Je eigen huis als pensioen; werkelijkheid of fictie?
Hoe kan de (overwaarde van de) eigen woning worden ingezet om toegevoegd te kunnen worden aan het huidige palet van toekomstvoorzieningen?
Naam:
A.J.M. (Ilse) Thiel - Broeders
Studie:
Master Fiscaal Recht
Administratienummer:
293881
Afstudeerdatum:
25 april 2013
Examencommissie:
mr. G.M.C.M. Staats prof. dr. G.J.B. Dietvorst
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding
4
1.1 Motivering keuze scriptieonderwerp
4
1.2 Onderzoeksvraag
6
1.3 Verantwoording van de opzet
6
Hoofdstuk 2 Wat is pensioen?
7
2.1 De eerste pijler
7
2.2 De tweede pijler
9
2.2.1 Werknemerspensioen
9
2.2.2 De pensioenovereenkomst
10
2.2.3 Zelfstandigen
11
2.2.4 De fiscale begrenzing van pensioen
11
2.2.5 Problemen pensioenfondsen
14
2.3 De derde pijler
14
2.4 Conclusie
16
Hoofdstuk 3 De positie van de eigen woning in het fiscale recht 3.1 De eigenwoningregeling
18 18
3.1.1 Het begrip eigen woning
19
3.1.2 Voordeel uit eigen woning
20
3.1.3 KEW, SEW en BEW
21
3.1.4 De aftrekbare kosten
22
3.2 Wet herziening fiscale behandeling eigen woning
22
3.3 De eigen woning als bron van inkomen
23
3.4 Conclusie
24
Hoofdstuk 4 Vermogen in de eigen woning
26
4.1 Uitbreiding van het „klassieke‟ pijlersysteem
26
4.2 Financiering van de eigen woning
27
4.2.1 Hypotheekvormen
27
4.2.2 Hoe financiert de gemiddelde Nederlander zijn eigen woning?
30
4.3 Conclusie
31
2
Hoofdstuk 5 Varianten van overwaardebenutting
33
5.1 Huren
33
5.1.1 De Nederlandse huurmarkt
33
5.1.2 Bereidheid om te verhuizen
35
5.2 Goedkopere woning kopen
35
5.3 Verzilveren zonder te verhuizen
36
5.3.1 Varianten van de omkeerhypotheek
39
5.3.2 Bestaande verzilveringsproducten
39
5.3.2.1 Rekenvoorbeeld variant omkeerhypotheek 5.4 Overwaarde te gelde maken door verkoop
41 43
5.4.1 Rekenvoorbeeld verkopen en huren andere woning
43
5.4.2 Rekenvoorbeeld verkopen en terughuren eigen woning
44
5.4.3 Rekenvoorbeeld goedkopere woning kopen
45
5.5 Conclusie
46
Hoofdstuk 6 De eigen woning in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk 6.1 Het Verenigd Koninkrijk
48 48
6.1.1 De eigen woning als pensioenvoorziening in het Verenigd Koninkrijk 6.2 Frankrijk
49 51
6.2.1 De eigen woning als pensioenvoorziening in Frankrijk 6.3 Conclusie
52 54
Hoofdstuk 7 Conclusie
55
Literatuurlijst
58
3
Hoofdstuk 1 Inleiding Vergrijzing, pensioengat, tekort, afstempelen, dekkingsgraden, langer doorwerken, verhogen pensioenleeftijd. Dit zijn zomaar een paar termen, die we de afgelopen jaren veelvuldig in het nieuws zijn tegengekomen. Iedereen kent de koppen in de krant waaruit blijkt dat het eens zo zekere pensioen niet zo zeker meer is. In heel Europa staat de pensioenwereld op zijn kop. Zo heeft in Frankrijk de nieuwe pensioenwet lang voor grote maatschappelijke onrust gezorgd. Maar ook in andere landen, zoals Spanje en Duitsland heeft de aankondiging van het verhogen van de pensioenleeftijd tot massale protesten geleid. En niet in de laatste plaats staat ook in Nederland het pensioen in het middelpunt van de belangstelling. Het verhogen van de leeftijd voor het verkrijgen van een ouderdomspensioen is slechts één van de maatregelen die door de overheid genomen is als gevolg van de vergrijzing. Ook met betrekking tot het werknemerspensioen zullen er drastische maatregelen genomen moeten worden. De commissie Goudswaard heeft op 27 januari 2010 haar rapport „Een sterke tweede pijler‟ gepresenteerd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.1 In het rapport concludeert de commissie dat het huidige Nederlandse pensioenstelsel onvoldoende toekomstbestendig is. Voor het behoud van de wezenskenmerken van het pensioenstelsel – een collectieve, solidaire pensioenvoorziening – dienen er maatregelen te worden getroffen. 1.1 Motivering keuze scriptieonderwerp Het feit dat pensioen op dit moment een „hot item‟ is, heeft er toe geleid dat ik me meer heb verdiept in pensioen en alles wat daarbij komt kijken. Ondanks dat het pensioen iets is wat iedereen aangaat, is de interesse van velen in het onderwerp uitermate beperkt en blijft het voor velen dus ook lastig te doorgronden materie.2 Tijdens mijn deelname als student aan het Pensioen EHBO op 29 januari 20113 raakte ik zo enthousiast over het pensioenvak dat voor mij als een paal boven water stond dat ik me tijdens mijn afstuderen meer in dit onderwerp wilde verdiepen. Het huidige pensioenstelsel kan mensen al lang niet meer altijd de zekerheid van een „goed pensioen‟ bieden. Naast de maatregelen zoals die worden getroffen door de overheid en de pensioenfondsen, zal men dus zelf ook aanvullende voorzieningen moeten treffen. Je kunt hierbij denken aan spaargeld, lijfrenten, maar ook de eigen woning. Uit Europees vergelijkend onderzoek blijkt dat eigenwoningbezitters de woning als belangrijk vangnet zien voor de oude dag.4 Eigenwoningbezitters in Nederland zien hun eigen woning dus vaak als hun „pensioen in steen‟.5 In reactie op de pensioencrisis hoor je deze mensen dan ook vaak zeggen “maar wij hebben ons huis” of “ons huis is ons pensioen”. Maar is het wel terecht om de eigen woning als pensioen te zien? Rapport Commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pensioenregelingen 2010. Uit de AFM consumentenmonitor uit het voorjaar van 2012 blijkt dat slecht een kwart van alle respondenten zich meer in hun pensioen is gaan verdiepen na berichten in de media (AFM Consumentenmonitor Pensioenen, juni 2012). www.afm.nl/~/media/files/consumenten-monitor/2012-q1q2-pensioen.ashx 3 www.tilburguniversity.edu/nl/onderzoek/instituten-en-researchgroepen/ccp/activiteiten/pensioenehbo/. 4 Asbeek, Brusse & Van Montfort 2012, p. 169. 5 Toussaint 2011, p. 27. 1 2
4
Jaren geleden was er een hausse op de woningmarkt. Uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) blijkt dat de huizenprijzen in de periode van 1996 tot 2001 in heel Nederland fors stegen. In december 1999 was de gemiddelde waardestijging zelfs bijna 20%.6 Maar sinds de wereldwijde kredietcrisis van 2008 beleeft de woningmarkt moeilijke tijden. Sinds de kredietcrisis staan de huizenprijzen onder druk en is het aantal verhuizingen laag.7 Als gevolg van de kredietcrisis en de schulden- of eurocrisis van 2010 heeft het kabinet diverse stimuleringsmaatregelen genomen en maatregelen om de risico‟s van hoge schulden voor eigenwoningbezit te beperken. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen per 1 augustus 2011.8 Een ander belangrijke ontwikkeling is het Lente-akkoord van 2012. Eind april 2012 kwamen de VVD, CDA, D66, GroenLinks en ChristenUnie een pakket bezuinigingen en hervormingen overeen voor het komende jaar, het zogenoemde Lente-akkoord. Uit de tekst van het Lente-akkoord, blijkt dat het akkoord een aanvullend pakket van hervormingen, ombuigingen en lastenmaatregelen behelst. Ingrijpende maatregelen, die iedereen in Nederland zullen treffen. Het gaat daarbij onder andere om het versneld verhogen van de pensioenleeftijd en hervorming van de woningmarkt.9 Naast het beperken van de risico‟s van hoge schulden wordt er met deze maatregelen ook een poging gedaan om bij te dragen aan het herstel van vertrouwen op de woningmarkt. De maatregelen uit het Lente-akkoord zijn deels uitgewerkt in de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 201310 respectievelijk de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd11. Daarnaast bevat het pakket Belastingplan 201312 een aantal fiscale maatregelen uit het akkoord. Zo zijn de fiscale eigenwoningmaatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 opgenomen in het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning13 en bevat het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 201314 wijzigingen in een aantal sociale zekerheids-, fiscale en overige wetten in verband met de aangenomen Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Mede in het licht van deze ontwikkelingen onderzoek ik in deze scriptie wat de positie van de eigen woning is binnen de oudedagsvoorziening.
www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bouwen-wonen/cijfers/extra/huizenprijzen-visualisatie.htm. Brief van de staatssecretaris van Financiën, 25 mei 2012, kenmerk AFP/2012/302U 8 Idem noot 5. 9 Lente-akkoord 2012 „Verantwoordelijkheid nemen in crisistijd‟, pagina 1. 10 Stb. 2012, 321. 11 Stb. 2012, 328. 12 Kamerstukken II 2012-2013, 33 402, nr. 2. 13 Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 2. 14 Kamerstukken II 2012-2013, 33 403, nr. 2. 6 7
5
1.2 Onderzoeksvraag Regelmatig wordt de eigen woning gepositioneerd in het spectrum van de oudedagsvoorziening. Maar is dit wel terecht? Om te kunnen spreken van vermogen in de eigen woning dient er sprake te zijn van overwaarde. Overwaarde kan ontstaan door aflossing van de hypotheeklening en/of stijging van de waarde van de woning. Indien er overwaarde is, dan kan deze op verschillende manieren worden benut. En kan deze overwaarde dan ook worden ingezet als aanvulling op het pensioeninkomen? En wat is hiervoor de beste manier? In deze scriptie staat dan ook de volgende onderzoeksvraag centraal: Hoe kan de (overwaarde van de) eigen woning worden ingezet om toegevoegd te kunnen worden aan het huidige palet van toekomstvoorzieningen? 1.3 Verantwoording van de opzet Om bovenstaande vraag te kunnen beantwoorden moet allereerst duidelijk zijn wat pensioen nu eigenlijk precies is. In hoofdstuk 2 wordt kort besproken hoe ons huidige pensioenstelsel eruit ziet. Om te kunnen bepalen welke rol de eigen woning in het pensioenstelsel kan spelen wordt in hoofdstuk 3 de fiscale behandeling/positie van de eigen woning besproken. Een belangrijke voorwaarde om de eigen woning te kunnen inzetten als toekomstvoorziening is in ieder geval dat er overwaarde moet zijn. In hoofdstuk 4 wordt daarom bekeken hoe overwaarde ontstaat in de eigen woning. In dit hoofdstuk worden de diverse soorten hypotheekleningen besproken. Een vraag die vervolgens beantwoord moet worden is die van of en hoeveel overwaarde de gemiddelde Nederlander heeft. In hoofdstuk 5 wordt besproken op welke manieren men de overwaarde kan verzilveren. De doeltreffendheid van deze mogelijkheden, waaronder bijvoorbeeld de mogelijkheid om te verhuizen en de omkeerhypotheek, komt in dit hoofdstuk aan bod. En omdat vergrijzing en pensioenproblemen niet alleen in Nederland aan de orde zijn, wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de wijze waarop de eigen woning in het Verenigd Koninkrijk en in Frankrijk wordt ingezet als oudedagsvoorziening. Tot slot volgt de conclusie en worden er enkele aanbevelingen gedaan.
6
Hoofdstuk 2 Wat is pensioen? Wat is pensioen eigenlijk? De een heeft het over de AOW-uitkering als hij over het pensioen praat, terwijl iemand anders het werknemerspensioen bedoelt. Om geen verwarring te krijgen waar we het over hebben, zullen we de toekomstvoorzieningen beschrijven aan de hand van de zogenoemde pijlerindeling. De Wereldbank raadde in 199415 een pensioenstelsel aan dat uit drie lagen bestaat: het staatspensioen, het verplicht bedrijfspensioen en vrijwillig getroffen voorzieningen.16 Niet alleen in Nederland, maar internationaal is het pijlerstelsel al lange tijd een gangbaar begrip in de pensioenwereld. Het stelsel van toekomstvoorzieningen kan men dus beschrijven aan de hand van drie pijlers. In de volgende paragrafen bespreken we de pijlers. 2.1 De eerste pijler Onder de eerste pijler valt het vanwege de overheid geregelde pensioen. Meestal is het overheidspensioen georganiseerd op basis van een omslagstelsel, oftewel het pay-as-you-go principe (PAYGO). Hierbij worden de pensioenuitkeringen betaald uit lopende premie-inkomsten.17 Met andere woorden, de werkenden betalen de premies, waarmee op hetzelfde moment uitkeringen aan pensioengerechtigden worden betaald.18 Het belang van de eerste pijler is in de hele Europese Unie groot. 88% van de oudedagsvoorziening wordt door de eerste pijler verzorgd.19 In Nederland bestaat de eerste pijler uit de Algemene Ouderdomswet20 (hierna: AOW) en de Algemene Nabestaandenwet21 (hierna: ANW). Zowel de AOW als de ANW zijn zogenoemde volksverzekeringen wat betekent dat iedereen in Nederland hiervoor verplicht verzekerd is. AOW Tot voor kort bestond het recht op AOW vanaf de eerste dag van de maand waarin betrokkene 65 jaar wordt. Echter, Nederland vergrijst en ontgroent. Hierdoor krimpt de beroepsbevolking. Bovendien stijgt de levensverwachting: elke generatie leeft langer dan de vorige. Uit gegevens van het CBS blijkt dat sinds de invoering van de AOW in de jaren vijftig de levensverwachting van gepensioneerden is gestegen met ongeveer vijf jaar.22 En de verwachting is dat de levensverwachting de komende decennia nog verder zal toenemen.23 Dit alles betekent dat de AOW door steeds minder werkenden gefinancierd moet worden. World Bank 1994. Jacobs 2007, p. 7. 17 „De Nederlandsche Bank Statistisch bulletin december 2009‟, p 31, www.dnb.nl (zoek op omslagstelsel). 18 Begrippenlijst pensioenkijker, www.pensioenkijker.nl (zoek op omslagstelsel). 19 Dietvorst 2010, nr. 12. 20 Stb. 1956, 281. 21 Stb. 1995, 690. 22statline.cbs.nl, tabel Levensverwachting; geslacht en leeftijd, vanaf 1950 (per jaar). 23 Van Duin & Garssen, „Bevolkingsprognose 2010–2060: sterkere vergrijzing, langere levensduur‟ CBS 2011, www.cbs.nl (zoek op bevolkingsprognose 2010 -2060). 15 16
7
Een eerste maatregel die als gevolg van deze ontwikkelingen is getroffen is de maatregel dat met ingang van 1 januari 2012 de ingangsdatum van de AOW verplaatst is naar de dag waarop iemand zijn pensioenleeftijd daadwerkelijk heeft bereikt (artikel 7 AOW).24 Vervolgens is in het begrotingsakkoord 2013 – onderdeel van de Voorjaarsnota 2012 - besloten dat het kabinet met ingang van 2013 de AOW-leeftijd geleidelijk verhoogt. Vanaf 2013 krijgen Nederlanders AOW als ze 65 jaar en 1 maand oud zijn, in 2014 weer een maand later en in 2015 nog eens een maand later. In 2016, 2017 en 2018 stijgt de AOW-leeftijd jaarlijks verder met twee maanden; daarna met drie maanden. In 2023 is de pensioengerechtigde leeftijd dan 67 jaar.25 In juli 2012 is dit opgenomen in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Uit het regeerakkoord dat op 29 oktober 2012 is gepresenteerd, blijkt dat de AOW-leeftijd nog sneller omhoog zal gaan. De AOW-leeftijd wordt geleidelijk verhoogd tot 66 jaar in 2018 en 67 in 2021 en vervolgens wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting.26 De AOW heeft een opbouwkarakter. Gedurende een periode van 50 jaar bouwt men elk jaar 2% op. Indien men niet de gehele periode van 50 jaar in Nederland woonachtig bent geweest, wordt voor elk jaar dat men geen ingezetene van Nederland was, gekort op de uitkering. Voor elk jaar dat men niet in Nederland woonde, krijgt men 2% minder AOW.27 ANW Net zoals iedere inwoner van Nederland automatisch verzekerd is voor de AOW, is iedere inwoner van Nederland ook automatisch verzekerd voor de ANW.28 Als iemand overlijdt, heeft dit financiële consequenties voor de partner en kinderen. Via de ANW kunnen zij onder voorwaarden in aanmerking komen voor een uitkering.29 De ANW is ingevoerd om ervoor te zorgen dat het inkomen van een nabestaande niet onder het bestaansminimum komt. De premie wordt betaald via de belastingen. Werknemers betalen de premie samen met de loonbelasting, de zogenoemde loonheffing. Overige verzekerden betalen de premie via de inkomstenbelasting. De ANW kent drie soorten uitkeringen: -
De nabestaandenuitkering;
-
De halfwezenuitkering;
-
De wezenuitkering.
Op de inhoud van deze uitkeringen ga ik verder niet in. Dit valt buiten het bestek van deze scriptie.
Kamerstukken II 2010-2011, 32 043, nr. 62. Kamerstukken II 2011-2012, 33 280 nr. 1, p. 14-15. 26 Regeerakkoord VVD-PvdA, Bruggen slaan, 29 oktober 2012, p. 5. 27 Artikel 13, lid 1, sub a AOW jo. artikel 6 lid 1 sub a AOW. 28 Artikel 13 ANW. 29 „Algemene nabestaandenwet‟, www.rijksoverheid.nl (zoek op algemene nabestaandenwet). 24 25
8
2.2 De tweede pijler Onder de tweede pijler wordt het werkgerelateerde pensioen gerangschikt. Naast het werknemerspensioen bevat de tweede pijler ook een pensioenvoorziening voor zelfstandigen, de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR). In deze paragraaf worden beide voorzieningen beschreven. 2.2.1 Werknemerspensioen De Pensioenwet30 (hierna: PW) is de belangrijkste civielrechtelijke wet die op de aanvullende werknemerspensioenen van toepassing is. De PW heeft per 1 januari 2007 de Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: PSW) vervangen. De PSW bestond sinds 1952. Sinds de inwerkingtreding van de PSW is de Nederlandse samenleving fors veranderd. De PSW is dan ook herhaaldelijk gewijzigd om de wetgeving aan te laten sluiten op de veranderde samenleving. Echter, door al deze wijzigingen werd de PSW steeds onoverzichtelijker. Een grondige herziening en modernisering werd dus noodzakelijk geacht.31 Uit de Memorie Van Toelichting van het wetsvoorstel Regels betreffende pensioenen (Pensioenwet) blijkt dat drie elementen essentieel zijn om te kunnen spreken van een pensioen in de zin van de PW. Namelijk: -
de koppeling aan de arbeidsrelatie,
-
het geldelijk vastgesteld zijn van de uitkering,
-
het gegeven dat alleen van pensioen sprake is indien het een uitkering betreft ter zake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid, en daarmee het persoonsgebonden zijn van pensioen.32
Een belangrijk element is dus dat er alleen een pensioen in de zin van de PW kan worden verkregen, indien er sprake is van een arbeidsrelatie. Echter, de hoofdregel in de Wet op de loonbelasting 196433 (hierna: Wet LB 1964) is dat al hetgeen uit een dienstbetrekking genoten wordt, als loon in de heffing wordt betrokken. 34 Daarnaast is in artikel 10, lid 2 Wet LB 1964 opgenomen dat aanspraken eveneens tot het loon behoren. Dit zou betekenen dat iedere pensioenaanspraak die een werknemer opbouwt direct in de heffing betrokken moet worden.35 Om dit te voorkomen heeft de wetgever in de zogenoemde omkeerregel in de wet LB 1964 opgenomen. De omkeerregel houdt in dat de premie is vrijgesteld van belasting en dat de uitkering is belast. De omkeerregel vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 11, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964 in samenhang met artikel 11, lid 1, onderdeel j, onder 1°, Wet LB 1964.
Stb. 2006, 706. Kamerstukken II 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 3. 32 Kamerstukken II 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 11. 33 Stb. 1964, 521 34 Artikel 10, lid 1 Wet LB 1964. 35 Bollen-Vandenboorn 2010, p.96. 30 31
9
Ondanks dat de Europese Commissie in het Groenboek Pensioenen de uitspraak doet dat omkeerregelingen ten koste gaan van de belastinginkomsten staat het systeem van de omkeerregel verder niet ter discussie. 36 In de zogenoemde „Pensioenmededeling‟ spreekt de Europese Commissie in 2001 namelijk duidelijk zijn voorkeur uit over de omkeerregel. In het kader van het voorkomen van dubbele belasting en dubbele niet-belasting bij grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen is het namelijk gewenst dat alle lidstaten dezelfde manier van belastingheffing hanteren. Daarnaast stimuleert het belastinguitstel voor de premiebetalingen volgens de Europese Commissie de opbouw van oudedagsvoorzieningen. En de omkeerregel helpt om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen, omdat het lagere belastingopbrengsten nu compenseert door hogere inkomsten wanneer de verhouding werkenden/gepensioneerden veel ongunstiger zal liggen.37 Volgens de Nederlandse regering bevordert fiscale faciliëring pensioenbesparingen door lagere inkomens. Bovendien doet toepassing van de omkeerregel bij pensioenen recht aan het maatschappelijk inkomensbegrip. Er wordt enkel belasting geheven over inkomen waarover een belastingplichtige daadwerkelijk kan beschikken.38 Een wijziging in de PW ten opzichte van de PSW is dat expliciet is bepaald dat ouderdomspensioen op basis van kapitaaldekking wordt gefinancierd.39 Aan de PSW lag eveneens het uitgangspunt van kapitaaldekking ten grondslag, maar het was opvallend genoeg niet expliciet opgenomen.40 Kapitaalgedekt wil zeggen dat er meteen bij het toekennen van een pensioenaanspraak geld opzij wordt gezet om later de pensioenuitkering te kunnen betalen. De pensioenpremies worden gespaard en belegd. Voor iedere deelnemer bouwt de pensioenuitvoerder zo het kapitaal op dat nodig is om later het pensioen uit te betalen. Kapitaaldekking betekent niet alleen dat er tijdens de deelneming sprake is van financiering van toekomstige uitkeringen, maar dus ook dat er bij tussentijds eindigen van de deelneming middelen zijn om een gedeeltelijke uitkering mee te financieren. 2.2.2 De pensioenovereenkomst Uit artikel 10 van de PW blijkt dat er in ieder geval drie varianten van de pensioenovereenkomst mogelijk zijn: -
Een uitkeringsovereenkomst. De eisen voor uitkeringsovereenkomsten zijn opgenomen artikel 118 PW. Bij een uitkeringsovereenkomst sluiten een werkgever en een werknemer een overeenkomst over een uitkering van een bepaalde hoogte die vanaf een bepaalde leeftijd wordt ontvangen.
-
Een kapitaalovereenkomst. De eisen voor kapitaalovereenkomsten zijn opgenomen in artikel 119 PW. Bij een kapitaalovereenkomst staat alleen de hoogte van het kapitaal bij ingang van het pensioen in de overeenkomst vast. Dit kapitaal dient uiterlijk op de pensioendatum omgezet te worden in een periodieke uitkering tegen de dan geldende tarieven.
COM(2010) 365. COM(2001) 214, p.20. 38 Kappelle 2011. 39 Artikel 127 PW. 40 Brugman 2010, (T&C Pensioenrecht), artikel 127 PW. 36 37
10
-
Een premieovereenkomst. De eisen voor premieovereenkomsten zijn opgenomen in artikel 120 PW. Bij een premieovereenkomst wordt primair een afspraak gemaakt over de hoogte van de periodiek ten behoeve van pensioen beschikbaar te stellen premie.
2.2.3 Zelfstandigen Zoals hierboven beschreven is het hebben van een arbeidsrelatie een belangrijke voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een pensioen in de zin van de PW. Zelfstandigen kunnen hier dus geen gebruik van maken. Echter, naast de mogelijkheid van een lijfrente bij een verzekeraar of bank (zie paragraaf 2.3) kan de ondernemer ook kiezen voor de FOR. Een ondernemer kan door middel van de FOR een oudedagsvoorziening opbouwen zonder geld te onttrekken aan zijn onderneming. Hij mag namelijk jaarlijks een deel van de winst van de onderneming toevoegen aan de FOR. In artikel 3.67, lid 1 van de Wet inkomstenbelasting 200141 (hierna: Wet IB 2001) worden de voorwaarden gesteld dat de ondernemer aan het urencriterium (de ondernemer moet per jaar minimaal 1225 uur per jaar voor zijn onderneming werken)42 moet voldoen en dat hij jonger moet zijn dan 65 jaar. Per jaar mag de ondernemer 12% van de winst toevoegen, met een huidig maximum van € 9.542 (2013). Dit is bepaald in artikel 3.68, lid 1 Wet IB 2001. Daarnaast dient de toevoeging aan de FOR te worden verminderd met eventuele pensioenpremies die al ten laste van de winst zijn gebracht. Op grond van artikel 3.68, lid 2 Wet IB 2001 mag de oudedagsreserve door de toevoeging niet uitkomen boven het ondernemingsvermogen.43 Vervolgens is in artikel 3.70 Wet IB 2001 geregeld in welke gevallen de FOR afneemt en dat het bedrag van de afnemingen moeten worden toegevoegd aan de winst. Ook kan de ondernemer op ieder moment de FOR omzetten in een lijfrente. 2.2.4 De fiscale begrenzing van pensioen In voorgaande paragraaf wordt duidelijk dat er met betrekking tot de FOR door de wetgever duidelijke grenzen zijn vastgesteld over hoeveel er per jaar mag worden toegevoegd. Voor wat betreft het werknemerspensioen bestond in het verleden de regel dat een pensioenregeling aanvaardbaar was als deze niet uitging boven hetgeen naar maatschappelijke opvattingen mede in verband met diensttijd en genoten beloning redelijk moest worden geacht.44 Echter, vanwege maatschappelijke ontwikkelingen zoals flexibilisering en individualisering ontstond er steeds meer behoefte om duidelijk te definiëren wat het maximaal toegestane fiscaal gefacilieerde pensioen is.45 Omdat het dus steeds moeilijker werd om vast te stellen wat precies naar maatschappelijke opvattingen redelijk werd geacht, is er in 1994 door de toenmalige staatssecretaris van Financiën een werkgroep in het leven geroepen die de opdracht had om aanbevelingen te doen tot aanpassing van de toen geldende Stb. 2000, 215 Artikel 3.6, lid 1 Wet IB 2001. 43 Zie voor „ondernemingsvermogen‟ artikel 3.71 Wet IB 2001. 44 Artikel 11, lid 3, sub b Wet op de loonbelasting (tekst 1994). 45 Kamerstukken II 1997–1998, 26 020, nr. 3, p. 2. 41 42
11
fiscale regelgeving omtrent aanvullende oudedagsvoorzieningen. De werkgroep, bekend onder de naam „Witteveen‟, naar de voorzitter van de werkgroep, mr. D.E. Witteveen, kwam in september 1995 met haar aanbevelingen in een rapport. Op 27 april 1998 is een wetsvoorstel ingediend onder de naam Wet fiscale behandeling van pensioenen, waarin uitvoering werd gegeven aan de aanbevelingen van het rapport Witteveen. In artikel 18a Wet LB 1964 is vastgelegd wat de grenzen zijn voor een ouderdomspensioen, het zogenoemde Witteveenkader. In het artikel worden de volgende vormen van pensioen onderscheiden: -
Eindloonstelsel (uitkeringsovereenkomst)
-
Middelloonstelsel (uitkeringsovereenkomst)
-
Beschikbare premiestelsel (premieovereenkomst)
Wat mag er per pensioensoort worden opgebouwd? Artikel 18a Wet LB 1964 bepaalt het volgende: -
Lid 1: een op een eindloonstelsel gebaseerd ouderdomspensioen bedraagt per dienstjaar niet meer dan 2 percent van het pensioengevend loon.
-
Lid 2: een op een middelloonstelsel gebaseerd ouderdomspensioen bedraagt per dienstjaar niet meer dan 2,25 percent van het pensioengevend loon.
-
Lid 3: een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd en is gericht op een pensioen dat na 35 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 70% van het pensioengevend loon op dat tijdstip.
Het maximale opbouwpercentage in een middelloonstelsel is hoger dan dat van een eindloonstelsel, omdat in een eindloonstelsel de carrière is verwerkt. Bij een eindloonstelsel werken de salarisstijgingen door naar het pensioen over de voorgaande jaren, waardoor backservice-lasten ontstaan. Met de backservice wordt de verhoging achteraf bedoeld van eerder opgebouwde pensioenrechten vanwege de salarisstijging.46 Bij een middelloonstelsel werken de salarisstijgingen niet door naar het pensioen over de voorgaande jaren en indien er dan wel een gelijk opbouwpercentage zou worden gehanteerd, dan zou het pensioenresultaat in een middelloonstelsel lager uitkomen dan bij een eindloonstelsel. In het algemeen zou een opbouwpercentage van 2,25 moeten kunnen leiden tot een pensioen dat vergelijkbaar is met een opbouw in een eindloonregeling op basis van 2% per dienstjaar. Bij een beschikbare premieregeling wordt een premiestaffel opgesteld aan de hand waarvan de jaarlijkse premie voor de werknemers wordt bepaald. Voor de vaststelling van de maximale hoogte van de toe te zeggen premies sluit de wetgever aan bij de pensioenopbouw volgens een eindloonstelsel.
46
Bollen-Vandenboorn 2010, p.107.
12
Als norm voor een goed pensioen wordt veelal uitgegaan van een bedrag van 70% van het eindloon. Dat betekent dat AOW en aanvullend pensioen samen na een volledig dienstverband een pensioen kan opleveren van ongeveer 70%.47 Uitgangspunt van de wetgever met betrekking tot het fiscale kader voor pensioenen was ook dat er in 35 jaar een pensioen van 70% van het eindloon moet kunnen worden opgebouwd.48 De 70% norm is in het leven geroepen omdat men dacht, dat 70% van het laatstverdiende loon de gepensioneerde in staat stelt zijn of haar leven te kunnen voortzetten zoals men dat gewend was. Het inkomen ligt weliswaar een stuk lager, maar daartegenover staat onder andere dat de belastingdruk vanaf de pensioengerechtigde leeftijd afneemt.49 Rekening houdend met de veranderende belastingdruk bij pensionering betekent dit dat consumenten hun levensstijl moeten aanpassen als het pensioen lager is dan 55-60% van het pensioen van laatstverdiende brutosalaris: ze zullen moeten bezuinigen of hun vermogen aanspreken.50 En dit komt vaker voor dan verwacht. Eén op de vier niet-gepensioneerden verwacht dat na pensionering ongeveer 70% van het laatstverdiende brutosalaris over te houden, maar in werkelijkheid ontvangt slechts één op de tien gepensioneerden dit percentage daadwerkelijk als bruto inkomen.51 Echter, 70% is niet het maximale pensioen dat opgebouwd mag worden. Vanaf 1 juni 1999 wordt een fiscaal toelaatbaar pensioen omschreven als 2% per dienstjaar, waarbij wordt uitgegaan van een vol pensioen van 70% in 35 jaar bereikbare dienstjaren. Deze formulering heeft tot gevolg dat er, indien er meer dan 35 jaar gewerkt is, meer pensioen opgebouwd kan worden dan 70%. De uiterste grens in de wet is gesteld op 100%.52 In het begrotingsakkoord 2013 is bepaald dat in 2014 de pensioenrichtleeftijd in het Witteveenkader wordt aangepast naar 67 jaar. Daarna wordt deze gekoppeld aan de levensverwachting. Verdere verhoging zal plaatsvinden in stappen van één jaar, tien jaar voorafgaand aan een geraamde toename van de levensverwachting met één jaar. De maximale opbouwpercentages worden in 2014 met 0,1% verlaagd. Het opbouwpercentage in het eindloonstelsel wordt 1,9% en in het middelloonstelsel 2,15%. Deze maatregelen zijn verwerkt in artikel IV van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De verlaging van de maximale opbouw met 0,1% en de overgang naar een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar hebben tot gevolg dat een werknemer die aan het begin van zijn carrière staat – uitgaande van 35 dienstjaren – 3,5%-punt minder pensioen opbouwt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft aan dat de werknemer dit kan compenseren door circa anderhalf jaar langer te werken. Daarnaast geeft hij aan dat voor iedereen die rechten opbouwt vanaf 2014, deze rechten worden opgebouwd met een hogere pensioenrichtleeftijd. En hij zegt dat tegenover deze lagere opbouwruimte per dienstjaar staat voor jongeren Vergne 2009, p. 418. Kamerstukken II 1997–1998, 26 020, nr. 3, pagina 8. 49 De Haas 2004, p. 78. 50 AFM 2010. 51 „AFM Consumentenmonitor Pensioenen‟, juni 2012, www.afm.nl/~/media/files/consumenten-monitor/2012-q1q2-pensioen.ashx 52 Artikel 18a, lid 7, Wet LB 1964. 47 48
13
evenwel dat zij naar verwachting langer leven en dus langer pensioen kunnen opbouwen en langer van hun pensioen kunnen genieten.53 De opbouwpercentages zijn hierna nog verder verlaagd. In het regeerakkoord 2012 is namelijk opgenomen dat in 2014 de opbouwpercentages verder verlaagd worden met 0,4%. De uitleg die hieraan wordt gegeven is dat het een maatschappelijk aanvaarde norm is dat met veertig jaar werken iedereen redelijk in staat moet zijn om een pensioen bij elkaar te sparen van 70% van het gemiddeld verdiende loon. Door deze verlaging van het Witteveenkader, wordt het kader op deze norm gebaseerd. Het opbouwpercentage in het eindloonstelsel wordt dan 1,5% en in het middelloonstelsel 1,75%.54 Opmerkelijk is dat er in het regeerakkoord wordt gesproken over „het gemiddeld genoten salaris‟. Zoals eerder in deze paragraaf aangegeven werd voorheen altijd gestreefd naar 70% van „het laatstverdiende salaris‟. 2.2.5 Problemen pensioenfondsen De pensioenfondsen hebben ook te lijden onder de financiële crisis. Als gevolg van de kredietcrisis die in 2008 in alle hevigheid losbarstte daalden de beurskoersen en kelderde het vermogen van de pensioenfondsen. Door de schulden- of eurocrisis daalde ook de rente sterk met hetzelfde effect. Daar komt bij dat de levensverwachting steeds meer toeneemt, waardoor de pensioenfondsen langer pensioen moeten uitbetalen. Dit allemaal heeft er toe geleid dat veel pensioenfondsen in de problemen zitten.55 Als gevolg van deze problemen hebben veel pensioenfondsen gekort op hun uitkeringen of hebben ze aangekondigd dat ze gaan korten op de toekomstige maar soms ook op de lopende uitkeringen, het zogenoemde afstempelen. Daarnaast zal er voorlopig nauwelijks indexatie plaatsvinden. Kortom, ook in de tweede pijler zijn de gevolgen van de financiële crisis goed merkbaar. 2.3 De derde pijler De derde pijler van het Nederlandse pensioensysteem bestaat uit alles wat men – buiten de sfeer van de arbeidsverhouding of het beroep – zelf kan regelen bij wijze van oudedagsvoorziening.56 Het gaat om een vrijwillige voorziening waarvoor het initiatief en de verantwoordelijkheid ligt bij de belastingplichtige zelf. In de derde pijler gaat het om zogenoemde lijfrenten. Voor een lijfrente heeft de overheid een fiscale regeling getroffen. Dit om te stimuleren, dat mensen sparen voor voldoende inkomen op hun oude dag.57 Het begrip lijfrente is in de Wet IB 2001 gedefinieerd als een aanspraak volgens een overeenkomst van levensverzekering op vaste en
Antwoorden op vragen Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen, AV/PB/2012/9692. Regeerakkoord VVD-PvdA Bruggen slaan 2012, p. 6, 7 en 75. 55 „Het pensioen is veilig maar de hoogte onzeker‟, De Volkskrant 27 september 2012, www.volkskrant.nl. 56 Schols-van Oppen 2010, p. 6. 57 Kamerstukken II 2005–2006, 30 432, nr. 6, p. 1. 53 54
14
gelijkmatige periodieke uitkeringen die eindigen uiterlijk bij overlijden (artikel 1.7, eerste lid, sub a Wet IB 2001). 58 Daarnaast is het sinds de invoering van het wetsvoorstel Banksparen per 1 januari 200859 ook mogelijk om bij een bank fiscaal gefaciliteerde voorzieningen af te sluiten (artikel 1.7, lid 1, sub b Wet IB 2001). De stortingen op de geblokkeerde bankrekening worden fiscaal vrijwel gelijk behandeld als de polissen bij een verzekeringsmaatschappij. In Nederland stimuleert de wetgever burgers om lijfrentevoorzieningen te treffende door premieaftrek te verlenen en de uitkeringen te belasten (omkeerregel). De premie is aftrekbaar van het inkomen als uitgave voor inkomensvoorzieningen in box 1 (artikel 3.124, onderdeel a, Wet IB 2001).60 Om voor een premieaftrek in aanmerking te komen, moet een betaalde premie betrekking hebben op een of meer van de in artikel 3.125 Wet IB 2001 genoemde lijfrentevormen. De maximale lijfrentepremieaftrek wordt mede bepaald door de opbouw in voorafgaand jaar in de pensioenregeling in de tweede pijler.61 Vooral ondernemers maken gebruik van de lijfrentepremieaftrek.62 Dat de derde pijler (tot op heden) voor werknemers van geringer belang is, is logisch gezien het feit dat voor het merendeel van de werknemers een pensioen is geregeld in de tweede pijler. De zogenoemde „witte vlek‟, het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt via hun werkgever, bedroeg in 2010 ongeveer slechts 9%.63 Maar in het licht van de huidige ontwikkelingen, zal de derde pijler steeds belangrijker worden. Zoals beschreven in paragraaf 2.2.3 verkeren veel pensioenfondsen in zwaar weer en zullen veel pensioenfondsen het komende jaar de pensioenen gaan verlagen. Volgens DNB is de verwachting dat per 1 april 2013 ongeveer 70 pensioenfondsen moeten afstempelen.64 Daarnaast is mijn verwachting dat steeds meer werkgevers in plaats van eindloon- of middelloonregelingen, de (voor de werkgever goedkopere) beschikbare premieregelingen aan hun werknemers aanbieden. Kortom, een verschraling van de tweede pijler zal waarschijnlijk een opmars voor de derde pijler betekenen. Zoals eerder aangegeven wordt in 2014 de pensioenrichtleeftijd in het Witteveenkader aangepast naar 67 jaar. Daarna wordt deze gekoppeld aan de levensverwachting. Verdere verhoging zal plaatsvinden in stappen van één jaar, tien jaar voorafgaand aan een geraamde toename van de levensverwachting met één jaar. De derde pijler en de FOR (zie paragraaf 2.2) zullen op dezelfde manier worden ingeperkt.65
Besluit 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, Stcrt. 2010, 7589, p. 1. Stb. 2007, 577. 60 Bollen-Vandenboorn 2010, p.251. 61 Artikel 3.127 Wet IB 2001. 62 Dietvorst 2008, p. 4. 63 Kamerstukken II 2011-2012, 33 000 XV, nr. 66, p. 21. 64 „Persbericht: Kortingen pensioenfondsen vallen lager uit‟, DNB 22 januari 2013, www.dnb.nl (zoek op kortingen pensioenfondsen). 65 Zie artikel III van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd 58 59
15
Onder de Wet op de vermogensbelasting 1964 was het vanaf 1981 ook mogelijk om onbelast vermogen op te bouwen als pensioenvoorziening. Per 1 januari 1981 werd namelijk de oudedagsvrijstelling ingevoerd. Volgens de Memorie van Toelichting van de Wet wijziging van de vermogensbelasting was het doel van de oudedagsvrijstelling dat „de belastingplichtigen die géén of onvoldoende pensioenrechten hebben, maar die wel beschikken over – tot nu toe geheel met vermogensbelasting belaste – vermogensbestanddelen vanaf hun 25ste jaar in een meer gelijke positie te brengen met de belastingplichtigen aan wie – geheel van vermogensbelasting vrijgestelde – pensioenrechten zijn toegekend‟. Bij de hoogte van de oudedagsvrijstelling werd rekening gehouden met het feit dat bij pensioenrechten en rechten op lijfrenten vaststaat dat deze als oudedagsvoorziening worden gebruikt en dat overige vermogensbestanddelen óók voor andere doeleinden aangewend kunnen worden. Bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd had de vrijstelling haar maximum gebruikt en vanaf dan nam de hoogte van het vrijgestelde bedrag weer af, omdat verondersteld werd dat het vermogen werd aangewend als pensioenvoorziening.66 Naast de oudedagsvrijstelling werd ook de interingsvrijstelling ingevoerd. De interingsvrijstelling had tot doel „dat deel van het vermogen vrij te stellen dat in het jaar van belastingheffing zelf maar ook voor de toekomstige jaren besteed moest worden voor het levensonderhoud van de belastingplichtige‟. Volgens de wetgever kon van een belastingplichtige die geen of onvoldoende inkomen geniet om in het levensonderhoud te voorzien, niet worden gezegd dat het vermogen van die belastingplichtige tot het volle bedrag daarvan een bestedingsreserve vormt. Naar maatschappelijke opvatting behoort het vermogen van de belastingplichtige daarom te dienen tot voorziening in de kosten van het levensonderhoud en daarom was volgens de wetgever een vrijstelling wenselijk.67 De interingsvrijstelling gold niet voor mensen ouder dan 65 jaar, omdat die geacht werden een volledige AOW-uitkering te ontvangen. De wetgever erkende met het invoeren van deze vrijstellingen dat niet alle vermogensbestanddelen een even grote mate van bestedingsvrijheid bieden.68 Een eigen woning is zo‟n vermogensbestanddeel dat geen grote mate van bestedingsvrijheid biedt. Door de bovengenoemde vrijstellingen kon men toch voordeel genieten (doordat ze vrijstelling kregen) uit de eigen woning. 2.4 Conclusie Het Nederlandse pensioenstelsel is gebaseerd op drie pijlers, te weten het overheidspensioen, het werknemerspensioen en de (vrijwillige) lijfrente. Met betrekking tot de eerste pijler is onlangs de ingangsleeftijd verhoogd. Deze maatregel was nodig onder andere vanwege de toenemende vergrijzing. Met betrekking tot de tweede pijler is de laatste jaren gebleken dat mede vanwege de economische crisis pensioenfondsen vaak niet Kamerstukken II 1979-1980, 15 905, nr. 3, p. 3, 6-7. Kamerstukken II 1979-1980, 15 905, nr. 3, p. 11. 68 Kamerstukken II 1979-1980, 15 905, nr. 3, p. 2. 66 67
16
de beoogde resultaten hebben behaald. Hierdoor krijgen veel mensen niet het werknemerspensioen wat ze jaren werd voorgespiegeld. De derde pijler biedt een mogelijkheid om extra te sparen voor pensioen. Maar voor diegene die jaren een “goed” pensioen voorgespiegeld kregen (het werknemerspensioen) en dat nu niet krijgen vanwege slechte (beleggings-)resultaten is het meestal te laat om nog in de derde pijler te gaan sparen. Om toch tot een “goed” pensioen te kunnen komen zal er dus ook gezocht moeten worden naar alternatieven. Wellicht dat de eigen woning hier uitkomst kan bieden?
17
Hoofdstuk 3 De positie van de eigen woning in het fiscale recht In het vorige hoofdstuk is besproken hoe het Nederlandse pensioenstelsel eruit ziet. Alvorens we de vraag kunnen beantwoorden of de eigen woning een rol van betekenis kan spelen in het huidige palet van toekomstvoorzieningen, zullen we de fiscale positie van de eigen woning moeten gaan bekijken. In dit hoofdstuk zal dan ook de plaats van de eigen woning in het fiscale recht besproken worden. Inkomstenbelasting wordt sinds de eerste volledige inkomstenbelasting in 1914 (hierna: Wet IB 1914) geheven op basis van de bronnentheorie.69 Wie namelijk inkomen tot heffingsgrondslag wil nemen, zal het begrip inkomen eerst moeten definiëren. De bronnentheorie houdt in dat inkomsten die niet zijn toe te rekenen aan een bron van inkomen niet in de heffing worden betrokken. Echter, wanneer kun je spreken van een bron van inkomen? Als bronnen in de Wet IB 2001 worden genoemd, arbeid (al dan niet in dienstbetrekking), onderneming en vermogensbestanddelen.70 Deze gelden echter alleen als bron in de zin van de wet, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: -
de verwerving van baten geschiedt „in het economisch verkeer‟, met andere woorden niet in het huishoudelijk verkeer of als vriendendienst;
-
de activiteit mag geen „bodemloze put‟ zijn, maar moeten binnen afzienbare tijd per saldo voordeel kunnen opleveren („voordeel verwachten‟);
-
als kosten worden gemaakt in verband met een activiteit die nog niet in het economische verkeer is gebracht, maar waarvoor die intentie („voordeel beogen‟) wel bestaat, kan de bron reeds aanwezig zijn.71
Sinds de invoering van de Wet IB 1914 wordt ook de eigen woning door de fiscale wetgever aangemerkt als bron van inkomen.72 Of dit terecht is, zal later nog worden besproken. Echter, in de volgende paragraaf zullen we eerst gaan kijken naar de gevolgen van het aanmerken van de eigen woning als bron van inkomen. 3.1 De eigenwoningregeling In de Wet IB worden drie soorten belastbaar inkomen onderscheiden. Deze zijn verdeeld over 3 boxen. De eigen woning vindt men terug in box 1. De inkomsten uit de eigen woning worden dus belast in box 1 en de kosten van de eigen woning zijn aftrekbaar in box 1. In deze paragraaf wordt beschreven wat er onder de inkomsten en de kosten van de eigen woning wordt verstaan. Van Mourik 2006. Artikel 2.3 Wet IB 2001 geeft aan dat de inkomstenbelasting wordt geheven over het door de belastingplichtige in het kalenderjaar genoten: belastbare inkomen uit werk en woning, belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en belastbare inkomen uit sparen en beleggen. 71 Niessen & Pieterse 2009, p.34. 72 Van Vijfeijken & Van Bakel 2011. 69 70
18
In artikel 3.110 Wet IB 2001 wordt omschreven wat moet worden verstaan onder de belastbare inkomsten uit eigen woning. Er staat: “Belastbare inkomsten uit eigen woning zijn de voordelen uit eigen woning verminderd met de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten.” In artikel 3.120 Wet IB 2001 wordt aangegeven dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag is van de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld, de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld en de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning. In de volgende paragrafen bespreken we wanneer er sprake is van een eigen woning volgens de Wet IB 2001, wat de inkomsten zijn uit de eigen woning en welke kosten er afgetrokken kunnen worden. 3.1.1 Het begrip eigen woning Uit de Memorie van Toelichting van de Wet IB 200173 blijkt dat de definitie van de eigen woning een aantal criteria omvat waaraan cumulatief moet worden voldaan, alvorens je kunt spreken van een eigen woning. Hieronder zullen de criteria kort besproken worden. Volgens artikel 3.111 lid 1 Wet IB 2001 moet er allereerst sprake zijn van een (gedeelte van) een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen met de daartoe behorende aanhorigheden. Van een aanhorigheid is sprake als het desbetreffende object naar de omstandigheden beoordeeld tot het gebouw behoort. Uit de jurisprudentie blijkt dat omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen de afstand van de woning naar de aanhorigheid, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit de woning of vanaf de daarbij behorende grond zijn.74 Daarnaast moet een eigen woning de belastingplichtige of personen die tot zijn huishouden behoren “anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan”. Uit de toelichting blijkt dat hiermee wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van een voor duurzaam eigen gebruik bestemde woning welke overeenkomstig deze bestemming de belastingplichtige ter beschikking staat en niet vrij opleverbare staat is te verkopen dan nadat de belastingplichtige op een andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien. Volgens vaste rechtspraak is sprake van een als hoofdverblijf ter beschikking staande woning als de belastingplichtige daarin daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft.75 Uit het vereiste dat de woning als hoofdverblijf moet dienen kun je afleiden dat er per
Kamerstukken II 1998-1999, 26 727, nr. 3, blz. 144 e.v. HR 8 juli 1980, BNB 1980/239 en HR 16 juli 1993, BNB 1993/281. 75 Niessen & Pieterse 2009, p. 392; HR 8 februari 1989, BNB 1989/110, HR 19 april 2000, NTFR 2000/612, BNB 2000/225. 73 74
19
belastingplichtige slechts één woning voor hem als centrale levensplaats kan dienen. Een zogenoemde tweede woning valt niet onder de regeling van box 1 en wordt dus belast in box 3. Naast het feit dat de eigen woning als hoofdverblijf moet dienen, moet de eigen woning de belastingplichtige ter beschikking staan op grond van eigendom. Echter, indien de woning niet tot het vermogen van de belastingplichtige behoort maar hem ter beschikking staat krachtens een recht van vruchtgebruik76, een recht van bewoning of een recht van gebruik77 kan de eigenwoningregeling toch worden toegepast. Daaraan is wel de voorwaarde verbonden dat dit recht krachtens erfrecht moet zijn verkregen. Een woning die de belastingplichtige toebehoort, maar die is gebouwd op grond die in erfpacht is uitgegeven, komt ook in aanmerking voor de eigenwoningregeling. Ook een woning die krachtens een recht van opstal op die grond het eigendom van de belastingplichtige is, komt in aanmerking voor de eigenwoningregeling.78 De eigenwoningregeling is tevens van toepassing op het lidmaatschapsrecht in een coöperatieve flatvereniging. 3.1.2 Voordeel uit eigen woning Zoals eerder aangegeven is in artikel 3.110 Wet IB 2001 bepaald dat de inkomsten uit de eigen woning de voordelen uit de eigen woning verminderd met de aftrekbare kosten zijn. Maar wat moet worden verstaan onder „voordeel uit eigen woning‟? Een eigen woning levert toch geen inkomsten op? Echter, volgens de wetgever hoort de eigen woning toch in inkomstenbelasting thuis en de wetgever verwijst daarbij naar het beleggingsaspect. De wetgever vergelijkt de eigenwoningbezitter met een belegger die een gelijkwaardige woning verhuurt aan een derde.79 Tot 1971 kwam dit tot uitdrukking door bijtelling van de (werkelijke) huurwaarde. Tot die tijd waren ook de kosten met betrekking tot die „opbrengst‟ volledig aftrekbaar. Echter, zowel het vaststellen van de huurwaarde als het in aanmerking nemen van de (onderhouds-) kosten van de eigen woning leidde tot steeds meer problemen.80 Vanaf 1971 is daartoe om praktische redenen een forfaitaire regeling in de inkomstenbelasting opgenomen: het zogenoemde eigenwoningforfait, omschreven in artikel 3.112 Wet IB 2001. Een forfaitaire regeling stelt voor gelijksoortige situaties genormeerde bedragen vast waarmee de wetgever probeert om de realiteit van de gemiddelde belastingplichtige zoveel mogelijk te benaderen. Hoewel zo‟n forfaitaire regeling gebaseerd is op de Artikel 3:201 BW: “Vruchtgebruik geeft het recht om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten‖. 77 Artikel 3: 226 BW: “Op het recht van gebruik en bewoning zijn de regels van het recht van toepassing overeenkomstig van toepassing, met enkele uitzonderingen daargelaten. Aan de rechthebbende op een recht van gebruik komt de bevoegdheid tot gebruik en vruchttrekking toe. echter slechts voor zover hij dit voor zichzelf en zijn gezin behoeft. Indien alleen het recht van bewoning is verleend, heeft de rechthebbende slechts de bevoegdheid om de aan het recht onderworpen woning met zijn gezin te bewonen”. 78 Artikel 5:85 BW: “Erfpacht is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken”. 79 Van Mourik 2006. 80 Niessen & Pieterse 2009, p. 399. 76
20
realiteit, is het forfait toch meestal strijdig met de werkelijkheid. Een forfaitaire regeling gaat uit van een gemiddelde en houdt dus geen rekening met individuele gevallen.81 Maar er wordt toch gebruik gemaakt van forfaitaire regelingen omdat eenvoud en doelmatigheid in sommige gevallen blijkbaar zwaarder wegen dan een gelijke behandeling.82 Het eigenwoningforfait wordt gesteld op een percentage van de waarde volgens de Wet Waardering Onroerende Zaken83 (hierna: Wet WOZ), de zogenoemde WOZ-waarde. In artikel 17, lid 2 Wet WOZ is de WOZ-waarde gedefinieerd als de waarde die aan een onroerende zaak moet worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Het eigenwoningforfait is een nettoforfait. Dat houdt in dat op de inkomsten uit de eigen woning reeds de hierop drukkende aftrekbare kosten, bijvoorbeeld kosten voor onderhoud aan de eigen woning, in mindering zijn gebracht. 84 Kortom, het voordeel uit de eigen woning is een percentage van de WOZ-waarde van de woning. 3.1.3 KEW, SEW en BEW Tot 1 januari 2013 werd in artikel 3.110 wet IB 2001 naast het „voordeel uit de eigen woning‟ ook gesproken over het voordeel uit kapitaalverzekering eigen woning (KEW), het voordeel uit spaarrekening eigen woning (SEW) en het beleggingrecht eigen woning (BEW). Dit zijn fiscaal gefaciliteerde producten waarmee men kan sparen voor de aflossing van de hypotheek en tegelijkertijd kan profiteren van een maximale renteaftrek. Zie ook paragraaf 4.3.1 waar de verschillende hypotheekvormen worden besproken. De voordelen uit deze producten werden ook tot het inkomen uit de eigen woning gerekend. Het voordeel uit deze producten bestaat ingeval de kapitaalverzekering eigen woning uit de rente die is begrepen in de kapitaalsuitkering en ingeval de spaarrekening eigen woning en het beleggingsrecht eigen woning uit het rendement dat is begrepen in de uitkering.85 Met de invoering van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning zijn de KEW, SEW en BEW afgeschaft.86 Voor de bestaande KEW‟s, SEW‟s en BEW‟s geldt er overgangsrecht.87 Zie verder paragraaf 3.2 waarin de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning kort wordt besproken.
Dusarduijn, p. 68. Happé 2002. 83 Stb.1994, 847. 84 Fiscale Encyclopedie De Vakstudie Inkomstenbelasting, Aantekening 1.4 Doel en strekking bij: Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 3.112. 85 Artikel 3.116, lid 1 jo. artikel 3.116a, lid 1 wet IB 2001. 86 Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 2. 87 Artikel 10bis.2. Wet IB 2001. 81 82
21
3.1.4 De aftrekbare kosten Naast voordelen uit de woning heeft de wetgever ook bepaald dat er bepaalde kosten zijn die hierop in aftrek genomen mogen worden. In paragraaf 3.1 wordt reeds vermeld dat in artikel 3.120 Wet IB 2001 wordt aangegeven dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijke bedrag is van de renten van schulden die behoren tot de eigenwoningschuld, de kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld en de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning. Het begrip „eigenwoningschuld‟ is gedefinieerd in artikel 3.119a Wet IB 2001. Hierin is bepaald dat de schuld moet zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning. Daarnaast behoren ook schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning tot de eigenwoningschuld, voor zover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven (artikel 119a, lid 2, sub b jo. artikel 3.123 Wet IB 2001). Met betrekking tot de kosten van geldleningen kan gedacht worden aan taxatiekosten ter verkrijging van de hypotheek, de afsluitprovisie, de notariskosten voor de hypotheekakte en de kadastrale kosten voor de inschrijving van de hypotheek.88 Met ingang van 1 januari 2004 is de bijleenregeling van toepassing verklaard. Door deze regeling is de aftrek van kosten enigszins beperkt. De bijleenregeling is terug te vinden in artikel 119a, lid 3 jo. artikel 119aa Wet IB 2001. De bijleenregeling bepaald dat bij aankoop van een nieuwe woning de bestaande eigenwoningschuld in box 1 alleen nog verhoogd mag worden voor zover de aanschafprijs van de nieuwe woning niet betaald kan worden uit de opbrengst van de oude woning, verminderd met de resterende eigenwoningschuld op die woning. Dit betekent dat indien de aankoopprijs van de nieuwe woning de overwaarde ( in het kader van de bijleenregeling spreekt men van de eigenwoningreserve) in de oude woning niet overstijgt, het niet mogelijk is om de nieuwe woning volledig met geleend geld te financieren en alle rente als eigenwoningrente af te trekken in box 1. Vervolgens zijn ook de periodieke betalingen op grond van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning aftrekbaar (artikel 3.120, lid 1, sub c Wet IB 2001). 3.2 Wet herziening fiscale behandeling eigen woning De Wet herziening fiscale behandeling eigen woning was een onderdeel van het fiscale pakket voor het jaar 2013. De wet is op 18 december 2012 aangenomen in de Eerste Kamer en in werking getreden op 1 januari 2013. De wet bevat een inperking van de aftrekbaarheid van hypotheekrente voor de eigen woning. Voor leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan, geldt dat de hypotheekrente alleen aftrekbaar is indien de
88
Gerverdinck & Pieterse 2010.
22
lening in maximaal 30 jaren en tenminste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig wordt afgelost.89 Dit is geregeld in artikel 3.119a, lid 1 sub b. Tot voor kort was de aftrek van de hypotheekrente een heel gevoelig onderwerp waar niemand aan durfde te tornen. De hypotheekrente aftrek was een echt „heilig huisje‟. Zo is er in de afgelopen jaren meerdere malen beloofd dat men van de hypotheekrenteaftrek af zou blijven. Op het moment dat er in de politiek gesproken toch werd over afschaffing of beperking van de renteaftrek, leidde dat dan ook steevast tot commotie.90 Uit de memorie van toelichting van de „Wet herziening fiscale behandeling eigen woning‟ blijkt dat de inzet is geweest om de renteaftrek te behouden. Het beleid is er met name gericht op het beperken van risico‟s van schulden. De aftrek van rente is alleen mogelijk voor zover de lening waarover de rente wordt betaald tot de eigenwoningschuld behoort. Op dit uitgangspunt wordt geen inbreuk gemaakt. Voor 1 januari 2013 was in de wet IB 2001 bepaald dat een lening als een eigenwoningschuld kwalificeert indien de lening is aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van een eigen woning. Ook na 31 december 2012 is deze voorwaarde blijven bestaan, maar zijn er tevens enkele voorwaarden toegevoegd. Zoals in de eerste alinea van deze paragraaf is vermeld moet een lening voortaan in maximaal 360 maanden (30 jaar) ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig worden afgelost. Het ten minste annuïtair aflossen wordt getoetst aan de hand van de (resterende) hoogte van de schuld en niet aan de hand van het in een jaar af te lossen bedrag.91 De nieuwe eigenwoningregeling heeft als gevolg dat er geen reden meer bestaat voor een fiscaal gefaciliteerd product waarin gedurende dertig jaar specifiek voor de aflossing van de lening kan worden gespaard. De huidige KEW, SEW en BEW kunnen vanaf 1 januari 2013 dan ook niet meer gesloten kunnen worden. De bovenstaande regeling heeft niet tot gevolg dat er geen aflossingsvrije leningen meer mogen worden gesloten, maar wel dat de aflossingsvrije leningen niet meer fiscaal gefaciliteerd worden. De verwachting is echter wel dat door dit wetsvoorstel in de toekomst het aantal aflossingsvrije leningen fors af zal nemen. 3.3 De eigen woning als bron van inkomen De wetgever ziet de eigen woning als een bron van inkomen. Echter, zoals ook al even kort aangehaald in paragraaf 3.1.2. speelt al enige tijd de discussie of de eigen woning wel een bron van inkomen is en of de eigen woning thuishoort in box 1. Ter zake van een eigen woning kan zowel een beleggingsaspect als een bestedingsaspect worden onderscheiden. Het beleggingsaspect – de woning als vermogensbelegging – noopt het tot het in de Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 4. Niessen & Pieterse 2009, p. 390. 91 Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 3, p. 4-5. 89 90
23
inkomstenbelasting betrekken van de eigen woning. Het bestedingsaspect daarentegen – de woning als verbruiksgoed met een lange levensduur – pleit ervoor de eigen woning net als ieder ander consumptiegoed niet als bron van inkomen te beschouwen. De beantwoording van de vraag hoe de fiscale behandeling van de eigen woning moet worden vormgegeven hangt daarmee volledig af van het gewicht dat wordt toegekend aan beide aspecten. Naast de discussie of de eigen woning wel een bron van inkomen van inkomen is, vraagt men zich in de fiscale literatuur soms af of de eigen woning überhaupt wel thuishoort in de inkomstenbelasting. In de fiscale literatuur zijn vele artikelen geschreven over dit onderwerp. Simons geeft bijvoorbeeld aan, ik citeer: “Historisch gezien behoort een belasting op de eigen woning niet thuis in de inkomstenbelasting. Voorheen werd zij ontwikkeld in een vermogenstype belasting maar nu in de twintigste eeuw de algemene verbruiksbelastingen zich, naast de algemene inkomstenbelastingen, hebben ontwikkeld, behoort het gebruik van de eigen woning daarin thuis”. 92 Ook volgens Van Mourik hoort de eigen woning niet thuis in een inkomstenbelasting die haar maatstaf van heffing baseert op de bronnentheorie.93 En volgens Van Vijfeijken en Van Bakel verdient het de voorkeur de eigen woning niet in de heffing van de inkomstenbelasting te betrekken. Op basis van het beginsel wat ten grondslag ligt aan de inkomstenbelasting, het draagkrachtbeginsel, past het niet om het gebruik van de eigen woning belastbaar te stellen. Draagkracht betekent namelijk koopkracht en het gebruik van de eigen woning levert geen koopkracht op.94 Ook de wetgever was de discussie in de fiscale literatuur niet ontgaan. Ten tijde van de invoering van de Wet IB 2001 was de reactie van de wetgever dan ook dat in de Wet IB 2001 het accent verder op het bestedingsaspect van de eigen woning is komen te liggen. Volgens de wetgever komt dit bijvoorbeeld tot uitdrukking in de positionering van het eigen huis buiten de vermogensrendementsheffing. In de Memorie van Toelichting staat uitgelegd: “De handhaving van de bovengeschetste eigenwoningregeling voor de woning die dient tot hoofdverblijf betekent bij de invoering van de vermogensrendementsheffing dat de eigen woning los van de nieuwe vermogensinkomstenbox moet komen te staan, waarin immers het beleggingsvermogen is opgenomen.” Volgens de wetgever erkent hij hiermee dat het beleggingsaspect van het eigen huis aan belang heeft ingeboet.95 3.4 Conclusie Er is ontzettend veel te schrijven over de eigen woning in het fiscale recht en dat is ook gebeurd. Aan elk onderdeel van de eigenwoningregeling, van de plaats van de eigen woning in de inkomstenbelasting tot de bijleenregeling en van de hypotheekrenteaftrek tot het eigenwoningforfait aan toe, zou je een studie kunnen wijden. In dit hoofdstuk heb ik me beperkt tot de hoofdlijnen. Simons 2000. Mourik 2006. 94 Van Vijfeijken & Van Bakel 2011, 6903. 95 Kamerstukken II 2001-2001, 28 056, A, p. 2. 92
93Van
24
Een conclusie die we kunnen trekken is dat de eigen woning een belangrijke plek inneemt in de inkomstenbelasting. Ter stimulering van het eigenwoningbezit heeft de wetgever het fiscaal aantrekkelijk gemaakt om een eigen woning te kopen. De hypotheekrenteaftrek had echter tot gevolg dat veel eigenwoningbezitters zich maximaal in de schulden staken om zo optimaal te kunnen profiteren van de renteaftrek. Dit zien we ook nog terug in hoofdstuk 4. Om dit weer enigszins in te perken is de regeling met ingang van 1 januari 2013 beperkt. Het feit dat door de regeling om hypotheekrente af te trekken - zoals die bestond tot 1 januari 2013- veel eigenwoningbezitters hoge schulden hebben, is mede bepalend voor het antwoord op de vraag of de eigen woning een goede aanvulling kan zijn op het overige pensioeninkomen. Dit en of de beperking van de hypotheekrenteaftrek gunstig is met betrekking tot de vraag of de eigen woning als toekomstvoorziening kan gelden, zal in de volgende hoofdstukken aan de orde komen.
25
Hoofdstuk 4 Vermogen in de eigen woning In hoofdstuk 2 werd het „klassieke‟ driepijlerstelsel beschreven. Echter, vele jaren terug werd er al gesproken over additionele pijlers. Zo sprak de Wereldbank in 2005 over 5 pijlers. De zero-pillar zou dan zien op een sociaal pensioen (staatspensioen), de eerste pijler op een werkgerelateerd pensioen, een verplichte tweede pijler, een vrijwillige derde pijler en een vierde pijler met daarin faciliteiten als toegang tot zorg en wonen. In de volgende paragraaf worden kort de vierde en vijfde pijler beschreven.96 4.1 Uitbreiding van het ‘klassieke’ pijlersysteem Recentelijk wordt er ook in Nederland steeds vaker gesproken over een uitbreiding van het klassieke driepijlersysteem. Zo voegt Dietvorst aan de drie traditionele twee nieuwe pensioenpijlers toe: het menselijk kapitaal en het zelf gespaarde vermogen.97 Dietvorst geeft aan dat de verhouding tussen het aantal jaren dat men van het volwassen leven gemiddeld werkt en het aantal jaren dat men met pensioen is, uit balans is geraakt. Dit is onder andere het gevolg van een toename van de levensverwachting, het feit dat men door langere scholing pas op latere leeftijd gaat werken en dat men vaak vervroegd met pensioen (kan) gaan. Volgens Dietvorst staat het dus vast dat er een betere balans moet gaan komen tussen de arbeidsperiode en de pensioenperiode en dat de hoogte van het pensioen en de ingangsdatum niet meer in steen gebeiteld zijn. De vierde pijler ziet op het menselijke kapitaal: het vermogen om door te werken na de reguliere pensioendatum. Je moet hierbij denken aan het blijven werken in deeltijd bij de laatste werkgever. De vierde pijler is een manier om het “langer leven” op te vangen. De vijfde pijler ziet op het vermogen dat mensen zelf hebben gespaard. Men moet hierbij denken aan de spaarrekening en bijvoorbeeld een effectenportefeuille. Maar wat voor deze scriptie van belang is, is dat ook de eigen woning in de vijfde pijler geplaatst kan worden. De vraag die we in deze scriptie beantwoordt willen krijgen is of de eigen woning ook echt thuishoort in de vijfde pijler. Met andere woorden, kan de eigen woning worden ingezet als oudedagsvoorziening? Wat in ieder geval een belangrijke voorwaarde is om de eigen woning als oudedagsvoorziening te kunnen laten gelden, is dat er een overwaarde in de eigen woning moet zitten. De overwaarde van de eigen woning is het verschil tussen de waarde van de woning en de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning. In de volgende paragrafen zullen we bekijken of de mensen in Nederland overwaarde in hun eigen woning hebben. En als er overwaarde is, hoeveel is dat dan?
96 97
Holzmann & Hinz 2005. Dietvorst 2010, nr. 12.
26
Of en hoeveel overwaarde men heeft is grotendeels afhankelijk van de wijze waarop men zijn woning heeft gefinancierd. Hieronder zullen we dus eerst kort bespreken op welke manier de eigen woning gefinancierd kan worden. 4.2 Financiering van de eigen woning In de afgelopen jaren is het eigenwoningbezit in Nederland fors toegenomen: van 43% in 1986 naar bijna 60% in 2009.98 Uit de cijfers van het CBS over de huizenmarkt blijkt dat in absolute getallen inhoudt dat er in 2010 in Nederland circa 4,1 miljoen eigen woningen zijn. Daarvan zijn bijna 3,5 miljoen woningen, circa 85%, gefinancierd door middel van een hypothecaire lening. Bij een hypothecaire lening dient de woning als onderpand voor de lening. Er zijn verschillende hypotheekvormen mogelijk. De wijze waarop men zijn eigen woning heeft gefinancierd is heel belangrijk in de vraag of men zijn eigen woning kan inzetten als oudedagsvoorziening. Indien de waarde van de eigen woning de eigenwoningschuld overstijgt ontstaat er overwaarde. Hoe meer men aflost gedurende de looptijd van de lening, hoe meer overwaarde men heeft (ervan uitgaande dat de waarde van het huis niet afneemt). De looptijd van een hypotheek is doorgaans 30 jaar (30 jaar is de maximale periode dat men gebruik kan maken van hypotheekrenteaftrek).99 Het aflossen van de hypotheek over een periode van meestal 30 jaar zorgt ervoor dat vooral ouderen de beschikking hebben over een groot eigen vermogen in de vorm van de eigen woning. De omvang van de aflossing is mede afhankelijk van het soort hypotheek.100 4.2.1 Hypotheekvormen Vanaf 1980 is er op het gebied van hypotheken veel veranderd. De zogenaamde „groeihypotheken‟ uit de jaren ‟70 waar de banken bij de financiering uitgingen van een forse inkomensgroei van hun cliënten, werden steeds minder populair. Naast de „klassieke‟ vormen als lineaire hypotheek en annuïteitenhypotheek werden de spaarhypotheek en de beleggingshypotheek geïntroduceerd. De afgelopen jaren won ook de aflossingsvrije hypotheek steeds meer aan populariteit.101 Hieronder worden verschillende hypotheekvormen kort beschreven. 102
Poulus (e.a.) 2012, p. 17. Artikel 3.120 lid 2 Wet IB 2001. 100 Kamerstukken II 2006-2007, 29 549, nr. 10, bijlage. 101 Ras, Ooms & Eggink 2010, p. 24. 102 Zie voor de beschrijving van de verschillende hypotheekvormen het Financieel memo 2012, p. 58-60. 98 99
27
Aflossingsvrije hypotheek Bij een aflossingsvrije hypotheek wordt niets afgelost. Er dient elke maand rente te worden betaald over het geleende bedrag. Een hypotheek kan ook gedeeltelijk aflossingsvrij zijn door combinatie met een ander soort hypotheek. Met ingang van 1 augustus 2011 mag een hypotheek maximaal 50% van de marktwaarde van de woning aflossingsvrij zijn.103 Lineaire hypotheek Bij een lineaire hypotheek wordt er jaarlijks een vast gelijkblijvend bedrag afgelost. De rente die betaald moet worden over de schuld, neemt door de aflossing jaarlijks af. De hypotheekrente is binnenbepaalde grenzen aftrekbaar; fiscaal voordeel wordt gedurende looptijd steeds kleiner, omdat het voordeel afhangt van de rente die wordt betaald. Met een lineaire hypotheek zijn in de beginjaren de lasten hoog, maar door de daling van de rentekosten worden de lasten steeds lager. Krediethypotheek Een krediethypotheek is een flexibele hypotheekvorm. Bij een krediethypotheek wordt niet het gehele bedrag in één keer opgenomen. Net als bij een gewone bankrekening kun je geld opnemen en geld storten. Hoeveel je mag opnemen, hangt af van de waarde van het huis. Een voordeel bij deze variant is dan ook dat er alleen rente betaald hoeft te worden over het opgenomen bedrag.104 Annuïteitenhypotheek Een annuïteitenhypotheek is een lening waarbij het totaal te betalen bedrag aan rente en aflossing gedurende de gehele looptijd gelijk blijft ( bij een gelijkblijvende rente). In de beginjaren is het rentedeel en het fiscale voordeel het grootst. Gedurende de looptijd neemt het rentedeel af en neemt het aflossingsgedeelte toe. Omdat het fiscale voordeel gedurende de looptijd afneemt, wordt deze hypotheekvorm steeds minder populair.105 Naast de annuïteitenhypotheek met gelijkblijvende annuïteiten bestaat er ook nog de annuïteitenhypotheek met groeiannuïteiten. Dat is een lening waarbij gedurende de eerste periode geen aflossing wordt betaald, alleen toenemende rente. Daarna gaat hij verder als een „gewone‟ annuïteitenhypotheek. Traditionele levenhypotheek De traditionele levenhypotheek is een combinatie van lenen en verzekeren. Het doel van de levensverzekering die je afsluit is het aflossen van de lening aan het einde van de looptijd. Tussentijds los je dus niets af. De premie van de levensverzekering bestaat uit een spaardeel en een risicodeel. Met het spaardeel spaar je voor het aflossingsbedrag. Daarnaast wordt er door de verzekeraar jaarlijks een winstuitkering gedaan. De hoogte van het totale aflossingsbedrag is dus ook afhankelijk van de winstuitkering door de verzekeraar. Het risicodeel wordt Artikel 8 Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Boskemper, Wapperom & Warmerdam 2006, p.62. 105 www.afm.nl/nl/consumenten/producten/hypotheek/soorten/maandelijks/annuiteit.aspx. 103 104
28
gebruikt voor het verzekeringsdeel. Het verzekeringsdeel zorgt ervoor dat bij overlijden voor de einddatum van de lening, dat de verzekering uitkeert om lening af te lossen. Doordat er tussentijds niets wordt afgelost is de rente iedere termijnbetaling gelijk (bij een gelijkblijvende rente). Je kunt dus optimaal profiteren van het fiscale voordeel door de hypotheekrenteaftrek. De waarde van de verzekering is onbelast indien er sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning.106 Indien er geen sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning dan wordt de waarde van de verzekering belast in box 3.107 Andere varianten van de levenhypotheek zijn: - Unit linked Bij een levensverzekering gebaseerd op het unit linked-principe wordt het spaardeel van de premie belegd in eenheden welke van beleggingsfondsen (units) zijn gekocht. Bij de meeste verzekeraar heeft de betrokkene invloed op fondsen waarin belegd wordt.108 - Universal Life Een Universal Life-verzekering is een flexibel verzekeringsplan. De onderdelen spaardeel, risicodeel en kosten gelden als afzonderlijke elementen en kunnen op diverse manieren worden gecombineerd. Zo kan de verzekeringspremie deels ook worden aangewend voor bijvoorbeeld een dekking tegen het risico van arbeidsongeschiktheid. Een Universal Life- verzekering wordt gekoppeld aan een unit linked-verzekering.109 Spaarhypotheek Een spaarhypotheek is een combinatie van lenen, verzekeren en sparen. Bij een spaarhypotheek los je gedurende de looptijd niets af, maar spaar je door middel van een kapitaalverzekering. Aan het einde van de looptijd wordt de lening in 1 keer afgelost. Anders dan bij de traditionele levenhypotheek is het gespaarde bedrag niet afhankelijk van eventuele winstuitkering door de verzekeraar. Doordat er tussentijds niets wordt afgelost, kun je ook bij deze hypotheekvorm maximaal gebruik maken van de hypotheekrenteaftrek. Net zoals bij de traditionele levenhypotheek is de waarde van de verzekering gedurende de looptijd onbelast indien er sprake is van een kapitaalverzekering eigen woning (of SEW/BEW). Is dit niet het geval dan zal de waarde worden belast in box 3. Beleggingshypotheek Het belangrijkste verschil tussen beleggingshypotheken en de leven- en spaarhypotheken is dat er geen gebruik wordt gemaakt van een levensverzekering. Daarnaast biedt de beleggingsverzekering geen enkele zekerheid
Artikel 3.116 Wet IB 2001. Artikel 5.3 lid 2 Wet IB 2001. 108 Baelemans, Dukers & Weber 2007, p. 64. 109 Van Dijk, Posthuma & Winters 2008, p. 119. 106 107
29
met betrekking tot het eindkapitaal. De hoogte hiervan is immers afhankelijk van de waarde van de beleggingen. Het vermogen dat wordt opgebouwd met een beleggingshypotheek, wordt belast in box 3. Hybride hypotheek De hybride hypotheek is een combinatie van een spaarhypotheek en beleggingshypotheek. Je hebt de mogelijkheid om gedurende de looptijd van de verzekering te wisselen tussen en beleggen en sparen. De keuze hiervoor zal bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de rentestand en het beleggingsklimaat. 4.2.2 Hoe financiert de gemiddelde Nederlander zijn eigen woning? In 2010 is in Nederland het aandeel eigenaarbewoners 57%. Het zijn vooral de midden- en hogereinkomensgroepen die kopen. Typisch voor Nederland zijn de hoge hypotheken en gedeeltelijke financiering met aflossingsvrije hypotheken.110 Bij jongeren zijn vooral de spaar- en beleggingshypotheken meer in trek dan bij ouderen. Dit is onder andere te wijten aan cohort-effecten: de jongere generatie kiest eerder voor nieuwe hypotheekvormen terwijl de oudere generatie nog altijd een lineaire of annuïteitenhypotheek heeft.111 Uit het kwartaalbericht van De Nederlandse Bank (hierna: DNB) van juni 2004 blijkt dat het vermogen van het huizenbezit van Nederlandse gezinnen gedurende de jaren negentig fors is gestegen. Dit weerspiegelt de hausse op de Nederlandse huizenmarkt, met jaarlijkse prijsstijgingen van koopwoningen van veelvuldig ruim boven de 10%. De dalende hypotheekrente heeft aan deze prijsstijgingen zeker haar bijdrage geleverd.112 Ter verzilvering van de overwaarde op de eigen woning heeft een toenemend aantal huishoudens voor een tweede hypotheek gekozen, waarmee ook het volume van de door Nederlandse gezinnen opgenomen leningen is toegenomen. De hypotheekschuld in Nederland is sinds 2000 enorm in omvang toegenomen: van zo‟n € 285 miljard tot bijna € 597 miljard in het derde kwartaal van 2007.113 In het vierde kwartaal van 2010 bedroeg de hypotheekschuld in Nederland bijna € 630 miljard.114 Volgens DNB bedroeg de totale hypotheekschuld medio 2011 € 644 miljard.115 Eind 2011 bedroeg de totale Nederlandse hypotheekschuld bedroeg bijna € 670 miljard.116 De totale hypotheekschuld is niet alleen qua bedrag heel hoog, maar ook in verhouding tot nationaal inkomen is de totale hypotheekschuld van Nederlandse huishoudens heel hoog. In 1995 was de schuld nog 43% van het nationaal
Toussaint 2010, p. 251. Kamerstukken II 2006-2007, 29 549, nr. 10, bijlage. 112 „Waar komt de Nederlandse economische groei in 1998-2006 vandaan?‟, p. 51, DNB 2004, www.dnb.nl (zoek op kwartaalbericht juni 2004) 113 Van der Geest & Heuts, 2008. 114 Tabel 11.1 van De Nederlandsche Bank, www.statistics.dnb.nl/index.cgi?lang=nl&todo=Huis. 115 „Risico‟s Nederlandse hypotheekschuld sterk geconcentreerd‟, DNB 6 december 2011, www.dnb.nl (zoek op risico’s Nederlandse hypotheekschuld). 116 „Blok: 700.000 woningen staan 'onder water', De Volkskrant 15 november 2012, www.volkskrant.nl. 110 111
30
inkomen; in 2011 is dit opgelopen naar 111%.117 Nederland heeft als land wereldwijd gezien dan ook bijna de meeste hypotheekschulden.118 Door de hoge hypotheekschulden en de populariteit van de (gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheek hebben veel Nederlanders na dertig jaar nog steeds een (beperkte) hypotheekschuld. In 1994 waren ongeveer 5% van de hypotheken aflossingsvrij, in 2000 ruim 30% van de hypotheken en 2010 was al meer dan de helft van de uitstaande hypotheken volledig aflossingsvrij.119 Uit onderzoek blijkt dat in 2006 slechts 20% van de huishoudens van 65 jaar en ouder hun hypotheekschuld volledig hebben afgelost.120 Daarnaast zijn, na de gouden jaren in vastgoedland, de huizenprijzen enorm gedaald. De prijzen van verkochte bestaande koopwoningen lagen in januari 2013 op ongeveer hetzelfde niveau als in het voorjaar van 2003. Ten opzichte van augustus 2008, toen de prijzen een piek bereikten, bedraagt de prijsdaling ruim 19 procent.121 Door een combinatie van hoge schulden en lagere huizenwaardes hebben in 2009 zelfs 15% van de woningeigenaren een negatieve overwaarde, dat wil zeggen dat de hypotheekschuld hoger is dan de WOZwaarde.122 Daarna is dit percentage verder gestegen, naar 22% eind 2010. Indien de huizenprijzen vanaf 2011 met nog eens 10% dalen, zou naar schatting meer dan 30% van de bestaande hypotheken niet meer volledig gedekt worden door de woningwaarde.123 Uit berekeningen op basis van cijfers uit het Kadaster blijkt dat huizenbezitters die na 2000 een woning hebben gekocht gemiddeld verlies lijden als ze nu hun woning zouden verkopen. Kopers uit 2008 lopen de grootste schade op. De gemiddelde huizenprijs is sinds het hoogtepunt op de woningmarkt in 2008 met 51 duizend euro gedaald tot 214 duizend euro. Op basis van die huizenprijs zit de woningmarkt na vier jaar van dalingen nu ongeveer op het niveau van 2005. Maar als de kosten koper (destijds gemiddeld 31 duizend euro) worden inbegrepen, zit gemiddeld iedereen die deze eeuw een huis heeft gekocht met een potentiële restschuld.124 In de literatuur wordt erover gesproken om het opgebouwde pensioen te gebruiken om de eigenwoningschuld af te lossen, het zogenoemd flexibel inzetten van het pensioen. Echter, volgens De Boer, De Jong en Van der Vlugt is dit zeker niet eenvoudig en heeft het negatieve bijeffecten. Zo geven ze onder andere aan dat een flexibele inzet van pensioenvermogen het huidige pensioenstelsel onder druk zet. Het stelsel steekt zo in elkaar, dat de „De Nederlandsche Bank jaarverslag 2011‟, p. 48, DNB 2011, www.jaarverslagdnb.nl. NRC Handelsblad 22 september 2010, „Hervorm woningmarkt ten behoeve van vergrijzing’. 119 „De Nederlandsche Bank jaarverslag 2011‟, p. 52, DNB 2011, www.jaarverslagdnb.nl. 120 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 171. 121 „Bestaande koopwoningen bijna 10 procent goedkoper dan jaar eerder‟, CBS 21 februari 2013, www.cbs.nl (zoek op bestaande koopwoningen). 122 „Woononderzoek Nederland 2009‟, p. 59, CBS 2009, www.cbs.nl (zoek op negatieve overwaarde). 123 „De Nederlandsche Bank jaarverslag 2011‟, p. 48, DNB 2011, www.jaarverslagdnb.nl. 124 Van Weezel 2012. 117 118
31
premie die iemand in een specifiek jaar betaalt, zich niet een-op-een verhoudt met de aanspraak die hij daarvoor opbouwt. Jongeren betalen meer en ouderen minder. Wanneer jongeren ervoor kunnen kiezen pensioenvermogen in te zetten voor de eigen woning, zullen jongeren vanwege deze systematiek eerder voor een opt-out kiezen en individueel gaan sparen via aflossing. Dit heeft een financieringsgat voor het pensioenfonds tot gevolg. Daarnaast zullen deelnemers vooral in slechte tijden het pensioenvermogen willen opnemen. Dit zal het herstel voor het fonds bemoeilijken.125 4.3 Conclusie De mate van financiering bepaalt in grote mate of men de eigen woning kan inzetten in de vijfde pijler. De afgelopen decennia was het vooral de trend om zo lang en zoveel mogelijk te profiteren van de hypotheekrenteaftrek. Een financieringsvorm die daarbij aan kon bijdragen was de aflossingsvrije hypotheek. Deze is dan ook in grote aantallen gesloten. Ongeveer de helft van de uitstaande hypotheken is volledig aflossingsvrij. Deze vorm van financiering heeft als gevolg dat aan het einde van de looptijd men niets heeft afgelost en de kans dat men met een restschuld blijft zitten heel groot is (tenzij de woningwaarde explosief is gestegen). En neem je daarbij de huidige daling van de huizenprijzen mee, dan leidt dit bij eigenwoningbezitters soms zelfs tot negatieve overwaarde.
125
Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p.61-62.
32
Hoofdstuk 5 Varianten van overwaardebenutting In hoofdstuk 4 wordt aangegeven dat de manier van financiering van de eigen woning in belangrijke mate bepaalt of men overwaarde in de eigen woning heeft of in de toekomst krijgt. In dit hoofdstuk wordt gekeken wat men kan doen, indien ze overwaarde hebben. We gaan kijken hoe men de overwaarde het beste kan benutten. Per 1 januari 2011 is de gemiddelde overwaarde van een eigen woning ongeveer € 100.000, -. Bij de 65-plussers is de gemiddelde overwaarde zelfs meer dan € 200.000, -. In de leeftijdscategorie tussen 55 en 64 jaar is de gemiddelde overwaarde ruim anderhalve ton en in de leeftijdscategorie tussen 45 en 54 jaar is de gemiddelde overwaarde gelijk aan die van alle eigenwoningbezitters samen, namelijk € 100.000, -. Bij de jonge huishoudens, leeftijdcategorie tussen 25 en 44 jaar, is de gemiddelde overwaarde nihil en ruim de helft van de huishoudens in de leeftijdscategorie tussen 25 en 34 jaar heeft zelfs een negatieve overwaarde.126 Indien er sprake is van overwaarde, dan kan deze op verschillende manieren worden benut:
Verkopen van de woning en gaan huren.
Verkopen van de woning en een goedkopere woning terugkopen.
De overwaarde omzetten in extra inkomen door een verzilveringsconstructie.
In de volgende paragrafen worden deze opties besproken. 5.1 Huren De eerste variant is het benutten van de overwaarde in de eigen woning door het verkopen van de eigen woning en te verhuizen naar een huurpand. Hieronder bekijken we hoe de Nederlandse huurmarkt eruit ziet. Vervolgens wordt er bekeken of de optie om te gaan huren in trek is bij de ouderen. 5.1.1 De Nederlandse huurmarkt In Nederland zijn ongeveer 40% van alle huizen huurwoningen.127 Vergeleken met andere Europese landen waar 70 tot 90% van de woningvoorraad in eigen bezit is, is het aandeel huurwoningen in Nederland dus relatief groot.128 Maar het aandeel huurwoningen daalt. In 2011 is het aantal aangeboden huurwoningen ten opzichte van 2010 zelfs met 27,7% gedaald.129 „Overzicht Financiële Stabiliteit in Nederland - voorjaar 2012‟, p. 22, DNB 21 mei 2012, www.dnb.nl (zoek op financiële stabiliteit 2012). 127 Asbeek Brusse & Van Montfort, 2012, p. 15. 128 De Haan (e.a.) 2011, p.4. 129 „Huursector Landelijk‟, De Vastgoedrapportage 14 januari 2012, www.devastgoedrapportage.nl (zoek op huursector landelijk). 126
33
Enkele voordelen van huren ten opzichte van kopen zijn: -
Je hoeft geen groot onderhoud te regelen en te betalen130;
-
Je hebt geen extra kosten als opstalverzekering131, eigenwoningforfait132 en onroerendzaakbelasting133.
Maar bij huur zal tegenover de netto verkoopopbrengst een hogere maandelijkse last staan. Dat is zeker het geval als het eigen huis (nagenoeg) vrij van hypotheek is.134 De gemiddelde huurprijs van een woning bedroeg € 765 in 2011.135 De komende jaren zullen de huurprijzen alleen maar toenemen. Uit onderzoek blijkt dat door het generieke huurbeleid de huren tot 2020 met gemiddeld 3,3% zullen stijgen. Echter door de aangekondigde kabinetsmaatregelen gaan de huren sterker omhoog, namelijk met gemiddeld 3,6% per jaar in de periode 20102020. 136 Kortom, het aanbod huurwoningen neemt af en de prijs van de huurwoningen stijgt. In de sociale huursector bedraagt de maximale huur in 2013 € 681,02. Om in aanmerking te kunnen komen voor een sociale huurwoning mag het inkomen niet te hoog zijn. Woningcorporaties moeten namelijk 90% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 34.229 (2013).137 Voor de groep eigenwoningbezitters die lage inkomens hebben, is de sociale huursector dus wellicht ook een optie. Echter, de sociale huursector ligt op dit moment behoorlijk onder vuur. In het regeerakkoord 2012 is namelijk opgenomen dat woningcorporaties een 'verhuurdersheffing' van 2 miljard euro moeten gaan betalen. Dit kunnen de corporaties niet bij elkaar krijgen door het verhogen van de huren, want die zijn aan een maximum gebonden. De verwachting is dat corporaties gaan bezuinigen op onderhoud waardoor woningen langzaam aan kwaliteit zullen inboeten.138 Onlangs heeft het kabinet echter met D66, de ChristenUnie, de SGP en de coalitiepartijen overeenstemming bereikt over de aanpak van de problemen op de woningmarkt, door een samenhangend pakket van afspraken te maken, het zogenoemde Woonakkoord. Hierin is onder andere afgesproken dat de huren minder gaan stijgen en ook de verhuurdersheffing zal worden verlaagd.139
De Nibud geeft aan dat een richtlijn voor de jaarlijkse onderhoudskosten van de woning is 1% à 2% van de waarde van de woning, afhankelijk van de staat van de woning (CHF en Nibud, Een betaalbare hypotheek: nu en straks, 2012). 131 Indien je een hypotheek hebt wordt een opstalverzekering doorgaans verplicht gesteld door de hypotheekinstelling. 132 Artikel 3.112 lid 1 Wet IB 2001. 133 Artikel 220 Gemeentewet. 134 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 12. 135 „Huursector Landelijk‟, De Vastgoedrapportage 14 januari 2012, www.devastgoedrapportage.nl (zoek op huursector landelijk). 136 Poulus (e.a.) 2012. 137 „Wat is een sociale huurwoning en wanneer kom ik daarvoor in aanmerking?’, www.rijksoverheid.nl (zoek op sociale huurwoning). 138 Volkskrant, „Faillissement sociale huursector is onvermijdelijk’, 17 november 2012. 139 Brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst, 13 februari 2013, kenmerk 2013-0000096414. 130
34
5.1.2 Bereidheid om te verhuizen In de voorgaande paragraaf is kort omschreven hoe de Nederlandse huurmarkt eruit ziet. Een belangrijke vraag die daarnaast gesteld moet worden is of de (oudere) Nederlander wel bereid is om te verhuizen naar een huurwoning. In deze paragraaf wordt op deze vraag antwoord gegeven. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de optie om het huis te verkopen en daarna een woning te gaan huren niet populair is. Huishoudens die eenmaal een eigen woning hebben zijn niet sterk geneigd om (weer) over te stappen naar een huurwoning.140 Toussaint geeft in haar proefschrift aan dat Nederlandse ouderen niet graag verhuizen, omdat naast dat ze gehecht zijn aan hun woning men hun woning ook niet zien als bron van inkomen.141 Zo groeit bij ouderen het voornemen om zo lang mogelijk in het eigen huis te blijven, zo blijkt uit het EigenHuisPanel. Verhuizen komt pas aan de orde als de gezondheidstoestand en de woning niet meer samen gaan. En zelfs dan past men liever de eigen woning aan dan dat men gaat verhuizen.142 Uit cijfers van het CBS blijkt dat senioren gemiddeld zo‟n tweeënhalf tot drie jaar langer in hun huidige woning blijven wonen dan in 1998. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat zes op de tien woningeigenaren bereid is om aanpassingen door te voeren in de huidige eigen woning indien ze daardoor zelfstandig kunnen blijven wonen.143 Uit andere onderzoeken blijkt dat ouderen niet bereid zijn om te verhuizen naar een minder luxe omgeving (zowel qua woning als omgeving). Zo geeft Toussaint ook aan dat Nederlanders op zich wel bereid zijn om te verhuizen, maar dan wel naar een relatieve luxe omgeving waar ze van alle gemakken voorzien zijn.144 Met andere woorden, comfortabel wonen is belangrijker dan het vrijmaken van het vermogen in de eigen woning. Daar de woningen in de huidige huurmarkt vaak van een lagere kwaliteit zijn dan van koopwoningen, zowel qua woning als omgeving, is het verhuizen naar een huurwoning voor veel mensen geen optie.145 Toch is de optie huren zeker geen optie die buitengesloten moet worden. Verderop in deze scriptie zien we namelijk dat de optie „huren‟ een goede manier is om de overwaarde te verzilveren. 5.2 Goedkopere woning kopen Naast de optie om de eigen woning te verkopen en te gaan huren, gaan we in deze paragraaf ook kijken naar de optie waarin men de eigen woning verkoopt en daarna van de opbrengst van de verkoop een goedkopere woning koopt.
Kamerstukken II 2006-2007, 29 549, nr. 10, bijlage. Toussaint 2011, p. 145-146. 142 Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie 2009, p. 34. 143 „Senioren bereid om te investeren in aanpassingen in eigen woning‟, USP Marketing Consultancy 2011, www.usp-mc.nl (zoek op senioren eigen woning). 144 Toussaint 2011, p. 112. 145 De Roon, Eichholtz & Koedijk 2011 A. 140 141
35
Bij deze optie moet men allereerst rekening houden met allerlei kosten die bij de aan- en verkoop komen kijken. Hierbij moet men denken aan makelaarskosten, kosten van een bankgarantie maar met name de overdrachtsbelasting over de aanschafwaarde is een grote kostenpost.146 Alhoewel deze kostenpost al aanzienlijk minder is geworden sinds de overdrachtsbelasting is verlaagd van 6% naar 2%. Eerst was de verlaging tijdelijk, echter sinds 25 mei 2012 is de tijdelijke verlaging omgezet naar een permanente wijziging.147 Verder is het nadeel van het hebben van een eigen woning, dat ook het onderhoud van de woning (inclusief de kosten daarvan) voor rekening van de eigenaar komt. 5.3 Verzilveren zonder te verhuizen Op basis van het WoonOnderzoek Nederland 2009 dat is uitgevoerd door de rijksoverheid kan worden afgeleid dat 18% van de senioren in Nederland verhuisgeneigd is (binnen twee jaar zou willen verhuizen). In de praktijk verhuist slechts zo‟n 4% van de senioren jaarlijks daadwerkelijk. Dit betreft zowel senioren die hebben aangegeven verhuisgeneigd te zijn als „spontane‟ verhuizers.148 Hieruit en uit hetgeen beschreven in paragraaf 5.1.2 kunnen we dus afleiden dat senioren niet graag verhuizen. Veel mensen vinden het belangrijk vinden om in de eigen woning te kunnen blijven wonen. Er zijn twee manieren denkbaar waarop men de overwaarde kan verzilveren en toch in de woning kan blijven. Zo kan men de woning verkopen en terughuren of men kan de overwaarde te gelde maken door gebruik te maken van een verzilveringsconstructie bij een financiële instelling. Verkopen en terughuren Er zijn verschillende organisaties die aanbieden om de woning te verkopen en die vervolgens gelijk weer terug te huren. Het voordeel hiervan is dat men toch kan beschikken over de overwaarde en tegelijkertijd in de woning kan blijven wonen. Een nadeel is dat de opbrengst die men kan verwachten bij verkoop zeer waarschijnlijk een stuk lager is dan de vrije verkoopwaarde, omdat een woning belast met huurrecht voor de eigenaar moeilijker te verkopen zal zijn. Doordat het een moeilijker verkoopbaar object is, zullen banken ook minder hypotheek verstrekken. Een organisatie die zich heeft gespecialiseerd in een dergelijke constructie, Torenstadgroep, biedt op dit moment het product niet aan vanwege de crisis op de huidige woningmarkt.149 In paragraaf 5.4.1 kom ik nog kort terug op deze mogelijkheid van verzilveren. Verzilveringsconstructie bij een financiële instelling Men kan de overwaarde van de woning verzilveren door middel van het afsluiten van een „gewone‟ hypotheek. Het afsluiten van een gewone hypotheek is niet voor alle gepensioneerden mogelijk, omdat bij het afsluiten Artikel 14 lid 2 jo. artikel 9 lid 1 Wet op belastingen van rechtsverkeer. Besluit van 25 mei 2012, nr. BLKB 2012/863M. 148 Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie 2009, p. 6. 149 Zie www.torenstadgroep.nl: ―Het is op dit moment niet mogelijk om uw woning te verzilveren. De huidige woningmarkt is te onzeker voor beleggers en corporatis om woningen aan te kopen.‖ 146 147
36
hiervan altijd een inkomenstoets uitgevoerd dient te worden. Om te bepalen wat de leencapaciteit is zal de geldverstrekker gaan kijken wat de huidige vaste en bestendige inkomsten zijn (zoals bijv. het jaarsalaris inclusief vakantietoeslag en 13e maand).150 Hiermee is het belang van een omkeerhypotheek, ook wel opeethypotheek genoemd, alleen maar toegenomen, omdat dit voor gepensioneerden met een beperkt inkomen - naast verkoop de enige mogelijkheid is om de overwaarde uit de eigen woning te krijgen.151 Door een omkeerhypotheek kan men de overwaarde verzilveren en toch in de woning blijven wonen. Men sluit dan een lening met de woning als onderpand. De overwaarde wordt liquide gemaakt en de lening wordt afgelost op het moment dat de woning wordt verkocht bij een verhuizing of bij het overlijden van de eigenaar. In Nederland gelden geen speciale voorschriften voor het liquide maken van het vermogen dat in de overwaarde van een woning is besloten.152 De Gedragscode Hypothecaire Financieringen van de Nederlandse Vereniging van Banken ziet namelijk alleen op een hypothecaire financiering aan een consument welke bestemd is voor de verwerving, verbouwing of herfinanciering van een voor eigen permanente bewoning bestemde woning tot zekerheid voor de terugbetaling waarvan een hypotheek op die woning is of wordt gevestigd.153 Kijkend naar de toelichting op de Gedragscode Consumptief Krediet zien we in artikel 4 dat er een aantal kredietvormen zijn waarvoor de normen van de Gedragscode Consumptief Krediet niet gelden. Op grond van dat artikel zijn kredieten waarbij de overwaarde van de woning wordt gebruikt uitgesloten. Na pensionering kunnen huiseigenaren dus baat hebben bij een financieel product waarbij zij de overwaarde deels uitbetaald krijgen en het woonrecht behouden. De omkeerhypotheek of een vergelijkbaar product ligt dan voor de hand. De Roon, Eichholtz en Koedijk behoren tot de (vele) economen die de omkeerhypotheek als oplossing voor het probleem van verzilvering aanprijzen.154 Een omkeerhypotheek is volgens hen de beste manier om de overwaarde te verzilveren. Een andere manier om de overwaarde te verzilveren, zoals verhuizen naar een huurwoning heeft volgens hen als bezwaar dat mensen graag blijven wonen in hun huidige woning en ze ook niet bereid zijn om te verhuizen naar een kwalitatief mindere woning en/of omgeving (zie ook paragraaf 5.1.2). Met betrekking tot het verhogen van de bestaande hypotheek geven ze aan dat dit een onwenselijke optie is voor zowel de huiseigenaren zelf als voor de gehele samenleving. Het ophogen van de hypotheek leidt voor de huiseigenaren niet alleen tot extra rentekosten, maar ze worden ook blootgesteld aan meer risico. Bijvoorbeeld het (reële) risico van daling van de huizenprijzen. En volgens De Roon, Eichholtz en Koedijk heeft de explosieve groei van tweede hypotheken en de daarmee samenhangende groei van de „household leverage‟ bijgedragen aan financiële instabiliteit die vervolgens heeft bijgedragen aan de crisis.155 Volgens hen is de omkeerhypotheek dus beter dan het ophogen van de bestaande hypotheek, omdat de omkeerhypotheek minder risico‟s in zich
Artikel 6 lid 3 Gedragscode Hypothecaire Financieringen 2012. Vereniging Eigen Huis 2012, p. 14. 152 Filott 2007, nr. 6, p.348. 153 Gedragscode Hypothecaire Financieringen, NVB, begrippenlijst. 154 Vereniging Eigen Huis 2012, p. 13. 155 De Roon, Eichholtz & Koedijk 2011 A. 150 151
37
heeft. Ze verwijzen daarbij wel specifiek naar de Amerikaanse variant van de omkeerhypotheek. En een belangrijk kenmerk van die variant is dat de geldverstrekker het huizenmarktrisico overneemt. De Europese Commissie verwijst in haar Groenboek “naar adequate, houdbare en zekere Europese pensioenstelsels“ ook naar de mogelijkheid van de omgekeerde hypotheek als aanvullende bron van oudedagsinkomsten.156 Helaas onderbouwt de Europese Commissie haar uitspraak niet. Ondanks dat in de literatuur wordt verwezen naar de mogelijkheid van de omgekeerde hypotheek wordt de overwaarde op dit moment niet of nauwelijks te gelde gemaakt door middel van een omgekeerd woonkrediet oftewel een omgekeerde hypotheek. De omgekeerde hypotheek beslaat slechts 0,4% van de totale hypotheekmarkt.157 De redenen voor de impopulariteit van de omkeerhypotheek zijn volgens De Roon, Eichholtz en Koedijk ten minste de volgende: -
Cultureel: het consumeren van de overwaarde is nog niet gebruikelijk.
-
Complexiteit product/ gebrek aan kennis: de omkeerhypotheek is een complex financieel product wat veel mensen niet begrijpen.
-
Rol van de overheid: de overheid moet helpen het product te promoten. Promotie door de overheid wekt vertrouwen in het product. Een ander punt waarop de overheid invloed heeft is de fiscale behandeling van het product.
Daarnaast is het aantal aanbieders van omkeerhypotheken de laatste jaren enorm gedaald en wordt het voor velen steeds moeilijker om een dergelijk product af te sluiten. Deze daling in het aantal aanbieders kun je volgens mij wijten aan het feit dat er nog niet veel vraag naar is en het een financieel complex product is waaraan hoge kosten zijn verbonden. Omdat dit de overheid ook niet onopgemerkt is gebleven is begin oktober 2012, met de steun van de overheid, de Taskforce Verzilveren opgericht. Dit is een groep van deskundigen en belanghebbenden die de financiële wensen van gepensioneerden in kaart moet brengen. Vervolgens moeten ze nieuwe manieren bedenken waarop gepensioneerden hun overwaarde kunnen vrijspelen. Naast de Vereniging Eigen Huis zitten verzekeraar Achmea, hypotheekverstrekker Obvion, het ministerie van Binnenlandse Zaken, de koepel van ouderenorganisaties CSO en pensioenfondsbeheerders PGGM en APG aan tafel.158 De verwachting is dat de Taskforce medio april 2013 met een rapport naar buiten komt. Uit navraag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken blijkt dat de Taskforce ook de opties bekijkt die in deze scriptie worden besproken, namelijk verkopen en goedkoper gaan wonen, verkopen en huren en verzilveren.
Europese Commissie 2010, p. 13. Van Bergenhenegouwen & Spoor 2010. 158 Hofs 2012. 156 157
38
5.3.1 Varianten van de omkeerhypotheek De omkeerhypotheek heeft twee varianten.159 Krediethypotheek In zijn grondvorm is de omkeerhypotheek een kredietvorm waarbij een eigenaar van een woning een krediet in rekening-courant met als zekerheid hypotheek op zijn woning verkrijgt, waarbij de over het opgenomen krediet verschuldigde rente op het krediet wordt bijgeschreven.160 Kortom, de basis is feitelijk een krediethypotheek. Overwaardehypotheek De andere variant is de „overwaardehypotheek‟. Bij deze variant wordt de gehele overwaarde van de woning in één keer opgenomen en moet er rente betaald worden over de gehele hypotheek. Men sluit dus een extra hypotheek berekend op de overwaarde van de woning. Een voordeel van deze variant is dat je direct over het gehele vermogen kunt beschikken. Daartegenover staat het nadeel dat je direct rente betaalt over de gehele hypotheek. In de volgende paragraaf zullen we twee bestaande omkeerhypotheekconstructies van twee verschillende aanbieders bekijken. Namelijk de Florius Verzilver Hypotheek en het OverwaardePlan van de Rabobank. 5.3.2 Bestaande verzilveringsproducten Het OverwaardePlan De Rabobank omschrijft het OverwaardePlan als volgt: het OverwaardePlan is een bijzondere financieringsconstructie waarbij de klant tot een overeengekomen maximum geld op kan nemen. Het maximum is afhankelijk van de actuele overwaarde in de eigen woning. Door de ruimte in de overwaarde “op te eten” krijgt de klant gedurende een bepaalde periode extra bestedingsruimte maar accepteert hij dat op het moment dat het maximum wordt bereikt, de woning verkocht moet worden. Het OverwaardePlan is een benaming voor een aantal financieringsoplossingen waarmee het besteedbaar inkomen van de klant wordt verruimd. Oplossingen binnen het OverwaardePlan kunnen zijn: 1. Een Keuze Plus Hypotheek, waarbij de bank de rentelasten van de bestaande financiering(en) ten laste van de Keuze Plus Hypotheek brengt en daarmee lastenverlaging voor de klant creëert. 2. Een Keuze Plus Hypotheek, waarbij de bank ten laste van de Keuze Plus Hypotheek maandelijks een vast bedrag boekt ten gunste van de betaalrekening van de klant als aanvulling op het besteedbare inkomen. 159 160
Zie ook Toussaint 2011, p. 118, tabel 5.1. Filott 2007, nr. 6, p. 349.
39
3. Directe eenmalige opname van een Aflossingvrije lening of van een Keuze Plus Hypotheek voor een grotere besteding, plus de onder 1 en 2 genoemde oplossingen. Oplossing 1 + 2 binnen het OverwaardePlan hebben beide tot gevolg dat er een periodieke aanvulling op het pensioeninkomen wordt gecreëerd. In deze scriptie is bij de hierna volgende berekening alleen gekeken naar oplossing 2, maar de verwachting is dat deze niet (veel) zal afwijken van oplossing 2. Om in aanmerking te komen voor het OverwaardePlan moet er aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 1. Klant is in het bezit van een eigen woning die wordt gebruikt als hoofdverblijf en de bestaande hypothecaire financiering is kleiner dan 75 procent van de huidige executiewaarde van de woning. Onder executiewaarde wordt verstaan de geschatte waarde bij gedwongen verkoop. 2. De overwaarde in de eigen woning ten opzichte van de grens van 75 procent van de executiewaarde is minimaal € 25.000, 3. Klant heeft een leeftijd van 55 jaar of ouder; bij twee debiteuren geldt deze eis voor beiden. 4. Klant kan minimaal drie jaar het door hem gewenste bedrag onttrekken uit zijn huidige overwaarde. Daarnaast is het belangrijk dat de klant accepteert dat aan het einde van het opnameplan de woning misschien verkocht moet zijn, zodat de financiering kan worden afgelost. Het is begrijpelijk dat de bank deze mogelijkheid wil hebben, echter voor de klant kan het verstrekkende gevolgen hebben. De klant moet hier dus goed bewust van worden gemaakt, alvorens hij een dergelijk risico accepteert. De Florius Verzilver Hypotheek161 Florius omschrijft de Florius Verzilverhypotheek (hierna: de verzilverhypotheek) als volgt: “De Florius Verzilver Hypotheek is een zogenaamde „omgedraaide hypotheek‟. Dat wil zeggen dat de klant weliswaar een hypotheeklening aangaat, maar gedurende de looptijd hierop niets aflost. De verschuldigde rente wordt maandelijks bijgeschreven bij de hypotheeklening. Uiteindelijk vindt de aflossing plaats als de klant permanent de woning heeft verlaten of is overleden. De lening wordt dan afgelost na de verkoop van de woning.”162 Op de website van Florius is veel informatie te vinden over de verzilverhypotheek. De voorwaarden om een dergelijke hypotheek af te sluiten zijn:
161 162
-
De minimale leeftijd van de jongste aanvrager dient 60 jaar te zijn;
-
Men dient samen met een eventuele partner eigenaar en bewoner van de woning te zijn;
-
Het onderpand dient akkoord te worden bevonden;
www.florius.nl, geraadpleegd op 26 november 2012. Verzilver Hypotheek Handleiding voor hypotheekadviseurs, p. 2.
40
-
Eventuele bestaande hypotheekschulden dienen eerst te worden afgelost of naar Florius te worden overgesloten;
-
Een positieve BKR163 toetsing.
Als men dus aan de bovenstaande criteria voldoet, kan men een verzilverhypotheek afsluiten. De verzilverhypotheek kan zijn samengesteld uit één of meer leningdelen.164 Hoeveel men kan opnemen door het afsluiten van de verzilverhypotheek wordt bepaald door middel van een „opnamepercentage‟. De hoogte van het percentage is onder andere afhankelijk van de leeftijd en het aantal aanvragers. Het vastgestelde percentage maal de vrije verkoopwaarde van de woning bepaalt het maximale bedrag dat opgenomen kan worden.165 5.3.2.1 Rekenvoorbeeld variant omkeerhypotheek Zoals blijkt uit hoofdstuk 5 is de gemiddelde overwaarde van een eigen woning bij 65-plussers gemiddeld meer dan € 200.000, -. Dit is echter niet de waarde waar mee gerekend wordt. Omdat in de volgende paragraaf ook de optie van verkopen wordt besproken, spelen ook de huidige omstandigheden op de woningmarkt een rol. In de huidige tijd is het namelijk absoluut niet gunstig is om je huis te koop te zetten. In 2012 zijn de huizenprijzen bijna met 10% gedaald.166 En de verwachting is dat die daling nog een tijdje doorgaat. Naast een daling van de huizenprijzen, staat een woning ook steeds te langer te koop. In vergelijking met een jaar eerder is de verkooptijd verder toegenomen met totaal 17,9%. De verkooptijd van de gemiddelde woning bedroeg in het eerste kwartaal van 2012 159 dagen.167 Het aantal transacties op de huizenmarkt bereikte in 2012 het laagste punt sinds 2000.168 Gezien de gemiddelde daling van de woningwaarde, gaan we in deze paragraaf uit van een opbrengst na verkoop van € 180.000, - (€ 200.000 (gemiddelde overwaarde 65-plusser) * 0,90 (daling 10%)). Om enigszins tot een goede vergelijking te kunnen komen, gaan we daarom uit van een overwaarde van € 180.000, - in plaats van een overwaarde van € 200.000, -. Het OverwaardePlan Volgens het CBS bedroeg de gemiddelde pensioenaanspraak in Nederland in 2011 € 19.800, - per jaar.169 In het rekenvoorbeeld zijn we hier daarom ook vanuit gegaan.
Het Bureau KredietRegistratie. Voorwaarden Florius Verzilver Hypotheek – 10 oktober 2007. 165 Verzilver Hypotheek Handleiding voor hypotheekadviseurs, p. 3. 166 „Bestaande koopwoningen bijna 10 procent goedkoper dan jaar eerder‟, CBS 21 februari 2013, www.cbs.nl (zoek op bestaande koopwoningen). 167 NVM, Zwak consumentenvertrouwen drukt stempel op woningmarkt, 12 april 2012. 168 Asbeek Brusse & Van Montfort, 2012, p. 13. 169 „Pensioen: bijna 20 duizend euro per jaar‟, CBS 16 februari 2011, www.cbs.nl (zoek op pensioen 2011) 163 164
41
-
Het gaat om een samenwonend stel. Beide 65 jaar. Beide hebben een bruto inkomen van €19.800, - per jaar.
-
Executiewaarde €252.000, -
-
WOZ-waarde €280.000, -
-
Huidige lening €100.000, - (aflossingsvrij, rente 6,2 %)
-
Limiet Nieuwe Keuze Plus Hypotheek is €89.000, -
-
Huidige Rente 3,9 % variabel. Toetsrente 5,6 % (De rente die men moet betalen is variabel. Daarom wordt er gerekend met een toetsrente. Deze toetsrente is hoger. Zo wordt voorkomen dat als de rente stijgt, het plan meteen niet meer klopt. Op het moment dat de verschuldigde rente hoger wordt dan de toetsrente, heeft dit als gevolg dat eerder de limiet wordt bereikt).
Op basis van deze gegevens kunnen ze ongeveer tien jaar lang € 426, - per maand opnemen.170 Indien men gedurende tien dit bedrag ontrekt, heeft dat tot gevolg dat men na 10 jaar een (extra) hypotheekschuld heeft van € 89.000, - terwijl het € 51.120, - (426 * 120 maanden) heeft opgeleverd. De kosten zijn dus 89.000 -/- 51.120 = € 37.880, -.
De Florius Verzilver Hypotheek Op de website van Florius staat een rekenmodule. Met die rekenmodule kan men zelf berekenen hoeveel geld men kan opnemen door het afsluiten van een verzilverhypotheek bij Florius. Voor de berekening heb ik dezelfde gegevens gebruikt als bij de Rabobank. Namelijk: -
Het gaat om een samenwonend stel. Beide 65 jaar. Beide hebben een bruto inkomen van €19.800, - per jaar.
-
Executiewaarde €252.000, -
-
WOZ-waarde €280.000, -
-
Huidige lening €100.000, - (aflossingsvrij, rente 6,2 %)
Na invoer van deze gegevens geeft de rekenmodule het volgende aan: “Helaas komt u op basis van de door u verstrekte informatie niet in aanmerking voor de Florius Verzilver Hypotheek. Het op te nemen bedrag is lager dan het openstaande hypotheekbedrag van uw huidige hypotheek. Wellicht is de Krediethypotheek iets voor u? Met de Krediethypotheek creëert u naast uw hypotheek financiële ruimte. U kunt flexibel geld opnemen en aflossen of kiezen voor maandelijkse vaste opnames. U betaalt alleen rente over het opgenomen bedrag en het percentage is lager dan bij een consumptief krediet.‖ Echter, gezien de leeftijd van de aanvragers en het geringe inkomen, is de Krediethypotheek van Florius geen optie. Om toch een indruk te krijgen hoeveel men kan lenen, heb ik in het rekenvoorbeeld van Florius de 170
Voorbeeld berekening Rabobank van 29 november 2012.
42
aflossingsvrije lening niet meegenomen. In plaats van een WOZ-waarde van € 280.000, - wordt hier gerekend met een WOZ-waarde van 180.000 euro. Zonder de aflossingsvrije lening van € 100.000, - kan men ongeveer tien jaar lang € 254, - per maand opnemen.171 5.4 Overwaarde te gelde maken door verkoop In de voorgaande paragraaf hebben we bekeken hoeveel het maandelijks oplevert, uitgaande van een overwaarde van € 180.000, - , als je gebruik maakt van een verzilverhypotheek. Gedurende ongeveer tien jaar levert dat gemiddeld € 340, - per maand op. Om een volledig beeld te krijgen zullen we in deze paragraaf gaan kijken hoeveel het kan opleveren als men zijn woning verkoopt en gaat huren of een goedkopere woning koopt. 5.4.1 Rekenvoorbeeld verkopen en huren andere woning Ook hier gaan we uit van de volgende criteria: -
Samenwonend stel (partners conform de Wet IB 2001)
-
Beide 65 jaar
-
Beide hebben een bruto inkomen van € 19.800, - per jaar.
De gemiddelde huurprijs van een woning bedroeg € 765, - in 2011. En de komende jaren zullen de huren gemiddeld met 3,6% per jaar omhoog gaan (zie paragraaf 5.1.1). In 2013 zal de gemiddelde huurprijs dus ongeveer € 821, - bedragen. Gedurende 120 maanden (is ook de periode die wordt gebruikt in de berekeningen van de verzilveringsconstructies), betaalt men dus gemiddeld € 116.113,32 aan huur (uitgaande van een verhoging van 3,6 % per jaar). Daarnaast dient er belasting te worden betaald over het vermogen. In artikel 2.13 Wet IB 2001 is bepaalt dat de belasting over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) 30% bedraagt. Uit artikel 5.2 lid 1 Wet IB 2001 blijkt dat het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 4% (forfaitair rendement) van de grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. In 2012 bedraagt het heffingvrij vermogen €21.139, - (in 2012) per belastingplichtige (artikel 5.5 Wet IB 2001). Uitgaande van twee belastingplichtigen ( fiscaal partners) van 65 jaar, komen ze ook nog in aanmerking voor de ouderentoeslag zoals beschreven in artikel 5.6 Wet IB 2001 van €13.992, - (in 2012). In mei 2012 ontvingen huishoudens op een eenvoudige spaarrekening een rente van gemiddeld 2,35%.172 Zie verder onderstaande tabel 5.1 171 172
www.florius.nl/consument/hypotheken/berekenzelfhoeveeluopkuntnemen, geraadpleegd op 30 november 2012. „Rentes dalen over de hele linie‟, DNB 27 juli 2012, www.dnb.nl (zoek op rente spaarrekening).
43
Vermogen per 1.1
huurkosten
opbrengst spaarrente
belasting box 3 (peildatum 1.1 jaar na verkoop)
1e jaar ( na verkoop)
180.000
9.852
3.998
1247
2e jaar
172.899
10.207
3.823
1155
3e jaar
165.360
10.574
3.637
1058
4e jaar
157.365
10.955
3441
955
5e jaar
148.896
11.349
3232
846
6e jaar
139.933
11.758
3012
731
7e jaar
130.456
12.181
2780
610
8e jaar
120445
12.620
2534
481
9e jaar
109.908
13.074
2276
346
jaar 10
98764
13.545
2003
204
jaar 11
87.018
Voor de berekening van de spaarrente wordt er uitgegaan van de gemiddelde spaarrente zoals die gold in 2012 (2,35%). De rente wordt berekend over het vermogen per 1.1 minus de huurkosten.
De belasting wordt berekend over het vermogen per 1.1 minus de huurkosten plus de spaarrente. Vervolgens wordt rekening gehouden met het heffingsvrij vermogen en de ouderentoeslag zoals die gold in 2012 (de totale heffingskorting is dan 70.262 euro).
Tabel 5.1 In jaar elf bedraagt het vermogen nog € 87.018, - . Gedurende de tien jaar na verkoop van de woning zou men ongeveer € 725, - per maand aan hun vermogen kunnen onttrekken. Indien men gedurende tien jaar ook daadwerkelijk dit bedrag aan hun vermogen onttrekt, zal het vermogen na tien jaar – net zoals bij de omkeerhypotheek – volledig verbruikt zijn. Na berekening blijkt dat een omkeerhypotheek ongeveer tien jaar lang € 340, - extra inkomen oplevert. Indien men in de situatie „verkopen-huren‟ gedurende tien jaar € 340, - onttrekt, zal men nog een vermogen overhouden van ongeveer € 46.000, -. 5.4.2 Rekenvoorbeeld verkopen en terughuren eigen woning In paragraaf 5.3 wordt de mogelijkheid genoemd van het verkopen en terughuren van de eigen woning. De opbrengt bij een verkoop van de woning met huurrecht zal waarschijnlijk een stuk lager zijn dan bij vrije verkoop. Voor deze berekening is er daarom vanuit gegaan dat de opbrengst 40% lager is. In plaats van € 180.000, - is de opbrengst € 108.000, - (180.000 * 0,6). De overige criteria zijn gelijk gebleven. Zie verder tabel 5.2
44
Vermogen per 1.1
huurkosten
opbrengst spaarrente
belasting box 3 (peildatum 1.1 jaar na verkoop)
1e jaar ( na verkoop)
108.000
9.852
2.306
362
2e jaar
100.092
10.207
2.112
261
3e jaar
91.736
10.574
1.907
154
4e jaar
82.915
10.955
1.691
41
5e jaar
73.610
11.349
1.463
0
6e jaar
63.724
11.758
1.221
0
7e jaar
53.187
12.181
964
0
8e jaar
41.970
12.620
690
0
9e jaar
30.040
13.074
399
0
jaar 10
17.365
13.545
90
0
jaar 11
3.910
Voor de berekening van de spaarrente wordt er uitgegaan van de gemiddelde spaarrente zoals die gold in 2012 (2,35%). De rente wordt berekend over het vermogen per 1.1 minus de huurkosten.
De belasting wordt berekend over het vermogen per 1.1 minus de huurkosten plus de spaarrente. Vervolgens wordt rekening gehouden met het heffingsvrij vermogen en de ouderentoeslag zoals die gold in 2012 (de totale heffingskorting is dan 70.262 euro).
Tabel 5.2 Uit tabel 5.2 blijkt dat het vermogen tien jaar na verkoop vrijwel volledig geconsumeerd is. Dit ook ingeval men gebruik maakt van een omkeerhypotheek. Hieruit kan men dus concluderen dat deze manier van verzilveren hetzelfde kost als een omkeerhypotheek. Een verschil met het verzilveren door middel van een omkeerhypotheek is dat men bij deze optie niet het huizenmarktrisico heeft. Echter, dit kan ook nadelig zijn indien de huizenprijzen stijgen. 5.4.3 Rekenvoorbeeld goedkopere woning kopen In paragraaf 5.3 geven we aan dat het afsluiten van een gewone hypotheek niet voor alle gepensioneerden mogelijk is, omdat bij het afsluiten hiervan altijd een inkomenstoets uitgevoerd dient te worden. Om te bepalen wat de leencapaciteit is zal de geldverstrekker gaan kijken wat de huidige vaste en bestendige inkomsten zijn (zoals bijv. het jaarsalaris inclusief vakantietoeslag en 13e maand).
45
In de vorige berekeningen zijn we uitgegaan van een pensioeninkomen van € 19.800, - per partner. Bij de Rabobank zou je op basis van dit inkomen ( 2 maal 19.800) een maximale hypotheek van € 135.100, - kunnen krijgen.173 Uit de rekenmodule op de website van ABN AMRO blijkt dat de maximale hypotheek € 132.317, - is.174 In de voorgaande rekenvoorbeelden zijn we uitgegaan van een overwaarde van € 180.000, - . Volgens de bijleenregeling van artikel 119a, lid 3 jo. artikel 3.119aa Wet IB 2001 mag bij aankoop van een nieuwe woning de bestaande eigenwoningschuld in box 1 alleen nog verhoogd worden voor zover de aanschafprijs van de nieuwe woning niet betaald kan worden uit de opbrengst van de oude woning, verminderd met de resterende eigenwoningschuld op die woning. Ervan uitgaande dat je een seniorenwoning kunt kopen voor € 150.000, - (zal per regio verschillen), kun je op basis van de bijleenregeling de nieuwe woning niet met geleend geld financieren en alle rente al eigenwoningrente aftrekken in box 1. Het eigenwoningforfait (artikel 3.112 lid 1 Wet IB 2001) bedraagt in 2012 € 900, - (0,6% * 150.000). In deze scriptie gaan we er vanuit dat de woning niet is gefinancierd door middel van een lening, maar is betaald uit de overwaarde. Er zijn dus geen kosten die in aftrek kunnen worden genomen. Echter, op basis van artikel 3.123a Wet IB 2001 komt de belastingplichtige in aanmerking voor aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld. Artikel 3.123a lid 2 Wet IB 2001 bepaald dat de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld gelijk is aan de voordelen uit eigen woning, verminderd met de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten. In deze situatie is de aftrek dus € 900, -. Je houdt in dit voorbeeld ongeveer € 30.000, - over. Echter, je moet nog rekening houden met kosten die bij de aan- en verkoop komen kijken, zoals de makelaarskosten, kosten van een bankgarantie en de overdrachtsbelasting. De overdrachtsbelasting bedraagt 2%. Het totaal van de kosten zal ongeveer € 5.000, bedragen. Er is dan nog € 25.000, - beschikbaar. Dat is gedurende tien jaar ongeveer € 215, - per maand.
5.5 Conclusie In dit hoofdstuk is aan de hand van de drie eerder besproken opties – omkeerhypotheek, verkopen en huren, verkopen en goedkopere woning kopen – berekend hoeveel elke variant bij een soortgelijke situatie gedurende ongeveer tien jaar per maand oplevert. Namelijk: Omkeerhypotheek
173 174
€ 340, -
OverwaardePlan Rabobank
€426, -
Florius Verzilverhypotheek
€254, -
http://www.rabobank.nl/particulieren/producten/hypotheken, rekenmodule geraadpleegd op 27 november 2012. https://www.abnamro.nl/nl/prive/hypotheken/maximale-hypotheek-berekenen.html, geraadpleegd op 27 november 2012.
46
Verkopen en huren
€725, -
Verkopen en goedkopere woning kopen
€215, -
Uit de bovenstaande berekeningen blijkt dat de optie huis verkopen en vervolgens een andere woning gaan huren, het meeste oplevert. Echter, zoals eerder aangegeven zijn mensen niet verhuisgeneigd en al helemaal niet naar een huurwoning. De optie om een goedkopere woning te kopen levert het minste op. Overwaarde verzilveren door middel van een omkeerhypotheek of de eigen woning verkopen en terughuren lijken dus de beste oplossing. Echter, de kosten zijn behoorlijk hoog. Daarbij zijn er met name aan de omkeerhypotheek nog enkele risico‟s gebonden, bijvoorbeeld het risico van het voortijdig bereiken van je limiet (door een hogere rente). Een ander risico, is dat de woningwaarde daalt waardoor bij verkoop men alsnog met een restschuld blijft zitten. Maar met name het feit dat men niet hoeft te verhuizen is een zwaarwegend argument om toch voor één van deze opties –de omkeerhypotheek of verkopen en terughuren van de eigen woning- te kiezen.
47
Hoofdstuk 6 De eigen woning in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk We hebben nu bekeken of en hoe de eigen woning kan worden ingezet als een toekomstvoorziening in Nederland. Maar hoe zit het in het buitenland? We zullen ons in deze scriptie beperken tot het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. De pensioensystemen van de beide landen zullen worden beschreven aan de hand van het pijlersysteem (zie ook hoofdstuk 2). Vervolgens zal er kort besproken worden op welke manier(en) de waarde van de eigen woning in het Verenigd Koninkrijk en in Frankrijk kunnen worden verzilverd. 6.1 Het Verenigd Koninkrijk Hoe ziet het pensioensysteem in het Verenigd Koninkrijk eruit? De eerste pijler De eerste pijler is het overheidspensioen en bestaat uit een basis overheidspensioen (Basic State Pension, hierna: BSP) en een additioneel overheidspensioen (State Second Pensioen, hierna: S2P).175 Men ontvangt het BSP overheidspensioen op het moment dat men de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Op dit moment is de pensioengerechtigde leeftijd voor mannen 65 jaar en voor vrouwen 60 jaar. Echter, ook in het Verenigd Koninkrijk heeft men te maken met pensioenproblemen en als gevolg daarvan wordt de pensioengerechtigde leeftijd voor vrouwen eerst opgetrokken tot 65 en vervolgens zal de pensioengerechtigde leeftijd stapsgewijs voor iedereen worden opgetrokken naar 66 jaar in 2020, vervolgens naar 67 jaar in 2026 en in 2032 wordt de pensioenleeftijd 68 jaar.176 Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor het BSP is dat je premies hebt afgedragen. De uitkering wordt belast. Soms kun je ook nog aanspraak maken op het zogenoemde „pension credit‟. Je kunt voor deze uitkering in aanmerking komen als je een laag inkomen hebt. De pension credit is een onbelaste uitkering.177 Daarnaast vindt men in de eerste pijler dus het S2P. Deze uitkering is alleen voor werknemers. De hoogte van de uitkering is afhankelijk het aantal jaar dat er premie is afgedragen en de hoogte van het inkomen. Op het moment dat je kunt aantonen dat je werkgever gebruikmaakt van een uitbestede pensioenregeling, dan kun je er voor kiezen om geen premie af te dragen voor het S2P en kun je dus ook geen aanspraak meer maken op de uitkering ( de opt out-regeling).
http://www.ons.gov.uk/ons/rel/pensions/pension-trends/chapter-5--state-pensions--2011-edition-/index.html SER magazine, Overal in Europa pensioenhervormingen, februari 2012, nr. 2, p. 16. 177 Zie www.gov.uk/state-pension & European Commission, Economic Policy Committee (AWG) and Directorate-General for Economic and Financial Affairs, Pension schemes and pension projections in the EU-27 Member States — 2008-2060, oktober 2009, p. 399 e.v. 175 176
48
De tweede pijler In het Verenigd Koninkrijk maakt men ook gebruik van de zogenoemde omkeerregel. De premie en de rente in de opbouwfase zijn vrijgesteld van belasting en de uitkering wordt belast. Naast het werkgerelateerd pensioen in de tweede pijler, zijn er ook vrijwillige regelingen te vinden in de tweede pijler. Die betreffende pensioenregelingen zijn vervolgens werkgerelateerd. Het overgrote deel van de pensioenen in het Verenigd Koninkrijk zijn beschikbare premieregelingen (defined contribution) en een klein deel zijn uitkeringsovereenkomsten (defined benefit).178 De derde pijler De derde pijler bestaat uit vrijwillige particuliere pensioenen (niet werk-gerelateerd). 6.1.1 De eigen woning als pensioenvoorziening in het Verenigd Koninkrijk In Nederland wordt bijna 60% van de woningvoorraad bewoond door de eigenaar. In het Verenigd Koninkrijk is 70 tot bijna 90 procent van de woningvoorraad in eigen bezit.179 In het Verenigd Koninkrijk zijn zo‟n 20% van de uitstaande hypotheken de zogenoemde verzilveringconstructies, de equity release schemes.180 Uit onderzoek van Toussaint en Elsinga blijkt dat het Verenigd Koninkrijk uniek is met betrekking tot verzilveringconstructies voor de eigen woning ten opzichte van de andere Europese landen.181 Het bevorderen van eigenwoningbezit vormt in het Verenigd Koninkrijk een van de speerpunten van het welzijnsbeleid van de overheid. Men erkent steeds meer dat het bezit van een eigen woning bijdraagt aan iemands vermogen en welvaart en met name op het moment dat de woning kan worden aangewend als inkomensvoorziening tijdens de pensioenperiode. Het bezit van een eigen woning wordt dan ook als een belangrijke factor gezien om zekerheid te krijgen over de oudedagsinkomsten. De Britse huizenbezitters zelf beschouwen de woning als belangrijke alternatieve pensioenvoorziening, omdat ze weinig vertrouwen hebben in de aanbieders van de derde pijler pensioenproducten. In het Verenigd Koninkrijk heeft dan ook circa 67% van de huishoudens van 65 jaar en ouder een koopwoning waarvan de hypotheek is afgelost.182 Naar mijn mening is het Verenigd Koninkrijk er een goed voorbeeld van dat overheidsbemoeienis een belangrijke bijdrage levert aan de populariteit van verzilveringsproducten.
http://www.ons.gov.uk/ons/dcp171766_269503.pdf De Haan (e.a.) 2011, p. 4. 180 Toussaint & Elsinga 2009, p. 673. 181 Toussaint & Elsinga 2009. 182 Asbeek Brusse & Van Montfort 2012, p. 170-171. 178 179
49
Echter, sinds de financiële crisis is het aanbod van verzilveringproducten afgenomen. In 2007 waren er nog 23 aanbieders van verzilveringproducten en begin 2010 waren het er nog maar minder dan de helft.183 Dit is waarschijnlijk te wijten aan het instorten van de huizenmarkt in 2008. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2008 de grootste daling van de huizenprijzen plaatsvond.184 Men kan de Britse verzilveringproducten verdelen in twee soorten, de „lifetime mortgages‟ en de „home reversion schemes‟.185 Lifetime mortgages Een lifetime mortgage is een lijfrentehypotheek. Deze hypotheekvorm wordt met name gebruikt door 55-plussers. Door middel van deze hypotheekvorm kan men geld krijgen, zonder dat men zijn eigen woning moet verkopen. Als tegenprestatie vestigt de hypotheekgever (extra) hypothecaire zekerheid op de woning. Op het moment dat de eigen woning wordt verkocht of wanneer de hypotheeknemer overlijdt, moet de hypotheekschuld worden afgelost.186 Er zijn veel verschillende typen van deze hypotheekvorm, onder andere: -
Roll-up lifetime mortgages: in plaats van dat er maandelijks rente wordt betaald door de hypotheeknemer, wordt de rente toegevoegd aan de schuld waardoor de schuld steeds groter wordt. De hoogte van het leningbedrag is niet afhankelijk van de hoogte van het inkomen, maar wordt bepaald aan de hand van leeftijd en de waarde van de woning. Gekwalificeerde „roll-up lifetime mortgages‟ (die dus aan de gestelde eisen voldoen) hebben de zogenoemde „no negative equity guarantee‟. Dit betekent dat de schuld op het moment van overlijden nooit groter kan zijn dan de verkoopopbrengst van de woning.
-
Fixed repayment lifetime mortgages: men ontvangt een uitkering ineens. Over die uitkering is geen rente verschuldigd, maar in plaats daarvan wordt bij het aangaan van de hypotheek afgesproken welk bedrag er aan het einde van de looptijd (wanneer het huis wordt verkocht) afgelost moet worden. Dit bedrag is altijd hoger dan het bedrag wat door de hypotheekgever is uitgekeerd.
-
Ordinary interest-only mortgage which has no set repayment date: bij deze hypotheekvorm wordt er – in tegenstelling tot de „roll-up lifetime mortgage‟ - door de hypotheeknemer wel maandelijks rente betaald. Deze hypotheekvorm is dus het tegenovergestelde van de „roll-up lifetime mortgage‟.
Home reversion plans Bij deze vorm van verzilveren, verkoopt men (een deel van) de woning aan de verstrekker van dergelijke producten en behoudt men het woonrecht. De hoogte van het bedrag wat men vervolgens ontvangt is afhankelijk www.which.co.uk/money/retirement/guides/equity-release-explained/equity-release-schemes/, geraadpleegd op 3 november 2012. 184 „Huizenprijzen in Nederland sterker gedaald dan gemiddeld in de EU‟, CBS 31 januari 2013, www.cbs.nl (zoek op house price index EU). 185 www.equity-release-centre.co.uk/, geraadpleegd op 3 november 2012. 186 www.equity-release-centre.co.uk/322--lifetime-mortgages.htm. 183
50
van de actuele waarde van de eigen woning en de leeftijd van de aanvrager. Vaak is de waarde die men ontvangt vele malen lager dan de werkelijke waarde van de woning. Daarnaast ontvangt de verstrekker (een deel van) de overwaarde van de woning bij verkoop.187 6.2 Frankrijk Frankrijk is een van de landen waar hevige protesten zijn geweest tegen de pensioenhervormingen. De Franse regering onder leiding van Sarkozy had in 2010 aangekondigd de pensioenleeftijd te verhogen van 60 naar 62 jaar. Als gevolg van deze verhoging is er in Frankrijk massaal gestaakt en gedemonstreerd tegen deze „versobering‟, want de Fransen gaan nu gemiddeld op 59-jarige leeftijd met pensioen.188 Deze protesten zijn niet geheel voor niets geweest, want de nieuwe Franse regering onder leiding van president Hollande, heeft in juni 2012 een decreet ondertekend waardoor de pensioenleeftijd voor een deel van de werkenden wordt verlaagd naar zestig jaar. De maatregel geldt voor Fransen die op 18-jarige leeftijd zijn gaan werken.189 Maar hoe ziet het Franse pensioensysteem er eigenlijk uit? Eerste pijler De eerste pijler speelt in Frankrijk verreweg de belangrijkste rol. Vrijwel het gehele pensioen komt in Frankrijk uit de eerste pijler.190 De hoogte van het overheidspensioen voor de private sector (is ongeveer 72% van de werkende bevolking) hangt af van het gemiddelde salaris (hier neemt het gemiddelde van de „beste‟ 25 jaren) en hoe lang er premie is afgedragen. Tot 1993 was 37,5 jaar premiebetaling voldoende voor het behalen van een volledige uitkering. Later is dit verhoogd naar 40 jaar in 2003, 41 jaar in 2012 en uiteindelijk wordt het 42 jaar premiebetaling in 2020. Waar men in de private sector zelf premies afdraagt voor het overheidspensioen, wordt het pensioen voor de publieke sector ( is ongeveer 18% van de werkende bevolking) betaald uit de staatskas. Over het algemeen betaalt deze groep minder premie voor hetzelfde pensioen in de private sector. De regels voor het verkrijgen van een overheidspensioen voor zelfstandigen komen veelal overeen met die van de private sector.191 Tweede pijler De tweede pijler bestaat uit een aantal verplichte pensioenregelingen. De twee grootste regelingen zijn ARRCO192 (voor alle werknemers in de private sector) en AGIRC193 (voor de leidinggevenden in de private www.equity-release-centre.co.uk/348--home-reversion-plans.htm. www.ser.nl/nl/publicaties/overzicht%20ser%20bulletin/2012/februari_2012/04.aspx. 189 Volkskrant, Wie jong is gaan werken, mag op 60ste met pensioen, 7 juni 2012. 190 DNB 2009, p 32. 191 Delta Lloyd 2011 p. 12-13. & European Commission, Economic Policy Committee (AWG) and Directorate-General for Economic and Financial Affairs, Pension schemes and pension projections in the EU-27 Member States — 2008-2060, oktober 2009, p. 153 e.v. 192 ARRCO staat voor Association pour le régime de retraite complémentaire des salariés. 187 188
51
sector). Een belangrijk verschil met Nederland is dat in Frankrijk de tweede pijler wordt gefinancierd volgens het omslagstelsel, oftewel het pay-as-you-go principe (PAYGO): lopende pensioenuitkeringen worden betaald uit lopende premie-inkomsten. In Nederland is de tweede pijler kapitaalgedekt. De premies zijn tot bepaalde hoogten aftrekbaar voor de belasting. Voor zelfstandigen bestaan er pensioenregelingen per beroepsgroep ( bijv. artsen, geestelijken etc.) Derde pijler De derde pijler is pas na 2003 tot ontwikkeling gekomen door de Wet Fillon. Die betreffende wet introduceerde producten die fiscaal ondersteund aanvullend pensioensparen mogelijk maakte. Namelijk het Plan d‟Epargne Retraite Populaire (hierna: PERP) en het Plan d‟Epargne pour la Retraite Collectif (hierna: PERCO). Het PERP maakt individueel bijsparen voor pensioen mogelijk, het is een particulier pensioenplan en het PERCO is collectief spaarplan gebaseerd op het beschikbare premiestelsel. Bij beide producten wordt er pas uitgekeerd vanaf de pensioenleeftijd. 194 Daarnaast is er ook het Plan d‟Epargne Retraite Entreprise (hierna: PERE), dat bedrijfssparen voor pensioen mogelijk maakt.195 Omdat de mensen in Frankrijk de verwachting hebben dat de eerste en tweede pijler samen tot een redelijk pensioeninkomen leidt, zijn vrijwillige pensioenvoorzieningen niet gebruikelijk.196 6.2.1 De eigen woning als pensioenvoorziening in Frankrijk In Frankrijk kun je op verschillende manieren de overwaarde van de eigen woning verzilveren. Namelijk door middel van: -
l‟hypothèque rechargeable, en
-
le pret viager hypothécaire, en
-
vente en viager.197
De drie varianten zullen hieronder kort worden besproken. L‟hypothèque rechargeable De omschrijving van de hypothèque rechargeable, oftewel de bijvulbare hypotheek, is de volgende: het gaat om een hypotheek die in de toekomst als garantie kan dienen voor andere vorderingen, dan waarvoor de hypotheek in eerste instantie is afgesloten. Deze hypotheekvorm bestaat sinds 25 maart 2006. Door deze nieuwe AGIRC staat voor Association générale des institutions de retraite des cadres. Swiss Life, Employee Benefits Reference Manual 2012, p.22. 195 http://www.futd.nl/wp-content/uploads/2011/02/Laatste_nummer_Over_de_Grens_jan-2011.pdf. 196 Swiss Life, Employee Benefits Reference Manual 2012, p.21. 197 Presentatie BNP Paribas Cardif, Direction Juridique et Fiscale, april 2007. 193 194
52
hypotheekvorm kunnen alle leningbehoeften, waaronder bijvoorbeeld een aanvulling op pensioenuitkeringen, onder de paraplu van één hypotheek gebracht worden. Ook wanneer de oorspronkelijke lening wordt afgelost of overgesloten bij een andere bank, blijft de oorspronkelijke inschrijving in stand en wordt alleen de nieuwe leningsovereenkomst in het kadaster ingeschreven.198 Op het moment dat de oorspronkelijke lening bijvoorbeeld (deels) is afgelost en de waarde van de woning is gestegen, kan men door middel van deze hypotheekvorm vrij gemakkelijk de overwaarde „verzilveren‟. Le pret viager hypothécaire De pret viager hypothécaire is een lijfrentehypotheek. Zie ook de „lifetime mortgage‟ in paragraaf 6.1.1.Door middel van deze hypotheek kun je geld lenen voor persoonlijke doeleinden, waaronder het aanvullen van je pensioen. Bij deze vorm van hypotheek keert de kredietgever in een keer of periodiek geld uit en tot zekerheid voor de terugbetaling wordt ten behoeve van deze kredietgever dan hypothecaire zekerheid op de woning gesteld. De hypothecaire schuld is opeisbaar bij overlijden van de hypotheekgever of bij verkoop van de woning. Zowel het geleende bedrag als de rente hoeven pas bij het einde van de lening te worden terugbetaald. Net zoals bij de „roll-up lifetime mortgage‟ is er de garantie dat de schuld van de geldlener of van zijn rechtsopvolger nooit de waarde van de woning kan overstijgen op de vervaldag van de hypothecaire lening.199 Vente en viager Vente en viager is een systeem wat al meer dan tweehonderd jaar bestaat.200 Er wordt echter niet veel gebruik van gemaakt. Volgens de beschikbare statistieken waren in 2009 minder dan 1 % van alle aan- en verkooptransacties bij notarissen zogenoemde vente en viagers.201 Wat houdt het in? De verkopende partij blijft in het huis wonen en de kopende partij betaalt meestal een bedrag ineens en daarnaast een periodieke levenslange betaling. De omvang van de lijfrentetermijnen wordt bepaald door de leeftijd van de verkoper, zijn medische conditie en de sterftetabellen die verzekeringsmaatschappijen hanteren. Beide partijen lopen hierbij risico: de verkoper kan eerder dan verwacht overlijden – dat is ongunstig voor zijn erfgenamen – maar ook veel langer blijven leven zodat een koper in totaal een hogere prijs dan de marktwaarde van het huis zal betalen.202 Naast het langlevenrisico van de koper, heeft de koper ook nog het huizenmarktrisico. Dat is het risico dat de waarde van de woning gaat dalen.203 Het is Franse verzekeringsmaatschappijen toegestaan om een dergelijk product aan te bieden, maar in de meeste gevallen is het een contract tussen twee huishoudens en is er geen verzekeringsmaatschappij bij
198 Steinz 199
2007 A, nr. 2. Zelm-van Eldik 2006, p. 868. 200 Charpentier & Bijlsma 2011, p. 6. 201 Pommier 2011. 202 Steinz 2007 B, nr. 3. 203 De Roon, Eichholtz & Koedijk 2011 B.
53
betrokken. Een derde van alle „viagers‟ wordt gesloten tussen familieleden. Je krijgt dus een bizarre situatie, want de kopende partij is gebaat bij een snel overlijden van de huidige bewoner(s).204 6.3 Conclusie Het Verenigd Koninkrijk is een van de koplopers wat betreft het verzilveren van de overwaarde van de eigen woning. Met name de bemoeienis van de overheid heeft hieraan bijgedragen. Desondanks dat het daar al langer veel gebruikelijker is om de eigen woning in te zetten als aanvulling op je pensioen, beslaat de markt voor verzilveringsproducten nog maar een klein gedeelte van de totale markt. In Frankrijk is met name de „vente en viager‟ bekend. Hieraan kleven echter voor alle partijen grote risico‟s.
204
De Roon, Eichholtz & Koedijk 2011 A, p. 13.
54
Hoofdstuk 7 Conclusie In Nederland is het pensioen goed geregeld. In die zin dat elke inwoner van Nederland pensioen ontvangt uit de eerste pensioenpijler, oftewel de AOW-uitkering. Naast de AOW-uitkering bouwt vrijwel iedere werknemer ook pensioen op in de tweede pijler, het werknemerspensioen. Daarnaast heeft men nog de mogelijkheid om op fiscaal gunstige wijze te sparen in de derde pijler. Het uitgangspunt van de wetgever is altijd geweest dat men door middel van een combinatie van deze drie pijlers een pensioeninkomen kon bereiken van 70% van het laatst genoten salaris. De 70% norm is in het leven geroepen omdat men dacht, dat 70% van het laatst verdiende loon de gepensioneerde in staat stelt zijn of haar leven te kunnen voortzetten zoals men dat gewend was. In het regeerakkoord 2012 is deze norm echter bijgesteld. In plaats van 70% van het laatst verdiende loon, spreekt men nu van 70% van het gemiddeld genoten loon. Maar doordat sinds de invoering van de AOW in de jaren vijftig de levensverwachting is gestegen en de beroepsbevolking is gekrompen, heeft de wetgever onlangs besloten om de AOW-leeftijd te verhogen. Dit was nodig, omdat anders de AOW onbetaalbaar zou worden. Naast deze verandering in de eerste pijler, is er ook in de tweede pijler heel wat aan de hand. Als gevolg van de kredietcrisis en de schulden- of eurocrisis is de financiële positie van veel pensioenfondsen verslechterd. Veel pensioenfondsen zullen de komende jaren zeer waarschijnlijk niet indexeren en sommige pensioenfondsen moeten zelfs gaan afstempelen. Niet bij iedereen leidt dit ertoe dat ze zich zorgen maken over hun pensioen. Veel eigenwoningbezitters zien namelijk hun woning als pensioen. Echter, is dit wel terecht? Het doel van deze scriptie was om erachter te komen of de eigen woning op enige manier zou kunnen worden ingezet als toekomstvoorziening. Een voorwaarde om de eigen woning wellicht te kunnen zien als pensioen, is dat er sprake van overwaarde moet zijn. Kortom, de uitstaande schuld moet lager zijn dan de waarde van de woning. In Nederland heeft de wetgever, ter stimulering van het eigen woning bezit, in het verleden de hypotheekrenteaftrek geïntroduceerd. Het was een trend om de eigen woning op zo‟n manier te financieren dat men zo lang en optimaal mogelijk van de hypotheekrenteaftrek kon profiteren. Een financieringsvorm die daarbij aan kon bijdragen was de aflossingsvrije hypotheek. Onder andere door de populariteit van de (gedeeltelijk) aflossingsvrije hypotheek hebben veel Nederlanders na dertig jaar nog een hypotheekschuld. Neem daarbij de daling van de huizenprijzen sinds 2007 mee en men moet concluderen dat de overwaarde van veel huizenbezitters is gedaald. In 2008 hebben zelfs 15% van de woningeigenaren een zogenoemde negatieve overwaarde. De groep huizenbezitters die overwaarde heeft, neemt door bovengenoemde oorzaken af. Er is echter wel een groep huizenbezitters die wel een forse overwaarde in de eigen woning hebben, met name de 65-plussers. De gemiddelde overwaarde bedraagt bij die groep zelfs meer dan € 200.000, -.
55
Indien er overwaarde is, zijn er verschillende manieren waarop men deze overwaarde kan benutten. Allereerst is er de mogelijkheid om de woning te verkopen en te verhuizen naar een huurwoning. Een andere manier is om de woning te verkopen en een goedkopere woning te kopen. Echter, uit onderzoek is gebleken dat veel ouderen niet verhuisgeneigd zijn en al helemaal niet naar een goedkopere huurwoning. Daarnaast is het vanwege de crisis op de huidige woningmarkt heel lastig om de woning verkocht te krijgen. En aan het aankopen van een nieuwe woning kleven ook weer allerlei nadelen, zoals de kosten die ermee gemoeid zijn. Een andere manier om de overwaarde ten gelde te maken is door middel van een omkeerhypotheek. Op dit moment zijn er slechts twee aanbieders van dergelijke producten, namelijk Florius en de Rabobank. Uit de berekeningen die zijn gemaakt in hoofdstuk 5 blijkt dat deze producten erg veel kosten en dus uiteindelijk niet heel veel opleveren. Echter, ondanks de tegenvallende opbrengsten heeft een dergelijk product als groot voordeel dat men in de eigen woning kan blijven wonen. De overheid ziet ook in dat het voor veel eigen woning bezitters lastig is om de overwaarde te verzilveren. Onlangs is er door de overheid dan ook de Taskforce Verzilveren opgericht. Deze groep heeft als taak meegekregen om nieuwe manieren te bedenken waarop gepensioneerden hun overwaarde kunnen verzilveren. De stap van de overheid om met betrekking tot de aftrek van hypotheekrente de eis te stellen dat een lening in maximaal 30 jaar en tenminste volgens een annuïtair aflossingsschema moet worden afgelost, is volgens mij een stap in de goede richting om de woning als pensioeninkomen te kunnen laten gelden. Echter, het is een oplossing die pas tot uitwerking komt op de lange termijn. Voor wat betreft de nabije toekomst, dus voor de huizenbezitters die de komende jaren met pensioen gaan, zullen er naar mijn mening nog andere maatregelen genomen moeten worden. Hieronder een aantal oplossingsrichtingen: -
Extra aflossen stimuleren. Het zou het voor huizenbezitters die een aantoonbaar pensioengat (het pensioeninkomen is dan minder dan 70% van het gemiddeld genoten salaris) hebben (mede als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd), aantrekkelijker moeten worden gemaakt om extra af te lossen/de hypotheek om te zetten, waardoor de woonlasten na pensioen (aanzienlijk) lager zullen worden.
-
Flexibel inzetten van pensioen. Een oplossing die in de literatuur ook wordt genoemd is om de woning en het pensioen te laten werken als communicerende vaten (bijvoorbeeld het opgebouwde pensioenvermogen gebruiken voor het aflossen van de eigenwoningschuld). Echter, deze oplossingen zijn (technisch) lastig uitvoerbaar.205
-
Goedkopere verzilveringsproducten. Er zal gewerkt moeten worden aan minder complexe en dure verzilveringsproducten.
205Zie
ook Asbeek Brusse & Van Montfort 2012.
56
-
Verzilveringsconstructies met garanties. Zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Frankrijk bestaan er lijfrentehypotheken met een garantie dat de schuld op het moment van overlijden nooit groter kan zijn dan de verkoopopbrengst van de woning. In het Verenigd Koninkrijk zijn dit de gekwalificeerde „roll-up lifetime mortgages en in Frankrijk betreft het de „pret viager hypothécaire‟. Hierdoor heeft men de zekerheid dat ze hun nabestaanden niet opzadelen met een schuld.
-
Invoeren
„oudedagsvrijstelling‟.
De
Wet
op
de
vermogensbelasting
1964
bevatte
een
oudedagsvrijstelling. Het doel van de oudedagsvrijstelling was de belastingplichtige die géén of onvoldoende pensioenrechten hadden, maar die wel beschikten over belaste vermogensbestanddelen vanaf hun 25ste jaar in een meer gelijke positie te brengen met de belastingplichtigen aan wie – geheel van vermogensbelasting vrijgestelde – pensioenrechten waren toegekend.206 In de huidige tijd zou men dus diegene die een aantoonbaar pensioengat hebben een soortgelijke vrijstelling kunnen verlenen. -
Invoeren „interingsvrijstelling‟. De Wet op de vermogensbelasting 1964 bevatte ook een interingsvrijstelling. Deze vrijstelling had tot doel dat deel van het vermogen van heffing van vermogensvrijstelling vrij te stellen dat in het jaar van belastingheffing zelf maar ook voor de toekomstige jaren zal moeten worden besteed voor het levensonderhoud van de belastingplichtige.207 Net zoals bij het voorgaande punt zou men in de huidige tijd diegene die een aantoonbaar pensioengat hebben een soortgelijke vrijstelling kunnen verlenen.
De overheid heeft een eerste goede stap gezet, door aflossen te stimuleren. Naast het feit dat men dan na 30 jaar lagere woonlasten heeft, zullen de meeste ook een forse overwaarde hebben gerealiseerd. Een tweede stap die de wetgever nu moet zetten, is ervoor te zorgen dat men de overwaarde op een goede manier te gelde kan maken. Dat het belangrijk is dat de overheid eigen woning bezit stimuleert en mensen ervan bewust maakt dat men overwaarde later in kan zetten als aanvulling op het pensioen, heeft de praktijk in het Verenigd Koninkrijk wel uitgewezen. Op dit moment zijn er nog geen genoeg (goede) mogelijkheden beschikbaar om de overwaarde goed te kunnen benutten en in te zetten als aanvulling op het pensioeninkomen. Er is dus meer bemoeienis van de overheid nodig, denk hierbij aan de hierboven genoemde oplossingsrichtingen.
206 207
Kamerstukken II 1979-1980, 15 905, nr. 3, p. 3. Kamerstukken II 1979-1980, 15 905, nr. 3, p. 11.
57
Literatuurlijst Artikelen & rapporten AFM 2010 Autoriteit Financiële Markten, Geef Nederlanders pensioeninzicht. Werken aan vertrouwen door dichten van de verwachtingskloof, Amsterdam 2010. Asbeek Brusse & Van Montfort 2012 W. Asbeek Brusse & C.J. van Montfort (red.), Wonen, zorg en pensioenen, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, december 2012 Bergenhenegouwen, van & Spoor 2010 F. van Bergenhenegouwen & L. Spoor, Eigenwoningvermogen als 5e pensioenpijler, Hoe Nederland vergrijzingsklaar maken?, presentatie Pensioenexpeditie 16 november 2010. Charpentier & Bijlsma 2011 Charpentier & Bijlsma, Investeren met morbide bijsmaak; Koper betaalt vastgoed van oudere eigenaar deels met cash, deels met maandelijkse rente, Dagblad De Tijd, 30 december 2011, p. 6. Delta Lloyd 2011 Delta Lloyd, Pension systems in the 27 EU-countries and 3 countries of the European Economic Area, 2011. Dietvorst 2008 Dietvorst, Kan de derde pijler beter?, Interpolis pensioenlezing 2008, p. 4. Dietvorst 2010 G.J.B. Dietvorst, Van 3 naar 5 pijlers, VP bulletin 2010, nr. 12. Filott 2007 Filott, De ―opeethypotheek in Nederland, Bank- en Financiewezen 2007, afl. 6, 347-351. Geest, van der & Heuts 2008 L. van der Geest & L. Heuts, Wie zijn huis bouwt op zand…risico’s op de Nederlandse huizen- en hypotheekmarkt op korte en langere termijn, NYFER Utrecht, mei 2008.
58
Gerverdinck & Pieterse 2010 T.C. Gerverdinck & L.J.A. Pieterse, Eigenwoningregeling: enkele recente ontwikkelingen, Fiscaal Tijdschrift Vermogen, 2010(13), 21-25. Haan, de (e.a.) 2011 J. de Haan, G. van Daalen, P. Kee & Q. Le, Conceptueel kader speerpunt woningmarkt, CBS Den Haag/Heerlen, 15 maart 2011, p.4. Happé 2002 R.H. Happé, `Fiscale discriminatie en de kunst van het wetgeven', Weekblad voor fiscaal recht, 6477, 553-560. Hofs 2012 Y. Hofs, Oudere kan waarde huis niet benutten, Volkskrant, 4 oktober 2012. Holzmann & Hinz 2005 R. Holzmann & R. Hinz, Old Age Income Support in the 21th Century, Washington: The World Bank 2005. Kappelle e.a. 2011 H.M. Kappelle, G.J.B. Dietvorst, P.C.M. de Lange, R.M.J.M. Greef, M.J.M. Hendriks & E.A.P. Schouten, Fiscale behandeling van oudedagsvoorzieningen, het kan beter, eerlijker, efficiënter en eenvoudiger. (Geschriften van de Vereniging voor Belastingwetenschap 242). Deventer: Kluwer. WFR 2011/232 Mourik, van 2006 M.J.J.R. van Mourik, Waar naartoe met de eigen woning?, Forfaitair 2006/166, 13-15. Pommier 2011 Pommier, Vendre en viager : attrayant mais risqué, Le Figaro, 11 maart 2011. Ras, Ooms & Eggink 2010 M. Ras, I. Ooms, E. Eggink, Kopers in de knel?, Een scenariostudie naar de gevolgen van de crisis voor huiseigenaren met een hypotheek, Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, mei 2010, p. 24.
59
Roon, de & Eichholtz & Koedijk 2011 A F. A. de Roon, P. Eichholtz & C. G. Koedijk, Housing with a silver lining, Netspar Discussion Paper 05/2011-042. Roon, de & Eichholtz & Koedijk 2011 B F. A. de Roon, P. Eichholtz & C. G. Koedijk, “Je eigen huis als pensioen is zo gek nog niet”, Me Judice, 18 februari 2011. Simons 2000 A.L.C. Simons, Is de eigen woning wel een bron van inkomen?, WFR 2000/450 Weekblad voor Fiscaal Recht 2000/6379, p. 449–455. Steinz 2007 A T.Steinz, De oplaadbare hypotheek, Maison en France, 2007, nr. 2. Steinz 2007 B T.Steinz, De opeethypotheek, Maison en France, 2007, nr. 3. Toussaint & Elsinga 2009 J. Toussaint & M. Elsinga, Exploring 'housing asset-based welfare'. Can the UK be held up as an example for Europe?, Housing Studies 24(5), 669-692. Toussaint 2010 J. Toussaint, Eten gepensioneerden hun woning op? Rooilijn: tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening, 43(4), 246-253. Vereniging Eigen Huis 2012 Vereniging Eigen Huis, Het pensioen staat als een huis. Is de overwaarde van het huis te verzilveren?, Amersfoort 29 maart 2012. Vijfeijken, van & Bakel, van 2011 I.J.F.A. van Vijfeijken & M.M.J.F. van Bakel, De fiscale subsidiëring van de eigen woning onder vuur, Weekblad voor privaatrecht, notariaat en registratie, 142(6903), 861-868. Weezel, van 2012 Van Weezel, Aantal huiseigenaren met restschuld stijgt snel, Volkskrant, 11 oktober 2012.
60
World Bank 1994 World Bank, The old-age crisis; policies to protect the old and promote growth, Oxford University Press, USA (November 10, 1994). Zelm-van Eldik, van 2006 H.A. van Zelm-van Eldik, Reactie op ―Nieuw Frans zekerhedenrecht‖ van prof. dr. J.H.M. van Erp in WPNR (2006) 6674, WPNR 2006 (6691), p. 868.
-
SER magazine, Overal in Europa pensioenhervormingen, februari 2012, nr. 2, p. 16-17
Boeken Arendonk, van 2011 H.P.A.M. van Arendonk, Wegwijs in de inkomstenbelasting, nr. 04-09, Wegwijs Reeks, 1 augustus 2011. Baelemans, Dukers & Weber 2007 H.C.W. Baelemans, R.C. Dukers & C. Weber, Levensverzekeringen en pensioenen, Deventer: Kluwer 2007. Bollen-Vandenboorn 2010 Bollen-Vandenboorn, Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen, Den Haag: Sdu 2010. Boskemper, Wapperom & Warmerdam 2006 M. Boskemper, L. Wapperom & J. Warmerdam, Eigen woning en fiscus, Deventer: Kluwer 2006. Brugman 2010 (T&C Pensioenrecht) Brugman, (T&C Pensioenrecht), artikel 127 PW, Deventer: Kluwer 2010. Dijk, van, Posthuma & Winters J. van Dijk, A.I. Posthuma & H. Winters, Praktijkgids beleggen en financieren 2008, Deventer: Kluwer 2008. Dusarduijn 2010 S.M.H. Dusarduijn, Vermogensrendemenstheffing, Deventer: Kluwer 2010. Haas, de 2004 M.B. de Haas, Pensioenfondsen in zwaar weer, Deventer: Kluwer 2004. 61
Jacobs 2007 A.T.J.M. Jacobs, Pensioenrecht: de sociaalrechtelijke en sociaal-politieke aspecten, Deventer: Kluwer 2007. Niessen & Pieterse 2009 R.E.C.M. Niessen & L.J.A. Pieterse, De Wet inkomstenbelasting 2001, Amersfoort: Sdu Uitgevers 2009.
Schols-van Oppen 2010 E.M.F. Schols-van Oppen, Inleiding pensioenrecht, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2010. Toussaint 2011 J. Toussaint, Housing Wealth in retirement strategies. Towards understanding and new hypotheses (diss. TU Delft), Amsterdam: IOS Press BV 2011. Vergne (red.) 2009 A.M. Vergne, Praktijkgids Sociale Zekerheid 2009, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009. -
Financieel memo 2010, Deventer: Kluwer.
-
Fiscale Encyclopedie De Vakstudie Inkomstenbelasting, Aantekening 1.4 Doel en strekking bij: Wet inkomstenbelasting 2001, Artikel 3.112.
Wetgeving en adviezen COM(2001) 214 Commissie van de Europese Gemeenschappen, De opheffing van fiscale barrières voor grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen, Brussel 19 april 2001. COM(2010) 365 Europese Commissie, Groenboek naar adequate, houdbare en zekere Europese pensioenstelsels, Brussel 7 juli 2010. Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie 2009
62
Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie, De vraag naar wonen in een seniorenstad, Ministerie van VROM, Den Haag 10 december 2009. Poulus (e.a.) 2012 C. Poulus, B. Blije, B. Ferment, H. Heida, G. van Leeuwen, Mogelijke effecten van de Kabinetsmaatregelen op de woningmarkt – Doorkijk tot 2020 -, ABF Research, maart 2012. -
Antwoorden
op
vragen
Hoofdlijnennota
herziening
financieel
toetsingskader
pensioenen,
AV/PB/2012/9692 -
Besluit 10 mei 2010, nr. DGB2010/3119M, Stcrt. 2010, 7589, p. 1.
-
Besluit van 25 mei 2012, nr. BLKB 2012/863M
-
Commissie Toekomstbestendigheid Aanvullende Pensioenregelingen, Een sterke tweede pijler. Naar een toekomstbestendig stelsel van aanvullende pensioenen. 2010.
-
European Commission, Economic Policy Committee (AWG) and Directorate-General for Economic and Financial Affairs, Pension schemes and pension projections in the EU-27 Member States — 2008-2060, oktober 2009, p. 399 e.v.
-
Brief van Staatssecretaris van Financiën, 25 mei 2012, kenmerk AFP/2013/302U.
-
Kamerstukken II 1979-1980, 15 905, nr. 3.
-
Kamerstukken II 1997–1998, 26 020, nr. 3, p. 2.
-
Kamerstukken II 1998-1999, 26 727, nr. 3, blz. 144 e.v.
-
Kamerstukken II 2001-2001, 28 056, A,
-
Kamerstukken II 2005-2006, 30 413, nr. 3, p. 3.
-
Kamerstukken II 2005–2006, 30 432, nr. 6, p. 1
-
Kamerstukken II 2006-2007, 29 549, nr. 10, bijlage.
63
-
Kamerstukken II 2010-2011, 32 043, nr. 62.
-
Kamerstukken II 2011-2012, 33 000 XV, nr. 66, p. 21.
-
Kamerstukken II 2011-2012, 33 280, nr. 1, p. 14.
-
Kamerstukken II 2012-2013, 33 402, nr. 2.
-
Kamerstukken II 2012-2013, 33 403, nr. 2.
-
Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 2
-
Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 3, p. 4-5.
-
Kamerstukken II 2012-2013, 33 405, nr. 4.
-
Lente-akkoord 2012, Verantwoordelijkheid nemen in crisistijd.
-
Regeerakkoord VVD-PvdA, Bruggen slaan, 29 oktober 2012.
-
Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet uitwerking fiscale maatregelen begrotingsakkoord 2013), Stb. 2012, 321.
-
Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd), Stb. 2012, 328.
-
Wet van 31 mei 1956 inzake een algemene ouderdomsverzekering (Algemene Ouderdomswet), Stb. 1956, 281.
-
Wet van 21 december 1995 tot regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene nabestaandenwet), Stb. 1995, 690.
-
Wet van 7 december 2006 houdende invoering van de Pensioenwet, Stb. 2006, 706.
64
-
Wet van 16 december 1964, houdende vervanging van het Besluit op de Loonbelasting 1940 door een nieuwe wettelijke regeling (Wet op de loonbelasting 1964), Stb. 1964, 521.
-
Wet van 11 mei 2000 tot vaststelling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001), Stb. 2000, 215.
-
Wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en van enige andere wetten inzake fiscale facilitering banksparen ten behoeve van pensioenopbouw of aflossing eigenwoningschuld, Stb. 2007, 577.
-
Wet waardering onroerende zaken, Stb.1994, 847.
Jurisprudentie -
HR 8 juli 1980, BNB 1980/239 en HR 16 juli 1993, BNB 1993/281
-
HR 8 februari 1989, BNB 1989/110, HR 19 april 2000, NTFR 2000/612, BNB 2000/225.
Internet -
www.tilburguniversity.nl
-
www.hypotheker.nl
-
www.pensioenkijker.nl
-
www.rijksoverheid.nl
-
www.afm.nl
-
www.dnb.nl
-
www.florius.nl
-
www.rabobank.nl
65
-
www.which.co.uk
-
www.equity-release-centre.co.uk
-
www.ser.nl
-
www.cbs.nl
-
www.devastgoedrapportage.nl
-
www.ons.gov.uk
66