen overheden en politiediensten aan SNS zoals Facebook vragen om informatie over gebruikers door te spelen. Tijdens de eerste helft van 2013 vroeg de Belgische overheid 150 keer aan Facebook om informatie over gebruikers door te geven. Het betrof in totaal 169 profielen. In 70% van de gevallen, ging Facebook in op deze aanvragen. Hoewel deze cijfers laag liggen in vergelijking met landen zoals het Verenigd Koninkrijk, dat in dezelfde periode 1975 aanvragen indiende, zijn ze niet verwaarloosbaar. In Nederland werden bijvoorbeeld in dezelfde periode maar 11 aanvragen ingediend (De Standaard, 28 augustus 2013). Dergelijke acties tonen aan dat het delen van informatie op sociale mediaplatformen belangrijke gevolgen kan hebben. Debatin et al. (2009) illustreren hun bezorgdheden omtrent de digitale voetafdruk met het zogenaamde ijsbergmodel. De gekende illustratie toont aan dat het zichtbare deel van de ijsberg slechts een fractie is van het geheel. Het grootste deel bevindt zich onder water. De auteurs passen het model toe op de SNS Facebook en tonen aan dat de meeste gebruikers zich slechts bewust zijn van de zichtbare acties op Facebook (bv. sociale interactie), welke slechts een achtste uitmaken van alle activiteiten op de SNS. Zeven achtste van deze activiteiten bevinden zich in het onzichtbare gedeelte en omvatten net die praktijken waardoor reclamemakers, overheden en politiediensten ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
12
gebruikersgegevens kunnen gebruiken. Volgens dit model zijn gebruikers zich dus onvoldoende bewust van het gebrek aan privacy op sociale mediaplatformen. Andere gebruikers: grooming, sexting, cyberbesten Naast de bezorgdheden omtrent de digitale voetafdruk, bestaan er ook bezorgdheden omtrent wat andere gebruikers doen met online gegevens. In dit opzicht wordt meestal een onderscheid gemaakt tussen praktijken gerelateerd aan grooming, sexting en cyberpesten. Deze begrippen worden hieronder kort toegelicht. Grooming verwijst naar het fenomeen waarbij minderjarigen in een online omgeving gemanipuleerd worden met het oog op offline seksueel misbruik. Deze manipulatie gebeurt meestal nadat een vertrouwensband met de minderjarige werd opgebouwd. Het opbouwen van deze vertrouwensband gebeurt dan vaak weer op basis van informatie die over de minderjarige online gevonden kan worden (Lievens, 2013). Sexting verwijst vervolgens naar het fenomeen van het delen van seksuele inhoud via SMS, MMS, of web 2.0 applicaties, zoals SNS. Deze inhoud bevat meestal seksueel suggestieve foto’s die door gebruikers in vertrouwen werden doorgestuurd en die nadien worden gedeeld met een grotere (online) community (Lievens, 2013). Cyberpesten is een vorm van pesten op sociale mediaplatformen en kan bestaan uit het posten van beledigende, kwetsende, of gênante content op iemands prikbord, of het verspreiden van deze content naar een breder publiek. Ook het aanmaken van valse profielen en het verspreiden van geruchten op sociale mediaplatformen vallen onder het fenomeen van cyberpesten (Lievens, 2013). Hoewel cyberpesten vaker lijkt voor te vallen, tonen onderzoeken aan dat bovenstaande praktijken geen alledaags fenomeen zijn (Lievens, 2013; Palfrey, Gasser & Boyd, 2010). Volgens een Europese studie zouden in België 16% van de jongeren reeds geconfronteerd zijn geweest met online seksuele inhoud en 18% van de respondenten ontving reeds seksueel getinte beelden (Lievens, 2013). Bovendien komen bovenstaande praktijken ook in de offline omgeving voor en zijn ze dus zeker niet uniek aan sociale mediaplatformen (Lievens, 2013; Palfrey, Gasser & Boyd, 2010). Toch zijn er een aantal verschillen tussen de online en offline omgeving. Ten eerste kunnen individuen die deelnemen aan bovenstaande praktijken in de online omgeving gemakkelijker hun identiteit verborgen houden voor het slachtoffer. Bovendien kan het sociale netwerkeffect leiden tot het zeer breed verspreiden van ongewenste content (i.e. wanneer content viraal gaat). Ten derde is het in de online omgeving moeilijker om controle te houden over informatie. Acties die in eerste instantie onschuldig bedoeld zijn, kunnen ertoe leiden dat informatie snel in de verkeerde handen terecht komt (Lievens, 2013). Tot slot is het belangrijk te wijzen op de vaststelling dat bovenstaande praktijken meestal gebeuren op basis van informatie die gebruikers zelf online hebben gezet. Jonge gebruikers hebben er dus alle belang bij om te reflecteren over wat ze al dan niet willen delen met hun online omgeving. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
13
Confrontatie met ongewenste media-‐inhouden Tot slot wordt de confrontatie met ongewenste media-‐inhouden regelmatig aangehaald als een mogelijk risico verbonden aan het gebruik van sociale mediaplatformen. Ongewenst (multimedia)materiaal op sociale media platformen kan bestaan uit informatie, berichten, en beelden gerelateerd aan onder meer haat, racisme, geweld, pornografie, anorexia, zelfmoord, enzovoorts (Lievens, 2013; Sharples et al., 2009). Aangezien dergelijke web inhouden niet de focus vormen van deze publicatie, zal hier niet verder op ingegaan worden. 2.2
Jongeren en sociale media: privacy dilemma’s
Onderzoek toont aan dat niet alleen academici en overheden zich zorgen maken over de mogelijke risico’s verbonden aan sociale media gebruik. Ook jongeren geven aan bezorgd te zijn om hun privacy (Livingstone, 2008). Een studie uitgevoerd bij universiteitsstudenten toont aan dat 73.3% van de ondervraagden zeer bezorgd is en zich onveilig voelt wanneer het Facebook gebruikt (Osman & Ab.Rahim, 2011). Ook het laatste onderzoek van Apestaartjaren wijst uit dat 82% van de ondervraagde Vlaamse jongeren reflecteert over wat websites doen met hun persoonlijke gegevens (Graffiti Jeugddienst & Jeugdnetwerk , 2012). Jongeren lijken zich dus wel degelijk bewust van (een aantal van) de risico’s die mogelijk verbonden zijn aan het al dan niet bewust delen van informatie op sociale media platformen. Desalniettemin blijft een aanzienlijk aandeel onder hen informatie delen met al dan niet bekende ‘vrienden’ in hun online netwerken. Bezorgdheid over privacy lijkt dus niet rechtstreeks vertaald te worden naar acties om privacy beter te beschermen. Zo toonde onderzoek reeds aan dat hoewel 80% van de respondenten zich bewust was van de mogelijkheid om de privacy instellingen op Facebook aan te passen, slechts 40% hiervan gebruik maakte (Debatin et al., 2009). Volgens een andere studie had slecht 33% van de respondenten het privacy beleid van Facebook gelezen nadat de voorwaarden veranderd waren, terwijl 93% onder hen op de hoogte was van het feit dat Facebook aanpassingen had gedaan (Osman & Ab.Rahim, 2011). Het Apestaartjaren onderzoek toonde dan weer aan dat meer dan de helft van de Vlaamse jongeren meer dan 200 Facebook vrienden heeft. Deze vrienden bestaan uit goede vrienden, kennissen, leerlingen, familieleden, ouders, en merken of organisaties. Opvallend hierbij is echter is dat 1 op 4 van de Vlaamse jongeren die Facebook gebruiken ook vreemden toevoegt aan zijn of haar vriendenlijst (Graffiti Jeugddienst en Jeugdnetwerk, 2012). Bovenstaande vaststellingen leiden tot de vraag hoe het komt dat jongeren informatie blijven delen en hun privacy onvoldoende beschermen, ondanks hun bewustzijn
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
14
omtrent de mogelijke negatieve gevolgen ervan. In de literatuur kunnen hiervoor een aantal verklaringen gevonden worden. Deze worden hieronder beknopt besproken. Een eerste mogelijke verklaring is gerelateerd aan het zogenaamde privacy dilemma. Het verhogen van sociaal kapitaal en het aangaan en onderhouden van sociale relaties lijken de belangrijkste motivaties te zijn om sociale media te gebruiken. Zoals vermeld werken sociale mediaplatformen echter voornamelijk via de principes van zelfonthulling en zelfrepresentatie. Deze praktijken zijn met andere woorden noodzakelijk om het sociale kapitaal en de sociale relaties te onderhouden. De wederkerige relatie tussen de voordelen van SNS en de principes van zelfonthulling stelt jongeren voor een privacy dilemma, waarin ze zich wel bewust zijn van de mogelijke nadelen van het delen van informatie, maar zich tegelijkertijd genoodzaakt zien dit te doen om te kunnen genieten van de voordelen die sociale mediaplatformen bieden (Brandtzaeg, Lüders & Skjetne, 2010; Debatin et al., 2009; Trepte & Reinecke, 2013). Een tweede mogelijke verklaring, hangt nauw samen met bovenstaande en kan geformuleerd worden vanuit de uses & gratifications theorie. Volgens deze theorie gebruiken mensen media op een actieve manier om een aantal behoeften te bevredigen. Deze behoeften bestaan onder meer uit ontspanning en entertainment, het opbouwen van sociale relaties, en het ontwikkelen en construeren van identiteit. Debatin et al. (2009) onderzochten via online enquêtes en diepte interviews met universiteitsstudenten of de SNS Facebook in deze drie behoeften voorzag en of dit voldoende reden was voor de studenten om bezorgdheden over privacy te minimaliseren. Het onderzoek toonde aan dat Facebook volgens de respondenten deze drie behoeften effectief vervult en dat de voordelen die hiermee verbonden zijn, belangrijker werden bevonden dan de mogelijke privacy risico’s (Debatin et al., 2009). Een derde verklaring kan gevonden worden in de theorie van het derde persoon effect. Volgens deze theorie vermoeden de meeste mensen dat mediagebruik een groter effect heeft op anderen dan op henzelf. De resultaten van het onderzoek van Debatin et al. (2009) tonen aan dat Facebook gebruikers meer geneigd zijn privacy gerelateerde risico’s toe te kennen aan het Facebook gebruik van anderen, dan aan het eigen gebruik. De respondenten geloven met andere woorden dat andere gebruikers meer privacy risico’s lopen dan zijzelf. Deze vaststelling kan mogelijk verklaard worden vanuit het derde persoon effect (Debatin et al., 2009). Een volgende mogelijke verklaring is meer subtiel en minder goed te vatten in bestaande theorieën. Volgens Livingstone (2008) moet de complexe relatie tussen de voordelen en nadelen van zelfonthulling op sociale media niet enkel vanuit de eigenschappen van het internet verklaard worden, maar ook vanuit de sociale context. De complexe relatie is ten eerste eigen aan pubertijd en adolescentie en ontwikkelt zich bijgevolg ook in offline omgevingen. Ten tweede kan geargumenteerd worden dat definities van privacy doorheen de tijd veranderen. Hoewel jongeren wel degelijk ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
15
bezorgd zijn om hun privacy kan het zijn dat zij privacy niet zozeer definiëren aan de hand van het beschermen van bepaalde gegevens (bv. leeftijd, politieke voorkeur, inkomen, geloofsovertuigingen, seksuele oriëntatie) – wat door vroegere generaties wel vaak gedaan werd – maar eerder aan de hand van het behouden van controle over wie wat weet (Livingstone, 2009). Op sociale mediaplatformen zijn er minstens twee zaken die dergelijke privacy controle bemoeilijken Hoewel de SNS Facebook ondertussen mogelijkheden voorziet om de connecties in te delen in verschillende groepen, blijft de notie ‘vriend’ een redelijk binair gegeven. Jongeren lijken echter nood te hebben aan meer genuanceerde gradaties, waarin ze kunnen bepalen wie toegang heeft tot welke gegevens. In dit opzicht vinden ze het bijvoorbeeld niet problematisch om bepaalde informatie aan vreemden vrij te geven, maar wel om dit aan ouders toe te vertrouwen (Brandtzaeg et al., 2010; Debatin et al., 2009; Livingstone, 2009). Jongeren lijken dus zogenaamde ‘privacy zones’ te hanteren die momenteel onvoldoende toegepast kunnen worden in SNS omgevingen. Livingstone (2009) verwijst in dit verband naar een “(…) (mis)match between technological affordances and teenage conceptions of friendship” (p. 406). Het is echter niet enkel de technische architectuur die de privacy controle voor jongeren bemoeilijkt. Uit onderzoek blijkt dat jongeren niet altijd over de nodige vaardigheden beschikken om hun privacy te beschermen. Het managen van privacy instellingen lijkt een moeilijke aangelegenheid te zijn, waarin jongeren niet altijd hun weg vinden. Bovendien lezen de meeste jongeren de privacy verklaringen van sociale media platformen niet en lijken ze zich onvoldoende bewust van wanneer derden toegang kunnen krijgen tot hun gegevens (Debatin et al., 2009; Livingstone, 2009; Palfrey et al., 2010). Het vierde onderzoek van Apestaartjaren toont bijvoorbeeld aan dat jongeren vaak denken dat ze hun privacy beschermen, maar dit in werkelijkheid niet altijd doen. Jongeren verkiezen bovendien om minder informatie online te zetten boven het instellen van ingewikkelde privacy-‐instellingen (Graffiti Jeugddienst en Jeugdwerknet, 2012). Bovenstaande vaststellingen reflecteren bredere issues gerelateerd aan digitale geletterdheid (Livingstone, 2009). 2.3
Jongeren en sociale media: privacy oplossingen
Uit bovenstaande kunnen een aantal belangrijke conclusies getrokken worden. Ten eerste lijken de voordelen die sociale media platformen bieden voor jongeren belangrijker te zijn dan de mogelijke risico’s die met het gebruik ervan gepaard kunnen gaan. In dit opzicht blijkt echter dat de meeste jongeren zich onvoldoende bewust van welke risico’s ze effectief lopen. Zo wordt het gevaar dat andere gebruikers lopen hoger ingeschat dan de risico’s die ze zelf lopen. Ook is gebleken dat jongeren denken dat ze hun privacy beschermen, terwijl dit niet noodzakelijk het geval is. Naast onvoldoende bewustzijn, lijken jongeren verder ook over onvoldoende vaardigheden te beschikken om hun privacy op sociale media platformen adequaat te kunnen ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
16
beschermen. Zowel bewustzijn als vaardigheden kaderen in het bredere verhaal van digitale geletterdheid. Ten tweede werd aangetoond dat de technische architectuur van sociale media platformen jongeren vaak onvoldoende toelaat om hun privacy op een transparante en gemakkelijke manier te beschermen. Op basis van deze vaststellingen kunnen reeds een aantal privacy oplossingen geformuleerd worden. Deze oplossingen worden in de literatuur meestal gearticuleerd rond twee pijlers: technische en sociale oplossingen. Technische oplossingen verwijzen meestal naar de noodzaak om de architectuur van sociale media platformen aan te passen zodat ze de veiligheid en privacy van gebruikers beter beschermen (Barnes, 2006; Palfrey et al., 2010). Andere technische oplossingen kunnen bestaan uit het ontwikkelen van privacy labels, of van gebruiksvriendelijke filtering en monitor systemen voor ouders, zodat deze de content die door jongeren verspreid wordt, beter kunnen controleren (Palfrey et al., 2010). Bij sociale oplossingen wordt meestal verwezen naar digitale geletterdheid in de brede zin. Voor het ontwikkelen van een adequate digitale geletterdheid bij jongeren worden doorgaans twee actoren geïdentificeerd: ouders en de school. In eerste instantie worden ouders steeds vaker aangeduid als belangrijkste actoren in het ontwikkelen van een gezond en veilig media gebruik bij hun kinderen (zie bijvoorbeeld Barnes, 2006; Patchin & Hinduja, 2010; Palfrey et al., 2010; Tynes, 2007). Patchin en Hinduja (2010) verwijzen naar verschillende studies die aantonen dat jongeren die online veiligheid met hun ouders bespreken, zich meer bewust zijn van de mogelijke risico’s en meer actie ondernemen om hun gegevens online te beveiligen. Andere studies gaan dieper in op hoe ouders best met hun kinderen in interactie treden om hun digitale geletterdheid omtrent privacy en sociale media aan te scherpen. Zo verwijzen Palfrey et al. (2010) naar een studie die aantoont dat jongeren zich meer verzetten tegen beschermende maatregelen zoals monitoring en filtering technieken, dan tegen opvoedingstechnieken die jongeren empoweren om veilig gebruik te maken van sociale media platformen. Ook dichter bij huis werd onderzoek gedaan naar de meest optimale opvoedingsstijlen met betrekking tot digitale geletterdheid, met gelijkaardige resultaten. In het kader van het EMSOC project identificeerden Vanwynsberghe, Boudry en Verdegem (2013) vier verschillende stijlen: (1) de permissieve opvoedingsstijl waarin geen regels worden opgesteld, maar waarin wel gecommuniceerd wordt met kinderen over online media gebruik, (2) de laissez-‐faire opvoedingsstijl, waarin ouders geen regels opstellen, niet ingrijpen en niet communiceren, (3) de autoritatieve opvoedingsstijl, waarin ouders wel regels opstellen, maar ook open staan voor discussie omtrent het online media gebruik, en (4) de autoritaire opvoedingsstijl, waarin ouders veel regels opstellen en niet openstaan voor discussie. Het onderzoek toonde aan dat: “(…) de permissieve en autoritatieve ouderschapsstijl respectievelijk gerelateerd zijn aan hogere praktische en cognitieve sociale media-‐competenties. Het is echter zo dat jongeren beide, zowel praktische als cognitieve, competenties nodig hebben om de voordelen verbonden aan Facebook te maximaliseren en de nadelen te minimaliseren. Er moet dus gestreefd worden naar een ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
17
combinatie van beide, permissieve en autoritatieve, ouderschapsstijlen om jongeren voldoende te begeleiden in hun ontwikkeling van sociale mediageletterdheid” (Vanwynsberghe, Boudry & Verdegem, 2013, p. nn.). Ondanks deze inzichten blijkt uit onderzoek dat ouders momenteel nog onvoldoende betrokken zijn bij het sociale media gebruik van hun kinderen. Dit kan enerzijds verklaard worden door de vaststelling dat het online media gebruik van ouders erg verschilt met dat van hun kinderen, waardoor ze zich onvoldoende bewust zijn van de verschillende gevolgen voor privacy (Barnes, 2006). Anderzijds wijst onderzoek ook uit dat ouders zichzelf beter zouden moeten inlichten en opleiden om zo meer inzicht te krijgen in hoe sociale media platformen werken, welke platformen hun kinderen gebruiken, en welke tools er bestaan om hun kinderen veiliger het internet te leren gebruiken (Palfrey et al., 2010). Naast de thuisomgeving wordt ook de school aangehaald als omgeving waarin jongeren empowered worden om sociale media platformen bewust te gebruiken en hun privacy te beschermen (Barnes, 2006). Toch worden in de literatuur de schoolomgeving in het algemeen en leerkrachten in het bijzonder niet vaak geïdentificeerd als belangrijke actoren in het vormen van mediawijze jongeren. Nochtans is de digitale geletterdheid van jongeren erg belangrijk. Onderzoek heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat jongeren met een hogere internet geletterdheid zich beter en meer beschermen wanneer ze sociale media platformen gebruiken. Zij zijn zich meer bewust van de mogelijke risico’s, van hoe ze zich ertegen kunnen beschermen, en ze hebben betere vaardigheden om hun privacy effectief te beveiligen (Palfrey et al., 2010). Recent zijn er echter wel een aantal positieve evoluties waar te nemen. Met oog op het verankeren van mediawijsheid in het onderwijsbeleid, werd in Vlaanderen mediawijsheid in 2010 opgenomen in de vakoverschrijdende eindtermen van het secundair onderwijs (Lieten & Smet, 2012). Desalniettemin merken Vermeersch, Van den Cruyce, Vandenbroucke en Segers (2012) op dat er hieromtrent vanuit de stakeholder gemeenschap toch nog enkele bezorgdheden bestaan. Vakoverschrijdende eindtermen houden in dat het thema in elk vak aan bod zou moeten komen, wat een gedeelde verantwoordelijkheid betekent. Gevreesd wordt dat deze gedeelde verantwoordelijkheid zou kunnen leiden naar vrijblijvendheid. Bovendien blijkt de vakoverschrijdende eindterm mediawijsheid voor het secundair onderwijs onvoldoende afgestemd is met de eindtermen en ontwikkelingsdoelen van andere onderwijsniveaus. Tot slot wordt onder de sociale oplossingen soms ook verwezen naar autodidactische strategieën waarin jongeren zichzelf informeren en nieuwe vaardigheden aanleren. In dit opzicht heeft onderzoek uitgewezen dat jongeren in eerste instantie het internet raadplegen wanneer ze op zoek zijn naar informatie en kennis (Palfrey et al., 2010). Het ontwikkelen van platformen waarop jongeren digitale kennis en vaardigheden op een autodidactische manier kunnen vergaren, is dus een mogelijke strategie in het aanscherpen van hun sociale media geletterdheid. Problematisch in dit opzicht is echter dat het internet een overdaad aan informatie bevat, waardoor jongeren het vaak ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
18
moeilijk vinden om de juiste informatie te vinden (Baelden, Van Audenhove, Jehaes, Vleugels, 2013). Bovendien heeft onderzoek aangetoond dat vele jongeren de strategische vaardigheden missen om online informatie te evalueren naar correctheid en adequaatheid. De traditionele gatekeepers die analoge media inhouden controleerden, bestaan niet meer. Jongeren lijken moeilijkheden te ondervinden in het beoordelen van de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en kwaliteit van online informatie. De overdaad aan online informatie en het gebrek aan strategische digitale vaardigheden, bemoeilijken autodidactische strategieën (Palfrey et al., 2010). 2.4
Privacy en sociale media geletterdheid initiatieven in België
Er bestaan in België heel wat initiatieven om burgers aan te zetten het internet en sociale mediaplatformen veiliger te gebruiken. Hoewel deze publicatie niet tot doel heeft om al deze initiatieven in kaart te brengen, is het wel nuttig een idee te krijgen van het type initiatieven dat bestaat. Hieronder volgt daarom een beknopt, niet-‐ exhaustief overzicht. 2.4.1 Autodidactische strategieën gericht op ouders en jongeren In eerste instantie wordt er voornamelijk gebruik gemaakt van een aantal autodidactische strategieën gericht op ouders en / of kinderen. Deze strategieën bestaan meestal uit de oprichting van websites waar mensen terecht kunnen met vragen over allerlei zaken en waar al dan niet op een interactieve manier advies wordt gegeven over veilig surfen. Voorbeelden van dergelijk websites zijn: §
www.youronlinechoices.com/be-‐nl/: een website met gebruiksvriendelijke uitleg over gepersonaliseerde reclame op sociale media, inclusief tips over wat je er tegen kan doen en hulp bij het instellen van advertentievoorkeuren.
§
www.e-‐privacy.be: dit is een website waar informatie gegeven wordt over wat de rechten en plichten zijn in verband met de verzameling van persoonsgegevens en privacy op het internet.
§
www.clicksafe.be: dit is een initiatief van Child Focus waar informatie, advies, tips en tricks gevonden kunnen worden over hoe sociale media veilig gebruikt kunnen worden. De website bestaat uit interactief multimedia materiaal rond verschillende issues, zoals cyberpesten en sexting en is gericht op drie verschillende segmenten: ouders, kinderen en professionals (bv. leerkrachten).
§
www.ikbeslis.be: een website van de privacy commissie gericht op sensibiliseren omtrent internet en privacy via informatie, filmpjes en advies. De website is gericht op kinderen, jongeren, ouders, en het onderwijs.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
19
§
www.consumentenbedrog.be: dit is een initiatief van het Onderzoeks-‐ en Informatiecentrum van de Verbruiksorganisaties en geeft informatie over oplichtingspraktijken op sociale media.
§
www.privacycommission.be: dit is de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De website van de privacy commissie geeft informatie over privacy en het internet, juridische overeenkomsten, wetgeving, enzovoorts (Baelden, 2013).
§
https://www.facebook.com/Pasoplichting: de Facabook pagina ‘Pasoplichting’ is een initiatief van de Federale Overheidsdienst Economie, waar up-‐to-‐date informatie wordt gegeven over oplichtingspraktijken op sociale media en het internet meer algemeen (FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Engergie , 2013).
§
www.ketnet.be/oudersite: de kinder-‐ en jongerenzender Ketnet richtte een oudersite op om ouders te sensibiliseren omtrent het surfgedrag van hun kinderen. Via deze oudersite wil de zender wijzen op het verschil tussen privacy in een online en offline omgeving en ouders duiden op hun rol bij het begeleiden van kinderen in hun online ervaring. Hiertoe bevat de website informatie, filmpjes (Vet op het Net), en doorverwijzingen naar andere website (Ketnet, 2013).
2.4.2 Onderzoeksprojecten, kenniscentra, publieke events Naast de autodidactische strategieën wordt in toenemende mate aandacht besteed aan het belang sociale media wijsheid vanuit de overheid, de academische wereld, en het middenveld. In dit opzicht worden onderzoeksprojecten en kenniscentra opgericht. Deze initiatieven doen niet enkel onderzoek naar sociale media geletterdheid, maar trachten ook publieke events te organiseren en een stempel te drukken op het publieke debat om zo de problematiek meer en beter onder de aandacht te brengen. Voorbeelden van dergelijke initiatieven zijn: §
EMSOC (www.emsoc.be): EMSOC staat voor User Empowerment in a Social Media Culture. Dit onderzoek consortium voert studies uit naar privacy en sociale media vanuit verschillende vakgebieden. De resultaten en analyses worden niet enkel via academische publicaties verspreid, maar ook via traditionele media, zoals kranten, radio en televisie. Verder wordt aandacht besteed aan het organiseren van, of participeren in sensibiliseringsactiviteiten, zoals debatten, events, of campagnes (bv. Big Brother Awards, De Grootste Helpdesk van Radio 2, de TV spot ‘Wreed Mediawijs’, enzovoorts).
§
Kenniscentrum Mediawijsheid voor Vlaanderen (www.mediawijs.be): dit kenniscentrum bundelt de krachten van de academische wereld en het middenveld omtrent mediawijsheid. Naast onderzoek organiseert en / of promoot het centrum events gerelateerd aan mediawijsheid, zoals de ‘Digitale week’, of de ‘Studiedag armoede en e-‐inclusie’ (Baelden, 2013).
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
20
§
§
SPION (www.spion.me): SPION staat voor Security en Privacy in Online Social Networks. Dit onderzoeksproject bestudeert privacy en veiligheidsissues op SNS. Naast onderzoek worden in het project ook valoriserende acties ondernomen, zoals de ontwikkeling van lespakketten voor het onderwijs (SPION, 2013). Federal Computer Crime Unit: deze unit is een dienst van de Belgische federale politie. Medewerkers van de unit trachten aan sensibilisering omtrent veilig surften te doen door infosessies te geven in scholen en bedrijven. Verder nemen medewerkers van deze unit ook deel aan andere events die georganiseerd worden, zoals bijvoorbeeld aan de jaarlijkse Safe Internet Day (Paquier, 2013).
2.4.3 Educatieve pakketten Zoals vermeld werd in Vlaanderen sinds 2010 mediawijsheid opgenomen in de vakoverschrijdende eindtermen van het secundair onderwijs. Er bestaan bijgevolg ook heel wat educatieve pakketten rond het veilig gebruik van het internet voor leerlingen, leerkrachten, opvoeders en jeugdwerkers. Een deel van deze pakketten richt zich op veilig, kritisch en strategisch internet gebruik in het algemeen (bv. hoe informatie zoeken en evalueren, hoe informatie strategisch aanwenden, hoe privacy beschermen). Een ander deel richt zich meer specifiek op het gebruik van sociale media en sociale netwerken. In het kader van de digitale week 2012 ontwikkelde het Provinciaal Documentatiecentrum Atlas vzw een lijst van een selectie van de uitleenbare leermiddelen en –pakketten rond interneteducatie. Deze lijst omvat meer dan 30 lespakketten die gericht zijn op interneteducatie voor zowel het basis als secundair onderwijs (Docatlas, 2012). Hiernaast bestaan er nog heel wat andere initiatieven. Op www.clicksafe.be kan bijvoorbeeld een lespakket Diploma Veilig Internet gevonden worden. Dit lespakket omvat onder meer een digitaal spel rond veilig internet gebruik dat in een klascontext gespeeld kan worden. De topics die aan bod komen zijn veilig surfen, de betrouwbaarheid van het internet, zoekvaardigheden, online image, en online pesten (Clicksafe, 2013). Op de website van de Jeugdinfotheek wordt vervolgens een lespakket rond sociale media, relaties en seksualiteit aangeboden. Dit pakket werd ontwikkeld door Sensoa in samenwerking met Child Focus en is gericht naar leerkrachten en leerlingen van het secundair onderwijs (Jeugdinfotheek, s.d). Ook de website van bijvoorbeeld Klascement bevat een databank met lespakketten rond internet en sociale media wijsheid. Deze lespakketten gaan bijvoorbeeld over het opmaken van profielen, rechten en plichten online (bv. bij het taggen van vrienden op Facebook), functioneel surfen, cyberpesten, seksualiteit en relaties online, enzovoorts (Klascement, 2013). ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
21
2.4.4 Sensibiliseringscampagnes via traditionele mediakanalen Tot slot worden occasioneel via traditionele mediakanalen sensibiliseringscampagnes omtrent internet, sociale media, privacy en mediageletterdheid gelanceerd. Een recent voorbeeld betreffen de TV spots “Wreed mediawijs” die in het kader van de Digitale Week van Linc vzw op de openbare omroep werden getoond (EMSOC, 2013). Een andere bekende campagne betreft het filmpje dat gelanceerd werd door Febelfin, de overkoepelende organisatie van de Belgische financiële sector. Het filmpje over een ‘waarzegger’ had tot doel om de klanten van Belgische banken aan te zetten tot waakzaamheid bij het doorgeven van persoonlijke informatie via het internet. De campagne werd ondertussen wereldwijd meer dan 9 miljoen keer bekeken en 800.000 keer gedeeld via sociale mediaplatformen (Febelfin, 2013). 2.4.5 Uitdagingen van bestaande initiatieven Bovenstaande toont aan dat er in België al heel wat sensibiliseringsinitiatieven bestaan rond sociale media en privacy. Hierbij dienen echter een aantal kanttekeningen gemaakt te worden. Ten eerste werd eerder al aangegeven dat autodidactische strategieën kampen met een aantal uitdagingen. Zo vinden jongeren niet altijd hun weg naar de juiste online informatie en ondervinden ze moeilijkheden met het beoordelen van de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en kwaliteit van de informatie die ze wel vinden (Baelden et al., 2013; Palfrey et al., 2010). De meeste van de autodidactische initiatieven die hierboven werden beschreven richten zich niet enkel op jongeren, maar ook op hun ouders. In dit opzicht werd echter eerder geargumenteerd dat ouders voorlopig nog onvoldoende betrokken zijn bij het sociale mediagebruik van hun kinderen (Barnes, 2006). Verondersteld kan worden dat ook ouders bijgevolg moeilijk de weg vinden naar dergelijke autodidactische initiatieven. Ten tweede heeft onderzoek aangetoond dat ook leerkrachten kampen met een belangrijke uitdaging met betrekking tot het vinden van het juiste lesmateriaal. Mediawijsheid – en dus ook sociale media wijsheid – maakt deel uit van de vakoverschrijdende eindtermen van het secundair onderwijs (Onderwijs en Vorming, s.d.). Leerkrachten hebben bijgevolg nood aan gepaste leermiddelen. Een studie uitgevoerd in opdracht van het Departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap toont aan dat leerkrachten voornamelijk het internet gebruiken om informatie en lesmateriaal op te zoeken, maar dat zij door het overaanbod moeilijkheden ondervinden in het vinden van de juiste informatie (Coens, Clarebout & Elen, 2007). Tot slot suggereert onderzoek dat hoewel sensibiliseringscampagnes zoals die van Febelfin veel mensen kunnen bereiken, het effect van dergelijke campagnes relatief kortstondig is en dat burgers zowel de inhoud als de opdrachtgever snel vergeten. Uit ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
22
interviews met een aantal experten op het vlak van sociale media, privacy en sensibilisering, uitgevoerd in het kader van een meesterproef aan de Vrije Universiteit Brussel, bleek dat dit geweten wordt aan het feit dat de bestaande initiatieven geïsoleerd en weinig gecoördineerd gelanceerd worden en dat ze onvoldoende gericht zijn op preventie (Paquier, 2013). 2.5
Sensibiliseringsacties: nood aan een holistische benadering
2.5.1 Sociale en technische strategieën De resultaten van bovenstaande literatuurstudie suggereren een aantal belangrijke bevindingen. In dit opzicht werd geargumenteerd dat hoewel jongeren wel degelijk bezorgd zijn om hun online privacy, ze toch onvoldoende bewust zijn van de mogelijke privacy risico’s gerelateerd aan sociaal media gebruik. Bovendien werd geopperd dat jongeren over onvoldoende vaardigheden beschikken om hun privacy online te beschermen. Zoals vermeld zijn dit twee issues die kaderen in de bredere context van digitale geletterdheid. Om jongeren het nodige bewustzijn en de vereiste vaardigheden bij te brengen, werden vervolgens een aantal actoren en/of strategieën geïdentificeerd. Deze actoren en strategieën bleken echter elk met een aantal uitdagingen te kampen. Onderstaande tabel geeft hiervan een beknopt overzicht Tabel 2: Actoren en strategieën voor het bevorderen van sociale mediawijsheid bij jongeren
Actoren / Voordelen strategieën
Uitdagingen
Ouders
Ouders werden geïdentificeerd als belangrijke actoren in het stimuleren van mediawijsheid bij jongeren. Permissieve en autoritatieve opvoedingsstijlen blijken hierin erg belangrijk te zijn.
Ouders blijken onvoldoende betrokken bij het sociale mediagebruik van hun kinderen, waardoor vaak niet of te laat ingegrepen wordt.
Ouders blijken onvoldoende bewust van de privacy risico’s die hun kinderen lopen, aangezien hun mediagebruik vaak er verschilt van dat van hun kinderen.
Ouders beschikken niet steeds over de nodige internet en sociale media vaardigheden om hun kinderen bij te staan in het ontwikkelen van veilig
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
23
School
Scholen hebben belangrijke educatieve functies. Mediawijsheid – en dus sociale media wijsheid – staan in de vakoverschrijdende eindtermen.
Leerkrachten ondervinden moeilijkheden in het vinden van adequate lespakketten door onder meer het overaanbod aan en onoverzichtelijkheid van lesmateriaal.
Er gaan stemmen op dat vakoverschrijdende eindtermen te verblijvend zouden kunnen zijn en dat ze onvoldoende aansluiten op de eindtermen van andere onderwijsniveaus.
Auto-‐ didactische strategieën
Autodidactische strategieën worden vaak aangewend. Ze kunnen veel en interactieve informatie bevatten en spelen in op het feit dat zowel jongeren, ouders als leerkrachten steeds vaker informatie online opzoeken.
Het internet bevat een overdaad aan informatie. Jongeren, ouders en leerkrachten hebben niet altijd voldoende vaardigheden om door het bos de bomen te zien.
Jongeren blijken bovendien niet altijd over voldoende vaardigheden te beschikken om informatie die ze online vinden kritisch te evalueren naar adequaatheid, correctheid en betrouwbaarheid.
Jongeren blijken verder niet altijd in staat om de informatie die ze online vinden op een strategische manier aan te wenden zodat dit resulteert in persoonlijke voordelen.
Sensibilise-‐ ring campagnes via traditionele (massa) media
Dergelijke initiatieven zijn geschikt om Uit onderzoek is gebleken dat de veel mensen op een relatief korte tijd sensibilisering campagnes die tot nog toe en gemakkelijke manier te bereiken. gelanceerd werden slechts een relatief kortstondig effect hadden. Bovendien zouden ze te weinig gecoördineerd ontwikkeld en gelanceerd worden en onvoldoende gericht zijn op preventie.
Technische oplossingen
Privacy enhancing technologieën kunnen sociaal media gebruik veiliger maken. Dit betekent dat er specifieke software ontwikkeld wordt, of in de architectuur van de sociale mediaplatformen zelf wordt
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
internet gedrag.
Hier rijzen vragen naar haalbaarheid, aangezien de ontwikkelaars van sociale mediaplatformen niet noodzakelijk onder Belgische wetgeving vallen en aanbevelingen bijgevolg niet afdwingbaar zijn. 24
ingegrepen. Dit kan ook betekenen dat sociale mediaplatformen meer duidelijkheid brengen in hun privacy beleid door bijvoorbeeld veiligheid-‐ labels toe te voegen.
Een tweede uitdaging betreft het ontwikkelen van gebruiksvriendelijke technologieën die effectief gebruikt worden.
2.5.2 Strategieën gericht op sociale- en individuele gedragsverandering Bovenstaand overzicht geeft aan dat een sensibiliseringscampagne vanuit een holistische aanpak ontwikkeld moet worden, waarin zowel sociale als technische strategieën een rol spelen. Om al deze strategieën in rekening te brengen, dient een sensibiliseringscampagne volgens verschillende pijlers ontwikkeld te worden. Meer inzichten in deze pijlers kan gevonden worden in de literatuur omtrent individuele gedragsverandering en sociale verandering. Relevante theorieën in het veld van individuele gedragsverandering zijn bijvoorbeeld de theory of reasoned action (Ajzen & Fishbein, 2005), social cognitive theory (Bandura, 2001) en de integrated behavioural model (Montaña & Kasprzyk, 2008). Hoewel deze publicatie niet tot doel heeft deze socio-‐psychologische theorieën in detail te behandelen, is het wel nuttig te vermelden dat ze grotendeels gebaseerd zijn op de veronderstelling dat (1) individuen relatief veel controle hebben over hun gedrag, en dat (2) gedrag en dus gedragsverandering voornamelijk bepaald worden door cognitieve determinanten, zoals kosten-‐baten analyses, gepercipieerde vaardigheden om gedrag te kunnen veranderen, de ernst van de situatie, de mate waarin verandering nodig geacht wordt, de perceptie van wat anderen van het gedrag vinden, enzovoorts. Strategieën gebaseerd op theorieën van individuele gedragsverandering hebben een aantal belangrijke voordelen. In dit opzicht zijn ze vaak gericht op het opstellen van een stand van zaken, waarin de focus ligt op het kwantitatief identificeren van een aantal hiaten en pijnpunten in de kennis, vaardigheden en attitudes van de doelgroep. Deze informatie is belangrijk om inzicht te verwerven in de zaken waar ingegrepen moet worden. Het dissemineren van relevante informatie – bv. met betrekking tot online privacy – is een belangrijke stap in het bewustmakingsproces bij en het beïnvloeden van attitudes, kennis, vaardigheden en uiteindelijk het gedrag van de betreffende doelgroep. De disseminatie van deze informatie gebeurt voornamelijk via massa media om het bereik te maximaliseren. Van de doelgroep – die verondersteld wordt vanuit rationele overwegingen gedrag te bepalen – wordt verwacht dat zij haar attitudes en gedrag zal aanpassen eens ze over de juiste informatie beschikt (Baelden, 2013; Parker, 2001; Waisbord, 2000). ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
25
Ondanks de voordelen die strategieën gebaseerd op individuele gedragsverandering bieden, wordt in de literatuur geargumenteerd dat ze te veel nadruk leggen op het individuele, rationele en lineaire karakter van gedragsverandering en onvoldoende aandacht schenken aan het belang van sociale en contextuele factoren. Hoewel de socio-‐psychologische gedragsveranderingstheorieën het belang van de sociale context niet volledig negeren – ze erkennen bijvoorbeeld de invloed van leeftijd, gender, inkomen, onderwijsniveau, religie, etniciteit en cultuur op individueel gedrag (zie bv. Ajzen en Fishbein, 2005) – vonderstellen ze een wereld waarin deze omgevingsfactoren op een rationele manier gecontroleerd kunnen worden zodat deze slechts op een indirecte manier een invloed hebben op individueel gedrag (Airhihenbuwa & Obregón, 2006; Baelden, 2013; Yoder, Hornik & Chirwa, 1996). Volgens een aantal auteurs (zie bv. Airhihenbuwa & Obregón, 2006; Denison, 2002) bestaan er echter ook sociale en contextuele factoren waarover individuen geen of zeer weinig controle hebben en die dus een rechtstreekse invloed hebben op gedrag. Individuen kunnen zich bijvoorbeeld ten gevolge van een traditionele sensibiliseringscampagne bewust zijn van het feit dat ze onvoldoende vaardigheden hebben om hun privacy op sociale media te beschermen, maar tegelijkertijd geen mogelijkheid zien tot het opbouwen van deze vaardigheden, omdat er in hun omgeving geen geschikte opleidingen worden voorzien, of omdat de werk-‐ en gezinslast te hoog is waardoor geen tijd overblijft om een opleiding te volgen. Om de sociale factoren die individuele gedragsverandering kunnen belemmeren in rekening te brengen, dienen de socio-‐psychologische theorieën aangevuld te worden met inzichten uit de literatuur omtrent sociale verandering. In de literatuur die betrekking heeft op sociale verandering kunnen drie pijlers geïdentificeerd worden, namelijk (1) de mensenrechten benadering, (2) de participatieve benadering, en (3) de empowerment benadering. De mensenrechten benadering gaat uit van de idee dat er een aantal determinanten zijn die gedrag mee beïnvloeden en waarover individuen weinig controle hebben. Binnen deze benadering wordt de overheid bijgevolg geïdentificeerd als actor die de structurele determinanten van gedrag moet aanpakken en die een omgeving moet creëren waarin gedragsverandering mogelijk is (Gruskin, Mills & Tarantola, 2007). In het bijzonder worden binnen deze benadering sociale, economische, politieke en omgevingsfactoren geïdentificeerd als potentiële determinanten voor individueel gedrag (Gupta, Parkhurst, Ogden, Aggleton & Mahal, 2008). Een sociale determinant kan bijvoorbeeld betrekking hebben op mechanismen van digitale en sociale uitsluiting. Dergelijke mechanismen hebben een negatieve invloed op de mogelijkheden van individuen om vaardigheden omtrent online privacy te verbeteren. Tegelijkertijd zijn het mechanismen die op individueel niveau moeilijk overwonnen kunnen worden. Een politieke determinant zou bijvoorbeeld kunnen verwijzen naar het gebrek aan een duidelijk beleid omtrent privacy labels en privacy enhancing technologies. Het gebrek aan transparantie op sociale media met betrekking tot de privacy van de gebruiker, bemoeilijkt een veilig gebruik van deze platformen. Op individueel niveau kan hier echter weinig aan veranderd worden. In dit opzicht kan de ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
26
overheid een belangrijke partner zijn in de ontwikkeling van een beleid met duidelijke aanbevelingen omtrent co-‐ en zelfregulering van de sociale media industrie. Naast de mensenrechten benadering, wordt in de literatuur omtrent sociale verandering veel aandacht besteed aan de participatieve benadering. Binnen deze benadering wordt veel belang gehecht aan het betrekken van individuen en gemeenschappen in de ontwikkeling, het design, de implementatie en de evaluatie van interventies en campagnes. In tegenstelling tot de meer kwantitatieve benadering van de individuele gedragsverandering strategieën, wordt er binnen deze benadering voornamelijk op een kwalitatieve manier gewerkt om zo tot een beter inzicht te komen in de noden, behoeften en wensen van de doelgroep. De actieve participatie van de betrokken doelgroep in alle stappen van het interventie proces staat centraal in deze benadering. Dialoog, collaboratie en interpersoonlijke communicatie zijn de methodes waar voornamelijk mee gewerkt wordt (Morisky, Ang, Coly & Tiglao, 2004; Wright, Roche, Von Unger, Block & Gardner, 2009) De derde pijler die in de literatuur omtrent sociale verandering geïdentificeerd kan worden, is de empowerment benadering. Empowerment kan omschreven worden als: “(…) the mechanism by which people, organizations, and communities gain mastery over their lives” (Rappaport, 1984, p. 3), of als “(…) the process of gaining influence over events and outcomes of importance” (Fawcett, Paine-‐Andrews, Francisco, Schultz, Richter, Lewis, Williams, Harris, Berkley, Fisher and Lopez, 1995, p. 678). De empowerment benadering leunt dicht aan bij de participatieve benadering, aangezien er erg veel belang wordt gehecht aan de participatie van individuen of gemeenschappen in besluitvormingsprocessen en in het herverdelen van resources (Rissel, 1994; Zimmerman, 1990). In de context van privacy geletterdheid kan empowerment verwijzen naar het emanciperen van individuen en gemeenschappen door middel van het verbeteren van hun kennis, vaardigheden, vertrouwen en bewustzijn omtrent sociale media en privacy risico’s. In tegenstelling tot de participatieve benadering, maakt de empowerment benadering niet enkel gebruik van lokale, eerder kleinschalige, collaboratieve, en dialectische processen. Hoewel interpersoonlijke communicatie volgens deze benadering erg belangrijk is – bv. in de vorm van discussie groepen en peer education – wordt er ook ingezet op kanalen die gebruik maken van massa media. Bovenstaande toont aan dat een holistische interventie – in dit geval met betrekking tot sociale media en privacy – op verschillende niveaus moet uitgewerkt worden. Zowel interventies gericht op individuele gedragsverandering door middel van grootschalige sensibiliseringsacties als interventies gericht op sociale verandering zijn noodzakelijk. Een sensibiliseringscampagne gericht naar leerkrachten heeft bijvoorbeeld weinig zin als er vanuit overheidsniveau geen initiatief genomen wordt om relevante en adequate lespakketten op een gecoördineerde manier aan te bieden, of indien er in de eindtermen onvoldoende aandacht aan digitale geletterdheid wordt besteed. Een sensibiliseringscampagne gericht naar jongeren heeft dan weer weinig zin ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
27
als die ontwikkeld wordt vanuit een top-‐down perspectief, waarin weinig aandacht wordt besteed aan de behoeften, noden en input van de doelgroep zelf. Omgekeerd heeft het ontwikkelen van strategieën en acties weinig zin indien deze niet bekend worden gemaakt via bewustmakingscampagnes. Bijvoorbeeld, het ontwikkelen van autodidactische platformen waarmee jongeren, ouders of leerkrachten op een emanciperende manier kennis en vaardigheden kunnen vergaren, heeft weinig impact indien ze onvoldoende en ongecoördineerd bekend worden gemaakt aan het publiek door middel van campagnes. Om dergelijk autodidactische strategieën succesvol te maken, dient er bovendien geïnvesteerd te worden in bredere mediageletterdheid initiatieven, zodat de doelgroepen op een adequate manier informatie kunnen vinden, selecteren, interpreteren en benutten. Het is met andere woorden belangrijk dat acties en strategieën niet geïsoleerd ontwikkeld worden, maar deel uitmaken van een gecoördineerde, overkoepelende aanpak.
3
Inzichten uit het empirisch onderzoek
In de literatuurstudie werden verschillende actoren (ouders, leerkrachten, overheid en industrie) en strategieën (sociale en technische) geïdentificeerd die een rol kunnen spelen in interventies gericht op het verhogen van het bewustzijn, kennis en vaardigheden van jongeren over sociale media en privacy issues. Hoewel al deze actoren en strategieën een belangrijke rol spelen, is het belangrijk de doelgroep zelf, namelijk jongeren, niet uit het oog te verliezen. Vanuit een participatieve ideologie, dient de doelgroep betrokken te worden bij de ontwikkeling van interventies, om deze zodoende beter af te stemmen bij hun noden, wensen en verwachtingen. Dit rapport bevat daarom een empirisch luik, waarin op een dialectische, kwalitatieve manier aan jongeren input gevraagd werd met betrekking tot de ontwikkeling van sensibiliseringsacties rond sociale media en privacy issues. De secties hieronder behandelen eerst beknopt de gehanteerde methodologie en gaan vervolgens dieper in op de onderzoeksresultaten en hun betekenis in het licht van de inzichten die reeds gewonnen werden in de literatuurstudie. 3.1
Methodologie: dataverzameling en analyse
Om inzichten te krijgen in de visie van jongeren over de noodzaak en ontwikkeling van sensibiliseringsacties werd besloten focusgroepinterviews te organiseren met jongeren uit het secundair onderwijs. Focusgroepinterviews werden geschikter geacht dan enquêtes, omdat ze toelaten om op een meer diepgaande manier een beeld te krijgen van de onderliggende motivaties voor de overtuigingen en visies van de respondenten. Een dergelijke dialectische aanpak sluit bovendien niet enkel beter aan bij de ideologische onderbouwing van de participatieve benadering, ze laat ook toe te ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
28
erkennen dat werkelijkheden subjectief en meervoudig zijn. Dit betekent dat jongeren mogelijk een andere realiteit ervaren en bijgevolg een andere waarheid naar voren brengen dan de inzichten die uit de literatuur naar voren kwamen. Aan de focusgroepgesprekken namen in totaal 66 leerlingen uit het vijfde en zesde jaar van het secundair onderwijs deel. De respondenten, welke afkomstig zijn uit 4 verschillende scholen verspreid over Vlaanderen, werden opgedeeld in 6 verschillende groepen. Een kleine minderheid van de respondenten volgt een beroepsopleiding (i.e. kantoor), terwijl de meerderheid ingeschreven is in een algemene richting (i.e. humane -‐ of cultuurwetenschappen). De scholen en betrokken klassen werden geselecteerd door opportuniteitssampling. De oververtegenwoordiging van leerlingen uit het algemeen secundair onderwijs kan verklaard worden door de opzet van de focusgroepgesprekken. Deze werden ingeleid door een les die gewijd werd aan Facebook en gepersonaliseerde reclame. Het waren voornamelijk leerkrachten uit de humane -‐ en cultuurwetenschappen die reageerden op de aanvraag om deel te nemen aan deze les en het daarop volgende focusgroepgesprek. De focusgroepgesprekken werden met toestemming van de respondenten opgenomen en ad verbatim getranscribeerd. De tekstuele output van de gesprekken werd geanalyseerd via een inductieve thematische analyse, waarbij gebruik werd gemaakt van Excel en Nvivo. De vragen gerelateerd aan sociale media, privacy en sensibilisering, maakten deel uit van een breder onderzoek naar sociale media en privacy issues. De resultaten die in dit rapport worden weergegeven, vormen bijgevolg slechts een onderdeel van het bredere onderzoek. De resultaten van het bredere onderzoek zullen later via EMSOC verspreid worden. 3.2
Resultaten
Uit de focusgroepgesprekken blijkt dat jongeren sociale media vaak gebruiken. Bijna acht op tien van de respondenten gebruikt de SNS Facebook minstens één keer per dag. Zeven op de tien respondenten gebruikt Facebook al minstens drie jaar. Slechts één deelnemer heeft geen profiel op de populaire SNS1. Facebook wordt voornamelijk gebruikt voor persoonlijke communicatie doeleinden, om ‘up to date’ te blijven, en voor school gerelateerde activiteiten. Op het eerste zicht lijken jongeren zich geen grote zorgen te maken over privacy issues op sociale mediaplatformen. Echter, wanneer er dieper wordt doorgevraagd, kan een ander scenario opgetekend worden. De paragrafen hieronder bespreken eerst waarover en waarom jongeren zich soms wel 1 Het was niet de bedoeling om respondenten te interviewen die geen Facebookgebruiker zijn, maar dit werd door middel van het rekruteringsproces bemoeilijkt. Het feit dat de gesprekken vaak op klasniveau werden georganiseerd en slechts in één van deze klassen één respondent zat zonder Facebook, beklemtoont hoe aanwezig Facebook is in het leven van leerlingen van de derde graad secundair onderwijs.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
29
vragen stellen bij privacy risico’s die voortvloeien uit het gebruik van sociale mediaplatformen. Ze gaan daarna dieper in op de strategieën die jongeren al dan niet gebruiken om hun privacy beter te beschermen. Tot slot zal dieper ingegaan worden op welke kanalen een sensibiliseringsactie moet hanteren en welke vorm deze idealiter aanneemt volgens de participanten van dit onderzoek. 3.2.1 Cyberpesten, reclame en derden: bezorgdheden en inzichten van jongeren Jongeren lijken zich voornamelijk zorgen maken over online pesten op sociale media. Dit thema kwam geregeld aan bod tijdens de gesprekken en de oorsprong van deze bezorgdheid kan op verschillende niveaus gevonden worden. Ten eerste lijkt online pesten relatief vaak voor te komen op SNS. Enkele jongeren legden hierover zelfs persoonlijke getuigenissen af. Het feit dat jongeren dit zelf meemaken of zien gebeuren, maakt het een tastbare en reële bedreiging. Ten tweede maken jongeren zich zorgen over het sociale netwerk effect eigen aan SNS. Zoals in de literatuurstudie werd aangegeven, is het dit sociaal netwerk effect dat cyberpesten anders maakt dan pesten in de offline omgeving. Op SNS verliezen jongeren gemakkelijker de controle over zowel de inhoud van boodschappen en de manier waarop deze verspreid worden, als over wie toegang heeft tot deze boodschappen. “Ik vond dat niet grappig (…). Dat was echt gewoon… Sorry. En het ding was, ze beginnen er dan mee te lachen, en zeggen dingen zoals 'liegen is niet verboden'. Uiteindelijk heb ik dan naar Netlog een berichtje gestuurd en dat is heel correct verlopen en dat profiel is direct verwijderd.” (Focusgroep 6) “Ik maak mij vooral zorgen over het feit dat als je bijvoorbeeld ruzie hebt met één iemand en je blokkeert die, omdat die tegen u begint te schelden of zo, die vrienden daarvan kunnen u wel weer bereiken, dus dat blijft zo bezig. Je kan moeilijk iedereen blokken (…) iedereen kan u toch bereiken op één of andere manier en ik vind dat niet handig.” (Focusgroep 3) In vergelijking met cyberpesten lijken jongeren zich in veel mindere mate zorgen te maken over gepersonaliseerde reclame. Wanneer er ongenoegen geuit wordt over reclame, wordt dit meestal gedaan over het feit dat (sommige) advertenties (1) de online gebruiksbeleving storen (bv. de verplichte reclame voor een YouTube filmpje start), (2) niet echt zijn, en (3) op een overdadige manier getoond en herhaald worden. “Facebook reclame vond ik vroeger niet zo erg, maar YouTube dat was echt een ramp: op voorhand dertig seconden wachten.” (Focusgroep 1) “Wat ik ook eigenlijk wel lastig vind is reclame die dat eigenlijk niet echt is (…). Zo van 'je bent de zoveelste op deze site, je wint dat' of zo 'zoek de eendjes' of zo’ (…).” (Focusgroep 2) ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
30
“(…) het is gewoon soms niet leuk dat ze er dan weer in overdrijven. Dat ik dan opeens overal petten krijg (…). Echt op elke site dat ik ga, overal petten” (Focusgroep 3) Dat reclame gepersonaliseerd is, vinden jongeren eerder een voordeel dan een nadeel. Het feit dat Facebook of andere platformen daarvoor persoonlijke gegevens gebruiken, lijkt jongeren niet erg te storen. In tegendeel, hierdoor krijgen ze reclame die meer op maat gemaakt en daardoor leuker is. “Daarom is het misschien ergens wel goed dat ze zoveel gegevens over ons hebben, want al de rest [van de reclame] willen we gewoon niet. Dus als ze onze gegevens niet zouden gebruiken, dan zouden we nog veel erger zagen.” (Focusgroep 4) “Ik vind het niet erg dat de reclame gepersonaliseerd is, dat is zelfs goed eigenlijk, want anders komt daar toch iets op dat je totaal niet interesseert en stel u voor dat er iets op komt, en je bent aan het zoeken, dan is dat super handig, want (…) dan moet je eigenlijk geen moeite doen om het te gaan zoeken. ” (Focusgroep 5) “Dat wordt dan gewoon automatisch gebruikt, het is niet dat er zo iemand achter de computer zit te kijken van ah (naam respondent) die heeft nu dat of dat gedaan. Dat is automatisch en voor mij is dat ook handig want dan krijg ik tenminste reclame die ik niet compleet belachelijk vind.” (Focusgroep 1) De vaststelling dat jongeren minder bezorgd zijn over het feit dat reclamemakers persoonlijke gegevens gebruiken voor het personaliseren van advertenties, zou misschien verklaard kunnen worden door het feit dat de mechanismen en de effecten van gepersonaliseerde reclame minder visibel zijn dan die van online pesten. Uit de focusgroepgesprekken blijkt immers dat er bij een belangrijke meerderheid van de deelnemers grote onduidelijkheid leeft omtrent hoe gepersonaliseerde reclame werkt. Wanneer er dieper werd ingegaan op deze thema’s, werd het duidelijk dat veel jongeren zich niet bewust zijn van de procedures die online reclamemakers hanteren, of dat ze er zich wel bewust van zijn, maar niet goed begrijpen hoe dit werkt. Zo heerst er onduidelijkheid over hoe profielen gebruikt kunnen worden in reclame, over de verschillende vormen van reclame op Facebook, over cookies, en over hoe reclame in Facebook gerelateerd is aan zoektermen die elders op het internet gebruikt worden. Een kleine minderheid van de deelnemende jongeren bleek wel goed geïnformeerd te zijn en trachtte de medeleerlingen van uitleg te voorzien. “Misschien dat van die verhaaltjes met die pyjama's [i.e. sociale reclame op Facebook]. Want je ziet eigenlijk superveel van mensen en ik denk dat veel mensen eigenlijk nog niet weten dat dit over hen wordt gedaan.” (Focusgroep 2)
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
31
“Dus ik denk... ik weet niet of dat gaat met die cookies uit te zetten, maar dan is het ook nog niet helemaal opgelost. Dus ik denk ook niet dat het mag (twijfelt)”. (Focusgroep 5) “(…) stel dat die [Facebook] veel meer hebben dan dat wat je op het internet opzoekt. (..) Om een voorbeeld te geven: (…) toen mijn relatie op Facebook stond en daarna weg was, [kreeg ik] superveel relatiedingen.” (Focusgroep 6) “Maar kan je dat niet wissen bij uw cookie-‐opties? (…) Dat heeft echt gewoon te maken met wat we zoeken, dat heeft niets met cookies te maken. Neen, dat is gewoon Google die informatie geeft aan Facebook (…). Heeft dat ook niet te maken met de pagina's die je leuk vindt”? (Focusgroep 6) “Is dat ook zo dat bij Facebook als je dat in google intikt dat die reclame daar op komt? Of heeft Facebook daar een beveiliging voor? Want normaal als je iets intikt in Google dan komt daar twee dagen later rechts reclame van.” (Focusgroep 1) Hiernaast maken jongeren zich ook zorgen over wie er toegang heeft tot hun gegevens. Hiermee verwijzen ze niet zozeer naar adverteerders, maar eerder naar onbekenden of overheidsdiensten. Het vertrouwen van jongeren in Facebook als gatekeeper van hun gegevens is laag en jongeren hebben weinig inzicht in wat er gebeurt met persoonlijke gegevens en hoe en of deze publiek gemaakt kunnen worden. “Uiteindelijk weet je niet wat ze met je gegevens doen. Ze zeggen wel dat ze die beveiligen en dat niemand anders die ziet. Maar ze kunnen dat wel zeggen maar daarom doen ze het niet.” (Focusgroep 1) “Als je er [op Facebook] iets op zet, kan daar eigenlijk alles mee gedaan worden en is dat dus eigenlijk niet controleerbaar.” (Focusgroep 5) “Ik maak mij niet zoveel zorgen, maar ik denk toch dat onbekende mensen eigenlijk veel te gemakkelijk aan jouw gegevens kunnen geraken.” (Focusgroep 6) “Ik maak mij zorgen dat er mensen zijn die uw informatie kunnen misbruiken (…). Waar je echt op moet letten is dat de fiscus er ook op zit en dat die jou zit te volgen en dat die dan alles over je te weten wil komen.” (Focusgroep 6) 3.2.2 Strategieën en uitdagingen voor het beschermen van privacy Ondanks de bezorgdheden en onzekerheden die jongeren hebben met betrekking tot hun persoonlijke gegevens op sociale media platformen, lijken de deelnemers niet geneigd om hun privacy instellingen aan te passen. In het discours van jongeren valt op dat vaak niet de moeite wordt genomen om het privacy beleid na te lezen en de instellingen regelmatig na te kijken. Als er al aanpassingen gedaan worden, dan is dat voornamelijk met het oog op het weren van vreemden op het profiel. De voornaamste ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
32
strategie die in dit verband gebruikt wordt, lijkt te bestaan uit het verminderen van het aantal persoonlijke gegevens die online gezet worden. Deze bevinding sluit aan bij die van het vierde Apestaartjaren rapport, waaruit bleek dat jongeren liever minder informatie online zetten, dan ingewikkelde privacy-‐instellingen aan te passen. “Ik lees dat [i.e. privacy beleid] nooit.” (Focusgroep 5) “Omdat we gewoon te lui zijn. En dan ben je niet zeker over wat je moet doen.” (Focusgroep 2) “Ik zou liefst hebben dat alleen mijn vrienden uit mijn lijst mijn informatie kunnen zien, maar voor de rest niemand.” (Focusgroep 5) “Als ik eerlijk ben, dan zou ik de vrienden waar ik echt mee op Facebook dingen post en communiceer, tot misschien 20 personen houden, dus het zijn uiteindelijk altijd dezelfde mensen waar ik mee praat: mensen van de klas, mensen van de school, mensen die ik echt goed ken.” (Focusgroep 6) “Interviewer: Ah, zo regel je uw privacy eigenlijk, door niet te vertellen wat andere mensen niet mogen weten? Respondent: Beter gewoon doorsturen via e-‐mail.” (Focusgroep 4) “Niet alleen die privacy-‐instellingen, maar ook gewoon (…) beseffen dat als die iets op het internet of op Facebook zetten dat het daar waarschijnlijk voor altijd gaat blijven opstaan.” (Focusgroep 5) “Ik ben gewoon eigenlijk vrij wantrouwig tegenover internet in het algemeen, ik ben daar eigenlijk ook perfect van bewust dat als mensen mij, mijn gegevens willen, dat lukt die gewoon, dus dan probeer ik toch een beetje op te letten [op wat ik erop zet]” (Focusgroep 6) Uit de gesprekken met jongeren bleek dat er verschillende redenen zijn waarom jongeren hun privacy niet beter beschermen. Een eerste belangrijke reden verwijst naar de vaststelling dat jongeren de privacy instellingen van bijvoorbeeld Facebook te ingewikkeld vinden. Het privacybeleid en de instellingen van de SNS bevatten te moeilijke termen en veranderen te vaak. Hierdoor geraken jongeren ontmoedigd waardoor ze niet (langer) de inspanning doen om het beleid te lezen en de instellingen aan te passen. “Soms zijn de privacy-‐instellingen ook gewoon ingewikkeld met termen waarvan je zoiets hebt van 'wat is dat nu?', omdat je daar eigenlijk nog niet van gehoord hebt en dat ze ook niet echt uitleggen van wat je wel kan doen en wat niet.” (Focusgroep 5) “Vooral omdat het af en toe verandert en omdat ik ook niet iemand ben die constant naar de accountinstellingen gaat kijken. Ik ben wel op Facebook, maar ik
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
33
ga niet elke keer mijn profiel checken om te zien of andere mensen nog iets kunnen zien of niet.” (Focusgroep 6) “Voor mij is het vooral: het moet beter uitgelegd worden en het moet duidelijker gemaakt worden. Want nu met een aantal veranderde policies van Facebook zelf is het eigenlijk niet meer zo duidelijk.” (Focusgroep 6) Een tweede reden heeft te maken met mechanismen die in de literatuurstudie beschreven werden. De deelnemers aan de focusgroepgesprekken lijken te worstelen met een privacy dilemma waarbij ze wel weten dat ze persoonlijke gegevens vrij geven, maar waarbij ze tegelijkertijd veel voordelen zien in het gebruik van sociale media platformen. Vanuit de uses and gratifications theorie kan dit verklaard worden dat jongeren de voordelen belangrijker vinden dan de nadelen. Hiernaast lijkt ook het derde persoonseffect een rol te spelen. Het discours van de deelnemers verwees expliciet naar anderen, voornamelijk kinderen, als zijnde een groep die zich onvoldoende bewust is van de risico’s van sociale media gebruik. Volgens jongeren moeten campagnes zich dan ook vooral richten naar kinderen en jongere tieners. “(…) Facebook heeft wel veel voordelen als communicatiemiddel en al die andere dingen. Je hebt bij elk ding wel nadelen.” (Focusgroep 1) “Maar ik heb ook zo 'n enquête moeten doen voor die onderzoekscompetentie en daaruit bleek dat heel wat mensen hun privacy-‐instellingen niet aanpassen en ik weet wel dat dit vooral jongere kindjes zijn; ik bedoel vriendjes van mijn broertje, die weten niet eens wat dat is.” (Focusgroep 5) “Steeds jongere mensen hebben Facebook. Echt van de lagere school en (…) dat staat helemaal open, die passen hun privacy-‐instellingen niet aan en die delen eigenlijk gewoon alles, ook informatie die je helemaal niet moet weten soms.” (Focusgroep 5) Tot slot speelt ook defaitisme een belangrijke rol in de overweging die jongeren maken omtrent het beschermen van hun privacy. Een meerderheid onder de deelnemers hanteert een narratief waaruit blijkt dat ze overtuigd zijn van het feit dat het toch niet anders kan. Sociale media gebruiken staat volgens deze denkwijze gelijk aan het vrijgeven van persoonlijke informatie; het aanpassen van privacy instellen kan daar niet veel aan veranderen. Dergelijke defaitistische overtuigingen demotiveren jongeren om actie te ondernemen. “Je weet wel dat als je je gaat registreren op zo'n website dat ze iets gaan doen. Ze gaan dat niet gewoon laten staan. Uw gegevens gaan sowieso gebruikt worden, anders moesten we ze niet geven.” (Focusgroep 1)
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
34
“Langs de andere kant is dat wel een beetje luguber omdat ze alles van u bijhouden. Maar je weet dat als je een Facebook profiel maakt, denk ik toch. (…) Dat hoort er bij denk ik dan.” (Focusgroep 3) “Ik vind dat eigenlijk helemaal niet leuk in zijn geheel, maar je kan daar moeilijk iets tegen doen denk ik.” (Focusgroep 3) “Op het internet heb je geen privacy: vanaf het moment dat je er iets opzet, weet je dat het tegen u gebruikt kan worden. Ik heb niet zozeer van 'ah ja hoe staat die tegenover privacy tegenover het internet?', ik heb zoiets van 'dat is er niet'. (Focusgroep 6) “Ik heb me daar al lang bij neergelegd dat ik daar niets aan kan doen, als die gast beslist 'ik ga u hacken' dan is dat gewoon zo. Er gewoon mee leren leven in de zin van: alles wat erop komt, staat erop, je kan het er niet meer afhalen.” (Focusgroep 6) 3.2.3 Een sensibiliseringsactie: inhoud Uit bovenstaande kunnen reeds een aantal belangrijke aanbevelingen voor de ontwikkeling van een holistische sensibiliseringsactie geïdentificeerd worden. Deze kunnen opgesplitst worden naar aanbevelingen met betrekking tot het verhogen van het bewustzijn van jongeren enerzijds en het verbeteren van kennis en vaardigheden anderzijds. In dit opzicht hebben de focusgroepgesprekken uitgewezen dat jongeren zich zeker niet helemaal onbewust zijn van de privacyrisico’s die mogelijk verbonden zijn aan het gebruik van sociale media. Desalniettemin werd tegelijkertijd aangetoond dat privacy dillema’s, derde persoonseffecten en defaitistische gevoelens een belangrijke negatieve impact hebben op de mate waarin jongeren hun privacy beschermen. Het creëren van bewustzijn bij jongeren dat ook zij – ondanks hun status van digital native – kwetsbaar kunnen zijn en dat hun privacy wél beter kan beschermd worden indien de juiste acties ondernomen worden, zou dan ook een belangrijk onderdeel moeten vormen van een sensibiliseringsactie gericht naar jongeren. Hiernaast toonden de focusgroepgesprekken ook aan dat er een aantal pijnpunten en hiaten zijn in de kennis van jongeren met betrekking tot de mechanismen van sociale media en in de vaardigheden om hun persoonlijke gegevens beter te beschermen. In dit opzicht zouden sensibiliseringsacties zich ten eerste moeten richten op het verbeteren van kennis van jongeren over de algemene mechanismen van sociale media platformen, zodat deze transparanter worden voor hen en ze bijvoorbeeld een beter zicht krijgen op wie er al dan niet toegang heeft tot hun gegevens en op de manieren waarop derden toegang kunnen krijgen. Acties zouden zich in de tweede plaats ook moeten richten op het verbeteren van de kennis van jongeren over de mechanismen van gepersonaliseerde reclame. De gesprekken met jongeren toonden aan ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
35
dat hierrond nog heel wat onzekerheid en onduidelijkheid bestaat. Sensibiliseringsacties zouden ten derde ook gefocust moeten zijn op het verhogen van de vaardigheden van jongeren. Voornamelijk vaardigheden met betrekking tot het aanpassen van privacy instellingen lijken momenteel nog onvoldoende ontwikkeld te zijn. Acties gerelateerd aan kennis en vaardigheden kunnen kaderen in bredere media en privacygeletterdheidinitiatieven waarbij jongeren een aantal strategische vaardigheden krijgen aangeleerd. 3.2.4 Een sensibiliseringsactie: methode en kanalen Naast input voor de inhoud van sensibiliseringsacties werd in de focusgroepgesprekken ook gepeild naar welke kanalen en methoden dergelijke acties zouden moeten gebruiken. In dit opzicht onderscheiden jongeren drie belangrijke kanalen die elk een rol kunnen spelen in zowel bewustzijnsverhoging als in het bevorderen van kennis en vaardigheden, namelijk: (1) reclame-‐ en ‘how to’-‐filmpjes verspreid via sociale media, (2) ouders, en (3) leerkrachten. Sociale mediaplatformen en YouTube in het bijzonder zijn volgens jongeren de kanalen bij uitstek om reclame-‐ en ‘how to’-‐filmpjes te verspreiden. Deze kanalen sluiten niet enkel aan bij de leefwereld van jongeren, ze kunnen ook bijdragen in het op grote schaal verspreiden van campagnes via virale netwerkeffecten. Meer traditionele kanalen, zoals kranten zijn volgens jongeren minder geschikt. “Nee, wie leest er een krant nu nog van onze leeftijd.” (Focusgroep 2) “Sociale media.” (Focusgroep 3) “Als ik iets wil weten van instellingen of zo dan kan ik altijd naar YouTube gaan kijken naar een filmpje.” (Focusgroep 5) “Op YouTube filmpjes afzoeken.” (Focusgroep 3) “Sociale media is wel [goed], want de mensen met wie je dat wil doen die zien dat dan direct.” (Focusgroep 3) Dergelijke filmpjes verspreid via sociale media kunnen enerzijds gericht zijn op het verhogen van bewustzijn. In dit opzicht kunnen ze bijvoorbeeld ‘real life’ en tastbare situaties aankaarten, waarbij jongeren een persoonlijke betrokkenheid voelen. Dit kan jongeren aanzetten tot reflectie en leiden tot een verhoogd bewustzijn. Ze kunnen anderzijds gericht zijn op het verhogen van kennis en vaardigheden, door bijvoorbeeld op een interactieve manier te werk te gaan. Dit kan gedaan worden door ‘how to’-‐ filmpjes te ontwikkelen, of een interactief spel te lanceren waarin jongeren onder begeleiding zelf aan de slag gaan met het beschermen van hun gegevens en waarbij feedback gegeven wordt op de beslissingen die jongeren nemen. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
36
“Dat je mensen echt persoonlijk kan raken en dat op zich niet te ernstig is zeg maar.” (Focusgroep 4) “Of 'facebook in real life’.” (Focusgroep 5) “Misschien moet er zo een campagne worden gestart dat je zelf eens iets op Facebook zou zetten om dan aan te tonen [wat er kan gebeuren] moest je dan zelf zo over de schreef gaan. Eigenlijk zou het niet zo erg zijn want dat gaat ook in andere media dan tevoorschijn komen denk ik.” (Focusgroep 4) “Niet gewoon een plaatje of zo, het moet interactief zijn.” (Focusgroep 3) De meer interactieve benadering zoals hierboven beschreven, sluit aan bij de autodidactische strategieën die eerder besproken werden in de literatuurstudie. Deze bevinding onderstreept nogmaals het belang van een gecoördineerde aanpak van sensibiliseringsacties. In dit opzicht moet naast de ontwikkeling van dergelijke autodidactische/interactieve strategieën aandacht besteed worden aan de bredere (sociale) mediawijsheid bij jongeren, zodat zij in staat zijn om het adequate materiaal te identificeren en de kennis en vaardigheden die ze ontwikkelen aan te kunnen wenden in hun persoonlijk voordeel. Vervolgens is het eveneens belangrijk dat deze strategieën op een gecoördineerde manier gepromoot worden naar jongeren toe, zodat zij ondersteund worden in hun zoektocht naar relevante informatie. Naast filmpjes die verspreid worden via sociale media, blijven intermediaire actoren volgens jongeren erg belangrijk. In dit opzicht verwijzen jongeren ten eerste naar ouders als primaire en betrouwbare bron. Desondanks identificeren jongeren twee uitdagingen gerelateerd aan het betrekken van ouders in het verhogen van hun privacygeletterdheid. Ten eerste vrezen jongeren dat ouders overbezorgd zullen worden, waardoor hun sociale media gebruik aan banden zal worden gelegd. Ten tweede vermoeden ze dat ouders vaak niet op de hoogte zijn van wat ze doen op sociale netwerksites. Deze issues zijn gerelateerd aan wat in de literatuur reeds besproken werd rond opvoedingsstijlen en kennis en vaardigheden van ouders. Sensibiliseringsacties dienen zich dus niet enkel te richten op jongeren, maar ook op ouders zodat (1) de eerder geïdentificeerde opvoedingsstijlen gepromoot kunnen worden en (2) ouders zich bewust worden van het belang van hun betrokkenheid bij het sociale media gebruik van hun kinderen. “Maar dan moet je wel uitkijken wat je zegt (…) want dan heb je ook veel ouders die hun jonge kinderen goed willen beschermen en zeggen: 'je mag niet meer op de PC gaan!'.” (Focusgroep 3) “Ik denk dat die ouders wel zeggen 'pas op', maar ik denk niet dat er bij een op de tien gezinnen de ouders altijd meekijken wat die op Facebook doen.” (Focusgroep 5) “Dus misschien ook aan de ouders informatie geven.” (Focusgroep 5) ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
37
“Je moet die niet bang maken, maar je moet die op zijn minst duidelijk maken dat het leuk kan zijn, dat moet ook leuk zijn, maar dat er ook negatieve ervaringen kunnen zijn.” (Focusgroep 6) Naast ouders worden ook leerkrachten geïdentificeerd als actoren die een rol te spelen hebben in de privacy geletterdheid van jongeren. Sociale media vormen een onderdeel van de dagelijkse leefwereld van jongeren en moeten volgens de respondenten dus aan bod komen op school. Ook hier formuleren de respondenten echter een belangrijke uitdaging, namelijk ze hebben het gevoel dat leerkrachten onvoldoende kennis hebben van sociale media om hen privacygeletterdheid bij te brengen. Dit benadrukt alweer het belang van een holistische aanpak, waarbij naast jongeren en ouders, ook leerkrachten gesensibiliseerd en empowered worden. “Om iedereen te bereiken via de leerkracht doen, zeker.” (Focusgroep 5) “Leerkrachten weten ook vaak niet wat Facebook is, die kunnen daar zelf niet mee werken, die weten niet wat er op gebeurt. Die zijn dan zo verbaasd dat wij zo een klasgroep hebben: 'Ah kan dat?', 'Ja dat kan'.” (Focusgroep 5) “Ja zelfs onze informaticaleerkracht (…): 'ah jullie hebben een groep op Facebook?', 'Ja, dat bestaat'. 'Ah jullie kunnen er dan bestanden op uploaden?', 'Ja...'.” (Focusgroep 5)
4
Discussie en conclusie
Dit rapport had tot doel een aantal aanbevelingen te formuleren voor de ontwikkeling van een sensibiliseringsactie omtrent sociale media en privacy, gericht naar jongeren. Om tot deze aanbevelingen te komen, werden eerst de belangrijkste inzichten uit de literatuur behandeld, gevolgd door een beschrijving van bestaande initiatieven en strategieën en de uitdagingen waarmee deze geconfronteerd worden. Deze inzichten werden vervolgens aangevuld met de bevindingen van een kwalitatief empirisch onderzoek onder jongeren uit de derde graad van het secundair onderwijs. De belangrijkste resultaten worden in de paragrafen hieronder beknopt herhaald, gevolgd door een aantal concrete aanbevelingen. De literatuurstudie toonde aan dat het gebruik van sociale media naast een aantal belangrijke voordelen, ook een aantal significante uitdagingen met zich meebrengt. Deze uitdagingen zijn voornamelijk gesitueerd op het beschermen van privacy en persoonlijke gegevens. In dit opzicht werd aangetoond dat sociale media werken volgens principes van zelfonthulling, zelfpresentatie en massa-‐zelfcommunicatie. Dit houdt in dat om te kunnen genieten van de voordelen van sociale media, gebruikers ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
38
vaak veel informatie vrij geven over persoonsgebonden gegevens en dat dit op een relatief gemakkelijke en grootschalige manier gedaan kan worden. Het vrijgeven van deze persoonlijke informatie geeft echter aanleiding tot bezorgdheden omtrent de digitale voetafdruk (i.e. online reputatie en imago, gepersonaliseerde reclame, acties van overheden en politiediensten) enerzijds en omtrent wat andere gebruikers kunnen doen met die informatie (i.e. grooming, sexting en cyberpesten) anderzijds. Hoewel volgens eerder onderzoek jongeren – een belangrijke doelgroep van sociale media – zich niet helemaal onbewust zijn de mogelijke risico’s van het delen van informatie op sociale mediaplatformen, lijkt dit bewustzijn zich niet te vertalen in afdoende acties om privacy te beschermen. De verklaringen die hiervoor gevonden werden, zijn onder meer gerelateerd aan zogenaamde privacy dillema’s, het feit dat de voordelen belangrijker worden bevonden dan de nadelen van het gebruik van sociale media, derde persoonseffecten, de technische architectuur van de gebruikte platformen en de vaststelling dat de digitale geletterdheid van jongeren onvoldoende ontwikkeld is. De resultaten van het empirisch onderzoek met jongeren uit het secundair onderwijs, bevestigen deze bevindingen. In dit opzicht werd aangetoond dat jongeren de voordelen die sociale media bieden, zwaarder laten doorwegen dan de nadelen. Verder wees de analyse van de focusgroepgesprekken uit dat jongeren geloven dat zij zelf minder risico lopen dan bijvoorbeeld kinderen of jongere tieners. Ook in de kennis en vaardigheden van de geïnterviewde jongeren bleken een aantal belangrijke pijnpunten te zitten. Tot slot werd ook aangehaald dat het beschermen van privacy op SNS zoals Facebook te moeilijk is. De architectuur van dergelijke sites is onvoldoende transparant en verstaanbaar voor jonge gebruikers. Voor deze privacy-‐uitdagingen werden in de literatuur ook een aantal privacy-‐ oplossingen geformuleerd. Deze bestaan voornamelijk uit technische oplossingen en sociale oplossingen, waarin verschillende actoren – ouders, leerkrachten, overheid en industrie – een belangrijke rol te spelen hebben. Hierbij werd het belang van een holistische benadering benadrukt. Dit belang werd niet enkel onderstreept vanuit de vaststelling dat elk van de geïdentificeerde strategieën met bepaalde uitdagingen kampt, maar ook vanuit de literatuur omtrent preventie campagnes gericht op individuele en sociale gedragsverandering. Op basis van de inzichten uit de literatuur en de analyse van de focusgroepgesprekken, kunnen een aantal aanbevelingen gedaan worden voor de ontwikkeling van een holistische sensibiliseringsactie: §
Een sensibiliseringsactie naar jongeren toe moet zowel gericht zijn op bewustzijn, als op kennis en vaardigheden: o Bewustzijn: jongeren zijn zich onvoldoende bewust van het feit dat ook zij als digital native kwetsbaar kunnen zijn voor privacy-‐gerelateerde risico’s op sociale media. Bovendien dienen de overheersende defaitistische gevoelens aangekaart te worden door jongeren bewust te maken van het feit
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
39
dat online privacy wél beschermd kan worden indien ze met de juiste vaardigheden de juiste acties ondernemen. o Kennis: het onderzoek toonde aan dat jongeren onvoldoende inzichten hebben in de algemene mechanismen van SNS zoals Facebook enerzijds, en in de mechanismen van gepersonaliseerde reclame anderzijds. Vooral dit laatste verdient belangrijke aandacht in een sensibiliseringsactie naar jongeren toe. o Vaardigheden: de vaardigheden van jongeren om online privacy te beschermen zijn onvoldoende ontwikkeld. Preventiecampagnes dienen daarom gericht te zijn op het ontwikkelen van meer geavanceerde digitale vaardigheden. §
Een sensibiliseringsactie die zowel bewustzijn, kennis, als vaardigheden wil aankaarten, dient volgens de resultaten van deze studie via verschillende kanalen ontwikkeld te worden: o Bewustzijn: het bewustzijn van jongeren verhogen kan gedaan worden via een grootschalige bewustmakingscampagne. Jongeren hebben een voorkeur voor sociale media om dergelijke campagne te verspreiden en verkiezen een campagne die persoonlijke en tastbare verhalen brengt. Hiernaast identificeren jongeren ook ouders en school als belangrijke actoren om hen meer bewust te maken van de problematiek. o Kennis & vaardigheden: om hun kennis en vaardigheden verder te ontwikkelen, identificeerden de jongeren die deelnamen aan deze studie verschillende kanalen. Ten eerste zijn ze voorstanders van autodidactische strategieën (bv. ‘how to’-‐filmpjes op YouTube en ‘how to’-‐informatie via blogs) die verspreid worden via sociale media. Ten tweede verwijzen ze ook hier weer naar ouders en leerkrachten als belangrijke actoren om hen deze kennis en vaardigheden bij te brengen.
§
Er werd in deze studie meermaals geargumenteerd dat een sensibiliseringsactie op een holistische manier ontwikkeld moet worden, aangezien de verschillende strategieën en actoren elkaar op belangrijke manieren aanvullen. Ook in dit opzicht kunnen een aantal aanbevelingen gegeven worden: o Sensibiliseringsacties gericht naar jongeren zijn belangrijk. Het is echter eveneens belangrijk om niet te vergeten dat dergelijke acties steeds gekaderd moeten zijn in acties gericht op bredere digitale geletterdheid. Zoals eerder vermeld heeft het bijvoorbeeld geen zin om autodidactische strategieën te ontwikkelen, als jongeren, ouders, of leerkrachten niet de strategische vaardigheden hebben om deze strategieën te vinden en aan te wenden in hun voordeel.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
40
o Sensibiliseringsacties dienen niet enkel gericht te worden naar jongeren, maar ook naar hun ouders. In dit opzicht kan voorgesteld worden dat: §
Ouders meer informatie krijgen over de verschillende relevante opvoedingsstijlen omtrent sociale media;
§
Dat ze gesensibiliseerd worden over het belang van het feit dat ze het sociale media gebruik van hun kinderen opvolgen.
§
En dat er opleidingen voor ouders voorzien worden, zodat zij hun vaardigheden verder kunnen ontwikkelen.
o Sensibiliseringsacties dienen verder ontwikkeld te worden naar leerkrachten en onderwijs. In dit opzicht moeten ze gericht zijn op: §
Het ontwikkelen van betere digitale geletterdheid van leerkrachten, bijvoorbeeld door het voorzien van opleidingen2 en het beter integreren van digitale geletterdheid in de lerarenopleiding.
§
Het bundelen van relevante lespakketten, zodat leerkrachten toegang hebben tot adequaat lesmateriaal.
o Ook de overheid kan tot slot een belangrijke rol spelen. In dit opzicht kan deze gesprekken aan gaan met de industrie en streven naar de ontwikkeling van aanbevelingen voor co-‐ en zelfregulering van de sociale media industrie. Dergelijke reguleringen kunnen gericht zijn op de mate waarin sociale media spelers persoonlijke informatie doorspelen, op de ontwikkeling van zogenaamde privacy labels, of op het transparanter maken van sociale media platformen. Bovenstaande aanbevelingen benadrukken het belang van een gecoördineerde preventieve aanpak van de problematiek. Uit de literatuurstudie bleek dat er in België al heel wat initiatieven bestaan die jongeren, ouders en leerkrachten bijstaan in de ontwikkeling van bewustzijn, kennis en vaardigheden met betrekking tot privacy en het gebruik van sociale media platformen. Het is bijgevolg niet de bedoeling om het wiel opnieuw uit te vinden. Het is echter wel belangrijk om al deze initiatieven aan een grondige evaluatie te onderwerpen en aan te vullen met nieuwe strategieën rekening houdend met bovenstaande aanbevelingen. Tot slot, technologie in het algemeen en in het internet in het bijzonder evolueren snel. Het is moeilijk te voorspellen wat de toekomst brengt, maar enkele trends zoals het ‘internet of people’, ‘internet of content’, ‘internet of services’, ‘internet of things’, en ‘internet of living things’ worden in de literatuur reeds geïdentificeerd. De introductie van deze technologieën zal een aantal belangrijke nieuwe dynamieken met zich 2 Het geletterdheid probleem van leerkrachten is niet zomaar een probleem dat via bijscholing kan worden aangepast, het is ook een meer structureel probleem dat voortkomt uit het feit dat oudere leerkrachten zich niet op sociale media begeven.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
41
meebrengen. Voorspeld wordt dat het internet – zeker in een initiële fase – minder transparant zal worden en dat het vertrouwen van de gebruiker – of het gebrek daaraan – een van de belangrijkste uitdagingen zal worden van het toekomstige internet. Minder transparantie impliceert ook minder overzicht over de mogelijke privacy risico’s. De gebruiker zal meer dan ooit digitaal geletterd moeten zijn om online diensten op een strategische manier te gebruiken, zodat deze persoonlijk voordeel opleveren, maar ook om inzichten te hebben in de online mechanismen van deze diensten, zodat persoonlijke gegevens zo maximaal mogelijk beschermd kunnen worden. Digitale en privacy geletterdheid zullen in de toekomst dus enkel maar belangrijker worden. Het voorbereiden van jonge internetgebruikers op deze trends is daarom onontbeerlijk en hoognodig. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
42
5
Bibliografie
Airhihenbuwa, C. O. & Obregón, R. (2006) Excerpt From: A Crtitcal Assessment of Theories/Models Used in Health Communication for HIV/AIDS -‐ Theories and Models of Behavior Change. In: Gumucio-‐Dagron, A. & Tufte, T. (eds.) Communication for Social Change Anthology: Historical and Contemporary Readings. New Jersey, Communication for Social Change Consortium, Denise Gray-‐Felder, pp. 623-‐628. Ajzen, I. & Fishbein, M. (2005) The Influence of Attitudes on Behavior. In: Albarracin, D., Johnson, B. T. & Zanna, M. P. (eds.) Handbook of Attitudes. New Jersey, Psychology Press, pp. 173-‐221. Baelden, D. (2013a) Roadmap voor sociale mediawijsheid. . In: Heyman, R., Daems, A., Baelden, D. & Pierson, J. (eds.) Facebook ziet alles: Sociale netwerken ontrafeld. Leuven, Davidsfonds (in druk). Baelden, D. (2013b) Towards collaborative communication approaches for HIV prevention? Assessing the opportunities of new technologies for addressing AIDS-‐fatigue, stimulating dialogical learning, and identifying sexual scripts: A case study at the University of the Western Cape, South Africa. Doctoral dissertation, Vrije Universiteit Brussel, 461p. Baelden, D., Van Audenhove, L., Jehaes, E. & Vleugels C. (2013) Rapport deel 2: Quickscan analyse en diepteonderzoek naar de mogelijkheden van nieuwe media voor het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking bij jongeren. Rapport geschreven binnen iMinds-‐SMIT voor het PULSE Onderzoeksplatform, 143p. Bandura, A. (2001) Social Cognitive Theory of Mass Communication. In: Media Psychology, vol. 3, no. 3, pp. 265-‐299. Barnes, S. B. (2006) A Privacy Paradox: Social Networking in the United States. In: First Monday, vol. 11, no. 9, Online issue, s.p., Disponível em: http://firstmonday.org/htbin/cgiwrap/bin/ojs/index.php/fm/article/view/1394/131 2 Acesso em: 3 April 2012. Boyd, D. M. & Ellison, N. B. (2008) Social Network Sites: Definition, History, and Scholarship. In: Journal of Computer-‐Mediated Communication, vol. 13, no. 1, pp. 210-‐ 230.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
43
Brandtzaeg, P. B., Lüders, M. & Skjetne, J. H. (2010) Too Many Facebook “Friends”? Content Sharing and Sociability Versus the Need for Privacy in Social Network Sites. In: International Journal of Human-‐Computer Interaction, vol. 26, no. 11-‐12, pp. 1006-‐1030. Castells, M. (2007) Communication, power and counter-‐power in the network society. In: International journal of communication, vol. 1, no. 1, pp. 238-‐266. Clicksafe (2013) Lespakket Diploma Veilig Internet uitgebreid met game. Beschikbaar op: http://clicksafe.klikveilig.be/lespakket-‐diploma-‐veilig-‐internet-‐uitgebreid-‐met-‐ game/. Coens, J., Clarebout, G. & Elen, J. (2007) Een educatieve portaalsite voor Vlaanderen: haalbaarheidsstudie. Studie in opdracht van het Departement Onderwijs en Vorming van de Vlaamse Gemeenschap. 57p. Daems, A., Baelden, B. & Heyman, R. (2013) Inleiding. In: Heyman, R., Daems, A., Baelden, D. & Pierson, J. (eds.) Facebook ziet alles: Sociale netwerken ontrafeld. Leuven, Davidsfonds (in druk). Debatin, B., Lovejoy, J.P., Horn, A-‐K. & Hughes, B. N. (2009) Facebook and Online Privacy: Attitudes, Behaviors, and Unintended Consequences. In: Journal of Computer-‐ Mediated Communication, vol. 15, no. 1, pp. 83-‐108. Denison, J. (2002) Behavior Change -‐ a Summary of Four Major Theories. Arlington, Family Health International, 13p. De Standaard (2013) Overheid controleerde dit jaar al 169 Facebookprofielen. De Standaard online, 27 augustus 2013. Docatlas (2012) Media-‐educatie. Een selectie materialen voor verschillende doelgroepen. Een document opgesteld door het Provinciaal documentatiecentrum Atlas vzw in het kader van de Digitale week 2012. 29p. Beschikbaar op: http://www.provant.be/nieuws/leren/documentatiecentra/docatlas/nieuws_digitale week2012.jsp Dwyer, C., Hiltz, S. R. & Passerini, K. (2007) Trust and Privacy Concern Within Social Networking Sites: A Comparison of Facebook and Myspace. Paper presented at: Proceedings of the Tirteenth Americas Conference on Information Systems (AMCIS), Keystone, Colorado, s.p. Fawcett, S. B., Paine-‐Andrews, A., Francisco, V. T., Schultz, J. A., Richter, K. P., Lewis, R. K., Williams, E. L., Harris, K. J., Berkley, J. Y., Fisher, J. L. & Lopez, C. M. (1995) Using Empowerment Theory in Collaborative Partnerships for Community Health and
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
44
Development. In: American Journal of Community Psychology, vol. 23, no. 5, pp. 677-‐ 697. Febelfin (2013) Febelfin wint Gold Lion in Cannes. http://www.febelfin.be/nl/febelfin-‐wint-‐gold-‐lion-‐cannes.
Beschikbaar
op:
FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Engergie (2013) Pasoplichting – Facebook pagina. Beschikbaar op: https://www.facebook.com/Pasoplichting. Graffiti Jeugddienst en Jeugdwerknet (2012) Apestaartjaren 4, 40p. http://www.apestaartjaren.be/sites/default/files/onderzoeksrapport_apestaartjaren_ 4.pdf Gruskin, S., Mills, E. J. & Tarantola, D. (2007) History, Principles and Practice of Health and Human Rights. In: Lancet, vol. 370, no. 449-‐455. Gupta, G. R., Parkhurst, J. O., Ogden, J. A., Aggleton, P. & Mahal, A. (2008) Structural Approaches to HIV Prevention. In: Lancet, vol. 372, no. 764-‐775. Heyman, R., Pierson, J., & Picone, I. (2011). 3.1.1: Mapping and in-‐depth analysis of corporate profiling techniques (p. 150). Brussels: IBBT-‐SMIT. Retrieved from http://emsoc.be/wp-‐ content/uploads/2012/01/SMIT_VUB_EMSOC_rapport.2011.pfd_.pdf Heyman, R. (2013) Waarom is Facebook gratis? In: Heyman, R., Daems, A., Baelden, D. & Pierson, J. (eds.) Facebook ziet alles: Sociale netwerken ontrafeld. Leuven, Davidsfonds (in druk). Holland, B. N. (2010) Privacy Paradox 2.0. In: Widener Law Journal, vol. 19, no. 3, pp. 893-‐932. Howell, D. (2013) Helping kids navigate through the darkness of Facebook. In conference proceedings of: International Conference on Communication, Media, Technology and Design, 2-‐4 May, Famagusta, Cyprus, pp. 96-‐98. Jeugdinfotheek (s.d.) Lespakket Connected. http://www.jeugdinfotheek.be/lespakket-‐connected.
Beschikbaar
op:
Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2013) Users of the world, unite! The challenges and opportunities of Social Media. In: Business Horizons, vol. 53, no. 1, pp. 59-‐68. Ketnet (2013) Oudersite. Beschikbaar op http://www.ketnet.be/oudersite/.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
45
Kietzmann, J.H., Hermkens, K., McCarthy, I.P. & Silvestre, B.S. (2011) Social media? Get serious! Understanding the functional building blocks of social media. In: Business Horizons, vol. 54, no. 3, pp. 241-‐251. Klascement (2013) Een overzicht van alle bedragen over veilig computer gebruik. Beschikbaar op: www.klascement.be. Lieten, I. & Smet, P. (2012) Conceptnota Mediawijsheid. 43 p. Beschikbaar op: http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/2012/0510-‐mediawijsheid.htm Lievens, E. (2013) Kinderen, jongeren en sociale media: over risico’s, regelgeving en empowerment. In: Heyman, R., Daems, A., Baelden, D. & Pierson, J. (eds.) Facebook ziet alles: Sociale netwerken ontrafeld. Leuven, Davidsfonds (in druk). Livingstone, S. (2008) Taking risky opportunities in youthful content creation: teenagers’ use of social networking sites for intimacy, privacy and self-‐expression. In: New Media & Society, vol. 10, no. 3, pp. 393-‐411. Livingstone, S., Ólafsson & Staksrud (2013) Risky social networking practices among ‘underage’ users: Lessons for evidence-‐based policy. In: Journal of Computer-‐Mediated Communication, vol. 18, no. 3, pp. 303-‐320. Madden, M., Lenhart, A., Cortesi, S., Gasser, U., Duggan, M., Smith, A. & Beaton, M. (2013) Teens, Social Media, and Privacy. Report by the Pew Research Center – The Berkman Center for Internet and Society at Harvard University, 107p. Montaño, D. E. & Kasprzyk, D. (2008) Theory of Reasoned Action, Theory of Planned Behaviour, and the Integrated Behavioral Model. In: Glanz, K., Rimer, B. K. & Viswanath, K. (eds.) Health Behavior and Health Education. Theory, Research, and Practice. 4th Edition. San Francisco, Jossey-‐Bass, pp. 67-‐96. Morisky, D. E., Ang, A., Coly, A. & Tiglao, T. V. (2004) A Model HIV/AIDS Risk Reduction Program in the Philippines: A Comprehensive Community-‐Based Approach Through Participatory Action Research. In: Health Promotion International, vol. 19, no. 1, pp. 69-‐ 76. Norberg, P. A., Horne, D. R. & Horne, D. A. (2007) The Privacy Paradox: Personal Information Disclosure Intentions Versus Behaviors. In: The Journal of Consumer Affairs, vol. 41, no. 1, pp. 100-‐126. O’Keeffe, G.S., Clarke-‐Pearson, K. & Council on Communications and Media (2011) The Impact of Social Media on Children, Adolescents, and Families. In: Pediatrics, vol. 127, no. 4, pp. 800-‐804.
©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
46
Osman, F.Y. & Ab.Rahim, N.Z. (2011) Self-‐disclosure and Social network sites users' awareness. In: Research and Innovation in Information Systems (ICRIIS), 2011 International Conference on IEEE, pp. 1-‐6. Palfrey, J., Gasser, U. & Boyd, D. (2010) Response to FCC Notice of Inquiry 09-‐94: “Empowering Parents and Protecting Children in an Evolving Media Landscape” , 23p. Beschikbaar op: http://nrs.harvard.edu/urn-‐3:HUL.InstRepos:3745922. Parker, R. (2001) Sexuality, Culture, and Power in HIV/AIDS Research. In: Annual Review of Anthropology, vol. 30, no. 1, pp. 163-‐179. Paquier, C. (2013) Identiteitsdiefstal en misbruik persoonlijke data: onderzoek naar bewustzijn en sensibilisatiecampagnes in het veranderende digitale landschap. Master thesis, vakgroep communicatiewetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, 108p. Patchin, J.W. & Hiduja, S. (2010) Trends in online social networking adolscent use of MySpace over time. In: New Media & Society, vol. 12, no. 2, pp. 197-‐216. Radin, T. J. (2001) The Privacy Paradox: E-‐Commerce and Personal Information on the Internet. In: Business and Professional Ethics Journal, vol. 20, no. 3/4, pp. 145-‐170. Rappaport, J. (1984) Studies in Empowerment: Introduction to the Issue. In: Rappaport, J., Swift, C. & Hess, R. (eds.) Studies in Empowerment -‐ Steps Toward Understanding and Action. New York, The Haworth Press, pp. 1-‐7. Rissel, C. (1994) Empowerment: The Holy Grail of Health Promotion? In: Health Promotion International, vol. 9, no. 1, pp. 39-‐47. Sharples, M., Graber, R., Harrison, C. & Logan, K. (2009) E-‐Safety and Web 2.0 for children aged 11-‐16. In: Journal of Computer-‐Assisted Learning, vol.25, no. 1, pp. 70-‐84. Smith, T. (2009) The social media revolution. In: International Journal of Market Research, vol. 51, no. 4, pp. 559-‐561. SPION (2013) Cooperation with the Helmut Schmidt Gymnasium Hamburg. 24 Juli, 2013, beschikbaar op: http://www.spion.me/announcement/cooperation-‐with-‐the-‐helmut-‐ schmidt-‐gymnasium-‐hamburg. Tomlinson, J. Cultural Imperialism: A Critical Introduction. London, Pinter Publishers, 1994, 187p. Trepte, S. & Reinecke, L. (2013) The reciprocal effects of social network site use and the disposition for self-‐disclosure: A longitudinal study. In: Computers in Human Behavior, vol. 29, pp. 1102-‐1112. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
47
Tynes, B.M. (2007) Internet Safety Gone Wild? Sacrificing the Educational and Psychosocial Benefits of Online Social Environments. In: Journal of Adolescent Research, vol. 22, no. 6, pp. 575-‐584. Utz, S. & Kramer, N. (2009) The Privacy Paradox on Social Network Sites Revisited: The Role of Individual Characteristics and Group Norms. In: Cyberpsychology: Journal of Psychosocial Research on Cyberspace, vol. 3, no. 2, pp. Article 1, s.p. Van Audenhove, L., Baelden, D. & Mariën, I. (2009) ICT4D in de informatiesamenleving. Res Publica – Politiek-‐wetenschappelijk tijdschrift van de Lage Landen. Themanummer: Samenwerking voor een grotere bestuurskracht, 51 (3), 400-‐404. Vanwynsberghe, H., Boudry, E. & Verdegem, P. (2013) Opvoedingsstijlen bij het gebruik van Facebook. In: Heyman, R., Daems, A., Baelden, D. & Pierson, J. (eds.) Facebook ziet alles: Sociale netwerken ontrafeld. Leuven, Davidsfonds (in druk). Vermeersch, L., Van den Cruyce, N., Vandenbroucke, A. & Segers, K. (2012) Werken aan mediawijsheid in Vlaanderen. Veldbeschrijving, SWOT-‐analyse van de actoren inzake mediawijsheid en beleidsaanbevelingen. Onderzoek in opdracht van Vlaams minister Ingrid Lieten (Viceminister-‐president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding) en op vraag van het departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM), 232p. Vermeulen, M. (2013) Facebook kijkt mee. In: Heyman, R., Daems, A., Baelden, D. & Pierson, J. (eds.) Facebook ziet alles: Sociale netwerken ontrafeld. Leuven, Davidsfonds (in druk). Waisbord, S. (2000) Family Tree of Theories, Methodologies and Strategies in Development Communication. S.l. The Rockefeller Foundation, 44p. Wartella, E. A. & Jennings, N. (2000) Children and Computers: New Technology – Old Concerns. In: The Future of Children – Children and Computer Technology, vol. 10, no. 2, pp. 31-‐43. Wright, M. T., Roche, B., Von Unger, H., Block, M. & Gardner, B. (2009) A Call for an International Collaboration on Participatory Research for Health. In: Health Promotion International, vol. 25, no. 1, pp. 115-‐122. Yoder, P. S., Hornik, R. & Chirwa, B. C. (1996) Evaluating the Program Effects of a Radio Drama About AIDS in Zambia. In: Studies in Family Planning, vol. 27, no. 4, pp. 188-‐203. Zimmerman, M. A. (1990) Taking Aim on Empowerment Research: On the Distinction Between Individual and Psychological Conceptions. In: American Journal of Community Psychology, vol. 18, no. 1, pp. 169-‐177. ©EMSOC – IWT -‐ Brussels Leuven Ghent -‐ 2011 – Authors:
48