J.H. LEOPOLD EN ROTTERDAM DOOR DRS. JOHANNA J.M. MEYERS
Heel Rotterdam, zijn huizen en zijn kaden, bestond voor mij bij Leopolds genade. Ik zag - een kind - hem in de avondstad als Cheops door de sterrentuinen waden'). Dit kwatrijn geschreven in de eerste jaren na de bevrijding door Leopolds leerlinge Ida Gerhardt kan als introductie dienen op een bijdrage over Leopold en Rotterdam. J.H. Leopold (1865-1925) geldt momenteel als een van de grootste Nederlandse dichters. Zijn verzen zijn in de periode 1983-1985 op wetenschappelijke wijze in een historisch-kritische uitgave gepubliceerd. De leeseditie bestemd voor een groter publiek is inmiddels ook verschenen. De secundaire literatuur is omvangrijk. Zijn dichterschap verbindt hem evenwel slechts zijdelings met Rotterdam. Die band komt tot uiting in het thema van een enkel gedicht en in de relatie met de Rotterdamse uitgeverij W.L. & J. Brusse. In 1925 echter al vraagt een anoniem gebleven auteur in het herdenkingsnummer van het tijdschrift £te w/7te w/er aandacht voor Leopold als 'man van wetenschap': 'In dezen kring van beoefenaren en vrienden van de schoone letteren is het de cfrc/iter Leopold naar wien, beleden of in gedachte, eerbied en bewondering heengaan, nu hij zestig jaar ging worden. Dat kan niet doen vergeten, dat ook doctor Leopold den tijd verrijkt heeft, met de vruchten van zijn studie in de klassieke letteren^).
Het laatste feit nu legt de verbinding met de stad Rotterdam. Hier immers is Leopold van 1891 tot 1924 leraar oude talen geweest aan het Erasmiaans gymnasium. Tegen deze achtergrond ook heeft zijn wetenschappelijke activiteit zich afgespeeld. Het gymnasium was sinds 1884 met achterlating van het voormalig Cellebroedersklooster gevestigd in het nieuwe gebouw aan de toen nog niet gedempte Coolvest^). L.E.C.J. Beerstecher weet in zijn artikel 'Het Erasmiaansch gymnasium te Rotterdam' uit 1887 de sfeer van het 310
oude en nieuwe gebouw voortreffelijk op te roepen. Enerzijds: '... kleine ruitjes, antieke trapjes, fantastische gangetjes en geheimzinnige deurtjes ...', anderzijds kwalificaties als: '... aangenaam, gezellig, vroolijk, warm ..."*). J.B. Kan spreekt naar aanleiding van het oude gebouw over: '... donkere en vochtige lokalen, waar de plak eens heerschappij voerde ...'*). In aanvulling op het in 1983 verschenen artikel 'Leopold en het Erasmiaans gymnasium' door T. van Zeeland^) heb ik het Kers/ag v#/7 cfe« /oes/Gwaf üfer geram?te /?0/teAY/örm inclusief bijlagen over de betreffende jaren eens nagespeurd op zoek naar informatie over Leopolds leraarschap. Het artikel van Van Zeeland handelt globaliter over hetzelfde thema maar is gebaseerd op uiteraard identieke informatie uit het archief van curatoren en rector zelf. Zijn beknopte mededelingen wil ik gelet ook op het specifieke onderwerp van deze bijdrage meer uitgebreid weergeven. Zo staat in het verslag over 1891 naar aanleiding van Leopolds voorlopige benoeming te lezen: 'Aan den leeraar Dr. M.C. Tideman moest wegens redenen van gezondheid van 1 Januari - Augustus 1891 verlof worden verleend. Later is hem om dezelfde reden op nieuw een verlof toegestaan tot 1 Maart 1892. Zijne lessen werden waargenomen door den heer J.H. Leopold; om in de kosten te voorzien werd ons met groote welwillendheid een crediet toegestaan'^). Het aantal leerlingen verdeeld over zes klassen bedroeg bij Leopolds komst op school 193. Rector was de zoeven al genoemde mr. J.B. Kan. In 1892 krijgt Leopold zoals uit het verslag over dat jaar blijkt zijn vaste aanstelling: 'Aan den leeraar Dr. M.C. Tideman wien, zooals in het verslag van 1891 is medegedeeld, wegens redenen van gezondheid opnieuw een verlof was toegestaan tot 1 Maart 1892, is op zijn verzoek om dezelfde redenen eervol ontslag uit zijne betrekking verleend met ingang van het tijdstip, waarop zijn verlof eindigde. In zijne plaats werd met ingang van denzelfden dag benoemd de heer Dr. J.H. Leopold'*). Uit het verslag wordt tevens duidelijk dat Leopold inmiddels tot doctor is gepromoveerd. In januari 1892 verdedigde hij aan de Rijksuniversiteit te Leiden zijn proefschrift Stad/tf Pee/7&tfm/?/tfA?#. Dit proefschrift handelt over de Horatiuseditie van de Leidse hoogleraar P. Hofman Peerlkamp (1786-1865) en is volgens de 311
toen nog geldende gewoonte geheel in het Latijn geschreven. Het zal tot 1909/1910 duren voordat er in de reguliere positie van Leopold als leraar enige wijziging komt. Het verslag over die jaren bericht hoe hij in verband met ziekte en overlijden van de toenmalige rector dr. S.J. Warren samen met de conrector een deel van diens lessen waarneemt. Tot opvolger van Warren wordt in de raadszitting van 5 maart 1910 benoemd dr. J.J.G. Vürtheim, conrector aan het stedelijk gymnasium te Utrecht. Een paar jaar later al verschijnt er wéér een nieuwe rector. Vürtheim namelijk wordt in 1914 in verband met zijn benoeming tot hoogleraar Grieks aan de Leidse universiteit op zijn beurt opgevolgd door dr. Y.H. Rogge. Voor Leopold moet de benoeming van Vürtheim in Leiden een persoonlijke teleurstelling geweest zijn. In zijn artikel 'Leopold, zoals ik me hem herinner' uit 1957 stelt R. Jacobsen, leerling en later collega, onomwonden dat Leopold gezien zijn staat van dienst als graecus bij deze hoogleraarsbenoeming werd gepasseerd^). F. Schmidt-Degener formuleert dat in zijn artikel 'Herinnering aan Leopold' uit 1927 zo: '... Leiden zou Leiden niet geweest zijn, wanneer het rythme van zoo'n zware stap langs het Rapenburg had kunnen klinken'^). De teleurstelling van Leopold kan worden afgelezen uit het feit dat zijn vaktechnische wetenschappelijke productie na deze ervaring een dalende lijn vertoonde. In later jaren begon Leopolds doofheid het hem in toenemende mate bezwaarlijk te maken zijn taak als leraar uit te oefenen. In 1924 op 59-jarige leeftijd diende hij dan ook om gezondheidsredenen een verzoek in tot ontslag. Het verslag van de gemeente Rotterdam over dat jaar meldt: 'In de Raadszitting van 7 Augustus werd aan den heer Dr. J.H. Leopold, die sedert 1 Januari 1891 als leeraar in de klassieke talen aan het Erasmiaansch Gymnasium werkzaam was, met ingang van 1 September op zijn verzoek eervol ontslag verleend. Door zijn bijzondere gaven heeft Dr. Leopold zijn leerlingen weten te boeien zooals het slechts weinig docenten gegeven is. Met waardeering zij hier melding gemaakt van de groote toewijding, waarmede Dr. Leopold zijn taak als leeraar aan het Gymnasium heeft vervuld'^). Wanneer Leopold bij de aanvang van de cursus 1924/1925 het Erasmiaans gymnasium verlaat bedraagt het aantal leerlingen 236. In de verstreken periode maakte hij vier rectoren mee: 1891-1896 mr. J.B. Kan, 1896-1910 dr. S.J. Warren, 1910-1914 dr. J.J.G. Vürtheim en 1914-1924 dr. Y.H. Rogge. De '... provinciale rust 312
...' die er volgens Jacobsen^) bij Leopolds aantreden heerste is bij zijn vertrek voorgoed verdwenen. Gebrek aan ruimte en hinder van het straatrumoer blijken volgens opmerkingen in het jaarverslag 1924 op school tot een toenemend aantal klachten te leiden. Maar het zal tot 1937 duren voordat het Erasmiaans gymnasium de Coolsingel verlaat om te verhuizen naar het nieuwe gebouw aan de Wytemaweg waar het ook thans nog gehuisvest is. In de opvolging van Leopold wordt voorzien door J.D.L. de Vries tot tijdelijk leraar te benoemen. In 1925 tenslotte wordt de vacature Leopold door de benoeming van E.A. Roodhuijzen tot lerares oude talen definitief vervuld.
Hoewel zijn maatschappelijke carrière niet die 'weidsche vlucht' iheeft genomen die hij er wellicht zelf van had verhoopt, wordt uit het hierboven al aangehaalde verslag van de gemeente en uit tal van publicaties door collega's en leerlingen duidelijk dat Leopold inderdaad een leraar is geweest met bijzondere gaven. Het merendeel van deze publicaties is geschreven in de vorm van persoonlijk getinte herinneringen. Biografische aspecten overheersen. Een keuze aan gegevens uit deze literatuur bepaald door het onderwerp van deze bijdrage zal ik hier in een nieuw verband brengen. Zo leggen zowel Leopolds collega aan de HBS K.H. de Raaf als SchmidtDegener, '... sera/?er üfod/?w/ws'^), in hun herinneringen uit 1927 onafhankelijk van elkaar de nadruk op Leopolds opvallende fysieke verschijning. Respectievelijk schrijven zij over zijn uiterlijk: 'Leopolds stille, gedistingeerde verschijning had mij altijd bizonder aangetrokken. [...] Ik bleef hem wel eens even naoogen als ik hem met zijn eigenaardige, edele nonchalance door onze woelige straten zag gaan'^). 'Het meest kenmerkende was zijn wijde langzaam gaande stap en een grappenmaker uit een hoogere klas noemde hem 'de wandelende ^ Schmidt-Degeners nader contact met Leopold dateert van 1897 toen hij in verband met ziekte 's avonds op Leopolds kamer in de Van Oldenbarneveltstraat bijles Latijn kreeg. Opmerkelijk is dat ook Ida Gerhardt in het kwatrijn dat ik bij wijze van inleiding heb geciteerd over de gang van haar leermeester spreekt met de term 'waden'. Leopold zelf overigens is zich van deze eigenschap wel bewust geweest. Hetzelfde beeld van bedachtzaam voortgaan ver313
woordde hij al in het eerste gedicht van de reeks 'Verzen 1897': Mijn voeten zij gaan onder mij klisklas, mijn hoofd hangt in een web van schemeringen^). Ook oud-leerling A. Donker legt bij zijn herinnering aan Leopold '... als een verschijning uit een andere wereld ...' verband met deze twee verzen^). Schmidt-Degener geeft verder een beschrijving van Leopolds entree in een klas: 'In het klaslokaal kwam Leopold langzaam binnen en tot de knapen en meisjes richtte hij zich in volkomen ernst, op gedragen toon, met statig gebaar van een hand die even in de lucht bleef hangen, alsof Gaius Octavius tot de legioenen sprak'*®). Uit de aangehaalde plaatsen moet men niet concluderen dat Leopold een wereldvreemde figuur was. Het archief van de Rotterdamsche Gymnasiasten Bond laat zien hoe hij aan ettelijke buitenschoolse activiteiten een regelmatig deelnemer was. Bekend zijn ook de vakantietochten naar de bergen in Tirol met collega en vriend A.J. Kronenberg. Leopold was lid van de Nederlandsche Alpen-Vereeniging en publiceerde in de MeGfeGfee///7gert van 1906 samen met Kronenberg onder de rubriek 'Toer-berichten' het verslag van een bergtocht^). Hij frequenteerde het Rotterdamsch Leeskabinet. Maar naast de fysieke verschijning was het vooral zijn manier van lesgeven die de aandacht heeft getrokken van zijn leerlingen. J.C. Kamerbeek bijvoorbeeld prijst zijn kennis van archeologie en realia mede opgedaan, vermoed ik, tijdens buitenlandse reizen en bezoeken aan opgravingen en musea. Haarfijn wist Leopold uit te leggen '... hoe Caesar's brug over de Rijn in elkaar zat, hoe de inslag in de schering werd gebracht, hoe /« en CO/77W onderscheiden waren'"'°). Maar zijn eigenlijke kracht lag, zoals bij veel literair begaafde classici, kennelijk op het terrein van vertalen. Hierin zag hij een gelegenheid de oorspronkelijke tekst zo goed mogelijk te doorgronden. Zijn lesgeven liet vooral hierom een onvergetelijke indruk na bij de leerlingen. Het is in dit verband natuurlijk niet doenlijk om alle bijzonderheden met betrekking tot Leopolds vertalen van de klassieke schoolauteurs te vermelden. In elk geval krijgen Homerus^'), Ovidius^) en Vergilius^) in de overlevering de meeste aandacht. Over Leopolds als het ware Socratische onderwijsmethode zijn uit het begin en het einde van zijn loopbaan inhoudelijk praktisch gelijkluidende getuigenissen op te sporen. Jacobsen, die in de derde klas gedurende 314
HET VERLATEN GYMNASIUM.
De groote trap. Alles is er nog, zooals het door de leergierige bewoners werd verlaten. Het beeld van Diogenes, dat laren lang in deze hal prijkte, en dat in 1S88 uit ee« villa te Overschie naar het Qymnmlum werd overgebracht. De foto's en do me'laillrs, die doen denken aan de glorierijke vierdaag«che marsenen der Gymnasiasten onder leiding van den ir. Sweep. Het rekje met de klasse-agenda's naast de oude Bourgondische beeldjes; de deur van de Bibliotheek en dan ijeneel in den hoek de deur van «Ie Kamer van den Rector.
va/? /??/• Eros/maarts va/? 50
Hoeveel jonge Rotterdammers zouden dair al niet op het matje hebben gestaan, om ai naar de geaardheid en de hoegrootheid van hun xonden. met een min of meer angrtig hart den dr.mpel van des Rectors kamer over te stapP' n. Hoeveel vaders en Moeders zijn daar ook niet geweest om de tnekomstdroomen voor hun jongen of meisje te helpen verwezenlijken. En dan boven de trap de bel, die jarenlang de schooltijden aan- en afluidde. De geheele vertrouwde sfeer, die er noc; hangt, maar die spnedi;* zal verdwijnen, als alif: eipendommen dor school, naar het nieuwe gehouw verhuizen, en er slechts de kale wanden tri lecge lokalen achterblijven.
cte Coo/sZ/ige/; 795 7.
w/7
de cursus 1891/1892 Ovidius van Leopold kreeg, maakt een opmerking die naar mijn mening ook een direct verband legt met diens dichterschap: 'Het was, alsof er van hem een fluïdum uitging, dat, min of meer buiten het grammaticale om, de zin van een text te voorschijn wist te toveren. Over dit intuïtieve, dat a.h.w. door direkt contact het doel vindt, heb ik later dikwijls met hem gesproken, de cf/v/«ö//o, zoals hij het noemde, de ingeving'^). Ruim dertig jaar later ervaren de leerlingen in het lesgeven van Leopold nog steeds dit directe overbrengen van de inhoud. Mathilde Stuiveling-van Vierssen Trip geeft in haar artikel 'De school van Leopold' uit 1975 over haar laatste Homerusles van het cursusjaar 1922/1923 de volgende details: 'Het laatste uur voor de vakantie liet Leipi ons alleen de Oöfy55ee opslaan. De schriften mochten weg. Hij zou voorvertalen [...]. Zo nu en dan zei hij een woord in het Grieks of hij noemde een vers. Wij volgden hem in ons boek en begrepen het zonder mankeren .25)
Het zal na het voorafgaande geen verbazing meer wekken wanneer Ida Gerhardt in haar proefschrift Lwcrer/Ks: fife «ö/wwr e« /?##/- vormen ... uit 1942 Leopolds gepubliceerde Lucretiusvertalingen omschrijft als '... vertalingen, die de volmaaktheid benaderen . . . ' ^ ) .
Met het noemen van de dichter en filosoof Lucretius verlaten wij het domein van de school om over te gaan tot Leopolds meer wetenschappelijke werkzaamheden. Vrijwel gedurende zijn hele Rotterdamse periode is hij in meerdere of mindere mate op wetenschappelijk terrein actief geweest. Gememoreerd is al dat hij als graecus een zekere faam genoot. Aan de pas opgerichte Rotterdamsche Volksuniversiteit gaf hij in 1918 een cursus over de Griekse tragedie. Vermeldenswaard gezien de directe relatie met Rotterdam is verder dat hij voor het Programma VÜT? /ze/ £/Y757mtfü77sc7? gywrtfls/wm voor de cursus 1896/1897 een bijdrage schreef getiteld 'Over de plaats van handeling der CeAra Aanleiding tot het artikel over Croesus' wijgeschenk 'De Z)e//?/»co Ooesv Gfcwo' uit 1914 was de vraag van een leerling. Naar de vorm kan men zijn 25 wetenschappelijke publicaties on316
derscheiden in boeken, artikelen en recensies. Laatstgenoemde categorieën publiceerde hij in tijdschriften als MA?eA77O5y/7e, Mwsewm en £er//A?er p/i/Vo/og/sc/ze Woc/zensc/?/"///. Naast deze strikt wetenschappelijke uitgaven gaf hij bij uitgeverij Brusse twee bloemlezingen uit met literaire vertalingen bestemd voor een wat groter publiek: S/o/sc/ze HT/s/ie/tf in 1904 en C//Y öfe/7 /«/« va/7 £p/cwrw5 in 1910. Inhoudelijk neemt in zijn oeuvre de Romeinse keizer en filosoof Marcus Aurelius (161-180) een centrale plaats in. Voor deze stoïcijn op de troon had Leopold blijkbaar een speciale belangstelling. Als we de opmerkingen van Schmidt-Degener en Jacobsen mogen geloven was er zelfs sprake van een identificatie die het wetenschappelijk bereik te buiten ging. Dit uitte zich onder meer hierin dat Leopold een in Parijs gekochte antieke munt met de beeldenaar van de keizer droeg^). Schmidt-Degener weet de ervaring van deze vereenzelviging fraai te verwoorden. Op een gegeven moment in hun relatie '... vloot zijn gestalte samen met die van Marcus Aurelius, de verlegen wijsgeerige keizer, zijn bewegingen zwaar geworden van de grav/Vös //77/?eratoA7tf, en in zijn oogen de eenzaamheid op den keizerstroon'^). In Sto/sc/?e w//s/ie/V/ bundelde Leopold met Schmidt-Degener als anoniem medewerker een keur aan stoïsche geschriften. Zo vertaalde Schmidt-Degener het £«c/i/>/cf/M/?? van Epictetus en Leopold zelf een aantal teksten uit Marcus Aurelius' /löf se /pswm. Schmidt-Degener meldt over het ülïc/ï/V/flf/M/w waarvan hij de Griekse tekst van Leopold te lezen had gekregen: 'Nooit heb ik Leopold zoo opgetogen gezien, dan toen ik hem op een avond de Hollandsche vertaling daarvan toereikte. Onmiddellijk kwam het plan eener uitgave bij hem op, waarbij dan zijn eigen uittreksels uit Marcus Aurelius zouden aansluiten'^). In 1908 publiceerde Leopold bovendien in de beroemde Oxfordreeks een teksteditie van het reeds genoemde werk van Marcus Aurelius. Deze uitgave geldt nog steeds als belangwekkend. Leopold deed bij wijze van voorbereiding zelfs onderzoek in de Bibliothèque Nationale te Parijs en reisde voor overleg met de uitgever naar Engeland. Zijn filologisch verleden als leerling van de Leidse hoogleraar C.G. Cobet komt in deze uitgave merkbaar tot uitdrukking. Het artikel van oud-leerling Kamerbeek 'Leopold en de oud317
heid' uit 1956 is van de publicaties door zijn leerlingen het enige waarin expliciet de relatie tussen Leopold als 'dichter' en 'classicus' aan de orde wordt gesteld^). Voor de auteur van de bijdrage in £te w/7/e ra/er van 1925 waren dit nog twee op zich zelf staande begrippen. Hoezeer echter de sfeer van de klassieken, het lesgeven en het dichten onderling samenhangen heeft Leopold zelf aangegeven in een brief van 14 september 1918 aan Martha van Vloten. Hierin antwoordt Leopold op een vraag over het ontstaan van wat wel zijn meest beroemde gedicht is geworden, 'Cheops': 'Vooreerst ben ik niet in Egypte geweest, en dan moet ik op de vraag hoe ik op het idee van de Cheops ben gekomen eigenlijk zeggen op school, terwijl ik voor de klasse stond en de jeugd in de schoonheden van Herodotus en speciaal in de bouw van de pyramiden inwijdde . . . ' ^ ) . Kamerbeek weet aan de hand van een aantal voorbeelden ook op het microniveau van taal en stijl Leopolds gedichten aan het Grieks en Latijn te relateren. J.D.F, van Halsema heeft in zijn proefschrift met de treffende titel Zft/eew /2e/ vroege/* e« to /ater, cfe d/cAter Leo/?o/öf ei? Z///7 bro««e/7 ... uit 1986 aangetoond dat beide aspecten van Leopolds persoonlijkheid inderdaad intrinsiek met elkaar verbonden zijn^). Hij doet dit door te laten zien hoe o.a. klassieke boeken die Leopold in zijn bezit had doorwerken in een aantal onvoltooid gebleven gedichten uit diens nalatenschap. Een belangrijk deel van Leopolds boekenbezit is na zijn dood in juni 1925 door de nabestaanden geschonken aan de Gemeentebibliotheek van Rotterdam^). Bibliothecaris destijds was prof. dr. W.L. de Vreese. In de 7Vo/w/eA7 van de vergadering van de Comra/ss/e voor üfe #/&//o//7ee£ e« Leeszö/e/7 gehouden op 5 november 1925 wordt de schenking bij de rondvraag vermeld: 'Dr. De Vreese deelt mede, dat de familie van wijlen den Heer J.H. Leopold, den thans beroemden dichter, aan de Gemeentebibliotheek heeft geschonken diens geheele klassieke bibliotheek, bevattende omstreeks 2000 boeken, waarbij zeer kostbare. Waar het de uitgesproken bedoeling is, dat aan deze schenking geen ruchtbaarheid wordt gegeven, heeft hij deze belangrijke donatie onder dankzegging aanvaard'^). Wat de omvang van de collectie en de aanwezigheid van kostba318
re boeken betreft vergiste De Vreese zich. De verzameling omvat circa duizend banden en bestaat voor een groot deel uit tekstuitgaven van Griekse en Latijnse (school)auteurs. Er bevinden zich geen bibliofiele uitgaven onder en maar een enkele druk uit de periode voor 1800. Nu had De Vreese de gewoonte om van zijn dagelijkse beslommeringen een dagboek bij te houden. Zo bevinden zich in het archief van de Gemeentebibliotheek zijn dagboeken over de jaren waarin hij als bibliothecaris werkzaam was (1919-1934). Een in aanmerking komende periode na Leopolds dood heb ik met het oog op informatie over de Leopoldcollectie doorgenomen. Viermaal treffen we in het dagboek over 1925 inderdaad een korte notitie aan over de verwerking van de aanwinst: 2-10-1925 'Bij V[an] Strien nagezien Leopold ...', 24-10-1925 'Leopold gaat nu naar boven, voor een goed deel genummerd ...', 21-11-1925 'Makkink klaar met Leopold' en tenslotte 11-12-1925 'Kossm[ann] deelt mede, dat V[an] Strien door Leopold en Verreyt heen is ...'. Ook al zijn het onbeduidende details, zij weerspiegelen toch de bibliotheekpraktijk van die tijd. De nauwgezetheid waarmee de collectie onder De Vreese is geregistreerd heeft in later jaren nog goede diensten bewezen. Aanvankelijk werden de boeken niet als zodanig apart gezet, maar maakten zij uitleenbaar en wel deel uit van het normale bezit van de bibliotheek. Het verzoek van de nabestaanden aan de schenking geen ruchtbaarheid te geven zal aan dit feit niet vreemd zijn geweest. Naarmate echter in de zeventiger en tachtiger jaren duidelijk werd hoe belangrijk Leopold was als dichter, groeide ook het besef van de historische betekenis van zijn persoon voor de stad Rotterdam. Tevens nam in wetenschappelijke kring de belangstelling toe voor het onderzoek naar de bronnen van zijn dichterschap. Vanuit eerstgenoemde invalshoek drong de oud-leraar klassieke talen van het Erasmiaans gymnasium drs. N. van der Blom speciaal ook vanwege zijn belangstelling voor de geschiedenis van de school bij de bibliotheek aan op het afzonderen en als bijzondere collectie bewaren van de Z?/£//o//zeajr Leopo/cfrflWtf. Dit verzoek werd vanuit wetenschappelijke invalshoek ondersteund door de toenmalige bibliothecaris van de Universiteit van Amsterdam prof. dr. E. Braches. Hetzelfde werd bepleit door Van Halsema, thans hoogleraar Nieuwe Nederlandse Letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, die één van zijn belangrijke vondsten had gedaan in een boek van Leopold in de Gemeentebibliotheek. Hun aandringen had succes. In de afgelopen jaren heb ik binnen 319
L res
BELLI GALLICI. praeparata a imstris. fal<<-s praeaCQtae insert a e ailtixatT^ie
•. longuriis, oon abeimili (orraa muralium ialctam. nia com (tinea, qui antemnaa a
nti-ut!ebant.
L i
i •7* '
•J qu<>d postqttam barbari fieri animadvertenint, expagnatia com. pluribus navilms. ruin j^i reL nnllum reperiretur auxiliuni. toga HKsalutem petere contenderunt. ac lam eonveraia in earn parteni r ^. navibus, quo restva lerebat, tanta aubito j^ialacia ac tranquillij ,.— 4 tas extitit. ut se ex loco movere non possent, quae quklem K r o a a r l i , . . . r , .• i n i n P A n f i p i o n H n i i i
niaxillie
flllt
oportLlllil :
lUtlll
nostri consectati expugnaverunt, ut perpaocae ex onini* numero noctis interventu ad torram pervenirent, cum ab hora ï^derover-16 fere U I L u s q u e a d SOUS O C C a a u m p U f £ i i a n t i i r . Q u o p r o e l i o ln-1wonnenen. I lum Venetorum totiusquo orae maritimae confectum est. nam
cum omni8 iuventus, omnos ettam «jravioris aetatis. in (jnibus aliq^uid consilii aut dijmitatis fuit. eo cotfrenerant, turn, navinm s quod ubiquo roerat, in unum locum coSgerant; qniboa amissis reliqui beqoe, quo ae recipe rent, neqoe, qnem ad modum oppida dofendercnt.
habebant.
itaque
5 en i). fite, nAfttreceL . alleen van «•«/ afhankelijk, r*t II. 9, •">. «, vertaal alsof er a&«<mt7<** stond. Maak »>fri^io i«<-/7«/« ook afhankelijk van rum. 7. ///x fn/Vis. iloor subst. met praep. fiWjMrvhtr, onmogelijk gemaakt wenl. 8. JJrm ^«T^r?, strijden. /Vj»«/o, eenigsziii-. 9. /)<*«/>ccfi/.'(, verg. voor de vertaling arfiïtoM ftafor*; c. 12, 1. 15. 1. ZVlVrfW . . . MtMMfa, ook afh. van CMM te maken. JD/MCU* ar Vrwa^,
twee en ook (somtij
7.//.
se roaqna omnia Caesari «le.liie |>lnat<<'n. , middel. CStM* drmr ••en iiclv. rfi. I, 7, 1 V*** = •" 7'""". rVrWj ah(«olunt = waaien. Mvnon.: volkomen windstilte. 4. V"»" 7«i
10. 2. /lurH^K», strijdbare FVft, door „hebben, bezitten" !• vartalen. A'di/iow, afh. van gwotf; allew MM er overal aan ;»ehepen gewee^t was = nl de schepen, die zij lorgentO hadden. 3.
H,
//«V&fl/i/. wist.-n. » «MfiYur, vgl. -. ., o, _.
'/t
de bibliotheek gewerkt aan het reconstrueren van de collectie en voor intern gebruik een catalogus samengesteld die een beschrijving geeft van alle boeken die tot de Leopoldcollectie behoren^). Een externe publicatie is in voorbereiding. De reconstructie werd mogelijk gemaakt doordat het journaalboek over 1925 waarin de collectie exact werd beschreven nog steeds aanwezig is en doordat ook de toen aan de boeken gegeven signaturen voor een groot deel nog steeds in gebruik zijn. Tijdens de uitvoerende werkzaamheden is gebleken hoe belangrijk, ook in historisch opzicht, het is dat de oorspronkelijke collectie apart werd gezet en zorgvuldig bewaard. Aan de boeken is namelijk te zien dat Leopold zijn eigen collectie veelvuldig gebruikte. Op tal van bladzijden staan in zijn eigen handschrift aantekeningen met inkt, met potlood dan wel met het in zijn tijd gebruikelijke anilinepotlood. Een aantal boeken bevat bovendien losse velletjes met allerlei aantekeningen. Zo bleek in een Homeruseditie o.a. een dubbelgevouwen vel papier met de vertaling van een ongepubliceerd fragment uit boek 13 van de Ocfys5ee van Homerus schuil te gaan. Dit fragment is inmiddels met een facsimile van Leopolds handschrift gepubliceerd in het tijdschrift voor antieke cultuur //ermertews^). Uit plakkertjes is verder op te maken dat Leopold een regelmatig koper was bij boekhandel W.J. van Hengel in Rotterdam. Hoewel de collectie nu apart is gezet en de boeken niet meer uitleenbaar zijn zoals tot 1984 nog het geval was is de collectie geenszins uit de gevarenzone. De boeken zouden eigenlijk onder speciale condities bewaard moeten worden. Jammer genoeg was dit nog niet bekend toen het nieuwe gebouw van de Gemeentebibliotheek werd ontworpen. De voor de üras/w/öwtf etc. speciaal ontworpen airconditioned ruimte is helaas niet berekend op uitbreiding. Het is echter juist dit type ruimte dat ook voor de boeken van Leopold nodig is. De Leopoldcollectie bestaat immers grotendeels uit boeken die dateren uit de periode 1850-1925. De boeken uit die periode zijn veelal gedrukt op een houthoudende papiersoort die sterk onderhevig is aan verzuring. Het gevolg is dat het van oorsprong witte papier bruin wordt, verbrokkelt en uiteindelijk volledig in snippers uit elkaar valt. Een en ander wordt verergerd door de toenemende verzuring van het milieu. Bewaring in ruimten met door middel van filters gezuiverde lucht kan overigens het proces slechts vertragen maar niet tegengaan. Daartoe is alleen een volledige ontzuringsbehandeling in staat. Daar komt bij dat een aantal banden er zo slecht aan toe is dat restauratie in aanmerking komt. Het is 321
te hopen dat de kosten die aan eventuele ontzuring en restauratie uiteraard verbonden zijn geen beletsel zullen vormen voor het behoud. De collectie namelijk is naast de vele herinneringen de enig overgebleven authentieke en tastbare band tussen Leopold en Rotterdam. Via de Leopoldcollectie kom ik uiteindelijk weer op het uitgangspunt van dit artikel terug: Leopolds dichterschap verbindt hem slechts zijdelings met Rotterdam. Zijn inspiratiebronnen lagen elders, met name in zijn lectuur. Wat Rotterdam betreft zou men zelfs kunnen spreken van een negatieve relatie. Uiteraard hangt dit - zeker in de romantische visie - samen met het wezen van het dichterschap, maar volgens J.C. Bloem lokte toch ook Rotterdam zelf niet bepaald uit tot een vruchtbaar literair contact. In zijn artikel 'Dr. J.H. Leopold als Rotterdammer' uit 1926 merkt hij op: 'Rotterdam is, wil het mij voorkomen, voor een kunstenaar een bij uitstek geschikte stad, niet door wat het heeft maar door wat het mist. . .'**). Dat neemt niet weg dat ook Leopold als Rotterdams dichter bij de tentoonstelling van RotterdaYnsche Letterkunde in 1924/1925 met o.a. de tekening door zijn collega M.E. Mees, getuige de foto in het /?o/te/Yto/77sc/7 ytfflr&oe/ry? van 1926, zelfs prominent vertegenwoordigd was. De tekening bevindt zich momenteel weer in museum Boymans-van Beuningen na van 1953 tot 1978 als bruikleen in de docentenbibliotheek van het Erasmiaans gymnasium gehangen te hebben. Schmidt-Degener legt in zijn herinnering aan Leopold sterk de nadruk op het contrast tussen enerzijds het Rotterdamse stadsgewoel en anderzijds Leopolds eigen droomwereld. Tijdens de gesprekken die hij al wandelend op straat met Leopold voerde en bij de binnenkomst op diens kamer voor de avondlijke bijlessen had hij steeds dezelfde gewaarwording: 'Om Leopold heen verdween Rotterdam als een neveligheid'-^). Overigens had Leopold volgens een citaat bij De Raaf geen hekel aan de stad: 'Ja, Rotterdam is pittoresk, veel mooier dan Den Haag. En de omgeving is bizönder. . . ' " ) . Eén gedicht is er dan ook wél waarin volgens de deskundigen de Rotterdamse werkelijkheid wordt verbeeld^). Het is het gedicht 'De Molen' geschreven rond 1898/1899 en geïnspireerd door de 322
SO A . e E't-EEN GT' '.MIJN P-\Rri5 vvE ! EWAZEMI HONnrPotplNCEN NOOIT BESEFT EN NOOIT. BEPEIKT, ZIJN fls NJU DOODGEZWEGEN.:
i Ci
52.
y./7.
1
Uj
7977).
molen 'De Hoop' die tot 1920 aan de Coolsingel stond vlak bij het Erasmiaans gymnasium. Volgens Schmidt-Degener hield Leopold van '. . .dat verweerde bouwsel"*'). Het is dezelfde molen waarover ook Ida Gerhardt schrijft in haar gedicht 'Biografisch II'. Ik citeer het begin van de tweede strofe van Leopolds gedicht waarin het gevaarte wordt geïntroduceerd en in concrete termen beschreven: Onder de huizen donker en vocht, de woningen en de stratenbocht met kilte, die van de muren vliet, en voorjaarswasemen in het verschiet, in hun midden grommelig en plomp de norsche kolos, de opgaande romp van den windmolen. . . ^ ) . Dit citaat is bruikbaar om bij wijze van afsluiting een aantal eigenaardigheden van Leopolds poëzie te laten zien: een voorkeur voor lange zinnen, enjambementen en samengestelde woorden vaak van eigen maaksel. Uit het voorgaande is gebleken dat vooral in de beleving van zijn leerlingen Leopold en Rotterdam onverbrekelijk met elkaar verbonden zijn. Het in het begin van dit artikel aangehaalde gedicht van Ida Gerhardt getuigt daar al van. En ook oud-leerling J.H. Besselaar, lange jaren journalist bij A7?C //üwcfe/sb/öcf, vermeldt in zijn rubriek 'Op stap' regelmatig hoe de herinnering aan Leopold hem telkens weer overviel bij zijn rondgang door Rotterdam. In een van zijn bijdragen bijvoorbeeld spreekt hij van '. . .mijn geliefde Erasmiaans Gymnasium. . .' en van: '. . .de zachte stem van onze leraar Grieks - de grote dichter Leopold, die ook de molen van de Coolvest bezong - . . .'**). Het Leopoldmonument gemaakt door Charlotte van Pallandt en in 1965 ter nagedachtenis van de dichter onthuld in het rosarium van museum Boymans-van Beuningen is in dat licht bezien dan ook van de kant van Rotterdam een terecht huldebetoon geweest.
NOTEN 1) I. Gerhardt, Kerzame/de ged/c7?/ert (Amsterdam 1985) 190. 2) J. Huijts, 'Dr. J.H. Leopold, man van wetenschap', De w/7/e w/er 324
2 (1925) 5, 15 mei, 224. 3) N. van der Blom e.a., Gréy?£A7 w/7 de ge5c/?/é'?g 4 (1906) 64-65. 20) J.C. Kamerbeek, 'Leopold en de oudheid', De rt/ewu-e 5/em 11 (1956) 107. 21) J.C. Kamerbeek, op. c/7., 102 (over ep/7/?e/ö or/ram/a) en M. Stuiveling-van Vierssen Trip, op. c/7., 127-128 en 130. 22) F. Schmidt-Degener, op. c/7., 507; J.C. Kamerbeek, op. c/7., 101 en R. Jacobsen, op. c/7., 310-311 (beiden over Pyramus en Thisbe). 23) F. Schmidt-Degener, op. c/7., 506-507 (contrast met collegaclassicus M.A. Kreling); J.C. Kamerbeek, op. c/7., 100 (betreft motto 'Alsof alleen ik en ontdaan') en M. Stuiveling-van Vierssen Trip, op. c/7., 134. 24) R. Jacobsen, op. c/7., 310. 25) M. Stuiveling-van Vierssen Trip, op. c/7., 130. 26) I. Gerhardt, Lwcrer/ws: de «a/wwr e« /war vorweA?: ooeA' / efl ooe/r K" ver/ö//>7g e« veraw/woordmg, proe/ic/ïr///. . . (Kampen 1942) 66. 27) F. Schmidt-Degener, op. c/7., 523 en R. Jacobsen, op. c/7., 320. 28) F. Schmidt-Degener, op. c/7., 503-504. 325
29) F. Schmidt-Degener, op. c/7., 516. 30) J.C. Kamerbeek, o/?, c/7., 98-115. 31) J.B.W. Polak en J.F. Staal, 'Mijn hart neemt velerlei gestalten aan III: kanttekeningen bij het gedicht Cheops van J.H. Leopold', /4/wsrer//cfec/jr//"/ voor /e//erA:wrtd/e 1 (1953) 3, december, 120. 32) J.D.F, van Halsema, Z?/)eeA7 /?e/ vroeger e/7 //er /a/e/-, d/e d//c/7/er Leoe/7 ?(//! oro/?/7e/7: ee/7 o/?d/er<:oe/: /7aar d/e verwer/://7g va/? d/e oro/ï/ïe/7 i/i ee/7 groep o/7vo//oo/d/e ged//c/7/e/? M/7 d/e /7tf/a/e/7sc/;ap va/7 7.//. öcö
326