JONG-LEREN MET DE JEUGD Smeden aan een betere zorgketen
ONDERZOEK NAAR HET FUNCTIONEREN VAN DE JEUGD(ZORG)KETEN IN
DEVENTER
Deventer, november 2008
COLOFON Rekenkamercommissie: Leden:
J. Goejer B. Eindhoven A. van den Nieuwboer W. de Jong B. Rolloos
Voorzitter: P.H. de Jong Secretaris: J.E. Nijkamp
Onderzoek uitgevoerd door B&A Consulting bv in opdracht van de Rekenkamercommissie Projectnummer: 41216/44510994 Auteurs:
Hanneke van Toorn Peter van der Loos Yermo Wever
B&A Consulting bv Leeuwenbrug 115a verdieping 8 7411 TH Deventer t
0570 - 750620
f
0570 - 750621
© Copyright B&A Groep 2008. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. B&A is gevestigd in Den Haag, Deventer, Amsterdam.
INHOUDSOPGAVE 0
Voorwoord
6
0.1
Centrale conclusies en aanbevelingen
6
1
Inleiding op het onderzoek
9
1.1
Aanleiding Rekenkameronderzoek Jeugd(zorg)keten
9
1.2
Doel- en vraagstelling van het onderzoek
10
1.3
Het beoordelingskader
13
1.4
onderzoeksaanpak
15
2
De ontwikkeling van het jeugd(zorg)beleid
17
2.1
De landelijke beleidsontwikkelingen m.b.t. jeugd
17
2.2
De jeugd van Deventer
19
2.3
Beschrijving van (de ontwikkeling van) het lokale jeugdbeleid
20
2.4
Afstemming tussen het lokale jeugdbeleid en het provinciale jeugdzorgbeleid
2.5
22
Ambtelijke inzet en financiële middelen ten behoeve van het beleid voor jongeren
24
2.5.1
Ambtelijke inzet
24
2.5.2
Financiële middelen
24
3
De jeugd (zorg)keten: ketensamenwerking, overlegvormen en uitvoerende organisaties
30
3.1
Ketensamenwerking
30
3.2
De overlegvormen in de jeugd(zorg)keten
32
3.2.1
Lokale overlegvormen
33
3.2.2
Provinciale overlegvormen
35
3.3
betrokken lokale en regionale instellingen in de jeugd(zorg)keten
36
4
De jeugdzorgketen: een succesvolle samenwerking?
41
4.1
Observaties uit de enquête onder basisscholen en voortgezet onderwijs
41
4.1.1
Enquête onder de basisscholen
41
4.1.2
Enquête onder de scholen voor voortgezet onderwijs
43
3
4.1.3
Observaties uit de casuïstiek van de geïndiceerde zorg
43
4.2
Observaties uit de interviews met organisaties
45
5
De jeugdzorgketen: de doelen bereikt?
52
5.1
De Deventer Jeugdzorgketen en het beoordelingskader
52
5.1.1
Probleemdefinitie en doelen
52
5.1.2
Input en throughput:
54
5.1.3
Output/prestaties:
55
5.1.4
Effecten/outcome:
56
5.2
bevindingen m.b.t. het functioneren van de jeugd(zorg)
56
5.2.1
Zijn alle ingrediënten aanwezig om een effectieve en efficiënte zorgketen te ontwikkelen?
56
5.2.2
Hoe zijn samenwerking en continuïteit in de lokale zorgketen?
58
5.2.3
Is er voldoende visie en sturing op het geheel?
58
5.2.4
Is er sprake van optimale inzet van professionals?
58
5.2.5
Hoe verloopt de afstemming met en verwijzing naar Bureau Jeugdzorg?
59
5.3
Conclusies
59
5.4
Aanbevelingen
60
5.4.1
Algemene aanbevelingen
60
5.4.2
Aanbevelingen m.b.t. de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin
61
Bijlage 1: Gebruik van documenten
63
Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde organisaties
64
Bijlage 3: Lijst van afkortingen
65
Bijlage 4: Kinderen uit Deventer op scholen voor primair en voortgezet onderwijs buiten Devetner
66
Bijlage 5: Enquête
68
Bijlage 6: Resultaten van de enquête basisonderwijs
73
4
Bijlage 7: Zorgsstructuur op een basisschool buiten de gemeente Deventer waar Deventer kinderen op school zitten
80
Bijlage 8: Format voor casusbeschrijvingen
82
Bijlage 9: Casuïstiek
85
5
0
VOORWOORD In het kader van de Wet op de Jeugdzorg staat vraagsturing centraal. De hulpvraag van de jeugdige en zijn opvoeders dient het uitgangspunt te zijn. Dit impliceert een heldere ordening van de keten van hulpvraag tot en met hulpaanbod. Het gaat er uiteindelijk om dat de geïndiceerde zorg ook wordt geboden. Er dient samenhang en continuïteit te zijn in de ondersteuning en begeleiding die door de verschillende fasen van de toeleiding en de zorgverlening heen loopt. In de jeugdzorgketen zijn veel verschillende actoren met veel rollen actief: Bureaus Jeugdzorg, de Multifunctionele Organisaties voor jeugdhulpverlening (MFO's), de landelijke voorzieningen voor jeugdhulpverlening, de justitiële jeugdinrichtingen, de (Gezins)voogdij-instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming, de kinderrechters, de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK's), de intra- en extramurale Jeugd-GGZ, enz. De gemeente is verantwoordelijk voor een (preventief) lokaal jeugdbeleid dat het kind en de ouders ondersteunt met informatie, advies of lichte vormen van hulp (bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk). Bij ernstige vormen van opvoed- en opgroeiproblemen is de jeugdzorg nodig. De provincie is verantwoordelijk voor het in standhouden van een Bureau Jeugdzorg en dient zorg te dragen voor voldoende aanbod van zorg. Kortom, de materie is complex en het veld is divers. De Rekenkamercommissie heeft onderzocht in welke mate de betreffende actoren doelmatig en doeltreffend samenwerken waardoor een optimaal resultaat van de keten wordt bereikt met name –maar niet alleen- vanuit lokaal oogpunt.
0.1
CENTRALE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN De Rekenkamercommissie heeft een 5-tal onderzoeksvragen geformuleerd (Hoofdstuk 1.2). In het rapport zijn de bevindingen en conclusies (Hoofdstuk 5.3) en aanbevelingen (Hoofdstuk 5.4) in het verlengde van deze vragen samengebracht. Uit de in Hoofdstuk 5 opgenomen conclusies en aanbevelingen heeft de Rekenkamercommissie de onderstaande „centrale‟ conclusies en aanbevelingen geformuleerd waarop zij de focus legt. 1. Eén van de conclusies uit het rapport is dat het zo vroeg mogelijk signaleren van problemen bij kinderen en hun opvoeders van groot belang wordt geacht. Hiermee kan
6
worden voorkomen dat de problemen groter en complexer worden. Op diverse plaatsen (GGD, AMW, gemeente) is al veel informatie (demografische cijfers, kindersterfte, wijkopbouw) te vinden waar weinig tot niets mee wordt gedaan. Om een goede basis te vormen voor het ontwikkelen van effectief en efficiënt jeugdbeleid is het goed dat deze statistisch goede informatie bij elkaar komt. a. Scherp de informatie over de algemene situatie van de jeugd en de omvang en aard van de jeugdproblematiek in Deventer aan (periodieke bijv. 2-jaarlijkse Jeugdmonitor). Betrek hierbij de uitvoerders van de verschillende instellingen en netwerken. b. Koppel aan deze informatie inzicht over prestaties en effecten. 2. Bij meerdere partners in de keten bestaat de wens om samen met de gemeente een brede en gedegen, inhoudelijke visie op de jeugd(zorg) keten te
ontwikkelen. Een visie die
aangeeft waar accenten moeten komen te liggen. Daarbij dient de rol, functie en omvang van alle organisaties in de keten duidelijk te worden gemaakt. Om de organisaties in de keten voldoende op elkaar te laten aansluiten en om continuïteit, van een sluitende keten, te kunnen garanderen wordt aanbevolen om: a. Stel onder mede verantwoordelijkheid van „het veld‟ een zorgcontinuüm op. Maak daarmee voor ouders en professionals inzichtelijk (bijvoorbeeld ondersteund door een website) welke functies, taken en inzet (producten) de betrokken organisaties leveren op het gebied van Jeugdbeleid. Onderscheid hierbij leeftijdgroepen. Ga periodiek op basis van het zorgcontinuüm met „het veld‟ in discussie of de zorgvraag van kinderen en ouders nog wel adequaat wordt afgedekt en borg daarmee de actualiteit. b. De gemeente dient met de instellingen prestatieafspraken te maken over verplichte samenwerking. Stimuleer een goede onderlinge samenwerking van organisaties en werkers mede op basis van terugrapportages over prestaties, effecten en aan te dragen oplossingen voor knelpunten. c. Neem initiatieven om de terugkoppeling van Bureau Jeugdzorg naar het lokale veld te versterken; volgens het onderzoek schiet dat tekort. Stimuleer dat dit wordt vastgelegd in duidelijke werkafspraken. 3. De gemeente heeft in haar beleidsnotities een duidelijke visie neergezet. De lokale en bovenlokale organisaties blijken zelf niet voldoende in staat om duidelijk sturing te geven aan de keten; een leidende rol van de gemeente is noodzakelijk. Om ervoor te zorgen dat de gemeente voldoende sturing en leiding kan geven wordt aanbevolen om: a. Werk de algemene visie uit in doelen, taken, producten en te leveren prestaties van instellingen en maak hierover concrete afspraken. Doe daarnaast ook aan effectmeting. b. Toon leiderschap bij het stimuleren, en zo nodig afdwingen, van afstemming tussen organisaties die elkaar bij het voorkomen en oplossen van problemen kunnen versterken. Besteed daarbij ook aandacht voor het ontwijken en/of afwijzen door ouders
7
en kinderen (zorgmijders) van noodzakelijke (geïndiceerde) zorg en hulp. (zie ook aanbeveling 2b). c. Onderzoek wat er nodig is om de tijd tussen melding en zorg korter te maken (vgl. bij geïndiceerde zorg is de gemiddelde doorlooptijd tussen melding en het krijgen van zorg 10-11 maanden; het Rijk wil terug naar 2 maanden). 4. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) kan als een kans worden gezien om de lokale en regionale Jeugd(zorg)keten te versterken. De Rekenkamercommissie beveelt in dit verband het volgende aan: a. Benoem met betrekking tot het Centrum voor Jeugd en Gezin één coördinerend wethouder. Die bestuurder krijgt niet alle budgetten die ten goede komen aan jeugd in portefeuillehouder maar wordt wel geacht alle jeugdinitiatieven van diverse portefeuilles te coördineren. b. Waak ervoor dat de focus van de zorgverlening niet alleen op de jeugdige komt te liggen maar dat ook aandacht wordt besteed aan zorgverlening aan het gezin. Laat dit duidelijk tot uiting komen bij de oprichting van het CJG. In opdracht van de Rekenkamercommissie is het onderzoek uitgevoerd door B&A-groep.
8
1
INLEIDING
OP HET ONDERZOEK
In dit hoofdstuk staat beschreven wat het doel van het onderzoek is en op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd.
1.1
AANLEIDING REKENKAMERONDERZOEK JEUGD(ZORG)KETEN De jeugd heeft de toekomst en vormt het kapitaal van Deventer. De jeugd heeft passende vaardigheden, waarden, normen en kennis nodig, zodat zij een goede invulling kan geven aan haar leven, nu en in de toekomst. Om de jeugd in hun ontwikkeling te ondersteunen en om te voorkomen dat kinderen en jongeren op welke manier dan ook buiten de boot vallen, voert de gemeente preventief jeugdbeleid. De gemeente is verantwoordelijk voor een lokaal jeugdbeleid dat het kind en de ouders ondersteunt met informatie, advies of lichte vormen van hulp (bijvoorbeeld het algemeen maatschappelijk werk). Bij ernstige vormen van opvoed- en opgroeiproblemen is de jeugdzorg nodig. De provincie is verantwoordelijk voor het in standhouden van een Bureau Jeugdzorg en dient zorg te dragen voor voldoende aanbod van zorg waarop de jongere op basis van de Wet op de jeugdzorg aanspraak kan maken. Afstemming en afbakening tussen de gemeentelijke taken en de provincie is van belang om te voorkomen dat de jongere niet de hulp krijgt die hij nodig heeft. Voor de uitvoering van het jeugd(zorg)beleid is een groot aantal lokale en bovenlokale organisaties verantwoordelijk. Deze organisaties moeten samen een sluitende keten van voorzieningen voor kinderen en jongeren vormen. Het schema op de volgende pagina geeft de relatie weer tussen het lokale preventieve jeugdbeleid en de provinciaal georganiseerde jeugdzorg.
9
Lokale jeugdzorgketen Lokale jeugdzorgketen Functies: Functies: •Info&advies •Info&advies •Signalering •Signalering •Toeleiding •Toeleiding •Lichte hulp •Lichte hulp •Coördinatie •Coördinatie Politie Politie
Vraag Vraag Toegang Toegang Politie Politie Rechter Rechter
Maatregel Maatregelen/of en/ofzorg zorg J-Reclassering
Consultatiebureau Consultatiebureau
Kinderopvang Kinderopvang
RvdK RvdK Rechter Rechter
J- bescherming
Jongerenwerk Jongerenwerk Maatschappelijk werk Maatschappelijk werk
Bureau Bureau Jeugdzorg/AMK Jeugdzorg/AMK
Ziekenhuis Ziekenhuis
Jeugd-LVG
Jeugd-GGZ
JGZ JGZ School / ZAT School / ZAT
Jeugdhulpverlening
PSZW PSZW
Ouders Ouders Huisarts Huisarts
De rekenkamercommissie wil met dit onderzoek inzicht krijgen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de jeugd(zorg)keten. Het doel van het onderzoek is een beschrijving van de jeugdzorgketen, de samenwerking binnen de keten en de prestaties van de keten. Dit moet antwoord geven op de vraag of de jeugdzorgketen in Deventer haar doelen (signalering, begeleiding, toewijzing en verwijzing) bereikt. In de volgende paragraaf worden het doel en de vraagstelling van het onderzoek verder toegelicht.
1.2
DOEL- EN VRAAGSTELLING VAN HET ONDERZOEK Het doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in het functioneren van de keten tussen het lokale preventieve jeugdbeleid en de provinciaal georganiseerde jeugdzorg. Hierbij staan twee vragen centraal: 1. De doelmatigheid en doeltreffendheid van de wijze waarop de toegang tot de jeugdzorg is geregeld; 2. De doelmatigheid en doeltreffendheid van de wijze waarop door niet-geïndiceerde, lichte pedagogische hulp de druk op de geïndiceerde jeugdzorg wordt verminderd. De commissie heeft de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Zijn alle ingrediënten aanwezig om een effectieve en efficiënte lokale zorgketen te ontwikkelen? 2. Hoe zijn samenhang en continuïteit in de lokale zorgketen? 3. Is er voldoende visie en sturing op het geheel?
10
4. Is er sprake van een optimale inzet van professionals? 5. Hoe verloopt de afstemming met en verwijzing naar Bureau Jeugdzorg? Ad 1: De commissie wil een inventarisatie van de wijze waarop de lokale functies (info &advies, signalering, toeleiding, lichte hulp en coördinatie) in de praktijk worden uitgevoerd: -
Door welke instellingen worden de lokale functies in de jeugdzorgketen uitgevoerd?
-
Welke producten en diensten worden door hen geleverd (output) op de terreinen „informatie & advies‟, „signalering‟, „toeleiding‟, „lichte hulp‟ en „coördinatie‟?
Ad 2: De lokale zorgketen kent een groot aantal spelers. Het is belangrijk dat die goed samenwerken om een adequaat aanbod aan licht pedagogische hulp te bieden en continuïteit te bieden in de zorgketen: -
Hoe is de afstemming tussen organisaties geregeld waar het gaat om de uitvoering van de gemeentelijke functies in de jeugdzorgketen?
-
Hoe is de afstemming geregeld met betrekking tot preventieve maatregelen en overige nietgeïndiceerde hulpverlening tussen lokale organisaties onderling en met de geïndiceerde provinciale hulpverlening?
Ad 3: Op lokaal niveau is de gemeenteraad verantwoordelijk voor de sturing van organisaties en instellingen die de gemeentelijke functies uitvoeren, waar het gaat om geïndiceerde zorg betreft het een verantwoordelijkheid van de provincie. Organisaties en instellingen kennen ook eigen besturen en raden van toezicht. In dit complexe veld dient voldoende eenduidige visie te bestaan over de taken en wijze van functioneren van de jeugdzorgketen: -
Is er een bestuurlijke visie op de lokale jeugdzorgketen, waarin de rol van de gemeente is geëxpliciteerd en waarnaar het bestuur ook handelt?
-
Op welke wijze vindt de afstemming plaats tussen het gemeentelijke zorgbeleid en het provinciale beleid en het beleid van Bureau Jeugdzorg en de geïndiceerde jeugdzorg?
-
Op welke wijze is het beleid geformuleerd? Is deze gebaseerd op verschillende maatschappelijke doelgroepen? Is sprake van een visie die vertaald is in heldere, integrale beleidsplanning? En in toetsbare realiseerbare doelstellingen?
-
Hoe is het subsidiebeleid georganiseerd? Is sprake van een planning- en control cyclus?
-
Op welke wijze is de raad betrokken bij de besluitvorming?
Ad 4: De vraag die hier aan de orde is, is die van de doelmatigheid. Met andere woorden; worden schaarse middelen (professionals) doeltreffend en doelmatig ingezet om die groep jongeren te begeleiden en toe te leiden die daaraan de meeste behoefte hebben?
11
-
Hoe is het subsidieproces ingericht? Zijn de subsidieontvangers goed geïnformeerd over de subsidieregels?
-
Welke middelen worden ingezet? Hoe worden de middelen verdeeld over instellingen en functies?
-
Vindt monitoring van beleid en uitvoering plaats?
-
Worden de door de gemeente genoemde kwetsbare groepen bereikt?
-
Wat zijn de cliëntenstromen? Hoeveel jeugdigen worden door de lokale jeugdzorgketen bereikt? Hoeveel ontvangen licht pedagogische hulp, hoeveel worden doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg en hoeveel worden uiteindelijk geïndiceerd?
-
Wat zijn de kosten per cliënt per gemeentelijke functie (info &advies, signalering, toeleiding, lichte hulp en coördinatie)?
Ad 5: Het Bureau Jeugdzorg vervult de toegangsfunctie voor de geïndiceerde jeugdzorg. Het lokale veld dient zijn functioneren af te stemmen op de werkwijze van het bureau (en visa versa). De verwijzing naar Bureau Jeugdzorg en vervolgens de indicering dient correct te verlopen. Het gaat hier in feite om een verbijzondering van aandachtspunt 2: -
Op welke wijze wordt de continuïteit van de jeugdzorgketen gewaarborgd? Is er daadwerkelijk sprake van een ononderbroken keten?
-
Hoe verloopt de doorverwijzing en indicering en wat zijn de wachttijden om voor geïndiceerde hulp in aanmerking te komen?
-
Op welke wijze vindt de overdracht van dossiers plaats?
-
Op welke wijze wordt hulpverlening door verschillende instellingen aan één en dezelfde cliënt of gezin gecoördineerd?
Door beantwoording van deze onderzoeksvragen wordt inzicht verkregen in het functioneren van de jeugdzorgketen. Het onderzoek kent de volgende afbakening: -
Het gaat specifiek om de factoren die door de lokale overheid zijn te beïnvloeden.
-
Het gaat om de groep jeugdigen die opvoed- en ontwikkelingsondersteuning nodig hebben.
-
Het gaat om de wijze waarop niet geïndiceerde hulp wordt geboden.
-
Het gaat om de wijze waarop de toegang tot de jeugdzorg wordt geregeld.
Om te kunnen beoordelen hoe de jeugdzorgketen in Deventer functioneert, is een beoordelingskader gehanteerd. In de volgende paragraaf wordt de uitwerking van dit kader beschreven.
12
1.3
HET BEOORDELINGSKADER Voor het onderzoek is een beoordelingskader opgesteld waaraan de feitelijke praktijk is getoets. Het beoordelingskader stellen we op aan de hand van het volgende analyse model dat we voor dit onderzoek hebben gebruikt:
De „blokken‟ in bovenstaand analysekader geven de stappen of fasen van het beleidsproces weer: A. Probleemdefinitie en doelen c.q. het proces van beleidsvorming en –formulering. B. Input en throughput c.q. het proces van beleidsuitvoering en subsidieverlening. C. Output c.q. prestaties in de vorm van producten en diensten. D. Outcome c.q. effecten. De „blokjes‟ uit dit analysemodel hebben we gebruikt voor het opstellen van het volgende beoordelingskader: Probleemdefinitie en doelen: -
Aan de doelen ligt een adequate probleemanalyse ten grondslag: vermeende oorzaken en gevolgen van het probleem zijn onderbouwd beschreven;
-
Visieontwikkeling: vastgelegd is waar willen we zijn over een bepaalde periode;
13
-
Een stakeholderanalyse is uitgevoerd onder jeugdinstellingen;
-
Een gemeenschappelijk doel waar partijen elkaar nodig hebben voor een effectief en efficiënt doelbereik, is vastgesteld door de raad;
-
De doelstellingen zijn specifiek, meetbaar en tijdsgebonden en hangen logisch met elkaar samen.
Input en throughput: Voor het onderzoek naar de input en throughput hebben we gebruik gemaakt van de vijf INK kenmerken voor een succesvolle ketensamenwerking. Voor het oordeel over het functioneren van de keten kan aan de volgende kenmerken gerefereerd worden: 1. Leiderschap: -
er is een geaccepteerde regie op de ketensamenwerking m.b.t. richten, inrichten en verrichten;
-
de gemeente heeft inzicht in de nakoming van de gemaakte afspraken (door rapportage over de mate van nakoming van afspraken) en kan actoren hierop aanspreken.
2. Resultaatgerichtheid: -
de keten, of keten onderdelen, worden op prestatie indicatoren gestuurd;
-
de keten kan zich maatschappelijk verantwoorden (periodiek wordt informatie over doelbereik verzameld).
3. Continue verbeteren: -
actoren in de keten zijn bereid in elkaar te investeren om te verbeteren (afspraken hierover zijn vastgelegd).
4. Transparantie: -
de toegevoegde waarde van de individuele schakel aan het ketenresultaat is bekend (de afspraken staan op papier en bij alle partijen bekend).
5. Samenwerken: -
het samenwerken is gericht op het ketenresultaat;
-
de actoren zijn ingespeeld op de signalen uit de keten en haar omgeving (maatschappij).
Output/prestaties: -
De concrete prestaties die werden voorzien zijn vastgelegd.
-
De prestaties sluiten aan op de inhoud van de doelen.
-
De omvang van de prestaties is redelijkerwijs voldoende om het doel te bereiken.
-
De prestatie-indicatoren zijn vastgelegd.
-
De geleverde prestaties zijn conform afspraak.
Effecten/outcome: -
Doelbereiking.
-
Geplande prestaties zijn daadwerkelijk gedaan.
14
-
Geplande prestaties en effecten zijn gerealiseerd.
-
Zijn er aanvaardbare alternatieve verklaringen voor de doelbereiking de prestaties en het effect hebben een causaal verband.
1.4
ONDERZOEKSAANPAK Het onderzoek is uitgevoerd in de maanden december 2007 t/m juni 2008 in opdracht van de rekenkamercommissie door onderzoeks- en adviesbureau B&A. Van B&A waren drie onderzoekers betrokken bij het onderzoek. Het onderzoek bestond uit vier stappen waarbij de resultaten van elke fase de basis is geweest voor de volgende fase:
Stap 1: Startbijeenkomst met rekenkamercommissie Het onderzoek is gestart met een bijeenkomst met de rekenkamercommissie. Tijdens dit overleg zijn werkafspraken gemaakt. Na de startbijeenkomst hebben de onderzoekers nog vijf keer overleg gehad met de rekenkamercommissie over de voortgang.
Stap 2: Opstellen beoordelingskader en ontwikkelen onderzoeksinstrumentarium In deze stap is op basis van een korte documentenstudie en enkele gesprekken met betrokkenen, een beoordelingskader opgesteld. Het beoordelingskader is ter goedkeuring voorgelegd aan de rekenkamercommissie. Daarna is een vragenlijst opgesteld ten behoeve van de interviews met de uitvoerende instellingen en een lijst samengesteld van te interviewen organisaties.
Stap 3: Nadere documentenanalyse, interviews, enquête en casusonderzoek In deze stap is/zijn: -
Beleidsdocumenten m.b.t. jeugd geanalyseerd (de literatuurlijst is te vinden in bijlage 1).
-
Gesprekken gevoerd met 11 instellingen (een overzicht van de geïnterviewden treft u aan in bijlage 2).
-
De enquête opgesteld en uitgezet onder alle scholen voor basis en voortgezet onderwijs.
-
De casusbeschrijvingen gemaakt.
-
De financiële middelen voor jeugdbeleid geïnventariseerd.
Stap 4: Analyse onderzoeksmateriaal, opstellen conceptonderzoeksrapport, ambtelijk wederhoor, opstellen eindrapport In deze laatste stap van het onderzoek is op basis van alle verkregen informatie het conceptrapport opgesteld. Het conceptrapport is na bespreking met de rekenkamercommissie ambtelijk en bij de betrokken organisaties voorgelegd voor wederhoor. Vervolgens is op basis van op- en aanmerkingen het eindrapport opgesteld.
15
Leeswijzer: Dit rapport is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het landelijke, provinciale en lokale jeugd(zorg)beleid, de situatie van de jeugd in Deventer geschetst en een overzicht gegeven van de beschikbare ambtelijke en financiële capaciteit voor het jeugd (zorg)beleid. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van ketensamenwerking, de lokale en provinciale overlegvormen en de bij de uitvoering van het beleid betrokken organisaties. De werking van de jeugdzorgketen komt in hoofdstuk 4 aan bod. Het geeft de observaties uit de enquête, de casuïstiek en de interviews. In hoofdstuk 5 worden de onderzoeksvragen beantwoord en staan de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek. Daarna volgen de negen bijlagen.
16
2
DE
ONTWIKKELING VAN HET
JEUGD(ZORG)BELEID In dit hoofdstuk wordt een korte schets gegeven van de situatie van de jeugd van Deventer en een overzicht van de ontwikkeling van het landelijke, provinciale en lokale jeugd(zorg) beleid. Vervolgens geven we een overzicht van de ambtelijke inzet en beschikbare financiële middelen voor het lokale jeugdbeleid.
2.1
DE LANDELIJKE BELEIDSONTWIKKELINGEN M.B.T. JEUGD Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1 januari 2005 is er landelijk hernieuwde aandacht gekomen voor de rol van de gemeente in het zogenaamde „voorliggende veld‟ van de jeugdzorg. Met de Wet op de jeugdzorg wordt er een onderscheid gemaakt tussen: 1. De verantwoordelijkheid van de provincies en grootstedelijke regio‟s om hulp te organiseren voor jeugdigen met ernstige opgroeiproblemen en ouders met ernstige opvoedproblemen. 2. De verantwoordelijkheid van de gemeenten om jeugdigen en ouders met lichtere opgroei- en opvoedproblemen te ondersteunen. Door het Ministerie van VWS en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is gezamenlijk nadere invulling gegeven aan deze gemeentelijke verantwoordelijkheid door het benoemen van vijf gemeentelijke functies: 1. Informatie en advies. 2. Signalering. 3. Toeleiding. 4. Licht pedagogische hulp. 5. Coördinatie van zorg. Met ingang van 1 januari 2007 is de verantwoordelijkheid van de gemeente in het preventieve jeugdbeleid verankerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In de Wmo zijn geen concrete bepalingen opgenomen hoe de gemeente haar taken moet invullen. In de wet zelf wordt slechts gesproken van het bieden van “op preventiegerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.” In de memorie van
17
toelichting wordt vervolgens weer verwezen naar de vijf gemeentelijke functies in het preventieve jeugdbeleid. In 2005 heeft de toenmalige staatssecretaris van VWS wetenschappers een advies laten uitbrengen over vroegtijdige signalering van gedrags- en opvoedingsproblemen, vroegtijdige interventies daartegen en de minimale structuur om deze signalering en interventies mogelijk te maken. Het advies pleitte ervoor om alleen evidence-based instrumenten (d.w.z. instrumenten waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat ze daadwerkelijk resultaat hebben) en interventies in te zetten en om de signalering van hulp bij opgroei- en opvoedproblemen te bundelen in centra waar signalering, interventies en coördinatie van jeugd en opvoeders kan plaatsvinden. In 2006 omarmde een zevental gemeenten, de zogenaamde Gideonsgemeenten, deze adviezen en deden het voorstel om te komen tot Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) onder regie van de gemeente. Het vorige Kabinet heeft zich in 2006 achter de vorming van deze loketten geschaard in haar Nota Gezinsbeleid. Een maand later bracht de door het vorige kabinet aangestelde jeugdcommissaris in het kader van de Operatie Jong zijn sturingsadvies met betrekking tot het jeugdbeleid uit. Ook in dit advies wordt het Centrum voor Jeugd en Gezin een centrale rol toebedeeld als het gaat om de bundeling van taken rond opvoeding, bescherming en gezondheidszorg. Eind 2006 heeft de toenmalige staatssecretaris de contouren geschetst van de Centra Jeugd en Gezin. Zij heeft aangegeven dat de volgende taken gebundeld moeten worden: a. Basistakenpakket van de Jeugdgezondheidszorg. b. Vijf gemeentelijke functies van het preventieve jeugdbeleid (informatie en advies, signalering, toeleiding, pedagogische hulp, en coördinatie van zorg). c. Informatievoorziening (elektronisch kinddossier van de Jeugdgezondheidszorg en de verwijsindex). d. Zo mogelijk basisverloskundige zorg. Als punt van aandacht benoemde zij onder andere de verbinding van het CJG met de zorgadviesteams in het basis- en voortgezet onderwijs. De zorgadviesteams zijn in het kader van de Operatie Jong in de meeste gemeenten van Nederland ontwikkeld. Eind 2007 is de VNG gekomen met een contourennota voor het CJG. En ook de MO-groep (de groep van maatschappelijke ondernemers) heeft haar visie verwoord. De Programmaminister voor Jeugd in het huidige kabinet werkt hard aan de verdere ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin; hij streeft naar een CJG in elke gemeente in 2011. Gemeenten zijn uitgebreid geïnformeerd over de eisen die door het Rijk aan de CJG worden gesteld. In deze schets van het landelijke beleid is te zien dat iedereen het erover eens is dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat kinderen kunnen opgroeien tot lichamelijk en geestelijk gezonde burgers die een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. De opvatting dat de overheid ook een taak heeft als het gaat om de opvoeding van
18
kinderen werd tot voor kort veel minder breed gedragen, maar vindt steeds breder ingang en valt niet meer te negeren.
2.2
DE JEUGD VAN DEVENTER Het jeugdbeleid in Deventer richt zich op de leeftijdsgroep van 0 tot 24 jaar. Jeugdigen vormen een belangrijk deel van de totale bevolking van Deventer. Ruim 31% (29.500 kinderen en jongeren) van de Deventer inwoners is jonger dan 25 jaar. Met de meeste kinderen en jongeren in Deventer gaat het goed. Bij een deel van de kinderen, ongeveer 15%, gaat het minder goed. Daarbij gaat het om ca. 4500 kinderen en jongeren. Meestal is dan sprake van enkelvoudige problematiek en spreken we van kinderen met een probleem. Hierbij gaat het om een leerprobleem of een gedragsprobleem. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de lokale preventieve voorzieningen deze kinderen en hun ouders over het algemeen voldoende hulp en ondersteuning kunnen geven. Maar bij 2 à 5% van de kinderen is sprake van een meervoudige problematiek; dit zijn de zogenoemde probleemkinderen. Deze kinderen komen vaak in contact met Bureau Jeugdzorg omdat zij geïndiceerde zorg nodig hebben. Een deel van deze kinderen groeit op in probleemgezinnen. Naar schatting zijn er in Deventer ca. 750 kinderen met meervoudige problematiek, onderdeel uitmakend van 400 probleemgezinnen. Maar een scherp beeld van de omvang van deze groep is er niet. Door alle geïnterviewde organisaties wordt gezegd dat er een toename is van de problematiek onder de jeugd, dat de problematiek steeds complexer wordt en dat vaak al jonger sprake is van ernstige problematiek. De organisaties hebben weinig harde cijfers om deze trend te onderbouwen. De organisaties constateren in Deventer ten opzichte van Apeldoorn en Zwolle, een grotere problematiek. Er is sprake van een zwakke sociale onderkant. De toenemende complexiteit van de maatschappij leidt ertoe dat mensen met een laag IQ (tussen 80 en 90 en dus niet verstandelijk gehandicapt) het steeds moeilijker hebben. In het voortgezet onderwijs constateert men dat 50% van de Vmbo leerlingen ergens in hun schoolcarrière problemen ondervindt. Er is vaak sprake van leerachterstand en men constateert dat leerproblemen meestal samen gaan met andere problemen zoals ADHD en een complexe thuissituatie. Op de scholen voor Havo/Vwo is vooral sprake van gedragsproblematiek (ongeveer 15 tot 20 leerlingen van de 800). De schooluitval is zeer laag doordat jongeren verwezen worden naar cluster-4 scholen (scholen die speciaal onderwijs bieden) of doordat de scholen speciale voorzieningen treffen voor leerlingen. Zo biedt het Etty Hillesum Lyceum in samenwerking met het ROC Aventus een arbeidsmarkt kwalificerende assistent opleiding (arbeidstrainingscentrum). Dit is ontwikkeld om leerlingen waarvan men verwacht dat ze het gezien hun capaciteiten in het ROC
19
niet zullen redden, toch de mogelijkheid krijgen een diploma en een baan op hun niveau te krijgen.
Feiten en cijfers Elk jaar worden er in de gemeente Deventer 1.200 kinderen geboren. Het ene jaar wat meer het andere jaar wat minder. Dit betekent dat we ruim 20.000 kinderen onder de achttien jaar in de gemeente hebben. Daarvan groeien de meeste kinderen op in een gezin met een vader en een moeder (ruim 12.000 huishoudens). Er zijn 2200 huishoudens met kinderen waar slechts één ouder –meestal de moeder- aanwezig is. Bijna 9.500 kinderen gaan jaarlijks naar het primair onderwijs. Ongeveer 6.000 leerlingen maken gebruik van het voortgezet onderwijs. We hebben 1.425 kinderen (tot 23 jaar) die zonder startkwalificatie het onderwijs hebben verlaten. Ruim 400 kinderen krijgen elk jaar bij Bureau Jeugdzorg een zorgaanspraak. Van de vijf grote steden in de provincie hebben Enschede, Almelo en Zwolle relatief meer kinderen met een zorgvraag.
2.3
BESCHRIJVING VAN (DE ONTWIKKELING VAN) HET LOKALE JEUGDBELEID Tegen de achtergrond van de onderzoeksvraag: “Is er een bestuurlijke visie op de lokale jeugdzorgketen, waarin de rol van de gemeente is geëxpliciteerd en waarnaar het bestuur ook handelt”, wordt in deze paragraaf een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het jeugdbeleid in Deventer. Veel van de recente ontwikkelingen in het jeugdbeleid worden verwoord in bredere beleidsnotities. In chronologische volgorde zijn de volgende beleidsnotities van belang.
Het Sociaal programma 2005 – 2009: In het Sociaal Programma is één van de prioritaire thema‟s jeugd en onderwijs opgenomen. Een doorgaande leerlijn, gebiedsgericht werken en de aanpak van overlastgevende jongeren zijn binnen dit thema onderwerpen waarop wordt ingezet. “Het programma Jeugd en Onderwijs is gericht op het tot stand brengen van een sluitende keten van voorzieningen voor jongeren. Dit zowel op het gebied van vrije tijdsbesteding, onderwijs en jeugdzorg”. Conform de sociale structuurvisie wordt ingezet op drie sporen: 1. Een onderwijskundige lijn om de kans op goed onderwijs aan jonge Deventenaren te vergroten. Er wordt ingezet op het versterken van de bestaande keten van de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) tot en met voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs: van de eerste VVE-toets tot de startkwalificatie. 2. Een plan voor een gebiedsgerichte lijn wordt gemaakt. De school moet worden ingebed in de buurt en wijk, zodat het een multifunctionele accommodatie wordt, waarin naast onderwijs andere functies zijn te vinden, zoals kinderopvang, peuterspeelzaal, zorg, naschoolse opvang,
20
naschools jeugdwerk (creativiteit, sport etc.), etc. De brede school is er voor jongeren van 0-23 en hun ouders. 3. Er komt een spoor voor de extra inzet op overlastgevende jongeren, van de jeugdnetwerken per buurt (politie, opbouwwerk, jongerenwerk) en de beoogde stedelijke aanpak van de harde kern, maar ook van het accommodatiebeleid voor jongeren.
Notitie jeugdbeleid oktober 2006: Deze notitie vormt op verzoek van de Raad een eerste aanzet voor een centraal kader waaruit alle initiatieven rondom kinderen en jongeren worden ingevuld. De notitie biedt een centraal uitgangspunt en inzicht in de thema‟s die in 2006 en de daarna komende jaren actueel zijn en gerealiseerd dienen te worden. Daarmee vult de notitie de leemte die het Sociaal Programma op dit punt heeft. Het Sociaal Programma richt zich namelijk vooral op de problemen van de jeugd (schooluitval, aanpak overlastgevende jongeren), een duidelijke preventieve insteek ontbreekt. Op basis van de drie sporen uit het Sociaal Programma is een aanzet gedaan voor een centraal uitgangspunt, waar de sporen uit het Sociaal Programma onder passen. Als uitgangspunt voor het jeugdbeleid van de komende jaren wordt het creëren van binding centraal gesteld. Binding wordt gezien als wederkerig. Binding tussen het kind en ouders, met de school, met de buurt en met de samenleving. Kinderen en jongeren moeten het gevoel hebben dat ze er toe doen. Ook gaat het om de binding van de samenleving met het kind, de buurt met het kind, de school met het kind en ouders met het kind. Binding als centraal kader richt zich niet alleen op de „probleemgroep‟ maar richt zich op iedere jongere. Waarbij het wel mogelijk moet blijven om voor specifieke doelgroepen maatwerk te leveren. De notitie noemt de volgende punten die men wil bereiken:
Ontwikkelen van talenten, optimale ontplooiingskansen voor alle jeugdigen.
We richten ons op de gehele groep van 0 tot 23 jarigen.
Het beleid moet toegesneden zijn op het individu. Maatwerk en fysieke nabijheid van voorzieningen is belangrijk.
We kunnen niet alles oppakken, er moeten keuzes gemaakt worden.
Per wijk moeten uitgangspunten/wenselijk streefbeeld geformuleerd worden, toegesneden op jeugd en onderwijs.
Ook moet duidelijk worden waar de knelpunten per wijk zitten. Om vervolgens de inzet te
bepalen. Hierbij wordt het handelen gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
Eigen initiatief en verantwoordelijkheid van burgers en instellingen.
Gebruik maken van de „kracht van de stad‟.
Versterking van de regierol van de gemeente.
Minder beleid, meer doen.
21
Vervolgens is een vertaling naar de praktijk gemaakt waarbij invulling aan het uitgangspunt binding is gegeven vanuit de diverse leefomgevingen waarin het kind zich bevindt. Hierbij is het kind/jongere centraal gesteld en heeft vooral de preventieve insteek prioriteit. Samenhang brengen in de zorgstructuren is één van de actiepunten.
Het beleidsplan Wmo Deventer 2008 -2011: De jeugd heeft de toekomst. Meer dan ooit geldt dat als leidend principe in Deventer. De gemeente investeert in beleid dat uitval en achterstand van kinderen en jeugd moet voorkomen. Immers: investeren in de jeugd is investeren in Deventer. Kernbegrippen zijn probleemsignalering en opvoedingsondersteuning. Daarmee vormt het lokale jeugdbeleid een concrete invulling van prestatieveld 2 uit de Wmo. Prestatieveld 2: Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden. Omdat veel zaken al in het bestaande jeugdbeleid zijn neergelegd legt de gemeente vanuit het Wmo-perspectief het accent op twee actuele ontwikkelingen binnen het Deventer jeugdbeleid: vroegsignalering en preventie. Dat zijn de invalshoeken waarmee het thema jeugd breed kan worden verbonden aan andere thema‟s in de Wmo. Als doelstellingen voor 2011 worden genoemd:
maatschappelijke uitval jongeren voorkomen (koepeldoelstelling);
ketensamenwerking bevorderen;
systeem van vroegsignalering operationeel, en
preventie en voorlichting.
Als concrete actiepunten voor 2008 worden genoemd:
uitvoering geven aan de vijf functies;
implementatie van twee centra jeugd en gezin;
implementatie van een digitaal signaleringsinstrument, en
alcoholmatigingsbeleid jongeren.
2.4
AFSTEMMING TUSSEN HET LOKALE JEUGDBELEID EN HET PROVINCIALE JEUGDZORGBELEID Tegen de achtergrond van de onderzoeksvragen: -
“Op welke wijze vindt de afstemming plaats tussen het gemeentelijke zorgbeleid en het provinciale beleid en het beleid van Bureau Jeugdzorg en de geïndiceerde jeugdzorg”?
22
-
“Op welke wijze is het beleid geformuleerd? Is deze gebaseerd op verschillende maatschappelijke doelgroepen”? Is sprake van een visie die vertaald is in heldere, integrale beleidsplanning? En in toetsbare realiseerbare doelstellingen?
-
“Hoe is het subsidiebeleid georganiseerd? Is sprake van een plannings- en control cyclus”?
-
“Op welke wijze is de raad betrokken bij de besluitvorming?”
zijn de volgende afspraken van belang. Mei 2004 is tijdens een bestuurlijk overleg tussen de wethouders jeugdbeleid uit de provincie Overijssel en de gedeputeerde van de provincie Overijssel afgesproken om een convenant af te sluiten over de afstemming tussen jeugdbeleid en jeugdzorg. De aanleiding is de inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg per 1 januari 2005 en de afspraken tussen Rijk, Interprovinciaal Overleg (IPO) en VNG over de aansluitingstaken van de gemeenten. Verder constateerde men dat er sprake is van reële knelpunten die zich voordoen in de inrichting, aard en omvang van het voorzieningenaanbod op het snijvlak van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het jeugdbeleid en van de provinciale verantwoordelijkheid voor het jeugdzorgbeleid. Het beoogde resultaat is een doelmatige en efficiënte afstemming tussen het lokale jeugdbeleid en de door de provincie gefinancierde, jeugdzorg. Het convenant moet leiden tot resultaatafspraken tussen gemeente en provincie. Uiteindelijke dient de jongere zo snel mogelijk, zo dicht mogelijk bij zijn leefomgeving en zo kortdurend mogelijk, geholpen te worden, onafhankelijk van gemeentelijke of provinciale verantwoordelijkheden. Het convenant „van afstemmen naar samenwerken‟ is afgesloten voor de periode 2005 tot en met 2008. In het convenant is het volgende vastgelegd:
De verantwoordelijkheden van de gemeente en de provincie.
De functies die Bureau Jeugdzorg geschakeld aan het lokale jeugdbeleid uitvoert.
De taken die Bureau Jeugdzorg uitvoert.
De ambities van het convenant.
De afspraak om een Actieprogramma Jeugdbeleid – Jeugdzorg op te stellen waarin per thema en onderwerp nadere resultaatafspraken worden gemaakt.
Januari 2006 is het Actieprogramma jeugdbeleid jeugdzorg 2005 t/m 2008 Overijssel vastgesteld. Het actieprogramma richt zich op jeugdigen in de leeftijd van 0 – 18 jaar die kampen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen of bij wie deze problemen dreigen. In Overijssel gaat het om 52.000 jeugdigen. Voor een aantal groepen geldt een uitzondering op de leeftijdsgrens tot 23 jaar: zwerfjongeren, allochtone jongeren, (dreigende) schoolverlaters en jongeren die in hun veiligheid bedreigd worden. Het programma bestaat uit 20 acties en kost € 2.599.000,- waarvan de gemeenten € 338.500,- co-financieren. Jaarlijks worden de afspraken geactualiseerd. De vijf hoofdthema‟s van het programma zijn: 1. Vroege, tijdige en adequate signalering. 2. Voorkomen van uitval.
23
3. Wet op de jeugdzorg versus de Wet maatschappelijke ondersteuning. 4. Jeugd en veiligheid. 5. Innovatieagenda.
2.5
AMBTELIJKE INZET EN FINANCIËLE MIDDELEN TEN BEHOEVE VAN HET BELEID VOOR JONGEREN Deze paragraaf gaat in op de onderzoeksvraag of schaarse middelen (professionals) doeltreffend en doelmatig ingezet worden om de groep jongeren te begeleiden en de jongeren die daaraan behoefte hebben, toe te leiden naar voorzieningen. -
Hoe is het subsidieproces ingericht? Zijn de subsidieontvangers goed geïnformeerd over de subsidieregels?
-
Welke middelen worden ingezet? Hoe worden de middelen verdeeld over instellingen en functies?
-
Vindt monitoring van beleid en uitvoering plaats?
-
Worden de door de gemeente genoemde kwetsbare groepen bereikt?
-
Wat zijn de cliëntenstromen? Hoeveel jeugdigen worden door de lokale jeugdzorgketen bereikt? Hoeveel ontvangen licht pedagogische hulp, hoeveel worden doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg en hoeveel worden uiteindelijk geïndiceerd?
-
Wat zijn de kosten per cliënt per gemeentelijke functie (info &advies, signalering, toeleiding, lichte hulp en coördinatie)?
2.5.1
Ambtelijke inzet De ambtelijke organisatie kent sinds 2007 een programmastructuur met programmamanagers. Een programmabegroting is er al langer. Eén van de programma‟s is het programma jeugd en onderwijs. Hiervoor heeft de gemeente 1,0 fte beschikbaar voor de programmamanager die eveneens het onderwijsbeleid doet en 0,8 fte beschikbaar voor jeugdbeleid 0 tot 23 jaar. Daarnaast kent de gemeente 4 leerplichtambtenaren en 1 fte voor onderwijshuisvesting.
2.5.2
Financiële middelen Voor activiteiten gericht op opvoeding, scholing en zorg voor kinderen en jongeren in Deventer zijn zowel Rijksmiddelen als provinciale en gemeentelijke middelen beschikbaar. De Rijksbijdrage is ongeveer drie keer zo groot als de gemeentelijke bijdrage.
24
Kind en kosten Een kind kan ook beschouwd worden als een kostendrager. In eerste instantie besteden ouders middelen aan hun kind. Het Nibud geeft mooi inzicht in de kosten voor levensonderhoud van een kind. Daarin is er niet sprake van een vast bedrag per kind, maar een koppeling van de uitgaven aan het gezinsinkomen: één kind kost 17 procent van het netto inkomen, 3 kinderen 33 procent. Als richtsnoer hanteren we hier de vergoeding die een pleegouder op jaarbasis krijgt. Deze bedraagt € 6.000,- per jaar. Voor één kind in de dagopvang betaalt een ouder op basis van drie dagen per week jaarlijks € 10.000,-. Overigens betaalt de rijksoverheid daar fors aan mee. Afhankelijk van het gezinsinkomen ontvangen ouders een toeslag die op kan lopen tot ruim 70 procent. Voor een leerling in het basisonderwijs ontvangt de school van het Ministerie vanaf € 4.000,- per jaar. Een leerling in het voortgezet onderwijs kost het Ministerie € 6.300,- per jaar. Inzet gemeentelijke middelen: De begroting van de gemeente Deventer voor 2008 geeft een beschikbaar budget voor specifiek kinder- en jeugdbeleid van €3,2 miljoen en € 3,6 miljoen voor overig jeugdbeleid. In de begroting wordt onderscheid gemaakt tussen het kinderbeleid (de 12-ers), het jeugdbeleid (de 12+ers) en de overige middelen (voor jeugdigen en deels voor ouders ter ondersteuning van opvoedtaken). Deze indeling is niet uniek voor Deventer maar is terug te zien bij meer gemeentelijke begrotingen en speelt in op de verschillende beleidsvraagstukken in de te onderscheiden leeftijdsdomeinen. De omvang van de begroting van 2008 impliceert een groei van het budget ten opzichte van 2007 van bijna 3 procent. De verdeling van het budget over de drie categorieën is als volgt:
Kinderbeleid 12- € 1,44 miljoen.
Jeugdbeleid 12+ € 1,76 miljoen.
Overig € 3,6 miljoen (zoals de jeugdgezondheidszorg en inclusief het algemeen maatschappelijk werk dat breder is dan alleen ten behoeve van kinderen en hun gezinnen).
Het Kinderbeleid 12-: Het budget kinderbeleid wordt grotendeels besteed aan peuterspeelzaal werk (40 procent van het budget) en de voor- en vroegschoolse educatie. Dit speelt nadrukkelijk in op het vroegtijdig helpen bij de ontwikkeling van de talenten van kinderen. Daarnaast wordt de ontwikkeling van de brede school door de gemeente gestimuleerd (12 procent ). Minder gemeentelijke aandacht blijkt uit het ontbreken van expliciete posten voor sport en vrije tijdsbesteding voor deze leeftijdsgroep. Deels is dit het gevolg omdat niet alle gemeentelijke inzet op het gebied van speelveldjes en speeltuinen is opgenomen in de begroting voor jeugd en onderwijs, maar bijvoorbeeld wordt verantwoord onder de openbare ruimte.
25
Leeftijd
0 tot 4 jaar
4 tot 12 jaar
Preventief: Jeugdgezondheidszorg Preventief
Peuterspeelzaal Brede school VVE
Gericht op risico’s Lokale Zorg
Opvoedingsondersteuning
Ondersteuning / zorg en : Maatschappelijke werk
Het jeugdbeleid 12+: Voor het jeugdbeleid is in 2008 ongeveer € 1,76 miljoen beschikbaar. Ruim € 1 miljoen daarvan is beschikbaar voor preventieve activiteiten voor alle jeugdigen in deze leeftijdscategorie of preventieve activiteiten specifiek voor risicogroepen. Ruim € 6 ton wordt besteed aan jeugdigen bij wie sprake is van dermate afwijkend gedrag dat ingrijpen noodzakelijk is.
12 jaar en ouder Leeftijd
Preventief
Preventief: Jeugdgezondheidszorg
Jeugdparticipatie / Jongerenwerk
Gericht op risico’s Lokale Zorg
Opvoedingsondersteuning Ondersteuning / zorg en : Maatschappelijke werk Randgroepjongerenwerk Harde kern jongeren Trajectbegeleiding jongeren
De volgende twee tabellen geven het volledige financiële overzicht van de beschikbare gemeentelijke middelen. In de eerste tabel wordt op hoofdlijnen aangegeven wat het beschikbare budget is. In de tweede tabel wordt specifiekere informatie gegeven over hoeveel subsidie de verschillende organisaties ontvangen in 2008, en wat in 2007 de behaalde resultaten waren.
26
Tabel: Subsidie in 2007 en 2008 aan kinder- en jeugdbeleid en overig Organisatie
Subsidie 2008
Resultaten 2007
Kinderbeleid Raster Groep
€ 622.532
Overige peuterspeelzaalwerk (Trapje Op,
€ 315.599
57 groepen à 15 kinderen (2 dagdelen p.w., 84% bezetting, excl. VVE)
Spölhuusken, Spring in 't Veld, psz Bathmen,
33 groepen à 15 kinderen (2 dagdelen per week, ong. 85% bezetting)
Montessori, Rozenpoortje, Ukkepuk) Raster Groep, kinderwerk
€ 224.943
wekelijks banjerproject, 2000 kinderen bereikt; wekelijks 3 meidengroepen à 10 meiden, ong. 600 cursusbijeenkomsten à 8/30 deelnemers. 42 buurt netwerkbijeenkomsten
Raster Groep, Opvoedingsondersteuning
€ 68.922
wekelijkse spelbezoeken 29 gezinnen (311 bezoeken), 4 ouderbijeenkomsten, 8 huiskamerbijeenkomsten (32 moeders bereikt), 37 ontmoetingsbijeenkomsten (gemiddeld 12 moeders per keer)
Primair Onderwijs, Brede School
€ 178.750
div. sportactiviteiten, kunst-, theaterklas, vakantieschool, zomerpsz., Banjerkeet (gem. 10 tot 20 kind. Per act.)
Primair Onderwijs, Brede Buurt bakfiets
€ 28.856
ong. 900 kinderen bereikt, ongeveer 20 per keer.
€ 27.967
waarderingssubsidie voor 6 scoutinggroepen
jeugdparticipatie
€ 143.485
6 dagdelen p.w. Mobiele Ontmoetingsplek, 4 uur p.w.
jongerenactiviteiten jongerenorganisaties
€ 437.384
Jeugdbeleid Scouting (LOAHH, Pres. Steyn, Titus Brandsma, Ariëns Buette, James Lovell) extra jeugdwerk (Don Bosco, The Mall, The Base, Walhalla,
4 dagdelen p.w. inlopen in 5 wijken à 25 jongeren per keer; wekelijks activiteitenaanbod.
SJD) Welzijn Bathmen (Landstede)
€ 86.218
30 uur kinder- en jongerenwerk Bathmen, 5 wekelijks inlopen
Raster Groep, jongerenwerk
€ 437.384
514 straatrondes, 666 jongeren bereikt. 138 inloopavonden, 435 jongeren bereikt; 270 MOP dagdelen à 10/40 jongeren; 107 activiteiten à 35/90 jongeren. 57 jeugdnetwerkbijeenkomsten; 87 meidenwerkbijeenkomsten.
jongerenactiviteiten
€ 36.050
ongeveer 15 jongerenactiviteiten uitgevoerd door diverse organisaties.
Bureau Halt, Regio IJssel Vecht, prev.
€ 25.691
jeugdcriminaliteit
voorlichtingslessen op alle basisscholen en klas 1/2 VO
27
Organisatie Stichting De KIJ, Randgroepjongerenwerk
Subsidie 2008 € 457.401
Resultaten 2007 236 hulpverleningscontacten (128 langdurig), 2 inlopen p.w. op 2 locaties EHL (bereik 1793 jongeren, 90 groepsact., 35 individuele trajecten) begeleiding ongeveer 50 GAE jongeren.
Speel-o-theken (Verveel me nietje, De
€ 15.955
waarderingssubsidie voor 6 speel-o-theken
€ 70.995
GSB subsidie Raster voor organisatie 7
Zandweerd, De Speelakker, De Kleppertjes, De Kajuit, Het Buurtje) Jeugdnetwerken
jeugdnetwerken (incl. 4 uur p.w. extra opbouwwerk t.b.v. coördinatie jongerenwerk per wijk) Harde Kern jongere
€ 50.000
GSB subsidie. M.i.v. 2008 opdracht Regiozorg om ongeveer 30 jongeren een traject aan te beiden.
Trajectbegeleiding jongeren
€ 86.200
GSB en gemeentelijke subsidie aan De Kij om de voorziening Coach in stand te houden. In 2007 zijn 145 nieuwe cliënten bij Coach in traject gezet.
Overig Raster Groep, primair onderwijs, VVE /
€ 1.255.634
schakelklassen
237 verschillende peuters hebben een VVE peuterspeelzaal bezocht. 77 kinderen vallen onder de doelgroepdefinitie, 89 kinderen bezoeken schakelklassen
Carinova / GGD, aanvullend maatwerk JGZ
€ 109.788
extra consultatiebureau uren, extra telefonisch spreekuur consultatiebureau
Carinova / GGD, basispakket JGZ
€ 1.057.298
uitvoering wettelijk basistakenpakket (vaccinaties, bezoek consultatiebureau, etc.)
Preventief jeugdbeleid
€ 63.422
4 uur p.w. extra huisbezoek, bereik ong. 300 risicogezinnen
Carinova, Algemeen Maatschappelijk Werk
€ 1.113.489
indirecte invloed op jeugd, 460 personen met 1 of meerdere kinderen zijn ondersteund, ongeveer 100 jongeren zijn ondersteund
Inzet van Rijks- en provinciale middelen: Naast de eerder genoemde financiering van het onderwijs door het Rijk, dragen Rijk en de provincie vooral de kosten voor kinderen en jongeren die extra zorg nodig hebben. In het onderstaande wordt daar een beknopt overzicht van gegeven:
28
Kosten bij bijzondere omstandigheden Heeft een kind specifieke hulp nodig, dan zijn daar gespecialiseerde voorzieningen voor. De bedragen per kind per jaar lopen sterk uiteen. De middelen worden door het Rijk aan uitvoerende instellingen of getrapt via de provincie ter beschikking gesteld. Scholen ontvangen voor zorgleerlingen additionele middelen. Voor zorgleerlingen in het Deventerse ontvangen de schoolbesturen naar schatting € 8,7 miljoen op jaarbasis. Voor de uitvoerende jeugd-ggz aanbieder is jaarlijks naar schatting 2,5 miljoen beschikbaar. Voor kinderen met een licht verstandelijke handicap is op jaarbasis € 1,2 miljoen beschikbaar. De provincie besteedt aan Bureau Jeugdzorg Overijssel en de regionale zorgaanbieders ten behoeve van Deventer kinderen ongeveer € 6 miljoen. Het Ministerie van Justitie besteed aan de Jeugd Justitiële Instellingen ten behoeve van Deventer kinderen ongeveer € 1, 75 miljoen. Het gaat in het laatste geval niet om veel kinderen, maar om dure voorzieningen. Daarnaast zijn er bescheidener middelen beschikbaar voor Buurt Onderwijs en Sport (de BOS regeling) en voor opvoedingsondersteuning voor risicogezinnen. Dit zijn bedragen in de orde van grootte van tussen de € 30.000 en € 100.000 per jaar. Samenvattend: aan Rijks en provinciale middelen wordt jaarlijks ca. € 20 miljoen in Deventer ingezet.
29
3
DE
JEUGD (ZORG)KETEN:
KETENSAMENWERKING, OVERLEGVORMEN EN UITVOERENDE ORGANISATIES In dit hoofdstuk geven we allereerst een beschrijving van wat ketensamenwerking is. Daarna wordt een overzicht gegeven van de overlegvormen in de jeugdzorgketen en de bij de uitvoering betrokken organisaties . De commissie heeft de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
Zijn alle ingrediënten aanwezig om een effectieve en efficiënte lokale zorgketen te ontwikkelen?
o Door welke instellingen worden de lokale functies in de jeugdzorgketen uitgevoerd? o Welke producten en diensten worden door hen geleverd (output) op de terreinen „informatie&advies‟, „signalering‟, „toeleiding‟, „lichte hulp‟ en „coördinatie‟?
Hoe zijn samenhang en continuïteit in de lokale zorgketen?
o Hoe is de afstemming tussen organisaties geregeld waar het gaat om de uitvoering van de gemeentelijke functies in de jeugdzorgketen? o Hoe is de afstemming geregeld met betrekking tot preventieve maatregelen en overige nietgeïndiceerde hulpverlening tussen lokale organisaties onderling en met de geïndiceerde provinciale hulpverlening?
3.1
KETENSAMENWERKING Uit de beschrijvingen in de vorige paragrafen komt naar voren dat de ontwikkelingen in het veld van de maatschappelijke dienstverlening in het algemeen, en van het jeugdbeleid in het bijzonder, in een stroomversnelling zijn gekomen. De invoering van de Wmo en de Centra Jeugd en Gezin zijn daar duidelijke voorbeelden van. Goede samenwerking tussen de organisaties die betrokken zijn bij de dienstverlening aan kinderen en jongeren is daarbij van groot belang. De vraag is hoe effectief en efficiënt de samenwerking - vooral in netwerken en ketens rondom jeugd- is. Al vele jaren blijkt dat jeugdigen en hun gezinnen met problemen terecht komen en gebruik maken van meerdere hulpbronnen en dienstverlenende instanties. Vooral als het gaat om meervoudige problematiek is het noodzakelijk dat hulp en dienstverlening uit meerdere disciplines gebundeld
30
worden. Voor de vaak meervoudige problematiek rond jeugd en gezin dringt bij de belangrijkste spelers, zoals de gemeente, scholen, jeugdgezondheidszorg en maatschappelijk werk, door dat de cliënt vraagt om een totaaloplossing en niet om deeloplossingen. Dat betekent dat er echt samengewerkt moet worden om de jeugdigen en hun ouders optimaal ten dienste te zijn. Het is makkelijker gezegd dan gedaan om (keten)samenwerking op gang te brengen en – waar enigszins geïnstitutionaliseerd – voortdurend te optimaliseren. De volgende redenen zijn hiervoor te geven: 1. de wisselende lokale, provinciale en landelijke geldstromen, 2. de wisselende bekendheid over de organisaties die actief zijn in het veld en 3. de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan haar regierol. Voor de totstandbrenging van een effectieve samenwerking is het startpunt: de herkenning van een gezamenlijk probleem dat meerdere organisaties hebben. Naast een gezamenlijke probleemherkenning zijn er sleutelbegrippen als: van oudsher meervoudige samenwerking, meervoudige financiering en persoonlijke verbindingen. Het gaat om samenwerking tussen de verschillende partners én om de samenwerking binnen de eigen organisatie van de partners. Wanneer is er sprake van samenwerking en wanneer niet? Naast het feit dat het voor samenwerken van belang is dat het „klikt‟ tussen mensen of partijen is de organisatorische kant van belang. Een samenwerkingsverband vormt in feite een nieuwe werkgemeenschap, met alle eigenschappen die daarbij horen zoals: -
Mensen die energie stoppen in het samenwerkingsverband en het verband een identiteit geven.
-
Een gemeenschappelijke doelstelling.
-
Eigen werkprocessen die aansluiten bij de werkprocessen van de partners en die ertoe leiden dat het verband een toegevoegde waarde heeft.
-
Een vorm van besturing en structuur, een juridische structuur.
-
Gedragsafspraken die bijdragen aan het onderlinge vertrouwen en
-
een financiële huishouding.
Wanneer is er sprake van ketensamenwerking?1 Een keten kan worden omschreven als een samenwerkingsverband van partijen die zowel zelfstandig als afhankelijk van elkaar functioneren omdat ze samenhangende handelingen uitvoeren gericht op een gemeenschappelijk doel. Wanneer het meer vrijblijvend gaat over een bepaald thema als centraal kenmerk van de samenwerking dan is er sprake van een netwerk. In de jeugd(zorg)keten zijn het vaak startende netwerken die als geheel of in delen uitgroeien tot een hechte ketensamenwerking. Het is dus daarom van belang van te voren te overwegen welke mate van vrijblijvendheid in de
1
Hans van Houcke, Bouwen aan ketens rondom jeugd, maart 2007.
31
samenwerking zit, alvorens de samenwerking als een ketensamenwerking te betitelen. Er is sprake van ketensamenwerking zodra er een gemeenschappelijk doel is waar de afzonderlijke partijen elkaar echt nodig hebben om effectief en efficiënt dat doel te bereiken via gestructureerd en systematisch werken. Naast ketensamenwerking kunnen er contacten zijn voor kennis en informatie-uitwisseling in een groter netwerk. Er is sprake van een „traject‟ als er één op één door een professional afspraken met één cliënt worden gemaakt. Uit onderzoek komt een aantal kritische (succes) factoren naar voren die zowel een kans als een bedreiging inhouden voor verdere ketenontwikkeling in ketens rondom jeugd:
Samenwerken.
Cliëntparticipatie.
Inzicht in de omgeving en context van de (beoogde) ketensamenwerking.
Omgaan met onzekerheid.
Meetsystematiek.
Stapeling van toenemende zorgvraag en zorgaanbod, waardoor gevaar voor veel vertakkingen in de ketensamenwerking.
Duidelijke grenzen en taakafbakening van alle partners naar elkaar in de ketensamenwerking.
Daarnaast onderscheidt het INK managementmodel vijf fundamentele kenmerken van excellente organisaties. Deze kenmerken zijn:
Leiderschap met lef.
Resultaatgerichtheid.
Continu verbeteren.
Transparantie.
Samenwerking.
Hierbij gaat het er om dat de „managementopdracht‟ van iedere ketensamenwerking er op gericht is om alle partijen in de keten zodanig te laten samenwerken dat de cliënt optimaal wordt bediend, waarbij de gezamenlijke inspanning zo efficiënt mogelijk en binnen de maatschappelijke norm wordt ingezet. In het onderzoek is een aantal van deze vragen meegenomen in de interviews en de enquête.
3.2
DE OVERLEGVORMEN IN DE JEUGD(ZORG)KETEN Vanuit de beleidsvoornemens met betrekking tot jeugd is er de laatste jaren hard gewerkt aan de versterking van de ketensamenwerking zowel lokaal als bovenlokaal. De gemeente Deventer kent op dit moment een aantal lokale en provinciale overlegvormen op strategisch, tactisch en uitvoerend niveau.
32
Naast deze overlegvormen waarbij sprake is van een duidelijke betrokkenheid van de gemeente Deventer, bestaan er ook „informele‟ overleg- en zorgstructuren. Dit zijn bijvoorbeeld de zorgstructuren die ontwikkeld zijn door bepaalde kerkelijke gezindten. Deze structuren vallen buiten dit onderzoek.
3.2.1
Lokale overlegvormen De gemeente kent de volgende lokale overlegvormen:
1. Buurtnetwerk: De functie van het buurtnetwerk is de signalering van collectieve opvoedingsvragen en problemen bij risicogezinnen en de toeleiding naar collectieve (preventieve) activiteiten. Het netwerk is dus niet gericht op casussen maar op de wijkproblematiek. Het doel van het buurtnetwerk is het versterken van de wijkgerichte (zorg)structuur gericht op de signalering en de formele (opvoed) steunstructuur waarbij gebruik gemaakt wordt van een vraaggericht en wijkgericht, samenhangend aanbod. Het aanbod is gericht op collectieve (preventieve) activiteiten. Het buurtnetwerk kent een steeds meer vraaggerichte werkwijze. Het netwerk bestaat uit eerstelijnswerkers van basisschool, peuterspeelzaal, kinderwerk, sociaal cultureel werk en de wijkagent onder leiding van een coördinator. Zij bespreken de geconstateerde signalen van henzelf en van het zorgloket. Men pakt per jaar ongeveer drie concrete inhoudelijke items aan gericht op risicogezinnen. 2. Stedelijk zorgloket c.q. Weer Samen Naar School (WSNS): De functie van het zorgloket is signalering, coördinatie van de zorg en licht pedagogische hulpverlening. De doelstelling is door vroegsignalering en actieve bemoeizorg en casemanagement zo snel mogelijk de juiste hulp te verlenen aan ouders en kinderen. Daarnaast zorgt het loket ervoor dat er een betere afstemming is tussen de 0de en 1ste lijnszorg en ondersteunt het leerkrachten bij hun signaalfunctie. De doelgroep is risicogezinnen en jeugdigen van 0-12 jaar met gedrags-, opvoed- en gezinsproblemen. Voor alle scholen voor primair onderwijs bestaat er een laagdrempelig zorgloket vanuit de bovenschoolse zorg van WSNS. In 2007 heeft het loket 1400 telefoontjes voor advies gekregen. De begeleiding vanuit het loket richt zich op de leerkracht, intern begeleider en/of ouders. De schoolverpleegkundige van de GGD is als casemanager aangehaakt aan het loket en kan kortdurende licht pedagogische opvoedingsondersteuning geven, helpen bij het verduidelijken van de hulpvraag en ouders begeleiden naar de juiste hulpverlening. Het is de bedoeling om dit loket uit te breiden naar de 0-4 jarigen zorg waardoor er een situatie ontstaat waarin er één loket en telefoonnummer is voor alle werkers en ouders voor alle soorten zorgen die er rondom kinderen bestaan. Ook kan er dan gezorgd worden voor een zogenoemde warme overdracht, van de kinderen die vanuit de peuterspeelzalen en de kinderdagopvang naar het basisonderwijs gaan. Bij een warme overdracht wordt, met toestemming van de ouders, in een mondeling gesprek van de leidster van de peuterspeelzaal/kinderdagopvang met de onderwijzer
33
van de basisschool, de school op de hoogte gebracht van de ontwikkeling van het kind en de eventuele bijzonderheden daarin. De verdere uitwerking van het loket zal gebeuren onder de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Tussen het buurtnetwerk en het zorgloket bestaat een lijn maar die is nog niet erg stevig.
3. Zorgstructuur in het voortgezet onderwijs: Het voortgezet onderwijs in Deventer bestaat uit één fusieschool die een aantal jaren geleden is gevormd uit drie scholen. De school kent zes locaties en op elke locatie functioneert sinds korte tijd een intern Zorg Advies Team bestaande uit de zorgcoördinator, een orthopedagoog, team/leerlingbegeleiders. Daarnaast kent het voortgezet onderwijs een extern Zorg Advies Team-plus bestaande uit leerplichtambtenaar, politie, KIJ, maatschappelijk werk, BJZ, GGD en cluster-4 scholen. Een aantal van deze instellingen komt alleen op afroep bij het overleg. Deze zorgstructuur is opgezet omdat de school zelf niet in staat is adequate zorg te verlenen. De taak van de scholen is het behalen van een diploma; ook voor kinderen met problemen. Leerlingen worden door docenten voorgedragen voor bespreking maar leerlingen melden zich soms ook zelf. Tussen het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs ontwikkelt zich een steeds betere (digitale) overdracht van leerlingen.
4. Jeugdnetwerken: De functie van de jeugdnetwerken per wijk is om met preventief werken te voorkomen dat jongeren van 12 tot en met 24 jaar afglijden. De groepen jongeren die overlast bezorgen worden in beeld gebracht. Speciale aandacht wordt besteed aan de multiprobleem jongeren en jongeren met veelvuldig politiecontact. In alle zeven wijken van de wijkaanpak is een jeugdnetwerk actief bestaande uit een opbouwwerker (voorzitter), jongerenwerker, jeugdagent, toezichthouder en, in sommige wijken, de jongerenwerker van de jongerenorganisatie. Op dit moment functioneren de netwerken in alle wijken. Wel is het zo dat in sommige wijken door wisselingen in personeel de frequentie van samenkomen tijdelijk soms lager ligt.
5. Coach: De functie van Coach is een stedelijk vangnet voor Deventer jongeren van 12 – 23 jaar die kampen met meervoudige problematiek. Jongeren die worstelen met zware, complexe problematiek op verschillende leefgebieden tegelijk: onderwijs, huisvesting, werk, financiën, relaties, gezondheid en veiligheid. Hun problematiek overstijgt de competenties en werkterreinen van afzonderlijke instellingen. Vertrouwen, toegankelijkheid, flexibiliteit en vasthoudendheid staan centraal in de benadering van de jongeren. De aanpak is integraal, concreet, activerend, doortastend, onorthodox en effectief. Naar instellingen toe opereert Coach onafhankelijk en kritisch en zijn de vragen en belangen van de jongere steeds het uitgangspunt.
34
Het doel is vraag en aanbod van de hulp- en dienstverlening aan deze jongeren optimaal op elkaar af te stemmen en daarmee de kwaliteit te verbeteren. Coach bestaat uit de participerende instellingen, de coaches. De samenstelling van het team wisselt. Op dit moment nemen 16 instellingen deel aan Coach. Samen met de coördinator en de Office-manager vormen zij het coachteam. De coaches komen één keer per week samen en werken verder vanuit hun eigen instelling. De coördinatie van Coach is in handen van (randgroep)jongereninstelling de KIJ. Na aanmelding van een jongere door een instelling, scholen, ouders of de jongere zelf wordt een inventarisatie van de problemen gemaakt. Vervolgens wordt de jongere in het team besproken en beslist men of de jongere in aanmerking komt voor een Coachtraject, en wordt bepaald wie de coach is. Aan een individueel traject wordt gemiddeld 50 uur besteed. Jaarlijks maken 100 jongeren gebruik van Coach. De coach neemt geen taken over van maatschappelijke instellingen maar werkt aanvullend en ondersteunend op het bestaande aanbod. Zijn taak is een arrangement op maat te organiseren en te begeleiden. Een coachtraject is afgerond als de vooraf geformuleerde doelstellingen bereikt zijn. Bijvoorbeeld dat er een schuldenregeling getroffen is, dat de jongere een baan en/of (deeltijd)opleiding heeft, een (legaal) inkomen en een vast en prettig onderdak. Uit de interviews met het Etty Hillesum Lyceum en Coach komt naar voren dat tussen Coach en de jeugdnetwerken en de ZAT‟s in het voortgezet onderwijs een goede relatie en afstemming bestaat.
6. Stedelijk netwerk 0- 23 jaar: Het stedelijk netwerk is een strategisch overleg tussen de bestuurders van instellingen. Doel van het netwerk is het bespreken van voortgang, genereren van nieuwe ideeën, aanzwengelen van nieuwe ontwikkelingen en bevorderen van relaties. Het netwerk staat open voor alle instellingen die werkzaam zijn op het terrein van jeugd en jongeren. Dit strategische netwerk is de laatste tijd weinig actief omdat het zal opgaan in de zogenoemde Lokaal Educatieve Agenda die door de gemeente wordt ontwikkeld en in september 2008 van start zal gaan.
3.2.2
Provinciale overlegvormen Provinciaal zijn er de volgende overlegvormen: 1. Werkgebiedsoverleg: Doel van het overleg is om de ontwikkelingen in de relatie jeugdbeleid-jeugdzorg te bespreken. Het actieprogramma wordt dan ondermeer besproken. Deelnemers aan het overleg zijn de beleidsmedewerkers jeugd uit de gemeenten in de Regio IJssel Vecht onder leiding van de provincie.
35
2. Regiegroep: De regiegroep bestaat uit de beleidsmedewerkers jeugd van alle grote steden uit Overijssel en enkele plattelandsgemeenten. In het overleg worden de ontwikkelingen besproken. Daarnaast heeft de regiegroep de taak van regisseur voor het actieprogramma.
3.3
BETROKKEN LOKALE EN REGIONALE INSTELLINGEN IN DE JEUGD(ZORG)KETEN De jeugdzorgketen bestaat zoals we al schreven uit de gemeentelijke jeugdorganisaties en de provinciaal geïndiceerde jeugdzorgorganisaties. Er wordt ook wel onderscheid gemaakt tussen de voorliggende (preventieve) voorzieningen en de opnemende voorzieningen. Gerealiseerd moet worden dat de voorliggende voorzieningen maar gedeeltelijk door de gemeente gefinancierd worden zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven. Grote organisaties als WSNS en het voortgezet onderwijs ontvangen hun financiële middelen voor zorg van het Rijk. De opnemende voorzieningen worden niet-gemeentelijk gefinancierd. Daarnaast is er ook sprake van niet-publiek gefinancierde organisaties. Een voorbeeld hiervan is de thuiszorg (die alleen subsidie krijgt voor het houden van een consultatiebureau) en de huisartsen en verloskundigen. Voor deze organisaties geldt vaak dat het deelnemen aan (zorg)overleggen voor eigen kosten is. Opvallend is dat in Deventer een paar opnemende voorzieningen lokaal ontwikkeld zijn. Een voorbeeld hiervan is de ouder&kindvoorziening van de KIJ; een residentiële voorziening voor meiden vanaf 14/15 jaar met een (aankomend) kind op indicatie van Bureau Jeugdzorg. In hoofdstuk 1 is schematisch weergegeven wat de voorliggende voorzieningen zijn en wat de opnemende voorzieningen zijn. In dit onderzoek is voor de interviews een selectie gemaakt uit deze organisaties. De volgende organisaties zijn gesproken:
Gemeentelijke jeugd(zorg)organisaties c.q. de voorliggende voorzieningen:
Sine Limite, het federatief samenwerkingsverband Weer Samen Naar School (WSNS): Het WSNS is een samenwerkingsverband van de schoolbesturen t.b.v. een samenhangend geheel van zorgvoorzieningen dat gericht is op het bieden van (ontwikkelings)kansen voor het kind in zijn familie, school en buurt. De scholen zijn primair uitvoerend verantwoordelijk voor het geven van onderwijs. Door WSNS wordt de afstemming tussen onderwijs en zorg bevorderd waardoor wordt gegarandeerd dat er deskundig en multidisciplinair advies wordt gegeven. Als scholen worden geconfronteerd met problemen met kinderen waarvoor de schoolstructuur ontoereikend of niet voor bedoeld is, biedt het WSNS ondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit het schoolzorgadviesteam (schoolZAT) bestaande uit de intern begeleider van school, de schoolverpleegkundige, het zorgteamlid, de schoolmaatschappelijk werker en op afroep de leerkracht. Als de problematiek van een kind om meer speciale zorg vraagt dat niet alleen in de groep op school kan worden geboden, wordt het kind besproken in het bovenschoolse ZAT. Hierin wordt meer specialistische hulp en advisering aangeboden en vindt
36
mogelijk doorverwijzing (naar bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg of het speciaal onderwijs) plaats. Daarnaast kent WSNS een laagdrempelig zorgloket vanuit de bovenschoolse zorg van WSNS. De functie van het zorgloket is signalering, coördinatie van de zorg en licht pedagogische hulpverlening. De doelstelling is door vroegsignalering en actieve bemoeizorg en casemanagement zo snel mogelijk de juiste hulp te verlenen aan ouders en kinderen. De begeleiding vanuit het loket richt zich op de leerkracht en intern begeleider en sinds kort ook op ouders.
Etty Hillesum Lyceum: De school voor voortgezet onderwijs in Deventer met zes locaties.
Rentray: Stichting Rentray Onderwijs is een bijzonder neutrale school voor voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. De scholen zijn verbonden aan de jeugdinrichting Rentray. De scholen verzorgen als integraal onderdeel van Rentray het onderwijs voor jongeren van Rentray en aan externe leerlingen, met name in Deventer. De school biedt onderwijs op twee locaties met een verschillende werkwijze en aanpak: Rentray Suringarschool op de locatie Beatrixstraat met onderwijs voor jongeren met gedragsstoornissen en problematisch gedrag en op het Etty Hillesum Lyceum trajectklassen en het arbeidstrainingscentrum.
Rastergroep: Rastergroep bestaat uit Raster Welzijn (peuterspeelzaalwerk, opvoedingsondersteuning, kinderen jongerenwerk, opbouwwerk, activiteitencentra en stedelijke projecten) en Raster Kinderopvang (kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, tussen schoolse opvang en gastouderopvang). In het onderzoek is gesproken met het jongerenwerk. Het jongerenwerk biedt jongeren een eigen plek in de wijk. Jongerenwerkers gaan actief de wijk in en leggen contact met verschillende groepen jongeren. In de jongerencentra wordt jongeren speelruimte geboden voor experimenten en worden hun eigen initiatieven gestimuleerd.
GGD Gelre IJssel: De Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Gelre IJssel is de gezondheidsdienst van 21 gemeenten. De GGD is er om de gezondheid van de inwoners van haar regio te beschermen en te bevorderen. Voor het onderzoek is gesproken over de jeugdgezondheidszorg voor kinderen en jongeren van 4 tot 19 jaar. De jeugdgezondheidszorg heeft als doelstelling de gezondheidszorg, groei en ontwikkeling van deze groep kinderen te beschermen en te bevorderen. Dit gebeurt door periodiek onderzoek van kinderen, ondersteuning van ouders, ondersteuning van leerkrachten en door samenwerking met andere instanties. De GGD verpleegkundigen spelen een belangrijke rol in het zorgloket waardoor veel risico kinderen worden bereikt.
37
Carinova: Carinova biedt zorg- hulp- en dienstverlening op het gebied van thuiszorg, kraamzorg, jeugdgezondheidszorg, algemeen maatschappelijk werk, hulpmiddelen en personenalarmering, voorlichting en cursussen, voedingsvoorlichting en dieetadvisering, vrijwillige thuiszorg en mantelzorg. Voor het onderzoek is gesproken over de jeugdgezondheidszorg. De wijkverpleegkundigen en artsen van de jeugdgezondheidszorg begeleiden op het consultatiebureau of tijdens huisbezoeken, ouders van kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar bij de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van de baby of peuter. Voor specifieke vragen over het gedrag en/of ontwikkeling van het kind is een opvoedkundige beschikbaar. De jeugdgezondheidszorg biedt i.s.m. de GGD, op meerdere locaties in Deventer, een inloopspreekuur voor ouders van kinderen van 0 tot 19 jaar. Verder organiseert Carinova diverse cursussen en themabijeenkomsten.
Stichting de KIJ (Kerninstelling Integraal Jongerenwerk): Organisatie voor vindplaatsgericht randgroepjongerenwerk op o.a. school, in de wijk en individueel. KIJ heeft ook een ouder&kindvoorziening. De basisvoorziening van KIJ wordt gemeentelijk gefinancierd. Een groot deel van de doelgroep van KIJ zijn licht verstandelijk gehandicapte jongeren met een gedragsproblematiek. De ouder&kindvoorziening (voordat het gefuseerd werd met de KIJ heette het De Latijnse School) biedt integrale ondersteuning en begeleiding aan alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar, die problemen hebben op meerdere leefgebieden. Het is een jeugdzorgvoorziening waar moeder en kind alleen met een indicatie van Bureau Jeugdzorg terecht kunnen en wordt door de provincie gefinancierd.
Provinciale geïndiceerde organisaties c.q. de opnemende voorzieningen:
Bureau Jeugdzorg Overijssel: De bureaus jeugdzorg in Nederland moeten zich houden aan de Wet op de Jeugdzorg. Daarin staan de taken en verplichtingen genoemd waaraan een Bureau Jeugdzorg moet voldoen. Voor de aansturing en financiering van de jeugdzorg zijn de provincies verantwoordelijk. De provincies zorgen voor afstemming over de jeugdzorg tussen de gemeenten en de jeugdzorginstellingen, zij hebben de regie over de jeugdzorg. De provincie Overijssel bepaalt de hoogte van de financiële middelen voor Bureau Jeugdzorg Overijssel. De gelden zijn afkomstig van verschillende ministeries. Bureau Jeugdzorg kan indiceren en toeleiden naar intensieve vormen van hulpverlening. Zij verlenen zelf geen hulp na indicatie. Voor een goede afstemming van het aanbod op de vraag naar jeugdzorg binnen de provincie Overijssel is beleidsinformatie nodig. Alle betrokken instanties en instellingen zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van deze informatie, maar Bureau Jeugdzorg Overijssel heeft daarbij een centrale informatiepositie. Zij adviseren de provincie Overijssel over te ontwikkelen jeugdzorgbeleid.
38
De bureaus jeugdzorg geven hulp op vrijwillige basis en hulp op niet vrijwillige basis. De niet vrijwillige hulp van de bureaus jeugdzorg bestaat uit het uitvoeren van wettelijke taken, waaronder haar taak op het gebied van de jeugdbescherming. Zij kunnen maatregelen nemen om ouders of een kind te dwingen bepaalde zorg te aanvaarden. Dit doen zij als zij zich ernstig zorgen maken over de gezinssituatie waarin een kind opgroeit. Een andere taak van hen is jeugdreclassering. Jeugdigen die in aanraking zijn gekomen met politie/justitie omdat zij een strafbaar feit hebben gepleegd, worden door hen ondersteund om te voorkomen dat zij nogmaals een strafbaar feit plegen. Ten slotte hebben zij de taak van Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Mensen die vermoeden dat een kind mishandeld of ernstig verwaarloosd wordt, kunnen hierover bellen. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling onderzoekt de melding en neemt contact op met het gezin als zij dat nodig vinden.
Pactum: Pactum jeugdzorg & educatie is een multifunctionele organisatie gespecialiseerd in jeugdzorg voor kinderen, jongeren en gezinnen. De hulpverlening vindt plaats op locaties in Arnhem, Deventer, Ede, Harderwijk, Apeldoorn, Zutphen en Lochem. De zorgmodules van Pactum jeugdzorg & educatie zijn onder te verdelen in jeugdhulp, verblijf en observatie diagnostiek. Afhankelijk van de behoefte bieden zij één of meerdere zorgmodules aan. Pactum jeugdzorg & educatie kent de volgende hulpvormen: spoedeisende zorg, therapeutische gezinsverpleging, adoptiehulpverlening, pleegzorg, advies/consultatie, intensieve orthopedagogische gezinsbehandeling, intensief ambulante zorg, behandeling jonge kind 1,5-7 jaar, dagbehandeling schoolgaande jeugd 6-12 jaar, dagbehandeling schoolgaande jeugd 1218 jaar, daghulp niet schoolgaande jeugd, centrale opvang, educatie, werktraining, crisisopvang, deeltijd residentieel, orthopedagogische leefgroep, fasehuis, kamertraining, begeleid wonen, integrale 24-uurs behandeling, trainingshuis en begeleid wonen, behandelprojecten binnen/buitenland. Als het nodig is, werkt Pactum samen met andere instellingen in de jeugdzorg en andere sectoren, zoals lokaal jeugdwerk, onderwijs en jeugd G.G.Z. In het onderzoek is gesproken met de manager intensief ambulante hulp en pleegzorg.
Commujon: De jeugdzorg kan door ambulante en residentiële hulp, in lichte en zwaardere zorgvarianten ouder(s)/verzorger(s) ondersteunen in hun opvoedingstaak. Bureau Jeugdzorg maakt de afweging welke hulp nodig is. Commujon voorziet hoofdzakelijk in zwaardere varianten van de zorg. Het gaat bij Commujon altijd over complexe gedragsproblemen. Commujon zoekt met de jongere en ouder(s)/verzorger(s) naar manieren om dat gedrag te veranderen. Commujon heeft de mogelijkheid om op de drie leefgebieden: wonen, vrije tijd en school/werk aan de gewenste
39
gedragsverandering te werken. Hun methodiek is gericht op het versterken van competenties en heeft het systeem waarin de jongere leeft als uitgangspunt. Zij werken met jongeren en ouders, in de vorm van een traject, aan oplossingen die zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid als resultaat hebben. Het aanbod van Commujon is bedoeld voor gezinnen uit Overijssel, de leeftijdsgrens van de jeugdigen is 18 jaar. De zorg van Commujon begint met de vraag van ouder(s)/verzorger(s) en jongere. Op basis daarvan formuleren zij met hen doelen die concreet en toekomst gericht zijn. Jongere en ouders realiseren die doelstellingen zoveel mogelijk zelf. Commujon biedt, waar nodig, steun in diverse vormen: gesprekken, oefenmogelijkheden, een gestructureerde leefomgeving, medicatie, ontspanning en spel, therapie en therapeutische werkvormen. Deze vormen zijn gericht op het aanleren van vaardigheden. Ze worden zowel ambulant als vanuit de residentiële setting aangeboden. Soms is een uithuisplaatsing nodig. Het kan patronen doorbreken, de nodige rust geven of de opening bieden zodat ouder(s)/verzorger(s) en jongere weer met elkaar in gesprek kunnen komen. Kan een jongere niet meer naar huis, dan werken zij toe naar zelfstandig wonen of een andere passende woonvorm. Commujon onderscheidt de volgende hulpvormen: behandelgroepen, gezinshuizen, logeerhuizen, crisisopvang, crisishulp, zelfstandigheidstraining, ambulante hulp, projecten (bv. project perspectief), eigen kracht conferenties en therapie/trainingen.
MEE: MEE biedt ondersteuning aan kinderen met een verstandelijke en/of fysieke beperking en hun ouders. Het is een door het Rijk gefinancierde, laagdrempelige voorziening waar een cliënt altijd kan binnenlopen zonder verwijzing van de huisarts. Jonge kinderen worden doorverwezen naar het integrale vroeghulpteam voor kinderen van 0 tot 5 jaar, waarvan MEE de coördinatie heeft. Dit team helpt ouders met het bepalen van de hulp voor het kind en het vinden van de juiste hulpverlenende instanties. MEE kan ook kinderen plaatsen bij gespecialiseerde instellingen. Een consulent van MEE ondersteunt de ouders en het kind zolang het nodig is in elke fase van het leven. De ondersteuning is er op gericht deze kinderen zo lang mogelijk en zo goed mogelijk zelfstandig mee te laten draaien in de maatschappij: in de kinderopvang, het onderwijs of het werk. De consulenten van MEE zijn gewend, naast de hulpvraag, ook breder te kijken en het systeem (gezinssituatie) mee te nemen in hun onderzoek. Zo wordt vaak voorkomen dat een beroep moet worden gedaan op langdurige zorg.
In het volgende hoofdstuk wordt in paragraaf 4.3 uitgebreid ingegaan op de rol en functie van deze organisaties in de keten.
40
4
DE
JEUGDZORGKETEN: EEN SUCCESVOLLE
SAMENWERKING? In dit hoofdstuk beschrijven we de kwaliteit van het functioneren van de ketensamenwerking. Eerst worden de resultaten uit de enquête onder de basisscholen en het voortgezet onderwijs beschreven. Daarna wordt het functioneren van de keten beschreven zoals die naar voren komt uit de casuïstiek van Bureau Jeugdzorg. Vervolgens wordt dit aangevuld met de observaties en informatie uit de interviews met organisaties.
4.1
OBSERVATIES UIT DE ENQUÊTE ONDER BASISSCHOLEN EN VOORTGEZET ONDERWIJS Het onderwijs heeft een belangrijke rol als signaleerder en verwijzer in de jeugdzorgketen in Deventer. Omdat niet alle scholen voor het onderzoek kunnen worden geïnterviewd over het functioneren van de keten, is een enquête opgesteld en naar alle 34 scholen voor basisonderwijs en de zes locaties van het voortgezet onderwijs in Deventer gestuurd. Daarnaast zijn er ook kinderen die niet in Deventer naar school gaan. Er gaan in totaal 1490 kinderen naar scholen voor (speciaal) primair en (speciaal) voortgezet onderwijs buiten Deventer. In bijlage 4 is een overzicht gegeven van de scholen waar deze kinderen naar toe gaan en om welke aantallen kinderen het per school gaat. Naar deze scholen is geen enquête gestuurd maar met één van deze scholen is een telefonisch gesprek gevoerd over de zorgstructuur voor deze kinderen. Dit is terug te vinden in bijlage 7. De enquête is eveneens in bijlage 5 opgenomen. In de enquête wordt de Zorg Advies Teams (ZAT) van de scholen gevraagd naar hun visie op de jeugdzorgketen en hun ervaringen met de signalering, begeleiding, toeleiding en verwijzing van jeugdigen.
4.1.1
Enquête onder de basisscholen De enquête is uitgezet via het Weer Samen Naar School verband onder de coördinatoren van de ZAT‟s van 34 scholen. Van deze 34 enquêtes is in het onderstaande een uitwerking gegeven van de 28 enquêtes die retour zijn ontvangen. In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten en conclusies uit de enquête beschreven. Voor de volledige uitwerking van de enquête verwijzen wij de lezer naar bijlage 6.
41
Kennis van basisscholen van de lokale jeugdzorgstructuur: Opvallend is dat slechts iets meer dan de helft van de scholen zegt op de hoogte te zijn van het lokale beleid. Het ontbreken van kennis is voor de meeste scholen geen belemmering om onderdeel uit te maken van de jeugdzorgketen. Op zes scholen geven scholen informatie en advies aan ouders en alle scholen signaleren en verwijzen. Scholen zeggen ook goed te weten wat de rol is van de andere partijen in de keten. Gevraagd naar mogelijke verbeteringen noemen de meeste scholen een centraal meldpunt voor verwijzing en advies, ook voor ouders. Concrete rolinvulling van de basisscholen in de jeugdzorgketen: Het blijkt dat alle scholen één of andere vorm van zorgadviesteam hebben. Hieraan nemen leerkrachten deel, inhoudelijke deskundigen van de school zelf en deskundigen van buiten, met name de GGD en het (school) maatschappelijk werk. Opvallend is dat bijna alle ZAT‟s een andere samenstelling hebben. Driekwart van de scholen vindt dat het ZAT naar behoren functioneert. Per maand worden gemiddeld 9 kinderen in het ZAT besproken. Daarbij worden bijvoorbeeld de volgende analyses gemaakt, de volgende afspraken gemaakt en de volgende resultaten vastgesteld. Ondanks het feit dat men goed op de hoogte is van organisaties en instellingen die leerlingen kunnen helpen en begeleiden, bestaat er grote behoefte aan een overzicht van alle in Deventer opererende organisaties en hun taken. Gemiddeld worden 19 kinderen per jaar, per school doorverwezen. Gemiddeld worden 6 kinderen per jaar doorverwezen naar de GGD, 4 naar Bureau Jeugdzorg, 3 naar het school maatschappelijk werk en 3 naar de logopedie. Scholen verwijzen gemiddeld één keer per jaar naar hulpverleners als een psychiater of de RIAGG. Een aantal scholen verwijst één of twee maal per jaar door naar het REC, de leerplichtambtenaar of het AMK. Gevraagd naar de kwaliteit van de terugkoppeling door deze instellingen naar de school dan vindt 13 van de basisscholen de terugkoppeling onvoldoende. Gevraagd naar de organisatie die het minst goed is in de terugkoppeling wordt in alle gevallen het Bureau Jeugdzorg genoemd. Als antwoord op de vraag wat er nog ontbreekt in Deventer geeft het merendeel van de basisscholen aan dat er meer moet worden samengewerkt en dat er één loket moet komen (14 keer genoemd). Daarnaast geven scholen aan dat zij meer hulp en begeleiding willen van hulpverlenende instanties op de school (7 keer genoemd). Conclusies op basis van de resultaten van de enquête: Op basis van de resultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Basisscholen hebben slechts een beperkt zicht op de structuur van de hele jeugdzorgketen in Deventer.
Desondanks hebben alle scholen één of andere vorm van zorgadviesteam en wordt veelvuldig doorverwezen naar hulpverleningsinstanties.
Basisscholen maken gebruik van, en verwijzen door naar zeer uiteenlopende hulpverleners, hetgeen er op lijkt te duiden dat individuele relaties tussen scholen en hulpverlenende instanties belangrijker zijn dan een objectieve analyse van de problematiek van kinderen.
42
Basisscholen zouden echter meer gebruik willen maken van de deskundigheid van deze organisaties en instellingen op de school zelf.
Basisscholen hebben ook sterk de behoefte aan een centraal meldpunt dat ook voor ouders toegankelijk is.
De terugkoppeling van met name het Bureau Jeugdzorg laat te wensen over.
De conclusies wijzen in de richting van één duidelijke aanbeveling: de oprichting van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een CJG zou in één keer tegemoet kunnen komen aan de wens van basisscholen om te komen tot één algemeen meldpunt. Het CJG kan ook voorkomen dat kinderen voornamelijk worden doorverwezen naar hulpverleners waarmee de school een relatie heeft.
4.1.2
Enquête onder de scholen voor voortgezet onderwijs Van de zes verstuurde enquêtes naar de ZAT‟s van het voortgezet onderwijs is er één retour ontvangen. Op basis van deze beperkte informatie is het niet mogelijk een beeld te schetsen van hoe de ZAT‟s in het voortgezet onderwijs functioneren en welk oordeel zij hebben over het functioneren van de jeugd(zorg)keten.
4.1.3
Observaties uit de casuïstiek van de geïndiceerde zorg Er zijn veel instellingen betrokken bij jeugdigen. Als het goed met de kinderen gaat dan hebben we het over de diploma-uitreiking van school, het kampioenschap van het voetbalteam en de bemoedigende woorden van de verpleegkundige van het consultatiebureau aan het adres van de jonge ouders. Bij een deel van de kinderen gaat het minder goed. In de beleidstukken gaat het dan meestal om één op de zes á zeven kinderen waarbij er sprake is van enkelvoudige problematiek. Denk aan een plotseling stagnerende ontwikkeling op school, de huisarts die na het consult vaststelt dat het jongetje een kwakkelende gezondheid heeft en de politieagent die proces verbaal maakt omdat het puberende meisje een eyeliner heeft gestolen. Als we te maken hebben met een incident, dan spreken we over risicokinderen. Slechts een klein deel van de kinderen (2 tot 5 procent) heeft te maken met meervoudige problematiek (vaak is dit ook een problematiek sec van de ouders). Het gaat dan om jeugdigen die van oppositioneel gedrag overstappen op het gewelddadige gedrag naar leeftijdsgenoten, kinderen met een laag zelfbeeld die nauwelijks aansluiting vinden bij anderen en destructief gedrag gaan vertonen. Het is belangrijk om het onderscheid te blijven zien tussen kinderen met een probleem en probleemkinderen. In de casusbeschrijvingen in deze paragraaf gaat het overwegend over de laatste groep: de probleemkinderen. De casusbeschrijvingen zijn bedoeld om op basis van concrete gevallen inzicht te krijgen in de werking van de jeugdzorgketen. De vijf casussen zijn geanonimiseerd aangedragen
43
door Bureau Jeugdzorg. Deze kinderen zijn tenminste één keer in contact gekomen met Bureau Jeugdzorg Overijssel. De 5 casusbeschrijvingen vormen geen representatief beeld van de problematiek van kinderen (en ouders), maar vormen een dwarsdoorsnede van de trajecten waarin jeugdigen terecht komen die via Bureau Jeugdzorg bekend worden. De casussen worden beschreven aan de hand van het volgende stramien: 1. Kort de gezinsituatie. 2. Ervaringen van de school. 3. Betrokkenheid Bureau Jeugdzorg. 4. Betrokkenheid andere hulpverlening (huisarts, jeugd-ggz, lokale veld en/of provinciaal gefinancierde zorgaanbieders). 5. Betrokkenheid politie. 6. Betrokkenheid Raad voor de Kinderbescherming. 7. Samenvatting. De uitgebreide beschrijvingen van deze vijf casussen zijn na te lezen in bijlage 9. Bij het lezen van deze casussen zijn de volgende waarnemingen ten aanzien van de ontwikkeling van problemen bij kinderen zijn van belang: 1. Bureau Jeugdzorg komt pas in beeld als een professional (waaronder leraar, huisarts, politieagent, hulpverlener van het RIAGG en een maatschappelijk werker) een ouder (of ouders) aanspoort om naar Bureau Jeugdzorg te gaan of een melding doet bij BJZ. Deze meldingen heten bureaudienst contacten bij BJZ. Zelfmelders komen weinig voor. 2. Het gaat zelden om -sec- een probleem van het kind. De gezinsituatie speelt veelal een rol. De casusbeschrijvingen gaan dus zelden over alleen het kind, maar de gezinscontext wordt meegenomen. Dit is ook van belang voor het uiteindelijke hulptraject dat wordt gekozen. In feite zie je dat BJZ ook de draaglast en draagkracht van de ouders doormeet. Het in zorg zijn van de ouders is dan ook een element in de afweging welke hulp er geboden gaat worden. 3. Het beeld dat kinderen eerst kleine problemen hebben en dat deze bij een ongunstige ontwikkeling uitgroeien tot grote problemen komt uit de casusbeschrijvingen niet naar voren. 4. De kinderen uit de casusbeschrijvingen hebben te kampen met problemen op meerdere gebieden en in meerdere “systemen”. Onderwijs is een belangrijk waarnemingsplatform. Naar aanleiding van de beschreven casussen zijn de volgende observaties te maken: Uit de vijf casusbeschrijving komt naar voren dat veel instanties van doen hebben met kinderen, en in het bijzonder als er problemen zijn. 1. De keten kan niet gezien worden als een ketting met allemaal gelijkwaardige schakels die in een vaste volgorde opereren. 2. De positie van Bureau Jeugdzorg als schakel tussen lokale zorg en geïndiceerde zorg is in verschillende casusbeschrijvingen zichtbaar.
44
3. Doorlooptijden van opvolgende zorg lopen sterk uiteen, maar hangen voor een belangrijk deel samen met het accepteren van zorg door ouders. 4. Er is een wezenlijk onderscheid in dichtheid van gelijktijdig functionerende zorgstructuren tussen kinderen in vrijwillig kader en gedwongen kader. Vier casusbeschrijvingen betreffen het vrijwillig kader. Daarbij zie je dat de betrokkenheid van hulpverleners zich over meerdere jaren afspeelt. De casusbeschrijving, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming en de kinderrechter betrokken zijn, laat zien dat in het gedwongen kader verschillende vormen van hulpverlening gelijktijdig en snel worden aangewend. Verschillende participanten hebben vaste routes in de keten. De politie schakelt onder gebruikmaking van het zorgformulier “standaard” Bureau Jeugdzorg in. Bureau Jeugdzorg doet altijd onderzoek naar de schoolsituatie.
4.2
OBSERVATIES UIT DE INTERVIEWS MET ORGANISATIES In deze paragraaf worden, op basis van de gevoerde interviews met de organisaties in de keten, de observaties beschreven m.b.t. tot de volgende onderzoeksvragen: 1. De resultaten van de keten: signalering, begeleiding en verwijzing en de aansluiting tussen lokale en regionale voorzieningen. 2. Zijn alle ingrediënten aanwezig om een effectieve en efficiënte zorgketen te ontwikkelen? 3. Hoe zijn de samenwerking en continuïteit in de lokale zorgketen? 4. Is er voldoende visie en sturing op het geheel? 5. Is er sprake van optimale inzet van professionals? 6. Hoe verloopt afstemming met en verwijzing naar Bureau Jeugdzorg? o Op welke wijze wordt de continuïteit van de jeugdzorgketen gewaarborgd? Is er daadwerkelijk sprake van een ononderbroken keten? o
Hoe verloopt de doorverwijzing en indicering en wat zijn de wachttijden om voor geïndiceerde hulp in aanmerking te komen?
o
Op welke wijze vindt de overdracht van dossiers plaats? en
o
Op welke wijze wordt hulpverlening door verschillende instellingen aan één en dezelfde cliënt of gezin gecoördineerd?
Bij de beschrijving maken we, in aansluiting op de vormgeving van de keten, onderscheid naar de voorliggende voorzieningen (ingedeeld naar de drie leeftijdsgroepen) en de geïndiceerde voorzieningen.
De voorliggende, preventieve voorzieningen: Bij de beschrijving van deze voorzieningen maken we, in analogie met de jeugd(zorg)keten, onderscheid naar de drie leeftijdsgroepen: 0-4 jaar, 4-12 jaar en 12 jaar en ouder (waarbij de jeugdzorg de leeftijdsgrens bij 18 jaar legt en het lokale jeugdbeleid bij 23 jaar).
45
De jeugd(zorg)keten voor de leeftijdsgroep 0-4 jaar: Carinova constateert dat ongeveer 10 tot 15 % van de kinderen die zij ziet een multiprobleem heeft. Eveneens constateert zij dat er toch nog vaak meerdere zorgaanbieders in een gezin zijn; dit geeft ergernis en leidt er soms ook toe dat ouders zorgmijders worden. Ook ontstaan zorgmijders doordat ouders de angst hebben dat hun kind uit huis wordt gehaald als Bureau Jeugdzorg bij de zorg betrokken wordt. In de praktijk blijkt dat de wijkverpleegkundige vaak degene is die nog een vertrouwensband heeft met een zorgmijdend gezin en daardoor vaak de aangewezen persoon is die nog het contact houdt met het gezin en hen kan proberen te overtuigen hulp te zoeken en te accepteren. Het is dan essentieel dat de wijkverpleegkundige met de partners in de keten, zoals met de orthopedagoog uit de eigen organisatie en iemand van Bureau Jeugdzorg, kan overleggen. Carinova constateert ook dat er steeds meer advies en zorg gevraagd wordt door tweeverdienende ouders die in toenemende mate gebruik maken van de opvoedspreekuren en huisartsenpost. Als reactie hierop is Carinova met o.m. de huisartsenpost maatwerk aan het ontwikkelen gericht op onzekerheidsreductie bij ouders. Voor kinderen in de leeftijdsgroep van 0 tot 4 jaar vindt signalering grotendeels plaats bij de consultatiebureaus, de peuterspeelzalen en de kinderdagopvang. De medewerkers worden geschoold op hun signaleringstaak en deze wordt steeds meer uitgewerkt in werkprotocollen. Momenteel bestaat er een informeel multidisciplinair overleg ten behoeve van signalering, begeleiding en verwijzing tussen de consultatiebureaus, de peuterspeelzalen en de kinderdagopvang. Ook schuiven steeds vaker het maatschappelijk werk, de verloskundigen en de kraamzorg aan bij het overleg. De wijkverpleegkundige is meestal de casemanager voor probleemgezinnen totdat het gezin in de geïndiceerde hulpverlening komt. Zoals eerder aangegeven bestaat er vanuit de gemeente en de instellingen de intentie om de zorg voor 0 tot 4 jarigen aan te sluiten bij het zorgloket c.q. Weer Samen Naar School verband. Op dit moment wordt in het kader van de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin met ondersteuning door de gemeente, door de organisaties gewerkt aan het verhelderen, afstemmen, uitwerken en vastleggen van de werkprocessen in de lokale keten. Hiermee zal het worden geformaliseerd en verder geprofessionaliseerd. Dit zal naar verwachting de effectiviteit en de efficiëntie van de zorgketen versterken.
De jeugd(zorg)keten voor de leeftijdsgroep 4- 12 jaar: Zoals gezegd kent Deventer een Weer Samen Naar School verband. Dat wil zeggen dat de schoolbesturen van alle basisscholen in Deventer samenwerken in deze zorgstructuur. Het WSNS geeft (telefonische) advies aan intern begeleiders van scholen, die in de scholen verantwoordelijk zijn voor de begeleiding van kinderen met cognitieve en/of sociaal-emotionele problemen, en aan hulp- en zorgverleners. Het WSNS kan uit haar budget per jaar 20 kinderen licht pedagogische hulpverlening geven van maximaal 10 tot 12 sessies. Daarnaast verzorgt het WSNS ook scholing; bijvoorbeeld over verbetering van probleemsignalering en hoe instructie kan worden gegeven aan
46
kinderen met een laag IQ. Sinds begin dit jaar kunnen ook ouders gebruik maken van het WSNSloket voor hun vragen. De basisscholen kennen schoolzorgadviesteams (ZAT‟s), bestaande uit de intern begeleider, de schoolverpleegkundige, het zorgteamlid en het schoolmaatschappelijk werk, die kinderen bespreken die extra zorg nodig hebben. Als het kind zwaardere zorg nodig heeft wordt het in overleg met de ouders aangemeld bij het bovenschoolse, meer gespecialiseerde ZAT aangemeld. Deze kan eventueel een kind aanmelden bij Bureau Jeugdzorg. Een zwak punt in de keten is dat de schoolZAT‟s meestal geen terugkoppeling krijgen over het verloop en beëindiging van de geïndiceerde zorg. Vanuit het WSNS wordt aangegeven dat er door de scholen nog beter gesignaleerd kan worden; er zou met name meer aandacht moeten komen voor huiselijk geweld en risicogezinnen. Om de signaalfunctie van de scholen nog verder te versterken bestaat de wens om, eventueel samen met een aantal andere gemeenten, voor de zorgadviesteams in de scholen een elektronisch kinddossier te ontwikkelen in samenwerking met zorgverleners. Daarmee kan de ontwikkeling van een kind beter gevolgd worden door de verschillende betrokken organisaties. Door WSNS is ook aangegeven dat er een beter overzicht moet komen van (de ontwikkeling van) het aanbod van de verschillende organisaties in de jeugd(zorg)keten. Daarmee kan ondermeer voorkomen worden dat er dubbelingen in het aanbod zijn. Dit zou een taak moeten zijn voor het te ontwikkelen Centrum voor Jeugd en Gezin. Door de GGD wordt aangegeven dat de werkprocessen voor zorgverlening nog verder uitgekristalliseerd kunnen worden. Er bestaat nog te veel vrijblijvendheid in de verlening van zorg bij de partners. Daarnaast is de rol en functie van alle partners nog niet altijd even scherp bepaald. Onduidelijkheid bestaat er over de rol en functie van het schoolmaatschappelijk werk van Carinova en MEE en de rol en afstemming met het algemeen maatschappelijk werk.
De jeugd(zorg)keten voor de leeftijdsgroep 12 jaar en ouder: Uit het gesprek met het voortgezet onderwijs komt naar voren dat men een toename constateert van de (gedrags)problematiek van kinderen en vooral van multiproblematiek. Op de scholen heeft dit ertoe geleid dat men zich is gaan afvragen waar de grens van school ligt m.b.t. zorg voor leerlingen. Om adequater om te kunnen gaan met leerlingen die meer zorg nodig hebben heeft men, zoals in hoofdstuk 3 al werd beschreven, sinds anderhalf jaar zes interne zorgadviesteams opgezet en een extern zorgadviesteam-plus. In het interview is aangeven dat men de indruk heeft dat de structuur en de werkwijze van de zorgadviesteams goed is. De zorgadviesteams gaan hun functioneren binnenkort evalueren. Als docenten een probleem bij een leerling constateren komt het altijd in het ZAT. Ook melden leerlingen zich zelf bij het ZAT. Men is erg tevreden over de afstemming met, en doorverwijzing aan, Coach. Het voortgezet onderwijs levert een docent met een achtergrond van jongerenwerker, aan Coach. Daarnaast constateert men ook dat bij doorverwijzingen soms een hoger tempo gewenst is. Scholen investeren steeds meer tijd in de overdracht van leerlingen van het basis naar het voortgezet onderwijs. Aan met name de zogenoemde warme overdracht van leerlingen wordt
47
meer tijd besteed. Met het WSNS ontwikkelt het voortgezet onderwijs een vernieuwend overdrachtstraject voor kinderen die naar het voortgezet onderwijs gaan. Ook aan een betere overdracht van leerlingen van het voortgezet onderwijs naar het ROC wordt gewerkt. Het ROC ziet hier vooral belang in, in het licht van het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. De ontwikkeling van de eerder genoemde arbeidsmarktkwalificerende assistent opleiding van ROC Aventus, is daar een concreet resultaat van. Hierbij werken de jongeren aan herkenbare en afgeronde opdrachten waarbij zij zelf kunnen ervaren of het goed gaat. Kinderen met een gedragsstoornis en problematisch gedrag worden, in nauw overleg met de zorgcoördinatoren van het Etty Hillesum Lyceum, opgevangen op de Rentray-Suringarschool. Deze school biedt scholingsmogelijkheden en arbeidstraining aan voor jongeren. De activiteiten vinden plaats in het kader van een sluitende aanpak voor risicoleerlingen ter voorkoming van vroegtijdig schooluitval. De leerlingen, op dit moment 80, krijgen veel individuele begeleiding volgens een individueel handelingsplan gericht op de eigen wensen en mogelijkheden. De leerlingen wonen merendeel gewoon thuis; een aantal zit in de crisisopvang. Op dit moment zijn er wachtlijsten van een paar weken bij de crisisopvang en ontbreekt het vaak aan adequate begeleiding na de crisisopvang, die maar maximaal 6 weken mag duren. Daarnaast biedt Rentray i.s.m. het Etty Hillesum Lyceum een time-out voorziening. Dit is bedoeld voor leerlingen uit het voortgezet onderwijs die tijdelijk een plek nodig hebben buiten de reguliere school om een conflictsituatie op te lossen waarna zij weer teruggaan naar de school van herkomst. Pactum biedt op schooldagen speciale naschoolse opvang tot 20.00 uur voor leerlingen van het voortgezet onderwijs met een indicatie van Bureau Jeugdzorg. Het Etty Hillesum Lyceum heeft het voornemen om samen met de partners van het cluster 4 onderwijs (het speciaal onderwijs) in Deventer een zorgloket op te bouwen, welke later wordt uitgebreid met de andere partners uit de keten (jeugdpolitie, Bureau Jeugdzorg, GGZ etc.). Het jongerenwerk van Raster constateert dat jongeren op jongere leeftijd op straat rondhangen en meer overlast veroorzaken. Deventer kent 80 jongerengroepen tussen de 12 en 20 jaar. Het jongerenwerk brengt momenteel de omvang, samenstelling en activiteiten van de jongerengroepen in beeld. Men constateert dat er te weinig aanbod van activiteiten voor groepen jongeren is. Door meer vrijetijdsbesteding op een locatie te bieden kan er meer gestuurd worden op gedragsverandering. Vooral voor moeilijke jongeren is de buurt, i.p.v. de school, een stabiele factor. Het jongerenwerk van Raster, evenals het jongerenwerk van de KIJ, stemmen hun aanbod op elkaar af. Beiden missen een goede terugkoppeling met het geïndiceerde veld. Met het geïndiceerde veld is meer afstemming nodig omdat jongeren die (voortijdig) terugkomen uit de geïndiceerde zorg veel effect hebben op de jongerengroepen. Ook kan het jongerenwerk, vanuit de vertrouwensrelatie die zij vaak opbouwen, proberen om jongeren die al veel begeleiding hebben gehad en het „zat‟ zijn, bewust te maken van hun problemen zodat zij toch weer individuele begeleiding, bijvoorbeeld door Coach accepteren. Het jongerenwerk heeft ook aangegeven dat er goed gesignaleerd wordt, maar dat jongeren vaak toch verder „afglijden‟. Dit
48
komt omdat de stap naar hulpverlening te groot is en hulp met een drangmaatregel pas te laat kan worden opgelegd. De afstemming en samenwerking tussen het jongerenwerk, KIJ en de politie zou versterkt moeten worden om samen een beter aanbod te ontwikkelen voor de lastigste groepen, maar dit vraagt wel om meer beschikbare capaciteit.
Het geïndiceerde veld van jeugdzorgvoorzieningen: Voor kinderen met een beperking bestaan er speciale voorzieningen. Meestal wordt op het consultatiebureau de beperking van een kind geconstateerd. De ouders worden dan doorverwezen naar MEE. MEE heeft een grote kennis van de sociale kaart, zowel landelijk als regionaal en lokaal; zij weten welke voorzieningen er zijn die aansluiten bij de wensen en behoeften van de cliënt. Uit de gesprekken komt naar voren dat MEE in Deventer goed is aangesloten bij de lokale jeugd(zorg)keten. Zij zijn o.m. betrokken bij het speciaal onderwijs, de Brede Scholen, bij Coach en de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin. De afstemming met Bureau Jeugdzorg lijkt zich nog te kunnen verbeteren. Met name de behandeling van kinderen met een IQ tussen de 80 en 85 geeft wel eens afstemming problemen (kinderen met een IQ hoger dan 85 worden door BJZ behandeld) omdat deze kinderen vaak weer „te goed‟ voor de specialistische voorzieningen zijn maar „te slecht‟ om goed gebruik te kunnen maken van het aanbod van jeugdzorg. Stichting de KIJ heeft op dit moment drie locaties in Deventer waar jonge moeders uit de regio worden opgevangen. Permanent worden 12 meiden opgevangen en er is een wachtlijst voor 7 moeders. KIJ constateert geen toename van het aantal jonge moeders dat zorg nodig heeft maar wel een toename van de complexiteit van de problematiek. In dit kader wordt samen met Pactum aan de ontwikkeling van 24-uurs zorg gewerkt. Kij geeft ook aan dat zij momenteel 30 zware gevallen signaleren die zich niet bij Bureau Jeugdzorg melden. KIJ geeft hen ambulante zorg maar constateert dat een groot deel van deze groep jongeren betreft met een, nog niet eerder vastgestelde, licht verstandelijke handicap die een intensievere zorg nodig hebben vanuit MEE. Bureau Jeugdzorg heeft in 2007 300 indicaties gedaan voor de regio Deventer, Olst-Wijhe, Raalte voor kinderen van 0 tot 18 jaar met ernstige opvoedproblematiek en een IQ boven de 85. Dit is 25% meer dan in 2006. Op de wachtlijst voor indicatie staan 30 tot 40 kinderen met een wachttijd van maximaal twee maanden. Bij een crisis wordt wel direct geïndiceerd. In 2007 zijn in totaal 255 kinderen onder toezicht gesteld van een gezinsvoogd. Bureau Jeugdzorg constateert dramatische wachttijden bij de opnemende voorzieningen (Pactum, Lindehout, Commujon, Riagg) van 9 maanden tot 1 jaar. Bureau Jeugdzorg is met de provincie en de opnemende voorzieningen in overleg om hiervoor passende oplossingen te zoeken. Er wordt o.a. aan gedacht om binnen twee weken na indicatie door Bureau Jeugdzorg, in overleg met de ouders en de opnemende voorzieningen, een plan te laten maken hoe de wachttijd op een zo goed mogelijke manier kan worden overbrugd. In dat plan kan bijvoorbeeld weekendopvang worden opgenomen en ambulante hulp.
49
Pactum en Commujon bieden zorg op indicatie van Bureau Jeugdzorg waarmee ze goed samenwerken. Beiden bieden residentiele hulp en, in toenemende mate, intensief ambulante zorg zoals „hulp aan huis‟. Met Jarabee en Trias worden ambulante hulpmodules besproken: wat is er en wat zien de organisaties als een gewenst aanbod. Pactum biedt ook pleegzorg; in Deventer en omstreken (de regio Midden IJssel) gaat het om de opvang van 70 kinderen in pleeggezinnen. Bij Pactum is de pleegzorg in 2007 met 25% gestegen; er zijn nu te weinig pleeggezinnen om bij plaatsing een goede keuze te kunnen maken voor het kind. Beide organisaties hebben weinig (financiële)mogelijkheden om ouders mee in behandeling te nemen voor, tijdens en na het zorgtraject van hun kind, om zodoende een terugkeer van het kind naar huis te bewerkstelligen met ambulante begeleiding. Men denkt dat daar nog winst op te behalen is als het tenminste niet gaat om al te zware gevallen van uithuisplaatsing. Commujon heeft voor de regio ook crisisopvang voorafgaande aan indicatie door Bureau Jeugdzorg. Commujon heeft een wachtlijst van 50 kinderen. Pactum en Commujon zien als nieuwe ontwikkeling de ontschotting tussen de sectoren zorg, onderwijs, wonen, werk. Met name voor licht verstandelijk gehandicapten wordt gewerkt aan een beter aangesloten en versterkte ketensamenwerking. De provincie Overijssel heeft daarbij een stimulerende rol. Een voorbeeld hiervan is dat Commujon samen met Adhesie GGZ, in opdracht van Bureau Jeugdzorg, voorzieningen aan het ontwikkelen is die de doorstroommogelijkheden bij verblijfsvoorzieningen voor jongeren met “een chronische psychiatrische problematiek” bevorderen. Het gaat hierbij om jongeren met een psychiatrische stoornis, die een ambulante, dan wel een klinische of residentiele behandeling hebben (gehad) en die baat zullen hebben bij een voorziening die hun in staat stelt binnen een beschermde woon- en behandelvorm verder te werken aan het verwerven van een plek in de maatschappij. Nu blijven een aantal van hen als gevolg van het ontbreken van een geschikte vervolgplek, veel langer op een behandelplek dan nodig is. Vooral voor jongeren van 16 en 17 jaar die wel begeleid zouden kunnen naar de RIBW (begeleid zelfstandig wonen) is de RIBW geen optie omdat daar de onder leeftijdsgrens 18 jaar is. Dit heeft zowel negatieve consequenties voor de jongere zelf als voor de opnamemogelijkheid van jongeren die daardoor langer op de wachtlijst blijven staan. In dit kader is recent het project “Perspectief” ontwikkeld. Het betreft drie woningen in Deventer waar jongeren van 14 tot 18 jaar, met ouders die nog enigszins een rol kunnen en willen spelen, een tussenvariant te bieden tussen zelfstandig wonen en 24-uurszorg. De jongeren worden begeleid door een orthopedagoog en een arbeidstoeleider. Op dit moment worden 14 kinderen uit Overijssel in Deventer opgevangen. Pactum heeft aan de Laan van Borgele een opvang waarbij kinderen een aantal dagen in leeftijdsgroepen worden opgevangen en daarnaast een paar dagen thuis of bij familie zijn. Het kind kan zo op de eigen school blijven en de ouders en/of de familie krijgen ambulante zorg. Beide organisaties mogen jongeren begeleiden tot zij 18 jaar zijn. Daarna gaan jongeren indien nodig, naar het maatschappelijk werk. Beiden vragen zich af of het maatschappelijk werk hierop voldoende is toegerust.
50
Uit de gesprekken komt duidelijk naar voren dat de geïndiceerde zorgorganisaties steeds meer vooraan in de jeugd(zorg)keten willen functioneren. Zo kunnen zij bijdragen aan het versterken van de preventieve functie van het lokale veld, maar ook (creatieve) oplossingen vinden voor de wachtlijstproblematiek en voor de opvang van jongeren die uitbehandeld zijn en teruggaan naar het lokale veld.
51
5
DE
JEUGDZORGKETEN: DE DOELEN BEREIKT ?
In dit hoofdstuk worden de bevindingen afgezet tegen de hoofd- en subvragen van het onderzoek. Eerst leggen we het beleid van de gemeente Deventer ten aanzien van de jeugdzorgketen langs het beoordelingskader dat in paragraaf 1.3 is behandeld. Daarna geven we in paragraaf 5.2 een beeld van het functioneren van de jeugdzorgketen door de onderzoeksvragen te beantwoorden. Vervolgens worden in paragraaf 5.3 de conclusies gegeven en in paragraaf 5.4 de aanbevelingen.
5.1 5.1.1
DE DEVENTER JEUGDZORGKETEN EN HET BEOORDELINGSKADER
Probleemdefinitie en doelen 1. Aan de doelen ligt een adequate probleemanalyse ten grondslag: vermeende oorzaken en gevolgen van het probleem zijn onderbouwd beschreven.
Aan het gemeentelijk beleid ligt geen probleemanalyse ten grondslag. De gemeente neemt vooral het landelijk beleid aangaande de Wet op de Jeugdzorg en de WMO als uitgangspunt voor het formuleren van beleid. Er is geen duiding van de omvang van de groep kinderen (en ouders) die een problematiek in opgroeien en opvoeden ervaart. 2. Visieontwikkeling: vastgelegd is waar willen we zijn over een bepaalde periode.
De gemeente heeft in een aantal beleidsnotities een visie geformuleerd. Te noemen zijn: Het Sociaal programma 2005-2009 noemt:
De sluitende keten van voorzieningen voor jeugdigen op de gebieden vrijetijdsbesteding, onderwijs en jeugdzorg.
Een onderwijskundige lijn.
Een plan voor een gebiedsgerichte lijn waarin de school wordt ingebed in de wijk.
Extra inzet op overlastgevende jongeren.
Notitie jeugdbeleid oktober 2006
Gericht op „Binding‟ tussen het kind en ouders, met de school, met de buurt en met de samenleving. „Binding‟ als centraal kader richt zich niet alleen op de „probleemgroep‟ maar
52
richt zich op iedere jongere. Verder worden vooral algemene punten genoemd als, de leeftijdsgrenzen, de ontwikkeling van talenten, het maken van keuzes, het duidelijk maken van knelpunten per wijk. 3. Een stakeholderanalyse is uitgevoerd onder jeugd/jongeren en instellingen.
Er is geen stakeholderanalyse uitgevoerd. 4. Een gemeenschappelijk doel waar partijen elkaar nodig hebben voor een effectief en efficiënt doelbereik, is vastgesteld door de raad.
Met name in het beleidsplan WMO Deventer 2008-2011 worden een aantal duidelijke doelstellingen genoemd: Als doelstellingen voor 2011 worden genoemd:
Maatschappelijke uitval jongeren voorkomen (koepeldoelstelling).
Ketensamenwerking bevorderen.
Systeem van vroegsignalering operationeel, en
preventie en voorlichting.
Als concrete actiepunten voor 2008 worden genoemd:
Uitvoering geven aan de vijf functies(signalering, begeleiding, toewijzing, verwijzing en coördinatie).
Implementatie van twee centra jeugd en gezin.
Implementatie van een digitaal signaleringsinstrument, en
alcoholmatigingsbeleid jongeren.
Bij de invoering van de Wet op de Jeugdzorg is een convenant afgesloten tussen gemeenten en de provincie voor de periode 2005-2008. In het convenant is het volgende vastgelegd:
De verantwoordelijkheden van de gemeente en de provincie.
De functies die Bureau Jeugdzorg geschakeld aan het lokale jeugdbeleid uitvoert.
De taken die Bureau Jeugdzorg uitvoert.
De ambities van het convenant.
De afspraak om een Actieprogramma Jeugdbeleid – Jeugdzorg op te stellen waarin per thema en onderwerp nadere resultaatafspraken worden gemaakt.
Tot slot heeft de provincie begin 2006 het Actieprogramma jeugdzorg 2005 t/m 2008 Overijssel vastgesteld. Het programma bestaat uit 20 acties en kost € 2.599.000,- waarvan de gemeenten
53
€ 338.500,- co-financieren. Jaarlijks worden de afspraken geactualiseerd. De vijf hoofdthema‟s van het programma zijn:
Vroege, tijdige en adequate signalering.
Voorkomen van uitval.
Wet op de jeugdzorg versus de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Jeugd en veiligheid.
Innovatieagenda.
Voor de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin is een plan van aanpak en een doelennotitie opgesteld waarin op hoofdlijnen de doelen zijn aangegeven. 5. De doelstellingen zijn specifiek, meetbaar en tijdsgebonden en hangen logisch met elkaar samen.
Wat betreft de aansluiting van de lokale keten op de jeugdzorgketen zijn de doelstellingen tijdsgebonden en hangen logisch samen. Provincie en gemeente hebben de relevante doelstellingen naar eigen verantwoordelijkheden verdeeld. De doelstellingen zijn echter niet specifiek te noemen en zijn zeker niet meetbaar. De gemeente (en voor zover relevant provincie) hebben wel de onderwerpen en richtingen genoemd maar hebben niet uiteengezet welke problemen zij willen aanpakken, hoe omvangrijk die problemen zijn (specifiek) en hoeveel jeugdigen zij willen bereiken (meetbaar).
5.1.2
Input en throughput: Voor het onderzoek naar de input en throughput hebben we gebruik gemaakt van de vijf INK kenmerken voor een succesvolle ketensamenwerking. Voor het oordeel over het functioneren van de keten kan aan de volgende kenmerken gerefereerd worden: 1. Leiderschap: de gemeente toont leiderschap voor wat betreft de beleidsuitgangspunten, de
inzet van middelen en de aansturing van lokale instellingen.
Er is een geaccepteerde regie op de ketensamenwerking m.b.t. richten, inrichten en verrichten: De gemeente heeft de regie op de ketensamenwerking, dit blijkt onder andere
door het bestaan van de volgende netwerken: buurtnetwerken, Weer Samen Naar School, de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs, jeugdnetwerken, Coach en stedelijk netwerk 0-23 jaar. En daarnaast de huidige ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin.
De gemeente heeft inzicht in de nakoming van de gemaakte afspraken (door rapportage over de mate van nakoming van afspraken) en kan actoren hierop aanspreken: De
gemeente ontvangt van alle organisaties die zij subsidieert jaarlijks een financiële en inhoudelijke rapportage. Analyse van deze rapportages vormde geen onderdeel van dit onderzoek.
54
2. Resultaatgerichtheid: Hierover is geen informatie aangetroffen
De keten, of ketenonderdelen, worden op prestatie indicatoren gestuurd: In de
subsidieverordeningen worden prestatie-afspraken gemaakt.
De keten kan zich maatschappelijk verantwoorden (periodiek wordt informatie over doelbereik verzameld): De ketenpartners die lokaal gesubsidieerd worden leggen
verantwoording af over de producten en diensten die zij geleverd hebben. Een overall verantwoording van de resultaten van deze producten en diensten ontbreekt. Het ontbreekt aan een samenhangend overzicht van de resultaten die door de ketenpartners worden geboekt. 3. Continue verbeteren: Op onderdelen van de keten wordt duidelijk gewerkt aan verbetering van
de afstemming en het aanbod.
Actoren in de keten zijn bereid in elkaar te investeren om te verbeteren (afspraken hierover zijn vastgelegd): Uit het onderzoek komt naar voren dat de organisaties de intentie hebben
in elkaar te investeren t.b.v. een beter doelbereik. Op onderdelen, zoals de schoolZAT‟s, wordt continue aan verbetering gewerkt. Aan de intentie kan op andere delen van de keten echter concreter invulling worden gegeven. 4. Transparantie: Door het ontbreken van overzichtelijke en samenhangende informatie kan de
keten niet transparant worden genoemd. Informatie is op onderdelen van de keten beschikbaar.
De toegevoegde waarde van de individuele schakel aan het ketenresultaat is
bekend
(de afspraken staan op papier en bij alle partijen bekend). Voor delen van de keten zoals
de (school)ZAT‟s, is dit bekend. Voor de hele keten ontbreekt het aan vastgelegde afspraken die bij alle partijen bekend zijn. 5. Samenwerken: Ondanks het bestaan van de wil om samen te werken, en het bestaan van
allerlei samenwerkingsnetwerken is lang niet altijd duidelijk welke organisaties in de netwerken participeren en wat hun onderscheidende rollen zijn. Dit bemoeilijkt het samenwerken. Een uitzondering hierop vormen de (school)ZAT‟s en Coach waarin werkprocessen specifieker zijn vastgelegd.
Het samenwerken is gericht op het ketenresultaat. Uit de gesprekken kwam de gerichtheid
op het ketenresultaat naar voren. Maar ook werd aangegeven dat dit zeker nog versterkt kan worden. Resultaatmeting vindt niet plaats.
De actoren zijn ingespeeld op de signalen uit de keten en haar omgeving (maatschappij).
Uit de gesprekken blijkt dat men signaleert maar dat er met het aanbod slechts beperkt op een veranderende vraag wordt ingespeeld.
5.1.3
Output/prestaties: -
De concrete prestaties die werden voorzien zijn vastgelegd.
55
-
De prestaties sluiten aan op de inhoud van de doelen.
-
De omvang van de prestaties is redelijkerwijs voldoende om het doel te bereiken.
-
De prestatie-indicatoren zijn vastgelegd.
-
De geleverde prestaties zijn conform afspraak.
Omdat analyse van de inhoudelijke en financiële verantwoordingen van de gesubsidieerde instellingen niet heeft plaatsgevonden in het kader van dit onderzoek kan hierover slechts beperkt iets gezegd worden. Door de gemeente is aangegeven dat voor de organisaties die zij subsidie verleent, de concrete prestaties, de omvang van de prestaties en de prestatie-indicatoren zijn vastgelegd. Deze informatie is op hoofdlijnen terug te vinden in het financiële overzicht in hoofdstuk 2. In de gesprekken hebben meerdere organisaties aangegeven niet voldoende prestaties te kunnen leveren om het doel te bereiken (zoals de opnemende voorzieningen met een wachtlijst ). Een totaal overzicht van de prestaties van de keten in relatie tot de doelen ontbreekt.
5.1.4
Effecten/outcome: -
Doelbereiking: In de praktijk blijkt er sprake van een keten waarin jeugdigen met problemen
worden gesignaleerd, binnen algemene voorzieningen (school) worden geholpen en indien nodig worden doorverwezen. Met name de enquête onder basisscholen heeft aangetoond dat er per school een specifiek netwerk is ontstaan van hulpverlenende organisaties. Per jaar worden per school gemiddeld 18 leerlingen naar deze organisaties doorverwezen. De verschillende netwerken rond scholen hebben ieder een andere samenstelling en de ervaringen lopen zeer uiteen. Dit doet vermoeden dat er verbeteringen mogelijk zijn in de stroomlijning van de keten zoals door een aantal organisaties ook is aangegeven. -
Geplande prestaties zijn daadwerkelijk gedaan: Niet van toepassing, prestaties zijn niet
gepland. -
Geplande effecten zijn gerealiseerd: Niet van toepassing, geplande effecten zijn niet concreet
vastgelegd. -
Zijn er aanvaardbare alternatieve verklaringen voor de doelbereiking: Niet van toepassing, de
doelen waren niet specifiek geformuleerd. -
De prestaties en het effect hebben een causaal verband: Niet van toepassing, dit vraagt een
uitgebreider onderzoek op basis van gedetailleerdere informatie.
5.2
BEVINDINGEN M.B.T. HET FUNCTIONEREN VAN DE JEUGD(ZORG)
5.2.1
Zijn alle ingrediënten aanwezig om een effectieve en efficiënte zorgketen te ontwikkelen? Uit de enquête onder het onderwijs en de gesprekken met instellingen is het beeld ontstaan dat alle ingrediënten voor een effectieve en efficiënte zorgketen aanwezig zijn. Er is een breed aanbod van producten en diensten. Ook zijn er allerlei netwerken georganiseerd waarin de in de keten
56
betrokken organisaties hun werkzaamheden afstemmen. Gezien het ontbreken van een duidelijk kwalitatief en kwantitatief beeld van de lokale jeugdproblematiek is niet aan te geven of het huidige aanbod voldoende tegemoet komt aan de vraag. Uit het onderzoek komt wat betreft de kwaliteit van de signalerings-, begeleidings- en verwijzingsfunctie van de keten het volgende naar voren: Het blijkt dat de meeste algemene voorzieningen voor jeugdigen (peuterspeelzalen, basis- en voortgezet onderwijs en consultatiebureaus, jongerenwerk) de signaleringstaak adequaat oppakken. Daartoe hebben scholen in het basis- en voortgezet onderwijs zonder uitzondering een zorgadviesteam ingesteld . Hieraan nemen leerkrachten deel, inhoudelijke deskundigen van de school zelf en deskundigen van buiten, met name de GGD en het (school) maatschappelijk werk. Opvallend is dat, hoewel er één model is bijna alle ZAT‟s een andere samenstelling hebben. Driekwart van de scholen vindt dat het ZAT naar behoren functioneert. Per maand worden gemiddeld 8 kinderen in het ZAT besproken. Lokale algemene voorzieningen als peuterspeelzaalwerk, consultatiebureaus en het basisonderwijs houden zich bezig met 'informatie&advies‟, „signalering‟, „toeleiding‟, „lichte hulp‟ en „coördinatie‟. Hetzelfde geldt voor de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs, het jongerenwerk en de GGD. Naast kinderen die worden doorverwezen is er per school een groot aantal kinderen dat met eigen deskundigheid wordt begeleid (bv. door remedial teaching). Per school gaat het gemiddeld om 31 kinderen. Bij gemiddeld 8 van deze kinderen wordt ook hulp van buiten ingeschakeld. Het gaat dan om de volgende instellingen en organisaties, het SMW, REC/WSNS, BJZ, RIAGG, de logopedist en de speltherapeut. Voor jongeren wordt begeleiding gegeven door Coach, Rentray, Raster en de ambulante jeugdzorg. Gemiddeld worden 18 kinderen per jaar, per basisschool doorverwezen. Gemiddeld worden zes kinderen per jaar doorverwezen naar de GGD, 4 naar Bureau Jeugdzorg, 3 naar het schoolmaatschappelijk werk en 3 naar de logopedie. Scholen verwijzen gemiddeld één keer per jaar naar hulpverleners als een psychiater of de RIAGG. Een aantal scholen verwijst één of twee maal per jaar door naar het REC, de leerplichtambtenaar of het AMK. Jongeren worden door de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg, MEE, Rentray en Coach. Wat betreft de aansluiting tussen lokale en regionale voorzieningen komt naar voren dat Bureau Jeugdzorg een belangrijke sleutelrol speelt tussen het lokale veld en het provinciaal gefinancierde zorgaanbod. De casusbeschrijvingen geven een gedetailleerd inzicht in de werkzaamheden van Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg is gekend in het lokale veld: politie, onderwijs en hulpverleningsinstellingen in het lokaal-preventieve veld weten snel een kind en ouder bij hen onder te brengen. Bureau Jeugdzorg schakelt veelvuldig kinderen door naar de gespecialiseerde zorgverleners (zoals GGZ, Pactum, Commujon). Ook uit de enquêtes en de interviews komt dit beeld duidelijk naar voren. De terugkoppeling van Bureau Jeugdzorg over het verloop van de verdere zorg voor een kind, naar de voorliggende preventieve voorzieningen laat nog te wensen over.
57
5.2.2
Hoe zijn samenwerking en continuïteit in de lokale zorgketen? Uit het onderzoek komt duidelijk naar voren dat alle organisaties in de keten de wil tot samenwerken hebben en de behoefte aan continuïteit. Er is sprake van een goede basis voor samenwerking en continuïteit. De samenwerking is echter maar beperkt vastgelegd in concrete werkafspraken tussen de organisaties; dit verdient een duidelijke impuls om tot een versterking van de keten te komen. Opvallend is dat met name de algemene voorzieningen voor jeugdigen (vooral het onderwijs) zeer veel verschillende samenwerkingsrelaties kennen. Samenwerkingsrelaties lijken ad hoc tot stand te zijn gekomen. In allerlei beleidsstukken worden samenwerkingnetwerken expliciet genoemd (bijvoorbeeld in de buurtnetwerken rond scholen) maar in de praktijk vinden we daar in de jeugdzorgketen weinig voorbeelden van. Samenwerkingsrelaties tussen organisaties lijken vaak ook sterk gebaseerd te zijn op het feit dat men iemand van een andere organisatie goed kent. De continuïteit in de keten is te vinden in het (nog niet geformaliseerde) multidisciplinaire overleg 0-4 jaar, het WSNS en de zorgstructuur in het voortgezet onderwijs. De aansluiting en samenhang tussen deze overleggen kan nog verder versterkt worden.
5.2.3
Is er voldoende visie en sturing op het geheel? De gemeente heeft in haar beleidsnotities een duidelijke visie neergezet. Deze visie is echter niet geoperationaliseerd in termen van het beoordelingskader c.q. het INK-model. Er is geen sprake van een probleemanalyse, er is geen stakeholdersanalyse uitgevoerd en de doelstellingen zijn specifiek noch meetbaar. Er zijn alleen in de subsidiecontracten concrete prestaties vastgelegd. Het is daardoor niet mogelijk om voor het hele jeugdbeleid te achterhalen of geplande prestaties en effecten zijn gerealiseerd. De lokale en bovenlokale organisaties blijken zelf niet voldoende in staat duidelijke sturing aan de keten te geven. Een leidende rol van de gemeente is noodzakelijk.
5.2.4
Is er sprake van optimale inzet van professionals? Deze vraag kan niet worden beantwoord. Omdat er enerzijds geen overzicht is van de verwachte prestaties van de verschillende organisaties en de mate waarin deze zijn gerealiseerd. En er anderzijds geen zicht is op de cliëntenstromen, kan geen oordeel worden gegeven over de inzet van de professionals. Uit het onderzoek komt wel naar voren dat er in de hele keten sprake is van sterk betrokken professionals. Bovendien geven veel van deze professionals duidelijk aan op welke wijze de inzet van hun organisaties en hun eigen inzet ten behoeve van de keten verbeterd zou kunnen worden.
58
5.2.5
Hoe verloopt de afstemming met en verwijzing naar Bureau Jeugdzorg? De verwijzing naar, en de behandeling door Bureau Jeugdzorg van een aanmelding, verloopt naar tevredenheid van de organisaties. Organisaties weten heel duidelijk wat de criteria voor aanmelding zijn. De terugkoppeling door Bureau Jeugdzorg aan het lokale veld over de voortgang van de zorg aan het kind schiet te kort. In het kader van de wachtlijstproblematiek van de opnemende jeugdzorgvoorzieningen is Bureau Jeugdzorg samen met de provincie en de opnemende voorzieningen naar oplossingen aan het zoeken. Oplossingen waarbij de lokale organisaties uit het preventieve veld een rol spelen. Zij zijn er mede verantwoordelijk voor dat kinderen in de periode totdat ze daadwerkelijk kunnen worden opgenomen, lokaal kunnen worden opgevangen. Ook komt uit het onderzoek naar voren dat Bureau Jeugdzorg een steeds sterkere rol gaat spelen in het preventieve veld. Het ambulante werk van Bureau Jeugdzorg wordt door de ketenpartners erg op prijs gesteld. Ook voor de kinderen die weer uit de jeugdzorg terugkomen in het lokale veld is professionele begeleiding door Bureau Jeugdzorg noodzakelijk in de keten.
5.3
CONCLUSIES De gemeente Deventer heeft een beleid op het vlak van de jeugdzorgketen en er zijn vele organisaties en netwerken die zich richten op functies in de jeugdzorgketen. De ingrediënten voor een effectieve en efficiënte zorgketen zijn aanwezig. Uit het onderzoek komen echter ook concrete punten naar voren waarin de jeugd(zorg)keten versterkt kan worden. Punten m.b.t. de doelmatigheid en doeltreffendheid van de wijze waarop de toegang tot de jeugdzorg is geregeld. En punten m.b.t. de doelmatigheid en doeltreffendheid van de wijze waarop door de nietgeïndiceerde, lichte pedagogische hulp de druk op de geïndiceerde jeugdzorg wordt verminderd. Uit de gesprekken, de casuïstiek en de enquête zijn observaties m.b.t. het functioneren van de jeugd(zorg)keten naar voren gekomen die leiden tot de volgende conclusies:
Het zo vroeg mogelijk signaleren van problemen bij kinderen en hun opvoeders wordt door de organisaties van zeer groot belang geacht. Hoe eerder adequate ondersteuning en begeleiding plaats vindt hoe beter voorkomen kan worden dat de problemen steeds groter en complexer worden. Het zijn vooral de organisaties in de geïndiceerde keten die dit constateren als zij naar de ontstaansgeschiedenis van de problematiek van hun cliënten kijken.
Over het algemeen wordt aangegeven dat er snel en goed wordt gesignaleerd, maar dat het ook altijd nog beter kan. Veel geïnterviewden geven aan dat als een kind een groot probleem heeft er na signalering, sneller adequaat moet kunnen worden doorgepakt om de hulpverlening te regelen.
Na signalering slagen organisaties er lang niet altijd in de cliënt (de jongere) ervan te overtuigen dat hij gebruik gaat maken van de opvang en begeleidingsstructuur. Dit betreft vooral jongeren die al veel begeleiding en hulpverlening hebben gehad en er genoeg van
59
hebben. Organisaties in het vrijwillige circuit, zoals Raster, wensen dat er meer mogelijkheden komen om eerder een drangmaatregel op te leggen.
Er is grote behoefte aan de mogelijkheid om eerder een pre-indicatiestelling door Bureau Jeugdzorg te laten stellen. Er wordt met Bureau Jeugdzorg aan een convenant gewerkt dat in een ZAT een pre-indicatie gesteld kan worden.
De rol, functie en omvang van alle organisaties in de keten moet duidelijker worden gemaakt. Vooral ook de rol van het schoolmaatschappelijk werk vraagt om een verduidelijking.
Er moet een betere afstemming en terugkoppeling komen tussen Bureau Jeugdzorg en de voorliggende voorzieningen in de keten en dat moet vastgelegd worden in duidelijke werkafspraken.
Opvallend is het eigen aanbod van jeugdzorg (ouder&kindvoorziening van de KIJ), de goede afstemming tussen het voortgezet onderwijs en Rentray en de goede samenwerking tussen de schoolbesturen van het basisonderwijs in het WSNS. Dit zijn stevige schakels in de keten.
Aangezien de jeugdproblematiek relatief groter is onder de allochtone bevolking is het opvallend dat de organisaties in de keten weinig tot geen allochtone mensen in dienst. Het is daarom de vraag of de organisaties er in slagen deze groepen de meest effectieve opvoed- en opgroei ondersteuning kunnen geven.
De overgang tussen het (geïndiceerde) jeugdcircuit en de volwassenenzorg is te groot. Verbetering van de continuïteit en een doorlopende keten van zorg tussen de zorgaanbieders voor jeugd en volwassenen is wenselijk.
De chronische problematiek van kinderen en jongeren in de geïndiceerde zorg, en het ontbreken van alternatieve vormen van vervolgzorg, leiden tot weinig doorstroming bij verblijfsvoorzieningen voor kinderen (jeugdzorg, kinder- en jeugdpsychiatrie). De eerste aanzetten voor een vernieuwend aanbod zijn gemaakt door de betrokken organisaties.
Bij meerdere ketenpartners bestaat de wens om samen met de gemeente in rust, en los van ieders eigen organisatiebelangen, een brede en gedegen inhoudelijke visie op de jeugd(zorg)keten te ontwikkelen. Een visie over waar de accenten moeten komen te liggen. Pas daarna kan gericht gesproken worden over de ontwikkeling van het Centrum Jeugd en Gezin.
Om de jeugd(zorg)keten te versterken is een sterke regierol van de gemeente nodig. De uitvoerende organisaties zijn zelf beperkt in staat de doelmatigheid en doeltreffendheid van onderdelen van de jeugd(zorg)keten te vergroten.
5.4
AANBEVELINGEN Op basis van de conclusies kunnen de volgende algemene aanbevelingen ter versterking van de jeugd9zorg)keten en de aanbevelingen m.b.t. de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin worden gedaan:
5.4.1
Algemene aanbevelingen De jeugd(zorg)keten kan versterkt worden door:
60
Het verkrijgen van een scherper kwalitatief en kwantitatief inzicht in de algemene situatie van de jeugd en de omvang en aard van de jeugdproblematiek in Deventer (bijvoorbeeld door een tweejaarlijkse jeugdmonitor).
Specifieker overzicht te krijgen van de financiële middelen die provincie en Rijk, naast het lokale budget, beschikbaar stellen voor jeugd(zorg).
Te analyseren of het huidige geïndiceerde en niet-geïndiceerde aanbod aansluit bij de vraag.
Op basis van dit inzicht een scherpere visie met concrete doelstellingen te formuleren voor de uitvoering van het jeugd(zorg)beleid.
De functies, taken en inzet (producten) van alle organisaties in de keten te verduidelijken.
Specifieker vastleggen van de samenhang en samenwerking tussen de organisaties in de hele keten in samenwerkingsafspraken c.q. werkprotocollen.
Een sterkere sturing door de gemeente op inzicht in de output van de organisaties;
Als gemeente een efficiënte overlegstructuur voor het integrale jeugdbeleid te ontwikkelen t.b.v. een lokale jeugdagenda.
De aansluiting van de ketens voor de verschillende leeftijdsgroepen te versterken (m.n. 0-4 jaar op 4-12 jaar).
Te stimuleren dat de uitvoerende organisaties meer allochtone medewerkers in dienst nemen om een betere toegang te hebben tot de allochtone bevolking waar de jeugdproblematiek relatief groot is.
Ouders van kinderen in de jeugdzorg intensievere begeleiding te geven.
De lokale opvang van 18-plussers uit de jeugdzorg te verbeteren.
De ZAT‟s in het primair en voortgezet onderwijs verder te professionaliseren.
De loketfunctie voor ouders van het WSNS breed bekend te maken.
Het functioneren van de ZAT‟s in voortgezet onderwijs te evalueren.
De terugkoppeling van Bureau Jeugdzorg naar het lokale veld te versterken.
De rol van de ambulante jeugdzorg in het lokale preventieve veld te versterken.
De jeugd(zorg)keten functioneert in het brede sociale beleidsveld. Dit veld is, mede als gevolg van de Wmo, volop in ontwikkeling en verandering. Eén opvallende ontwikkeling is de ontwikkeling van loketten. In Deventer wordt gewerkt aan het Wmo-loket, het loket voor wonen, welzijn, zorg en ook aan het loket voor kinderen en ouders (het CJG). De gemeente zou in overweging kunnen nemen of deze loketten niet ontwikkeld kunnen worden volgens eenzelfde model waardoor de verschillende ketens goed op elkaar kunnen worden aangesloten.
5.4.2
Aanbevelingen m.b.t. de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin Op basis van de conclusies kunnen enkele aanbevelingen geformuleerd worden voor de ontwikkeling van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het Centrum voor Jeugd en Gezin kan als een kans gezien worden om de lokale en regionale jeugd(zorg)keten te versterken onder voorwaarde dat:
61
-
Er een goed inzicht komt in de huidige situatie van de jeugd (bijvoorbeeld m.b.v. een monitor of een stakeholderanalyse).
-
De gemeente leiderschap toont bij de ontwikkeling van het CJG.
-
Ontwikkeling volgens een groeimodel plaatsvindt met eerst enkele kernpartners en daarna een tweede schil van betrokken partners.
-
Het CJG professioneel onafhankelijk is en uitgegaan wordt van onderling vertrouwen tussen de organisaties.
-
Betere afstemming tussen het voorliggende veld, Bureau Jeugdzorg en de opnemende voorzieningen een duidelijke doelstelling is.
-
Concreet invulling gegeven wordt aan de versterking van de aansluiting tussen de ketens voor 0-4 jaar, 4-12 jaar, 12 -18 en 18 jaar en ouder.
-
Versterking van de keten kan plaatsvinden door de werkprocessen scherper vast te stellen en vast te leggen.
-
Een elektronisch kinddossier (bijvoorbeeld door uitbreiding van VIS2; het vangnet informatie samenwerkingssysteem) wordt opgebouwd t.b.v. versterking van de signaleringsfunctie.
-
Integrale afstemming binnen het College van B&W plaatsvindt over het CJG in relatie tot onderwijs, jeugdgezondheidszorg, het lokale gezondheidsbeleid en de Wmo.
-
Voorkomen wordt dat het CJG het stigma krijgt dat het alleen voor ouders en kinderen met problemen is i.p.v. een laagdrempelige voorziening voor alle ouders/verzorgers, kinderen en jongeren die ondersteuning vragen bij opvoeden en opgroeien.
62
BIJLAGE 1: GEBRUIK
VAN DOCUMENTEN
Convenant „van afstemmen naar samenwerken‟ 2005-2008, najaar 2004 Actieprogramma jeugdbeleid jeugdzorg 2005 t/m 2008 Overijssel, Zwolle januari 2006 Discussienotitie Centra Jeugd en Gezin Deventer, Oberon, maart 2007 Notitie jeugdzorgbeleid, Deventer oktober 2006 Overzicht overlegvormen jeugdbeleid, Deventer november 2007 Memo stand van zaken jeugdbeleid, Deventer 2 november 2007 Memo Stand van zaken jongerenwerk, Deventer 29 oktober 2007 Nota voor B&W Evaluatie jeugdnetwerk, Deventer 16 december 2003 Beleidsplan Wmo Deventer 2008-2011, Deventer 2007 Nota voor B&W Projectplan Centrum voor Jeugd en Gezin, 10 oktober 2007 Convenant Voor- en Vroegschoolse Educatie, Deventer september 2007 Sociaal Programma 2005-2009, Deventer 30 mei 2005 Van „moeten‟ naar „willen‟: Ketensamenwerking in Welzijn en maatschappelijke Dienstverlening, H. van Houcke, Utrecht, oktober 2007
63
BIJLAGE 2: LIJST
VAN GEÏNTERVIEWDE
ORGANISATIES Gemeente Deventer
De heer R. Greven
Bureau Jeugdzorg Overijssel
Mevrouw J. Duiven
Weer Samen Naar School –verband
Mevrouw T. Vollema
GGD
Mevrouw E. Schramm
Carinova
Mevrouw J. Docter
Etty Hillesum College
De heer F. Kulik
MEE
Mevrouw Streng
Commujon
De heer Wielens
Pactum
De heer P.J. Hoekzema
Stichting De Kij
De heer H. van Reenen
Rentray
Mevrouw K. van Dorsten
Raster
Mevrouw M. Dost
64
BIJLAGE 3: LIJST
VAN AFKORTINGEN
AMK:
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
AMW:
Algemeen Maatschappelijk Werk
BJZ:
Bureau Jeugdzorg
BJZO:
Bureau Jeugdzorg Overijssel
CJG:
Centrum voor Jeugd en Gezin
J-reclassering:
Jeugdreclassering
J-bescherming:
Jeugdbescherming
Jeugd-LVG:
zorg voor lichamelijk en verstandelijk jonggehandicapten
Jeugd-GGZ:
geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd
JGZ:
Jeugdgezondheidszorg
IQ:
Intelligentie Quotiënt
Pszw:
Peuterspeelzaalwerk
REC:
Regionaal Expertise Centrum
RMC:
Regionaal Meld- en Coördinatiecentrum
ROC:
Regionaal Opleidingscentrum
RvdK:
Raad voor de Kinderbescherming
SWM:
Sociaal maatschappelijk werk
VVE:
Voor- en Vroegschoolse Educatie
Wmo:
Wet maatschappelijke ondersteuning
WSNS:
Weer Samen Naar School
ZAT:
Zorgadviesteam
65
BIJLAGE 4: KINDEREN
UIT
DEVENTER OP
SCHOLEN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS BUITEN
DEVETNER
In totaal gaan 1490 kinderen uit Deventer naar de volgende scholen voor (speciaal) primair en (speciaal) voortgezet onderwijs buiten Deventer: Waerdenborch De Scholengemeenschap, Haarstraat 14 7451 CZ Holten
1
359
AOC Oost (voorheen Agron) locatie Twello, IJsbaanweg 8 7391 HH Twello
1
318
Vrije School Zutphen, De Berkel, Weerdslag 14a 7206 BR Zutphen
1
133
Ambelt-Herfte, De School voor L.Z.K., Herfterlaan 39 8026 RC Zwolle
1
79
Ambelt-Oosterenk, De (ZMOK), Dr. Hengeveldweg 9 8025 AK Zwolle
1
72
Daniel de Brouwerschool, Lathmerweg 4 7384 AN Wilp Gld
1
57
Capellen Scholengemeenschap Wijhe, De lange Slagen 29 A 8131 DP Wijhe
1
46
Bongerd De, Gereformeerde Streekschool, Bongerdspad 1 7201 NV Zutphen
1
41
Veluws College Twello, Hietweideweg 20 7391 XX Twello
1
36
Wilpse Dijkschool, Vermeersweg 61 7391 JM Twello
1
36
Veluws College Twello, Hietweideweg 20 7391 XX Twello
1
35
Greijdanus College vestiging Zwolle, Campus 5 8017 CB Zwolle
1
34
Bosschool A Openbare basisschool, Scholtensweg 44 8124 AJ Wesepe
1
29
Eben-HaÈezer,Basisschool, Zandenallee 18 7395 PC Teuge
1
28
Ambelt-Herfte, De school voor L.Z.K. , Markerichtersveld 1 7427 JH Apeldoorn
1
22
Vrije School De Yssel bovenbouw, Dieserstraat 52 7201 NB Zutphen
1
22
Enkschool, Enkstraat 69 8012 VA Zwolle
1
21
Carmel College Salland Afd.VBO, Zwolsestraat 57 8102 AK Raalte
1
20
Bolster, De, Beelenlaan 4 7383 BH Voorst Gem Voorst
1
16
Baudartiuscollege, Isendoornstraat 1 7201 NJ Zutphen
1
13
Stedelijke Daltoncollege, Postbus 4036 7200 BA Zutphen
1
13
Klein Borculo, RK Scholengemeenschap, Schoollaan 3 7271 NS Borculo
1
9
Apeldoorn
1
7
Dijkerhoek, Openbare basisschool, Dijkerhoekseweg 30 7451 LV Holten
1
6
Sprengeloo, Sprengenweg 81 7314 PH Apeldoorn
1
5
Wingerd, De C.B.S., H.W. Lordensweg 9 7391 KA Twello
1
5
Rentray Suringarschool, W.H., Mettrayweg 53 7211 LC Eefde
1
4
Bartimeus School voor slechtzienden, Utrechtseweg 84 3702 AD Zeist
1
3
Prof.Dr.H.C.Huizingschool, Maatmanweg 15 7522 AN Enschede
1
3
de Vorm KSBO, Waleweingaarde 114 7329 BD Apeldoorn
1
2
Elimschool De Reggeberg , spec.onderwijs, Luttenbergerweg 11 7447 PB
1
2
Edison College/Kon.Scholengemeenschap, Waleweingaarde 103 7329 BD
66
Hellendoorn Gelders Mozaiek, Utrechtseweg 99 6812 AA Arnhem
1
2
Hagewinde, De, Kerkstraat 14 7384 AS Wilp Gld
1
2
MariÈendael,S.G. (Mytyl), Wekeromseweg 6 6816 VC Arnhem
1
2
Stijgbeugel De,VSO, Hommelseweg 403 6821 LK Arnhem
1
2
Zonnehof, De voor ZMLK, De Brink 2 8101 DA Raalte
1
2
Apeldoorn
1
1
MariÈendael, S.G. V(S)O (STEGA), Heijenoordseweg 9 6813 GG Arnhem
1
1
Apeldoorn
1
1
Stijgbeugel, De, Hommelseweg 403 6821 LK Arnhem
1
1
Koninklijk Scholengemeenschap Apeldoorn , Kastanjelaan 10 7316 BN
MariÈendael-Het Gilde, Scholengemeenscha, De Voorwaarts 61 7325 AA
67
BIJLAGE 5: ENQUÊTE
68
69
70
71
72
BIJLAGE 6: RESULTATEN
VAN DE ENQUÊTE
BASISONDERWIJS Inleiding In het voorjaar van 2008 voert B&A een onderzoek uit naar het functioneren van de Jeugdzorgketen in Deventer in opdracht van de Rekenkamercommissie Deventer. Het onderzoek kent verschillende onderdelen. Een van de onderdelen is een enquête onder alle basisscholen in Deventer. Doel van het onderzoek is een beschrijving van de jeugdzorgketen, de samenwerking binnen de keten en de prestaties van de keten. Einddoel is beantwoording van de vraag of de jeugdzorgketen in Deventer haar doelen (signalering, begeleiding, toewijzing en verwijzing) bereikt. In dit stuk bekijken we voornamelijk het basisonderwijs in Deventer. Het onderwijs heeft een belangrijke rol als signaleerder en verwijzer. Deze positie kan worden geïllustreerd aan de hand van onderstaand schema.
Lokale jeugdzorgketen Lokale jeugdzorgketen Functies: Functies: •Info&advies •Info&advies •Signalering •Signalering •Toeleiding •Toeleiding •Lichte hulp •Lichte hulp •Coördinatie •Coördinatie Politie Politie
Vraag Vraag Toegang Toegang Politie Politie Rechter Rechter
Maatregel Maatregelen/of en/ofzorg zorg J-Reclassering
Consultatiebureau Consultatiebureau
RvdK RvdK Rechter Rechter
J- bescherming
Jongerenwerk Jongerenwerk Maatschappelijk werk Maatschappelijk werk
Bureau Bureau Jeugdzorg/AMK Jeugdzorg/AMK
Ziekenhuis Ziekenhuis
Jeugd-LVG
Jeugd-GGZ
JGZ JGZ School / ZAT School / ZAT
Jeugdhulpverlening
PSZW PSZW Kinderopvang Kinderopvang
Ouders Ouders Huisarts Huisarts
In het vervolg van deze notitie behandelen wij de resultaten van de enquête. 28 van de.34 basisscholen hebben de enquête geretourneerd en slechts één school voor VO. Dit betekent dat er geen of zeer beperkte statistische analyse kunnen worden uitgevoerd. In plaats daarvan beschouwen wij de ingevulde enquêtes als kwalitatieve input. De enquête kan worden gezien als
73
een extra onderbouwing van de mondelinge interviews die met een aantal schooldirecties is afgenomen. In het volgende hoofdstuk behandelen wij de vragen over het lokale beleid in de jeugdzorgketen in Deventer en de rol die de basisscholen daarin spelen.
In hoofdstuk 3 gaan we in op de uitvoering van het lokale jeugdzorgbeleid door Deventer basisscholen, met name hun rol in de signalering en de verwijzing van jeugdigen met problemen. In het laatste hoofdstuk volgen de resultaten en conclusies. Het lokale beleid in de jeugdzorgketen In dit hoofdstuk bekijken we de kennis over het lokaal beleid onder Deventer basisscholen. Kennis van het beleid Van de 28+1 scholen die hebben gereageerd heeft is iets meer dan de helft op de hoogte van het lokale beleid in de jeugdzorg. Vijftien van de scholen verklaart niet op de hoogte te zijn. Gevraagd naar de wijze waarop de gemeente scholen op de hoogte brengt zeggen twaalf scholen dat dit gebeurt met schriftelijke stukken (folders en beleidsstukken), vier scholen geven aan een bijeenkomst of mini-conferentie te hebben bezocht. De overige scholen (bijna de helft) zijn volgens eigen zeggen nooit ingelicht over het beleid inzake de lokale jeugdzorgketen. Een zevental scholen heeft zelf een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het beleid. Men heeft deelgenomen aan de oprichting van buurtnetwerken, heeft mede het protocol kindermishandeling opgesteld of heeft op een andere wijze een bijdrage geleverd. Aandeel scholen in het beleid Onafhankelijk van de vraag of scholen op de hoogte zijn van het lokale beleid leveren bijna alle scholen een belangrijk aandeel in het lokale beleid. De scholen (op zes na) geven informatie en advies aan ouders over opvoedingsproblemen en alle scholen (zonder uitzondering) signaleren en verwijzen kinderen met problemen naar hulpverlenende instellingen. Daarnaast bieden alle scholen op één na zelf lichte vormen van hulp en ondersteuning aan wanneer dat nodig is. Op één school na verklaren de respondenten goed op de hoogte te zijn van de functies van andere partijen (SMW, HGPD, REC, GGD, BJZ enz). Verbeteringen Gevraagd naar mogelijke verbeteringen (open vraag) noemen scholen het volgende: Meer duidelijkheid, één centraal meldpunt: 12 maal genoemd Betere afstemming en informatie uitwisseling (ook voor ouders): 4 maal genoemd Behouden en verbeteren hulpverlening op school: 4 maal genoemd
74
Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar de kennis van scholen van de lokale jeugdzorgstructuur. Opvallend is dat slechts iets minder dan de helft van de scholen zegt op de hoogte te zijn van het lokale beleid. Het ontbreken van kennis is voor de meeste scholen geen belemmering om onderdeel uit te maken van de jeugdzorgketen, op zes scholen na geven scholen informatie en advies aan ouders en alle scholen signaleren en verwijzen. Scholen zeggen ook goed te weten wat de rol is van de andere partijen in de keten. Gevraagd naar mogelijke verbeteringen noemen de meeste scholen een centraal meldpunt voor verwijzing en advies, ook voor ouders. De uitvoering van het lokale beleid In dit hoofdstuk bekijken we aan de concrete uitvoering van het beleid. Welke rol vervullen de Deventer scholen op het vlak van de lokale jeugdzorgketen? Zorgadviesteam Aan de scholen is gevraagd of zij een periodiek overleg kennen waarin individuele kinderen met problemen worden besproken. Alle responderende scholen hebben zo‟n overleg, meestal Zorgadviesteam (ZAT) genoemd, ook de term HGPD-overleg (Handelingsgericht proces diagnostiek) wordt vaak genoemd. 1
Geen
0
2
(school of algemeen) maatschappelijk werk
11
3
leerplichtambtenaar
2
4
een functionaris van het consultatiebureau
2
5
een functionaris van de GGD
15
6
een functionaris van stichting KIJ
4
7
anders, namelijk, genoemd zijn : HGPD, orthopedagoog, „Sine Limite‟/WSNS (12 keer genoemd)
Er is geen school zonder externe deskundigheid in het zorgadviesteam, de meest voorkomende functionaris is die van de GGD gevolgd door Sine Limite/WSNS het (school)maatschappelijk werk. Driekwart van de responderende scholen noemt het functioneren van het ZAT „voldoende‟ tot „ruim voldoende‟. Een kwart zet vraagtekens bij het functioneren. Hulpverlenende organisaties zouden te weinig tijd hebben per school en zaken zouden blijven liggen. Gemiddeld behandelen de scholen negen kinderen per maand in het Zorgadviesteam.
75
Kennis over de lokale jeugdzorgketen Driekwart van de scholen zou meer informatie en kennis willen over het functioneren van de jeugdzorgketen. Ondanks het feit dat men aangeeft goed te weten welke functies allerlei hulpverleningsorganisaties vervullen heeft men toch behoefte aan de „sociale kaart‟, een document waarin precies staat welke organisatie voor welk deel van de jeugdzorgketen verantwoordelijk is. Daarnaast zou meer dan de helft van de scholen (16 van de 29) meer deskundigheid op school willen op onderwerpen als signalering en begeleiding van kinderen met problemen. Verwijzing naar hulpverlening In de onderstaande tabel wordt aangegeven naar welke organisaties en instellingen de basisscholen in Deventer doorverwijzen. 1
Geen
Komt niet voor
2
deskundige binnen eigen onderwijsorganisatie (remedial teaching,
23
logopedie, anders) 3
(school of algemeen) maatschappelijk werk
20
4
leerplichtambtenaar/RMC
11
5
het consultatiebureau
2
6
GGD /JGZ
9
7
Stichting KIJ
2
8
Advies en meldpunt kindermishandeling (AMK)
19
9
Bureau Jeugdzorg
26
10
Politie
6
11
Huisarts
24
12
Bij anders worden genoemd: Psychiater/psycholoog (7 maal genoemd), REC (3x), RIAGG (3X) verder worden eenmalig genoemd Braams, Raster, fysiotherapeut, speltherapeut, orthopedagoog
Van de 28 basisscholen hunnen er 19 in 2007 aangeven hoeveel kinderen zij daadwerkelijk hebben doorverwezen naar welke organisatie. Gemiddeld gaat het om 19 kinderen per basisschool per jaar. Gemiddeld worden 18 kinderen per jaar, per school doorverwezen. Gemiddeld worden zes kinderen per jaar doorverwezen naar de GGD, 4 naar Bureau Jeugdzorg, 3 naar het school maatschappelijk werk en 3 naar de logopedie. Scholen verwijzen gemiddeld één keer per jaar naar hulpverleners als een psychiater of de RIAGG. Een aantal scholen verwijzen een of twee maal per jaar door naar het REC, de leerplichtambtenaar of het AMK. Naast kinderen die worden doorverwezen is er per school een groot aantal kinderen dat met eigen deskundigheid wordt begeleid (bv. Remedial Teaching) per school gaat het gemiddeld om
76
31 kinderen. Bij gemiddeld 8 van deze kinderen wordt ook hulp van buiten ingeroepen. Het gaat dan om de volgende instellingen en organisaties, het SMW, REC/WSNS, HGPD, BJZ, RIAGG, de logopedist en de speltherapeut. Gevraagd naar de kwaliteit van de terugkoppeling door deze instellingen over kinderen van de school dan vindt 13 van de basisscholen de terugkoppeling onvoldoende. Gevraagd naar de organisatie die het minst goed is in terugkoppeling wordt in alle gevallen het Bureau Jeugdzorg genoemd. Aan het slot van de enquête is gevraagd op welke wijze de jeugdzorgketen in Deventer zou kunnen worden versterkt. Als antwoord op deze vraag geeft het merendeel van de basisscholen aan dat er meer moet worden samengewerkt en dat er één loket moet komen (14 keer genoemd). Daarnaast geven scholen aan dat zij meer hulp en begeleiding willen van hulpverlenende instanties op de school (7 keer genoemd). Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar de concrete rolinvulling van basisscholen in de lokale jeugdzorgketen. Het blijkt dat alle scholen een of andere vorm van zorgadviesteam heeft. Hieraan nemen leerkrachten deel, inhoudelijke deskundigen van de school zelf en deskundigen van buiten, met name de GGD en het (school) maatschappelijk werk. Opvallend is dat er niet één model is. Bijna alle ZAT‟s hebben een andere samenstelling. Driekwart van de scholen vindt dat het ZAT naar behoren functioneert. Per maand worden gemiddeld 9 kinderen in het ZAT besproken. Ondanks het feit dat men goed op de hoogte is van organisaties en instellingen die leerlingen kunnen helpen en begeleiden bestaat er groet behoefte aan de sociale kaart, een overzicht van alle in Deventer opererende organisaties en hun taken. Gemiddeld worden 19 kinderen per jaar, per school doorverwezen. Gemiddeld worden 6 kinderen per jaar doorverwezen naar de GGD, 4 naar Bureau Jeugdzorg, 3 naar het school maatschappelijk werk en 3 naar de logopedie. Scholen verwijzen gemiddeld één keer per jaar naar hulpverleners als een psychiater of de RIAGG. Een aantal scholen verwijzen een of twee maal per jaar door naar het REC, de leerplichtambtenaar of het AMK. Gevraagd naar de kwaliteit van de terugkoppeling door deze instellingen over kinderen van de school dan vindt 13 van de basisscholen de terugkoppeling onvoldoende. Gevraagd naar de organisatie die het minst goed is in terugkoppeling wordt in alle gevallen het Bureau Jeugdzorg genoemd. Als antwoord op deze vraag wat er nog ontbreekt in Deventer geeft het merendeel van de basisscholen aan dat er meer moet worden samengewerkt en dat er één loket moet komen (14 keer genoemd). Daarnaast geven scholen aan dat zij meer hulp en begeleiding willen van hulpverlenende instanties op de school (7 keer genoemd).
77
Samenvatting en conclusies In deze notitie is de enquête onder Deventer basisscholen over het functioneren van de jeugdzorgketen behandeld. De resultaten zijn gebaseerd op slechts 21 geretourneerde enquêtes. Iets meer dan de helft van de scholen zegt op de hoogte te zijn van het lokale beleid. Het ontbreken van kennis is voor de meeste scholen geen belemmering om onderdeel uit te maken van de jeugdzorgketen, op vier scholen na geven scholen informatie en advies aan ouders en alle scholen signaleren en verwijzen. Scholen zeggen ook goed te weten wat de rol is van de andere partijen in de keten. Gevraagd naar mogelijke verbeteringen noemen de meeste scholen een centraal meldpunt voor verwijzing en advies, ook voor ouders. Het blijkt dat alle scholen een of andere vorm van zorgadviesteam heeft. Hieraan nemen leerkrachten deel, inhoudelijke deskundigen van de school zelf en deskundigen van buiten, met name de GGD en het (school) maatschappelijk werk. Opvallend is dat er niet één model is. Bijna alle ZAT‟s hebben een andere samenstelling. Driekwart van de scholen vindt dat het ZAT naar behoren functioneert. Per maand worden gemiddeld 8 kinderen in het ZAT besproken. Ondanks het feit dat men goed op de hoogte is van organisaties en instellingen die leerlingen kunnen helpen en begeleiden bestaat er groet behoefte aan de sociale kaart, een overzicht van alle in Deventer opererende organisaties en hun taken. Gemiddeld worden 18 kinderen per jaar, per school doorverwezen. Gemiddeld worden 5 kinderen per jaar doorverwezen naar de GGD, 4 naar Bureau Jeugdzorg, 3 naar het school maatschappelijk werk en 3 naar de logopedie. Scholen verwijzen gemiddeld één keer per jaar naar hulpverleners als een psychiater of de RIAGG. Een aantal scholen verwijzen een of twee maal per jaar door naar het REC, de leerplichtambtenaar of het AMK. Gevraagd naar de kwaliteit van de terugkoppeling door deze instellingen over kinderen van de school dan vindt 9 van de basisscholen de terugkoppeling onvoldoende. Gevraagd naar de organisatie die het minst goed is in terugkoppeling wordt in alle gevallen het Bureau Jeugdzorg genoemd. Als antwoord op deze vraag wat er nog ontbreekt in Deventer geeft het merendeel van de basisscholen aan dat er meer moet worden samengewerkt en dat er één loket moet komen (9 keer genoemd). Daarnaast geven scholen aan dat zij meer hulp en begeleiding willen van hulpverlenende instanties op de school (5 keer genoemd). Op basis van deze resultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Basisscholen hebben slechts een beperkt zicht op de structuur van de jeugdzorgketen in Deventer;
Desondanks hebben alle scholen een of andere vorm van zorgadviesteam en wordt veelvuldig doorverwezen naar hulpverleningsinstanties
78
Basisscholen maken gebruik van, en verwijzen door naar zeer uiteenlopende hulpverleners, hetgeen er op lijkt te duiden dat individuele relaties tussen scholen en hulpverlenende instanties belangrijker zijn dan een objectieve analyse van de problematiek van kinderen
Basisscholen zouden echter meer gebruik willen maken van de deskundigheid van deze organisaties en instellingen op de school zelf
Basisscholen hebben ook sterk de behoefte aan een centraal meldpunt dat ook voor ouders toegankelijk is
De terugkoppeling van met name het Bureau Jeugdzorg laat te wensen over.
De conclusies wijzen in de richting van één duidelijke aanbeveling. De gemeente Deventer zou zo snel mogelijk moeten beginnen met de oprichting van een centrum voor jeugd en gezin (CJG). Een CJG zou in een keer tegemoet kunnen komen aan de wens van basisscholen om te komen tot één algemeen meldpunt. Het CJG kan ook voorkomen dat kinderen voornamelijk worden doorverwezen naar hulpverleners waarmee de school een relatie heeft.
79
BIJLAGE 7: ZORGSSTRUCTUUR
OP EEN
BASISSCHOOL BUITEN DE GEMEENTE WAAR A.
DEVENTER
DEVENTER
KINDEREN OP SCHOOL ZITTEN
Jeugdzorgketen op de Ebenhaezerschool in Teuge. Gesproken is met de heer Kortleven.
1 t/m 3. De school is niet op de hoogte van het gemeentelijk beleid lokale jeugdzorgketen, niet in Deventer en niet in Voorst. 4. t/m 7. De school vervult wel een rol op het vlak van „informatie voorzieningen & advies‟, „signalering en toeleiding‟ en „lichte hulp‟. 8. De huidige structuur is een onoverzichtelijke warwinkel, men verwijst maar naar elkaar door. 9. Ja, er is een ZorgAdviesVergadering 10. Van buiten neemt hier de schoolbegeleidingsdienst aan deel. 11. Het overleg functioneert noch voldoende, noch onvoldoende 12. Ja, er zou meer informatie moeten zijn over het jeugdzorgveld, het is nu een warboel. 13. Ja, meer deskundigheid is welkom, met name over sociaal-emotionele problematiek bij kinderen. 14. Per jaar worden slechts gemiddeld 5 kinderen in de Zorgadviesvergadering besproken. 15. Een belangrijke organisatie is de Stichting Gereformeerde Jeugdzorg, verder wordt doorverwezen naar het Meldpunt Kindermishandeling en MEE. 16. Per jaar worden 4 tot 5 kinderen doorverwezen. 17. Intern worden kinderen begeleid door Remedial Teacher, IB-ers en begeleiders van WSNS.
80
18. De school wordt voldoende op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rond het kind door hulpverlenende instanties. 19. Men zou meer heldere lijnen willen, een intensiever contact tussen school en hulpverlening.
81
BIJLAGE 8: FORMAT
VOOR
CASUSBESCHRIJVINGEN In het gesprek met BJZ is naar voren gekomen dat zij een bijdrage willen leveren in de casusbeschrijving ten behoeve van het onderzoek. Dit betekent dat wij als onderzoekers niet de beschikking krijgen over de fysieke dossiers van jeugdigen, maar dat op basis van onze aanwijzingen de medewerkers van BJZ geïnstrueerd worden over de voor het onderzoek benodigde informatie op casusniveau. Deze methode heeft zo zijn voor en nadelen. Het is goed om een sterke sturing te geven aan de selectie van de casussen en de wijze waarop zij door de medewerkers van BJZ worden beschreven. 1
Selectie
We hebben het in de offerte over 10 casussen. We beschrijven hier een ideaaltypische selectie van de tien, het kan zijn dat van een bepaald ideaaltype (met name het eerste en/óf tweede) men geen informatie heeft, maar dan zou wij zo‟n casus graag willen hebben als de elfde, twaalfde casus. Op basis van onze ervaringen in Haaglanden en Rotterdam wordt een volgende verdeling nagestreefd:
6 casussen in het vrijwillig kader;
en 4 casussen van maatregel .
Deze verhouding spoort met de verdeling van de kinderen in de verschillende systemen van de jeugdzorg.
Het Vrijwillig kader Casus 1 Aanmelding die wordt teruggestuurd naar het lokale veld (met andere woorden er heeft een gesprek plaatsgevonden, maar op basis van dat gesprek wordt geconcludeerd dat begeleiding lokaal op zijn plaats is). Casus 2 Aanmelding wordt geaccepteerd en BJZ besluit tot het geven tot lichte hulp (de zogenaamde nietgeïndiceerde ambulante hulp). Deze hulpvorm wordt / is inmiddels afgesloten. Casus 3
82
Aanmelding wordt geaccepteerd, men gaat tot indicatiestelling over, jeugdige in zorg bij aanbieder. Casus 4 Crisismelding / directe plaatsing bij zorgaanbieder / familie, andere kinderen bekend bij BJZ (en instanties). Casus 5 Aanmelding wordt geaccepteerd ouders werken onvoldoende mee, maar BJZ kan niet vaststellen of veiligheid van het kind in het geding is en besluit tot een melding bij AMK. AMK-onderzoek leidt tot vaststelling van mishandeling. Ouders zijn bereid mee te werken in vrijwillig kader. Indicatiestelling volgt en jeugdige krijgt hulp, ouders idem maar dan via lokale kanalen Casus 6 Aanmelding wordt geaccepteerd, ouders werken onvoldoende mee, BJZ besluit tot een melding bij Raad voor de Kinderbescherming. Er wordt een ots opgelegd.
Gedwongen kader Casus 7 Over jeugdige is een ots uitgesproken, de jeugdige blijft thuis wonen en BJZ fungeert als gezinsvoogd. Casus 8 Over jeugdige is een ots uitgesproken, de jeugdige gaat in de residentie wonen en BJZ fungeert aan gezinsvoogd. Casus 9 Jeugdige mag na verblijf in JJI, terug naar de samenleving. BJZ voert jeugdreclassering uit. Casus 10 Jeugdige heeft zowel een beschermingsmaatregel als een maatregel jeugdreclassering. BJZ heeft dubbelfunctie. 2
Format
Wat we willen weten van zo´n jeugdige is eigenlijk niets: we geven de jeugdige een fictieve naam en een leeftijd en indien functioneel kleine context van gezinssituatie Sandra is 14 jaar en woont samen met haar moeder in een gezellige volksbuurt
83
De volgende zaken die de ketenpartners aangaan, zijn essentieel in de beschrijving; 1. Signalering: Welke instantie start de rit? Hoe is dit vastgelegd? Wat is bekend van voorgeschiedenis van kind bij BJZ? Idem bij het lokale veld? Welke andere organisaties komen in dossiers voor? Welke informatieverschaffing is er over en weer en in welke mate worden acties naar gezin en kind afgestemd? Wat is doorlooptijd tussen eerste aanmelding en afdoen? 2. Indicatiestelling en hulpverlening: Welke afstemming met andere partijen tijdens hulptraject (flankerend betrokken bij het kind met name onderwijs, maar ook algemeen maatschappelijk werk en specifieke projecten voor jeugdigen)? Wat is de doorlooptijd tussen indicatie en start hulp? Spelen nog andere betrokkenen een rol in de loop van toeleiding en zorgverlening? 3. Overdracht: Is er sprake van een overdracht aan lokale veld/onderwijs nadat hulp/maatregel is beëindigd? Zijn er afspraken met het lokale veld over de informatieverstrekking na beëindiging hulpverlening? Indien zaken niet aanwezig zijn in het dossier, maar uit andere stukken wel duidelijk is, dan expliciete vermelding.
84
BIJLAGE 9: CASUÏSTIEK Casus 1: meisje, 17 jaar
Gezin Ouders zijn recent gescheiden na langdurige problematiek in relatie, meisje woont bij moeder en heeft periodiek contact met vader.
Onderwijs 1.
Veel schoolwisselingen als gevolg van verhuizingen, < 2005
2.
Begeleiding n.a.v. schoolloopbaan vanuit professioneel bureau, 2005
3.
PGB van BJZO voor bezoeken van internaat, 2006
4.
Problematiek te zwaar voor (internaat) school, begin 2007
5.
Spijbelt veelvuldig melding bij RMC, melding bij RvdK
6.
Zit op ROC (weinig perspectief dat dit wel gaat werken, weinig structuur)
Jeugd-ggz 1.
Vastgesteld is een oppositionele gedragsstoornis (ouders hebben verdere behandeling
afgebroken) 2005/2006 2.
Drugsgebruik bekend er is verslavingszorg 2006-2008
3.
In 2008 onder behandeling van psycholoog
BJZO 1.
PGB afgegeven voor bezoeken internaatschool 2006
2.
Poging tot indicatiestelling via BJZ / afgebroken door ouders 2007
3.
Via politie bij bereikbaarheidsdienst (ouders hebben gepleit voor uithuisplaatsing (geen
plek beschikbaar), 2008 4.
Indicatie afgegeven voor intensieve gezinsbegeleiding, 2008
Politie Ingreep na escalatie in gezin doorverwezen naar bereikbaarheidsdienst BJZ, begin 2008
RvdK In verband met schoolverzuim is taakstraf overwogen, maar niet doorgezet.
Zorgaanbod Februari 2008 start intensieve ambulante gezinsbegeleiding Na escalatie opgenomen op noodbed
85
Samenvattend BJZO heeft duidelijk beeld van (de ontwikkeling) van de problematiek van het kind: school, (geestelijke) gezondheid, gedragsproblematiek en contacten met andere instanties. BJZO fungeert als factfinder en spin in het zorgweb.
86
Casus 2: meisje, 15 jaar
Gezin Vader langdurig ziek (overspannen). Relatieproblematiek tussen vader en moeder zijn duidelijk element in het gezin. Het puberen in combinatie met een ouder vriendje (17 jaar) leidt tot problemen. Vriendje heeft een grotere vrijheid thuis en samen met het leeftijdsverschil een bron van onvrede bij ouders. Ouders en kind bereid tot hulp. Er is nog een oudere zus en een jonger zusje van 7 jaar. Ouders ervaren problemen met opvoeden.
Onderwijs Zij gaat graag naar school, maakt thuis het huiswerk, maar loopt er de kantjes er vanaf. Vertoont op school opstandig gedrag en is snel aangebrand. Zij wordt gezien als intelligente meid die ook in staat is eigen rol in conflicten te benoemen en daar vervolgens op te handelen. Op school is er een vermoeden van fysiek geweld in het gezin. Zij wilde naar aanleiding van de blauwe plekken hier niet met mentor over spreken.
Jeugd-ggz Er zijn gesprekken met het Riagg, zij verwijzen door naar Carinova
Lokaal zorgaanbod Ouders accepteren geen hulp in het gezin.
BJZO 1.
Poging tot indicatiestelling via BJZ / afgebroken door ouders 2007
2.
Via politie bij bereikbaarheidsdienst (ouders hebben gepleit voor uithuisplaatsing (geen
plek beschikbaar), 2008 3.
Indicatie afgegeven voor intensieve gezinsbegeleiding, 2008
Politie 1.
Meisje heeft na ruzie thuis aangifte gedaan bij politie tegen vader. Is niet geaccepteerd
meisje maakt verhaal over gebeurtenis groter dan de gebeurtenis 2.
Ouders hebben agent op straat aangesproken en zijn dochter wezen ophalen bij
vriendje.
Huisarts Meisje bezoekt weekendpost met blauwe plekken i.v.m. incident met vader. De eigen huisarts kent gezinssituatie en kwalificeert die als zeer zorgelijk. Hij heeft doorverwezen naar Riagg.
Zorgaanbod Intensieve gezinsbegeleiding en agressieregulatie training voor het meisje.
87
Samenvattend: BJZO heeft duidelijk beeld van de escalatie van de problematiek van het kind en de draagkracht van het gezin. Verschillende hulpverleningsroutes zijn opgestart, maar zijn telkenmale achterhaald door escalaties.
88
Casus 3: meisje, 9 jaar
Gezin Ouders gescheiden, twee meisjes uit huwelijk. Biologische vader heeft verslavingsproblematiek is justitiabel en er is een vermoeden van psychiatrische problematiek. Meisje is getuige geweest van geweld van vader jegens moeder en ook naar meisje zelf. Inmiddels gescheiden en moeder heeft nieuwe vriend, maar wonen niet samen. Hebben uit deze relatie een zoontje dat bij moeder woont.
Onderwijs 1.
Meisje heeft korte spanningsboog, het schoolwerk is onder de maat, het meisje is in
het hoofd met veel andere dingen bezig. 2.
School dreigt met melding bij AMK, moeder kiest voor aanmelding bij BJZ 2004
3.
School doet vooraanmelding bij BJZ 2007
BJZ 1.
Vrijwillige hulpverlening ambulant 2000
2.
Aanmelding in 2004 door moeder daarna geen contact meer
3.
Aanmelding in 2oo6 door moeder daarna geen contact meer
4.
Aanmelding in 2007 door moeder / langdurig screeningstraject / BJZ overweegt gang
naar RvdK
RvdK Onderzoek Raad leidt tot vaststelling van verwaarlozing. Moeder is na dreiging van jeugdbeschermingsmaatregel bereid tot vrijwillige hulpverlening.
GGD Doet in 2006 een vooraanmelding bij BJZ
Zorgaanbod Moeder in behandeling bij het Riagg, er is dagopvang voor het meisje en er is ambulante hulp thuis in het gezin.
Samenvattend Verschillende verwijzingen tussen instanties echter zorgmijdend gedrag van moeder leidt zelden tot adequate hulp. Na dreiging met een maatregel is er de bereidheid om mee te werken. Duidelijke regierol in de keten van BJZO. Voorliggende instanties verwijzen door naar specialistische hulp danwel BJZO. Interventies leiden tot hulp aan moeder, kind en in gezin.
89
Casus 4: meisje, 6 jaar
Gezin Meisje woont bij haar biologische ouders, er is nog een jong babyzusje en moeder is in verwachting van derde kind. Vader is sinds kort werkloos. Ouders zitten niet altijd op één lijn in de opvoeding van hun kinderen. Meisje heeft ontembare driftbuien. Moeder onder grote spanning, onderschatting van de problematiek door beide ouders, zeker gelet op zwangerschap moeder.
School Er is geen probleemgedrag op school, maar de vermeende (door ouders) overgang van meisje naar groep 2 is niet juist. Er zijn geen driftbuien op school, eerder een wat verlegen meisje. Er is wel extra begeleiding voor het meisje om ontwikkeling te stimuleren.
BJZ Op basis van zorgmelding politie ontstaat eerste contact.
Politie De politie komt nar woonadres naar aanleiding van klacht buurman over geluidsoverlast. De Politie doet zorgmelding in verband met klacht van buurman over veelvuldige en luidruchtige driftbuien kind.
Zorgaanbod Ouders weigeren praktische pedagogische gezinsbegeleiding Zij onderschatten problematiek in het gezin. Moeder wel bereid tot schoolmaatschappelijk werk, maar is niet voorhanden. Ouders weigeren vervolgens ook maatschappelijk werk en geven aan de GGD arts van school te willen raadplegen. Hulpvorm is in de ogen van BJZO te licht . Ouders inmiddels bereid tot ondersteuning door maatschappelijk werk.
Samenvattend BJZO komt niet tot indicatiestelling. Er is lokale hulp geregeld.
90
Casus 5: Jongen, 7 jaar Ouders in scheiding, moeder in confessioneel blijf van mijn lijf huis. Kinderen zijn getuige geweest van huiselijk geweld. In een tijdsbestek van enkele maanden voltrekken zich de volgende gebeurtenissen tussen BJZO, Raad en hulpverleners.
School Er is sprake van een ontwikkelingsachterstand bij het jongetje met een vermoeden van ernstige psychopathologie.
Blijf van mijn lijf huis Moeder krijgt na verblijf dringende aanbeveling naar BJZ te gaan.
BJz 1.
BJZO doet melding bij RvdK.
2.
BJZO zet case management in.
3.
BJZO geeft verschillende zorgaanspraken af.
4.
BJZO draagt case management over aan RvdK.
5.
BJZO krijgt gezinsvoogdij.
RvdK 1.
De Raad start onderzoek
2.
De Raad neemt casemanagement over
3.
De Raad bereid ondertoezichtstellingsmaatregel (ots) voor
4.
De Raad draagt over aan BJZO (gezinsvoogd)
Zorgaanbod Er worden verschillende vormen van hulpverlening toegepast. 1.
Dagbehandeling (naschools) voor het jongetje
2.
Weekendpleegzorg, later neemt vader dit over.
3.
Intensieve ambulante gezinsbegeleiding voor moeder en jongetje
4.
Riagg voor moeder
5.
Maatschappelijk werk
Samenvattend In een tijdsbestek van half jaar wordt een jeugdbeschermingsmaatregel over het jongetje uitgesproken. Diverse hulpverleningstrajecten worden doorlopen.
91