Arteveldehogeschool
Katholiek Hoger Onderwijs Gent Opleiding bachelor in het sociaal werk Campus Sint-Annaplein Sint-Annaplein 31, BE-9000 Gent
Jeugdwerk in Groendal, samen sterker! Samenwerking tussen jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal, Franschhoek: waarom en hoe?
Academiejaar: 2010 – 2011
Eindwerk voorgedragen door: Emmeline VANDEPUTTE tot het behalen van het diploma Sociaal werk, Syndicaal werk – Sociaal beleid; waarvoor de graad van bachelor in het sociaal werk wordt verleend.
Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen ........................................................................ 4 Inleiding .......................................................................................................... 5 1
Contextschets: Zuid-Afrika in een notendop ............................................... 8
1.1
Actuele staalkaart van Zuid-Afrika............................................................. 8
1.2
Zuid-Afrika voor 1994: land van segregatie en apartheid ............................10
1.2.1 1910 tot 1948: segregatie .........................................................................10 1.2.2 1948 tot 1994: apartheid ...........................................................................10 1.3
Zuid-Afrika na 1994: een nieuwe, democratische republiek .........................12
1.3.1 Van Mandela tot Zuma: de presidenten en hun beleid ...................................12 1.3.2 Het ANC: Zuid-Afrika‟s grootste politieke partij .............................................14 2 2.1
Sociaal beleid en de organisatie van het sociaal werk .............................. 15 Sociaal werk tot 1994 .............................................................................15
2.1.1 De formele welzijnssector ..........................................................................15 2.1.2 De informele welzijnssector ........................................................................17 2.2
Sociale uitdagingen ................................................................................17
2.3
Sociaal beleid na 1994 ............................................................................19
2.4
Organisatie van het sociaal werk na 1994 .................................................21
2.4.1 De spelers in het sociaal werkveld...............................................................21 2.4.2 Organisatie van het sociaal werk op basis van interventieniveau .....................22 3 Sociaal beleid en de organisatie van het jeugdwelzijnswerk in Groendal, Franschhoek................................................................................................... 23 3.1
Sociale uitdagingen voor de jeugd in Groendal ...........................................23
3.2
Stellenbosch municipality ........................................................................26
3.2.1 Lokale overheidsstructuur .........................................................................26 3.2.2 Lokaal sociaal beleid: Stellenbosch‟ Integrated Development Plan ...................27 3.3
Een sociale kaart voor de jeugd van Groendal............................................31
4 Onderzoeksrapport: de samenwerking tussen jeugdwelzijnsorganisaties in Franschhoek................................................................................................... 34 4.1
Methodologie .........................................................................................34
4.2
Onderzoeksresultaten .............................................................................35
4.2.1 Welk klimaat heerst tussen de sociale organisaties onderling? Welke factoren beïnvloeden de interactie en relatie tussen de organisaties? ....................................35
4.2.2 Vinden sociale organisaties communicatie en samenwerking wenselijk? Is er behoefte aan samenwerking met andere organisaties? ............................................39 4.2.3 Hoe ervaren de betrokken organisaties the Dilbeek Programme als communicatie- en samenwerkingsplatform? ..........................................................40 5
Conclusie en aanbevelingen...................................................................... 42
Bronnenlijst ................................................................................................... 45
Lijst van gebruikte afkortingen ACVV ANC CBO CDO CDW ETA FBO FCW FIF FLCC FRANCO GEAR IDP ISDM MK NGO NP NRP RDP RSA YEA
Afrikaanse Christelijke Vrouevereniging African National Congress Community Based Organization Community Development Officer Community Development Worker Exercise Teachers Academy Faith Based Organization Foundation for Community Work Family in Focus Franschhoek Live Craft Centre Franschhoek Resource and Network Coordinating Organisation Growth, Employment and Redestribution Strategy Integrated Development Plan Integrated Service Delivery Model Umkhonto we Sizwe Non-Governmental Organization Nationale Party Neighbourhood Revitalization Process Reconstruction and Development Programme Republic of South Africa Youth Empowerment Action
Inleiding “Niet-gouvernementele organisaties in Franschhoek zijn verre van goed georganiseerd. Ze kennen elkaar niet. Ze communiceren niet. En er heerst een competitief klimaat: they don‟t allow to let the sun shine on someone else.” 1 Samenwerking tussen sociale organisaties in Groendal? Volgens Hanlie Linde, Stellenbosch‟ director Community Services, is dat allesbehalve vanzelfsprekend. Groendal is een buurt in Franschhoek, deelgemeente van Stellenbosch, Zuid-Afrika. In het laatste jaar van mijn opleiding sociaal werk mocht ik er als stagiair aan de slag bij Youth Empowerment Action (YEA), een niet-gouvernementele jeugdwelzijnsorganisatie. Stellenbosch en de Belgische gemeente Dilbeek onderhouden een stedenband. Tussen 2011 en 2013 volgen, in het kader van deze stedenband, jaarlijks twee studenten van de Arteveldehogeschool een praktijkstage in Stellenbosch. Jaargenote Marlies Van Wielendaele en ik beten de spits af. Het gemeentebestuur van Dilbeek en het gemeentebestuur van Stellenbosch werken samen aan de uitbouw van een sterk jeugdwerkveld in Franschhoek. Maar dat blijkt geen evidentie. Tijdens mijn stage ondervond ik hoe organisaties elkaar negeren, bekritiseren, soms zelfs saboteren. Ik ervoer de frustratie die dit met zich meebrengt. “De sociale uitdagingen voor de jeugd van Groendal zijn enorm, maar wij staan er alleen voor,” klonk het binnen mijn stageorganisatie.2 Nochtans telt Franschhoek op papier meer dan dertig sociale organisaties. Nochtans zit Youth Empowerment Action maandelijks rond de tafel met zes andere NGO‟s en het gemeentebestuur, om een coherent sociaal aanbod voor de jeugd uit te werken. Een rijk organisatielandschap, een gedroomd samenwerkingsplatform… maar nog steeds gaan veel sociale organisaties geïsoleerd te werk. En die versnippering staat een slagkrachtig sociaal werk in de weg. Dit roept vragen op: hoe verhouden de NGO‟s in Groendal zich tot elkaar? Wordt er samengewerkt? Waarom of waarom niet? Vinden de organisaties samenwerking überhaupt opportuun? In de loop van mijn stage ging ik aan de hand van een kwalitatief onderzoek op zoek naar antwoorden. Ik interviewde tien vertegenwoordigers van sociale organisaties die zich (onder meer) op kinderen en jongeren in Groendal richten. Ik vroeg naar hun houding tegenover en verhouding met andere organisaties in het werkveld. In mijn eindwerk staat volgende probleemstelling centraal: waarom is samenwerking tussen niet-gouvernementele jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal wenselijk? En hoe kunnen deze organisaties stabiele samenwerkingsverbanden uitbouwen? Mijn besluit vormt met andere woorden een pleidooi voor samenwerking binnen het jeugdwelzijnswerkveld in Groendal, met aanbevelingen die de communicatie en samenwerking tussen de organisaties kunnen versterken.
1 2
LINDE, H., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 12 mei 2011. PETERSEN, M., Mondelinge mededeling, via informeel gesprek, d.d. 27 februari 2011.
Maar eerst beschrijf ik de context waarbinnen de NGO‟s in Groendal interageren. Ik start met een brede, Zuid-Afrikaanse contextschets. Vervolgens sta ik stil bij de organisatie van het Zuid-Afrikaans sociaal werkveld, het klimaat en het nationaal beleidskader waarbinnen sociale organisaties actief zijn. Het derde hoofdstuk behandelt dezelfde thema‟s, maar dan specifiek voor de buurt en sector waarin ik stage liep: wat zijn de sociale uitdagingen voor de jeugd in Groendal? Hoe ziet het lokaal sociaal beleid van Stellenbosch eruit? En welke organisaties vormen samen het plaatselijke jeugdwelzijnswerkveld? In dit hoofdstuk schets ik het NGOlandschap in Groendal, Franschhoek. In hoofdstuk vier zoom ik in op de onderlinge relaties tussen de organisaties. Ik zet de resultaten van bovengenoemd kwalitatief onderzoek naar de verhouding tussen sociale organisaties in Groendal op een rij. Op basis van argumenten uit alle voorgaande hoofdstukken, formuleer ik ten slotte mijn besluit over het waarom en hoe van samenwerking tussen jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal, Franschhoek.
6
Figuur 1: Politieke kaart van Zuid-Afrika1
1
Kaart van Zuid-Afrika. Internet, (3 juli 2011). 7
1 Contextschets: Zuid-Afrika in een notendop Zuid-Afrika is een land van tegenstellingen, verschillen en versnippering. Dit geldt voor zowel het landschap en de economie, als voor de Zuid-Afrikanen zelf. Er bestaan immers nog heel wat breuklijnen tussen blank en zwart. Dat is een erfenis van ZuidAfrika‟s voormalig segregatie- en apartheidsbeleid. Maar de versnipperde republiek Zuid-Afrika maakt zich stukje bij beetje los van haar omstreden verleden. De jonge democratie is in volle ontwikkeling, onder het nationaal motto: Unity In Diversity! Alle jeugdwelzijnsorganisaties in Franschhoek zijn werkzaam binnen deze brede ZuidAfrikaanse context. Daarom schets ik in dit hoofdstuk kort het verleden en heden van het land waar ik stage liep. Een opmerking vooraf om begripsverwarring te vermijden: de term Afrikanen verwijst naar de zwarte bevolkingsgroepen in Zuid-Afrika, ook wel Bantu of Natives genoemd. Afrikaans is in deze context een bijvoeglijk naamwoord, de Nederlandse vertaling van African. De term Afrikaners verwijst naar de blanke, Afrikaans-sprekende inwoners van Zuid-Afrika, afstammelingen van Europese kolonisten, ook wel Boere genoemd. In deze context is Afrikaans een zelfstandig naamwoord: de taal die Afrikaners spreken. Afrikaans is overigens ook de taal van de meeste coloureds, kleurlingen van gemengde afkomst.
1.1 Actuele staalkaart van Zuid-Afrika Geografische versnippering Zuid-Afrika is het meest zuidelijke land van het Afrikaanse continent. Het land grenst aan Namibië, Botswana, Zimbabwe, Mozambique, Swaziland, Lesotho en zowel de Indische als de Atlantische oceaan. Met een oppervlakte van 1 219 090 vierkante kilometer, omvat Zuid-Afrika een gebied waar België haast veertig keer in past. Op bijgevoegde kaart telt u negen provincies en drie nationale hoofdsteden: Pretoria is de administratieve hoofdstad van het land, de wetgevende macht huist in Kaapstad en Bloemfontein is de juridische hoofdstad. Zuid-Afrika is een divers land. Dat uit zich op geografisch vlak in een veelzijdig landschap: gebergte en inlandse hoogvlakten, een uitgestrekte kust, vruchtbare wijnlanden, bossen en halfwoestijnlandschap wisselen elkaar af. Metropolen als Johannesburg, Durban en Kaapstad worden omgeven door dunbevolkte rurale gebieden, goed voor 81,6 procent van de totale landoppervlakte. 1 Economische tegenstellingen De stedelijke gebieden en het Zuid-Afrikaanse platteland verschillen economisch sterk: steden staan voor groei en economische welvaart, terwijl de situatie van de verpauperde rurale gebieden vergelijkbaar is met die van andere arme regio‟s in Afrika. Drie vierde van alle economische activiteit ligt geconcentreerd in vijf grootstedelijke regio‟s:
1
Vrij naar: GCIS en BURGER, D., (red.), South Africa Yearbook 2010/11. Pretoria, Government Communication and Information System, 2011, blz. 2-15, pdf, internet.
8
Johannesburg, het Kaapschiereiland, Durban, het Pinetowngebied en het Port Elizabeth/Uitenhagegebied. Dit leidt tot plattelandsvlucht, waardoor de sloppenwijken rondom de grote industriële centra blijven uitbreiden.1,2 De hele Zuid-Afrikaanse economie bestaat uit tegenstellingen. De formele economie doet het uitstekend: Zuid-Afrika heeft het economisch leiderschap van het hele continent in handen. Het land wordt wereldwijd beschouwd als een belangrijke regionale grootmacht. Bovendien is de Zuid-Afrikaanse economie goed geïntegreerd in de wereldeconomie. Zuid-Afrika hoort bij de BRIC-landen: groeiende economische markten zoals ook Brazilie, Rusland, India en China, die gestaag een leidersrol innemen binnen een nieuwe economische wereldorde.3 Maar Zuid-Afrika is een typisch voorbeeld van een duale economie. De formele, technologisch goed ontwikkelde industriële en commerciële sector is in handen van een beperkte elite. Miljoenen mensen vinden hierbij geen aansluiting. Een straatarme zwarte massa is tewerkgesteld in de onderontwikkelde informele economie, of heeft helemaal geen job. Samen met de Zuid-Afrikaanse economie, groeit ook de kloof tussen arm en rijk.4,5 Culturele diversiteit Voor de Zuid-Afrikaanse bevolking geldt: diversiteit troef. De regenboognatie herbergt een rijke mix aan etnische groepen, culturen, talen en godsdiensten. Zuid-Afrika telt naar schatting 49,99 miljoen inwoners. Daarvan is 79,4 procent van Afrikaanse origine, 9,2 procent is blank, 8,7 procent coloured en 2,7 procent Aziatisch. Het land erkent elf officiële talen, waarvan het IsiZulu, isiXhosa en Afrikaans het meest gesproken worden. Engels is de tweede taal van de meeste Zuid-Afrikanen en dus een belangrijke voertaal. Vijfentachtig procent van de bevolking is religieus, waarvan de overgrote meerderheid Christen. Een minderheid is Moslim, Hindu of Jood. 6 De Zuid-Afrikaanse grondwet stelt expliciet dat iedereen mag deelnemen aan het culturele leven van zijn of haar keuze. Elke Zuid-Afrikaan heeft ook het recht om te kiezen welke taal hij of zij spreekt. Iedereen is gelijk voor de wet en niemand mag direct of indirect gediscrimineerd worden op basis van ras, geslacht, zwangerschap, burgerlijke staat, etnische of sociale afkomst, huidskleur, seksuele geaardheid, leeftijd, handicap, religie, cultuur of taal.7 Deze progressieve grondwet staat haaks op de segregatie- en apartheidpolitiek uit Zuid-Afrika‟s omstreden verleden. De organisatie van de Zuid-Afrikaanse samenleving steunde tot 1994 immers op discriminatie en ongelijkheid. In wat volgt schets ik de historische evolutie van Zuid-Afrika: van segregatie- en apartheidsland tot nieuwe, democratische republiek.
1
Vrij naar: Vertrouwelijke interne nota, Brussel, Broederlijk Delen, 11 januari 2001. Vrij naar: CORNILLIE, T. en PONCELET, S., (red.), Landendossier: Jeugd en Jeugdbeleid in Zuid-Afrika. Brussel, JINT vzw, 2010, blz. 6 3 Vrij naar: Ibid., blz. 32. 4 Vrij naar: CORNILLIE, T. en PONCELET, S., op.cit., blz. 7-8. 5 Vrij naar: Vertrouwelijke interne nota, Brussel, Broederlijk Delen, 1 november 2007. 6 Vrij naar: GCIS en BURGER, D., op.cit., blz. 4-5. 7 Vrij naar: RSA GOVERNMENT, Chapter 2: Bill of Rights. internet, (1 mei 2011). 2
9
1.2 Zuid-Afrika voor 1994: land van segregatie en apartheid 1.2.1 1910 tot 1948: segregatie In 1910 stichten Britse kolonialen en Afrikaners na decennia van onderlinge strijd de Unie van Zuid-Afrika. Beide partijen ondertekenen een grondwet die enkel burgerrechten voor blanken voorziet. De nieuwe machthebbers hanteren een politiek van segregatie, die wordt ingezet met de Natives Land Act van 1913. Deze bakent zogenaamde homelands af, reservaten voor de zwarte bevolking die ongeveer een tiende van het totale landoppervlak beslaan. Zwarten kunnen enkel binnen de grenzen van de homelands grond huren of kopen. Daarnaast neemt de overheid een reeks discrimerende maatregelen die zwarten benadelen op de arbeidsmarkt. Zo is geschoold werk voorbehouden voor blanke burgers, net als het recht om zich te organiseren. Zwarte mannen mogen zich enkel in stedelijke gebieden begeven om er te werken onder de arbeidsvoorwaarden van hun blanke werkgevers. De lonen van zwarte arbeiders liggen beduidend lager dan de minimumlonen van hun blanke collega‟s. Dit bezorgt ongeschoolde blanke arbeiders echter een concurrentienadeel op de private arbeidsmarkt. Steeds meer werkgevers kiezen voor goedkope zwarte werkkrachten. En dat terwijl het land met een poor-white problem kampt: in de steden groeit een verarmde Afrikaner-onderklasse. In de loop van de jaren dertig komen daar de gevolgen van een wereldwijde economische depressie bovenop. Ondertussen klinkt de stem van de zwarte bevolking steeds luider. Oorspronkelijk komt het verzet tegen de blanke overheersing vooral uit de hoek van een hoogopgeleide Afrikaanse elite. Zo wordt in 1912 het African National Congress (ANC) opgericht, een organisatie die traditionele stamhoofden en nieuwe hooggeschoolde zwarte leiders verenigt in hun kritiek op het beleid. Maar begin jaren veertig leiden lage lonen en een stijgende levensduurte tot georganiseerd massaal zwart protest. Afrikanen komen in steeds groter getale op straat, ook letterlijk: meer en meer zwarten trekken naar de steden en in 1946 overtreffen ze de blanke stadsbewoners in aantal.1,2
1.2.2 1948 tot 1994: apartheid Het is tegen die achtergrond van blanke armoede, zwarte urbanisatie en zwarte massamobilisatie, gecombineerd met de verspreiding van het Afrikaner nationalisme, dat de Nationale Party (NP) in 1948 de verkiezingen wint. De partij wil de blanke dominantie in Zuid-Afrika bewaren en versterken. Hun verkiezingsslogan „Apartheid!‟ scoort bij het blanke kiespubliek. Vanaf 1948 volgen tientallen apartheidwetten elkaar in sneltempo op. Deze zijn allen gebaseerd op een systeem van raciale classificatie: alle inwoners van Zuid-Afrika worden gecategoriseerd als native, coloured, asian of white. De raciale groep waartoe 1
Vrij naar: APARTHEIDMUSEUM, Understanding Apartheid. A supplement for teachers and learners, issue 2. internet, (1 juli 2011). 2 Vrij naar: GCIS en BURGER, D., op.cit., blz. 25-28.
10
iemand behoort, bepaalt waar hij of zij kan wonen, schoollopen of werken, met wie hij of zij een relatie mag aangaan en van welke strikt gescheiden publieke voorzieningen hij of zij gebruik kan maken. In die zin is Apartheid een voortzetting van het segregatiebeleid van vorige regeringen, zij het op systematischere en brutere wijze.1,2 In theorie zet het apartheidssysteem in op een gescheiden ontwikkeling voor alle etnische groepen in het land, maar in de praktijk worden niet-blanken systematisch benadeeld. Openbare voorzieningen voor niet-blanken zijn inferieur. Zwarten genieten bijvoorbeeld minderwaardig onderwijs: de Bantu Education Act van 1953 lanceert een onderwijssysteem waarbinnen zwarte kinderen niet meer dan de nodige kennis voor laaggeschoolde arbeid kunnen verwerven. Een behoorlijke scholing is onnodig, luidt de redenering, want de Zuid-Afrikaanse sociale ladder biedt geen plaats voor zwarten boven de trap van de laaggeschoolde arbeid.3 In 1959 worden zwarten letterlijk buiten de maatschappij geplaatst. De overheid verklaart de homelands onafhankelijk en zwarten in Zuid-Afrika worden niet langer als Zuid-Afrikaanse burgers, maar als arbeidsmigranten beschouwd. In praktijk zijn de homelands verre van politiek en economisch onafhankelijk: de gebieden zijn onderontwikkeld en overbevolkt, de bodem is er onvruchtbaar en er is geen industrie. De inwoners van Zuid-Afrika slikken deze apartheidswetten niet zonder meer. Het African National Congress, het South African Indian Congress, het Coloured People‟s Congress én het Congress of Democrats, een kleinere blanke organisatie, roepen in de jaren vijftig samen op tot massaal geweldloos verzet onder de vorm van betogingen, stakingen en protestacties. Wanneer de politie tijdens een betoging van het Pan-Africanist Congress in 1960 tientallen demonstranten neerschiet, escaleert het conflict tussen de overheid en de verzetsorganisaties. De regering roept de noodtoestand uit, zwarte politieke leiders worden gearresteerd of gaan in ballingschap en hun organisaties worden verbannen. Afrikanen keren hun jarenlange tacktiek van geweldloos verzet de rug toe en binden een gewapende strijd aan met apartheid. Het ANC en de South African Communist Party richten een militaire vleugel op: Umkhonto we Sizwe (MK). In 1964 wordt Nelson Mandela, medeoprichter en opperbevelhebber van het MK, veroordeeld tot levenslange opsluiting. Het lokaal, nationaal en internationaal protest tegen het apartheidsregime gaat de daaropvolgende decennia in crescendo. Zo komen zwarte jongeren in de jaren zeventig massaal in opstand tegen het Bantu onderwijs, eerst in Soweto, vervolgens in het hele land. De overheid slaagt er ondanks harde repressieve maatregelen niet in de georganiseerde vezetsstructuren neer te halen. Ordehandhavers verliezen in de loop van de jaren tachtig nagenoeg alle controle in zwarte townships. Daarnaast raakt ZuidAfrika geïsoleerd binnen de internationale gemeenschap door wereldwijde antiapartheidsancties en boycots. Bovendien zetten ook almaar meer blanke Afrikaners zich
1
Vrij naar: Ibid., blz. 27. Vrij naar: APARTHEIDMUSEUM, Race classification. internet, (1 juli 2011). 3 Vrij naar: APARTHEIDMUSEUM, Understanding Apartheid. A supplement for teachers and learners, issue 3. internet, (1 juli 2011). 2
11
openlijk af tegen het apartheidsbeleid. Het systeem raakt stilaan al zijn legitimiteit en bestaansredenen kwijt. 1 De onvermijdelijke ommekeer volgt in 1990. De nieuw aangestelde president Frederik Willem de Klerk kondigt de vrijlating van Nelson Mandela aan en heft het verbod op zwarte verzetsorganisaties op. De NP, het ANC en andere politieke organisaties verzamelen rond de onderhandelingstafel. Vier jaar van intensieve onderhandelingen gaan gepaard met een verdere escalatie van politiek geweld. De stuiptrekkingen van apartheid eisen meer dan 14 000 mensenlevens. Tot er in 1994 een einde komt aan de jarenlange strijd tegen blanke overheersing en zwarte onderdrukking. Op 27 april trekken native, coloured, asian en white vreedzaam naar de stembus voor Zuid-Afrika‟s eerste democratische verkiezingen. Die dag luidt het begin in van de Nieuwe Democratische Republiek Zuid-Afrika.2
1.3 Zuid-Afrika na 1994: een nieuwe, democratische republiek Vandaag is de presidentiële republiek Zuid-Afrika een parlementaire democratie. Elke vijf jaar kiezen stemgerechtigde burgers een nationaal parlement en negen provinciale overheden. Het nationaal parlement bestaat uit een National Assembly en een National Council of Provinces. In de National Assembly zetelen vierhonderd rechtstreeks verkozen raadsleden. Elk provinciaal parlement vaardigt tien leden af om zitting te nemen in de National Council of Provinces. Het orgaan telt dus negentig leden. De rechtstreeks verkozen parlementsleden kiezen een president uit hun midden.3
1.3.1 Van Mandela tot Zuma: de presidenten en hun beleid Sinds 1994 stonden vier presidenten aan het roer van de natie, allen lid van het ANC. Bij de eerste democratische verkiezingen komt Nelson Mandela als verkiezingsoverwinnaar uit de bus. Mandela‟s presidentschap staat in het teken van verzoening, nationale eenheid en de heropbouw van de verdeelde regenboognatie.4 In 1999 volgt Thabo Mbeki Mandela op als president. Hij legt minder nadruk op grote gebaren van verzoening en vergiffenis. Mbeki‟s beleid is in de eerste plaats gericht op daadwerkelijke transformatie en economische groei. Mbeki stond nog voor zijn ambtstermijn mee aan de wieg van de Growth, Employment and Redestribution Strategy (GEAR). Deze strategie brak met de sociaal-democratische ideologie van het ANC, de partij die de belangen van de arme, zwarte massa verdedigt. GEAR staat voor economische groei in neoliberale zin: privatisering, het terugdringen van de inflatie en Zuid-Afrika‟s positie in de wereldeconomie gaan voor op de uitbouw van sociale vangnetten en sociale dienstverlening.5,1
1
Vrij naar: GCIS en BURGER, D., op.cit., blz. 27-30. Vrij naar: APARTHEIDMUSEUM, Understanding Apartheid. A supplement for teachers and learners, issue 3. internet, (1 juli 2011). 3 Vrij naar: GCIS en BURGER, D., op.cit., blz. 27. 4 Vrij naar: ibid., blz. 31. 5 Vrij naar: CORNILLIE, T. en PONCELET, S., op.cit., blz. 8. 2
12
Tijdens zijn presidentschap leidt Thabo Mbeki Zuid-Afrika naar een ongeziene economische groei. Met maatregelen rond Black Economic Empowerment draagt de regering actief bij tot de uitbouw van een beperkte zwarte midden- en hogere klasse. Maar Mbeki slaagt er niet in de levensstandaard van de arme massa omhoog te krikken. De werkloosheid stijgt en de kloof tussen arm en rijk groeit. Mbeki wordt wereldwijd geprezen om zijn economisch leiderschap, maar evenzeer verguisd om zijn uitspraken rond AIDS. De president trekt het bestaan van het HIVvirus in twijfel en kant zich en plein public tegen antiretrovirale geneesmiddelen. Een behandeling met look, limoen, olijfolie en aardappelen zou effectiever zijn. In september 2008, enkele maanden voor het verstrijken van zijn tweede ambtstermijn, vraagt het ANC Mbeki om af te treden als president. Het verzoek beslecht een jarenlange machtsstrijd tussen Thabo Mbeki en zijn voormalig vice-president Jacob Zuma. Mbeki ontsloeg Zuma in 2005 als vice-president, op verdenking van corruptie. Dit leidde tot verdeeldheid in de partij, maar de aanhangers van Jacob Zuma tonen zich uiteindelijk groter in getale: Zuma wordt in 2007 verkozen als nieuwe partijvoorzitter.2 Mbeki treedt af als partijleider en geeft een jaar later ook het presidentschap op. Het parlement duidt Kgalema Motlanthe aan als president ad interim.3 Sinds de verkiezingen in 2009 is Jacob Zuma president van Zuid-Afrika. De charismatische leider is een veelbesproken figuur. Enkele jaren geleden hing zijn politieke carrière aan een zijden draadje: in 2005 stond Zuma terecht voor verkrachting en datzelfde jaar raakte hij ook verwikkeld in een corruptieschandaal. Dergelijke negatieve berichtgeving doet een doorsnee politicus de das om. Maar niet Jacob Zuma: luttele weken nadat de laatste klachten over corruptie bij gebrek aan bewijs worden verworpen, wordt de man beëdigd als president. Waar heeft het staatshoofd zijn populariteit dan aan te danken? Voorstanders noemen zijn charismatische, populistische aanpak een verfrissend contrast met de eerder afstandelijke beleidsvoering van voormalig president Mbeki. Bovendien is de huidige president van bescheiden afkomst, wat meespeelt in zijn populariteit onder arme ZuidAfrikanen. Zuma profileert zich als vertegenwoordiger van de economische onderklasse. Hij belooft extreme armoede en werkloosheid aan te pakken. Jacob Zuma speelt ook zijn traditionele culturele achtergrond uit. In tegenstelling tot voormalige presidenten Mbeki en Mandela, beiden Xhosa, behoort Zuma tot de grootste zwarte bevolkingsgroep van Zuid-Afrika: de Zulu‟s.4,5
1
Vrij naar: LOMBARD, A., The implementation of the white paper for social welfare: a ten-year review. The Social Work Practitioner-Researcher, jrg. 20, nr. 2, 2008, blz. 157 2 Vrij naar: BEARAK, B., South Africa‟s President to Quit Under Pressure. The New York Times, 21 september 2008, blz. 1. 3 4 5
Vrij naar: GCIS en BURGER, D., op.cit., blz. 33. Vrij naar: BBC, South Africa‟s President Jacob Zuma. internet,1 maart 2010. Vrij naar: ANC, Biography: Jacob Gedleyihlekisa Zuma. internet, (1 oktober 2010).
13
1.3.2 Het ANC: Zuid-Afrika’s grootste politieke partij Het African National Congress is sinds de eerste democratische verkiezingen in 1994 onafgebroken aan de macht. Zuid-Afrika‟s belangrijkste politieke partij omschrijft zichzelf als een nationale bevrijdingsbeweging. Na decennia van strijd tegen racisme en blanke onderdrukking, wist het ANC het apartheidsregime omver te werpen. Maar hun rol is niet uitgespeeld: vandaag bouwt de grootste politieke partij van Zuid-Afrika aan “een verenigde, niet-racistische noch seksistische, democratische maatschappij. Dit betekent de bevrijding van politieke en economische onderdrukking voor Afrikanen in het bijzonder en zwarten in het algemeen.”1 Concreet wil het ANC de levenskwaliteit van alle Zuid-Afrikanen omhoog krikken, die van de armsten in het bijzonder.2 Maar ondanks hun nobele doelstellingen en steevaste verkiezingsoverwinningen, wordt de partij ook scherp bekritiseerd. Volgens politiek analist William Gumede leven veel ANC-politici niet naar de democratische waarden van hun partij. “De retoriek van het ANC staat mijlenver af van zijn eigen handelen,” aldus Gumede. “In de strijd tegen apartheid dachten we allemaal dat het ANC anders was dan de andere bevrijdingsbewegingen in Afrika. We wisten zeker dat het ANC niet ten prooi zou vallen aan corruptie en antidemocratische sentimenten. […] Het ANC stond pal voor democratie. Nu zie je bij het ANC precies dezelfde dingen fout gaan als in die andere bewegingen kort na de onafhankelijkheid.” 3 Gumede doelt op een cultuur van corruptie en patronage. “Veel ANC-structuren zijn patronagemachines geworden die vrienden en bondgenoten belonen met overheidscontracten en benoemingen. Je zou willen dat een regeringspartij met zo'n groot mandaat zich fulltime bezighoudt met het algemeen belang. Maar dat gebeurt niet.”4 De ANC-criticus verbaast zich niet over dit “moreel verval” binnen de partij. Hij wijt de anti-democratische cultuur aan de genen van het ANC, de genen van elke revolutionaire bevrijdingsbeweging: “Het gaat altijd mis met bevrijdingsbewegingen zodra de strijd gewonnen is, ook hier. Het is, toegegeven, een zware opgave om een bevrijdingsbeweging om te vormen tot een democratische politieke partij. Tijdens een onafhankelijkheidsstrijd moet je juist niet al te democratisch zijn. Als je tegen een meedogenloze tegenstander vecht, dan moet je je leiders blind vertrouwen. […] Met opstandige types in de eigen gelederen moeten korte metten gemaakt worden, terwijl meningsverschillen in een democratie in alle openheid afgehandeld worden. Het DNA van een bevrijdingsbeweging is domweg niet geschikt voor een democratie.”5 De nieuwe, democratische republiek Zuid-Afrika mag dan wel eerlijke en vrije verkiezingen organiseren, deze blijken niet garant te staan voor een democratische cultuur. “We hebben échte democratie nodig, waarin de politiek actief reageert op de problemen in het land en bovenal zelf het goede voorbeeld geeft. We hebben een schitterende grondwet in Zuid-Afrika, maar onze leiders leven er niet naar. Het zijn tweederangspolitici,” besluit William Gumede.6 1 2 3 4 5 6
ANC, What is the African National Congress?, internet, (12 oktober 2010). Vrij naar: Ibid. VERMAAS, P., Na het WK de teleurstelling. Knack, nr. 22, 2010, blz. 34. Ibid. Ibid. Ibid.
14
2 Sociaal beleid en de organisatie van het sociaal werk “Always moulding and shaping itself in response to its social context, social work in South Africa, as elsewhere, is a reflection of the broader political landscape.”1 Bovenstaand citaat in acht genomen, hoeft het niet te verbazen dat het Zuid-Afrikaans sociaal beleid en de organisatie van het sociaal werk de voorbije decennia een opmerkelijke transformatie onderging. De sociale sector is getekend door Zuid-Afrika‟s segregatie- en apartheidsverleden, maar speelt vandaag bovenal een belangrijke rol in de opbouw van een nieuwe, democratische republiek. Na voorgaande algemene contextschets, buig ik me in dit hoofdstuk over het sociaal landschap en de beleidscontext waarbinnen niet-gouvernementele organisaties in ZuidAfrika functioneren. Ik bespreek het Zuid-Afrikaans sociaal werkveld, vroeger en vandaag. Ik vertrek vanuit de historische ontwikkeling van sociaal werk tijdens de segregatie- en apartheidsjaren. Vervolgens zet ik enkele van Zuid-Afrika‟s voornaamste sociale uitdagingen op een rij. Verder neem ik het sociaal beleid van de democratische republiek onder de loep. Welke sociale regelgeving vervangt de apartheidswetten? Welk antwoord bieden de beleidsmakers op bovennoemde sociale uitdagingen? Ten slotte buig ik me over de transformatie en organisatie van het sociaal werk na 1994.
2.1 Sociaal werk tot 1994 Net als alle andere aspecten van het publieke leven, wordt het sociaal werk in ZuidAfrika tot 1994 gekenmerkt door de scheidingslijn tussen blank en zwart. Enerzijds is er de blanke formele welzijnssector, die zowel overheidsdiensten als private welzijnsorganisaties omvat. De informele, niet-gouvernementele welzijnssector anderzijds, bestaat voornamelijk uit zwarte, community-based organisaties.2 Ik bespreek de parallelle historische ontwikkeling van beide sectoren.
2.1.1 De formele welzijnssector De formele welzijnssector ontstaat in de jaren dertig. De Zuid-Afrikaanse overheid kampt met armoede onder haar blanke bevolking en roept in 1932 de Carnegie Commission of Enquiry into the Poor White Problem in het leven. Deze commissie pleit onder meer voor armoedebestrijding, exclusief gericht op blanken - “a welfare system that would selectively address white poverty”3 - en benadrukt de verantwoordelijkheid van de overheid om haar bevolking in sociale welvaart te voorzien. De commissie identificeert een nood aan grondig getrainde sociaal werkers die zowel in publieke als private welzijnsorganisaties aan de slag kunnen. 1
GRAY, M. en LOMBARD, A., The Post-1994 transformation of social work in South Africa. International Journal of Social Welfare, jrg. 13, nr. 17, 2008, blz. 132. 2 Vrij naar: Ibid. 3 GRAY, M. en MAZIBUKO, F., Social work in South Africa at the dawn of the new millennium. International Journal of Social Welfare, jrg. 11, nr. 1, 2002, blz. 198.
15
In 1936, tijdens een National Conference on Social Work in Johannesburg, worden minimumstandaarden geformuleerd voor een dergelijke training van sociaal werkers. De overheid erkent onderricht in het sociaal werk als universitaire opleiding. Universiteiten krijgen het mandaat hun studenten op te leiden tot zowel academisch als praktisch geschoold personeel dat bekwaam is om met blanke armen te werken. Twee jaar later, in 1938, richt de overheid een state Department of Social Welfare op. Deze overheidsdienst investeert letterlijk in sociale welvaart door de blanke private welzijnssector zwaar te subsidiëren. De staat betaalt aanvankelijk de lonen van vijfenzeventig procent van de sociaal werkers die actief zijn in de sector. Het sociaal werkveld groeit, dus dit percentage daalt – begin 1994 dekken de subsidies nog een vierde van de personeelskosten in de private sector, goed voor tweeduizend sociaal werkersposten – maar de subsidieregeling creëert hoe dan ook een permanent partnerschap tussen private welzijnsorganisaties en de overheid. Overheidsdiensten en private welzijnsorganisaties die als partner van de overheid optreden bij het leveren van sociale diensten, vormen voortaan samen één formele welzijnssector. Dit maakt dat formeel sociaal werk tot 1994 te boek staat als pion van apartheid. Sociaal werkers gaan, conform het sociaal beleidskader, raciaal separatistisch en selectief te werk. Sociaal werk wil tegelijk empoweren en desempoweren, afhankelijk van de huidskleur van de doelgroep. De voornaamste focus ligt bij blanke armoede. Vanuit de caritasgedachte en postkoloniale motieven ontstaat er ook sociale hulp- en dienstverlening aan niet-blanken, maar dit blijft beperkt tot een privilege: “It‟s services [of the social work profession] were a luxury given the vast sea of unmet need.” 1 In 1980 wordt, in het kader van de National Welfare Act van 1978, een statutaire Council for Social Work opgericht. De raad behartigt de belangen van sociaal werkers en adviseert de Minister of Welfare op vlak van sociaal werk en sociale welvaart. Daarnaast tracht de raad een zekere harmonie binnen het sociaal werkveld te creëren, door normen en standaarden voor het beroep en de opleiding te bepalen en bewaken. De Council for Social Work beheert ook een registratiesysteem voor sociaal werkers. De raad is echter weinig representatief: het merendeel van de zwarte sociaal werkers kunnen zich niet registreren omdat ze in de onafhankelijke homelands wonen, anderen weigeren zich te registreren uit protest en solidariteit met hun collega‟s wier lidmaatschap geweigerd wordt. Bovendien hebben velen kritiek op het statutair karakter van de raad. Het is niet aan de overheid om een koepelorganisatie voor sociaal werkers in het leven te roepen en de grenzen van het beroep af te bakenen, die rol is weggelegd voor onafhankelijke beroepsverenigingen. De Council for Social Work lijkt een instrument van de overheid om controle uit te oefenen over sociaal werkers en hun vakgebied. De gehele formele welzijnssector wordt dan weer bekritiseerd vanwege zijn sterke focus op individueel maatschappelijk werk. Social work staat tijdens de apartheidsjaren voor social casework. Deze eenzijdige, enge invulling van het beroep gaat ten koste van andere interventiemethoden als groepswerk en opbouwwerk.2,1 Maar in een land 1 2
GRAY, M. en LOMBARD, A., op.cit., blz. 135. Vrij naar: Ibid., blz. 133.
16
waar de helft van de bevolking onder de armoedegrens leeft, heeft individueel maatschappelijk werk iets van dweilen met de kraan open.2,3
2.1.2 De informele welzijnssector “Occupational groups in the welfare sector [other than social casework practitioners] had been marginalized and ignored by the government. As a consequence, they found a home within the powerful non-government sector.”4 Deze niet-gouvernementele sector probeert tegemoet te komen aan de noden van de zwarte meerderheid die genegeerd wordt door formele welzijnsorganisaties. De informele welzijnssector bestaat hoofdzakelijk uit zwarte, community-based organisaties, die vanuit het buitenland gefinancierd worden voor hun werking. Het informeel sociaal werkveld is, in tegenstelling tot de formele welzijnssector, wel gericht op groepswerk, opbouwwerk en beleidsbeïnvloeding. De strijd tegen zwarte armoede begint immers bij de strijd tegen het beleid dat ongelijkheid en zwarte verpaupering in de hand werkt. Naarmate het verzet tegen apartheid verhevigt, groeit ook de informele welzijnssector. In de loop van de jaren tachtig winnen de niet-gouvernementele organisaties aan belang. De opbouwgerichte aanpak van de informele sector zal een grote invloed uitoefenen op het sociaal beleid van de democratische republiek en de transformatie van het sociaal werk na 1994.5
2.2 Sociale uitdagingen Zuid-Afrika is een jonge democratie in ontwikkeling en heeft sinds 1994 een lange weg afgelegd. Toch gaat het land nog steeds gebukt onder tal van socio-economische problemen. Armoede en sociale ongelijkheid wegen het zwaarst. Meer dan de helft van de Zuid-Afrikaanse bevolking leeft van minder dan twee euro per dag.6 Zwarte vrouwen op het platteland lopen het grootste armoederisico. Rurale gebieden worden gemarginaliseerd: vaak kampen plattelandbewoners niet enkel met lage inkomens, ze hebben bovendien amper toegang tot gezondheidszorg, onderwijs en sociale dienstverlening.7
1
Vrij naar: GRAY, M. en MAZIBUKO, F., op.cit., blz. 193-194. Cijfers voor 1993, armoedegrens vastgesteld op 388 Rand per maand. Vrij naar: RSA GOVERNMENT, Development Indicators. Pretoria, Government Department of Performance monitoring and Evaluation, 2010, blz. 26, pdf, internet. 3 Zie: “Midgleys (1981) longstanding critique of the inappropriateness of casework in Third World contexts.” GRAY, M., en MAZIBUKO, F., op.cit., blz. 194. 4 GRAY, M. en MAZIBUKO, F., op.cit., blz. 193. 5 Vrij naar: GRAY, M. en LOMBARD, A. op.cit., blz.133. 6 Vrij naar: Mini-dossier Zuid-Afrika. Brussel, 11 11 11, 2007, blz. 4, pdf, internet. 7 Vrij naar: GREEN, S., Perspectives of some non-governmental organizations on progress with developmental social welfare and social work. The Social Work Practitioner-Researcher, jrg. 20, nr. 2, 2008, blz. 4. 2
17
Werkloosheid is evenzeer een belangrijke risicofactor voor armoede. Vijfendertig procent van de Zuid-Afrikaanse beroepsbevolking heeft geen job. Van alle werklozen is negentig procent zwart. Sociale uitkeringen zijn voor veel gezinnen de belangrijkste bron van inkomsten. Enkele voorbeelden van uitkeringen zijn: kinderbijslag, pleegzorguitkering, uitkeringen voor ouderen of mensen met een handicap… De overheid voorziet geen Basic Income Grant. Zuid-Afrikanen kunnen met andere woorden niet terugvallen op een leefloon. Aan de andere kant ligt ook het loon van vijfentwintig procent van de werkende bevolking onder de armoedegrens. Dit geldt vooral voor wie in de informele sector werkt.1,2,3,4 En dan is er nog de grote kloof tussen arm en rijk. Inkomens in Zuid-Afrika zijn met een Gini-coëfficiënt van 0,68 zeer ongelijk verdeeld. Meer dan de helft van het nationale inkomen gaat naar de tien procent rijkste Zuid-Afrikanen. Het armste tiende van de bevolking beschikt over minder dan een honderdste van het totaal nationaal inkomen.5 Alle andere sociale problemen waar het land mee te kampen heeft, zijn armoedegerelateerd, stelt Sulina Green, professor Sociaal Werk aan de Universiteit van Stellenbosch. Ze legt onder meer de link met gezondheidsproblemen. Armoede en een gebrekkige educatie leiden tot ondervoeding en kindersterfte, vooral onder de coloured en zwarte bevolkingsgroepen. De belangrijkste doodsoorzaken bij kinderen onder de vijf jaar zijn: neonatale complicaties, infecties als longontsteking, diarree en AIDS.6,7 De AIDS-pandemie houdt Zuid- Afrika al decennialang in zijn greep. In 2009 was 17,8 procent van de bevolking tussen vijftien en negenenveertig jaar oud, besmet met het HIV-virus. In absolute cijfers zijn dat naar schatting 5 300 000 Zuid-Afrikanen, de 330 000 besmette kinderen onder de veertien buiten beschouwing gelaten. In 2009 stierven 310 000 mensen aan AIDS en het land telde 1 900 000 aidswezen. Deze cijfers gaan nog steeds in stijgende lijn.8 Andere sociale problemen zoals alcohol- en drugsmisbruik, criminaliteit, familiaal geweld, kinderverwaarlozing en kindermisbruik zijn ook vaak gelinkt aan sociale, economische en emotionele deprivatie. Ten slotte wijst professor Green op de lage scholingsgraad van veel Zuid-Afrikanen. Er heerst minder analfabetisme dan tijdens het apartheidstijdperk, maar nog steeds kan één vierde van de Zuid-Afrikanen lezen noch schrijven. Er is ook een gebrek aan educatie in bredere zin: veel Zuid-Afrikanen kampen met een tekort aan levensvaardigheden. Hierdoor heeft men een gebrekkige toegang tot economische en sociale hulpbronnen.9
1
Vrij naar: Ibid. Vrij naar: RSA GOVERNMENT, Development Indicators. … , blz. 21. 3 Vrij naar: You and your grants 2011-2012. Pretoria, South African Social Security Agency, 2011, blz. 2, pdf, internet. 4 Vrij naar: Mini-dossier Zuid-Afrika. op.cit., blz. 4-5. 5 Cijfers voor 2009. Vrij naar: RSA GOVERNMENT, Development Indicators. … , blz. 23-25. 6 Vrij naar: GREEN, S., op.cit., blz. 4-5. 7 Vrij naar: RSA GOVERNMENT, Development Indicators. … , blz. 37. 8 Vrij naar: UNAIDS, South Africa HIV and AIDS estimates (2009). internet, (18 juli 2011). 9 Vrij naar: GREEN, S., op.cit., blz. 5. 2
18
2.3 Sociaal beleid na 1994 De strijd tegen diepgewortelde armoede in Zuid-Afrika vraagt om een integrale aanpak. De eerste democratisch verkozen regering tekent een sociaal beleid uit dat gericht is op socio-economische transformatie en opbouwwerk eerder dan op individuele hulp- en dienstverlening. Met hun Reconstruction and Development Programme (RDP) willen de nieuwe beleidsmakers historisch benadeelde bevolkingsgroepen vooruithelpen, armoede uitroeien en bouwen aan een democratische toekomst voor alle ZuidAfrikanen.1,2 In 1996 treedt de nieuwe Zuid-Afrikaanse grondwet in werking. Deze is gebaseerd op democratische waarden als gelijkheid, vrijheid en menselijke waardigheid. De grondwet voorziet een Bill of Rights, waarin fundamentele en sociale grondrechten voor alle ZuidAfrikanen zijn opgenomen. Enkele voorbeelden van sociale rechten zijn: het recht op behuizing, gezondheidszorg, water, voedsel en sociale zekerheid. De regering verbindt zich er dus niet enkel toe de klassieke burgerrechten van haar bevolking te vrijwaren. Machtshebbers moeten ook actief stappen ondernemen om de Zuid-Afrikaanse burgers in hun sociale grondrechten te voorzien.3,4 Na overleg met stakeholders uit de sociale sector, publiceerde de regering in 1997 de White Paper for Social Welfare. Dit nieuw sociaal beleidskader staat in het teken van developmental social welfare, een benadering die Antoinette Lombard, Professor Sociaal Werk aan de Universiteit van Pretoria, samenvat in vijf kernthema‟s: - De aanpak is gebaseerd op de sociale rechten van alle Zuid-Afrikaanse burgers; - heeft aandacht voor de link tussen sociale en economische ontwikkeling; - stelt participatie en democratische waarden centraal; - heeft een pluralistische visie op het welzijnswerk, zowel de overheid als de private sector spelen een rol in sociale ontwikkeling, en - omvat zowel sociaal werk op microvlak (bv. individuele hulp- en dienstverlening) als sociaal werk op macrovlak (bv. opbouwwerk en sociaal beleidswerk).5 De developmental social welfare benadering hecht veel belang aan de signaalfunctie van sociaal werkers. Sociaal werkers krijgen een expliciet mandaat als beleidsbeïnvloeders en beleidsontwikkelaars: “Social workers have clear understanding of social problems and the kinds of policies needed to address human welfare needs. The developmental approach demands that social workers take an active role in the political and policy arena at all levels.”6 De White Paper for Social Welfare pleit voor diverse vormen van sociaal werk, voor een verscheidenheid aan strategieën en interventiemethoden binnen een inclusief sociaal werk, gericht op de socio-economische ontwikkeling van alle Zuid-Afrikanen. Het beleidskader maakt komaf met de exclusieve toepassing van individueel maatschappelijk werk in de welzijnszorg. Individuele hulpverlening moet plaats ruimen 1
Vrij naar: Ibid., blz. 3. Vrij naar: GRAY, M. en MAZIBUKO, F., op.cit., blz. 164. 3 Vrij naar: GREEN, S., op.cit., blz 3. 4 Vrij naar: RSA GOVERNMENT, Chapter 2: Bill of Rights. internet, (1 mei 2011). 5 Vrij naar: LOMBARD, A., The implementation of the white paper for social welfare: a ten-year review. The Social Work Practitioner-Researcher, jrg. 20, nr. 2, 2008, blz 160. 6 GRAY, M. en MAZIBUKO, F., op.cit., blz. 197-198. 2
19
voor onder meer groepswerk en opbouwwerk. De Council for Social Work wordt een Council for Social Service Professions. Dit vormt een belangrijke uitdaging voor de identiteit van het beroep: sociaal werk moet zichzelf heruitvinden en strategieën uitdenken voor de aanpak van sociale problemen op zowel micro- als macroniveau.1,2 Daarnaast stelt de White Paper ook de uitbouw van het sociale zekerheidssysteem centraal. Een derde focus ligt bij het versterken van samenwerkingsverbanden en partnerschappen tussen de overheid, de niet-gouvernementele organisaties in het maatschappelijk middenveld en de welzijnsorganisaties in de private sector. Ten slotte introduceert de White Paper een internationaal perspectief op sociale ontwikkeling. Heel wat sociale problemen of thema‟s als mensenrechten, vluchtelingen en de AIDS-pandemie overstijgen immers de Zuid-Afrikaanse landgrenzen. Het sociaal werkveld dient daarom rekening te houden met het internationaal beleid ter zake.3 Het Integrated Service Delivery Model for Developmental Social Services uit 2006 concretiseert en implementeert de voorschriften uit de White Paper for Social Welfare. Het beleidsdocument is een alomvattend nationaal raamwerk voor de organisatie van het sociaal werk. Ik beschrijf de organisatie van het Zuid-Afrikaans sociaal werkveld verder in dit hoofdstuk. Maar eerst wil ik het kort hebben over het specifiek beleid rond kinder- en jeugdwelzijnswerk, de sector waarbinnen ik stage liep. 4,5 De Children‟s Act uit 2005 omvat alle wetgeving inzake kinderzorg en kinderbescherming, omschrijft de rechten en verantwoordelijkheden van ouders en biedt een wettelijk kader voor onder meer adoptie, draagmoederschap en gerechtelijke vervolging van kinderen. Het belang van het kind en het kinderrecht op inspraak staan doorheen de hele wettekst centraal. In Zuid-Afrika ben je kind vanaf je geboorte tot je achttiende verjaardag.6 De Zuid-Afrikaanse jeugd is veertien tot vijfendertig jaar oud. De National Youth Policy identificeert prioriteiten omtrent de sociale ontwikkeling van jongeren en doet per prioriteit aanbevelingen naar de sociale sector. Het nationaal jeugdbeleid 2009-2014 focust op educatie, economische participatie, welzijn en gezondheid, sociale cohesie en participatie, jeugdwerk en vrijwilligerswerk. Het doel van dit beleidskader is, vrij vertaald: “de capaciteiten van jongeren versterken door hun noden aan te pakken en een geïntegreerd pakket van dienstverlening, kansen, keuzemogelijkheden en ondersteuning te voorzien. Het nationaal jeugdbeleid focust op de holistische ontwikkeling van alle jongeren, vooral diegenen die sociaal, politiek of economisch gemarginaliseerd zijn.”7
1
Vrij naar: GRAY, M. en LOMBARD, A., op.cit., blz. 137. Vrij naar: GRAY, M., en MAZIBUKO, F., op.cit., blz. 193. 3 Vrij naar: Ibid., blz. 193. 4 Vrij naar: GREEN, S., op.cit., blz. 6. 5 Vrij naar: RSA GOVERNMENT DEPARMTENT OF SOCIAL DEVELOPMENT, Integrated Service Delivery Model towards Improved Social Services. Pretoria, Government Printing Works, 2005, blz. 3-4. 6 Vrij naar: GOVENDER, S., en MASANGO, D., Government explains new Children‟s Act. internet, (1 maart 2011). 7 CORNILLIE, T. en PONCELET, S., op.cit., blz. 23. 2
20
2.4 Organisatie van het sociaal werk na 1994 De implementatie van dit sociaal beleid zorgde voor een grondige transformatie van het sociaal werkveld. De formele en informele welzijnsorganisaties versmolten tot één inclusief aanbod van sociale diensten, één welzijnssector voor alle Zuid-Afrikanen. Het Integrated Service Delivery Model (ISDM) biedt een nationaal kader voor de organisatie van het sociaal werk na 1994. In dit hoofdstuk licht ik twee onderwerpen uit het ISDM: ik som de actoren binnen het sociaal werkveld op en licht de classificatie van sociaal werk op basis van interventieniveau toe.
2.4.1 De spelers in het sociaal werkveld Welzijnszorg en sociale ontwikkeling zijn een gezamenlijke verantwoordelijkheid van verschillende spelers. Het ISDM onderscheidt vijf groepen dienstverleners: de nationale overheid; provinciale overheden; lokale overheden; het maatschappelijk middenveld dat Non-Governmental Organizations (NGO‟s), Community Based Organizations (CBO‟s) en Faith Based Organizations (FBO‟s) omvat; en de overige private sociale instanties. De overheid en de niet-gouvernementele sector blijven dus ook na 1994 partners in sociale dienstverlening. Maar de overheidsteun aan de private welzijnssector neemt af. De eigenlijke kosten van sociale dienstverlening liggen stukken hoger dan de subsidies voor het werkveld. Hierdoor gaan veel sociaal werkers uit de private sector op zoek naar een beter betaalde job bij de overheidsdiensten. Anderen verlaten de sociale sector of gaan in het buitenland werken.1 Hierdoor, maar ook door het hardnekkige negatieve imago dat sociaal werkers sedert de apartheidsjaren achtervolgt, kampt Zuid-Afrika vandaag met een groot tekort aan sociaal werkers.2 Het ISDM somt de rol van elke speler in het sociaal werkveld op. Ik citeer de verantwoordelijkheden van de lokale overheid en de NGO‟s, CBO‟s en FBO‟s. “Local government works in partnership with other spheres of government in the provision of social services; creates comprehensive and integrated database and information management systems; recognizes and addresses specific service needs as per Schedule 4 of the Constitution; formulates integrated development programmes that incorporate social development issues; promotes access to services by providing infrastructure to bring services closer to clients; and develops and implements disaster management programmes.”3 “Non-governmental organizations and faith-based organizations work with the government to provide services; render generic and specialized services; identify service needs and set priorities; [are involved in] lobbying and advocacy; [are involved in] marketing and fundraising; [do] research; supervise service personnel; [organise] training; partner with emerging organizations for skills transfer.”4
1 2 3 4
Vrij naar: GRAY, M. en LOMBARD, A., op.cit., blz. 133. Vrij naar: Ibid., blz. 137. RSA GOVERNMENT DEPARMTENT OF SOCIAL DEVELOPMENT, op.cit., blz. 20. Ibid., blz. 21.
21
“Community-based organizations: identify local needs and resources; respond speedily to the needs of individuals, families and communities; promote community participation and mobilization; coordinate action at community level; create awareness with regard to available services and prevention of social pathologies; promote grassroots participation in decision making and direct service delivery.”1
2.4.2 Organisatie van het sociaal werk op basis van interventieniveau Het ISDM onderscheidt vier interventieniveaus binnen het sociaal werk: preventie; vroegtijdige, niet-statutaire interventies; statutaire interventies, residentiële en alternatieve zorg; re-integratie in de samenleving en nazorg. Deze interventieniveaus staan op een continuüm (zie de grote pijl in onderstaand schema). Een cliënt kan rechtstreeks met elk interventieniveau te maken krijgen (zie de kleine pijltjes in het schema). Preventie is het belangrijkste aspect van sociale dienstverlening. Interventies op dit niveau moeten cliënten voor mogelijke risico‟s behoeden. Preventie is gericht op de uitbouw van capaciteiten en het versterken van de zelfredzaamheid van de cliënt. Vroegtijdige interventie boogt op agogische processen voor cliënten die sociale risico‟s lopen. Eens de cliënt in contact komt met het gerecht, of niet meer in staat is om adequaat te functioneren binnen zijn gemeenschap, worden er intensievere, wettelijk bepaalde interventieprocessen opgezet. Op basis van een gerechtelijk bevel of op aanbeveling van een sociaal werker, kan de cliënt uit zijn thuisomgeving verwijderd worden. In dat geval komt de cliënt in de alternatieve zorg (bijvoorbeeld pleegzorg) of in de residentiële hulpverleningsector terecht. Dit is idealiter een tijdelijke maatregel: de cliënt moet zo snel, efficiënt en effectief mogelijk terug geïntegreerd worden in de maatschappij.2
Figuur 2: Een schematisch overzicht van de verschillende interventieniveaus.3 1 2 3
Ibid., blz. 21. Vrij naar: RSA GOVERNMENT DEPARMTENT OF SOCIAL DEVELOPMENT, op.cit., blz. 11. Ibid., blz. 12.
22
3 Sociaal beleid en de organisatie van het jeugdwelzijnswerk in Groendal, Franschhoek Franschhoek is deel van de gemeente Stellenbosch, gelegen in het Cape Winelands District in de Westkaapprovincie, Zuid-Afrika. Het dorp ligt zo‟n vijfenzeventig kilometer ten oosten van Kaapstad. Het gemeentelijk gebied Stellenbosch omvat, naast Franschhoek, de universiteitsstad Stellenbosch en enkele landelijke gehuchten. Franschhoek is een klein dorp met een grote reputatie. De plek telt amper negenduizend inwoners, maar staat wel te boek als culinaire hoofdstad van Zuid-Afrika. In centraal Franschhoek huizen gerenommeerde restaurants, in de omliggende landerijen zijn veelgeprezen wijnboerderijen gevestigd. Deze culinaire troeven en een pittoresk landschap maken van Franschhoek een welvarende toeristische trekpleister.1 Drie kilometer verderop ligt Groendal, de buurt waar ik stage liep. In Groendal komen geen toeristen. Er komen amper blanken tout court. Onderaan de bergflank wonen voornamelijk coloureds. Geasfalteerde wegen en zandwegen lopen er door elkaar, stenen en geïmproviseerde houten huizen staan er zij aan zij. Bergopwaarts verandert de wijk in een sloppenwijk. In deze informele nederzetting wonen haast uitsluitend Xhosasprekende Afrikanen. In dit hoofdstuk buig ik me over de sociale uitdagingen voor jongeren en jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal. Vervolgens neem ik het sociaal beleid van de gemeente Stellenbosch onder de loep. Ten slotte geef ik een overzicht van alle organisaties die kinderen en jongeren in Groendal tot hun doelgroep rekenen.
3.1 Sociale uitdagingen voor de jeugd in Groendal Kinderen en jongeren in Groendal groeien op in een sociale context die hen voor heel wat uitdagingen plaatst. In de loop van mijn stage sprak ik met verschillende mensen uit het sociaal werkveld over de moeilijkheden waar de jeugd in Groendal mee kampt. Ik werkte zelf met zowel schoolgaande jeugd, als met kinderen die het grootste deel van hun tijd op straat door brengen, als met hun ouders. In die honderd dagen Groendal heb ik veel bijgeleerd over de leefwereld van kinderen en jongeren uit de buurt waar ik stage liep. Hieronder zet ik mijn voornaamste bevindingen op een rij. Flink wat gezinnen in Groendal kampen met armoede, vaak als gevolg van werkloosheid. De vraag naar arbeidskrachten is in Franschhoek seizoensgebonden: wijnboerderijen werven enkel in oogsttijd. Hierdoor kunnen veel gezinnen niet terugvallen op een stabiel inkomen het hele jaar door. Armoede legt grote druk op huishoudens en gaat vaak gepaard met alcohol- en drugsmisbruik. Dit leidt in sommige gevallen tot familiaal geweld, kindermisbruik of verwaarlozing.
1
STELLENBOSCH MUNICIPALITY, Integrated Development Plan. Stellenbosch, 2011, blz. 15, pdf, internet.
23
Alcoholmisbruik zit diepgeworteld in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Wijnboeren betaalden hun landarbeiders lange tijd deels uit in flessen wijn. Dit zogenaamde dopsysteem is ondertussen afgeschaft, maar heeft sporen nagelaten: Franschhoek is een wijnstreek bij uitstek en overmatig alcoholgebruik werd er haast de norm van de dag. Of zoals Mini, de coördinator van mijn stageorganisatie, me ooit vertelde: “Er is geen enkel huis in mijn straat, dat niet met alcoholgerelateerde problemen kampt.”1 Daarnaast missen veel ouders opvoedingsvaardigheden, parenting skills. Moeder en vader werden vroeger zelf met harde hand opgevoed en zien fysiek geweld als de enige manier om het gezag over hun kinderen te bewaren. Ouders communiceren niet met hun kinderen, kinderen worden weinig positief bekrachtigd of aangemoedigd, kinderen krijgen geen inspraak. Op latere leeftijd gaan jongeren dan extreem rebelleren. Of ze krijgen het moeilijk om hun eigen leven in handen te nemen, bewuste keuzes te maken, initiatief te nemen, dromen na te streven. Kinderen komen thuis niet in contact met dergelijke levensvaardigheden. Maar ook buiten de vier muren van het ouderlijk huis wachten negatieve invloeden. De jeugd gaat zelf experimenteren met alcohol, dagga, TIK en andere drugs. Er heerst geweld op straat, en criminaliteit. Tieners hebben onveilige seks en raken zwanger of besmet met HIV. Hiertegenover staat een gebrek aan positieve, zinvolle tijdsbesteding. Er is simpelweg weinig te doen voor de jeugd in Groendal. Iedereen heeft het steeds over de gevaren van alcohol, drugs, HIV, geweld en criminaliteit… Maar kinderen en jongeren hangen rond op straat en er worden hen geen positieve alternatieven voorgeschoteld. Tijdens een werkbezoek aan het hoofdkantoor van de NGO LoveLife, maakte ik kennis met het risicotolerantiemodel dat de organisatie hanteert. Dit model kan worden toegepast op de jeugd in Groendal. Veel jongeren in Groendal stellen risicogedrag: ze experimenteren met alcohol en drugs, ze vrijen niet veilig, ze komen in de problemen met het gerecht. Jongeren brengen met andere woorden hun eigen gezondheid, veiligheid, vrijheid en toekomst in gevaar. Niet vanuit onwetendheid: de meesten kunnen wel degelijk inschatten dat er risico‟s verbonden zijn aan hun gedrag. Het gaat veeleer om risicotolerantie. Risicotolerantie is niet enkel individueel bepaald, zo stelt LoveLife. De mate waarin iemand risicogedrag stelt, wordt ook bepaald door de sociale omstandigheden waarin jongeren opgroeien. Wie zich gemarginaliseerd voelt en weinig rooskleurige vooruitzichten heeft in het leven, tolereert meer risico dan mensen die kansen en toekomstmogelijkheden zien, mensen die zich deel van de maatschappij voelen. Sociale en economische marginalisering, maar vooral een gebrek aan toekomstperspectief, leiden dus tot high-risk-behaviour.2,3 Dit brengt me bij een verlammend sociaal probleem voor de jeugd in Groendal: een gebrek aan toekomstperspectief. Een sociaal werker uit Franschhoek omschreef Groendal als een erg passieve gemeenschap. Sociale ontwikkeling komt traag op gang 1
PETERSEN, M., op.cit., d.d. 27 februari 2011. Vrij naar: STEELE, T., Werkbezoek aan LoveLife met delegatie uit Dilbeek. presentatie, Cape Town, Love Life, 18 maart 2011. 3 Vrij naar: LOVE LIFE, Report on activities and progress 2009. Cape Town, 2009, blz. 12, pdf, internet. 2
24
bij gebrek aan middenklasse. In Groendal wonen arme mensen, in Franschhoek Town wonen heel rijke mensen: “there is a hugh gap and there is no bridging.”1 Hierdoor hebben veel mensen in Groendal weinig opklimperspectief. Dit geldt ook voor de jeugd. De grootste uitdaging voor kinderen en jongeren is: op zoek gaan naar mogelijkheden om de armoedecirkel te doorbreken, en deze kansen grijpen. Dit thema kwam steevast terug in gesprekken met jeugdwelzijnswerkers. Uiteraard, jongeren in Groendal groeien niet op in makkelijke omstandigheden. Maar elk individu is zelf verantwoordelijk voor zijn toekomst, daar zijn alle jeugdwerkers in Groendal het over eens. Kinderen en jongeren moeten geprikkeld worden om actie te ondernemen en zelf een betere toekomst op te bouwen. De voorzitter van @Heart, een jeugdwelzijnsorganisatie in Groendal, verwoordt deze visie op treffende wijze: “Our children just don‟t have vision. One of the biggest challenges for the youth in Groendal is them having a very – not vague – vision. They‟re like: “I‟m having sort of an idea where I want to go. It‟s not possible. There is a university just on the other side of the mountain. But it‟s for white children and it‟s very expensive. So I‟m just going to wait and see. Maybe if I finish matriculation something will come up.” […] Youth in Groendal don‟t know [about their possibilities]. They don‟t have the words. So we need to put some visionary lingo in their mouths. We need to teach them stuff like: I want to be an engineer. What is it? How do I get there? Because in this country, money issues shouldn‟t stand in the way of a child studying. There are too many opportunities, especially for a child of colour. There‟s lots of ways to get children into university. Colleges have bursaries, have money in the bank, have lots of resources. Children in Groendal must just study. […] We want to encourage children to have a vision. Because if we can‟t do that, we can just as well stop anything we do now.”2
1 2
LUSU, B., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 11 mei 2011. BOSMAN, L., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 19 mei 2011.
25
3.2 Stellenbosch municipality 3.2.1 Lokale overheidsstructuur
Council
Executive Major
Municipal Manager
5 other directors Director: Community Services
Manager: Environment, Sport and Recreation
Manager: Community Development
Het voornaamste politiek orgaan op gemeentelijk niveau is, net als in België, de gemeenteraad of Municipal Council. De gemeenteraad van Stellenbosch telt drieënveertig zetels. Tweeëntwintig raadsleden zijn rechtstreeks verkozen in hun respectievelijke wards. Deze ward counsillors vertegenwoordigen de buurt, het kiesdistrict, dat hen afvaardigde. De overige zetels worden proportioneel verdeeld onder de verkozen politieke partijen, die op hun beurt eenentwintig raadsleden aanstellen.1 Sedert de gemeenteraadsverkiezingen in mei 2011 zijn vijfentwintig zetels in handen van de Democratic Alliance. Elf raadsleden behoren tot het African National Congress. De Stellenbosch Civic Association wist drie zetels in de wacht te slepen. De overige drie zetels gingen naar het Congress of the People, de National People‟s Party en de African Christian Democratic Party.2 Conrad Sidego van de DA is de nieuwverkozen burgemeester van Stellenbosch. De gemeentelijke administratie wordt gecoördineerd door Municipal Manager David Daniels. Deze staat aan het hoofd van zes directoraten, die elk actief zijn binnen een specifiek bevoegdheidsdomein van de lokale overheid. Ik focus op het directoraat Community Services. Deze sectie van de administratie is onder meer bevoegd voor community development, community participation en neighboorhoud revitalisation – drie kernbegrippen uit het lokaal sociaal beleid, die ik verder in dit hoofdstuk toelicht.3
In een interview met Michelle Aalbers, Manager Community Development binnen het directoraat Community Services en verantwoordelijke voor de stedenband tussen Dilbeek en Stellenbosch, vroeg ik naar de rol van de gemeente op vlak van sociale dienstverlening en social development. “Eerst en vooral: ik probeer gemeentelijke diensten te distantiëren van begrippen als social services of social development, omdat sociale dienstverlening een bevoegdheid is van de provinciale overheden. De provincies zijn verantwoordelijk voor uitkeringen, kinderbescherming en dergelijke,” aldus Michelle. “Vroeger heette ons directoraat Social Development Services en het gevolg was dat mensen naar de gemeente kwamen 1
Vrij naar: STELLENBOSCH MUNICIPALITY, Integrated Development Plan. Stellenbosch, 2011, blz. 8, pdf, internet. 2 Vrij naar: ELECTORAL COMMISSION OF SOUTH AFRICA, Seat Calculation Detail, Local Government Elections 2011, Western Cape, WC024 Stellenbosch. Centurion, 2011, blz. 1-2, pdf, internet. 3 Vrij naar: STELLENBOSCH MUNICIPALITY, Ibid., blz. 9-10 en blz. 65-66.
26
om een uitkering aan te vragen. Maar dat is ons terrein niet. Als je op beide niveaus dezelfde naam gebruikt, ontstaat verwarring over de functie van de verschillende overheidsniveaus. Daarom heten we vandaag: Community Services.”1 De rol van de lokale overheid bestaat erin een proces van sociale ontwikkeling te faciliteren, zonder daarom zelf als dienstverlener op te treden. De gemeente helpt ervoor te zorgen dat sociale organisaties in staat zijn om aan sociale hulp- en dienstverlening te doen. Michelle geeft een voorbeeld: “Veel welzijnsorganisaties hebben niet genoeg middelen voor een eigen kantoor of gebouw. Mini runt Youth Empowerment Action bijvoorbeeld vanuit haar eigen huis. Als de gemeente gebouwen ter beschikking heeft, kan ze die vrijmaken voor private sociale organisaties die van daaruit diensten aan de gemeenschap kunnen leveren. Dat is hoe ik de rol van de lokale overheid zie. Het gemeentebestuur moet sociale ontwikkeling mogelijk maken, zonder de rol van de provinciale overheid te dupliceren.”2
Manager: Community Development
Area 1 Development Coördinator
Provincial Community Development Workers
Community Development Officers
Field Worker
De provincies hebben wel werknemers op het terrein, zogenaamde community development workers (CDW‟s), die in de lokale overheidsstructuur zijn opgenomen. Deze structuur deelt Stellenbosch op in drie werkgebieden, elk met een eigen area development coördinator. Zij superviseren de provinciale CDW‟s die actief zijn in hun gebied. Maar omdat de provincies slechts een beperkt aantal werkkrachten op lokaal niveau inzetten, stelde de lokale overheid aanvullend community development officers (CDO‟s) aan. CDW‟s en CDO‟s werken per area samen rond kinder- en jeugdzorg, ouderenzorg, thuislozen, gender en gehandicaptenzorg. In werkgebied één, meer bepaald in Franschhoek, werd op initiatief van Dilbeek ook een jeugdconsulent aangesteld. Deze veldwerker is bevoegd voor de dagelijkse opvolging en implementatie van the Dilbeek Programme. In het kader van de stedenband met Dilbeek, speelt de lokale overheid in Franschhoek immers een belangrijke rol op vlak van jeugdwerk en netwerking tussen verschillende service providers. Ik kom hier verder in dit hoofdstuk uitgebreid op terug. Maar eerst sta ik stil bij Stellenbosch‟ lokaal sociaal beleid.
3.2.2 Lokaal sociaal beleid: Stellenbosch’ Integrated Development Plan Het lokaal sociaal beleid van Stellenbosch maakt deel uit van het Integrated Development Plan 2007–2011, een integraal vijfjarenplan waarin het gemeentebestuur vastlegt wat ze binnen deze periode wil bereiken en hoe.
1 2
AALBERS, M., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 4 april 2011. Ibid.
27
Eén van de functies van het lokaal bestuur is community development of, in het Nederlands, samenlevingsopbouw. In het Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen, definieert André De Smet dit proces als volgt: “Samenlevingsopbouw is een verzamelbegrip voor sociaal-agogische interventies waarbij lokale samenlevingsverbanden worden gemobiliseerd om bij te dragen tot de aanpak van collectieve problemen. Wezenlijk voor dit werk is het bevorderen van burgerparticipatie, in die zin dat de zogenaamde probleembetrokkenen, de mensen die rechtstreeks met knelpunten in hun woon- en leefomgeving te maken hebben, actief deelnemen aan zowel de formulering als de aanpak van het probleem.”1 Binnen de sector community development, schuift het Integrated Development Plan 2007-2011 twee doelstellingen naar voor: de uitbouw van een Neighbourhood Revitalization Process in Cloetesville en Franschhoek, en de versterking van het Franschhoek Youth House.2 Neighbourhood Revitalization Process (NRP) Het Neighbourhood Revitalization Process is een nieuw, uniek participatieproces dat voorlopig enkel in Stellenbosch wordt toegepast. Het achterliggende idee is dat de gemeente bestuurd wordt door drie actoren: de politici, de administratie en de gemeenschap zelf. De gemeenschap verkiest raadsleden, de raadsleden tekenen een beleid uit en de administratie implementeert dit beleid. Maar eens de ontwikkeling van een buurt in gang wordt gezet, zijn de buurtbewoners opnieuw aan zet: “The community should take ownership of the development that they want to see happening in their community, and get involved with implementation and monitoring and evaluation of the services.”3 Traditioneel wordt de gemeenschap vertegenwoordigd in buurtcomités. Wanneer een ward counsillor verkozen wordt, zet hij een adviesorgaan op. Buurtbewoners die deskundig zijn op vlak van jeugd, veiligheid en andere thema‟s die de gemeenschap aanbelangen, zijn verondersteld hun raadslid te adviseren via dit comité. Maar vaak bestaat dit adviesorgaan louter uit familie van het raadslid en mensen uit zijn onmiddellijke omgeving. Op die manier verliest het buurtcomité zijn oorspronkelijke functie als inspraakplatform voor de gemeenschap. Het lokaal bestuur is enkel nog in handen van politici en administratie, en de derde actor valt over boord. Omdat het traditioneel participatieproces niet lijkt te werken, introduceert de gemeente het NRP. Stellenbosch‟ manager Community Development werkt op dit moment aan de implementatie van een NRP structuur in twee gebieden in Stellenbosch, waaronder Franschhoek. Geografisch gezien overstijgt het NRP dus de traditionele ward committees. De NRP structuur ziet er als volgt uit. Neem het schema op de volgende bladzijde bij de hand. Aan de ene kant is er de gemeenschap. Er worden thema‟s geïdentificeerd die de inwoners van Franschhoek nauw aan het hart liggen. Idealiter wordt er per thema een forum samengesteld, een communicatieplatform voor de individuele organisaties of inwoners die actief zijn rond een bepaald onderwerp. Politiek maakt ook deel uit van deze reeks thema‟s, dus de 1
DESMET, A., e.a., Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen. Brugge, Die Keure, 2008, blz. 5. 2 Vrij naar: STELLENBOSCH MUNICIPALITY, op.cit., blz. 66. 3 AALBERS, M., op.cit., d.d. 4 april 2011.
28
traditionele ward councillors en hun ward committees blijven een rol spelen. Al deze onderwerpen, al deze individuen, organisaties en fora samen, zijn vertegenwoordigd in één community driven structure: een Community/area Development Forum. Dit forum is een spreekbuis naar de gemeentelijke administratie toe, meer bepaald naar de Community Development Project Teams per gebied. Dit team bestaat uit een area development coördinator, de CDW‟s, CDO‟s en de veldwerkers die actief zijn in elk IDP-gebied.1 Het team moet ervoor zorgen dat de gemeenschap toegang heeft tot gemeentelijke dienstverlening op maat. Zij brengen boodschappen van de gemeenschap over naar de bevoegde instantie binnen het gemeentebestuur. Technici zullen bijvoorbeeld inzien dat vrouwen zich onveilig voelen in een bepaalde buurt, omdat er geen straatverlichting is. Het forum kan ook een nood, probleem of vraag die niet onder de bevoegdheid van de lokale overheid valt naar voor schuiven. In dat geval is het de taak van de gemeente om een brug te vormen tussen de gemeenschap en de bevoegde instantie, gaande van de nationale overheid tot parastatalen. Als mensen met een handicap in Groendal geen benul hebben van de uitkeringen waar ze recht op hebben, of niet weten waar en hoe ze deze uitkeringen moeten aanvragen, kan het Community Development Project Team de bevoegde instantie op provinciaal niveau contacteren en uitnodigen in Franschhoek. Beiden kunnen bijvoorbeeld samen een sensibiliseringscampagne op te zetten. Ten slotte werken het forum en het project team samen aan een area action plan. Dit is een strategisch plan voor het hele gebied, met betrekking tot de verschillende thema‟s die aan bod komen in het forum. Op die manier kan het gemeentelijke Integrated Development Plan en de verdeling van het lokaal overheidsbudget bijgesteld worden volgens de belangen van de gemeenschap.2
Figuur 3: Een schematisch overzicht van het Neighbourhood Revitalization Process.3 1 2 3
Zie: 4.2.1 Lokale overheidsstructuur, blz. 26. Vrij naar: AALBERS, M., op.cit., d.d. 4 april 2011. STELLENBOSCH MUNICIPALITY, Ibid., blz. 27.
29
Franschhoek Youth House en the Dilbeek Programme In 2002 stapte de gemeente Dilbeek in een pilootproject van de Vlaamse overheid: het Vlaams convenantenprogramma gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking. Met een decreet rond ontwikkelingssamenwerking op lokaal niveau, dat ondertussen – in 2004 – werd goedgekeurd, wil de Vlaamse overheid gemeentes ertoe aansporen een actief Noord-Zuidbeleid op poten te zetten.1,2 Concreet gaan lokale overheden een verbintenis met de Vlaamse Regering aan. Gemeenten die aan een aantal instapcriteria voldoen, kunnen aanspraak maken op subsidiëring van de Vlaamse Overheid voor de implementatie van hun NoordZuidbeleid.3 Een lokaal Noord-Zuidbeleid kan verschillende vormen aannemen. De gemeente kan bijvoorbeeld rechtstreeks samenwerken met een lokale overheid in het Zuiden. In dat geval ontstaat een zogenaamde stedenband. Dilbeek startte een stedenband met de Zuid-Afrikaanse gemeente Stellenbosch. Beide gemeentebesturen werken ondertussen al bijna tien jaar samen aan de uitbouw van een sterke jeugdwerking voor kinderen en jongeren in Franschhoek. In 2008 stelden Stellenbosch en Dilbeek een jeugdconsulent aan: Msindisi Kwini. Hij runt het Franschhoek Youth House in Groendal, Franschhoek. Op basis van informele gesprekken met jongeren, identificeerde Msindisi zes prioriteiten voor de jeugd in Groendal: vakantieprogramma‟s, preventie, kunst en cultuur, milieu, sport en de ontwikkeling van vaardigheden met het oog op duurzaam ondernemingschap en tewerkstelling. Het gemeentebestuur van Stellenbosch ging per thema op zoek naar partnerorganisaties. Allen werken samen aan the Dilbeek Programme: een integraal activiteitenaanbod voor kinderen en jongeren in Groendal, gericht op thema‟s die de jeugd zelf als prioritair naar voor schoof. Youth Empowerment Action organiseert vakantieprogramma‟s; @Heart en LoveLife doen aan aidspreventie; het Franschhoek Live Craft Centre en the Youth Affair werken rond kunst en cultuur; Cape Nature doet aan milieueducatie en ETA organiseert sportactiviteiten. Naar een partner voor de laatste prioriteit blijft het voorlopig nog zoeken. Het gemeentebestuur zorgt voor ondersteuning en levert materiaal binnen zijn budgettaire mogelijkheden. Dit budget wordt voorzien door, en de toewijzing ervan overeengekomen met, het gemeentebestuur van Dilbeek. Daarnaast duidde Msindisi per thema ook een community champion aan. Dat zijn voorbeeldjongeren die zich willen inzetten voor hun gemeenschap, door als vrijwilliger mee te werken aan de activiteiten van het Youth House. De vrijwilligers zijn ook verondersteld samen te werken met de partnerorganisatie van hun thema. Het gemeentebestuur, de champions en alle partnerorganisaties zitten maandelijks rond de tafel. Deze Dilbeek meetings vormen een platform voor communicatie en samenwerking tussen de betrokken organisaties. Alle partijen kunnen hun aanbod op 1
Vrij naar: 11.11.11, e.a., Verklarende woordenlijst: Vlaams convenant gemeentelijke samenwerking. internet, (1 juli 2011). 2 Vrij naar: VAN LAER, T., e.a., Een, twee, drie… jeugdcentrum! Brussel, Vereniging voor Vlaamse Steden en Gemeenten, 2009, blz. 1-4, pdf, internet. 3 Vrij naar: 11.11.11, Convenant (Vlaams Convenant gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking). Brussel, blz. 1-2, pdf, internet, (1 augustus 2011).
30
elkaar afstemmen of samen activiteiten organiseren. Op die manier vormen de activiteiten die onder the Dilbeek Programme vallen één samenhangend geheel.
3.3 Een sociale kaart voor de jeugd van Groendal Ik sluit dit hoofdstuk af met een overzicht van de jeugdwelzijnsorganisaties in Franschhoek. Ik interpreteer jeugdwelzijnswerk in de breedst mogelijke zin: het gaat om alle organisaties die sociale doelstellingen vooropstellen betreffende de jeugd, of die (onder meer) kinderen en jongeren in Groendal tot hun doelgroep rekenen. Ik lijst alle sociale organisaties op en beschrijf kort hun aanbod voor de jeugd. Het dient opgemerkt dat Franschhoek ook enkele sociaal actieve kerkgemeenschappen telt, die hier buiten beschouwing worden gelaten. Ik beperk me tot NGO‟s en CBO‟s. Ik stelde deze mini sociale kaart voor de jeugd samen op basis van de online database van het Stellenbosch Welfare and Development Co-ordination Committee (SWOKK); de database van de Franschhoek Resources and Networking Coordination Organization en persoonlijke contacten met de organisaties. Afrikaanse Christelijke Vrouevereniging (ACVV) Het ACVV is de oudste welzijnsorganisatie in Zuid-Afrika, met kantoren verspreid over het hele land. Het ACVV is vergelijkbaar met de Vlaamse Openbare Centra voor Algemeen Welzijn (OCMW). De organisatie doet voornamelijk aan individuele hulp- en dienstverlening. De doelgroep van het ACVV bestaat uit kinderen, gezinnen en ouderen in nood. De organisatie levert ook statutory services en is dus een belangrijke partner van de overheid in sociale dienstverlening. Zo is het ACVV onder meer bevoegd voor de opvolging van kinderen die in contact komen met het gerecht.1 At Heart (Stellenbosch Aids Action) At Heart focust op HIV/AIDS-preventie en biedt ondersteuning aan wie met HIV of AIDS leeft. De organisatie is actief in het hele Cape Winelands District. In Franschhoek heeft At Heart een girls club voor meisjes tussen 12 en 14. Dit is een vorm van HIVpreventie in brede zin: recreatieve naschoolse activiteiten maken de meisjes weerbaarder en brengen hen levensvaardigheden bij. Daarnaast baat de organisatie een helpdesk in Groendal uit, waar alle jongeren welkom zijn met vragen rond HIV en AIDS. At Heart organiseert op regelmatige basis testing events: campagnes waarin ze de jeugd aanmoedigen om zich te laten testen voor HIV en zelf ook jongeren testen. Ten slotte heeft de organisatie werknemers in Groendal Clinic. Zij begeleiden patiënten, waaronder jongeren van zestien en ouder, en dienen antiretrovirale behandeling toe.2 Franschhoek Hospice Franschhoek Hospice werkt met een specifieke doelgroep: terminale patiënten en hun gezin. De organisatie werkt voornamelijk met kanker-, aids- en tuberculosepatiënten en hun naaste omgeving. Franschhoek Hospice volgt onder meer kindpatiënten en kinderen van patiënten op. Dit gaat van medische begeleiding over sociale hulp- en
1 2
Vrij naar: ACVV, More about us. internet, (15 augustus 2011). Vrij naar: BOSMAN, L., op.cit., d.d. 19 mei 2011.
31
dienstverlening tot kinderopvang en begeleiding bij schoolwerk. Daarnaast Franschhoek Hospice ook een eerstelijnsdienst voor alcohol- en drugsverslaafden.1
is
Franschhoek Live Craft Centre (FLCC) Het Franschhoek Live Craft Centre wil jongeren prikkelen om een positieve, zinvolle, creatieve bezigheid als een bron van inkomsten aan te wenden. Het centrum organiseert gratis workshops. De deelnemers kunnen proeven van allerhande handwerk: van mozaïek over naaien tot leerbewerking. Hun werkstukjes worden achteraf in het centrum verkocht aan toeristen. De opbrengst gaat naar de jongeren zelf. Het FLCC voorziet ook opleidingen in een creatieve stiel voor niet-schoolgaande jeugd. Met de aangeleerde vaardigheden kunnen jongeren een eigen zaak starten en economische onafhankelijkheid verwerven.2 Franschhoek Youth House Franschhoek Youth House is een jeugdhuis dat gerund wordt door een gemeentelijke jeugdconsulent en jonge vrijwilligers uit de gemeenschap. Jongeren kunnen er onder meer terecht voor hulp bij het opmaken van een sollicitatiebrief. Er zijn ook computers en een pooltafel beschikbaar. Verder organiseren de jeugdconsulent en de vrijwilligers op regelmatige basis activiteiten voor de kinderen en jongeren in Groendal. Cape Nature Cape Nature Conservation is actief in de hele Westkaapprovincie. De organisatie is statutair bevoegd voor het behoud van de biodiversiteit in de Western Cape. Cape Nature combineert dit mandaat met jeugdwerk: men organiseert activiteiten en vormingen voor kinderen en jongeren rond milieubewustzijn. Hiermee bereikt Cape Nature onder meer de jeugd in Franschhoek.3 LoveLife LoveLife is een nationale jeugdwelzijnsorganisatie die focust op aidspreventie. In Franschhoek is een LoveLife groundbreaker actief. Dit is een vrijwilliger die één jaar lang activiteiten rond aidspreventie opzet in zijn of haar eigen gemeenschap. De groundbreaker in Franschhoek geeft LoveLife vormingen in de lagere scholen.4 Youth Affair Youth Affair is een jonge organisatie: gesticht in 2007, bestuurd en draaiende gehouden door jeugd uit Franschhoek. De organisatie wil lokaal talent in de podiumkunsten een speelplatform aanbieden. Youth Affair maakt theaterproducties met jongeren uit Groendal. De organisatie begeleidt de kinderen en jongeren die deelnemen aan de producties in hun schoolloopbaan. Youth Affair werkt samen met de scholen in Franschhoek en reikt trofeeën uit aan de beste kunst en cultuur student per school. Youth Affair geeft ook theaterworkshops, bijvoorbeeld rond acteren of scriptschrijven, en sociale workshops, bijvoorbeeld rond carrièreplanning.5
1 2 3 4 5
Vrij Vrij Vrij Vrij Vrij
naar: naar: naar: naar: naar:
LEONARD, T., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 11 mei 2011. JEPHTHA, J., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 16 mei 2011. CAPE NATURE, About CapeNature. internet, (10 augustus 2011). WILLIAMS, S., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 14 mei 2011. DAVIDS, J., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 19 mei 2011.
32
Exercise Teachers Academy (ETA) Studenten van de Exercise Teachers Academy geven op regelmatige basis sportworkshops voor kinderen en jongeren in Groendal. ETA werkt hiervoor samen met Youth Empowerment Action en Franschhoek Youth House. ETA ontwikkelt technische en sociale vaardigheden bij jongeren via sportactiviteiten. Franschhoek Resource and Network Coordinating Organisation (FRANCO) FRANCO is een koepelorganisatie die een database bijhoudt van alle sociale organisaties in Franschhoek. FRANCO biedt financiële en technische ondersteuning aan organisaties die het hoofd moeilijk boven water kunnen houden. De organisatie is zelf niet actief in het jeugdwelzijnswerk, maar is wel een belangrijke actor in het werkveld. FRANCO heeft immers contact met alle crèches en de meeste jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal. In tegenstelling tot wat de naam van de organisatie doet vermoeden, werkt FRANCO met alle organisaties afzonderlijk. FRANCO bouwt geen netwerk uit tussen de verschillende organisaties, maar wendt het eigen netwerk aan bij de zoektocht naar financiële en technische ondersteuning waar nodig.1 Youth Empowerment Action (YEA) Youth Empowerment Action focust op straatkinderen in Groendal. Deze kinderen hebben een huis en gezin – er zijn geen thuisloze straatkinderen in Franschhoek – maar brengen toch het merendeel van hun tijd op straat door. Vaak gaat het om school drop-outs die gaan bedelen en met drugs en criminaliteit te maken krijgen. YEA wil de kinderen terug integreren in hun gezinnen, op school en in de gemeenschap. De organisatie werkt ook preventief met schoolgaande jeugd. YEA geeft vormingen in Groendal secondary school en organiseert naschoolse activiteiten en vakantieprogramma‟s. Ten slotte begeleiden de YEA-medewerkers ook ouders via huisbezoeken. The Kusasa Project The Kusasa Project is gericht op de ontwikkeling en educatie van jonge kinderen. De organisatie werkt samen met de lagere scholen in Franschhoek, organiseert breakfast clubs waar de kinderen ontbijt krijgen en after school clubs met huiswerkbegeleiding. The Kusasa Project organiseert onder meer activiteiten en programma‟s die kinderen helpen bij de ontwikkeling van lees- en rekenvaardigheden. Daarnaast identificeert the Kusasa Project high potential kinderen uit arme gezinnen, die gedurende hun hele schoolloopbaan op steun van de organisatie kunnen rekenen. Dit gaat om financiële ondersteuning, maar ook om algemene opvolging en begeleiding. Op die manier wil the Kusasa Project kinderen helpen om de armoedecirkel te doorbreken.2 Foundation for Community Work (FCW): Family in Focus (FIF) Family in Focus is een programma van de nationale organisatie Foundation for Community Work. FIF focust op de ontwikkeling van jonge kinderen. Medewerkers in Groendal leggen op regelmatige basis huisbezoeken af bij kwetsbare gezinnen met kinderen jonger dan zes. Men begeleidt ouders bij de verzorging en opvoeding van hun kinderen en men stimuleert de ontwikkeling van jonge kinderen in de gemeenschap.
1 2
Vrij naar: WITTHOCK, R., Mondelinge mededeling, via interview., d.d. 6 april 2011. Vrij naar: SPIERS, J., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 17 mei 2011.
33
4 Onderzoeksrapport: de samenwerking tussen jeugdwelzijnsorganisaties in Franschhoek “In Franschhoek, the NGO‟s are not at all well organized. They don‟t know about one another. And the reason being - I think it‟s the different between a town with a city mentality and a town with a rural mentality. In a town with a rural mentality, like Franschhoek still has, part of the con‟s is that you don‟t allow the sun to shine on someone else. Because they will then be competition for the same cake. I think that‟s the – die oorsaak van die kwaad. It‟s that they still have that mentality: I can‟t share.”1 Ik sloot het vorig hoofdstuk af met een overzicht van dertien sociale organisaties, die samen het jeugdwerkveld van Franschhoek vormen. In dit hoofdstuk onderzoek ik in hoeverre er ook „samen‟ aan een sociaal aanbod voor de jeugd wordt gewerkt. Hanlie Linde, de Director Community Services van de stad Stellenbosch, stelt in bovenstaand citaat alvast dat organisaties in Franschhoek niet samenwerken, of sterker nog: elkaar niet kennen. In dat geval is de hamvraag: waarom niet? Deze centrale probleemstelling vertaalt zich in volgende concrete onderzoeksvragen: -
Welk klimaat heerst tussen de sociale organisaties onderling? Welke factoren beïnvloeden de interactie en relatie tussen de verschillende organisaties? Vinden sociale organisaties communicatie en samenwerking wenselijk? Is er behoefte aan samenwerking met andere organisaties uit het werkveld? Hoe ervaren de betrokken organisaties the Dilbeek Program als communicatie- en samenwerkingsplatform? Brengen de maandelijkse vergaderingen de organisaties dichter bij elkaar? Wat is effectief en wat kan beter?
4.1 Methodologie Het antwoord op bovenstaande onderzoeksvragen zocht ik bij verantwoordelijken van sociale organisaties die zich richten op de jeugd in Groendal, Franschhoek. In de loop van de maand mei 2011, nam ik tien diepte-interviews af. Ik contacteerde de sociale organisaties uit het overzicht in hoofdstuk vier in willekeurige volgorde. Elk interview werd opgenomen met behulp van een dictafoon en later uitgetypt. Na tien diepte-interviews, waarin regelmatig gelijklopende ideeën naar voor kwamen, had ik voldoende informatie verzameld: ik kon de interviews labelen, antwoorden op de onderzoeksvragen formuleren en staven met citaten van de respondenten. Ik citeer in het Engels, omdat ik letterlijk wil weergeven wat de organisatieverantwoordelijken te vertellen hadden. Een vertaling naar het Nederlands kan betekenissen vervormen of verloren laten gaan. Ik wil de respondenten geen woorden in de mond leggen. Daarnaast vermeld ik in dit hoofdstuk mijn mondelinge bronnen niet, omdat ik de anonimiteit van de respondenten zo goed mogelijk wil bewaren.
1
LINDE, H., op.cit., d.d. 12 mei 2011.
34
4.2 Onderzoeksresultaten 4.2.1 Welk klimaat heerst tussen de sociale organisaties onderling? Welke factoren beïnvloeden de interactie en relatie tussen de organisaties? Wanneer ik vroeg naar de houding van de organisatieverantwoordelijken ten opzichte van de andere actoren in het werkveld, kwamen vooral factoren die de samenwerking met andere organisaties bemoeilijken naar voor. Gebrek aan zichtbaarheid en communicatie In de eerste plaats zien de respondenten weinig samenwerkingsmogelijkheden, omdat weinig sociale organisaties zichtbaar actief zijn in de gemeenschap. In de inleiding gaf ik aan dat Franschhoek op papier meer dan dertig sociale organisaties telt.1 De gemeente Dilbeek heeft het zelfs over een zeventigtal organisaties.2 In de praktijk zijn er dat een pak minder. Enerzijds zijn er kleine, community-based organisaties die korte tijd actief zijn, maar er niet in slagen zich als vaste waarde in de gemeenschap te settelen. Heel wat organisaties hebben zich in de loop der jaren geregistreerd in databases, maar zijn een kort leven beschoren. Door een gebrek aan organisatiemanagement, geven ze hun activiteiten op en sterven een stille dood. “What happens here is: you get some people, and they have got great ideas. But because of a lack of education, these people that want to do something, they actually don‟t know how to do it. So the little idea starts to grow, and it gets at a certain point, and there‟s no further planning, no vision, no management, nothing. And then the organization just goes like: crash!” Anderzijds zijn er nationale of regionale organisaties die Franschhoek tot hun werkgebied rekenen, maar er niet daadwerkelijk opereren. Wie ten slotte wel in de gemeenschap actief is, geeft te weinig zichtbaarheid aan zijn activiteiten. Organisaties profileren zich niet, gaan niet bij collega‟s in het werkveld aankloppen. Hierdoor kennen de organisaties elkaar niet. Heel wat respondenten denken er alleen voor te staan. Dit gebrek aan communicatie kwam in alle interviews naar voor. Respondenten willen wel samenwerken, maar zien geen potentiële partners. “About five years ago, I got a meeting together and we got about 45 people there. And they said to each other: what are you doing here? And I said: we‟re all involved in the same thing: trying to help here. But this one didn‟t know about this one, and that one didn‟t know about this one, because nobody ever talked.” “Love Life? Are they existing here? In Franschhoek? I didn‟t even know that.”
1
Hiervoor baseerde ik me op de online database van het Stellenbosch Welfare and Development Co-ordination Committee (SWOKK) en de database van de Franschhoek Resources and Networking Coordination Organization (FRANCO). 2 GEMEENTE DILBEEK, Franschhoek: Tsjomtsjombeni krottenwijk. internet, (1 juli 2011).
35
“We struggle because there‟s no visibility of some of these organizations. They don‟t come and introduce their services. We will appreciate every organization, if they do exist, to be in partnership with us. Because it would be a great relieve, as our organization is the only organization that delivers services on the social side.” “We have a good relationship with M., but we‟re not so sure what it is that he actually does. Because we actually thought that he was supposed to do some programs. But as an organization, we don‟t see anything happening there.” “I would like to see that the organizations communicate more with the community, and tell the community what they‟re doing. I want more visibility and more openness. Because you see in the paper: Street Smart has donated 500 000 Rand to YEA, and you think: what are they doing with 500 000? You don‟t see anything happening. Maybe things are being done, but the community doesn‟t know it.” Concurrentie en competitie door gebrek aan financiele middelen Bovenstaand citaat brengt me bij een tweede factor die eventuele samenwerkingsverbanden onderuit haalt. Financiële middelen zijn schaars. Dit creëert competitie en jaloezie. Organisaties maken aanspraak op dezelfde fondsen en worden zo elkaars concurrenten. Maar concurrenten delen geen materiaal, informatie, kunde en kennis, netwerken… Concurrenten werken niet samen. “One of the factors that influences the atmosphere between organizations, is financial resources. When you can make things happen and other people have to struggle, they stand outside looking in and are like: “wait – how do you do this?” “It‟s jealousy. Because they are also applying for the same funds. […] That is still the climate in Franschhoek: I‟m competition for you, therefore I don‟t share information with you.” “There‟s a lack of funding. People are jealous because: you always get [funding], and we don‟t get [funding].” “Competition is a huge, huge obstacle that can destroy partnerships. If we compete against one another, if we say: we have these resources and we keep them for ourselves, and we keep what we have between our two ears for ourselves, and we don‟t share our networks… Then it won‟t work.” Concurrentie en competitie, persoonlijke factoren Concurrentie en jaloezie zijn niet louter het gevolg van een gebrek aan middelen. De competitieve houding van sommige organisaties heeft ook te maken met persoonlijke factoren als trots, eer, community politics en vetes in de privésfeer. Franschhoek is een kleine gemeenschap en er heerst wat Hanlie Linde een dorpsmentaliteit noemt: niemand gunt een ander een plaats onder de zon. Wie op een voetstuk komt te staan, wordt getrakteerd op roddels en kritiek.1 “It‟s jealousy and it‟s pride! This one doesn‟t want to do anything that this one is suggesting, because that would mean this one didn‟t think of it first.” 1
LINDE, H., op.cit., d.d. 12 mei 2011.
36
“We never really had a relationship with M. We know each other, but we don‟t have a – I don‟t think we have a healthy relationship. We used to have W., and W. and M. used to be like „aarts‟-enemies, you know? For us it was a difficult situation, because they would be very inappropriate. And because they‟re community people, and they have a history with each other, I struggle to manage it. So eventually I just gave up on trying to sort that one out.” Daarnaast trekken organisaties de motieven van collega‟s uit het werkveld in twijfel: “You‟d be surprised how many people do these things [community work] so they can get the credit.” “It can destroy partnerships if people are doing social work for personal gain. Either for political reasons or for money.[…] I‟m not saying that a youth leader like me should not belong to a political party. The only problem most of the time is, that when I‟m part of a political party I forget about what I am supposed to do in the community. if I work in the community, it‟s not about myself. It‟s about another person, developing another person, caring for another person. But now that my focus is on politics, I forget about that and then only support a political party. Then it‟s all about politics.” Bovendien lijken sommige organisaties in de schaduw van hun alomtegenwoordige leiders staan. Respondenten verwezen bijvoorbeeld vaak naar het aanbod van een andere organisatie als zijnde het aanbod van een persoon: “Mini‟s Holiday Programe”, “Jeremy‟s theatre workshops”, “Lynette‟s girls club”. Hierdoor wegen persoonlijke factoren zwaar door op professionele relaties, lijkt mij. Want als ik bijvoorbeeld Mini niet kan uitstaan, ben ik ook niet erg geïnteresseerd in „haar‟ Holiday Programme. “Now, we don‟t know each other and we‟re being nice. We‟re too scared to step on somebody‟s toes, because some of the members or directors or managers of organizations in Franschhoek have a quick temper. So if you ask: what are you doing? I never see the organization doing anything? They might take it very personally.” “It‟s also personality stuff. Some personality‟s are drawn to each other, unfortunately our personalities are not drawn to each other. And if you‟re clever, strategically, you should be saying: […] I‟m not the organization, I‟m an individual. So my irritation shouldn‟t tangle foot this organization or stand in its way to actually build relationships. So I‟d rather send somebody else in my place to go and talk with this organization. But the other person then should also send someone else. Someone that really represents the organization.” Eén van de tien respondenten beweerde absoluut het tegenovergestelde: er heerst geen jaloezie in het werkveld. Dit heeft te maken met het feit dat de organisatie intern erg sterk georganiseerd is en een heel duidelijke missie, visie en unieke focus heeft. In mijn aanbevelingen aan het eind van de scriptie, kom ik hierop terug. Vergeefse toenaderingpogingen tussen organisaties Ten vierde waren respondenten gefrustreerd over vergeefse toenaderingspogingen naar andere organisaties. Eenrichtingsverkeer werkt demotiverend: organisaties investeren geen moeite meer in samenwerking, want er komt toch geen positieve respons. 37
Er ontstaan wel ideeën voor samenwerking, organisaties maken afspraken, maar voegen de daad niet bij het woord. “I‟ve asked Love Life – I said: when you go out to do something, invite us with. You can come and do the prevention program and we will do the testing. But they‟ve never spoken to us. We know of them, that‟s all I can say.” “We invited the organizations to take part in the Holiday Programme, because we know what they do. But there‟s no positive feedback of them! We invited J., nothing happened. We invited Love Life, they didn‟t bring their services to us. The Youth House, I know they have got some volunteers that they train but… nothing. From my side, there was a lot of frustration.” “I‟m very disappointed, because our organizations were supposed to work together this year. But the guy never showed up on meetings, he could never make it.” Tijdsgebrek Ten slotte geven veel organisaties tijdsgebrek op als belemmerende factor: een netwerk uitbouwen, vergaderingen bijwonen, communiceren met andere organisaties… vraagt tijd. Maar sommige respondenten hebben geen tijd, of willen hun werkuren liever anders besteden. “I think there‟s only one problem and that is that it‟s time constrained. I think it‟s very nice to put out feelers to other organizations, but we only have the time to do so much in every one day.” “I‟m always busy so I can‟t get involved in too much stuff. Because then there‟s meetings you must attend and it just gets too much.” “As you can see, I am in a meeting now with you and three people walk in here with their stuff. And it‟s stuff that needs to be fit on, and I need to pin it, and I just can‟t leave this place here to go and sit in a meeting for three hours.” Ik zet de vijf aangehaalde factoren die communicatie en samenwerkingsverbanden in de kiem smoren op een rij: -
Organisaties kennen elkaar niet en zien dus geen samenwerkingsmogelijkheden. Er ontstaat concurrentie en jaloezie door een gebrek aan financiële middelen. Er spelen persoonlijke factoren als trots, eer en privé vetes. Toenaderingspogingen, ideeën en afspraken leveren niets op. De organisaties hebben te weinig tijd om hun netwerk verder uit te bouwen.
Etno-culturele barrières Ik zou hier zelf nog een zesde factor aan toe willen voegen: de respondenten hadden het amper over etno-culturele barrières. Misschien omdat het onderwerp nog steeds gevoelig ligt. Maar ik merkte zelf tijdens mijn stage dat de verhouding tussen Xhosa en coloureds vaak gespannen is. Zo verweet een Xhosa community champion YEA zich uitsluitend op coloured jeugd te richten. Het aanbod van YEA zou geen aandacht hebben voor de Xhosa-jeugd. Daarom werkt de vrijwilliger niet mee aan YEA‟s Holiday Programme: hij wil zelf een vakantieprogramma opzetten. 38
Een ander voorbeeld: in mijn stageorganisatie ging het gerucht dat „onze‟ straatkinderen niet welkom zijn in Franschhoek Youth House, omdat ze geen Xhosa zijn. Dergelijke verwijten creëren spanningen, los van de vraag of ze al dan niet gegrond zijn. Een aantal jaar geleden werd er een Franschhoek Youth Forum opgericht, een coördinator voor alle activiteiten en organisaties voor de jeugd in Franschhoek. Dit forum ging ten onder aan culturele en politieke spanningen. “The Youth Forum was formed about 3 or 4 years ago, but they split up. There‟s a history there, also politics. It‟s a history of – the Xhosa people and the Afrikaans people didn‟t want to do something together. They didn‟t see eye to eye.”
4.2.2 Vinden sociale organisaties communicatie en samenwerking wenselijk? Is er behoefte aan samenwerking met andere organisaties? Hoewel alle respondenten factoren aanhaalden die het klimaat tussen organisaties negatief beïnvloeden, stonden de organisaties positief tegenover samenwerking an sich. Alle respondenten benadrukten dat ze er ook positieve contacten met collega‟s in het werkveld op nahouden. Bovendien toonden alle respondenten zich bereid om meer te communiceren en samenwerkingsverbanden uit te bouwen. Dus: ja, organisaties vinden communicatie en samenwerking wenselijk. Ja, er is behoefte aan samenwerking met andere organisaties uit het werkveld. “Cooperation with other organizations can be a priority. If we work together, it would have a positive impact. Development would go very fast. For now, development is very slow because of the organizations we don‟t know of.” “Cooperation is very, very important. From the organizations that you‟ve mentioned, most of them are looking after another area of the social welfare of the people. In that way we feel that the whole person and the family are being looked after. And then we can focus on our area. But that doesn‟t mean that we don‟t appreciate what they‟re doing and that we don‟t feel that we need to, every now and again, link forces.” “I‟d be happy to meet some of the organizations I don‟t know. If we‟re all working together in the communities, that‟s good. That can only be good. […] Maybe we do need a forum where we can all help each other and interlink.” “There can be a very nice concept, if all the organizations work together. If one organization focuses on sport, for example, another organization can come in and do life skills with the same group. Because sport and life skills work hand in hand. We can as a whole group have one big function. […] There‟s space for everybody on the plate.” “We should rather work together, we don‟t have to compete. Because in the end, we are all doing the same work: it is about developing another person.”
39
4.2.3 Hoe ervaren de betrokken organisaties the Dilbeek Programme als communicatie- en samenwerkingsplatform? Alle partners binnen the Dilbeek Programme zitten maandelijks rond de tafel om hun activiteiten op elkaar af te stemmen. De maandelijkse vergaderingen zorgen ervoor dat de organisaties elkaar beter leren kennen. De organisaties zien nu meer mogelijke samenwerkingsverbanden. “I knew about @Heart, but I didn‟t know what they were doing. I thought it was a clinic: you go there and you get hiv/aids-counceling. But when they presented themselves at the Dilbeek Meetings and I heard what they were doing – well, we can definitely work together!” “I think there is a great need for us to work together and I think it [the Dilbeek Platform] is lovely. Because there are things going on that I never knew were going on in Franschhoek. Like Cape Nature: I was so surprised to see all the work they‟re doing.” “The Franschhoek Live Craft Centre? We had absolutely no information about them. I always thought it was a shop only. I absolutely didn‟t have any idea what they were doing until I met them in the Dilbeek agreement. So now that I know what they are doing I would like our kids to be involved there.” “What is happening now with the Dilbeek Programme is that it creates communication between organizations. So that there is no duplication going on. And so that the leaders of the organizations know one another and frequently talk to one another. And so that we work together. It‟s essential, absolutely essential.” Eén respondent zegt zelfs dat de Dilbeek meetings een eye-opener waren wat het belang van communicatie en samenwerking met andere organisaties betreft: “What I‟ve learned in the last few months, while I was busy with this Dilbeek Programme, is that it‟s good to know people in other organizations also. Because for instance there will come times that we‟re looking for young people to train in various crafts. So it‟s good that I can then call K. or M. and say: listen, there‟s an opportunity now for somebody. Do you know of somebody that is finished with school and that is interested in becoming a crafter as a job? So, I think it‟s good if we can communicate. […] I‟m sure the youth can benefit a lot from all the different organizations together.” Maar het platform kan beter. Want hoewel er tijdens de Dilbeek meetings ideeën voor samenwerking ontstaan, worden die tussen de vergaderingen door lang niet altijd in praktijk omgezet. Buiten de vergaderingen blijft de stap naar een andere organisatie blijkbaar te groot. Ook het contact tussen de organisaties en hun community champions loopt in de praktijk niet altijd vlot. “The Dilbeek platform can work if people are open to it. But now that‟s not the case, because people just come to the meeting and then it stops there. Whatever has been said, just stops there.”
40
“What I am angry about is: they‟ve got these champions. But we struggle to get hold of the girl that is responsible for arts and culture. We‟ve send out many e-mails to Kwini asking him to get hold of her. Because we must meet with her, we must talk with her about arts and culture in the valley. […] And then she miraculously showed up at one of our workshops. Not that we have a problem with that. It‟s just that now, after the workshop, she is gone again. We can‟t get hold of her.” “The thing is just that, outside the meeting, people are going off doing their own thing. That‟s why I‟m saying we must meet more.” Voor effectieve communicatie en samenwerking zijn er meer Dilbeek Meetings nodig, vinden de respondenten. Eén vergadering per maand is niet voldoende om sterke onderlinge relaties op te bouwen. “If I look at the Dilbeek group, when we‟re sitting around that table: there‟s no animosity, there‟s no negative feelings there, but there‟s also no feel of closeness. Because I think we don‟t regularly meet on a base where we get to know each other really well.” “I just think – where it is lacking in – I don‟t think we should have it on a monthly basis. I think it must happen more. […] Tough Michelle says that outside the meetings we must meet with one another – she doesn‟t stop us and I agree with her, we must meet with one another, we must take the initiative – I think that the platform must happen maybe twice a month. Because once a month, for me it‟s not enough.” Twee respondenten deden ook inhoudelijke aanbevelingen over de verdere uitbouw van het samenwerkingsplatform. “I think that this monthly meeting should take another form. It should not just be about coming to present what we‟re doing, there should be a component where we can actually get to build relationships between the different youth programmes.” “Maybe they should change the structure of the meeting by saying: we are throwing you with two or more organizations in a group. And you must decide how you are going to make use of each other for the month. And in the next meeting, you need to bring feedback. They should put up a target, not say: “People you should work together, bla bla bla.” They should put up a target and say: “We are throwing you together now. This organization and that organization. For this month, you‟re going to work together. Make up a programme where you need each other.” And then the next month each organization works together with another organization. At the end of the year everybody will now each other and know exactly what the other is doing. We will respect one another and support one another.” The Dilbeek Programme is kortom een sterk, uniek initiatief in de kinderschoenen. De respondenten zijn enthousiast over het concept, maar vinden het programma in de praktijk voor verbetering vatbaar. Dit geldt eigenlijk voor communicatie en samenwerking tussen de organisaties in het algemeen: alle respondenten staan positief tegenover samenwerking in theorie, maar de stap naar de praktijk blijkt moeilijk gezet.
41
5 Conclusie en aanbevelingen Communicatie en samenwerking tussen jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal is geen evidentie. Met deze gedachte begon ik mijn inleiding en met deze gedachte besloot ik mijn onderzoeksrapport. Toch is de uitbouw van een sterk netwerk tussen de sociale organisaties de moeite waard. En wel hierom. In mijn algemene contextschets verwees ik naar Zuid-Afrika‟s nationaal motto: Unity in Diversity! Maar dit idee van samenhorigheid leeft nog lang niet onder de hele bevolking. In Franschhoek leven blank, coloured en zwart grotendeels geïsoleerd naast elkaar. Afrikaanssprekende kinderen en Xhosa-sprekende kinderen in Groendal kennen elkaar niet. Het sociaal werkveld is grotendeels etnisch verzuild, getuige ook de etnoculturele barrières tussen jeugdwelzijnsorganisaties. Maar NGO‟s hebben jarenlang tegen een beleid van gescheiden ontwikkeling gestreden. Nu is het aan datzelfde middenveld om bruggen te slaan. In mijn ogen is het de taak van sociale organisaties om de nieuw verworven multiculturele waarden uit te dragen. Zo kan één inclusief aanbod voor de jeugd in Groendal kinderen van verschillende achtergronden dichter bij elkaar brengen. Maar hiervoor moeten de sociale organisaties eerst zelf etno-culturele kloven dichten en een stevig intercultureel netwerk opbouwen. Ten tweede kent Zuid-Afrika een traditie van partnerschap tussen de overheid en de private sector in sociale dienstverlening. Voor 1994 trad de private sector vooral op als pion van het apartheidsregime, maar vandaag staat wederzijdse beïnvloeding centraal. Sociaal werkers zijn niet enkel uitvoeders van het sociaal beleid, maar ook beleidsbeïnvloeders en beleidsontwikkelaars. Overheden kunnen echter geen individuele relatie met alle NGO‟s in het werkveld opbouwen. Voor een effectieve relatie tussen de overheid en de private sector zijn er koepelorganen en participatiestructuren nodig. Het Neighboorhoud Revitalization Process in Stellenbosch is een dergelijke, unieke participatiestructuur. De lokale overheid biedt organisaties in Groendal inspraak en medezeggenschap, haast op een gouden schoteltje. Nu is het aan de jeugdwelzijnsorganisaties om zich te organiseren, om te communiceren over elkaars visie voor de jeugd in Franschhoek, om de neuzen dezelfde kant op te krijgen en in het gemeentelijk participatieproces te stappen. Als de jeugdwelzijnsorganisaties uit Groendal met één stem spreken, kunnen ze een veel sterkere stempel drukken op het lokaal sociaal beleid. Ten derde is samenwerking met andere organisaties in het werkveld een officiële verantwoordelijkheid van NGO‟s. In hoofdstuk drie zet ik de rol van de spelers in het sociaal werkveld op een rij. Het Integrated Service Delivery Model vraagt NGO‟s expliciet om samen te werken met opkomende organisaties voor overdracht van vaardigheden. In Groendal is er bovendien een grote nood aan kennisoverdracht tussen organisaties. In mijn onderzoeksrapport beschreef ik al hoe sterke initiatieven en jonge organisaties al te snel ontbonden worden door een gebrek aan managementvaardigheden. De omvang van de sociale uitdagingen voor kinderen en jongeren in Groendal vormt een vierde belangrijke reden voor samenwerking. De sociale problemen in Zuid-Afrika 42
zijn groot, maar de middelen, het personeelsbestand en de tijd van organisaties zijn beperkt. Het jeugdwelzijnswerk moet dus zo efficiënt mogelijk georganiseerd zijn, om zo effectief mogelijk tegemoet te komen aan de noden van de doelgroep. Uit mijn onderzoek blijkt dat tijdstekort en een gebrek aan financiële middelen de samenwerking tussen organisaties belemmeren, maar deze factoren zijn evenzeer argumenten vóór samenwerking. Samen sterk! Een huizenhoog cliché, maar daarom niet minder van toepassing op het jeugdwerkveld in Groendal. Kinderen en jongeren in Groendal worden blootgesteld aan heel wat negatieve invloeden, maar sociale organisaties kunnen hen positieve alternatieven voorschotelen. Veel sociale organisaties gaan uit van een keep them busy-gedachte: zolang jongeren actief zijn binnen een stimulerende context, komen ze niet in contact met negatieve invloeden als alcohol, drugs, criminaliteit of geweld. Maar een organisatie kan in zijn eentje geen non-stop activiteiten voor de jeugd organiseren. Toch hebben veel kwetsbare kinderen en jongeren nood aan voortdurende ondersteuning en positieve stimulansen, aan positieve recreatiemogelijkheden op elk moment van de dag. Als alle jeugdwelzijnsorganisaties hun aanbod duidelijk communiceren en op elkaar afstemmen, kan de hele sector samen aan deze nood tegemoet komen. De veelheid aan sociale problemen in Groendal vragen om een integrale aanpak. De focus of de doelgroep van organisaties kunnen verschillen, maar iedereen werkt wel in eenzelfde gemeenschap. Samen kunnen de organisaties op holistische wijze de hele buurt helpen opbouwen. Deze visie kwam ook sterk naar voor in de interviews. De organisaties zijn er dus zelf van overtuigd dat communicatie en samenwerking de doelgroep ten goede kan komen. Maar de grote vraag blijft: hoe kan een dergelijk sterk netwerk tussen organisaties worden uitgebouwd? In wat volgt schuif ik geen zaligmakende oplossing naar voor, maar ik zet wel enkele aanbevelingen en ideeën op een rij. Organisaties moeten, voor ze positieve externe relaties kunnen opbouwen, ook intern sterk staan. Tijdens de interviews viel me op hoe NGO‟s met een sterke en unieke visie, missie en doelstellingen over het algemeen positief tegenover andere organisaties in het werkveld staan. Concurrentie en jaloezie lijkt me daarom deels een gevolg van een zwakke interne organisatie en onzekerheid over de bestaansreden van de eigen organisatie. Maar er zijn geen twee organisaties in Groendal met exact dezelfde focus, dus iedere NGO is nodig in het werkveld. Vanuit dat besef en vanuit een specifieke identiteitsafbakening, kunnen organisaties op zoek naar raakpunten, zonder zich bedreigd te voelen in hun werking. Daarnaast is er nood aan een koepelorgaan voor sociale organisaties in Franschhoek, waarbinnen communicatie, visievorming en beleidsbeïnvloeding centraal staat. Dit koepelorgaan moet losstaan van individuele funding. De enige twee koepelinitiatieven die Franschhoek vandaag telt, FRANCO en the Dilbeek Platform, zijn immers gelinkt aan financiële of materiële steun voor de organisaties. Alle organisaties rond de tafel maken aanspraak op dezelfde pot, en dit brengt onvermijdelijk concurrentie met zich mee.
43
Wat the Dilbeek Platform betreft, zou ik ten rade gaan bij de partnerorganisaties: hoe willen zij het communicatie- en samenwerkingsplatform verder uitbouwen? De respondenten van mijn onderzoek hadden alvast concrete ideeën. Ten slotte pleit Dilbeek al enkele jaren voor de uitbouw van een groter jeugdhuis in Groendal. Momenteel is een dergelijk project hangende: de lokale overheid heeft, in samenwerking met private partners, een budget vrijgemaakt voor de uitbouw van een centraal jeugdcentrum. Mocht dit idee gerealiseerd worden, stel ik voor alle betrokken organisaties een kantoor en werkruimte in datzelfde gebouw te geven. Veel organisaties vragen immers al jaren om een geschikte plaats voor hun werking. Deze oplossing zou de NGO‟s letterlijk dichter bij elkaar brengen. Verenig de organisaties ook in de raad van bestuur van het centrum. Het zal communicatie en samenwerking tussen jeugdwelzijnsorganisaties in Groendal niet eensklaps evident maken, maar in ieder geval wel onvermijdelijk.
44
Bronnenlijst 1 Geschreven bronnen ANRYS, S., Zuid-Afrika: wereldbeker economie. De coach, de middenvelder en de lijnrechter. MO*magazine, jrg. 7, nr. 5, 2010, blz. 30-33. BEARAK, B., South Africa‟s President to Quit Under Pressure. The New York Times, 21 september 2008, blz. 1. CORNILLIE, T. en PONCELET, S., (red.), Landendossier: Jeugd en Jeugdbeleid in ZuidAfrika. Brussel, JINT vzw, 2010, 47 blz. DESMET, A., e.a., Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen. Brugge, Die Keure, 2008, 711 blz. GRAY, M. en LOMBARD, A., The post-1994 transformation of social work in South Africa. International Journal of Social Welfare, jrg. 17, nr. 1, 2008, blz. 132-145. GRAY, M. en MAZIBUKO, F., Social work in South Africa at the dawn of the new millennium. International Journal of Social Welfare, jrg. 11, nr. 1, 2002, blz. 191200. GREEN, S., Perspectives of some non-governmental organizations on progress with developmental social welfare and social work. The Social Work PractitionerResearcher, jrg. 20, nr. 2, 2008, blz. 1-18. LOMBARD, A., The implementation of the white paper for social welfare: a ten-year review. The Social Work Practitioner-Researcher, jrg. 20, nr. 2, 2008, blz. 154-155. RSA GOVERNMENT DEPARMTENT OF SOCIAL DEVELOPMENT, Integrated Service Delivery Model towards Improved Social Services. Pretoria, Government Printing Works, 2005, 31 blz. VERMAAS, P., Na het WK de teleurstelling. Knack, nr. 22, 2010, blz. 33-36 Vertrouwelijke interne nota, Brussel, Broederlijk Delen, 11 januari 2001. Vertrouwelijke interne nota, Brussel, Broederlijk Delen, 1 november 2007.
2 Mondelinge bronnen AALBERS, M., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 4 april 2011. BOSMAN, L., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 19 mei 2011. DAVIDS, J., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 19 mei 2011. 45
JEPHTHA, J., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 16 mei 2011. LEONARD, T., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 11 mei 2011. LINDE, H., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 12 mei 2011. LUSU, B., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 11 mei 2011. PETERSEN, M., Mondelinge mededeling, via informeel gesprek, d.d. 27 februari 2011. SPIERS, J., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 17 mei 2011. STEELE, T., Werkbezoek aan LoveLife met delegatie uit Dilbeek. presentatie, Cape Town, Love Life, 18 maart 2011. WILLIAMS, S., Mondelinge mededeling, via interview, d.d. 14 mei 2011. WITTHOCK, R., Mondelinge mededeling, via interview., d.d. 6 april 2011.
3 Elektronische bronnen 11.11.11, Convenant (Vlaams Convenant gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking). Brussel, 2 blz., pdf, internet, (1 augustus 2011). (www.11.be) 11.11.11, Mini-dossier Zuid-Afrika. Brussel, 2007, 6 blz., pdf, internet. (www.11.be/component/docman/doc.../653-mini-dossier-zuid-afrika) 11.11.11, e.a., Verklarende woordenlijst: Vlaams convenant gemeentelijke samenwerking. internet, (1 juli 2011). (http://www.noordzuidkaart.be/woordenlijst) ACVV, More about us. internet, (15 augustus 2011). (http://www.acvv.org.za/Eng/Meer_oor_ons.php) ANC, What is the African National Congress?, internet, (12 oktober 2010). (http://www.anc.org.za/show.php?id=172) ANC, Biography: Jacob Gedleyihlekisa Zuma. internet, (1 oktober 2010). (http://www.anc.org.za/list_by.php?by=Jacob%20Zuma) APARTHEIDMUSEUM, Race classification. internet, (1 juli 2011). (http://www.apartheidmuseum.org/index-flash.html) APARTHEIDMUSEUM, Understanding Apartheid. A supplement for teachers and learners, issue 2. internet, (1 juli 2011). (http://www.apartheidmuseum.org/supplements/issue2/index.html) 46
APARTHEIDMUSEUM, Understanding Apartheid. A supplement for teachers and learners, issue 3. internet, (1 juli 2011). (http://www.apartheidmuseum.org/supplements/issue3/index.html) BBC, South Africa‟s President Jacob Zuma. internet,1 maart 2010. (http://news.bbc.co.uk/2/hi/africa/4615019.stm) CAPE NATURE, About CapeNature. internet, (10 augustus 2011). (http://www.capenature.org.za/about.htm) ELECTORAL COMMISSION OF SOUTH AFRICA, Seat Calculation Detail, Local Government Elections 2011, Western Cape, WC024 Stellenbosch. Centurion, 2011, 2 blz., pdf, internet. (http://www.elections.org.za/content/LGEPublicReports/197/Seat%20Calculation%2 0Detail/WP/WC024.pdf) GCIS en BURGER, D., (red.), South Africa Yearbook 2010/11. Pretoria, Government Communication and Information System, 2011, 606 blz., pdf, internet. (http://www.gcis.gov.za/resource_centre/sa_info/yearbook/2010-11.htm) GEMEENTE DILBEEK, Franschhoek: Tsjomtsjombeni krottenwijk. internet, (1 juli 2011). (http://www.dilbeek.be/Franschhoek-Tsjomtsombeni-krottenwijk.1617.0.html) GOVENDER, S., en MASANGO, D., Government explains new Children‟s Act. internet, (1 maart 2011). (http://www.southafrica.info/services/rights/childact-030707.htm) Kaart van Zuid-Afrika. Internet, (3 juli 2011). (http://4.bp.blogspot.com/_zm56cOnudAU/SGFfiwNt1RI/AAAAAAAAARs/gHxnNL EE2ew/s1600/Map-south-africa.png) LOVE LIFE, Report on activities and progress 2009. Cape Town, 2009, 84 blz., pdf, internet. (http://www.lovelife.org.za/research/annual_report_2009_combined.pdf) RSA GOVERNMENT, Chapter 2: Bill of Rights. internet, (1 mei 2011). (http://www.info.gov.za/documents/constitution/1996/96cons2.htm) RSA GOVERNMENT, Development Indicators. Pretoria, Government Department of Performance monitoring and Evaluation, 2010, 84 blz., pdf, internet. (http://www.info.gov.za/view/DownloadFileAction?id=137217) SASSA, You and your grants 2011-2012. Pretoria, South African Social Security Agency, 2011, 8 blz., pdf, internet. (http://www.sassa.gov.za/Portals/1/Documents/d54e383b-7e3d-4c96-8aa24cc7d32bc78f.pdf) STELLENBOSCH MUNICIPALITY, Integrated Development Plan. Stellenbosch, 2011, 74 blz., pdf, internet. (www.stellenbosch.gov.za/jsp/util/document.jsp?id=3937) UNAIDS, South Africa HIV and AIDS estimates 2009. internet, (18 juli 2011). 47
(http://www.unaids.org/en/regionscountries/countries/southafrica) VAN LAER, T., e.a., Een, twee, drie… jeugdcentrum! Brussel, Vereniging voor Vlaamse Steden en Gemeenten, 2009, 4 blz., pdf, internet. (http://www.vvsg.be/Internationaal/Noord-Zuid/Beleid_maken/Documents/200909 18%20Case%20study%20Dilbeek_Stellenbosch_NL.pdf)
48