Notitie met beleidsrichtingen voor de Wmo en Jeugd
Gemeente Waterland 25 juni 2014
1
1. Inleiding Wij bereiden ons voor op één van de grootste transities van het sociaal domein. Alle zeilen worden bijgezet om de overheveling van de nieuwe taken per 1 januari 2015 op het gebied van werk, zorg en jeugd vanuit het Rijk naar onze gemeente vorm te geven. Een belangrijke stap in het proces is het formuleren van beleid voor het sociaal domein en het opstellen van de verordeningen Wmo en Jeugd. De uitgangspunten voor de transitie van het sociaal domein zijn in november 2013 in het beleidskader „Op weg naar een nieuw sociaal domein‟ door de gemeenteraad vastgesteld. Wij hebben met het vaststellen van dit beleidskader de eerste stap gezet richting het beleidsplan sociaal domein. Deze notitie is de volgende stap om te komen tot een samenhangend beleid. Wij hebben in de jeugdwet en in de nieuwe Wmo op veel onderwerpen beleidsvrijheid. In de wetten wordt wel beschreven op welke onderwerpen wij lokaal beleid dienen te ontwikkelen („wat‟), maar niet hoe wij ons beleid moeten invullen („hoe‟). Hierdoor kunnen wij inspelen op de lokale situatie en is er ruimte voor eigen invulling en innovatie. In voorliggende notitie leggen wij u een aantal (beleids)richtingen voor die voor de verdere uitwerking van het beleidsplan sociaal domein en de verordeningen Wmo en Jeugd belangrijk zijn. Uw (voorkeurs)richting gebruiken wij als input voor het beleidsplan sociaal domein en de verordeningen. De beleidsrichtingen voor de participatiewet worden in een aparte notitie opgenomen en met u gedeeld. Wij hebben hiervoor gekozen omdat de participatiewet zich op dit moment in een andere fase bevindt dan die van de Wmo en Jeugd. De participatiewet is nog niet vastgesteld en de lokale beleidsruimte (en richting) is daarom nu nog onduidelijk. De aanleiding van deze notitie is de wens van de klankbordgroep sociaal domein (en de gemeenteraad) om bij de voorbereidingen van het beleidsplan en de verordeningen betrokken te zijn. De klankbordgroep heeft geen bevoegdheid om besluiten te nemen. Daarom spreken wij in deze notitie van een voorkeursrichting. De voorkeursrichting van de klankbordgroep werken wij uit in het beleidsplan en de verordeningen. De gemeenteraad stelt het beleidsplan en de verordening vast. Leeswijzer Wij nemen u in de volgende paragraaf mee in de besluitvorming tot nu toe. Wij hebben immers al een aantal belangrijke stappen gezet. Vervolgens leggen wij u per onderwerp op het gebied van de Wmo en/of Jeugd keuzes voor. Bij elke vraagstuk hebben wij een advies geformuleerd. Voor enkele onderwerpen geldt dat er geen keuzemogelijkheden zijn, maar voor deze onderwerpen willen wij uw voorkeursrichting en/of input. Zodat wij weten dat wij met deze denkrichting op de goede weg zitten. 1.1. Besluitvorming tot nu toe Wettelijke grondslag Wij zijn op grond van de Wmo 2015 en jeugdwet verplicht om periodiek een beleidsplan vast te stellen waarin wij beschrijven wat onze doelstelling is, hoe wij vormgeven aan onze nieuwe taken en welke resultaten wij willen bereiken. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij bestaand beleid. Daarnaast stellen wij bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het plan, de te nemen besluiten of de te verrichten handelingen. Wij moeten ons beleidsplan en de verordeningen voor 1 november 2014 vaststellen. In de bijlage vindt u de voorlopige inhoudsopgave voor het nieuwe beleidsplan. De verordeningen Wmo en Jeugd geven inzicht in de vormen van hulp die in Waterland worden aangeboden en de regels voor de toegang en toeleiding tot hulp. Wij hebben ervoor gekozen de nieuwe taken integraal op te pakken. Dat betekent concreet dat wij één beleidsplan maken voor het sociaal domein (werk, zorg en jeugd). Voor de Wmo en Jeugd maken wij twee verordeningen. Eén verordening is gelet op de inhoud van de wetten/verordeningen niet haalbaar. Uiteraard streven wij naar uniformiteit van de twee verordeningen. De uitgangspunten voor de transitie van het sociaal domein zijn vastgelegd in twee documenten: Wmo-beleidplan „Waterland voor Elkaar‟ 2013-2017 (vastgesteld december 2012) Beleidsplan „Op weg naar een nieuw sociaal domein‟ (vastgesteld november 2013)
2
Wmo-beleidsplan 2013-2017 ‘Waterland voor Elkaar’ Het Wmo-beleidsplan is in december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Beleidsdoel De Waterlander die zelf de regie voert over zijn leven en een gemeente die dit stimuleert. Uitgangspunten Eigen kracht versterken Kwetsbare groepen krijgen prioriteit Meedenken in plaats van overnemen Participatie Integraal beleid Beleidsplan ‘Op weg naar een nieuw sociaal domein’ In november 2013 stelde de gemeenteraad het beleidsplan „Op weg naar een nieuw sociaal domein‟ vast. Met het vaststellen van dit beleidsplan heeft de raad de uitgangspunten (het kader) voor de transitie in het sociaal domein bepaald. Binnen deze kaders geven wij de transitie vorm. Uitgangspunten Preventie Wij investeren in preventie: voorkomen is beter dan genezen. Toegang Het keukentafelgesprek is het startpunt van de ondersteuning. De toegang is laagdrempelig. Zorgcoördinatie Het gezin staat centraal: één gezin, één plan en één regisseur. De gemeente is verantwoordelijk voor de coördinatie van de zorg bij meervoudige problematiek. Aanbod Lokaal waar dat kan en regionaal waar het voordeel heeft. Financiën De zorg staat voorop en is leidend. Wij bouwen met ons nieuwe beleidsplan voort op de vastgestelde uitgangspunten en kaders.
3
2.
Beleidsrichtingen Wmo en Jeugd
2.1. Vormen van jeugdhulp Op grond van artikel 2.9. (onder a) van de jeugdwet moeten gemeenten in de verordening een duidelijk beeld geven van het aanbod van de vormen van voorzieningen. Dit kan op hoofdlijnen, waarbij eventueel door het college een meer gedetailleerd overzicht wordt vastgesteld, of in meer detail. Hieronder vragen wij u eerst om een keuze te maken voor de manier waarop de vormen van hulp in de verordening worden opgenomen (in hoofdlijnen of details) en vervolgens geven wij aan welke vormen van jeugdhulp wij onderscheiden in de verordening. Verordening jeugdhulp Keuzemogelijkheden: Optie 1. De gemeenteraad legt de vormen van hulp in hoofdlijnen vast en delegeert de nadere uitwerking aan het college. Optie 2. De gemeenteraad legt de vormen van hulp in detail in de verordening vast. Afwegingen Hieronder schetsen wij de voor- en nadelen van de keuzemogelijkheden. 1. Hoofdlijnen 2. Details
Voordelen Flexibiliteit om sneller in te spelen op nieuwe inzichten en ontwikkelingen. De gemeenteraad houdt directe controle op aanbod van hulp.
Nadelen Weinig directe controle van de raad op de nadere uitwerking door het college. Voor iedere wijziging moet de verordening door de raad aangepast worden.
Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 1. Zeker in de beginjaren van de transitie maken nieuwe inzichten het noodzakelijk om het aanbod van jeugdhulp bij te stellen. Een wijziging door het college is sneller bewerkstelligd dan een wijziging van de verordening door de raad. De raad behoudt uiteraard altijd de indirecte (politieke) controle (bijvoorbeeld door de uitvoering jaarlijks te evalueren). Voor jeugdigen en hun ouders geldt dat wij garant staan voor de zorg die zij nodig hebben. Voorkeursrichting 1. Voorkeur voor optie 1 waarbij de vormen van jeugdhulp in hoofdlijnen worden vastgelegd in de verordening en de nadere uitwerking door het college wordt uitgevoerd. Individuele en/of overige voorzieningen jeugdhulp In de jeugdwet wordt onderscheid gemaakt tussen de onderstaande vormen van jeugdhulp: Individuele voorzieningen Voor een individuele voorziening is een verleningsbeschikking vereist. Overige voorzieningen Een overige voorziening is vrij toegankelijk, voor deze vormen van jeugdhulp is geen verleningsbeschikking nodig. Andere voorziening Een voorziening niet vallend onder de jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Advies Wij stellen voor de verordening jeugdhulp de volgende indeling (op hoofdlijnen) van individuele en overige voorzieningen voor. 4
Individuele voorzieningen (verleningsbeschikking vereist) Jeugdhulp residentieel Pleegzorg Jeugdhulp Crisisopvang en -hulp Jeugdhulp Plus Specialistische jeugdhulp voor het jonge kind (dagbehandeling) Specialistische ambulante hulp Specialistische jeugd GGZ Generalistische basis jeugd GGZ Begeleiding en persoonlijke verzorging voor jeugdigen met een beperking Behandeling en verblijf voor jeugdigen met een verstandelijke beperking Jeugdbescherming en jeugdreclassering Dyslexie Deze indeling is gebaseerd op de zorgvormen die wij (boven)regionaal inkopen. Overige voorzieningen (vrij-toegankelijk) Informatie en (opvoed)advies Voorlichting, cursussen en trainingen Jongerenwerk Jeugd- en opvoedhulp Hulp vanuit het lokale kernteam jeugd en gezin - kortdurende individuele niet-specialistische hulp1 - kortdurende individuele niet-specialistische begeleiding2 Casemanagement en regie vanuit het lokale kernteam jeugd en gezin Voorkeursrichting 2. Voorkeur voor de voorgestelde indeling voor de individuele- en overige voorzieningen jeugdhulp.
2.2. Toegang Op grond van artikel 2.9. onder a. van de Jeugdwet en artikel 2.1.3 van de Wmo 2015 moeten gemeenten de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening regelen. Er zijn twee varianten mogelijk: Keuzemogelijkheden Optie 1. De raad legt de procedure zelf vast in de verordening. Het gaat dan om registratie en gespreksbegeleiding, het gesprek, het gespreksverslag of ondersteuningsplan. Optie 2. De raad delegeert het vaststellen van de procedure aan het college. Afwegingen 1. Procedure vastleggen in verordening 2. Procedure vastleggen in nadere uitwerking college
Voordelen De gemeenteraad houdt directe controle op de procedure. Flexibiliteit om sneller in te spelen op nieuwe inzichten en ontwikkelingen.
Nadelen Voor iedere wijziging moet de verordening door de raad aangepast worden. Weinig directe controle van de raad op de nadere uitwerking door het college.
1
Bijvoorbeeld een aantal gesprekken met een kindertherapeut, een praktijkondersteuner GGZ of (school)maatschappelijk werker. 2 Bijvoorbeeld: korte praktische begeleiding waarbij ondersteuning gericht is op de activering van de jeugdige en/of zijn ouders en zijn/haar omgeving.
5
Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 2. De belangrijkste reden voor dit advies is het feit dat de procedure met betrekking tot de toegang nog niet is vastgelegd. Wij gaan de komende maanden proefdraaien met het kernteam jeugd en gezin. Daarbij wordt de procedure vanuit de praktijk bepaald en is flexibiliteit essentieel. Voor de Wmo sluiten we voorlopig aan bij de huidige uitvoering. Wij onderzoeken in aanloop naar 2015 de mogelijkheden voor een brede toegang voor het sociale domein. Voorkeursrichting 3. Voorkeur voor optie 2. waarin de procedure met betrekking tot de toegang tot hulp nader wordt uitgewerkt door het college. 2.3. Inhoud van de beschikking Wij hebben voor de verordening jeugd met betrekking tot de inhoud van de beschikking de keuze of de afspraken met de jeugdige of zijn ouders op basis van een vast format in de beschikking worden vastgesteld of dat de afspraken vorm vrij in de beschikking worden opgenomen. Keuzemogelijkheden Optie 1. Deze variant omvat het vorm vrij vastleggen van met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken in de beschikking (bijvoorbeeld door een ondertekend gespreksverslag). Optie 2. Deze variant omvat een duidelijke opsomming van essentiële elementen van de beschikking. U kunt hierbij denken aan de volgende elementen: a. wat het beoogde resultaat is; b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is; c. hoe de voorziening/pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing, en d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn. Afwegingen 1. Vormvrij 2. Opsomming elementen
Voordelen Administratief eenvoudig Meer regie cliënt Duidelijke richtlijnen wat er in de beschikking staat Eenduidigheid
Nadelen Geen eenduidigheid (consequenties voor bezwaar- en beroep) Kan leiden tot meer ervaren regeldruk
Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 2. Deze optie biedt duidelijke richtlijnen voor de jeugdige en zijn ouders over de inhoud van de beschikking. Dit sluit ook aan bij de Wmo waar dit de huidige uitvoeringspraktijk is. Voorkeursrichting 4. Voorkeur voor optie 2. waarin de elementen van de beschikking in de verordening worden opgenomen. 2.4. Persoonsgeboden budget (PGB) Het wetsvoorstel Wmo 20153 en de Jeugdwet4 geven de gemeente de verplichting om de mogelijkheid van het persoonsgebonden budget (PGB) voor inwoners te creëren. Het PGB kan bij de Wmo verstrekt worden aan inwoners die op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor een 3 4
Wmo, artikel 2.3.6., lid 2 Jeugdwet artikel 8.1.1., lid 3
6
maatwerkvoorziening5. Bij de jeugdwet gaat het om jeugdigen met een individuele voorziening6 met uitzondering van jeugdigen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, of jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging. Hoogte van het PGB Wij hebben als gemeente de vrijheid om zelf de hoogte van het tarief van het PGB te bepalen en dit in de verordening vast te leggen. De tarieven voor het PGB dienen in ieder geval een situatie te realiseren waarbij de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en dat deze persoon zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven (Wmo), of waarbij het PGB de aanvrager in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort ook echt te kunnen „inkopen‟ (Jeugd). Er zijn hiervoor drie mogelijkheden: Keuzemogelijkheden Optie 1. Maximum kostprijs goedkoopste adequate hulp in natura De hoogte van het PGB wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de goedkoopst adequate hulp in natura. Optie 2. Verschillende tariefcategorieën PGB Bij het bepalen van de mogelijke tariefcategorieën is het belangrijk rekening te houden met de volgende factoren die van invloed zijn op het benodigde budget: intensiteit van zorggebruik (aantal uur), zwaarte van de ondersteuning (begeleiding in groep of individueel, hulp bij huishouden) en gebruikmaking van vervoer. Met deze factoren kan een tariefindeling worden gemaakt waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën (bijvoorbeeld mantelzorg, formele inzet (mbo-niveau) en specialistische zorg (hbo-niveau). Optie 3. Verschillende kostencomponenten PGB De waarde van de ondersteuning en jeugdhulp wordt bepaald door de kosten die de inwoner maakt om met een PGB zelf de benodigde voorziening te regelen. Als een budgethouder via een PGB ondersteuning of jeugdhulp wil inkopen, komt hij meer kostencomponenten tegen dan alleen het salaris7. Het budget moet dan ook de totale kosten van het inkopen van ondersteuning of jeugdhulp vergoeden om hem in staat te stellen adequate hulp in te kopen. Afwegingen Bij de tariefstelling voor het PGB moet de gemeente ervoor zorgen dat de inwoners in staat zijn om de hulp die nodig is, hiervan in te kopen. Bij optie 1 wordt de PGB gemaximaliseerd op de kostprijs van de zorg in natura. Een PGB is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er vaak minder overheadkosten worden meegerekend. De inwoner is hiermee in staat de benodigde hulp in te kopen. De modelverordeningen van de VNG voor de Wmo en Jeugdwet gaan uit van optie 1. Verder sluit optie 1 aan bij de door de gemeenteraad vastgestelde uitgangspunten voor het sociaal domein, waarbij wij uitgaan van de meest doelmatige en dichtstbijzijnde oplossing. Tot slot sluit deze optie aan bij de huidige PGB systematiek voor de Wmo. Bij optie 2 en 3 wordt het PGB bepaald aan de hand van verschillende kostencomponenten en tariefcategorieën. Dit is een ingewikkelde methode, terwijl deze kosten en tarieven ook verwerkt zijn in de kostprijs van zorg in natura. Daarnaast gaan wij ervan uit dat de markt waarop de budgethouder inkoopt niet verschilt van de gemeentelijke inkoopmarkt. De gemeente koopt ook in bij lokale aanbieders. 5
Een maatwerkvoorziening is op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen en woningaanpassingen en andere maatregelen, ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie en beschermd wonen en opvang (artikel 1.1.1. wetsvoorstel Wmo). 6 Een individuele voorziening is via een verleningsbeschikking toegankelijke op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt. 7 Kostencomponenten: salaris, vervanging tijdens vakantie, werkgeverslasten, verzekeringen, reiskosten, arbeidsomstandigheden, administratie, regel en bemiddelingskosten
7
Advies Wij stellen op basis van bovenstaande afweging voor om te kiezen voor optie 1 voor de hoogte van het PGB. Voorkeursrichting 5. Voorkeur voor optie 1. de hoogte van het PGB wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de goedkoopste adequate hulp in natura voor Wmo en Jeugd.
Mogelijkheid om PGB uit te sluiten Wij mogen zowel in de Jeugdwet als in de Wmo, het PGB weigeren wanneer: • blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid; • de cliënt niet voldoet aan de aan het PGB verbonden voorwaarden; • de cliënt het PGB niet of voor een ander doel gebruikt. Daarnaast mogen wij op basis van het wetsvoorstel Wmo 2015 weigeren een PGB te verstrekken indien de kosten van de zorgverlener die met het budget wordt gefinancierd, hoger zijn dan de kosten die gemaakt worden voor het gebruik van een individuele voorziening in natura. Dit is niet het geval in de Jeugdwet. Wanneer de jeugdhulp die gefinancierd wordt uit het PGB duurder blijkt te zijn dan de hulp in natura, mag het PGB niet op voorhand worden geweigerd. Wij mogen in dit geval ervoor kiezen alleen een budget te verstrekken ter hoogte van het ingekochte ZIN-tarief (zorg in natura). De extra kosten om de jeugdhulp uit het PGB te contracteren, kunnen dan bijbetaald worden door de aanvrager. Afwegingen Wij stellen voor om voor de Wmo geen gebruik te maken van de weigeringsgrond. Als de aanvrager de meerkosten voor zijn rekening kan nemen, kan het PGB (op basis van de kosten van de zorg in natura) worden verstrekt. Daardoor moet de aanvrager wel rekening houden met een eigen bijdrage. Het PGB is een keuzemogelijkheid. Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk in de Wmo waar mensen, zowel bij een natura voorziening als bij een PGB voor een duurdere voorziening mogen kiezen als zij de meerkosten zelf betalen. Voorkeursrichting 6. Voorkeur om geen gebruik te maken van de weigeringsgrond op basis van de Wmo wanneer de kosten van de gewenste voorziening hoger zijn dan de kosten van de voorziening in natura. Wij gaan ervan uit dat de inwoner zelf de (eventuele) meerkosten betaalt.
Inzet PGB voor sociaal netwerk Het PGB kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de aanvrager. Het uitgangspunt van de wetgever hierbij is dat het PGB voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Wij krijgen in de Wmo en Jeugdwet de ruimte om zelf te bepalen wanneer PGB-houders maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp mogen inschakelen uit het eigen sociale netwerk. In de verordening kunnen wij vastleggen in welke situaties en onder welke voorwaarden dit mogelijk is. Het is niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het PGB voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen e.a. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kunnen wij gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke zorg die zijn vastgelegd 8
in het protocol „gebruikelijke zorg‟ van het CIZ. Dit protocol wordt al binnen de huidige AWBZ gehanteerd en binnen onze gemeente ook voor hulp bij het huishouden. Voor hulp door anderen binnen het netwerk is dit niet uitgewerkt. Afwegingen De nieuwe wetgeving voorziet in een vergoeding door een PGB alleen voor maatwerk voorzieningen (Wmo) en individuele voorzieningen (Jeugdwet). Om dit te verkrijgen is al getoetst welke inzet het sociaal netwerk redelijkerwijs kan inzetten. Deze inzet komt dus niet in aanmerking voor vergoeding uit een PGB. Het gaat dan om inzet van het sociaal netwerk wat buiten het „redelijkerwijs‟ gevraagde valt. Voor zorg binnen het huishouden is dit uitgewerkt in het landelijke protocol „gebruikelijke zorg. Voor zorg door anderen werkt het college nadere regels uit. Uitgangspunt daarbij is dat het PGB-tarief voor het sociale netwerk lager is dan het PGB-tarief voor professionals. Dit omdat er geen overhead is bij zorg door het sociale netwerk. Voorkeursrichting 7. Voorkeur voor een PGB voor de inzet van het sociale netwerk voor hulp die buiten het redelijkerwijs gevraagde valt. Het uitgangspunt daarbij is dat het PGB-tarief voor het sociale netwerk lager is dan het PGB-tarief voor professionals. 2.5. Eigen bijdrage In de Wmo 2015 is vastgelegd dat voor bijna alle Wmo-voorzieningen en -diensten een eigen bijdrage opgelegd kan worden. Het is nieuw, ten opzichte van de Wmo 2007 dat dit ook voor de maatwerkvoorzieningen rolstoelen en woningaanpassingen voor kinderen kan. Op landelijk niveau is het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning vastgesteld waarin de parameters staan voor het opleggen van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen. Uitgangspunt is dat de eigen bijdrage inkomensafhankelijk is en hoogstens maximaal de kostprijs van de voorziening of dienst. De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Het CAK int ook de eigen bijdrage voor de AWBZ en zij zorgen voor het anticumulatiebeding. Mensen betalen dan ook nooit meer dan de maximale eigen bijdrage(regeling) zoals vastgelegd in het landelijke besluit maatschappelijke ondersteuning. Voor algemene voorzieningen geldt het landelijk besluit niet. Daar kan een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Hier geldt het anticumulatiebeding dan ook niet. Het is mogelijk om mensen uit een bepaalde doelgroep korting te geven op de prijs van een algemene voorziening. Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen Keuzemogelijkheden Optie 1: Wel een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorzieningen Optie 2: Geen eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 1. We sluiten met deze optie aan bij de huidige eigen bijdrage regeling voor de Wmo. Dat wil zeggen dat we voor alle maatwerkvoorzieningen en -diensten waar dat wettelijk is toegestaan een eigen bijdrage opleggen overeenkomstig het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning. Het Rijk gaat er ook vanuit dat wij eigen bijdrage opleggen, in de uitkering die wij ontvangen voor de Wmo 2015 is daarmee rekening gehouden. Voorkeursrichting 8. Voorkeur voor optie 1 waarin wij wel een eigen bijdrage vragen voor een maatwerkvoorziening.
9
Eigen bijdrage voor algemene voorzieningen Keuzemogelijkheden Optie 1. Geen eigen bijdrage in de kosten van een algemene voorziening Optie 2. Mensen betalen voor een algemene voorziening de kostprijs Optie 3. Voor een aantal, nader te benoemen algemene voorzieningen betalen mensen de kostprijs, voor andere algemene voorzieningen kan een (kleine) bijdrage in de kosten worden gevraagd. Afweging Algemene voorzieningen zijn vrij-toegankelijk en hebben tot doel om de druk op duurdere, specialistische maatwerkvoorzieningen te verminderen. Wij vinden dan ook dat algemene voorzieningen laagdrempelig moeten zijn. Voor deze voorzieningen kan (gelet op de laagdrempeligheid) geen of een slechts een kleine bijdrage gevraagd worden. Een voorbeeld van een algemene voorziening in onze gemeente is WonenPlus. Om gebruik te kunnen maken van de diensten van WonenPlus betalen mensen een kleine bijdrage per maand. Ook voor de open eettafels in de gemeente betalen mensen een bijdrage voor het eten (maar betalen zij niet mee aan de organisatie). Er kunnen in de toekomst ook algemene voorzieningen komen waar het wenselijk is dat mensen wel de kostprijs betalen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden (zie ook beslispunt 11). Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 3. Voorkeursrichting 9. Voorkeur voor optie 3 waarbij inwoners voor een aantal, nader te benoemen algemene voorzieningen de kostprijs betalen en voor andere algemene voorzieningen een (kleine) bijdrage in de kosten betalen. Korting op de kostprijs van algemene voorzieningen In de verordening Wmo kan worden opgenomen dat voor bepaalde groepen mensen een korting gegeven kan worden op de kostprijs van algemene voorzieningen (zie ook optie 3 hierboven). Welke doelgroepen een korting krijgen we en hoe hoog deze korting is werken wij nader uit in uitvoeringsregels. Keuzemogelijkheden Optie 1. Er wordt geen korting op de kostprijs van algemene voorzieningen gegeven aan bepaalde groepen. Optie 2. Bepaalde groepen krijgen korting op de kostprijs van algemene voorzieningen. Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 2. bepaalde, nader te benoemen groepen, krijgen korting op de kostprijs van algemene voorzieningen. Wij zoeken nog uit welke groepen dit kunnen zijn, te denken valt aan mensen die al veel zorg nodig hebben en een laag inkomen hebben. Daarnaast kijken wij hoe we dit kunnen uitvoeren. Voorkeursrichting 10. Voorkeur voor optie 2 waarbij voor bepaalde groepen korting wordt gegeven op de kostprijs van algemene voorzieningen.
10
2.6. Hulp bij het huishouden In de Wmo 2015 wordt het ondersteunen van mensen met een beperking om een huishouden te voeren niet meer als taak genoemd. In plaats daarvan wordt van gemeenten verwacht dat zij de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteunen. In de definitie van zelfredzaamheid staat: “in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden”. De omschrijving van „een schoon huis e.d.‟ is verdwenen. In Waterland hebben momenteel 248 mensen de eenvoudige vorm van hulp bij het huishouden via de gemeente (Hbh1). Dit is de vorm van hulp waar het alleen gaat om een schoon huis en niet om een gestructureerd huishouden (dat laatste is opgenomen bij de vormen Hbh 2 en Hbh3). Wij mogen wettelijk gezien stoppen met het toekennen van HbH 1. Wel moeten we mensen ondersteunen zoals hier boven ook beschreven staat. Keuzemogelijkheden Optie 1. Wij stoppen met hulp bij het huishouden 1 (HbH1). Optie 2. Wij laten HbH1 een maatwerkvoorziening zoals het nu is. Optie 3. Naast de maatwerkvoorziening HbH1 maken we een algemene voorziening HbH. Optie 4. De maatwerkvoorziening HbH 1 wordt versoberd door een nader vast te stellen percentage (bv 20%) minder tijd te indiceren en maken we een algemene voorziening HbH. Afwegingen In het budget dat de gemeente ontvangt voor de Wmo is een bezuiniging opgenomen van bijna € 400.000 voor HbH. In 2014 is de uitkering € 1.487.937,- en in 2015 € 1.090.355,-. In 2013 is er ruim € 233.000,minder aan de integratietaken Wmo8 uitgegeven dan er binnenkomt via de integratie uitkering Wmo en de eigen bijdragen van de mensen die de hulp krijgen. De vraag is dan ook waar de bezuiniging vandaan moet komen. In 2013 is totaal € 859.100,- aan HbH 1, 2 en 3 uitgegeven. Aan HbH 1 is € 675.000,- uitgegeven in 2013. Inkomsten uit eigen bijdragen voor HbH 1, 2 en 3 samen bedroegen € 163.092,- in 2013. Volledig stoppen met HbH 1 levert meer op dan de bezuiniging die door het Rijk wordt opgelegd ook als de inkomsten uit eigen bijdragen daar bij worden betrokken, die vallen dan namelijk weg. Stoppen met HbH is dan ook niet nodig en bovendien heeft het een enorme impact. Er zijn momenteel 248 mensen met HbH1. Het merendeel van deze mensen is ouder dan 70. Daarnaast zijn er jonge mensen met een (ernstige) handicap die de hulp krijgen. Voor hen moet er een alternatief komen als gestopt wordt met HbH 1. Er kan ook gekozen worden om HbH te laten zoals het is. Zoals eerder gezegd wordt er nu minder uitgegeven aan de Wmo dan er binnenkomt. De bezuiniging zal in dat geval ergens anders vandaan moeten komen. In deze berekeningen is niet gekeken naar de totale gemeentebegroting. In de meerjarenbegroting van de gemeente is voor HbH voldoende geld beschikbaar om HbH in stand te laten (optie 2). Verder is er een aantal andere mogelijkheden om te bezuinigen en toch hulp te bieden aan de mensen. dat kan door een algemene voorziening op te (laten) richten en de mensen daar naar toe te verwijzen (optie 3). Mensen betalen dan zelf de kostprijs. Wij verwachten dat er ook mensen zijn voor wie de algemene voorziening niet voldoet, bijvoorbeeld omdat ze veel meer zorg nodig hebben dan via de algemene voorziening gegeven kan worden. Voor deze mensen zou de maatwerkvoorziening kunnen blijven bestaan. Ook zijn er mensen die de zorg niet (volledig) zelf kunnen betalen. Zij kunnen een korting krijgen op de kostprijs, zie ook beslispunt 10. Tot slot kan ook nog aan een versobering gedacht worden (optie 4). Hierbij kan bijvoorbeeld 20 % minder tijd geïndiceerd worden. Dit is een reële optie. Van indicaties die nu bijvoorbeeld 2,5 uur zijn gaat dan een half uur af. Nu wordt dit half uur veelal gebruikt voor het lappen van de ramen aan de buiten kant of het aanvegen van de stoep, zaken die niet onder de Wmo vallen. Ook wordt het ingevuld met een kopje koffiedrinken, dat stellen met name de oudere cliënten zeer op prijs. Dit sociale contact kan echter ook op een ander manier worden ingevuld, bijvoorbeeld door een „maatje‟ of koffieochtenden in bv de Bolder.
8
De integratietaken zijn met name Hulp bij het huishouden, Openbare geestelijke gezondheidzorg en Mantelzorgondersteuning.
11
Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 3 of 4. Waarbij alle mensen die nu hulp bij het huishouden hebben dit houden tot 1 juli 2015. Na dit eerste half jaar vervalt de indicatie en kunnen mensen gebruik maken van de algemene voorziening. Mensen waarvoor de algemene voorziening niet voldoet kunnen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. Deze indicatie kan iets gekort worden. Nieuwe aanvragen worden naar de algemene voorziening geleidt en als deze niet voldoet wordt er een maatwerkvoorziening ingezet. We nemen hiervoor in de verordening een overgangsrecht op van zes maanden. Er moet namelijk een redelijke termijn in acht worden gehouden bij het stopzetten van een indicatie en de VNG adviseert hiervoor zes maanden. Verder gaan we, zo mogelijk in regionaal verband, een algemene voorziening inrichten. Indien het niet lukt om tijdig de algemene voorziening operationeel te hebben dan behouden de mensen langer hun indicatie. Dit heeft wel financiële consequenties. Voorkeursrichting 11. Voorkeur voor optie 3 of 4 waarbij wij naast de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden een algemene voorziening hulp bij het huishouden creëren. Consequentie van deze voorkeursrichting is dat er minder maatwerk zal worden ingezet en meer verwezen wordt naar een algemene voorziening. Wij gaan ook onderzoeken of en hoe we de algemene voorziening alleen toegankelijk kunnen maken voor mensen die het echt nodig hebben zodat de voorziening niet gebruikt wordt door mensen die zelf het huishouden kunnen (laten) uitvoeren of wij laten deze mensen de volledige kostprijs betalen. 2.7. Wet tegemoetkoming chronisch gehandicapten (Wtcg) en Compensatie Eigen Risico (CER) In de Wmo 2015 is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die aanmerkelijke meerkosten hebben ten gevolge daarvan een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Keuzemogelijkheden Optie 1. Verstrekking via individuele bijzondere bijstand – beoordeling toekenning is volgens de bijstandsregels (met vermogens- en inkomensgrenzen). Alleen compensatie van daadwerkelijk gemaakte kosten, alle soorten meerkosten kunnen vergoed worden. De totale kosten zijn moeilijk beheersbaar omdat iedereen een tegemoetkoming kan aanvragen. Wij moeten dan toekennen, ongeacht het budget. Hogere uitvoeringskosten door beoordeling per individuele aanvraag. Hiermee bereik je de doelgroep met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm. Echter, een oudere met alleen AOW en met spaargeld net boven de vermogensgrens (€ 5.850,- voor een alleenstaande en € 11.700,- voor een echtpaar) krijgen dan geen vergoeding. Optie 2.
Verstrekking via collectieve (aanvullende) zorgverzekering - beoordeling toelating is volgens de bijstandsregels (met vermogens- en inkomensgrenzen).
Beperkt de keuzevrijheid voor burgers, zij moeten dan de verzekeraar kiezen waarmee de gemeente een contract heeft. Niet alle kosten kunnen opgenomen worden in aanvullende pakketten. Beperkte uitvoeringskosten door afhandeling van aanvragen door verzekeraar. Doelgroep: idem als bij optie 1. Optie 3.
Verstrekking via financiële tegemoetkoming vanuit Wmo.
Wij zijn vrij in het stellen van criteria: wie in welke mate een vergoeding krijgt en welke inkomens- en vermogensgrenzen. De vergoeding kan in de vorm van vergoeding werkelijke kosten of in de vorm van een forfaitaire vergoeding. Bij forfaitaire vergoeding zijn er minder uitvoeringskosten. De forfaitaire vergoeding kan uitgevoerd worden op de wijze waarop nu (via minimabeleid) de gemeentevergoeding chronisch zieken uitgevoerd wordt (deze vergoeding mag in de Participatiewet niet meer). 12
Optie 4.
Verlagen eigen bijdrage Wmo
Hier zijn geen aanvullende uitvoeringskosten. Heeft alleen effect op burgers met een Wmo voorziening waarvoor gemeente een eigen bijdrage vraagt. Overige chronisch zieken ontvangen niets. Optie 5.
Combinatie van bovengenoemde opties (bijvoorbeeld gemeente Zaanstad gaat voor een combinatie van 1 en 2).
Optie 6.
Geen vergoeding verstrekken.
Deze keuze moet goed gemotiveerd worden. Alleen op basis van budgettaire redenen is niet voldoende. Advies Wij stellen voor om te kiezen optie 1 of 3. Bij deze opties bereik je de doelgroep met de minste draagkracht. Deze opties moeten nog doorgerekend worden aan de hand van de budgeten die door het Rijk beschikbaar worden gesteld. Voorkeursrichting 12. Voorkeur voor optie 1 of 3. Wij willen maatwerk leveren en de mensen bereiken die het nodig hebben.
2.8. Keuzevrijheid tussen aanbieders In de Wmo 2015 is opgenomen dat in het beleidsplan aandacht moet zijn voor de keuzemogelijkheden van mensen aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Keuzemogelijkheden Optie 1. Mensen hebben geen keuzevrijheid tussen aanbieders Optie 2. De keuzevrijheid tussen aanbieders wordt beperkt door het uitgangspunt van het vergoeden van de goedkoopst adequate oplossing Optie 3. Mensen hebben keuzevrijheid tussen aanbieders Advies Wij stellen voor om te kiezen voor optie 2. Mensen hebben de keuze tussen verschillende aanbieders als die een soortgelijke dienst aanbieden. Echter wij gaan uit van de goedkoopst adequate oplossing. Dat wil zeggen dat wij uit de mogelijke oplossingen de goedkoopste kiezen. Mensen kunnen wel voor een duurdere oplossing kiezen maar wij vergoeden de goedkoopst adequate. Dit sluit aan bij de huidige Wmopraktijk. Dit kan betekenen dat mensen niet meer naar een voorziening in een andere gemeente gaan omdat het vervoer er naar toe ook betaald moet worden. Wij willen hier, vooral bij het herindiceren, zorgvuldig mee omgaan zodat mensen die al langere tijd begeleiding van een aanbieder ontvangen niet ineens over moeten stappen naar een andere aanbieder. Dat is voor een groot deel van de mensen gezien hun problematiek niet wenselijk. Voorkeursrichting 13. Voorkeur voor optie 2. waardoor mensen keuzevrijheid hebben die beperkt wordt doordat we uitgaan van het vergoeden van de goedkoopst adequate oplossing. Als mensen toch de duurdere oplossing willen kan dat als ze zelf de meerkosten betalen. We gaan zorgvuldig met de beperkte keuzevrijheid om bij de mensen die nu al zorg hebben. 2.9. Waardering mantelzorgers In de Wmo is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald hoe het college zorg draagt voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente. 13
Advies Wij stellen voor dat het college (bij nadere regeling) bepaalt waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers bestaat. Daarmee zorgen wij ervoor dat de waardering jaarlijks een andere vorm kan krijgen. Voorkeursrichting 14. Voorkeur om de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers door het college te laten vaststellen in een nadere regeling.
3. Wat komt er verder in het beleidsplan? Wij hebben u een aantal keuzes voorgelegd. Deze keuzes worden verwerkt in het beleidsplan en in de verordeningen Wmo en Jeugd. Hierbij informeren wij u ook over een aantal onderwerpen die in het beleidsplan worden uitgewerkt of waarnaar verwezen wordt. Voor deze onderwerpen is de beleidsruimte beperkt en/of is op dit moment nog te weinig bekend om u keuzemogelijkheden voor te leggen. Het gaat om de onderwerpen: Cliëntondersteuning Voor de cliëntondersteuning in 2015 hebben wij afspraken gemaakt met MEE. Het is landelijk opgelegd dat wij deze afspraken voor juni jl. moesten maken. De afspraken zijn regionaal afgestemd. Ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers Wij bouwen verder op de uitgangspunten in het Wmo-beleidsplan 2013-2017. Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) Het AMHK wordt ondergebracht bij de GGD Zaanstreek-Waterland omdat daarmee de taken op het gebied van huiselijk geweld (GGD) en het Meldpunt Kindermishandeling (Bureau Jeugdzorg) gecombineerd kunnen worden. Privacy Right to Challenge Dit is in de Wmo 2015 gekomen door amendement 158. Burgers krijgen het recht om, op buurtniveau, de gemeente uit te dagen als ze denken dat ze zelf de zorg beter kunnen regelen, dit naar Brits initiatief. Vervolgproces Uw voorkeursrichting gebruiken wij als input voor het beleidsplan sociaal domein en de verordeningen. De keuzes die hierboven staan zijn gebaseerd op de informatie die wij op dit moment tot onze beschikking hebben. Voor de Wmo 2015 geldt dat deze nog behandeld moet worden in de Eerste Kamer, de behandeling staat gepland voor 7 en 8 juli. Eventuele wijzigingen en voortschrijdend inzicht verwerken wij in het beleidsplan en de verordeningen.
14
Bijlage 1.
Inhoudsopgave beleidsplan sociaal domein
De inhoudsopgave van het beleidsplan transitie sociaal domein ziet er globaal als volgt uit. 1. 1.1. 1.2.
Inleiding Totstandkoming beleidsplan Leeswijzer
2. 2.1. 2.2. 2.3.
Wat gaat er veranderen? Wmo/AWBZ Jeugd Participatiewet
3. 3.1. 3.2.
Waterlandse uitgangspunten Uitgangspunten beleidsplan sociaal domein9 Doel beleidsplan sociaal domein
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
Wet maatschappelijke ondersteuning Waar staan wij nu? Wat willen wij bereiken? (doel) Wat gaan wij doen? (activiteiten) Wanneer zijn wij tevreden? (resultaat)
5. 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
Jeugd Waar staan wij nu? Wat willen wij bereiken? (doel) Wat gaan wij doen? (activiteiten) Wanneer zijn wij tevreden? (resultaat)
6. 6.1. 6.2. 6.3. 6.4.
Participatiewet Waar staan wij nu? Wat willen wij bereiken? (doel) Wat gaan wij doen? (activiteiten) Wanneer zijn wij tevreden? (resultaat)
7. 7.1. 7.2. 7.3.
Van beleid naar uitvoering Kwaliteit Monitoring en verantwoording Planning
8.
Financiële kaders
9
De uitgangspunten voor de transitie van het sociaal domein zijn reeds vastgelegd in twee documenten: Wmo-beleidplan „Waterland voor Elkaar‟ 2013-2017 (vastgesteld december 2012) Beleidsplan „Op weg naar een nieuw sociaal domein‟ (vastgesteld november 2013)
15