jaarverslag 2014 instituut gak ª jaarverslag 2014
Stichting Jeugdwerk Zuidplas – Sport4Work – pagina 63
jaarverslag 2014
20 14
2
Inhoud
3
Voorwoord van de voorzitter
3
Kerncijfers
5
Robots en de ontwrichtende arbeidsmarkt (Theo Huibers)
6
Bestuursverslag
13
13 20 42 46 68 76
I II III IV V VI
Algemeen Wetenschappelijk onderzoek Leerstoelen Praktische projecten Beleggingsbeleid Organisatie
Jaarrekening 2014 Overige gegevens Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
84 102 102
Voorwoord van de voorzitter
Het domein van de sociale zekerheid maakt ingrijpende veranderingen door. Op 1 januari 2015 is de Participatiewet van kracht geworden. Deze wet vervangt de Wet werk en bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een groot gedeelte van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De uitvoering van de Participatiewet is bij de gemeenten gelegd. Datzelfde geldt voor de begeleiding, ondersteuning en verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, die naar de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn overgebracht. Hiermee wordt vorm gegeven aan de door de overheid ingezette decentralisatie. Vanuit de burger gezien komt hiermee de uitvoering van deze voorzieningen dichter bij huis, al is het de vraag in hoeverre de burger dit ook zo ervaart. De genoemde decentralisatie is een grote stap die veel stof geeft tot discussie. Een stap die, ik citeer Van de Donk (2014), om veel meer gaat dan de overheveling van de (jeugd)zorg, de maatschappelijke ondersteuning en de participatie. Het gaat eigenlijk veel meer om de nieuwe vormgeving daarvan in een sterk veranderende samenleving. Instituut Gak maakt wetenschappelijk onderzoek naar verschillende aspecten van deze decentralisatie financieel mogelijk. Naar verwachting zal de decentralisatie ook gevolgen hebben voor de praktische projecten waarvoor bij het Instituut financiële ondersteuning wordt gevraagd. Ook het in april 2014 door de sociale partners en de regering overeengekomen Sociaal Akkoord heeft impact op de praktische projecten waarvoor financiële ondersteuning wordt aangevraagd. In dit akkoord is afgesproken dat het quotum – met de verplichting voor werkgevers om vijf procent van het personeelsbestand uit arbeidsgehandicapten te laten bestaan – vooralsnog niet wordt ingevoerd. Wel hebben werkgeversorganisaties het commitment uitgesproken om tot een inclusievere arbeidsmarkt te komen. Uitgangspunt blijft om in de periode tot 2026 in totaal 125.000 mensen met een arbeidshandicap een baan te bieden, 100.000 in het bedrijfsleven en 25.000 bij de overheid. Door de vele praktische projecten op het gebied van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt die het Instituut de laatste jaren mocht financieren, is er veel kennis en expertise opgebouwd. Het Instituut hoopt met de opgedane kennis aan de verwezenlijking van een inclusievere arbeidsmarkt bij te dragen. Een belangrijke constatering is dat veel praktische projecten waarvoor financiële ondersteuning wordt gevraagd uitgaan van de positie van de werkzoekende, die wordt bijgestaan om een traject te doorlopen en aansluitend passend werk te vinden. Doordat de aansluiting met de vraag van werkgevers in veel gevallen ontbreekt, is – zeker met de huidige krappe arbeidsmarkt – de kans op succes van veel van deze projecten beperkt. De betrokkenheid van werkgevers bij dergelijke praktische projecten blijkt van groot belang. Om die reden wordt bij de selectie van de door het Instituut financieel te steunen initiatieven veel belang gehecht aan de betrokkenheid van werkgevers bij die initiatieven. Daarom ziet het Instituut het als een positieve ontwikkeling dat de werkgeversorganisaties met het Sociaal Akkoord het commitment hebben afgegeven banen voor arbeidsgehandicapten te zoeken en te creëren. Aan de groep mensen die het vanwege een psychische aandoening moeilijk heeft om een plek op de arbeidsmarkt te vinden, heeft het Instituut in 2014 veel aandacht besteed. Zo is onder de naam ‘Collega’s met karakter’ een campagne op televisie, radio en internet gestart met het oogmerk de beeldvorming bij werkgevers ten aanzien van werknemers met een psychische aandoening positief te beïnvloeden.
20 14
Een bijzondere ontwikkeling, met mogelijke gevolgen voor de arbeidsmarkt, is wat wel wordt aangeduid als ‘robotisering’ van de samenleving, een onderwerp waarvoor minister Asscher op 29 september 2014 aandacht heeft gevraagd tijdens het SZW congres. Het leek het bestuur van het Instituut interessant een wetenschapper te vragen hierover zijn licht te laten schijnen. Een boeiende bijdrage van prof. dr. Th. Huibers over de verschillende aspecten van ‘robotisering’ treft u op de pagina's 6 t/m 12 van dit jaarverslag aan.
4
Voorwoord van de voorzitter
Bij de vaststelling van onderwerpen waaraan het Instituut door middel van wetenschappelijk onderzoek aandacht wil besteden laat het bestuur zich adviseren door zijn breed samengestelde raad van advies. In 2014 heeft deze raad afscheid genomen van de heren mr. B.E.M. Wientjes en drs. J. Smit. Het bestuur is hen zeer erkentelijk voor hun inzet voor het Instituut. In 2014 mocht het bestuur tot zijn genoegen als nieuwe leden van deze raad mevrouw drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten, de heer mr. M.J.H. Limmen, de heer drs. J. de Boer, almede mevrouw mr. G.H. Faber verwelkomen. In 2014 is de heer prof. mr. dr. C.J.M. Schuyt teruggetreden als voorzitter van de wetenschappelijke raad. Het bestuur is hem zeer erkentelijk voor de voortreffelijke wijze waarop hij zich heeft ingezet voor het Instituut. In de loop van 2014 heeft prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin het voorzitterschap van hem overgenomen. In het kader van de instandhouding van het vermogen laat het bestuur zich adviseren door de beleggingscommissie. Eind 2014 is prof. dr. Th. E. Nijman teruggetreden als lid van deze commissie. Het bestuur is hem zeer erkentelijk voor zijn zichtbare, voortdurende en betrokken inzet voor het Instituut. Begin 2015 is hij opgevolgd door prof. dr. R.A.H. van der Meer. Het bestuur zal ook in de toekomst dankbaar gebruik maken van de weloverwogen adviezen van deze deskundige en ervaren commissie. In 2014 is het aantal aan het Instituut verbonden leerstoelen verder uitgebreid tot veertien en hebben vier nieuwe hoogleraren zich aan het Instituut verbonden, te weten prof. dr. L. Heerma van Voss, prof. dr. W.L. Roozendaal, prof. dr. S. Brouwer en prof. dr. H. van Meerten. In 2014 is prof. dr. Ph. R. de Jong met emeritaat gegaan. Per 1 maart 2015 is de heer prof. dr. P. Schoukens benoemd op de (vacante) leerstoel Internationaal en Europees sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg). Het bestuur is de raad van advies, de wetenschappelijke raad, de beleggingscommissie en de aan het Instituut verbonden hoogleraren erkentelijk voor de gegeven adviezen en de inzet. Ook is het bestuur het bureau erkentelijk voor de voortdurende inzet voor alle werkzaamheden. Instituut Gak, Mr. F.K. Buijn, voorzitter
5
Kerncijfers
Missie Onderstaand overzicht geeft een beeld waartoe de missie van Instituut Gak, het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt dankzij aanwending van het rendement op het vermogen, heeft geleid. Het gaat hierbij om ondersteuning van: • Wetenschappelijk onderzoek • Leerstoelen • Praktische projecten
Aantallen 2014
2013
2012
2011
2010
11 4
13 3
5 4
5 3
4 5
8 7 - 36
11 5 5 35
7 2 1 49
10 4 3 37
4 5 11 27
66
72
68
62
56
28 123 1.140 14
23 109 1.945 11
24 132 3.600 9
25 227 2.600 9
20 203 2.200 8
Aangevraagde subsidies (in duizenden euro's) 15.109
16.439
17.220
17.815
14.566
2013
2012
2011
2010
Projecten Wetenschappelijk onderzoek Publiek debat Ontwikkeling en evaluatie instrumenten en methoden Voorlichting Preventie Activering Lopende onderzoeksprojecten Betrokken onderzoekers Deelnemers nieuwe activeringsprojecten Leerstoelen
Financiële gegevens (in duizenden euro's) Eigen vermogen per 31 december
20 14
Resultaat beleggingen Bestedingen Wetenschappelijk onderzoek Publiek debat Ontwikkeling en evaluatie instrumenten en methoden Voorlichting Preventie Activering Garanties / reserveringen Honoraria hoogleraren Vrijval besteding oude jaren Kosten organisatie
2014
530.368 500.498 492.593 451.404 462.451 36.631 7,2%
17.205 3,4%
47.228 10,2%
-3.450 -0,7%
47.551 11,3%
2.482 746
3.918 282
1.299 336
1.600 106
1.721 189
423 1.716 - 1.735 150 308 - 2.268 1.469
1.200 1.135 270 2.241 158 269 - 1.583 1.410
717 71 4 4.097 212 258 - 2.299 1.344
639 118 186 4.466 162 195 - 1.051 1.176
1.303 367 882 1.885 215 219 - 2.582 1.055
6.761
9.300
6.039
7.597
5.254
6
Robots en ontwrichting van de arbeidsmarkt Theo Huibers Let the robots do the work. Dat is de marketingslogan van mijn robotstofzuiger. Een heerlijke gedachte, maar waar eindigt het werk dat robots van ons zullen overnemen? Is het werk dat resteert materieel en duurzaam mensenwerk? En wat wordt de impact op onze samenleving waarin arbeid één van de belangrijkste pijlers is? Vragen die in Nederland door minister Asscher in zijn speech over de robotisering van arbeid tijdens het SZW-congres op 29 september 2014 op de agenda zijn gezet ¬.
Feitelijk debat over robotisering blijft uit In Nederland werden met deze speech van minister Asscher de nationale schijnwerpers op de mogelijk ontwrichtende impact van technologie op de werkgelegenheid en de sociale zekerheid gericht. In plaats van een feitelijke verkenning en maatschappelijk richtinggevend debat over de impact van een verregaande robotisering op de werkgelegenheid en bijvoorbeeld de toenemende inkomensongelijkheid en de houdbaarheid van onze overheidsfinanciën, leidde deze speech slechts tot een wellesnietesspelletje over de te verwachten groei van technologie en robots en het al dan niet meestijgen van de werkgelegenheid. De strijd werd gevoerd vanuit twee kampen. Het eerste ‘ga-maar-rustigslapen’-kamp voerde een aantal deskundigen op, waaronder ING-hoofdeconoom Marieke Blom en minister Asscher, die verkondigden dat nieuwe technologie altijd al leidde tot discussies over het verdwijnen van banen, dat dit laatste nog nimmer is voorgekomen en dat dit daarom ook nooit voor zal komen. Nieuwe technologie leidt volgens dit kamp altijd tot groei van de arbeidsmarkt. Dus ook deze keer. Kortom, er is vooralsnog helemaal niets (ergs) aan de hand2. Het tweede ‘het-wordt-nooit-meerzoals-het-was’-kamp verkondigde daarentegen het doemscenario. Technologie wordt zó snel zó slim, dat robots met exponentiële kracht zelfbewustzijn ontwikkelen en de vervolmaking van kunstmatige intelligentie het einde van de menselijke soort kan inluiden. Zo vreesde de Britse natuurkundige, wiskundige en kosmoloog Stephen Hawking dat zelfdenkende robots zichzelf continu zullen herprogrammeren, hierdoor steeds ‘intelligenter’ worden en zo uiteindelijk de regie op het dagelijks leven van de mens zullen overnemen3. Ook de Amerikaanse ingenieur en ondernemer Elon Musk – medeuitvinder van PayPal, SpaceX en Tesla – verwoordde soortgelijke zorgen over de opkomst van robots4.
Tien mentale richtingwijzers om doemdenken tegen te gaan Ik ageer tegen het eerste kamp, maar ik bestrijd het doemdenken van het tweede kamp. Dit doemdenken staat een feitelijk debat namelijk in de weg. Uitgangspunt voor mij en velen met mij5 is dat robotisering in tegenstelling tot de industrialisatie van de 18e en 19e eeuw, de mechanisatie van de eerste helft van de 20e eeuw en de automatisering van de tweede helft van de 20e eeuw een structureel lagere vraag naar arbeid creëert. Dit zal leiden tot een nieuw maatschappelijk paradigma op arbeid met structurele aanpassingen van overheidstaken en het maatschappelijke financieringssysteem. Robotisering creëert tegelijkertijd kansen voor een fundamenteel andere samenleving, economie en overheid. We zullen individueel en samen opnieuw vorm moeten gaan geven aan werken en leven. Dat zie ik als één van de grootste opgaven van onze tijd en ik vind het de morele plicht van de politieke en bestuurlijke leiders van Nederland om doemdenken tegen te gaan en realistisch optimisme te bevorderen. Echt leiderschap kun je tonen als er een beroep op je wordt gedaan in ontwrichtende tijden en dat is wat mij betreft nu het geval.
20 14
Om doemdenken te voorkomen introduceer ik tien uitgangspunten voor het debat: 1. We kunnen robotisering niet tegengaan of stopzetten, maar we kunnen er wel richting aan geven 2. We hebben feiten nodig om de impact van robotisering te kunnen bepalen, maar erkennen dat feiten over de toekomst niet bestaan 3. We kunnen in Nederland kansen grijpen in de robotisering, maar kunnen dit niet zonder internationaal samen te werken 4. We verlangen van onze nationale overheid een visie op robotisering, maar erkennen dat een regierol voor onze overheid in een geglobaliseerde wereld een illusie is 5. We kunnen niet voorkomen dat robotisering de schaarste van grondstoffen vergroot, maar kunnen
7
wel streven naar maximaal hergebruik bij de productie van robots 6. We kunnen niet voorkomen dat de inkomensongelijkheid door robotisering toeneemt, maar kunnen wel streven naar solidaire herverdeling van uit robots voortgekomen welvaart 7. We kunnen niet van iedereen verlangen door robotisering meer zelfredzaam te worden of te blijven, maar kunnen robotisering wel aangrijpen om zelfredzaamheid te vergroten 8. We kunnen de impact van robotisering op toekomstige generaties niet bepalen, maar kunnen wel solidair zijn met generaties die moeite hebben om zich aan te passen 9. We kunnen niet voorkomen dat robotisering zich ontwikkelt op basis van marktwerking, maar kunnen daar waar sprake is van marktfalen wel corrigeren 10. We kunnen de angst voor robotisering niet wegnemen, maar kunnen de negatieve effecten van robotisering voor individuen wel voorzien en tijdig adresseren.
Exponentiële ontwikkeling van robots op weg naar schijnbaar menselijke intelligentie Robots ontwikkelen zich op vele vlakken met een exponentiële kracht tot real humans6. Ze kunnen op dit moment al menselijke gevoelens herkennen7, voetballen8, lesgeven9 10, museumrondleidingen geven11, liftend door landen reizen12, objecten beveiligen13, mensenlevens redden14, pianospelen15, dammen en schaken, gedichten en verhalen schrijven , schilderen16, muziek componeren17, koken18, hotelroomservice verzorgen19, zieken behandelen en verzorgen20, kameelrijden21 en het journaal presenteren22. Steeds meer van deze specifieke robots slagen voor de Turingtest. Een test, in 1936 beschreven door de Britse wiskundige Alan Turing, die bepaalt of een machine menselijke intelligentie kan tonen bij het uitvoeren van een specifieke taak. Een machine die zelfs zo intelligent is (en daarmee menselijk lijkt) dat het verschil tussen mens en machine niet meer waarneembaar is. Daarmee niet gezegd hebbende dat robots bewustzijn creëren. Ze hebben immers geen besef of beleving van hun eigen ik en de omgeving. Hooguit zullen ze in staat zijn om een bewustzijn te simuleren. Robots zijn in onze beleving machines die menselijke activiteiten overnemen of machines die samenwerken met mensen. Dat kan dus van alles zijn, van een ‘ding’ dat iets in elkaar zet, tot een softwarebot die complexe beslissingen neemt. Ze kunnen vast in een productiehal aanwezig zijn, mobiel als intelligente auto rondrijden of razendsnel door een distributiecentrum bewegen. Robots vormen een aansprekend ankerpunt in de maatschappelijke discussie over technologie en arbeid, omdat technologie hiermee een gezicht heeft gekregen. Als mensen het hebben over big data of kunstmatige intelligentie blijft de discussie vaak hangen in algemeenheden omdat we er geen aansprekend beeld bij hebben. Maar vrijwel iedereen heeft een beeld van een intelligente robot.
Filmbeelden inspireren ons werken en leven na de robotisering voor te stellen Dat beeld is mede ontstaan door (strip)verhalen en daarop gebaseerde science fiction films. Van de Maschinenmensch Maria uit Metropolis (1927), de boordcomputer HAL 9000 uit 2001: A Space Odyssey (1968) tot de droids R2-D2 en C-3PO uit Star Wars (1977): robots als wezens met een onovertroffen intelligentie, een blikken stem, wat houterige bewegingen en goedaardige dan wel kwaadaardige intenties. Dit beeld van robots is in de filmgeschiedenis vrij constant, al is de intelligente machine TARS uit Interstellar (2014) niet houterig maar flexibel en kunstmatig empatisch. Omdat science fiction steeds minder fictie aan het worden is, inspireren deze beelden ons om ons voor te stellen hoe we na de robotiseringsfase zullen leven en werken.
We staan aan de vooravond van nog grotere arbeidsvraagstukken Sluipenderwijs – heel subtiel en tegelijkertijd alomvattend – is technologie een onderdeel geworden van ons dagelijks leven en werk. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben mainframes, pc’s, mobieltjes, internet en vele andere technologische ontwikkelingen zich genesteld in onze samenleving. Zowel op persoonlijk als op zakelijk vlak interacteren we dagelijks met vele honderden computers en machines. De inzet van technologie heeft geleid tot vele optimalisaties en vervanging van arbeidskrachten. Productiemedewerkers zijn in het Westen al sinds de jaren tachtig door robotstraten
8
Robots en ontwrichting van de arbeidsmarkt
vervangen, of het werk is uitbesteed naar lagelonenlanden. De middenlaag, het management, de dienstverlenende beroepen, de informatie-intensieve en intellectuele beroepen waren veilig. De verdere exponentiële groei van intelligente technologie leidt inmiddels ook tot het gestaag vervangen van deze middenlaag van de arbeidsmarkt in eerste instantie door computers en in tweede instantie door robots, met het meest in het oog springend de administratieve arbeidskrachten. De ontslaggolven in de financiële sector van de afgelopen jaren zijn tekenend voor dit proces. Is dit slechts een vooraankondiging van een nog grotere impact van nieuwe technologie op het arbeidsproces? Staan we aan de vooravond van nog grotere arbeidsvraagstukken als de technologie verder op stoom komt? Het antwoord hierop is volmondig ja. En dat heeft alles te maken met de exponentiële groei van disruptieve technologie23, een term die ik zal toelichten.
9
Herstel van de economie maar geen herstel van de werkgelegenheid Deze gedachtenlijn wordt in The Second Machine Age van Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee, twee economen van het Massachusetts Institute of Technology (MIT), verder uitgewerkt. Zij stellen dat een revolutie uitbreekt en de robots er aankomen. De robots brengen utopisch geachte welvaart voor de mensheid als geheel, maar zouden je tegelijkertijd ook zomaar je baan kunnen kosten. Zelfs als je hoogopgeleid bent. En het effect is volgens hen waarneembaar: het is voor het eerst dat de economie in de Verenigde Staten zich na een recessie heeft hersteld zonder dat de werkgelegenheid met dezelfde tred is teruggekeerd. Hetzelfde geldt voor de laatste ramingen over de Nederlandse economie28. Dit is de eerste voelbare impact veroorzaakt door disruptieve technologieën.
2 tot 3 miljoen arbeidsplaatsen kwetsbaar voor robotisering Robotisering is een disruptieve (ontwrichtende) technologische ontwikkeling De term disruptieve technologie werd in 1997 bekend door Clayton Christensen van de Harvard Business School. Met zijn boek The Innovators Dilemma: When New Technologies Cause Great Firms to Fail, liet hij leiders van organisaties inzien wat de effecten van disruptieve technologieën zijn en startte hij het debat24 over welke reacties daarop mogelijk zijn. Christensen richt zich tot leiders van toonaangevende organisaties maar sluit politici niet uit. Ook gaat hij in op de impact op allerlei aspecten van onze samenleving, bijvoorbeeld in de zorgsector25 en de educatieve sector26. Disruptieve technologieën worden niet door bestaande, maar door nieuwe technologische mediabedrijven zoals Facebook, Google, Instagram, LinkedIn en Netflix in de markt gezet. Deze bedrijven hebben een destructieve impact op het bestaansrecht van gevestigde organisaties en drukken daarmee, maar niet alleen daarmee, een stempel op het werkgelegenheidsvraagstuk.
Disruptieve technologie creëert nieuwe bedrijvigheid met een fractie van de werkgelegenheid Disruptieve technologieën kunnen tot disruptieve innovaties leiden. Disruptieve innovaties steken bestaande diensten de loef af omdat zij over andere eigenschappen beschikken en een andere kijk hebben op de dienstverlening, maar vooral omdat zij een ander kostenmodel hanteren. Het kostenmodel van organisaties die gebruikmaken van ontwrichtende technologieën en met ontwrichtende innovaties op de markt komen is vele malen lager dan de traditionele spelers met hun diensten met een hoge personeelskostenfactor. Diensten worden niet alleen één-op-één vertaald naar een automatiseringsproces, maar worden ook innovatiever. Deze organisaties hebben veel minder personeel nodig en bieden dan ook veel minder werkgelegenheid. Zo had ‘telecomontwrichter’ Skype in haar laatste jaar voor de overname door Microsoft een omzet per medewerker van bijna één miljoen euro, terwijl telecombedrijf KPN datzelfde jaar per medewerker nog niet de helft daarvan wist te realiseren. De omzet per medewerker bij ABN AMRO verdubbelde in tien jaar tijd, maar zelfs na alle reorganisaties realiseert de bank nog niet een derde van wat Facebook per medewerker omzet. Het blijkt zelfs dat nieuwkomers gemiddeld drie keer zoveel omzet per medewerker realiseren in vergelijking met gevestigde bedrijven. Grote en invloedrijke bedrijven als Apple, Amazon, Facebook en Google worden gewaardeerd op miljarden maar hebben in totaal minder dan 250.000 mensen in dienst. Dat is ongeveer de helft van het aantal mensen dat werkt bij General Electric. Disruptieve technologie leidt dus zeker tot nieuwe bedrijvigheid en stimuleert de economie, maar houdt geen gelijke tred in termen van banengroei. De versnelde opkomst van deze disruptieve technologieën met mogelijkheden om taken zonder of in ieder geval met veel minder mensen uit te voeren zorgt voor een toenemende werkeloosheid. Dit fenomeen kent een eigen term: ‘technologische werkeloosheid’27. Met inachtneming van de exponentiële groei van technologie zal ook ‘technologische werkeloosheid’ zich exponentieel ontwikkelen.
20 14
Er zijn veel voorbeelden van banen waarbij routine het belangrijkste kenmerk is. Deze banen staan vooraan in de kans tot robotisering, denk voor de komende twee decennia bijvoorbeeld aan telemarketeers, accountants en auditors, winkelpersoneel, makelaars, communicatiemedewerkers, vertalers, machinisten en piloten. Robots met kunstmatige intelligentie kunnen hun taken op termijn gemakkelijk overnemen. En dat geldt niet alleen voor fysieke robots maar ook voor software robots. De banen die de minste kans hebben om volledig geautomatiseerd te worden zijn volgens een recent Oxford University-onderzoek29: ICT-specialisten, managers van processen en productie, bestuurders en beleidsvoerende functies, docenten en specialisten in de gezondheidszorg. Uit een projectie van bovengenoemde inschattingen van Oxford University op de Nederlandse arbeidsmarkt door adviesbureau Deloitte, blijkt dat de kwetsbaarheid het grootst is in beroepsgroepen in techniek (circa 1 mln. arbeidsplaatsen waarvan 50% kwetsbaar is voor robotisering), economie, recht en management (circa 2,5 mln. arbeidsplaatsen waarvan 30% kwetsbaar is), en landbouw (circa 200.000 arbeidsplaatsen waarvan 25% kwetsbaar is). De meest kwetsbare groepen van de beroepsbevolking zijn tussen de 35 en 55 jaar, vooral onder de middelbaar opgeleide beroepsbevolking en jongeren met bijbanen. In totaal gaat het om 2 tot 3 miljoen arbeidsplaatsen die kwetsbaar zijn voor robotisering en daarmee op termijn zullen verdwijnen of vele malen productiever zullen worden, waardoor minder werknemers nodig zijn voor een gelijkblijvende of hogere productiviteit30. Desondanks schrijven ministers Asscher, Kamp en Bussemaker op 19 december 2014 in een brief aan de Tweede Kamer: “Deze spanning die technologische vooruitgang veroorzaakt, tussen de voordelen voor velen en de moeizame transitieproblemen van sommigen, zijn reeds sinds jaar en dag onderwerp van debat.”31 Op de stelling dat door technologische ontwikkelingen 500.000 mbo niveau 2 en 3 banen zullen verdwijnen, reageert minister Bussemaker vervolgens als volgt: “Hoewel technologische ontwikkelingen zullen leiden tot verschuivingen op de arbeidsmarkt, heb ik geen goede onderbouwing aangetroffen voor de betrokken stelling (…) ook de afgelopen vijftien jaar heeft een dergelijke ontwikkeling zich niet voorgedaan, terwijl die periode grote veranderingen als de verbreding van ICT-toepassingen heeft gekend.”32 De zienswijze van ministers Asscher, Kamp en Bussemaker is een voorbeeld van een klassieke reactie op disruptieve ontwikkelingen: de kwaliteit en andere eigenschappen van disruptieve innovaties worden inferieur geacht, de impact van het andere inkomsten- en kostenmodel wordt onderschat en het doorbreekpotentieel wordt gebagatelliseerd.
De noodzaak van verder debat over de impact op overheidstaken en –financiering Hoewel het de maatschappij afgelopen decennia steeds is gelukt om succesvol aan te sluiten bij technologische veranderingen, met het ontstaan van meer banen in een veranderend proces, zal dat dit keer anders zijn. De banen die in de periode 1950-2009 werden gecreëerd kwamen voor het overgrote deel voor rekening van de commerciële dienstensector en voor het overige deel voor de zorg33. De beroepsgroepen in deze sectoren zijn inmiddels zelf in verregaande mate kandidaat geworden om overgenomen te worden door robotisering. Op dit moment is het tempo ook nog eens veel hoger dan ooit tevoren in de geschiedenis. De consequentie is dat het tempo van nieuwe banen niet gelijk zal zijn aan de vernietigde banen. Waarom zou de samenleving dan niet massaal tegen de disruptieve
10
Robots en ontwrichting van de arbeidsmarkt
innovaties en robots moeten ageren? Omdat de impact hiervan de maatschappij tegelijkertijd vele kansen biedt. Bijvoorbeeld om daadwerkelijk tot een participatiemaatschappij34 te komen, waarin zingeving en sociale verbanden centraal staan. Met minder te werken uren ontstaat ruimte voor andere activiteiten. Routinematige zorg-, welzijns-, onderwijs- en overheidstaken die nu door de overheid worden geregisseerd en gefinancierd, kunnen met behulp van robots in goede harmonie worden uitgevoerd. Maar minder gewerkte uren heeft direct impact op de inkomens van mensen en op de overheidsfinanciering. Dat vraagt van de overheid radicale hervorming van ons sociale en fiscale stelsel. En biedt kansen voor meer burgerparticipatie in cultuur, onderwijs, welzijn en zorg. Het vraagstuk is te belangrijk om alleen aan de markt over te laten; het maatschappelijk middenveld zal hierin zijn posities moeten gaan bepalen: dit is het feitelijke debat dat we met elkaar zullen moeten gaan voeren.
Gerelateerde ontwikkelingen met impact op ons welvaartsniveau Werken voor een inkomen vanuit het argument dat je alleen op die manier een zinvol, veilig en welvarend leven leidt zal een achterhaald concept worden. De grote uitdaging van deze tijd is hoe we een groeiende wereldbevolking met groeiende welvaartseisen gaan onderhouden op een planeet waar kritieke grondstoffen schaars worden en waar de bewoners van de planeet het ecosysteem steeds verder onder druk zetten, met alle gevolgen van dien. Het concept van arbeid als zingever en sleutel tot welvaart staat onder druk van ontwrichtende exponentiële technologische ontwikkelingen. Maar als robots welvaart kunnen realiseren, zouden mensen zich dan niet meer moeten richten op zingeving, het nastreven van sociale cohesie en het realiseren van een duurzame leefbare wereld, thema’s die nooit door een robot kunnen worden overgenomen. Tenminste, zolang het robots aan een moreel kompas ontbreekt.
De rol van de overheid in het debat over de impact van robotisering Des te relevanter wordt de vraag wat de rol van de overheid is in dit debat. Een overheid die overigens niet bepaald capabel blijkt te zijn in de omgang met ICT. Zo is er in 2014 een onderzoek door een commissie van de Tweede Kamer uitgevoerd waarin na een serie van ontstellende openbare verhoren en intern en extern onderzoek na ruim zeven maanden werd vastgesteld dat de rijksoverheid haar ICT-projecten niet onder controle had en vooral dat de politiek niet beseft dat ICT overal is. Als daarbij wordt geconstateerd dat het bij de rijksoverheid ontbreekt aan lerend vermogen op ICT-gebied35 rijst de vraag of de overheid in staat is om een voortrekkersrol of regisseursrol te vervullen. Ik verwacht van de overheid in ieder geval een visie op robotisering en het entameren van een feitelijk debat over de impact van robotisering op de arbeidsmarkt.
Op zoek naar een op rationaliteit gebaseerd perspectief op robotisering
20 14
Zoals de discussies over klimaatverandering en schaarste aan grondstoffen leidden tot het nieuwe paradigma van de circulaire economie, zo schreeuwt het debat over robotisering en onze arbeidsmarkt ook om een nieuw op rationaliteit gebaseerd perspectief. Een globale welvarende economie zonder afval en een internationale ‘blended’ arbeidsmarkt met robots als integraal onderdeel: systeem ontwrichtend en gedreven door disruptieve innovaties. Deze uitdagingen vragen om nieuwe paradigma’s en groot denken. Opgegroeid in de wereld van informatica herken en onderken ik de explosieve groei en het disruptieve potentieel. Zoals gesteld vind ik het mijn morele plicht om doemscenario’s zoals verwoord door Stephen Hawking, Erik Brynjolfsson en Andrew McAfee tegen te gaan. Robots met bewustzijn lijken mij vooralsnog een brug te ver. Maar welk standpunt ik zelf ook inneem, het debat over de impact van robotisering op de arbeidsmarkt moet worden gevoerd op basis van beargumenteerde en onderbouwde posities, gedreven door de idealen van politici en bestuurders en gebaseerd op de inzichten van wetenschappers en onderzoekers. Voorkomen moet worden dat het debat enkel en alleen wordt gevoerd op basis van extrapolaties met data van onvergelijkbare eerdere ontwikkelingen. Uit de wereld van disruptieve technologie is gebleken dat het argument ‘dat is eerder ook niet gebeurd en onze huidige positie is te sterk, we zullen ook deze ontwikkelingen absorberen’
11
het slechtste argument is dat kan worden aangevoerd. We hebben nog veel werk te doen en nieuwe paradigma’s te ontdekken. Laten we daarom nu beginnen met het maatschappelijke debat. Tenzij we ook hier het werk aan de robots uit handen geven en straks uit onmacht ook hier moeten stellen: let the robots do the work. Prof. dr. Theo Huibers MMC is managing partner van het strategisch adviesbureau Thaesis en is als hoogleraar verbonden aan de Human Media Interaction groep van de Universiteit Twente.
¬
Toespraak van minister Asscher (SZW) over de robotisering van arbeid tijdens het SZW-congres op 29 september 2014 in Den Haag. 2 ING Economisch Bureau. Robotisering biedt kansen voor Nederland. 5 mei 2014; NRC Q. Asscher is niet bang voor robots, als iedereen er maar van profiteert. Petra de Koning, 29 september 2014; Het Financieele Dagblad. Twentse technologen geloven niet in verlies arbeidsplaatsen. Frank Gersdof, 6 mei 2014; De Telegraaf. Metaalunie hekelt bangmakerij: Robotisering levert juist banen op. Ertan Basekin, 18 november 2014; Het Financieele Dagblad. Angst banenverlies door robots overtrokken. Eva Rooijers, 5 mei 2014; 3 De Telegraaf. Stephen Hawking: mens, vlucht voor robots. 3 december 2014. 4 Daily Mail. AI is potentially more dangerous than nukes: Elon Musk claims a robot uprising could be a serious threat to humanity. Ellie Zolfagharifard, 4 augustus 2014. 5 Zie onder andere Frey, C.F. and Osborne, M. A.: Future of Employment, 2013, Oxford University en de conclusie van Hans Wansink in de Volkskrant van 7 februari 2015 luidt, na gesprekken met zes economen, onder andere “De nieuwe bovenlaag bestaat uit 15 procent van de bevolking die goed met de slimme machines en netwerken van de nieuwe economie kan omgaan. Een solide positie en een onbezorgde oude dag is voor 85 procent van de bevolking niet meer vanzelfsprekend”. 6 Verwijzend naar de Zweedse televisieserie Real Humans waar ‘menselijke’ robots vechten voor hun autonome bestaansrecht. 7 Reuters. Softbank’s humanoid robot lands job as Nescafe salesman. Chang-Ran Kim, 29 oktober 2014. De oratie van prof. dr. Vanessa Evers gaat in op sociale robots: www.utwente.nl/nieuwsevents/!/2012/6/260059/de-sociale-robot. 8 Blik op Nieuws. Voetbalrobots TU Eindhoven weer wereldkampioen. 24 april 2014. 9 Daily Mail. The robot that makes eye contact: Charlie could help bridge the gap between man and machine by copying our behavior. Ellie Zolfagharifard, 23 april 2014. 10 Boccanfuso & O'Kane. (2011). Charlie: An Adaptive Robot Design with Hand and Face Tracking for Use in Autism Therapy. International Journal of Social Robotics (3), p. 337 – 347. 11 Universiteit Twente. Twentse gidsrobot leidt toeristen rond in koninklijk paleis Spanje. 23 september 2014. 12 Daily Mail. Hitchbot has made it! Welly-wearing robot completes his journey across Canada – and no one tried to steal him. Ellie Zolfagharifard, 22 augustus 2014. 13 The Telegraph. Meet your new colleague Bob - the robot. Harry Wallop, 19 juni 2014 . 14 NOS. Vast onder de sneeuw? Drones to the rescue! 28 oktober 2014. 15 Digital Trends. Robotic pianist Teotronica plays faster than a human. Trevor Mogg, 17 oktober 2011. 16 De Correspondent. De Mozarts en Picasso’s van 2015 zijn geen homo sapiens meer. Thalia Verkade, 27 december 2014. 17 The Telegraph. Emily Howell: the computer program that composes classical music. Ben Leach, 22 oktober 2009. 6 Verwijzend naar de Zweedse televisieserie Real Humans waar ‘menselijke’ robots vechten voor hun autonome bestaansrecht. 7 Reuters. Softbank’s humanoid robot lands job as Nescafe salesman. Chang-Ran Kim, 29 oktober 2014. De oratie van prof. dr. Vanessa Evers gaat in op sociale robots: www.utwente.nl/nieuwsevents/!/2012/6/260059/de-sociale-robot. 8 Blik op Nieuws. Voetbalrobots TU Eindhoven weer wereldkampioen. 24 april 2014. 9 Daily Mail. The robot that makes eye contact: Charlie could help bridge the gap between man and machine by copying our behavior. Ellie Zolfagharifard, 23 april 2014. 10 Boccanfuso & O'Kane. (2011). Charlie: An Adaptive Robot Design with Hand and Face Tracking for Use in Autism Therapy. International Journal of Social Robotics (3), p. 337 – 347. 11 Universiteit Twente. Twentse gidsrobot leidt toeristen rond in koninklijk paleis Spanje. 23 september 2014. 12 Daily Mail. Hitchbot has made it! Welly-wearing robot completes his journey across Canada – and no one tried to steal him. Ellie Zolfagharifard, 22 augustus 2014. 13 The Telegraph. Meet your new colleague Bob - the robot. Harry Wallop, 19 juni 2014 . 14
NOS. Vast onder de sneeuw? Drones to the rescue! 28 oktober 2014.
12
13
15
Digital Trends. Robotic pianist Teotronica plays faster than a human. Trevor Mogg, 17 oktober 2011. De Correspondent. De Mozarts en Picasso’s van 2015 zijn geen homo sapiens meer. Thalia Verkade, 27 december 2014. 17 The Telegraph. Emily Howell: the computer program that composes classical music. Ben Leach, 22 oktober 2009. 18 De Volkskrant. Kookrobot Watson doet zelfs sterrenkoks versteld staan. Mac van Dinther 11 november 2014. 19 New York Times. Beep Says the Bellhop: Aloft Hotel to Begin Testing ‘Botlr,’ a Robotic Bellhop. John Markoff, 11 augustus 2014. 20 Economisch Huis Oostende. Wereldprimeur: zorgrobot ZORA voor het eerst in gebruik. 24 april 2014. 21 New York Times. Sprinting Over the Dirt, With a Robot on the Hump: Camel Racing Blends Centuries-Old Traditions and Modern Technology. Sam Borden, 26 december 2014. 22 HP De Tijd. Welkom in Japan, waar robots het nieuws kunnen lezen. 26 juni 2014. 23 Harvard Business Review. (2014). What Happens to Society When Robots Replace Workers? Michael, S. Malone & William, H. Davidow, 10 december 2014. 24 In dit geval de Verenigde Staten. 25 Clayton M. Christensen, Jerome H. Grossman en Jason Hwang. The Innovator's Prescription: A Disruptive Solution for Health Care, 2008. 26 Clayton M. Christensen, Michael B. Hom en Curtis W. Johnson. Disrupting Class: How Disruptive Innovation Will Change the Way the World Learns, 2008. 27 In 1930 voor het eerst breed geïntroduceerd door John Maynard Keynes in zijn boek Economic Possibilities for our Grandchildren. 28 De Volkskrant, Trendbreuk: Werkloosheid neemt weer toe. Joost van der Meer, 22 januari 2015. 29 Frey, C.F. and Osborne, M. A.: Future of Employment, 2013, Oxford University 30 Deloitte: Impact van automatisering op de Nederlandse Arbeidsmarkt, 2014. 31 Kamerbrief effect technologische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, 19 december 2014. 32 Aanhangsel van de Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal 2014-2015, deel 39, p. 1-2. 33 Huizinga, F. en Smid, B., (2009), Vier vergezichten op Nederland 34 Het Financieele Dagblad. Opkomst automatisering dwingt ons te kiezen voor luilekkerland of participatiemaatschappij. Hans Stegeman, 26 augustus 2014. 35 Parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid, december 2014. Tweede kamer, vergaderjaar 2014-2015, 33 326, nr.5.
Bestuursverslag
I. Algemeen
16
1. Missie De missie van Instituut Gak is het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt in Nederland. Dit doet het Instituut door het rendement op het vermogen aan te wenden voor het financieel ondersteunen van: • Wetenschappelijk onderzoek • Leerstoelen • Praktische projecten Ondanks alle wettelijke maatregelen zijn er nog altijd mensen voor wie de sociale wetgeving onvoldoende waarborg biedt op werk of uitkering. Instituut Gak beoogt mede in deze klaarblijkelijke lacunes te voorzien door het ondersteunen van praktische projecten. Daarnaast ondersteunt het Instituut wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt alsmede een aantal leerstoelen aan Nederlandse universiteiten. Hoewel Instituut Gak de ambitie heeft om een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt, maakt het daarin wat betreft de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek zelf geen beleidsinhoudelijke keuzes. Om zijn missie duurzaam te kunnen uitvoeren, draagt het Instituut voorts zorg voor een adequaat beheer van het vermogen.
2. Wetenschappelijk onderzoek Instituut Gak wil gerenommeerde onderzoekers in staat stellen gedegen en innovatief onderzoek te verrichten op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt in Nederland. Om met het onderzoek aan te sluiten bij kernvragen uit de sociale zekerheidspraktijk, laat het bestuur zich jaarlijks adviseren door de raad van advies over belangrijke thema’s waarop nieuw onderzoek wenselijk wordt geacht. Vervolgens stelt het bestuur de onderzoeksthema’s vast. In overleg met de wetenschappelijke raad vraagt het Instituut per vastgesteld thema aan geselecteerde onderzoekers een voorstel in te dienen voor een onderzoeksproject. De wetenschappelijke raad beoordeelt de kwaliteit, de haalbaarheid en de verhouding tussen prijs en kwaliteit van de ingediende voorstellen, waarna het bestuur besluit over de toekenning ervan. De projectleiders van de gesubsidieerde studies leggen jaarlijks verantwoording af over de voortgang van hun onderzoek. Dit gebeurt enerzijds schriftelijk aan het eind van elk kalenderjaar en anderzijds door het jaarlijks terugkerend contact tussen de onderzoeksgroep en het aan het betreffende programma toegewezen lid van de wetenschappelijke raad, de zogenoemde primus, en het bureau. Deze procedure houdt in dat spontane aanvragen voor financiering van onderzoek niet in behandeling worden genomen.
20 14
In 2011 heeft het bestuur het beleidskader voor wetenschappelijk onderzoek geactualiseerd. Kern van het beleid is dat het aantal langlopende, grootschalige onderzoeksprogramma’s beperkt wordt om de mogelijkheid te hebben meer kortlopende onderzoeksvragen met een praktisch karakter uit te zetten. Ook wil het bestuur met enige regelmaat onderzoeksthema’s met een open inschrijving uitzetten om zodoende de toegankelijkheid van het Instituut te vergroten en onbekend onderzoekpotentieel op het spoor te komen. Tot slot wil het bestuur een brug aanbrengen tussen de praktische (zogenaamde ‘spontane’) projecten en wetenschappelijk onderzoek. Als voorbeeld van dit laatste
14
Bestuursverslag
kan gelden het wetenschappelijk begeleiden van concrete re-integratietrajecten om de werkzame elementen van dit soort trajecten te achterhalen. Instituut Gak heeft in 2014 een bedrag van ¤ 2.464.361 aan elf nieuwe onderzoeksvoorstellen en ¤ 17.500 aan lopende onderzoeksvoorstellen toegekend. In 2013 werd aan dertien nieuwe onderzoeksvoorstellen ¤ 3.888.000 en aan lopende onderzoeksvoorstellen ¤ 30.000 toegekend. Voor een overzicht van de lopende studies en de onderzoeksthema’s waaraan in het jaar 2014 subsidies zijn toegekend, wordt verwezen naar de bladzijden 20 tot en met 41.
3. Leerstoelen Instituut Gak wil via het instellen, in stand houden en financieel ondersteunen van leerstoelen aan Nederlandse universiteiten het wetenschappelijk onderwijs op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt bevorderen. Een overzicht van de door het Instituut ondersteunde leerstoelen is opgenomen op bladzijde 42.
4. Praktische projecten Het bestuur van Instituut Gak beslist elke twee maanden over ondersteuning van praktische projecten. In 2014 zijn enkele projecten door het Instituut zelf geïnitieerd, in een aantal gevallen op door de raad van advies geselecteerde thema’s. Het grootste deel van de ondersteunde praktische projecten betreft projecten, waarvoor subsidie is aangevraagd. Deze aanvragen worden vooraf door de organisatie getoetst aan de randvoorwaarden en – voor zover daarmee niet strijdig – ter besluitvorming voorgelegd aan het bestuur. Aanvragen worden kritisch beoordeeld op vijf hoofdpunten: • Toegevoegde waarde voor de sociale zekerheid en/of arbeidsparticipatie in Nederland; • Aantoonbare behoefte; • Prijs/kwaliteit verhouding; • Haalbaarheid van het project; • Kwaliteit van de uitvoerder.
Het bestuur laat zich op het terrein van het vermogensbeheer adviseren door een beleggingscommissie. Op basis van het advies van deze commissie stelt het bestuur het te voeren beleggingsbeleid vast. Voor de beschrijving van dit beleggingsbeleid wordt verwezen naar pagina 68 tot en met 73.
6. Maatschappelijke betrokkenheid De maatschappelijke betrokkenheid van Instituut Gak blijkt uit de missie. Als een Algemeen Nut Beogende Instelling richt het Instituut zich op ondersteuning van wetenschappelijk onderzoek, praktische projecten en academische leerstoelen op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt met als doel een positieve bijdrage te leveren aan de kwaliteit van beide terreinen in Nederland. Wat betreft het beheer van het vermogen van het Instituut is het streven gericht op een praktisch uitvoerbaar duurzaamheidsbeleid, passend bij de aard en omvang van het Instituut. Dit beleid houdt in dat in de ontwikkelde landen niet wordt belegd in effecten van ondernemingen, waarvan een onafhankelijke partij heeft vastgesteld dat deze zich niet houden aan de ‘Global Compact Principles’ (Mensenrechten, Arbeidsomstandigheden, Milieu en Anti Corruptie) van de Verenigde Naties. Evenmin wordt belegd in effecten van ondernemingen die zich bezig houden met de ontwikkeling, productie of onderhoud van controversiële wapens. Bij opkomende landen wordt gestreefd naar het voorkomen van beleggingen in ondernemingen, waarvan een onafhankelijke partij heeft vastgesteld dat deze zich niet houden aan vernoemde ‘Global Compact Principles’ en in ondernemingen die zich bezig houden met de ontwikkeling, productie of onderhoud van controversiële wapens. Momenteel is de helft van de aandelenportefeuille ‘opkomende landen’ belegd in een fonds dat een op basis van voornoemde uitgangspunten opgestelde uitsluitingslijst hanteert. De andere helft is belegd in een fonds dat deze uitsluitingslijst niet hanteert. Om die reden wordt regelmatig gecontroleerd of dit fonds belegt in ondernemingen die op de uitsluitingslijst voorkomen. Blijkt dit het geval te zijn dan treedt het Instituut in gesprek met de beheerder van het fonds.
5. Vermogensbeheer
Begin 2015 heeft het Instituut Syntrus Achmea aangesteld als ‘proxy voting agent’. Dit houdt in dat Syntrus Achmea namens het Instituut het stemrecht uitoefent wat betreft de aandelen die zich bevinden in de aan verschillende vermogensbeheerders toevertrouwde mandaten. Syntrus Achmea baseert de steminstructie hoofdzakelijk op ISS onderzoek, ISS Governance Exchange, MSCI ESG onderzoek, van de ondernemingen ontvangen vergaderstukken, informatie op de website van de ondernemingen, informatie van de portefeuillemanagers, relevante factoren op het gebied van milieu, sociale onderwerpen en goed ondernemingsbestuur, alsmede Corporate Governance engagements en alerts van Eumedion (een organisatie die de belangen van Nederlandse institutionele beleggers behartigt op het gebied van Corporate Governance en duurzaamheid). Voor Nederlandse aandelen geldt dat Syntrus Achmea, indien nodig, door Eumedion op de hoogte wordt gesteld van mogelijk controversiële zaken bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast maakt Syntrus Achmea met bij Eumedion aangesloten institutionele beleggers afspraken wie er namens deze beleggers aanwezig is bij (en eventueel het woord voert tijdens) de aandeelhoudersvergaderingen van Nederlandse ondernemingen. In zeer specifieke gevallen kan Instituut Gak, als dit wenselijk wordt geacht, zelf het stemrecht uitoefenen.
Instituut Gak streeft enerzijds naar voldoende inkomsten voor de financiering van een structureel subsidiebudget en anderzijds naar het in stand houden van de koopkracht van het vermogen. Dit is een ambitieuze doelstelling, vooral in de context van de huidige financiële markten.
Eveneens mogen aandelen die in het kader van het effecten-uitleenprogramma van het bewaarbedrijf worden uitgeleend, niet gebruikt worden voor het lenen van het stemrecht. Tevens is besloten aandelen in Nederlandse ondernemingen niet uit te lenen ten tijde van aandeelhoudersvergaderingen.
Het bestuur heeft in 2014 een bedrag van ¤ 4.620.000 aan 55 projecten toegekend. In 2013 is aan 59 projecten ¤ 5.128.000 toegekend. De garanties en reserveringen zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. De projecten zijn ingedeeld in de volgende categorieën: • Bijdragen aan het publieke debat; • Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken; • Voorlichting; • Preventie; • Activering. Voor een overzicht van de projecten waaraan in het jaar 2014 subsidies zijn toegekend, wordt verwezen naar pagina 46 tot en met 65.
20 14
15
16
Bestuursverslag
Instituut Gak vindt het belangrijk dat de bij de beleggingen betrokken vermogensbeheerders de ‘Principles for Responsible Investing’ van de Verenigde Naties (UNPRI) ondertekenen en daarmee aangeven bij de uitvoering van hun werkzaamheden rekening te houden met duurzaamheid op het gebied van milieu, bepaalde sociale kwesties en goed ondernemingsbestuur. Bij beheerders die nog niet tot ondertekening van de UNPRI zijn overgegaan, wordt er op aangedrongen alsnog tot ondertekening over te gaan.
7. Risicomanagement en risicobeheersing Voor de risico’s waaraan Instituut Gak blootstaat en de beheersing van die risico’s wordt verwezen naar de tabel op pagina 90 en 91.
20 14
17
Instituut Gak – Campagne Collega’s met karakter – pagina 53
18
20 14
20
II. Wetenschappelijk onderzoek
In 2014 is het onderzoeksprogramma uitgebreid met elf nieuwe onderzoeksprojecten. Een daarvan is het resultaat van de zogenaamde ‘open inschrijving’ met als thema ‘Internationalisering van de arbeidsmarkt’. In totaal financiert Instituut Gak op dit moment 28 lopende onderzoeksprojecten. Hiermee is een bedrag van nagenoeg ¤ 10,7 miljoen gemoeid. Bij de uitvoering van het huidige onderzoeksprogramma zijn achttien assistenten in opleiding (aio’s of promovendi), negen junior onderzoekers, 21 postdoc onderzoekers, 34 senior onderzoekers (universitair (hoofd) docenten) en 41 hoogleraren en/of projectleiders betrokken. Hieronder worden de onderzoeksprojecten beknopt weergegeven, inclusief het aantal betrokken onderzoekers. Bij het aantal per project genoemde hoogleraren is/zijn tevens de bij elk projectgenoemde projectleider(s) inbegrepen.
(werkloosheid, ziekte, ouderdom) wel of niet heeft bijgedragen aan vooruitgang op de terreinen van armoedebestrijding en ongelijkheid en anderzijds waarom het ene land hier mogelijk succesvoller in was dan het andere. Hiertoe worden recente beleidsontwikkelingen inzake beide risico’s in een vijftal landen in kaart gebracht en met elkaar vergeleken (beleidsanalyse) en in diezelfde landen op resultaat beoordeeld (empirische analyse). Het onderzoeksprogramma zal begin 2015 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee aio’s c.q. promovendi; • twee postdoc onderzoekers; • een senior onderzoeker; • drie hoogleraren.
1. Onderzoek in uitvoering, gestart vóór 2014
Keuzevrijheid in pensioenen: mogelijk, wenselijk, haalbaar? o.l.v. dr. K. Anderson, Radboud Universiteit Nijmegen
Arbeid en gezondheidszorg o.l.v. dr. D. Ikkersheim, KPMG Plexus Recente veranderingen in de wet- en regelgeving met betrekking tot arbozorg, sociale zekerheid en curatieve zorg hebben, ondanks vele experimenten, onderzoeksprojecten en convenanten niet geleid tot een meer optimale relatie tussen arbeidsorganisaties en de gezondheidszorg. Er bestaat een hardnekkig gebrek aan afstemming tussen de curatieve gezondheidszorg en de verzekeraars op dit punt. Daarnaast lijkt er sprake te zijn van een zeker onvermogen van werkgevers en werknemers om de noodzakelijke regie op zich te nemen. Dit vormde aanleiding tot het onderhavige onderzoek, dat zich richt op het systeemfalen, dat wil zeggen het onvermogen van verschillende institutionele actoren (bedrijven, overheden, verzekeraars, koepel- en zorgorganisaties) om deze problematiek structureel aan te pakken. Gezocht wordt naar mogelijke oplossingen in het traject ‘tussen preventie en WIA’. Dit is het traject vanaf het ontstaan van klachten, het ziekmelden, het werken aan medisch/functioneel herstel tot en met werkhervatting of, als dat niet lukt, tot en met succesvolle re-integratie binnen de WIA-wachttijdperiode van twee jaar. Het gaat dan vooral over de wijze waarop werkgever en werknemer de regie voeren en mogelijkheden om die regie te optimaliseren. De doorlooptijd van het onderzoeksprogramma bedraagt zes jaar. De studie zal begin 2015 worden afgesloten. Bij de uitvoering van het onderzoeksprogramma zijn fulltime of parttime betrokken: • zeven aio’s c.q. promovendi; • vier postdoc onderzoekers; • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar.
Om de balans in de nieuwe welvaartstaat: een dynamische stelselvergelijking in vijf landen uit de kopgroep in Europa en hun prestaties op het vlak van oude en nieuwe sociale risico’s o.l.v. prof. dr. B. Cantillon, Universiteit van Antwerpen/Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck
20 14
21
De afgelopen decennia heeft zich in grote delen van Europa een zekere verdieping van het sociaal beleid voorgedaan: van passieve inkomensbescherming naar een actieve, op participatie gerichte houding. Door de focus op werk, kostenbesparingen, het faciliteren van arbeid en zorg en het investeren in talenten probeert de verzorgingsstaat tegemoet te komen aan de toenemende (financiële) verplichtingen die mede een gevolg zijn van een ontgroenende c.q. vergrijzende populatie. Ondanks de genoemde beleidsingrepen is volgens de beschikbare indicatoren van de OECD en EU het niveau van de financiële armoede en inkomensongelijkheid echter nergens significant afgenomen. Door middel van dit onderzoeksprogramma zal enerzijds worden nagegaan in hoeverre het gevoerde beleid inzake nieuwe sociale risico’s (laaggeschooldheid, eenoudergezin, zorgtaken, kinderopvang) en oude sociale risico’s
In deze studie wordt nagegaan onder welke voorwaarden meer keuzevrijheid geïntroduceerd zou kunnen worden in het Nederlandse pensioenstelsel. De kernvraag van deze studie luidt op welke wijze keuzevrijheid en collectief georganiseerde solidariteit kunnen worden gecombineerd. Het is de bedoeling een vergelijking te maken tussen Nederland en een aantal andere Europese landen met soortgelijke collectieve aanvullende pensioenstelsels met het oogmerk om de volgende drie onderzoeksvragen te beantwoorden: Hoe hebben landen als Zweden, Denemarken en Zwitserland keuzevrijheid en collectieve solidariteit in hun pensioenstelsels georganiseerd? Hoe denken Nederlandse werknemers en werkgevers over keuzevrijheid met betrekking tot aanvullende pensioenen? Welke lessen kunnen worden getrokken uit ervaringen tot nu toe binnen de reeds bestaande keuzemogelijkheden in het Nederlandse pensioenstelsel? Naar verwachting zal deze studie in de loop van 2015 worden afgerond. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee postdoc onderzoekers; • een senior onderzoeker; • een projectleider.
Bevordering arbeidsparticipatie oudere werknemers: een cohortstudie o.l.v. prof. dr. IJ. Kant, Universiteit Maastricht De Nederlandse arbeidsmarkt staat voor grote uitdagingen. Vergrijzing en ontgroening van de bevolking resulteren in een daling van de potentiële beroepsbevolking, maar ook globalisering en technologische ontwikkelingen hebben belangrijke gevolgen voor de arbeidsmarkt. Het doel van dit onderzoeksprogramma is de arbeidsparticipatie van oudere werknemers te bevorderen, door na te gaan aan welke eisen moet worden voldaan om deze werknemers in staat te stellen langer door te werken. In deze studie worden bij oudere werknemers (45-60 jaar) elementen die van invloed zijn op doorwerken uit de domeinen arbeid, gezondheid, privésituatie/individuele kenmerken en competenties, in hun onderlinge samenhang in de tijd onderzocht. Vervolgens worden voor werknemers ouder dan 60 jaar de oorzaken van langer doorwerken bestudeerd. De studie maakt gebruik van bestaande data van de Maastrichtse Cohort Studie (MCS), alsmede van nieuw te verzamelen data specifiek voor deze studie. De gevonden oorzaken van (langer) doorwerken op oudere leeftijd vormen de basis voor het formuleren van interventiemogelijkheden en preventieve maatregelen om oudere werknemers gemotiveerd, gezond en langer op de werkvloer te houden. Potentieel veelbelovende maatregelen worden onderverdeeld in maatregelen op individueel, bedrijfsen nationaal niveau. Nagegaan wordt in hoeverre deze maatregelen maatschappelijk geaccepteerd en gedragen worden. Ook zal de technische, organisatorische en juridische haalbaarheid worden getoetst. Het onderzoeksprogramma zal medio 2016 worden afgerond.
22
Wetenschappelijk onderzoek
Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker; • twee hoogleraren.
Opleiding als sociale scheidslijn o.l.v. prof. dr. M.H.J. Wolbers, Radboud Universiteit Nijmegen De klassensamenleving op basis van sociale herkomst is succesvol bestreden in Nederland, maar nieuwe tegenstellingen komen daarvoor terug. Tussen mensen met een hoge en lage opleiding lijken zich hardnekkige scheidslijnen af te tekenen. Er wordt ook wel van een ‘credential society’ gesproken, waarin toegang tot een baan vooral gebaseerd is op diploma’s en titels ook al zijn die niet relevant voor het betreffende werk. Tegelijkertijd is sociale stijging geen vanzelfsprekendheid meer in de Nederlandse samenleving. Hoewel het opleidingspeil van de (beroeps-)bevolking nog steeds stijgt, neemt het percentage kinderen dat met een lager opleidingsniveau dan hun ouders het onderwijs verlaat, sterk toe. Het naoorlogse denkkader over sociale mobiliteit, geënt op het verheffen van lagere sociale klassen door het blootleggen van verborgen talent, lijkt tegenwoordig niet meer passend. Dit onderzoeksproject heeft als doel gedetailleerd inzicht te verschaffen in de aard, omvang en problematiek van deze recente ontwikkelingen op het terrein van sociale stratificatie en mobiliteit in Nederland. Daarnaast wordt uitgebreid ingegaan op de oorzaken en gevolgen ervan. Welke maatschappelijke ontwikkelingen en mechanismen liggen ten grondslag aan sociale daling en opleiding als sociale scheidslijn en wat zijn de gevolgen voor de maatschappelijke verhoudingen in het algemeen en voor de arbeidsmarkt en het sociale zekerheidsstelsel in het bijzonder, nu en in de toekomst? Aan de hand van een literatuurstudie, een empirische analyse op een gezaghebbende persoonsenquête en een expertmeeting zal uitgebreid gereflecteerd worden op deze onderzoeksvragen. Het onderzoek is in oktober 2012 gestart, de eindrapportage is begin 2015 voorzien. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker; • een hoogleraar.
Leren re-integreren: beleidsanalyse van re-integratie o.l.v. prof. dr. P.W.C. Koning, Vrije Universiteit Amsterdam
20 14
Het afgelopen decennium is het nodige empirisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van reintegratie. Met steeds uitgebreidere datasets en betere onderzoekdesigns is het mogelijk de toegevoegde waarde van re-integratie, zoals scholing, bemiddeling of therapieën, te schatten. Met het beantwoorden van de effectiviteitsvraag komt vervolgens een andere vraag in zicht: wat drijft effectiviteit, in hoeverre is dit verklaarbaar uit beslissingen van klantmanagers? Wanneer is een non-conformistisch instrument, zoals schuldhulpverlening, een goed alternatief? Kiezen Klantmanagers wel voor de juiste re-integratiebedrijven? Evenzo is het de vraag of werkgevers wel de juiste beslissingen nemen bij re-integratie. Deze vragen zijn tot dusver nog grotendeels onontgonnen in de literatuur en tegelijkertijd van eminent belang bij de uitvoering van re-integratie. De onderhavige, empirisch gerichte studie zal zich daarom primair op deze uitvoeringsvragen richten, met als perspectief de (beslissingen van) klantmanagers en werkgevers bij re-integratie. Daarnaast speelt ook de overkoepelende vraag, namelijk hoe beleidsmakers de uitvoering van reintegratie kunnen sturen: hoe zorg je ervoor dat klantmanagers en werkgevers over de juiste prikkels beschikken om tot ‘optimale re-integratie’ te komen? Bij werkgevers valt daarbij te denken aan de loondoorbetalingsverplichting en systemen van premiedifferentiatie. Meer concreet zal dit project uit de volgende vier deelprojecten bestaan:
23
1. effectiviteit van schuldhulpverlening als non-conformistische re-integratieaanpak: met gegevens van onder andere de gemeente Amsterdam zullen de – bedoelde en onbedoelde – effecten van schuldhulpverleningstrajecten op de kans van bijstandscliënten om een baan te vinden onderzocht worden. 2. aansturing van werkgevers tot re-integratie door financiële prikkels bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Grootschalige administratieve bestanden van de verzekerden-, uitkerings- en premieregistratie (van UWV) zullen benut worden om vast te stellen in hoeverre de prikkels die uitgaan van loondoorbetaling en premiedifferentiatie effect sorteren. Interessant in dit verband is de vraag hoe zwaar, wanneer en op welk type werkgevers gericht dient te worden. 3. organisatie van de aanbesteding van re-integratie: op basis van welke informatie zijn geschikte re-integratiebedrijven te kiezen? Welke combinatie van informatie is daarvoor nodig? Het hier beschreven onderzoek maakt gebruik van UWV- gegevens over de aanbesteding van re-integratie. 4. contracteren van re-integratiebedrijven: wat zijn de effecten van prestatieprikkels voor re-integratiebedrijven? Wederom met UWV- gegevens wordt in dit onderzoek nader onderzocht of prikkels leiden tot selectie door re-integratiebedrijven en of het aanzet tot betere plaatsingsprestaties. Het onderzoek is in april 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar.
Intergenerationele solidariteit of generatieconflict o.l.v. prof. dr. M. Heemskerk, Radboud Universiteit Nijmegen Profiteert de ene generatie meer dan de andere van pensioenregelingen? Door de dubbele vergrijzing – steeds meer ouderen leven steeds langer – staat de houdbaarheid van het huidige pensioenstelsel onder druk. Pensioenregelingen worden versoberd en risico’s herverdeeld. De pensioenleeftijd wordt voor komende generaties aanzienlijk hoger en de opbouw van pensioen lager. De verdeling van de lusten en lasten van pensioen trekt een zware wissel op de solidariteit tussen generaties. Jong en oud vrezen de dupe te worden van pensioenwijzigingen en de pensioenrekening te moeten betalen. Ouderen en gepensioneerden maken zich zorgen dat hun pensioen niet welvaartsvast zal blijven of gekort zal worden. Jongeren menen dat de pensioenrekening naar de volgende generaties wordt doorgeschoven. Een juridisch pensioengevecht onder de generaties dreigt en zowel ouderen als jongeren zoeken naar instrumenten om pensioenwijzigingen tegen te houden. Dit onderzoek gaat in op de juridische betekenis en grondslagen van intergenerationele solidariteit in pensioenregelingen. Onderdeel van het onderzoek vormt de vraag met welke juridische maatregelen de solidariteit tussen generaties in pensioenregelingen kan worden geborgd. Op deze wijze draagt het onderzoek bij aan de (oordeelsvorming over) solidariteit tussen generaties in huidige en toekomstige pensioenregelingen. De studie is gestart medio 2013 en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar.
Richtlijnontwikkeling ‘chronisch zieken’ ten behoeve van bedrijfs- en verzekeringsartsen o.l.v. prof. dr. H. Wind, AMC, Universiteit van Amsterdam Verzekeringsartsen en bedrijfsartsen hebben een belangrijke taak bij het bevorderen en in stand houden van de arbeidsdeelname van chronisch zieken. De overlap in het werkveld van deze professionals en de gemeenschappelijke taak in de zorgketen ten aanzien van behoud van werk of terugkeer
24
Wetenschappelijk onderzoek
naar werk vormt de basis voor een gezamenlijke, overkoepelende richtlijn voor arbeidsparticipatie van chronisch zieken. Daarnaast spelen behandelend artsen een rol bij het aan het werk komen en blijven van werkenden met gezondheidsproblemen. Ook dit komt aan de orde in de te ontwikkelen richtlijn. Door de onderzoeksgroep wordt aan de hand van de literatuur een notitie opgesteld die in grote lijnen duidelijk maakt waar de knelpunten liggen ten aanzien van arbeidsparticipatie van chronisch zieken. De notitie wordt in een werkgroep besproken waarbij de vragen worden vastgesteld waarop de richtlijn een antwoord moet geven. In deze werkgroep hebben de belangrijkste betrokkenen bij de ontwikkeling van de richtlijn zitting: bedrijfs- en verzekeringsartsen, huisarts, specialist en arbeidsdeskundige die in hun dagelijks werk te maken hebben met de problematiek en patiënten. Vanzelfsprekend maken verschillende patiëntenverenigingen deel uit van de werkgroep. Systematisch literatuuronderzoek, aangevuld met kennis van verschillende deskundigen - waaronder die van patiënten - geven antwoord op de vragen en dit leidt tot het formuleren van aanbevelingen die worden opgenomen in de richtlijn. Het resultaat van het onderzoeksproject is een richtlijn die in de praktijk van verzekeringsartsen en bedrijfsartsen wordt toegepast. Doel hiervan is dat chronisch zieken die vanwege hun gezondheid worden belemmerd in arbeidsdeelname: 1. hun werk behouden, al dan niet met aanpassingen; 2. terug kunnen keren naar passend werk; 3. een start kunnen maken met werk dat past bij hun fysieke en mentale mogelijkheden. De studie is gestart in de loop van 2013 en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • een hoogleraar.
Oudere werknemers vanuit werkgeversperspectief o.l.v. dr. A. Heyma, SEO economisch onderzoek/Universiteit van Amsterdam
20 14
Oudere werknemers hebben een relatief moeilijke positie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Hoewel er steeds meer ouderen werkzaam blijven, komen oudere werklozen veel moeilijker aan een baan dan jongere werklozen. Uit een recente studie van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat werkgevers veel minder geneigd zijn om oudere werkzoekenden aan te nemen dan vergelijkbare jongere werknemers. Dat ligt vooral aan onzekerheid bij werkgevers over de productiviteit van oudere werknemers in verhouding tot de looneisen die worden gesteld. Die onzekerheid geeft voeding aan percepties bij werkgevers waarin ouderen relatief slecht scoren ten opzichte van jongeren. In het onderhavige onderzoek wordt gezocht naar factoren die de aannamekans van werknemers beïnvloeden en die samenhangen met leeftijd, niet alleen vanuit arbeids-economisch perspectief, maar ook vanuit het perspectief van de arbeids- en organisatiepsychologie. Vervolgens wordt het werkelijke belang van elk van deze factoren voor de aannamekans van oudere werknemers vastgesteld via een vignettenanalyse. Daarin wordt aan leidinggevenden gevraagd om herhaaldelijk te kiezen tussen kandidaten van verschillende leeftijd, die tevens verschillen op persoonlijke en psychologische kenmerken. Daarbij worden ook de bedrijfscontext (sector, bedrijfsgrootte, arbeidsomstandigheden) en de persoonlijke en psychologische kenmerken van de leidinggevende betrokken. Met de resultaten van de vignettenanalyse wordt inzicht verkregen in de werkelijke overwegingen van werkgevers om oudere werknemers in dienst te houden of wel/niet aan te nemen. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van twee jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar; • een projectleider.
25
Loondispensatie als instrument voor arbeidsparticipatie: naar een verbeterde werkzaamheid o.l.v. prof. dr. T. Wilthagen, ReflecT, Universiteit van Tilburg Loondispensatie is een instrument dat de werkgever toestaat minder dan het wettelijk geldende minimumloon te betalen, indien de werknemer vanwege een arbeidsbeperking verminderd productief is. Dit gebeurt op basis van de vast te stellen loonwaarde van de werknemer. De werkgever wordt vrijgesteld voor het deel dat de werknemer verminderd productief is, derhalve het verschil tussen het minimumloon en de feitelijke loonwaarde. Voortbouwend op eerder verricht onderzoek wordt in deze studie nagegaan hoe de vormgeving, toepassing en effectiviteit van loondispensatie kan worden verbeterd. Loondispensatie is immers een van de belangrijkste elementen waarop de in 2015 in te voeren Participatiewet is gebaseerd. Met dit multidisciplinair onderzoek wordt inzicht verkregen in de vraag of het instrument loondispensatie werkt om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt in te laten stromen naar betaald werk. Nagegaan zal worden wat de effecten zijn van de inzet van loondispensatie en onder welke condities het instrument een bijdrage levert aan de duurzame arbeidsparticipatie van mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Specifieke aandachtspunten van het onderzoek zijn: 1. Wat zijn de effecten van het instrument loondispensatie in vergelijking met andere instrumenten die kunnen worden ingezet voor arbeidsparticipatie en re-integratie van arbeidsgehandicapten? 2. Wat zijn de effecten van de inzet van loondispensatie op het loongebouw/ functiewaarderingssystemen? 3. Hoe kan in samenspraak met werkgevers een meer bruikbaar/geaccepteerd model van loondispensatie geconstrueerd worden? En in samenhang daarmee: 4. Hoe kan het instrument loondispensatie dusdanig operationeel worden gemaakt dat ook ondernemers uit het MKB er gebruik van kunnen maken, zonder al te veel administratieve rompslomp? 5. Hoe is het instrument – wanneer het eenmaal functioneert – beheersbaar te houden? Naast wetenschappelijke publicaties zullen diverse informatieproducten voor de praktijk worden vervaardigd en zullen voorafgaand aan de invoering van de nieuwe wetgeving een webseminar en slotconferentie worden georganiseerd. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van achttien maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar.
CAO en schadecompensatie bij beroepsrisico’s o.l.v. prof. dr. S. Klosse, Universiteit Maastricht Als lid van een internationale gemeenschap is Nederland gehouden zijn internationale verplichtingen na te komen. Dit geldt ook voor de verplichtingen die zijn opgenomen in Verdrag 121 van de ILO. Dit verdrag vereist (onder andere) een hoge inkomensdekking in de sociale zekerheid voor schade die is veroorzaakt door een beroepsrisico. In het Nederlandse sociale zekerheidssysteem wordt, sinds de invoering van de WAO, geen onderscheid meer gemaakt in dekking tussen sociale- en beroepsrisico’s (risque professionnel en risque social). Lange tijd was dit geen probleem omdat de uitkeringen bij ons relatief hoog waren. Met de komst van de Wet WIA is dit veranderd. Door de inrichting van die wet is het bijvoorbeeld bepaald niet uitgesloten dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten die geen werk kunnen vinden, moeten leven van een uitkering die onder het bestaansminimum ligt, ook als de arbeidsongeschiktheid is ontstaan door een beroepsrisico. De Wet WIA strookt op dit punt niet met de ILO-normen. Bij de invoering van de Wet WIA is overwogen om dit probleem te ondervangen door invoering van een Extra Garantieregeling voor Beroepsrisico’s (EGB); een verplichte beroepsrisicoverzekering naar Belgisch voorbeeld. Op advies van de SER heeft de regering hier echter van afgezien. Sociale partners hebben toen de handschoen opgepakt. Als gevolg hiervan kennen verschillende cao’s inmiddels reparatiebepalingen die de WIA-uitkeringen aanvullen. De vraag is echter
26
Wetenschappelijk onderzoek
of dit voldoende is om problemen van ondercompensatie op te vangen. In dit onderzoek worden bestaande cao-afspraken nader bestudeerd om zicht te krijgen op aard en omvang van het probleem van ondercompensatie en op de vraag in hoeverre cao’s dat probleem kunnen opvangen. Ook alternatieve oplossingsrichtingen worden bestudeerd om de eventuele meerwaarde daarvan ten opzichte van de cao-oplossing te kunnen vaststellen. De aandacht richt zich daarbij niet alleen op invoering van een verplichte beroepsrisicoverzekering (EGB). Ook andere oplossingsrichtingen zullen worden onderzocht, zoals a) de introductie van een verplichte verzekering voor schade die niet door sociale zekerheidsregelingen wordt gedekt en b) verdere aanscherping van de re-integratieverplichtingen van de werkgever ten opzichte van werknemers die arbeidsongeschikt raken ten gevolge van beroepsrisico’s. De verschillende oplossingsrichtingen worden verder aan een rechtseconomische verkenning onderworpen, zodat niet alleen juridische, maar ook economische aspecten in de analyse worden meegenomen. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van achttien maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • twee senior onderzoekers; • drie hoogleraren.
Arbeidsparticipatie en ernstige psychische aandoeningen o.l.v. prof. dr. J. Anema, EMGO Instituut, Vrije Universiteit Amsterdam Werk is voor iedereen belangrijk, ook voor mensen met een arbeidsbeperking. De afstand tussen arbeidsdeelname en mensen met ernstige psychische aandoeningen (EPA) is groot. Tegelijkertijd vindt de overheid dat meer mensen met EPA in staat zouden moeten worden gesteld om deel te nemen aan het arbeidsproces. In het verlengde daarvan hebben UWV en GGZ Nederland in 2013 een convenant getekend om de onderlinge samenwerking te verbeteren. De laatste jaren worden op verschillende locaties in Nederland initiatieven genomen door de GGZ, de gemeenten en uitvoeringsorganisaties op het terrein van participatie en re-integratie om mensen met EPA aan het werk te helpen. Een veelbelovende aanpak is de Individual Placement en Support (IPS) waarvan in verschillende landen, waaronder de Verenigde Staten, de effectiviteit bij de onderhavige doelgroep is aangetoond. In Nederland wordt deze vorm van bevordering van arbeidsparticipatie beperkt toegepast en deze aanpak is recentelijk voor het eerst wetenschappelijk geëvalueerd (Michon, 2006). De onderhavige studie beoogt bestaande wetenschappelijke kennis te verzamelen en te verspreiden naar zorgverleners en beleidsmakers met als doel de arbeidsparticipatie van mensen met EPA te verbeteren. Tijdens het onderzoek zal de mate van arbeidsparticipatie van mensen met EPA, van daarop gerichte interventies en van daarop gericht beleid in Nederland in kaart worden gebracht. Vervolgens worden de resultaten hiervan vergeleken met andere landen op basis van de OECD database, op geleide hiervan kan de relatieve positie van Nederland vastgesteld worden (benchmark). Ten tweede zal op een systematische en inzichtelijke wijze de huidige stand van evidence based onderzoek – ten aanzien van effectieve interventies ter bevordering van arbeidsparticipatie bij mensen met EPA – in kaart worden gebracht. Er zal daarbij een overzicht worden gepresenteerd van factoren die bevorderend of belemmerend zijn voor duurzame arbeidsparticipatie. De opgedane kennis kan worden gebruikt door zorgverleners voor het gericht inzetten of indiceren van effectieve interventies bij mensen met EPA in Nederland. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van achttien maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee senior onderzoekers; • een hoogleraar.
20 14
27
Decentralisatie: inzicht in factoren voor succesvolle decentralisatie in het sociale domein o.l.v. drs. M. Molenkamp, Radar Advies BV De komende jaren krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van burgers bij opvoedingsvragen, het vinden van werk, het verstrekken van een uitkering en/of toeslagen en het bieden van zorg aan mensen thuis. Die nieuwe taken gaan gepaard met omvangrijke bezuinigingen. Gemeenten kunnen deze taken alleen uitvoeren als ze een geheel nieuwe werkwijze introduceren, een werkwijze waarin burgers meer worden aangesproken op wat zelf en met elkaar kunnen doen. Een werkwijze ook waarin wordt voorkomen dat meer hulpverleners tegelijk met een gezin aan de slag gaan en waarin optimaal gebruik wordt gemaakt van alle voorzieningen in wijk en buurt. In de toekomst zal bijvoorbeeld iemand met een verstandelijke beperking samen met een dementerende oudere op een dagopvang in de wijk kunnen zitten. Het toezicht zal door een familielid of vrijwilliger worden gedaan, met – indien nodig – een professional die er snel bij geroepen kan worden. In de toekomst zal de sociaal werker als een soort ‘sociale huisarts’ preventief bij lichte problemen reeds ondersteuning bieden. Dit alles moet leiden tot minder inschakeling van specialisten. Het huidige onderzoek vindt plaats bij gemeenten die in een gevorderd stadium zijn in het toewerken naar deze situatie én gemeenten die daar minder ver in zijn. De centrale onderzoeksvraag is of achterhaald kan worden welke factoren binnen de gemeenten bijdragen aan het (succesvol) realiseren van deze nieuwe situatie. Die factoren zijn benoemd in de literatuur over transitiemanagement en veranderingen bij de overheid, bijvoorbeeld de zichtbare aanwezigheid van leiderschap in bestuur en directie, het loslaten van administratieve werkprocessen en het experimenteren zonder duidelijke afspraken vooraf. De verwachting is dat het onderzoek verbanden aantoont tussen de onderscheiden factoren en de mate waarin gemeenten succesvol zijn in de invoering van de decentralisaties. De studie is eind 2013 gestart en heeft een doorlooptijd van achttien maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een onderzoeker; • een senior onderzoeker; • een projectleider.
De beloften van nabijheid: een kwalitatief onderzoek naar de decentralisatie van arbeidsre-integratie, jeugdzorg en langdurige zorg o.l.v. prof. dr. J.W. Duyvendak, Amsterdam Institute of Social Science Research/Universiteit van Amsterdam Met ingang van 2015 krijgt een grote decentralisatieoperatie haar beslag, waarbij gemeenten eerstverantwoordelijke bestuurslaag worden op het terrein van (arbeids)participatie, langdurige zorg en jeugdzorg. Deze decentralisatie hangt samen met de herziening van de verzorgingsstaat die door de economische en financiële crises in een stroomversnelling is geraakt. Bezuinigingen zijn de aanjager van de ‘ombouw’ van de verzorgingsstaat, maar de argumentatie is ook inhoudelijk. Ten eerste zou de oude verzorgingsstaat mensen passief en claimend maken, in plaats van actief en verantwoordelijk. Ten tweede zou de kwaliteit van de dienstverlening gebrekkig zijn doordat teveel tijd opgaat aan registratie-eisen ten koste van daadwerkelijke hulp. Ook zou de dienstverlening te gespecialiseerd en versnipperd zijn, waardoor veel cliënten in een veelheid van los van elkaar opererende hulpverleners en instanties verloren raken. De herziening van de verzorgingsstaat is gebaseerd op vier principes, waarbij het eerste principe maatgevend is voor de andere drie: 1. nabijheid: hulp moet dicht bij de burger komen, aangestuurd door de lokale overheid die ‘dichterbij’ zou staan en met een grotere rol voor het eigen (meer nabije) sociale netwerk. 2. zelfredzaamheid: burgers worden gestimuleerd om hun eigen problemen op te lossen, zo nodig met een beroep op hun sociale netwerk. 3. wederkerigheid: wie hulp ontvangt, moet ook iets terugdoen. Zo wordt van bijstandsgerechtigden verwacht dat zij als tegenprestatie (vrijwilligers)werk verrichten.
28
Wetenschappelijk onderzoek
4. generalistisch integraal werken: hét alternatief voor versnippering en ‘schotten’. Breed opgeleide en inzetbare professionals in ‘sociale wijkteams’ moeten door hun integrale aanpak dwarsverbanden leggen tussen diverse beleidsterreinen. Aan de hand van onderzoek in drie (kleine, middelgrote en grote) gemeenten worden twee nieuwe benaderingen bestudeerd waarin bovenstaande vier principes duidelijk terug zijn te zien: sociale wijkteams en sociale netwerken. Sociale wijkteams geven vorm aan nabijheid van professionals, terwijl sociale netwerken vormgeven aan nabijheid van burgers onderling. Het onderzoek moet antwoord geven op de volgende vragen: 1. Op welke manieren wordt het sociale netwerk rond kwetsbare burgers aangeboord (bijvoorbeeld via ‘eigen kracht’-conferenties of netwerkbijeenkomsten)? 2. In hoeverre en onder welke voorwaarden kunnen deze netwerken voor kwetsbare burgers van duurzame betekenis zijn voor de kwaliteit van hun dagelijks leven? 3. Welke rol spelen sociale wijkteams en andere professionals daarbij? 4. In hoeverre zijn opleidingsniveau, sekse, etniciteit en buurtkenmerken van invloed op de duurzaamheid van sociale netwerken? De studie is in januari 2014 gestart en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee postdoc onderzoekers; • twee hoogleraren.
Handhaving van onderop: handhavingsinstrumenten in de sociale zekerheid vanuit het perspectief van de burger o.l.v. prof. dr. M. Hertogh, Rijksuniversiteit Groningen
20 14
Naleving van de regels op het gebied van sociale zekerheid en werk is belangrijk voor een economisch krachtig en sociaal Nederland met werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Maar hoe zorg je ervoor dat iedereen zich aan de regels houdt? In dit onderzoek worden verschillende handhavingsinstrumenten bestudeerd en de effecten ervan geanalyseerd. Op basis hiervan wordt niet meer ‘van bovenaf’, maar 'van onderop' een model ontwikkeld voor 'effectief handhaven’. Overheidsorganisaties – zoals UWV, SVB en Belastingdienst – kunnen gebruik maken van verschillende handhavingsinstrumenten. Dit kan bijvoorbeeld door middel van voorlichting en advisering (preventie). Maar de laatste tijd gaan er ook steeds meer stemmen op om meer gebruik te maken van boetes en sancties (repressie) om zo misbruik en fraude tegen te gaan. Maar welke van deze twee instrumenten is nu het meest effectief, of is het juist verstandig om beide instrumenten te combineren? Deze vraag is tot nu toe nagenoeg uitsluitend beantwoord door te kijken naar het werk van de handhavers, maar in dit onderzoek staan de betrokken burgers centraal. Hierbij vormen twee invloedrijke wetenschappelijke benaderingen de inspiratiebron: de theorie van 'motivational postures' (Braithwaite, 2003) en de 'procedural justice'-theorie (Tyler,1990). Hoe reageren burgers op een overheid die hen enerzijds verantwoordelijkheden en vertrouwen zegt te willen geven, maar die anderzijds steeds vaker kiest voor strenger straffen? Hoe ervaren de betrokken burgers de verschillende handhavingsinstrumenten? Zijn zij voldoende op de hoogte van de nieuwste wettelijke regelingen en kunnen zij hiermee uit de voeten? Leidt meer repressie ook tot een hoger nalevingsniveau? Of leidt een verschuiving van preventie naar repressie op termijn juist tot negatieve effecten en minder naleving? Verondersteld wordt dat de regels in de sociale zekerheid beter nageleefd zullen worden, naarmate verwachtingen en opvattingen van handhavers en burgers beter op elkaar zijn afgestemd. Het onderzoek draait om de volgende centrale vragen: 1. Hoe beïnvloeden verwachtingen en opvattingen van burgers over de uitvoeringsinstanties binnen de sociale zekerheid de instrumenten die handhavers kiezen? 2. Wat betekent dit voor het nalevingsniveau? 3. Hoe zou – in dit licht - een model voor 'effectief handhaven' eruit kunnen zien? Om dit te onderzoeken vinden gesprekken plaats met handhavers en burgers in focusgroepen, wordt
29
een landelijk representatieve enquête uitgezet onder burgers en worden vijf uitgebreide casestudies uitgevoerd bij alle betrokken uitvoeringsinstanties. Dit betekent dat de onderzoekers belangrijke dossiers bekijken, 'meelopen' met een aantal handhavers en gesprekken voeren met zowel handhavers als burgers. Ten slotte worden de bevindingen voorgelegd aan mensen uit de praktijk en andere deskundigen. De studie is in januari 2014 gestart en heeft een doorlooptijd van 5 jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een junior onderzoeker; • een senior onderzoeker; • twee hoogleraren.
Toekomstige arbeidsmarkt (1) ‘Het Middensegment op de Arbeidsmarkt en Aanpassing aan de Kenniseconomie in 2020’ o.l.v. prof. dr. R. van der Veen, Erasmus Universiteit Rotterdam Technologische ontwikkelingen zijn van invloed op de arbeidsmarkt. Enerzijds komt dat omdat kennis een belangrijkere rol is gaan spelen, daarnaast heeft de ontwikkeling van die kennis bijgedragen aan de overgang van een economie gebaseerd op het maken van producten naar een economie waar het leveren van diensten de basis vormt. De vraag is echter welke gevolgen voor de arbeidsmarkt deze veranderingen met zich meebrengen, welke rol werkgevers en het onderwijssysteem spelen en welke maatregelen de overheid kan treffen. Tijdens de studie zal het antwoord op deze vraag via de volgenden, meer specifieke vragen beantwoord worden: 1. Leidt de overgang naar een kenniseconomie tot ongelijkheid op de arbeidsmarkt? Zo ja, is dat een algemene ontwikkeling of concentreert deze ongelijkheid zich in specifieke sectoren? 2. In welke sectoren is er sprake van een kloof tussen arbeidsvraag en -aanbod en hoe gaan werkgevers en onderwijsinstellingen hiermee om? 3. Welke beleidsmaatregelen kunnen genomen worden voor het tegengaan van ongelijkheid en het verbeteren van de aansluiting van arbeidsvraag en -aanbod? Naast een algemene indruk van de arbeidsmarkt, zullen er twee kennisintensieve sectoren, te weten de ICT- en de gezondheidszorgsector uitgelicht worden. Zo wordt duidelijk of de overgang naar een kenniseconomie gevolgen heeft voor alle sectoren of juist anders uitpakt, afhankelijk van specifieke kenmerken van die sectoren. Verschillende onderzoeksmethoden zijn hiervoor beschikbaar. Aan de hand van kwantitatieve analyses wordt een beeld geschetst van ongelijkheden op de arbeidsmarkt en is het mogelijk aan te geven in welke sectoren dit vooral het geval is. Vervolgens wordt met experts (vertegenwoordigers van werkgevers, onderwijsinstellingen en de overheid) gesproken over de verwachtingen die zij hebben over de arbeidsmarkt. Door het voorleggen van verschillende scenario’s wordt onderzocht wat de meest waarschijnlijke ontwikkelingen zijn. In aansluiting hierop zullen – gebaseerd op een analyse van de effecten van beleidsmaatregelen – de mogelijke beleidsopties van de overheid in kaart worden gebracht, rekening houdend met te verwachten knelpunten en ontwikkelingen. De studie is in november 2013 van start gegaan en loopt tot november 2016. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar.
Toekomstige arbeidsmarkt (2) ‘Bescherming van arbeidsmigranten in Nederland: toen, nu en in de toekomst’ o.l.v. dr. C. Rijken, Universiteit van Tilburg Arbeidsmigratie naar Nederland, zowel vanuit andere EU landen als vanuit landen daarbuiten, is niet meer weg te denken van de huidige arbeidsmarkt. Sommige arbeidsmigranten maken gebruik van
30
Wetenschappelijk onderzoek
het vrij verkeer van werknemers of diensten binnen de EU, anderen verrichten arbeid als kennismigrant en weer anderen werken in Nederland zonder daarvoor een werkvergunning te hebben of zelfs zonder een legale verblijfsstatus in Nederland. Terwijl zij een belangrijke bijdrage leveren aan onze arbeidsmarkt en aan onze economie, vormt misbruik en uitbuiting een serieuze bedreiging voor deze groepen arbeidsmigranten. Deze disbalans tussen de behandeling van arbeidsmigranten en hun waarde voor de Nederlandse arbeidsmarkt en economie vormt de aanleiding voor dit onderzoek. In het bijzonder richt het onderzoek naar de ‘schaduwzijde’ van de Nederlandse arbeidsmarkt zich op de positie van de arbeidsmigrant aan de onderkant van die arbeidsmarkt. Het heeft als doel een bijdrage te leveren aan de verbetering van de positie van arbeidsmigranten door de arbeids- en mensenrechtelijke problemen inzichtelijk te maken. De centrale onderzoeksvraag luidt: Op welke wijze kan een juiste balans worden gevonden tussen de arbeidsrechtelijke mogelijkheden van een vrije markteconomie binnen de EU en de bescherming van de (ongedocumenteerde) arbeidsmigrant? Het onderzoek zal zich richten op vier terreinen: 1. Nieuwe arbeidsconstructies tussen arbeidsmigranten uit vooral andere EU landen. Werkgevers lijken erop gericht Nederlandse arbeidswetgeving te omzeilen ten koste van de arbeidsmigrant. Onderzocht zal worden in hoeverre constructies als payrolling, contracting en draaideurflex zijn toegestaan met inachtneming van de Europese context. 2. Het negeren van de rechten van de arbeidsmigrant kan leiden tot misbruik en uitbuiting. Binnen het spanningsveld van uitbuiting, arbeidsmarktbehoeften en het tegengaan van illegaal verblijf lijkt het laatste te prevaleren. Het onderzoek is erop gericht het spanningsveld binnen de genoemde driehoeksverhouding in kaart te brengen en te doorbreken door het verkrijgen van meer inzicht in de rol die de arbeidsmigrant vervult en het creëren van een mogelijkheid voor een menswaardig bestaan. 3. De omvang van de huidige groep ongedocumenteerden in Nederland is onbekend, evenals de mate waarin hun rechten als werknemers worden nageleefd. Repressieve maatregelen tegen ongedocumenteerden of hun werkgevers zijn maar ten dele succesvol en miskennen de noodzakelijkheid van arbeidsmigratie voor dit soort werk. Het onderzoek wil deze kwetsbare groep in beeld brengen en op basis daarvan aanbevelingen doen voor het verbeteren van hun positie. 4. Als laatste wordt de vraag gesteld of verplaatsbare arbeid waarin veel arbeidsmigranten werken op de lange termijn een plaats heeft binnen de Nederlandse economie. Bij ontkennende beantwoording is de vervolgvraag hoe de Nederlandse regering verplaatsing kan stimuleren en tegelijkertijd kan bijdragen aan de Nederlandse kenniseconomie. De studie ging in januari 2014 van start, de studieduur bedraagt vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • twee senior onderzoekers; • een projectleider.
Effecten van de MPG-interventie voor multiprobleemgezinnen o.l.v. dr. D.E.M.C. Jansen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen
20 14
Het hier beschreven onderzoek sluit aan op de resultaten van de Programmeringsstudie ‘Multiproblematiek in gezinnen’; een literatuurstudie die in 2013 is afgerond. Multiprobleemgezinnen ervaren problemen op verschillende leefgebieden, van sociaaleconomische achterstanden en psychosociale problemen tot huiselijk geweld en criminaliteit. Daarnaast veroorzaken multiprobleemgezinnen regelmatig overlast in hun omgeving, met een veelal negatief effect op de buurt. De problemen van multiprobleemgezinnen hebben aanzienlijke consequenties voor de volksgezondheid, de leefbaarheid en de participatie van deze gezinnen. Desondanks is er in Nederland nog geen evidence-based hulpverlening of interventie om deze gezinnen te helpen zodanig met hun problemen om te gaan dat het functioneren van het gezin op de verschillende leefgebieden verbetert.
31
In dit onderzoek worden de volgende vragen beantwoord: 1. Wat is de beste manier om de problematiek en het functioneren van multiprobleemgezinnen op gestandaardiseerde wijze in kaart te brengen? 2. Wat zijn de effecten van de MPG-interventie op de opvoedcompetenties van (de) ouder(s) en het psychosociaal en sociaaleconomisch functioneren van multiprobleemgezinnen ten opzichte van reguliere hulpverlening? 3. Wat zijn de randvoorwaarden en knelpunten bij de implementatie van deze interventie? Bij het beantwoorden van deze vraagstellingen wordt uitgegaan van de volgende definitie van een multiprobleemgezin: een gezin met minstens één volwassene en minstens één kind van 4-18 jaar, die samenleven in een gezamenlijk huishouden en naast opvoedingsproblematiek ook problemen ervaren op sociaaleconomisch en/of psychosociaal gebied. Tijdens de studie zal een MPG-interventie voor multiprobleemgezinnen worden opgezet, gebaseerd op (evidence based) veelbelovende elementen uit de literatuur en voortbouwend op bestaande interventies. In deze interventie wordt gebruik gemaakt van een gestandaardiseerde beoordeling van de stand van zaken op verschillende leefgebieden, voorafgaand aan de start van de hulpverlening. Vervolgens ontvangt het gezin langdurige ondersteuning met wisselende intensiteit, waarbij in het eerste halfjaar sprake is van meer contactmomenten per week. Als de problemen onder controle zijn en geen intensieve begeleiding meer nodig is worden – meestal na een halfjaar tot een jaar – de contactmomenten langzaam afgebouwd tot bijvoorbeeld één contact per maand. De hulpverlening is gericht op het gehele gezin/alle gezinsleden en biedt hulp op alle relevante leefgebieden. De hulpverlening haakt in op en versterkt de eigen kracht en zelfredzaamheid van het gezin en sluit aan bij de belevingswereld en behoeften/vragen van het gezin. De hulpverlening vindt plaats in de thuissituatie of leefomgeving van het gezin en is met name gericht op gedragsbeïnvloeding en het aanleren van vaardigheden. Daarnaast wordt zo nodig praktische, materiële hulp geboden. De hulpverlening is niet vrijblijvend en betrekt het gezin bij het opstellen van concrete haalbare doelen, waarbij ook het sociale netwerk wordt betrokken. Om te voorkomen dat teveel hulpverleners bij het gezin over de vloer komen, wordt uitgegaan van één gezin, één plan, één key professional, waarbij deze laatste als constante factor voor het gezin de regie heeft. Zo nodig wordt specialistische hulp ingeschakeld voor deelproblemen via de gezinscoach. De studie is in maart 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van vijf jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker/projectleider; • een hoogleraar.
2. Nieuwe onderzoeksprojecten, toegekend in 2014 Beleggingsresultaten van niet-liquide activa op lange termijn o.l.v. prof. dr. T.E. Nijman, Netspar, Universiteit van Tilburg (€ 209.600) Pensioen staat de laatste jaren sterk in de belangstelling. Dat is begrijpelijk: een goede oudedag is wat iedereen wenst en waar we graag voor sparen. Maar, aan dat sparen blijken risico’s verbonden: soms gaat het goed, soms levert sparen minder op dan verwacht. Sparen voor pensioen heeft echter ook een voordeel: er is een lange tijd dat het geld kan renderen. In dit onderzoek wordt nagegaan of deze lange horizon gebruikt kan worden om de pensioenbetalingen minder gevoelig te maken voor de grilligheid van financiële markten. In het bijzonder wordt gekeken naar beleggingen in zogenaamde illiquide activa. Dit zijn bijvoorbeeld illiquide aandelen of obligaties, vastgoed, infrastructurele projecten of lange termijn investeringen in kleinere bedrijven. Deze investeringen zijn vaak minder goed verhandelbaar en daardoor minder aantrekkelijk voor op de kortere termijn gerichte beleggers; dat maakt deze beleggingen ook goed-
32
Wetenschappelijk onderzoek
koper. Voor een langetermijnbelegger is de slechte verhandelbaarheid echter geen probleem, omdat die de tijd heeft om te wachten. Dergelijke beleggingen zijn voor pensioenbeleggers potentieel juist aantrekkelijk. Dit voordeel moet wel worden afgewogen tegen mogelijke nadelen, zoals het minder gemakkelijk kunnen aanpassen van de beleggingsportefeuille en het tegen hogere kosten moeten verkopen van beleggingen als waarde wordt overgedragen of pensioeninkomen wordt uitgekeerd. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • twee hoogleraren.
De afweging tussen kosten, ambitie en risico in pensioencontracten o.l.v. prof. dr. A.L. Bovenberg, Netspar, Universiteit van Tilburg (€ 276.113) Elke Nederlander wil graag een hoge en gegarandeerde pensioenuitkering en wil daar slechts een beperkte pensioenpremie voor (laten) betalen. Niet elke Nederlander is zich er evenwel van bewust dat een afruil tussen deze drie componenten (te weten ambitie, zekerheid en kosten) onvermijdelijk is. Een volledig gegarandeerd pensioen, waarin pensioenfondsen dus geen beleggingsrisico kunnen nemen, leidt óf tot lage uitkeringen óf tot heel hoge pensioenpremies. De afruil tussen kosten, ambitie en risico in pensioenregelingen staat centraal in dit onderzoeksproject. In het pensioenakkoord van 2010 en 2011 hebben werkgevers en werknemers ervoor gekozen explicieter en transparanter beleggingsrisico te nemen ten behoeve van de gewenste afruil tussen kosten, ambitie en risico van pensioenregelingen. Sindsdien wordt nagedacht over een nieuwe inrichting van het pensioenstelsel. Het uitsmeren van schokken in de waarde van de beleggingen en in de ontwikkeling van de levensverwachting is een van pijlers van de hervorming van het pensioenstelsel. Door schokken uit te smeren kunnen de risico’s voor ouderen worden beperkt, terwijl jongeren wel adequate beleggingsrisico’s kunnen nemen waardoor de pensioenopbouw voor hen betaalbaar blijft. In deze studie wordt onder andere uitgewerkt hoe een pensioenstelsel dat op dit principe van uitsmeren van schokken is gebaseerd er uit zou kunnen zien. Ook de welvaartswinst die behaald kan worden door risico’s binnen pensioenfondsen te verhandelen zal in kaart worden gebracht. Inmiddels is duidelijk dat het in 2015 te introduceren nieuwe Financieel Toetsings Kader slechts een tussenstap markeert en is door de staatssecretaris al een vervolgdiscussie aangekondigd. Onder andere de vraag in hoeverre gegarandeerde pensioenuitkeringen en het uitsmeren van schokken op een goede manier gecombineerd kunnen worden is daarbij aan de orde. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een systeem waarbij jongeren weinig garanties opbouwen, maar de pensioentoezegging steeds meer het karakter van een garantie krijgt naarmate de deelnemer ouder wordt. Een dergelijk pensioenstelsel kan de sterke punten van de Nederlandse pensioentradities (levenslange uitkering, deels op basis van garanties, verplichte deelname, lage kosten, alleen behapbare keuzemogelijkheden) optimaal combineren met de sterke punten van premieregelingen zoals recent bepleit is door een aantal grote ondernemingspensioenfondsen. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • twee hoogleraren.
De toereikendheid van pensioenen o.l.v. prof. dr. Th.E. Nijman, Netspar, Universiteit van Tilburg (€ 209.600)
20 14
De financiële positie van ouderen staat de laatste tijd flink in de belangstelling. De vergrijzing van de bevolking heeft geleid tot maatregelen die pensioenen en AOW-uitkeringen betaalbaar moeten houden. De AOW – het basispensioen voor iedereen die altijd in Nederland heeft gewoond – is onlangs hervormd, waarbij de AOW-leeftijd langzaam omhoog gaat. VUT-regelingen die uittreding ver voor de AOW-leeftijd aantrekkelijk maakten zijn grotendeels afgeschaft. De leeftijd waarop mensen met
33
pensioen gaan is daardoor de laatste jaren flink gestegen. Recent onderzoek laat zien dat de ouderen van nu en van de nabije toekomst er gemiddeld financieel veel beter voorstaan en zullen staan dan de ouderen van 25 jaar geleden. Dit is een gevolg van verhoging van de koopkracht van de AOW en aanvullende regelingen voor ouderen, maar vooral ook van meer aanvullende pensioenopbouw en groter vermogen, bijvoorbeeld in de vorm van een eigen huis. Dit rechtvaardigt volgens velen versobering van belastingvoordelen voor pensioenopbouw in de tweede en derde pijler en andere regelingen bedoeld om de inkomenspositie van ouderen te ondersteunen. Toch blijven er zorgen, enerzijds wegens macro-economische risico’s en anderzijds omdat niet alle groepen evenveel profiteren. Dit laatste is waarop dit project aangrijpt: de grote verschillen in het te verwachten inkomen na pensionering en de daarmee gepaard gaande onzekerheid tussen en binnen sociaaleconomische groepen. Sommige groepen zijn extra kwetsbaar, zoals zelfstandigen zonder aanvullend pensioen of immigranten met onvolledige AOW. Het is van belang deze heterogeniteit in kaart te brengen en te onderzoeken hoe pensioenbeleid ervoor kan zorgen dat ook de kwetsbare groepen een financieel gezonde oudedag tegemoet gaan. Daarbij gaat het niet alleen om pensioeninkomen maar ook om de toereikendheid ervan, dus ook over bestedingspatronen en vermogensbronnen die het pensioeninkomen kunnen aanvullen. Hoe de heterogeniteit in financiële zekerheid en welvaart van ouderen eruit ziet, hoe stabiel het is in de loop van de tijd, hoe dit samenhangt met arbeidsmarkttransities in het verleden en andere factoren zoals gezondheid of gezinssituatie, staat centraal in deze studie. Enerzijds wordt nagegaan hoe de dynamiek in iemands arbeidsmarktpositie (werknemer, zelfstandig, niet-werkend) van invloed is op de pensioenopbouw. Anderzijds wordt bestudeerd in hoeverre pensioeninkomen samen met andere factoren bepalend is voor de toereikendheid van het pensioen. Ook wordt bestudeerd hoe Nederland zich wat dit betreft verhoudt tot andere landen met andere pensioenstelsels. De resultaten zullen meer inzicht geven in de relatie tussen de inkomenspositie van ouderen en hun arbeidsmarktverleden, financiële beslissingen, gezondheid en andere factoren. Dit zal laten zien hoe kwetsbaar bepaalde groepen zijn zoals zelfstandigen, werklozen en arbeidsongeschikten. Het onderzoek kijkt naar de mogelijke gevolgen van potentiële hervormingen in het pensioenstelsel. Hierbij ligt de nadruk op Nederland, maar wordt Nederland ook vergeleken met andere Europese landen waar financiële zekerheid van ouderen wordt nagestreefd met een heel ander pensioenstelsel. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • twee hoogleraren.
Juridische en economische aspecten en gevolgen van wijzigingen in werkloosheidsregelingen sinds 1986 o.l.v. prof. dr. F.J.L. Pennings, Universiteit Utrecht (€ 399.734) De Werkloosheidswet (WW) en daarop gebaseerde regelingen zijn sinds sinds 1986 veelvuldig veranderd. Daarmee werd beoogd om, afhankelijk van de situatie, onder andere de instroom van het aantal uitkeringsgerechtigden te beperken, de uitstroom te bevorderen, het aannemen van werk te stimuleren of de werking van de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Voor deze wijzigingen kunnen verschillende instrumenten ingezet worden, waaronder wijziging van de duur en hoogte van de uitkeringen, verhoging van de toegangsdrempels of uitkeringsvoorwaarden en verscherping van de straffen. Voorbeelden zijn de verscherping van het aantal weken dat gewerkt moet worden, de Wet Boeten die de sancties aanscherpte, de invoering van de vervolguitkering, de afschaffing ervan en de verkorting van de uitkeringsduur. In de onderhavige studie wordt onderzocht welke instrumenten precies voor welk doel zijn gekozen en welke effecten die instrumenten hebben gehad. Zijn de doelstellingen bereikt? Zijn er wellicht neveneffecten, bijvoorbeeld die de doelstellingen tegengewerkt hebben? Het onderzoek gaat van start door allereerst literatuuronderzoek te verrichten naar veranderingen in werkloosheidsregelingen, zoals wijzigingen in de duur ervan en met betrekking tot opgelegde
34
Wetenschappelijk onderzoek
sancties. Daarnaast wordt bij een aantal hoofdwijzigingen empirisch onderzoek uitgevoerd, waardoor inzicht ontstaat in de werking van verschillende sturingsinstrumenten. Voor dit doel worden het juridisch en economisch deel van het onderzoek op elkaar afgestemd en in relatie gebracht met het tijdsperspectief, zodat informatie vanuit het juridisch perspectief goed aansluit bij het economisch perspectief. De hoofdonderdelen van de studie bestaan uit: 1. instrumenten bedoeld voor wijziging in de in- en uitstroom van de WW (waaronder wijziging van hoogte van de uitkering en duur, referte-eisen, financieringsregelingen) 2. instrumenten bedoeld ter beïnvloeding van het arbeidsmarktgedrag (waaronder bepalingen betreffende verwijtbare werkloosheid, sancties en boeten) 3. neveneffecten (waaronder instroom in Wet Werk en Bijstand (WWB) en Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers (IOAW) door mensen die geen recht (meer) hebben op een WW-uitkering). De jurist zal nagaan welke doelstellingen de onderscheiden wijzigingen hadden, onder andere in parlementaire stukken, Raad van State-adviezen, SER-rapporten en wetenschappelijke literatuur. De reactie van de rechter op de wijzigingen zal daarbij worden meegenomen, waarna de bevindingen in een analytisch kader geplaatst worden met daarin de gevolgen voor de verschillende stakeholders (werknemer, werkgever, UWV, etc.). De econoom zal kwantitatieve econometrische analyses uitvoeren en focusgroep-gesprekken houden om door middel van een kwalitatieve benadering de reacties van werkgevers te peilen, waaronder de ervaren problemen, welke alternatieven er zijn en de perceptie van de WW. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • een postdoc onderzoeker; • twee hoogleraren.
Op zoek naar nieuw evenwicht. Een parlementaire geschiedenis van het sociale zekerheidsstelsel 1980-2014 o.l.v. prof. dr. C.C. van Baalen, Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Radboud Universiteit Nijmegen (€ 323.500)
20 14
Politici wordt regelmatig verweten geen oog te hebben voor de kosten van het sociale zekerheidsstelsel en het misbruik dat er soms van gemaakt wordt. Karikaturen worden daarbij niet geschuwd. Zo schreef Pim Fortuyn in zijn boek De puinhopen van acht jaar Paars: ‘De verzorgingsstaat heeft tegen alle goede bedoelingen in een waar monster gebaard. Ze heeft mensen het recht gegeven zich te onttrekken aan het arbeidsproces door hen te voorzien van een inkomen, huisvesting, gezondheidszorg, tal van subsidies, zonder daar ook maar enige tegenprestatie voor te verlangen. Het is scheppen geworden, van de grote hoop, die in de beleving van de mensen van niemand is, dus van ons allemaal.’ In werkelijkheid werden al tijdens het kabinet-Den Uyl (1973-1977) de eerste voorstellen gedaan om de explosieve kosten en het misbruik van sociale voorzieningen tegen te gaan. Fundamentele hervormingen van sociale wet- en regelgeving bleven niettemin lange tijd uit. Pas in de jaren tachtig vonden de eerste belangrijke aanpassingen plaats en na het rapport van de parlementaire enquêtecommissie-Buurmeijer, dat eind 1993 verscheen, veranderde geleidelijk aan de organisatie en uitvoeringspraktijk van de sociale zekerheid. Steevast liep de politieke spanning in Den Haag hoog op als geprobeerd werd (onderdelen van) het sociale zekerheidsstelsel te hervormen of aan te passen. Wetsvoorstellen moesten soms schielijk worden ingetrokken als bleek dat er bij voorbaat geen steun was in het parlement. Vakbonden wisten herhaaldelijk tienduizenden mensen op de been te brengen om te protesteren tegen kabinetsvoornemens; verschillende politici en bewindslieden verslikten zich in hun ambitie de sociale zekerheid te hervormen en sommigen van hen werden zelfs gedwongen de politieke arena te verlaten. Dit project richt zich op de parlementaire geschiedenis van de sociale zekerheid vanaf de jaren
35
tachtig. Er zal aan de hand van drie soorten sociale wetten een analyse gegeven worden van de ontwikkeling van sociale wet- en regelgeving, te weten: de Werkloosheidswet en haar opvolgers (werknemersverzekering), de Algemene Bijstandswet en haar opvolgers (sociale voorziening), de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Kinderbijslagwet (beide volksverzekeringen). Ook zal er aandacht zijn voor de uitvoeringspraktijk – voor zover deze aanleiding gaf tot veranderingen en aanpassingen. De aldus verkregen inzichten zullen bijdragen aan de discussie over de toekomst van de sociale zekerheid, aangezien de resultaten van dit project niet alleen hun weerslag zullen vinden in een proefschrift, artikelen en een online applicatie, maar ook in een policy paper met daarin concrete aanbevelingen voor politici en beleidsmakers. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van vier jaar. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een aio c.q. promovendus; • twee senior onderzoekers; • een hoogleraar.
Grenzeloze Arbeidsmarkt (GRENZAM) o.l.v. prof. dr. J. van Dijk, Rijksuniversiteit Groningen (€ 147.394) Grensregio’s zijn economisch kwetsbaar onder meer vanwege bevolkingskrimp en relatief hoge werkloosheid. Samenwerking met regio’s aan de andere zijde van de grens biedt mogelijkheden om hier wat aan te doen. Grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit kan bijdragen aan het oplossen van arbeidsmarktknelpunten, zeker als aan de ene kant van de grens veel onvervulde vacatures zijn en aan de andere kant veel werklozen. Landsgrenzen blijken echter een belangrijk obstakel te zijn voor grensoverschrijdende arbeidspendel. Daardoor blijven kansen voor regio’s aan de Nederlandse grens met België en Duitsland onbenut om te profiteren van het aanbod van vacatures en werkzoekenden. Hierdoor functioneert de arbeidsmarkt niet optimaal en worden ook de kansen op het realiseren van economische groei onderbenut. Landen, regio’s en gemeenten nemen maatregelen om grensarbeid te stimuleren, door de informatievoorziening voor burgers beter te regelen en door obstakels in weten regelgeving weg te nemen. Daarnaast bestaan er tal van samenwerkingsverbanden in Europese grensregio’s om grensarbeid te stimuleren, te faciliteren, de samenwerking in economisch opzicht te intensiveren en het aanbod van publieke en culturele voorzieningen optimaal te benutten. Ook de Benelux-landen hebben het bevorderen van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit aangemerkt als een belangrijk aandachtspunt. Zo hebben zij zich ten doel gesteld om een strategische visie te ontwikkelen om vraag en aanbod van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt beter op elkaar te laten aansluiten. Om deze functionele grensregio’s beter te kunnen laten functioneren wordt in dit onderzoek een antwoord gegeven op de volgende vragen: 1. welke soorten grensoverschrijdende arbeidsmarktbewegingen kunnen we onderscheiden en wat is de omvang en samenstelling van deze stromen naar richting van de stroom, opleiding en beroep? 2. wat zijn de (potentiële) voordelen voor individuele werknemers, voor de regionale economie en voor de arbeidsmarkt als geheel van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit? 3. wat zijn de belemmeringen voor grensarbeid en welke aanpassingen in de belasting-, sociale zekerheids- en pensioenwetgeving (institutionele vormgeving), en (taal)onderwijs kan grensarbeid soepeler laten verlopen? 4. welke aanpassingen in coördinatie en regie zijn nodig voor effectieve samenwerking (governance)? 5. welke informatie is nodig om de grensoverschrijdende arbeidsmarkt goed in beeld te brengen, knelpunten te identificeren, potenties voor meer economische groei te realiseren en beleidsinterventies te onderbouwen en te evalueren? Het onderzoek bestaat uit een cijfermatige analyse van statistische informatie uit meerdere landen. Dit wordt aangevuld met kwalitatief onderzoek via casestudies en workshops in de belangrijkste samenwerkingsverbanden van de Nederlandse grensregio’s. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onderzoeksgroep die bestaat uit onderzoekers van de Rijksuniversiteit Groningen, Centraal
36
Wetenschappelijk onderzoek
Bureau voor de Statistiek en UWV. Op deze manier kunnen de opgedane kennis en ervaring met grensoverschrijdende statistiek direct worden toegepast in bestaande organisaties en wordt er gewerkt aan structurele oplossingen. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van 18 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee junior onderzoekers; • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker; • een hoogleraar.
Mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt – Een studie naar de aard en omvang van mismatch in Nederland en een evaluatie van interventies ter verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt o.l.v. prof. dr. W.N.J. Groot, TIER, Universiteit Maastricht (€ 191.608) Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is van essentieel belang voor schoolverlaters en bedrijven en daarmee voor een goed functionerende economie. Momenteel bestaat het beeld dat er problemen zijn met deze aansluiting. Zo bestaat de indruk dat het onderwijs te vaak schoolverlaters aflevert waar het bedrijfsleven niets mee kan en sluiten studievaardigheden soms niet goed genoeg aan bij de wensen van de werkgevers. Bovendien zouden studenten te vaak geen werk vinden dat past bij hun vooropleiding. Vastgesteld kan worden dat jongeren vaak een opleiding kiezen op basis van hun talenten, voorkeuren en hun perceptie over de arbeidsmarktkansen. Daar tegenover staat dat werkgevers jonge, nieuwe werknemers zoeken met bepaalde (voor)kennis en vaardigheden op basis van de ondernemerskansen die zij zien. Deze twee van elkaar te onderscheiden processen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt kunnen leiden tot drie soorten van mismatch op de arbeidsmarkt: (1) verticale mismatch; (2) horizontale mismatch en (3) intra-curriculaire mismatch. Het onderzoek is georganiseerd in drie thema’s waarbij rekening gehouden wordt met het onderscheid tussen deze drie vormen van mismatch. Het eerste thema bestaat uit een verkenning en karakterisering van mismatch waarin wordt nagegaan of en in hoeverre mismatch zich voordoet en, zo ja, in welke opleidingsniveaus en opleidingsrichtingen. Als referentiepunt gelden de ontwikkelingen in de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt van de afgelopen 25 jaar. Het tweede thema gaat in op de effectiviteit van interventies om de mismatch tegen te gaan of de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren. De onderzoeksresultaten van deze tweede fase spelen ook een rol binnen het derde thema, waarin de vraag centraal staat hoe de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verder te verbeteren. In het bijzonder zal de rol van marktmechanismen (‘incentives’), beroepskeuzetesten en stages meegenomen worden. Het voorgestelde onderzoek bouwt in elk van de drie thema’s innovatief voort op eerder uitgevoerd onderzoek en maakt gebruik van onderzoeksmethoden en technieken met een ‘evidence based’ karakter, namelijk: systematische literatuurstudies, metaanalyses op bestaande studies en empirisch onderzoek dat gebruikmaakt van econometrische technieken zodat effecten op een zuivere manier bepaald kunnen worden. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van 24 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar.
Vast of flex? Generaties en hun wensen ten aanzien van werk o.l.v. dr. M. van der Klein, Verwey-Jonker Instituut Utrecht (€ 149.314)
20 14
Dit onderzoek is gericht op het vergroten van kennis over en inzicht in de wensen en verwachtingen van verschillende generaties werkenden (in spe) ten aanzien van vast en flexibel werk. In de afgelopen periode is het aantal mensen met een flexibel arbeidscontract sterk toegenomen, de verwachting is
37
dat deze ontwikkeling zal doorzetten. Inmiddels verricht 30% van de Nederlandse beroepsbevolking een vorm van flexibele arbeid. Aan de gedachtevorming over flexibilisering van de huidige arbeidsmarkt – bijvoorbeeld in het Sociaal Akkoord – liggen vooronderstellingen ten grondslag omtrent generatieverschillen, zonder dat deze aannames zijn getoetst. Zo zouden jongeren minder behoefte hebben aan vastigheid dan ouderen. Representatief onderzoek naar de hedendaagse houding ten aanzien van vast en flexibel werk, waarin het generatiebegrip een centrale plaats krijgt is van maatschappelijk en wetenschappelijk belang. Door middel van literatuuronderzoek, de analyse van een representatieve steekproef en verdiepende interviews worden drie generaties uit verschillende sociaaleconomische perioden centraal gesteld: het betreft de leeftijdscategorieën 15-30 jaar, 31-50 jaar en 51-67 jaar. Omdat deze generaties opgroeiden in verschillende maatschappelijke contexten en te maken kregen met verschillende condities op de arbeidsmarkt, ontstaat inzicht in hun preferenties en motivaties omtrent vaste en flexibele arbeid. In het verlengde hiervan worden ook hun ervaringen en behoeften gepeild. Daarmee krijgt de flexibilisering van de arbeidsmarkt reliëf vanuit werknemersperspectief. Op basis van de resultaten van het onderzoek worden – samen met het veld – aanbevelingen voor ondersteunend, toekomstbestendig sociaal beleid geformuleerd. Het onderzoek bestaat uit vier delen. Deel 1 richt zich op de analyse van bestaande literatuur en data vanuit het generatieperspectief. Er ontstaat zo een overzicht van gesignaleerde preferenties van generaties en kennis(lacunes) rondom de verwachtingen over vaste of flexibele arbeid in Nederland. In deel 2 van de studie wordt een vragenlijst over wensen en verwachtingen omtrent vast en flexibel werk ontwikkeld en voorgelegd aan een representatieve steekproef van de Nederlandse beroepsbevolking (in spe). Ook jongeren in opleiding worden bevraagd. Naast de factor generatie zullen ook andere factoren, motieven en ervaringen in kaart gebracht worden die de wensen van generaties ten aanzien van vast of flexibel werk beïnvloeden (geslacht, sector, hypotheek, kinderen, opleidingsniveau, aantal verdieners in huishouden, etc.). In deel 3 van het onderzoek vinden verdiepende interviews plaats, gebaseerd op de uitkomsten van het vragenlijstonderzoek en inzichten uit de literatuur. Samen met relevante partners zullen in deel 4 van de studie oplossingsrichtingen gezocht worden die bijdragen aan een betere match tussen de eisen van de arbeidsmarkt en de wensen van de beroepsbevolking (in spe). Focusgroepen met daarin vertegenwoordigers van sociale partners, beleidsmakers en wetenschappers spelen hierbij een belangrijke rol. De resultaten van het onderzoek evenals de beleidsaanbevelingen voor de ontwikkeling van ondersteunend beleid staan centraal tijdens een afsluitende conferentie. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van achttien maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee junior onderzoekers; • een project assistent; • een senior onderzoeker; • een projectleider.
Doorwerken na de AOW-/pensioengerechtigde leeftijd: van impact en drijfveren naar implicaties voor beleid o.l.v. prof. dr. ir. P.M. Bongers, TNO (€ 195.846) Gezien de sterke toename van de levensverwachting en vergrijzing van de beroepsbevolking stimuleert de overheid met verschillende pensioenhervormingen dat mensen langer participeren in betaald werk. De gemiddelde pensioenleeftijd van werknemers steeg van 61.0 jaar in 2003 tot 63.9 jaar in 2013. Een verdere stijging is te verwachten als gevolg van verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Ook na de AOW-/pensioengerechtigde leeftijd werken steeds meer mensen door als werknemer of zelfstandige. In 2013 hadden 180.000 65-plussers betaald werk, terwijl er in totaal 656.000 werkzoekenden waren. Dit roept de vraag op of er sprake is van verdringing van jongere werkenden door AOW-/pensioengerechtigden, gescheiden arbeidsmarkten, of juist complementariteit tussen jongeren en ouderen op de arbeidsmarkt.
38
Wetenschappelijk onderzoek
Het huidige onderzoek draagt bij aan het beantwoorden van de vraag in hoeverre op dit moment ouderen gestimuleerd moeten worden door te werken na de AOW-/pensioengerechtigde leeftijd. Om hier uitspraken over te doen, staan drie onderzoeksvragen centraal: 1. wat zijn de omvang en gevolgen – nu en in de toekomst – van het arbeidsaanbod van AOW-/ pensioengerechtigden op de arbeidsmarkt voor jongere generaties en de productiviteit in Nederland? 2. wat zijn de redenen om door te werken na de AOW-/pensioengerechtigde leeftijd in termen van drijfveren en beleid? 3. welke implicaties heeft dit voor beleid, wet- en regelgeving? Om de eerste twee onderzoeksvragen te beantwoorden zullen bestaande databronnen, zoals de Enquête Beroepsbevolking, het Sociaal Statistisch Bestand, de Werkgevers Enquête Arbeid, De Nederlandse Bank household panel en Study on Transitions in Employment, Ability and Motivation gebruikt worden. Daarnaast maakt verdiepend (kwalitatief) onderzoek deel uit van de studie, zowel onder werkgevers als onder werknemers/zelfstandigen die wel en niet doorwerken na de AOW-/pensioengerechtigde leeftijd. De interpretatie van de resultaten bij vraag 1 en 2 vormt de input voor het beantwoorden van de derde onderzoeksvraag over implicaties voor beleid, wet- en regelgeving. De organisatie van een focusgroep met de relevante stakeholders zal hierbij behulpzaam zijn. Om te bevorderen dat de resultaten – indien nodig – daadwerkelijk veranderingen in beweging zetten, wordt een implementatiebijeenkomst gehouden met belanghebbende en beleidsbepalende organisaties. Ter afsluiting van de studie als geheel vindt een slotconferentie plaats bestemd voor sociale partners, UWV, SZW, HRM, werkgevers en werknemers. De studie is begin 2015 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van 24 maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • drie senior onderzoekers; • een hoogleraar.
Rechtsstatelijke gevolgen van decentralisaties in het sociale domein o.l.v. prof. dr. G.J. Vonk, Rijksuniversiteit Groningen (€ 167.000)
20 14
De verschuiving van een drietal taken uit het sociale domein (jeugd, zorg en participatie) van de rijksoverheid (en de provinciebesturen) naar het gemeentelijk niveau leidt tot een veelheid aan juridische vragen. Een deel van die vragen is organisatorische aard. Bijvoorbeeld, wie is er bij verschil van mening over het beleid de baas, de minister of de gemeenteraad? In hoeverre mag het lokale beleid van gemeente tot gemeente anders worden ingevuld? Hoe moet worden omgegaan met vraagstukken van in- en uitsluiting op gemeentelijk niveau? Hoe kan de gemeenteraad zijn controlerende en beleidsbepalende rol verwezenlijken, rekening houdend met nieuwe gemeentelijke samenwerkingsvormen? Andere vragen hebben betrekking op de relatie tussen overheid en burger. De roep om maatwerk en ‘vermenselijking’ van de gevalsbehandeling leidt tot de afschaffing van centrale regels en de verruiming van lokale bevoegdheden. Maar hoe kan worden bewaakt dat het bestuur stelselmatig blijft handelen en hoe zal de rechter dit beoordelen? Ten slotte rijzen er vragen over de minimale kwaliteit van de aanspraken. Leiden de decentralisaties tot een proces van ‘local dumping’ waarbij de grootste risico’s (verslaafden, zwervers, probleemjongeren, illegalen) bij het laagste organisatorisch niveau terecht komen? Hoe kan worden vermeden dat het stelsel hierdoor niet langer in overeenstemming is met internationale afspraken? Het onderzoek gaat op deze onderwerpen in vanuit een dubbele vraagstelling: enerzijds op de vraag welke randvoorwaarden de jurisdictie stelt aan de realisering van de decentralisaties en anderzijds op welke wijze de juridische ordening aan de ambities van de decentralisaties tegemoet kan komen. De studie is eind 2014 van start gegaan en heeft een doorlooptijd van twaalf maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • twee junior onderzoekers; • een hoogleraar.
39
Internationalisering van de arbeidsmarkt o.l.v. prof. dr. M.S. Houwerzijl, Universiteit van Tilburg (€ 194.652) Leidt het werven van arbeidsmigranten uit Bulgarije en Roemenië tot verdringing van Nederlands arbeidspotentieel en op termijn tot een groter beroep op de sociale zekerheid? Wat betekent het toenemende gebruik van transnationale detacheringsconstructies voor de financierbaarheid van werknemersverzekeringen? Slagen Nederlandse bedrijven er voldoende in om internationaal talent aan zich te binden? Welke rol spelen sociale zekerheidsarrangementen daarbij? Welke invloed heeft internationaliserend personeelsbeleid eigenlijk op de Nederlandse participatiesamenleving in wording? Een uitkomst voor de ouderenzorg? Te weinig regulier werk voor werknemers met afstand tot de arbeidsmarkt? Internationalisering van de arbeidsmarkt vindt plaats op veel niveaus van de arbeidsmarkt, niet alleen aan de zogenaamde 'onderkant' en niet alleen voor hooggeschoolde kenniswerkers. Bij deze internationalisering en de daarmee samenhangende arbeidsmigratie en transnationale arbeidsmobiliteit speelt werkgeversgedrag, in het bijzonder via internationaliserend HRM-beleid, een grote rol. Intermediairs nemen daarbij soms de werkgeversrol over, bijvoorbeeld via transnationale vormen van payrolling, uitzendwerk en onder-aanneming. Deze rol van werkgevers en intermediairs bij het op gang brengen en in een bepaalde richting sturen van migratiestromen en -vormen is in de migratieliteratuur relatief onderbelicht. Het huidige onderzoek voorziet in deze lacune door analyse van de hoedanigheid, omvang, context, betekenis en gevolgen van de internationaliserende arbeidsmarkt, gezien door de bril van ondernemingen die zich bewegen op de 'global market for manpower' en die daarbij 'regime shopping' in arbeids- en socialezekerheidsstelsels als verdienmodel niet schuwen. Door handelsliberalisaties in WTO-verband, de EU-dienstenrichtlijn en de opkomst van Europese aanbestedingsprocedures kunnen met name grotere werkgevers maximaal gebruik maken van de nieuwe internationale mogelijkheden bij het vertalen van hun arbeidsvraag. Daarmee ontstaan kansen en ook bedreigingen voor met name MKB-werkgevers, zelfstandigen en werknemers binnen en buiten Nederland. Het doel van dit onderzoek is om de internationalisering van de arbeidsmarkt in kaart te brengen en zorgvuldig te analyseren hoe werkgeversgedrag, met name via internationaliserend HRM beleid, van invloed is op die internationalisering. Daarnaast wordt nagegaan wat de gevolgen – positief of negatief – van internationalisering van de arbeidsmarkt voor de Nederlandse economie, arbeidsmarkt en het sociale zekerheidsstelsel (zullen) zijn. Het onderzoek wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met beleidsmakers, werkgevers, de uitzendbranche en de vakbeweging. Deze stakeholders worden vanaf het begin bij het onderzoek betrokken, om de praktische relevantie en toepasbaarheid van dit onderzoek zo groot mogelijk te maken. De studie gaat medio 2015 van start en heeft een doorlooptijd van twaalf maanden. Bij de uitvoering van het onderzoek zijn fulltime of parttime betrokken: • een postdoc onderzoeker; • een senior onderzoeker; • een hoogleraar.
3. Afgesloten onderzoek in 2014 De onderstaande onderzoeksprogramma’s/projecten werden in 2014 afgesloten. Nadere informatie over de resultaten van deze studies is te vinden op de website van Instituut Gak onder het tabblad Wetenschappelijk onderzoek: afgesloten onderzoek. • Solidariteit in de 21ste eeuw o.l.v. prof. dr. P.T. de Beer, Universiteit van Amsterdam/ Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies; • Leven lang leren en arbeidsparticipatie o.l.v. prof. dr. A. de Grip, Universiteit Maastricht;
40
Wetenschappelijk onderzoek
• Keuzevrijheid in pensioenen: vier scenario's o.l.v. prof. dr. W. Salverda, Universiteit van Amsterdam/ Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies; • Vrouwen in hogere managementposities o.l.v. prof. dr. ir. T. van der Lippe, Universiteit Utrecht; • Jeugd en leiding aanvaarden o.l.v. prof. dr. M.C. Euwema, Universiteit Leuven; • Pensioenbewustzijn o.l.v. prof. dr. A.H.O. van Soest en prof. dr. H.M. Prast, Netspar, Universiteit van Tilburg. In verband met de voltooiing van een aantal onderzoeksprojecten waarin het thema Pensioen een belangrijke plaats innam, werd op 30 oktober 2014 een pensioenconferentie gehouden in de Koningszaal van Artis te Amsterdam. In aanwezigheid van ruim tachtig belangstellenden presenteerden diverse onderzoekers de door hen verkregen resultaten, waarna de middag met een levendig debat werd afgesloten.
4. Toegankelijkheid resultaten Het streven van Instituut Gak is erop gericht dat de resultaten afkomstig uit de gesubsidieerde studies daadwerkelijk bijdragen aan oplossingen voor de vraagstukken op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt. Het Instituut is dan ook van mening dat de kennis die voortkomt uit dit onderzoek voor een breed publiek toegankelijk dient te zijn. Behalve de publieksvriendelijke, journalistieke samenvattingen (zie hiervoor ook de website van het Instituut) zijn er de afgelopen jaren vervolgstappen gezet om de slaagkans van dit streven te optimaliseren. Zo omvat de kennisbank van het Instituut inmiddels ruim 400 publicaties. Op de website is die kennisbank via een zoekmachine op trefwoord te raadplegen en zijn de publicaties te downloaden. In de toekomst zal een verbinding worden gemaakt met soortgelijke kennisbanken, zoals de digitale boekenkast van het Kennisplatform Werk & Inkomen.
5. Onderzoek in voorbereiding Geadviseerd door de raad van advies heeft het bestuur verschillende thema’s vastgesteld waarvoor wetenschappelijk onderzoek wenselijk wordt geacht. Enkele onderzoeksonderwerpen zijn momenteel in samenspraak met de wetenschappelijke raad en potentiële onderzoekers in voorbereiding. In de loop van 2015 zal naar verwachting besluitvorming plaatsvinden over de verdere invulling en start van deze nieuwe onderzoeksprojecten.
6. Onderzoekersdag 2014
20 14
Met achttien studies van vóór 2014 in uitvoering en de start van tien nieuwe onderzoeksprojecten in 2014 zijn er momenteel ruim 120 wetenschappelijk onderzoekers betrokken bij het lopende onderzoeksprogramma van Instituut Gak. Met het oog op uitwisseling van kennis tussen de verschillende bij het onderzoeksprogramma betrokken onderzoekers en universiteiten, organiseerde Instituut Gak op maandag 1 december 2014 de achtste ‘Onderzoekersdag’ in het Muntgebouw te Utrecht, met dit jaar als thema ‘Participatiesamenleving: kansen voor iedereen?’. Tijdens het ochtendprogramma vonden presentaties plaats van prof. dr. P.H.A. Frissen (decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit van Tilburg, lid Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling) en drs. W.R.C. Sterk (ambassadeur voor de Aanpak van de Jeugdwerkloosheid en lid van de Onderzoeksraad voor Integriteit Overheid). Na een serie workshops werd het middagprogramma inhoudelijk afgesloten door prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin (hoogleraar Nederlands en Europees constitutioneel recht aan de
41
Universiteit van Tilburg, hoogleraar Rechten van de mens aan de Universiteit van Amsterdam, lid Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, voorzitter wetenschappelijke raad Instituut Gak), waarna mevrouw D. Engers de dag als geheel ludiek samenvatte in dichtvorm. Voor de onderzoekers die recentelijk waren gestart met de uitvoering van een van de tien nieuwe onderzoeksprojecten, vormde deze dag een goede gelegenheid om kennis te maken met de collega-onderzoekers. Uit de evaluatie van deze Onderzoekersdag is wederom gebleken dat een dergelijke jaarlijks terugkerende bijeenkomst hoog gewaardeerd wordt en tevens voorziet in de behoefte om kennis te nemen van aanpalend onderzoek op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt. Met het oog op de samenhang van het onderzoeksprogramma als geheel en alle daarbij betrokken onderzoekers acht het bestuur het dan ook van belang in de toekomst dit soort bijeenkomsten te blijven organiseren.
42
III. Leerstoelen
Via de hoogleraren vanwege Instituut Gak is er voor de universiteiten extra en/of specialistische kennis, kunde en ervaring op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt beschikbaar. Deze expertise komt via de onderwijscurricula ten goede aan de studenten en wordt tevens ingezet in het academisch wetenschappelijk onderzoek. Momenteel gaat het om de volgende leerstoelen: 1. Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (Vrije Universiteit Amsterdam); 2. Economie van de sociale zekerheid (Universiteit van Amsterdam); 3. Geschiedenis van de sociale zekerheid (Universiteit Utrecht); 4. Internationaal en Europees sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg); 5. Internationaal pensioenrecht (Universiteit Utrecht); 6. Kapitaalgedekte pensioenvoorzieningen (Universiteit van Tilburg); 7. Leer der sociale zekerheid (Universiteit Leiden); 8. Pensioenbeheer en risicomanagement (Universiteit van Tilburg); 9. Pensioenrecht (Radboud Universiteit Nijmegen); 10. Sociaal zekerheidsrecht (Rijksuniversiteit Groningen); 11. Sociaal zekerheidsrecht (Vrije Universiteit Amsterdam); 12. Sociale Geneeskunde, in het bijzonder arbeidsparticipatie en re-integratie van kwetsbare groepen (Rijkuniversiteit Groningen, UMCG); 13. Sociale verzekeringsgeneeskunde (Universiteit van Amsterdam/AMC); 14. Sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (Universiteit van Amsterdam/AIAS). Het bestuur van Instituut Gak heeft de afgelopen jaren het aantal leerstoelen uitgebreid. Ontwikkelingen met betrekking tot wetenschapsgebieden die binnen de kaders van de doelstelling en missie van het Instituut vallen zullen ook in de toekomst nauwgezet worden gevolgd.
20 14
43
20 11 SUNIDEE – Don't Ask – Don't Tell – pagina 50
44 45
46
IV. Praktische projecten
47
Inleiding
De som van de daarbij gehonoreerde bedragen in 2014 naar categorie en naar domein wordt weergegeven in onderstaande tabel.
In 2014 is aan 55 praktische projecten een financiële bijdrage toegekend. Hiermee is een totaal bedrag van € 4.620.000 gemoeid. Instituut Gak ondersteunt projecten op vijf categorieën: • Publiek debat; • Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methoden; • Voorlichting; • Preventie; • Activering. Gehonoreerde projecten 2014 naar categorie 7%
Publiek debat Instrument/ methode Voorlichting Preventie* Activering
Gehonoreerde bedragen x € 1.000
Domeinen
Categorieën Werk boven Zorg Onderwijs Inburgering Uitkering en Integratie Activering 472 403 748 92 Publiek debat 746 - - - Instrument/Methode 268 20 135 - Preventie - - - - Voorlichting 771 861 84 -
Reclassering Totaal
20 - - - -
1.735 746 423 1.716
20
4.620
15 %
Totaal 0% 65 %
2.257
1.284
967
92
Uit beide tabellen komt naar voren dat het Instituut voornamelijk projecten binnen de categorie Activering subsidieert. Op verschillende manieren wordt ondersteuning geboden aan mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Vaak betreft het toeleiding naar reguliere banen, al dan niet voorafgegaan door een gericht scholingstraject. Ook wordt in een aantal projecten eerst werkervaring opgedaan op leerwerkplekken of via passend vrijwilligerswerk. Het einddoel is voor al deze projecten gelijk, namelijk dat de deelnemers uit de uitkeringssituatie en aan het werk geraken.
13 %
*Geen gehonoreerderde projecten in het verslagjaar
Verwacht aantal trajecten dat uiteindelijk succesvol wordt doorlopen Sociale zekerheid en arbeidsparticipatie, kortweg werk boven uitkering genoemd, is het kerndomein van het subsidiebeleid van Instituut Gak. In de aanvraagpraktijk is er een overlap zichtbaar met vier andere maatschappelijke domeinen te weten: zorg, onderwijs, inburgering & integratie en reclassering. Veelal zijn de publieke reguliere middelen in deze domeinen niet – of niet voldoende – beschikbaar voor vernieuwende projecten met een domein-overschrijdende aanpak. Daarom zijn projecten vaak aangewezen op private financiering van onder andere vermogensfondsen. In onderstaande tabel wordt de verdeling weergegeven van het aantal gehonoreerde projecten in 2014 naar categorie en naar domein. Aantal Projecten
Aantal projecten en aantal deelnemers per categorie en domein
Uitgangssituatie
PULL
PUSH
Totaal
projecten deel- projecten deel- projecten deel nemers nemers nemers
Domeinen Activering
Categorieën Werk boven Zorg Onderwijs Inburgering Uitkering en Integratie Activering 12 6 14 3 Publiek debat 4 - - - Instrument/Methode 5 1 2 - Preventie - - - - Voorlichting 2 2 3 -
Reclassering Totaal
1 - - - -
36 4 8 7
1
55
Werk boven Uitkering Zorg Onderwijs Inburgering en integratie Reclassering Totaal
Totaal
20 14
23
9
19
3
4 4 5
56 145 82
8 2 9
161 50 578
12 6 14
217 195 660
1 -
- -
2 1
60 8
3 1
60 8
14
283
22
857
36
1.140
48
Praktische projecten | Bijdragen aan het publieke debat
Het aantal trajecten dat uiteindelijk succesvol wordt afgesloten is in belangrijke mate afhankelijk van de vraag naar arbeidskrachten. De kans op succes is waarschijnlijk groter als er bij aanvang van het project sprake is van een vorm van baangarantie. Het aantal in 2014 gehonoreerde projecten dat start vanuit de vraag (de zogenaamde PULL projecten) is gegroeid ten opzichte van 2013. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan het aangepaste subsidiebeleid met een strenge(re) selectie op betrokkenheid van werkgevers bij de projecten. Er is in 2014 geen aanvraag ingediend voor financiële ondersteuning Van-Werk-naar-Werk projecten, waarbij mensen bij dreigend baanverlies worden begeleid richting ander werk voordat er sprake is van een uitkeringssituatie. In de tabel op pagina 47 – waar de uitgangssituaties PULL (vraag naar arbeidskrachten is startpunt) en PUSH (aanbod van werkzoekenden is startpunt) worden afgezet tegen de categorieën en domeinen – is de verdeling weergegeven van het aantal gehonoreerde projecten in 2014 en het aantal deelnemers dat daarbij betrokken is. Via 36 activeringsprojecten wordt mogelijk gemaakt dat 1.140 mensen een traject richting betaald werk krijgen aangeboden. Instituut Gak verstrekt resultaatfinanciering. Dit houdt in dat in gevallen waarin trajecten niet succesvol worden afgerond de financiële bijdrage (naar rato) minder is dan de toegekende maximale bijdrage.
1. Publiek debat Meritocratie: op weg naar een nieuwe klassensamenleving? o.l.v. prof. dr. P.T. de Beer Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies, UvA (¤ 184.639)
20 14
Voor velen geldt de meritocratisering van de samenleving als een wenselijke ontwikkeling, een teken van vooruitgang. In een meritocratische samenleving worden maatschappelijke posities verdeeld op basis van ‘verdiensten’, dat wil zeggen op basis van wat mensen zelf presteren en niet langer op basis van sociale afkomst, zoals in de traditionele industriële klassensamenleving. Een meritocratische samenleving zou daardoor tegelijkertijd efficiënt en rechtvaardig zijn. Efficiënt, omdat de capaciteiten van de burgers optimaal worden benut en daarmee aan maximale maatschappelijke welvaart bijdragen. Rechtvaardig, omdat mensen letterlijk ontvangen wat zij verdienen en worden beoordeeld op basis van hun persoonlijke capaciteiten en inzet. De overgang van een klassensamenleving naar een meritocratische samenleving zou daardoor gepaard gaan met grotere sociale mobiliteit (vooral van generatie op generatie) en kleinere maatschappelijke ongelijkheid (resulterend in kleinere kennis-, inkomens- en machtsverschillen). Meritocratisering lijkt gelijk te staan aan een meer open en egalitaire samenleving. De Britse socioloog Michael Young, die het begrip meritocratie introduceerde, gaf echter al in 1958 aan, dat meritocratisering ook kan uitmonden in een nieuw soort klassensamenleving. Als de verschillen in intelligentie groot zijn en in belangrijke mate van ouders op kinderen worden doorgegeven, kunnen verschillen in opleidingsniveau gepaard gaan met scherpe en hardnekkige maatschappelijke scheidslijnen. Een sleutelrol hierin speelt het onderwijs. In de optimistische visie op de meritocratie fungeert het onderwijs als grote gelijkmaker, doordat de sociale afkomst niet meer van invloed is op iemands kansen. In de pessimistische visie fungeert het onderwijssysteem juist als scherprechter die de verschillen in IQ en talenten tussen leerlingen feilloos blootlegt en hen voorsorteert op hun latere maatschappelijke rol. De vragen die in dit project centraal staan zijn: 1. in welke mate is de Nederlandse samenleving een meritocratie? 2. welke maatschappelijke gevolgen heeft de ontwikkeling naar een meritocratische samenleving? 3. op welke wijze kunnen de ongewenste maatschappelijke gevolgen van de meritocratisering worden voorkomen of gecompenseerd? Deze vragen zullen worden beantwoord in een essaybundel waarin een aantal deskundigen inzicht
49
biedt in de huidige kennis over de stand en de gevolgen van de meritocratisering in Nederland. Daarbij zullen zij onder meer aandacht besteden aan de erfelijkheid van intelligentie en andere vaardigheden en competenties die in de samenleving van belang zijn, de rol daarbij van het onderwijs en de opvoeding en de gevolgen hiervan voor inkomensverschillen, machtsverhoudingen en de maatschappelijke samenhang. Tevens zal worden ingegaan op de beleidsimplicaties: op welke wijze zouden de positieve elementen van de meritocratie kunnen worden versterkt en de negatieve elementen voorkomen of gecompenseerd? De essaybundel zal in de loop van 2015 worden geschreven en eind 2015 of begin 2016 op een publieksconferentie worden gepresenteerd en bediscussieerd.
Stichting tot ondersteuning Hugo Sinzheimer Instituut – Werven en toegankelijk maken innovatief onderzoek (¤ 10.000) In 2015 wordt in Amsterdam de wereldconferentie over arbeid en sociale zekerheid van het Labour Law Research Network gehouden. Instituut Gak verstrekt een financiële bijdrage in de reis- en verblijfskosten voor maximaal acht buitenlandse onderzoekers uit niet westerse landen, die deze kosten niet zelf kunnen dragen. Deze onderzoekers worden geselecteerd op hun inhoudelijke inbreng met als criterium dat zij aan de conferentie een interessante en vernieuwende bijdrage kunnen leveren voor de Nederlandse praktijk.
Herziening van het sociale zekerheidsstelsel o.l.v. prof. dr. P.A.H. van Lieshout (¤ 456.076) De toekomst van de sociale zekerheid is een onderwerp dat met enige regelmaat op de politieke en maatschappelijke agenda staat. Het gaat dan niet om de vragen omtrent de precieze organisatie en werkwijze van het stelsel – die vragen zijn van alle tijden – maar om de doelstellingen van het systeem zelf en de leidende principes achter de inrichting van het systeem. Er lijkt zich weer een fase af te tekenen waarin dit debat in alle hevigheid gevoerd gaat worden. Zo zijn er demografische verschuivingen: sinds 2013 daalt de omvang van de beroepsbevolking gestaag, dit proces zal zich vanaf ongeveer 2020 versneld doorzetten. Een ander belangrijk ingrediënt is de verschuiving die de laatste decennia is opgetreden in de wijze waarop bedrijven innoveren. Innovatie is in toenemende mate een breed en continu proces geworden. Breed omdat innovatie niet meer in overwegende mate komt vanuit research en development, maar steeds meer betrekking heeft op alle onderdelen van de keten. Innovatie is ook in toenemende mate een continu proces geworden dat steeds sneller verloopt. Ook de aard van de werkgelegenheid verandert: het zal steeds vaker voorkomen dat mensen van baan wisselen. Bedrijven zijn steeds minder verticaal geïntegreerd en banen zijn er niet meer voor het leven. Het effect is dat arbeidsorganisaties steeds vaker poreuze grenzen kennen. Technologische vernieuwingen spelen ook een belangrijke rol. Eind jaren zeventig werd duidelijk dat veel laaggeschoolde fabrieksarbeid niet meer in Nederland verricht kon worden. In de komende periode zijn het niet de laaggeschoolde banen die risico lopen, maar door de voortschrijdende ontwikkeling van ICT de banen in het midden van de arbeidsmarkt. De economie is in toenemende mate onderdeel van grote internationale ketens. Voerden landen vroeger nog primair handel in eindproducten, tegenwoordig gaat het bij zestig procent van de wereldhandel om handel in intermediaire producten. Landen nemen specifieke posities in, in handelsketens die steeds langer worden. Sociale zekerheidssystemen staan voor de uitdaging goed om te gaan met de grote schokken die daarvan het gevolg kunnen zijn. Deze ontwikkelingen vormden voor het bestuur aanleiding de heer prof dr. P.A.H. van Lieshout te vragen hier een verkennend onderzoek naar in te stellen. Het betreft hier een project met een duur van anderhalf jaar (januari 2015 – juli 2017) waarin centraal staat wat de betekenis is van alle hiervoor genoemde ontwikkelingen in hun samenhang voor de sociale zekerheid in de toekomst. Daarbij wordt een aanpak gevolgd die bestaat uit drie lagen. De eerste laag omvat het maken van een internationale vergelijking en het werken aan een gezamenlijke publicatie door personen die betrokken zijn bij het debat over het stelsel. Uiteindelijk moet
50
Praktische projecten | Bijdragen aan het publieke debat
dat resulteren in een essaybundel over de toekomst van het stelsel. De tweede laag vormt een verbreding van dit perspectief en richt zich op drie kerngroepen die professioneel met de ontwikkeling van het stelsel van sociale zekerheid bezig zijn: belangenorganisaties, cao-coördinatoren en HRMfunctionarissen. Met ieder van deze drie groepen zal het gesprek over de toekomst van het stelsel worden aangegaan. De derde laag wordt gevormd door het geïnteresseerde publiek. Door middel van gerichte sessies – bijvoorbeeld in bedrijfskantines en in regionale debatcentra – zal met hen de toekomst van het sociale zekerheidsstelsel verkend worden. Ook wordt bezien of radio- en tv-makers geïnteresseerd zijn om hierin te participeren. Tot slot zullen alle resultaten centraal staan tijdens een slotconferentie waar eveneens de essaybundel zal worden gepresenteerd.
SUNIDEE – Don't Ask – Don't Tell (¤ 95.590) Foto’s pagina 44-45 Zwanger zijn betekent voor veel partijen en in veel opzichten een verandering in zo goed als alle bestaande structuren van het leven. Hoewel het vanzelfsprekend lijkt dat er rondom deze gebeurtenis veel communicatie plaatsvindt, blijkt dit binnen de werknemers/werkgeversrelatie niet altijd het geval te zijn. Het project ‘Don’t ask, Don’t tell’ benadert zwangerschap op de werkvloer als een van de vele communicatieproblemen, die tussen werknemer en werkgever kunnen spelen. Het door Sunidee opgerichte ‘The Creative Tribe’ is op initiatief van Instituut Gak verzocht dit project verder uit te werken. De aanpak bestaat in eerste instantie uit een analyse in de vorm van deskresearch en een motivationeel onderzoek, dat moet uitmonden in een synthese van werkbare ideeën. Deze ideeën vormen het uitgangspunt voor de verdere invulling van het project. Alle ins en outs rond zwangerschap zijn letterlijk in kaart gebracht en als informatief kwartetspel vormgegeven. Op de bijbehorende website zwanger-werk.nl staan o.a. de bronnen die ten grondslag liggen aan de inventarisatie. In het spel komen alle stakeholders – ouders, werknemer, werkgever, collega, maatschappij en het kind – aan bod. Doel is de dialoog te bevorderen, om met elkaar in gesprek te gaan over problematiek, wensen en kansen. Het frisse en aantrekkelijke spel ‘Speel Open Kaart’ is tijdens het event ‘De toekomst van Nederland – een nieuwe verdeling van zorg en werk’ gelanceerd en om niet verstrekt aan bezoekers.
51
Praktische projecten | Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken
juridische zaken et cetera. Een accountant en een fiscalist leveren hieraan een bijdrage. De training is erop gericht de informatie niet aan te dragen, maar de deelnemers zelf actief op zoek te laten gaan. Zo wordt bereikt dat zij ook na de training weten hoe ze op de hoogte kunnen blijven van de laatste relevante informatie. Instituut Gak draagt bij aan de ontwikkeling en de uitvoering van de trainingen.
FNV Jong – Re/Flex (¤ 15.000) Met het project Re/Flex wil FNV Jong in samenwerking met CNV Jongeren een nieuwe visie op de huidige en toekomstige flexibele arbeidsmarkt ontwikkelen. Hiervoor wordt een programma opgezet waaraan vijftig jongeren kunnen deelnemen. Dit programma bestaat uit twee delen: 1. Het organiseren van masterclasses met een vijftal thema’s gericht op ‘de flexibele arbeidsmarkt’. Hiervoor worden prominenten uit het bedrijfsleven, de politiek en de wetenschap uitgenodigd om hun visie te geven. De jongeren gaan in groepen aan de slag om zelf tot een mening te komen en het geheel wordt via een blog aan elkaar en de buitenwereld gepresenteerd. 2. Een forum. In deze fase kiezen de jongeren een thema waarin ze zich willen verdiepen. In groepen wordt een visie over dit thema verder uitgewerkt. Alle visies worden in een door FNV Jong gefaciliteerde en begeleide campagne onder de aandacht gebracht van beleidsmakers. De wijze waarop kan op verschillende manieren worden ingevuld, bijvoorbeeld door het publiceren van artikelen of het maken van een informatieve documentaire. Daar de invulling van de te ontwikkelen visie en campagne volledig vrij is, kunnen de jongeren daadwerkelijk hun eigen mening vormen. Instituut Gak draagt bij aan de masterclasses en het forum.
AMC / Coronel Instituut – Goed toegerust niet uitgeblust (¤ 130.646) Dit project omvat de ontwikkeling van een e-zelfhulpcursus voor werkenden die tevens zijn belast met mantelzorg, gevolgd door het evalueren van de effectiviteit en toepasbaarheid van deze cursus. Doel van de cursus is het voorkomen en tegengaan van mantelzorgstress alsmede van verminderde arbeidsparticipatie. De lesstof moet de cursisten in staat stellen mantelzorg beter te combineren met werk- en gezinsverplichtingen. De cursus combineert enkele strategieën waarvan wetenschappelijke studies aangeven dat deze stress als gevolg van mantelzorg verminderen. In feite gaat het om een wetenschappelijke studie naar de bruikbaarheid van eerdere onderzoeksresultaten. Naar verwachting zal het project eind 2016 gereed zijn. De cursus kan dan gratis worden gedownload.
2. Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken
DMWD B.V. – Ontwerpen van producten die gemaakt worden door mensen met een beperking (¤ 47.000)
Stichting PowerLady – Methodiekbeschrijving Moving Forward (¤ 45.000)
Stichting Dwarswerk wil met dit project bestaande artikelen zodanig herontwerpen dat ze gemaakt kunnen worden door mensen met een beperking. Doel van dit project is meer (betaald) werk te creëren voor deze groep mensen. Concreet gaat het om herontwerp van vijf bestaande artikelen uit verschillende sectoren. Dit gebeurt aan de hand van de (uitgebreide) ontwerpmethode DMWD (design for manufacturing with disabled). Het project vindt plaats in de regio Arnhem-Zutphen-Deventer. Instituut Gak stelt een financiële bijdrage beschikbaar voor herontwerp en de vervaardiging van minimaal vier artikelen, mits een intentieverklaring van participerende bedrijven wordt overgelegd waaruit blijkt dat het herontworpen artikel inderdaad in productie wordt genomen en dus daadwerkelijk zal leiden tot arbeidsparticipatie van mensen met een beperking.
Stichting PowerLady ontving eerder subsidie van Instituut Gak voor het project Moving Forward. Dit project richtte zich op het toeleiden van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar een baan of opleiding. De laagdrempelige methodiek die deze stichting hiervoor heeft ontwikkeld willen ze graag delen met organisaties met vergelijkbare doelstellingen. Die methodiek bestaat uit een traject met empowermenttraining, stage of vrijwilligerswerk, persoonlijke coaching en netwerkbijeenkomsten. Om de kennis van deze methodiek over te dragen worden praktijkbeschrijvingen opgesteld. Ook wordt er een dvd met best practices ontwikkeld. Daarnaast worden er twee seminars voor geïnteresseerde organisaties belegd. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor het ontwikkelen van de methodiekbeschrijving en de dvd en voor het organiseren van de seminars.
SUNIDEE – Het ideale leerwerktraject (met Fonds 1818) (¤ 98.985) Coöperatie Zelfstandige Zorgprofessionals U.A. – Verbetertraject ondernemerschap in de zorg (¤ 20.000)
20 14
De Zorgprofessional is de landelijke coöperatie voor zelfstandige professionals in de zorg. Ten behoeve van de groeiende groep zelfstandige ondernemers gaat de coöperatie een training ontwikkelen en verzorgen die de doelgroep op een verantwoorde manier laat verzelfstandigen. Die training bestaat uit zes bijeenkomsten waar deelnemers zaken moeten uitzoeken omtrent fiscale regelingen,
Op initiatief van Instituut Gak en Fonds 1818 heeft SUNIDEE een innovatief concept ontwikkeld voor een leerwerktraject voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) in de leeftijd van 16 tot 23 jaar met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit leerwerktraject moet zorgen voor een gecontroleerde en veilige overgang van school naar werk. Thans is het aantal LVB-jongeren dat niet aan het werk komt erg groot. De focus moet liggen in regio Den Haag, omdat Fonds 1818 in deze regio actief is. Mocht het concept resulteren in de start van een pilot dan moet aan een aantal voorwaarden
52
Praktische projecten | Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methodieken
worden voldaan. Er dient een gezamenlijk draagvlak te zijn voor scholen, de gemeente en bedrijven. De scholen moeten een bijdrage leveren in geld en natura, zoals de inzet van vakdocenten. En er moeten minimaal vijf organisaties zijn aangesloten om duurzame uitstroom naar werk te verzekeren.
Stichting Pak die Kans – Begeleid Werker aan zet, aanvullende activiteiten (¤ 35.830) Doelstelling van dit project, waaraan in 2013 al subsidie is toegekend, is het ontwikkelen van een instrument waarmee kan worden vastgesteld of jobcoaches zorgen voor een gerichte begeleiding van kwetsbare jongeren. Met behulp van dit instrument, een App met een daaraan verbonden website, kan de jongere zelf aangeven wat hij/zij belangrijk vindt in zijn/haar werk en bij de werkgever welke ondersteunings- en ontwikkelingswensen hij/zij heeft. Het project omvat drie fasen, waarvan de derde de pilotfase is. Deze fase blijkt meer activiteiten te vergen dan aanvankelijk kon worden voorzien. Met het oog daarop is een aanvullende subsidie toegekend.
KPMG – Werkgevers aan zet op de arbeidsmarkt (¤ 30.250) Instituut Gak was als subsidiegever de afgelopen jaren betrokken bij het ‘Vacaturecafé’, een lokaal initiatief dat is geïnitieerd door MKB Eindhoven in het kader van het programma MKB Werkt! Is deze vraaggerichte aanpak – waarin de actuele personeelsbehoefte van werkgevers centraal staat – ook elders uit te rollen? Om die vraag te beantwoorden is een haalbaarheidsstudie inclusief visieontwikkeling uitgezet.
3. Voorlichting
53
Praktische projecten | Voorlichting
Stichting Het Instituut voor de Toekomst van Werk – Project Pilot 2015 (¤ 160.000) Stichting Het Instituut voor de Toekomst van Werk wil het inspiratiepark en maatschappelijk kennisinstituut ‘Mijn Toekomst Werkt’ in 2017 openen. Het beoogde inspiratiepark moet bijdragen aan het ontdekken en ontwikkelen van vaardigheden en competenties die van nut zijn op de arbeidsmarkt. Ter voorbereiding wordt in 2015 een pilot gehouden met als doel het op grote schaal (target 50.000 deelnemers) wetenschappelijk toetsen en funderen van de innovatieve instrumenten en attracties die moeten bijdragen aan vergroting van duurzame inzetbaarheid op de toekomstige arbeidsmarkt. Instituut Gak draagt bij aan de exploitatiekosten van de pilot.
Stichting Ideefix – Het is nooit te laat (¤ 15.000) Stichting Ideefix maakt films en documentaires over maatschappelijke problematiek. Het project ‘Het is nooit te laat’ betreft een landelijke voorlichtings- en beeldvormingscampagne, gericht op vroegtijdige signalering en stimulering van herstel, leren en werken. Doel is het wegnemen van stigma’s bij allerlei doelgroepen, zoals scholen en werkgevers, om maatschappelijke deelname van jongeren met psychische kwetsbaarheid te bevorderen. Aan de hand van een onlangs ontwikkelde korte film/documentaire en een werkboek, bij de opstelling waarvan vier jonge ervaringsdeskundigen zijn betrokken, gaat de campagne begin 2015 van start met filmvertoningen, themabijeenkomsten, interactieve dialogen en een digitaal platform. Dit project kan worden gezien als een goede aanvulling op de door Instituut Gak zelf geïnitieerde campagne ‘Collega’s met karakter’ (zie verderop op deze pagina). Verstrekking van de toegekende subsidie is deels afhankelijk van het aantal themabijeenkomsten bij werkgevers.
CNV Jongeren – Bijsluiters voor begeleiding (¤ 15.000) Stichting Blik op Werk – De Werkfabriek (¤ 41.304) Blik op Werk is (met steun van UWV en gemeenten) opgericht als keurmerkorganisatie voor reintegratiebureaus. Uitsluitend aan goed functionerende re-integratiebureaus werd het keurmerk toegekend. Zij konden zich op deze wijze onderscheiden als een kwalitatief goede dienstverlener. De exploitatie van Blik op Werk wordt grotendeels gedekt uit bijdragen van de keurmerkhouders. Door forse bezuinigingen van UWV en gemeenten op re-integratietrajecten is het aantal keurmerkhouders echter sterk verminderd. Om die reden is Blik op Werk op zoek gegaan naar andere vormen van dienstverlening. De Werkfabriek is daar een voorbeeld van. Gebleken is dat patiëntenorganisaties, cliëntenraden en werkgeversverenigingen behoefte hebben aan één centraal punt om elkaar digitaal te kunnen ontmoeten. De werkfabriek beoogt hierin te voorzien. Dit moet het digitaal oriëntatiepunt worden voor werkgevers, werknemers, werkzoekenden en professionals wat betreft gezondheid, arbeidshandicap en werk. Het is de bedoeling bestaande (deel-)kennisplatforms stapsgewijs over te hevelen naar de omgeving van Blik op Werk.
Women Inc. – Zorgen voor elkaar (¤ 611.050)
20 14
Women Inc. gaat de komende tijd het thema ‘Zorg voor elkaar’ op de kaart zetten. De maatschappelijke opdracht om te tranformeren van een verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij zal werkgevers en werknemers steeds vaker voor vraagstukken plaatsen op het gebied van werken en zorg voor elkaar. Dit vraagt om een herdefiniëring van de ideale werkgever en de ideale werknemer. Het is belangrijk dat met de juiste stakeholders het gesprek wordt gevoerd over zorg voor elkaar: werkgevers, werknemers, overheden, mannen en vrouwen, opdat er daadwerkelijk vormgegeven kan worden aan de participatiesamenleving. Met het project zal via onderzoek en een landelijke campagne het thema ‘zorg voor elkaar’ op de kaart gezet worden. In het onderzoek staan wensen en verwachtingen van werkgevers en werknemers centraal. De campagne creëert bewustwording en handelingsperspectief voor de verschillende stakeholders.
Vereniging CNV Jongeren, een vakbond voor jongere werknemers, heeft in het verleden een aantal folders – bijsluiters genaamd – uitgegeven. Doel daarvan is werkgevers te ondersteunen in de begeleiding van jongeren met een arbeidshandicap om te zorgen dat vanaf de start van een nieuw dienstverband een goede en duurzame arbeidsrelatie ontstaat. Gebleken is dat de werkgevers hier veel belangstelling voor hebben. Dit project betreft het aanpassen van deze bijsluiters in combinatie met informatie over de Participatiewet en over mogelijkheden voor ondersteuning en financiering vanuit het UWV. Die aanpassing is noodzakelijk, omdat de met ingang van 2015 geldende Participatiewet niet uitsluitend betrekking heeft op Wajongeren. Opnieuw wordt onderzocht wat de meest voorkomende arbeidsbeperkingen zijn, zodat actuele informatie voor de werkgevers beschikbaar komt. Het betreft hier de herziening annex ontwikkeling van minimaal vijftien verschillende bijsluiters.
Instituut Gak – Campagne Collega’s met Karakter (¤ 820.000) Foto’s pagina 18-19 Instituut Gak heeft de Campagne ‘Collega's met Karakter’ geïnitieerd met als strekking mensen met een psychische stoornis meer kansen te bieden op de arbeidsmarkt. Deze campagne rust op een stevig wetenschappelijk fundament. Hiervoor is basisonderzoek gedaan naar de exacte knelpunten en bestaande vooroordelen over mensen met een psychische stoornis in relatie tot werk. De uitkomsten van het onderzoek vormen de pijlers voor de feitelijke campagnespots die eind 2014 op de Nederlandse radio en televisie te zien en te beluisteren waren. Instituut Gak werkte in dit project samen met een onderzoeks- en een campagnebureau. De website www.collegasmetkarakter.nl is tevens gelijktijdig in de lucht gegaan.
CNV Jongeren – De Realisten Roadmovie; the sequel (¤ 53.500) In 2012 heeft CNV Jongeren de Realisten ingesteld, een groep jongeren met ieder zijn eigen talenten en beperkingen. De oorspronkelijke doelstelling van de Realisten was het geven van voorlichting aan werkgevers om ontmoetingen tussen een werkgever en een potentiële werknemer te arrangeren. Nadien is dit uitgebreid met vorming van regionale netwerken van werkgeversorganisaties, UWV,
54
Praktische projecten | Activering
gemeenten, het voortgezet speciaal onderwijs en allerhande regionale initiatieven om jongeren met een beperking en werkgevers met elkaar in contact te brengen. De methodiek om de vorming van dergelijke netwerken, de roadmovies, tot stand te brengen is voortdurend in ontwikkeling. Het vervolg, the sequel, betreft actualisering van de huidige drie netwerken en uitbreiding tot zeven netwerken, een en ander in relatie met de Participatiewet. Per netwerk wordt een regioregisseur aangesteld met als taak het maken van een draaiboek, het organiseren van on- en offline-ontmoetingen, het inzetten social media, het organiseren van presentaties bij werkgevers en het begeleiden van Realisten binnen het project.
4. Preventie
55
Stichting ITvitae Learning – Wajongers met Autisme opleiden tot IT professional (¤ 20.000) Stichting ITvitae wil in tien jaar tijd duizend Wajongeren met een autisme spectrum stoornis (ASS) opleiden tot IT professional. Het project start het eerste jaar met het opleiden van vierentwintig kandidaten tot ‘TMAP Foundation software tester’. Na afronding van de opleiding zijn zij gecertificeerd in verschillende Microsoft netwerk- en serversystemen. ITvitae BV biedt geslaagde deelnemers een arbeidscontract aan voor uitvoering van opdrachten van klanten op het gebied van softwaretesten, remote beheer en ICT-security. Deze diensten worden vanuit het kantoor van de stichting geleverd. Desgewenst kunnen medewerkers van ITvitae echter ook worden gedetacheerd op locatie van de opdrachtgever. Instituut Gak draagt bij per geslaagde kandidaat.
Stichting Turning Point – Geef me nog één kans (¤ 10.000) In het verslagjaar zijn er geen projecten in de categorie preventie gehonoreerd.
5. Activering Lifenetworks – De Kandidatenmarkt 2014 (¤ 50.000) Met het project ‘De Kandidatenmarkt’ richt Lifenetworks zich op probleemjongeren van zestien tot zevenentwintig jaar zonder startkwalificatie of werk. Deze jongeren volgen eerst een trainingstraject, gericht op het ontwikkelen van competenties, werknemersvaardigheden en een netwerk, in combinatie met branchegerichte cursussen. Hierna volgt er een werkoriëntatiefase, een kortdurende stage en werkbezoeken. Vervolgens wordt een deel van de kandidaten naar een baan begeleid en ontvangen zij maximaal zes maanden nazorg. Aan het traject kunnen vijfenzeventig jongeren deelnemen. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde jongere.
Stichting CITAVERDE College – Greenport Hub naar werk (¤ 81.600) Het CITAVERDE College heeft samen met de gemeente Horst aan de Maas het project ‘Greenport Hub naar werk’ ontwikkeld. In dit project worden mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in samenwerking met ondernemers naar werk begeleid. De kandidaten leren en werken gedurende drie maanden op het ‘GreenPark Hub’ gelegen op het voormalige Floriadeterrein. In de ‘Hub’ staat ervaringsleren centraal. Dit is afgestemd op de behoefte van werkgevers. Naast het opbouwen van een werkritme ontwikkelen de kandidaten hier werknemersvaardigheden en leren zij werkvaardigheden in de tuinbouwsector. Na afloop van de opleiding worden de kandidaten geplaatst bij een werkgever voor een proefperiode van een maand, met behoud van uitkering. Vervolgens is het de bedoeling dat zij een contract krijgen. Ook is het mogelijk dat kandidaten starten met een BBL-dienstverband. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde kandidaat.
20 14
Met het project ‘Geef me nog één kans’ wil Stichting Turning Point scholieren en voortijdig schoolverlaters (VSV-ers) waarschuwen voor de negatieve gevolgen van het niet behalen van een startkwalificatie. Het project bestaat uit twee onderdelen: een tour langs veertig scholen en twintig bijeenkomsten gericht op VSV-ers. In een film, waarin een achttienjarige jongen zonder diploma wordt gevolgd in zijn zoektocht naar een baan, worden alle strubbelingen en tegenslagen in beeld gebracht. Deze film wordt getoond tijdens de scholentour en klassikaal besproken aan de hand van een ondersteunende lesbrief met verschillende stellingen en keuzevragen. In de bijeenkomsten voor VSV-ers leren jongeren hoe ze zich met behulp van het internet beter kunnen presenteren en profileren. Ook maken zij een persoonlijke film. Bij deze activiteiten worden zij ondersteund door zogenoemde peer-educators. Dit zijn gemotiveerde leerlingen, die tijdens de scholentour zijn geworven. De persoonlijke film wordt door de organisatie naar leerwerkbedrijven verzonden en ook op Facebook geplaatst. De makers van de vijf films met de meeste ‘likes’ op Facebook winnen een laptop. De subsidie van Instituut Gak is bedoeld voor het beleggen van de bijeenkomsten voor de VSV-ers.
Stichting Jeugdwerk Jong Bonaire – Arbeidsparticipatie jongvolwassenen op Bonaire (¤ 50.000) Stichting Jong Bonaire biedt naschoolse activiteiten aan jongeren tussen dertien en drieëntwintig jaar. Voor jongeren tussen achttien en zevenentwintig jaar, die vanwege gedragsproblematiek of een detentieverleden geen baan kunnen vinden, wil de organisatie een nieuw traject starten. Na te hebben bekeken in welk profiel de jongere past, gaat de organisatie langs bedrijven voor passende vacatures. Vervolgens wordt samen met de jongere een sollicitatiebrief geschreven. Start de jongere met een baan dan worden er de eerste drie maanden wekelijks gesprekken met hem/haar gevoerd. Na die periode wordt de gespreksfrequentie afgebouwd. Naast het werktraject ontvangen de jongeren zo nodig intensieve begeleiding om te leren omgaan met zaken als schulden en tienerouderschap. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
Stichting Attendiz – De Helling over naar werk (¤ 120.000)
Stichting 2eKans.nl – Mijn 2e kans 2014 (¤ 10.000)
Stichting Attendiz biedt via de Kapstok Leerwerktrajecten speciaal onderwijs en ambulante begeleiding aan jongeren met een extra zorgvraag in Twente en de Achterhoek. Voor deze doelgroep is een onderwijsprogramma ontwikkeld, waarin jongeren met behulp van individuele begeleiding arbeidservaring kunnen opdoen met het doel een baan te vinden of examen te doen op MBO 1 of 2 niveau. Met de overname van leerlingwerkplaats de Helling van het ATC te Enschede wordt het aanbod aan leerwerktrajecten uitgebreid. De Helling verzorgt scheepsonderhoud. Jongeren kunnen hier werkervaring opdoen op het gebied van lassen, schilderen en reparatie van scheepsmotoren. De werkomgeving van de Helling is bedrijfsmatig en jongeren doen er ook sociale en werknemersvaardigheden op. Dit is nodig voor aansluiting op de eisen van het bedrijfsleven. Met hulp van een begeleider volgen de kandidaten een op maat gemaakt trajectplan. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde kandidaat.
Het project 'Mijn 2e kans 2014' richt zich op zowel autochtone als allochtone vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deelnemende vrouwen volgen in een periode van negenendertig weken, gedurende twee dagdelen per week, activiteiten en trainingen om actief betrokken te worden bij de samenleving. Behandeld worden onderwerpen als communicatie, empowerment, gezondheid en financiële huishouding. Ook worden computerlessen verzorgd en wordt hen, voor zover nodig, kennis van de Nederlandse samenleving bijgebracht. Tijdens het traject blijft de organisatie in gesprek met de deelneemsters en past de activiteiten aan op de behoeften. Na dit traject stromen de meeste vrouwen uit naar een opleiding. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde deelneemster.
56
Praktische projecten | Activering
Stichting Vitaal Dorp – Werk aan de Winkel (¤ 20.000)
De Jonge Krijger B.V. – Krijger Academie 2.0 (¤ 60.000)
Everdingen is een dorp met ongeveer twaalfhonderd inwoners. Er is geen supermarkt aanwezig, zodat de bewoners voor de dagelijkse boodschappen naar naastgelegen dorpen moeten. Met het project ‘werk aan de winkel’ wil Stichting Vitaal Dorp een buurtsuper, inclusief ontmoetingscentrum en bibliotheek, opzetten welke wordt geleid door vrijwilligers en re-integratiekandidaten. De re-integratiekandidaten wordt een op maat gemaakt begeleidingstraject geboden, waarin ze werkervaring kunnen opdoen in de winkel. Dit traject is erop gericht de kandidaten te laten uitstromen naar een betaalde baan of opleiding. In dit verband worden bedrijven benaderd om werkervaringsplekken met uitzicht op een betaalde baan te bieden. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde deelnemer.
Foto’s pagina 66-67 Projectbureau De Jonge Krijger B.V. wil op basis van de resultaten van het (door Instituut Gak ondersteunde) project de Krijgeracademie 1.0 nu de Krijgeracademie 2.0 uitrollen naar de Haaglanden, Rijnmond, Flevoland en Amsterdam. Dit project behelst een nieuwe aanpak voor vijftig jongeren tussen 18 en 23 jaar die niet op school zitten of aan het werk zijn. Dergelijke jongeren hebben vaak een hoge drempel te nemen om verandering in zijn of haar leven aan te brengen. De Krijger Academie verlaagt deze drempel door de jongeren gedurende een traject van drie weken en drie dagen per week in groepsverband te laten werken aan hun persoonlijke doelen, zoals het vinden van werk en/ of een opleiding. Een groep telt maximaal acht personen en de begeleiding is met twee trainers zeer intensief. Naast deze groepstraining krijgen de deelnemers ook nog individuele begeleiding van een coach. Aan het eind van het traject weten de deelnemers beter wat ze willen en ook hoe ze dit moeten aanpakken. Met ondersteuning van De Jonge Krijger starten zij vervolgens met een opleiding of baan. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemer.
Stichting Open Mind [vh. Buro Vihk] – Leer-werktraject horeca voor ex-gedetineerde vrouwen (¤ 20.000) Om gedetineerde vrouwen een kans te bieden succesvol terug te keren in de maatschappij is een betaalde arbeidsplek van groot belang. Via dit project worden vrouwen al tijdens de detentieperiode voorbereid en opgeleid voor een baan in de horeca als kok of gastvrouw. In samenwerking met de penitentiaire inrichting (PI) wordt gestart met de opleiding door online lessen te volgen en werkervaring op te doen in de keuken van de PI. Naast de opleiding ontvangen de vrouwen een op maat gemaakt coachingtraject. Dit traject richt zich op empowerment, via individuele gesprekken en groepstrainingen, waardoor de vrouwen leren hun eigen leven meer in eigen hand te nemen. De coaches zijn tevens trajectbegeleider. Zij coördineren de verschillende partijen en instanties die bij het traject zijn betrokken en bewaken de voortgang van het proces. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk of naar een reguliere vervolgopleiding uitgestroomde deelneemster.
Onderzoeksbureau Labyrinth B.V. – Haalbaarheidsstudie naar wijkcoöperaties met als voorbeeld Krachtstation Kanaleneiland (¤ 21.780) Labyrinth Onderzoek & Advies wil een haalbaarheidsstudie uitvoeren rond de wijkeconomie. De bedoeling is na te gaan hoe de wijkeconomie en het sociaal ondernemerschap kunnen worden gestimuleerd. Om hierover duidelijkheid te krijgen zal Wijkcoöperatie Krachtstation op Kanaleneiland Utrecht vanaf de start worden gevolgd. Belangrijke kernvragen binnen het onderzoek zijn: hoe kan het potentieel vanuit wijken en ondernemers maximaal worden aangewend? En hoe kunnen geldstromen die de wijk in komen, door de wijk zelf worden benut in plaats van dat ze weglekken? Een van de achterliggende overwegingen is te bezien of werkloze bewoners door initiatieven in de wijkeconomie aan het werk kunnen komen. Het onderzoek omvat drie fasen, waarvan de eerste moet uitmonden in een business case voor de twee meest kansrijke werksoorten. Voor deze fase stelt Instituut Gak een bijdrage beschikbaar.
JS Consultancy – Vooronderzoek naar begeleiding en nazorg werkzoekenden Participatiewet (¤ 36.300)
20 14
57
Om vast te stellen wat gemeenten nodig hebben bij het realiseren van garantiebanen zoals afgesproken in het Sociaal Akkoord en hoe werkzoekenden, die een bepaald traject hebben doorlopen, daadwerkelijk een kans krijgen op betaald werk en dat werk ook kunnen behouden, heeft Instituut Gak aan JS Consultancy verzocht om in samenwerking met de gemeente Den Bosch een vooronderzoek uit te voeren naar de wijze waarop werkgevers het beste kunnen worden gefaciliteerd in begeleiding van geplaatste kandidaten en hoe dit efficiënt kan worden vormgegeven binnen het (krimpende) beschikbare budget. De binnen deze studie verzamelde relevante kennis en informatie zal worden gedeeld met gemeentelijke sociale diensten. Hiertoe wordt in het eerste kwartaal van 2015 een aantal bijeenkomsten georganiseerd.
Terug naar school of werk
Voortijdig schoolverlaters die ontevreden zijn over de koers die hun leven heeft genomen, vinden hulp vragen lastig. Maar als ze die drempel eenmaal over zijn, kunnen de trajecten van De Jonge Krijger: de Krijger Academie (training) en Technipret (persoonlijke begeleiding) uitkomst bieden.
Hoe hebben jullie de training De Jonge Krijger ontwikkeld? Maarten Neven: ‘Ik geef al acht jaar trainingen in opdracht van gemeenten, bijvoorbeeld op het gebied van sociale vaardigheden of beroepskeuze. Voor de doelgroep schoolverlaters wilden we het beste van die trainingen combineren. Deze doelgroep profiteert namelijk zowel van het contact met lotgenoten als van individuele aandacht. Ons programma, de Krijger Academie, bestaat uit een training van drie weken waarin we drie dagen in de week inzoomen op zelfkennis. Wat vinden de jongeren leuk en waar zijn ze goed in? Op grond hiervan stellen ze zichzelf een doel waar ze in de drie maanden daarna aan werken. In deze periode krijgen ze zowel individuele begeleiding en helpen de jongeren elkaar. Acht jongeren met ieder een klein netwerk, blijken gezamenlijk toch veel mensen te kennen die ze kunnen helpen. Hierna volgt nog een nazorgperiode van drie tot zes maanden waarin we de vinger aan de pols houden, bijvoorbeeld omdat een jongere zich heeft ingeschreven voor een opleiding die pas na een aantal maanden begint.’ Hoe zijn de resultaten? Commercieel directeur Joyce van Randwijk: ‘Uitval tijdens het traject is zeldzaam, maar de effecten hangen wel wat van de doelgroep af. Van de vroegtijdige schoolverlaters vanaf 16 tot 27 jaar lukt het meer dan zeventig procent van de jongeren een nieuwe plek te vinden op de arbeidsmarkt of in het onderwijs. De jongeren met een uitkering hebben een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en bij hen blijft het succespercentage iets achter. We maken echter wel groei door met de laatste doelgroep. De uitstroom is gelijk verdeeld tussen het onderwijs en (leer) werkplaatsen.’ Welke rol heeft Instituut Gak? Joyce van Randwijk: ‘Ons aanbod is effectief en gemeenten hebben geld beschikbaar om iets te doen voor deze jongeren. Ze willen er echter zeker van zijn dat het ook in hun regio werkt. Wij hebben daarom nu verschillende keren vrijwel kosteloos een eerste training aangeboden in een nieuwe regio. De gemeenten zien het als een experiment en als ze zien dat we waarmaken wat
58
Praktische projecten | Activering
we beloven, zijn ze vaak bereid zelf een volgende ronde te financieren. Instituut Gak heeft het voor de komende twee jaar mogelijk gemaakt dat ons aanbod beschikbaar is in de zes regio’s met het hoogste aantal schoolverlaters.’ Wat is Technipret? Paul den Bakker: ‘Ik werk als coach binnen dit project en ben zelf een techneut die graag met mensen wil werken. We proberen jongeren aan de zijlijn die graag met hun handen willen werken een goede plek te geven in de techniek. Dat is niet alleen beter voor de jongeren, maar ook van belang voor de maatschappij als geheel. Veel technische beroepen krijgen straks vanwege de vergrijzing te maken met een grote vervangingsvraag. Het is dan van groot belang dat competente jongeren klaar staan. Voor ons is het de uitdaging jongeren te enthousiasmeren, en een kansrijke richting op te sturen. In de autotechniek liggen bijvoorbeeld weinig kansen, terwijl de elektrotechniek veel mogelijkheden biedt. Tot nu toe lukt dat bij minimaal de helft van de jongeren die ons programma volgen. Dit cijfer is echter nog erg voorzichtig, omdat we ook aardig wat jongeren hebben die zich hebben ingeschreven voor een opleiding voor het nieuwe schooljaar. Zij tellen pas mee als geplaatst als ze daar daadwerkelijk de eerste lessen volgen.’ Kunnen jullie een voorbeeld geven van een succes? Maarten Neven: ‘Er kwam een jongen bij ons binnen zonder een idee wat hij wilde. Bij ons ontdekte hij dat hij buiten wil zijn en planten wel tof vond. Dat heeft hij vervolgens vertaald in een persoonlijke missie, namelijk dat hij het belangrijk vond de stad Utrecht groener te maken. Voor mij was het prachtig om te zien dat hij zich zo krachtig manifesteerde en ook werkgevers lijken nu bereid hem een kans te geven. Hij heeft op dit moment goed contact met twee hoveniers.’
Stichting MOVES – In honderd uur naar zelfbewustzijn en een passende baan of zelfstandig ondernemerschap (¤ 17.500) Stichting MOVES, een organisatie die samenwerkt met mensen uit onderwijs, bedrijfsleven en gemeenten, heeft een trainings- en begeleidingstraject ontwikkeld om jongeren van 17 t/m 23 jaar met een onafgemaakte opleiding in honderd uur te begeleiden naar een baan of zelfstandig ondernemerschap. In het traject wordt aandacht besteed aan opleiding, werk, financiële huishouding en de thuissituatie. Uiteindelijk wordt de jongere binnen een bedrijf geplaatst. Gedurende drie maanden is er coaching on the job. Na evaluatie met zowel de jongere als de werkgever wordt bezien of de jongere wil en kan doorgaan binnen het betreffende bedrijf. In 2015 wordt gestart met een pilot van veertig jongeren, van wie er 28 moeten uitstromen naar een baan in loondienst en 12 naar zelfstandig ondernemerschap. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of zelfstandig ondernemerschap uitgestroomde deelnemer.
Innovium B.V. – Ondersteuning, training en coaching voor kansarme jongeren in Limburg (€ 100.000)
20 14
Met dit ondersteuningsproject wil Innovium B.V. honderd kansarme buurtjongeren in Roermond, Weert en Heerlen door het aanleren van beroeps-, sociale- en werknemersvaardigheden via job coaching toeleiden naar een opleidingsplek, een stageplek of een betaalde baan. Daarnaast heeft het project tot doel een prettige en veilige woonomgeving voor huurders te creëren. Deze huurders hebben nu een gevoel van onveiligheid in hun wijk door het gedrag van deze groep jongeren. Het project wordt dan ook uitgevoerd in samenwerking met woningcorporatie Wonen Limburg. Deze woningbouwvereniging regelt dat werkgevers met wie wordt samengewerkt de betreffende jongeren arbeidsplaatsen aanbieden. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of reguliere vervolgopleiding uitgestroomde deelnemer.
59
Stichting Edukado – Voorschakeltraject gekwalificeerd lasser inclusief certificering (¤ 20.000) Stichting Edukado richt zich op het opzetten van leerwerkbedrijven in de sector bouw en techniek voor werkzoekende jongeren in de regio Dordrecht en Gorinchem. Vooruitlopend daarop is sprake van een voorschakeltraject: een lasopleiding waar jongeren zonder uitkering in drie maanden worden opgeleid tot specifiek lasser met een of meer erkende certificaten. Daarna worden zij ingezet op een werkplek of stromen zij door naar de tweejarige BBL-opleiding Basislasser. Voor het praktijkdeel komen ze in dienst bij leerwerkbedrijf Metalent of Intro Personeel. Ook is het mogelijk dat zij direct bij een werkgever starten. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk uitgestroomde deelnemer.
Stichting OpenDoor – Risicojongeren en Wajongers aan het werk (¤ 30.000) Stichting OpenDoor biedt hulpverlening aan vastgelopen jongeren door bemiddeling en maatschappelijke re-integratie op het gebied van zorg, onderwijs, juridische en sociale zaken. Het project Risicojongeren en Wajongers heeft tot doel twaalf jongeren uit de regio rond Roosendaal met een gemiddelde leeftijd van achttien jaar zonder startkwalificatie en al dan niet een uitkering in circa zeven maanden, gedurende vier dagen per week te begeleiden naar werk. Mede door goede contacten met werkgevers die passend werk kunnen bieden is er een goede kans van slagen. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk uitgestroomde deelnemer.
Stichting Codename Future – Blijf uit de bijstand, werk aan je toekomst (¤ 75.000) Stichting Codename Future ontwikkelt lespakketten voor het VMBO en Voortgezet Onderwijs gericht op burgerschap, maatschappelijke stage, mediawijsheid en beroepsoriëntatie. Dit project heeft betrekking op de vertaling van een bestaande methode voor loopbaanoriëntatie in het MBO voor jongeren in de bijstand (WWB). Doel is in vijf gemeenten in totaal duizend WWB-jongeren voor te bereiden op werk. Het programma bevat tevens een train-de-trainer module om gemeenten in staat te stellen de methode na 2015 zelfstandig toe te passen en verder te ontwikkelen. Ook wordt per gemeente een online omgeving gerealiseerd waar coaches ervaringen kunnen delen. Tot slot wordt er een handboek uitgegeven met verschillende fases van coachen en belangrijke tips. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk uitgestroomde deelnemer. Dit moeten er minimaal honderd zijn.
Stichting De Regenboog Groep – Talentencoach werkt door! (¤ 19.000) Stichting Regenboog Groep uit Amsterdam stimuleert kwetsbare mensen om actief deel te nemen aan de maatschappij. In vijf inloophuizen in Amsterdam worden naast nachtopvang verschillende activiteiten en vrijwilligerswerk aangeboden. Het project heeft tot doel 110 kwetsbare mensen met schuldproblemen via trainingen door coaches uit het bedrijfsleven te begeleiden naar een betaalde baan. Mensen die al een baan hebben (in een sociale firma of een werkbedrijf) krijgen steun om uitval te voorkomen en begeleiding om doorstroming te bevorderen. In het coachtraject ligt de focus op maatwerk en staan de kwaliteiten, talenten, eigen kracht en verantwoordelijkheid van de deelnemer centraal. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of reguliere vervolgopleiding uitgestroomde deelnemer.
Stichting Gezel – Zorgassistentes in het primaire onderwijs (¤ 56.000) Stichting Gezel zet projecten op om jongeren met een arbeidsbeperking duurzaam te begeleiden naar de arbeidsmarkt. In dit geval gaat het om het uitrollen van projecten voor leerwerkbanen als zorgassistent in het primaire onderwijs in diverse regio’s, om te beginnen in de Achterhoek. Daar wordt gestart met twee groepen van elk vijftien deelnemers. De doelgroep bestaat uit jonge vrouwen, afkomstig uit het Praktijkonderwijs of het Voortgezet Speciaal Onderwijs. Tijdens het traject wordt een MBO-2 opleiding Helpende Zorg en Welzijn gevolgd, gekoppeld aan een BBL-traject van twee jaar met de bedoeling door te stromen naar reguliere functies. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk uitgestroomde deelnemer.
60
Praktische projecten | Activering
Stichting Paint Your Future (PYF) – Paint Your Future (¤ 86.000) PYF is een multidisciplinair sociaal educatief project waarbij een projectteam van professionele kunstenaars en mentoren samenwerken om circa 130 Amsterdamse jongeren tussen 17 en 27 jaar (terug) te begeleiden naar school, werk of zelfstandig ondernemerschap. Met elke deelnemer worden mogelijkheden, wensen en dromen besproken. Het enige wat de deelnemers wordt gevraagd is een actieve en positieve instelling. Het traject duurt circa vijf weken. Daarin worden verschillende creatieve vakken aangeboden, excursies ondernomen, aan CV's gewerkt en gesolliciteerd. Ook is het mogelijk certificaten als VCA, HACCP of heftruckbediening te halen. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of reguliere vervolgopleiding uitgestroomde deelnemer.
Stichting PeerAdministratie – Accounting Lab (¤ 25.000) Stichting PeerAdministratie is een sociale firma die administratieve diensten als belastingaangiften, jaarrekeningen en salarisadministraties levert. De werkzaamheden worden in de vorm van re-integratietrajecten uitgevoerd door middelbaar- en hoogopgeleiden met een psychische beperking of een verslavingsachtergrond. De bedoeling is dat een aantal van de deelnemers doorstroomt naar andere werkgevers, maar PeerAdministratie wil ook zelf aan een (groeiend) aantal deelnemers een vaste baan bieden. Die betaalde baan ligt echter pas in het verschiet als de omzet van PeerAdministratie gaat groeien. Om ervaring op te doen gaan zes fte medewerkers, met behoud van uitkering, gedurende een jaar de boekhoudingen, belastingaangiftes e.d. uit oude jaargangen afkomstig van andere administratiebureaus opnieuw uitvoeren. Het kwaliteitsniveau wordt vervolgens objectief beoordeeld door een onderzoeker van het lectoraat ‘Economie en Management’ van de Hogeschool van Amsterdam. De subsidie heeft betrekking op de creatie van tien nieuwe werkervaringsplekken, uitgaande van de veronderstelling dat gedurende de komende jaren steeds nieuwe instromers uit de doelgroep een kans wordt geboden.
61
schetst een beeld van de kandidaat, zijn/haar competenties, arbeidsinteresses en vaardigheden. Ook is de naam van de instelling erbij vermeld. Het profiel kan gevonden worden door elke geïnteresseerde werkgever in de regio. Reacties op het profiel komen direct uit bij de kandidaat. In de zomer van 2014 wordt gestart in vier pilotregio’s: Den Haag, Amersfoort, Almere en Ede. Naast directe participatie van de gemeente Ede doet een groot aantal zorginstellingen mee. Naar verwachting zullen minimaal 100 succesvolle matches kunnen worden gerealiseerd. De bedoeling is uiteindelijk te komen tot een landelijke spreiding van het platform. Dit vergt echter nog tal van activiteiten, zoals het trainen van jobcoaches en begeleiders van instellingen om kwalitatief goede profielen af te leveren, het ontwikkelen van een module waarmee de gebruiker wegwijs wordt gemaakt op het platform, het opstellen en uitvoeren van een communicatieplan om jobcoaches en begeleiders enthousiast te maken, het uitbreiden van modules binnen het platform en marktbewerking om continue beweging op het platform te kunnen creëren. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer tot een maximum van honderd deelnemers.
Stichting Thallo – Jongeren behouden voor een werkzame toekomst in de bouwsector (¤ 100.000) Stichting Thallo wil in samenwerking met gemeenten werkloze bouwvakkers en jongeren die geen werk kunnen vinden in de bouwsector een werktraject aanbieden. Een oudere en jongere werknemer worden aan elkaar gekoppeld op basis van het leermeester-gezel principe. Werkloze ouderen staan dan niet langer aan de kant en zorgen tegelijkertijd voor kennisoverdracht. Door de één op één begeleiding leren de jongeren op hun beurt veel van hun leermeester. Beiden vergroten zo hun netwerk en kunnen zich bij een aannemer beter profileren. Daardoor neemt hun kans op uitstroom naar een betaalde baan toe. Op de bouwplaats is een begeleider aanwezig om alles in goede banen te leiden. Het traject duurt maximaal zes maanden en is gericht op minimaal 72 deelnemers. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
Inc. Merkbeleving Groep B.V. – Inc. Academie (¤ 24.000) Inc. Merkbeleving Groep B.V. begeleidt via het project Inc. Academie jonge hoogopgeleide werklozen naar een betaalde baan. Het gaat hier om een training om zelfkennis op te doen en inzicht te krijgen in de eigen talenten. Op basis daarvan is het de bedoeling aansluiting te vinden op de arbeidsmarkt. Inc. werkt samen met verschillende organisaties en bedrijven om de deelnemende jongeren gedurende die drie maanden tegen een kleine vergoeding in dienst te nemen. De kandidaat krijgt zo de kans te tonen welke meerwaarde hij/zij voor de organisatie heeft. Daarnaast heeft hij/zij de kans te zien welke mogelijkheden er bij dat bedrijf op de langere termijn liggen. Een soort jobcarving dus, maar dan gestuurd vanuit de motivatie van de kandidaat. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
Stichting Platform 31 – Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt (¤ 30.365) In de technische sector is sprake van forse problemen wat betreft de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Gemeente Haarlemmermeer heeft een methode ontwikkeld om scholieren te stimuleren te kiezen voor een studie annex beroep in de techniek. Die methode richt zich naast de scholieren ook op de ouders, de school en het bedrijfsleven. Uit onderzoek van SEOR blijkt namelijk dat al deze partijen invloed hebben op de studiekeuze van de scholier. Samen met de gemeente Haarlem zal de gemeente Haarlemmermeer de activiteiten verder uitrollen. Stichting Platform 31 gaat dit begeleiden en evalueren. Bij succes zal de methode breder worden ingezet door deze te delen met andere regio’s. De resultaten van de evaluatie worden gepresenteerd op een regionale disseminatiebijeenkomst, waar ook andere gemeenten en geïnteresseerden welkom zijn.
Stichting van het Kind – Meedoen in de samenleving (¤ 4.000) Het project ‘Meedoen in de samenleving’ richt zich op jongeren die op het punt staan uit te stromen uit de jeugdzorg. Zij krijgen ondersteuning op een aantal levensgebieden waaronder werk. Hiertoe worden tien vrijwilligers uit de kring van de Stichting van het Kind door professionele coaches opgeleid om elk twee jongeren te kunnen begeleiden bij het instromen in de maatschappij en naar een betaalde baan. Dit laatste gebeurt door de jongeren bij verschillende bedrijven sollicitatievaardigheden te laten oefenen, met in het meest gunstige geval uitzicht op een betaalde baan. Aan het traject kunnen twintig jongeren deelnemen. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
&U B.V. – Werken&Jij (¤ 85.000)
20 14
In samenwerking met Philadelphia Zorg is &U B.V. in 2013 gestart met de ontwikkeling van het platform Werken&jij, gericht op mensen met een arbeidsbeperking. Deze maken, in samenwerking met een deskundige van de zorginstelling, een profiel aan en publiceren dat op dit platform. Het profiel
Stichting MuZIEum 2012 – Leerwerkplek voor mensen met een visuele beperking (¤ 20.000) Foto’s pagina 74-75 Het Muzieum is een ervaringsmuseum in Nijmegen waar de bezoeker met een taststok in het donker ervaart hoe de leefwereld van blinden en slechtzienden is. Het Muzieum wil uitbreiden met een leerwerkbedrijf voor mensen met een visuele beperking. Hiervoor wordt een aangepaste werving en selectieprocedure opgezet. Functies en de daarbij behorende opleiding worden uitgebreid en het huidige educatieve programma wordt verder ontwikkeld. Dit resulteert in het opzetten van een leerwerktraject voor 35 kandidaten, gericht op functies als gids, gastheer/vrouw, educator en ambassadeur. Geslaagde kandidaten stromen uiteindelijk uit naar een functie in het Muzieum zelf, of naar een externe werkgever. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
62
Praktische projecten | Activering
Meer oog voor visuele handicaps
In het land der blinden, opent het Muzieum de ogen. In de stadsschouwburg van Nijmegen wagen bezoekers zich in een pikdonkere ruimte en moeten zich daar redden met een blindenstok en de begeleiding van een blinde gids. Voor één keer zijn de zienden gehandicapt en ontmoeten zij blinden of slechtzienden op hun terrein. Dit levert volgens directeur Heleen Vermeulen behalve een interessante belevenis ook werkgelegenheid op.
Waarom zijn jullie hiermee begonnen? ‘Nederland telt 300.000 blinden en slechtzienden en tachtig procent van hen zit thuis. Dat komt aan de ene kant omdat de visuele handicap ervoor zorgt dat mensen zich moeilijker kunnen manifesteren, en aan de andere kant zien werkgevers op tegen de aanpassingen die nodig zijn op de werkvloer. Elke baan voor mensen met een visuele beperking is belangrijk.’ Wat is het geheim van jullie succes? ‘We zijn in 2013 verkozen tot het meest innovatieve uitje van Nederland en dat heeft veel publiciteit en bezoekers opgeleverd. We konden ook voortbouwen op een oud succes. De donkerbeleving werd al langer aangeboden en we wisten dat er veel belangstelling voor was, maar de organisatie erachter was failliet gegaan. We hebben het nu zakelijk aangepakt door de Stadsschouwburg in Nijmegen te gebruiken. In de avond biedt het gebouw theater, overdag fungeert het als museum. Ons aanbod past ook goed in deze tijd. Mensen zoeken unieke belevingen en kunnen bij ons aan den lijve ervaren hoe de wereld moet zijn als je je ogen niet meer kan gebruiken.’ Wat nemen bezoekers mee naar huis? ‘Je weg vinden in het absolute donker is spannend, maar het mooist is dat zienden en blinden elkaar echt ontmoeten. De zienden worden bij de hand genomen door mensen die ze normaal gesproken zelf op straat helpen. Deze week was nog in het nieuws dat veel mensen geen voorrang verlenen als een blinde met zijn blindenstok aangeeft dat hij wil oversteken. Als zienden beter zouden beseffen wat het betekent om blind te zijn, zou dit soort dingen niet gebeuren. Wij hopen dat mensen die bij ons geweest zijn bijvoorbeeld hun vuilsnisvat niet op de geribbelde tegels met looplijnen voor blinden zetten.’ En wat is het voordeel voor de gidsen? ‘We hebben 25 gidsen in dienst die dankzij dit project werk hebben. Dankzij de bijdrage van Instituut Gak hebben wij onze positie als werkgever versterkt. We hebben nu meer variatie in de functies die we aanbieden. Zo hebben we gidsen die een blog bijhouden, nieuwe medewerkers met visuele beperking trainen, fungeren als educator of ambassadeur zijn voor het Muzieum. Ook gebruiken we de donkertraining voor nieuwe concepten, zoals trainingen op het gebied van teambuilding en verandermanagement. Onze medewerkers met een visuele beperking denken zelf mee in de conceptontwikkeling . Zo kunnen zij zich breder ontplooien bij het Muzieum en ook doorstromen naar andere werkgevers.’ Is de bijdrage van Instituut Gak noodzakelijk? ‘Het Muzieum leeft van de 35.000 bezoekers die we per jaar binnen krijgen en ontvangt verder geen enkele structurele subsidie. Instituut Gak versterkt onze sociale rol. We krijgen een bedrag voor de eerste tien slechtzienden die we aan betaald werk helpen.’
20 14
63
Stichting InnoComm – Jongeren aan de slag op de Markt (¤ 22.500) Binnen dit project wordt aan vijftien jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt een leerwerkplek geboden op de markt. Gedurende 26 weken werken zij iedere zaterdag mee bij een marktkraam. Voor een deel worden die kramen beheerd door Stichting InnoComm, maar er worden ook jongeren ondergebracht bij reguliere marktkramen. Onder begeleiding van praktijkbegeleiders leren zij beheer, verkoop en inkoop van marktgoederen en tegelijkertijd doen zij werknemersvaardigheden op. Daarnaast ontvangen de jongeren een halve dag per week training over het starten als zelfstandig ondernemer. Alle deelnemers krijgen bovendien een mentor toegewezen. Dit zijn vrijwilligers die zorgen voor sociale begeleiding buiten de marktdagen om. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
Stichting WijsGrijs – Grijs gaat voor Goud 2 (¤ 20.000) Om oudere werklozen te bemiddelen naar een tweede carrière in het onderwijs ontwikkelt Stichting WijsGrijs een wervings- en selectie-instrument. Aldus geselecteerde kandidaten lopen vervolgens een aantal dagen mee op een school om inzicht op te doen in het docentschap. Daarbij moeten ze onder andere als gastdocent een les verzorgen. Naast de meeloopdagen is sprake van intervisiebijeenkomsten, waar de kandidaten ervaringen en informatie kunnen uitwisselen. Ook krijgen zij daar korte trainingen gericht op didactische vaardigheden. Instituut Gak draagt bij aan de trajectkosten van twintig kandidaten en per succesvol naar betaald werk uitgestroomde deelnemer.
Diaconie van de Protestantse Gemeente Amsterdam – SocialStart 2014/2015 (¤ 8.500) In het project SocialStart 2014/15 gaan tien jongeren aan de slag bij zeven welzijnsorganisaties om een plan te ontwikkelen voor het opzetten van een sociale onderneming. Hiervoor volgen zij de door de Protestantse Diaconie georganiseerde masterclasses gericht op sociaal ondernemen. De betreffende jongeren zijn allen afgestudeerd, maar kunnen op de huidige arbeidsmarkt geen baan vinden. Zij zullen gedurende een half jaar tegen een bescheiden vergoeding aan het werk gaan. De bijdrage van Instituut Gak is deels afhankelijk van de voorwaarde dat minimaal twee van de door de deelnemers te ontwikkelen concepten uiteindelijk toepasbaar zijn.
Stichting Jeugdwerk Zuidplas – Sport4Work (¤ 13.500) Foto’s op de cover Met het project Sport4Work reikt Stichting Jeugdwerk Zuidplas uit Nieuwerkerk aan den IJssel jongeren tussen 18 en 27 jaar met afstand tot de arbeidsmarkt handvatten om een betaalde baan te vinden door middel van coaching, sport en een werkervaringsplek. Hoewel het accent ligt op werkloze jongeren zonder uitkering, worden jongeren met een uitkering niet uitgesloten. Gedurende twee jaar worden vier deelprojecten doorlopen met een groep van telkens vijftien jongeren. De deelnemers doen ervaring op bij een bedrijf. Daarvoor ontvangen zij een vrijwilligersvergoeding. Jongeren die het project succesvol doorlopen ontvangen een certificaat en een getuigschrift. Hoewel het project het karakter draagt van een voorschakeltraject, leent het zich goed om de bewustwording van bedrijven voor de betreffende categorie jongeren te vergroten. Van belang is ook dat leden van de Rotary ondernemers aansporen ervaring op te doen met deze nieuwe generatie van werknemers. Voor de eerste vijftien nieuw aangetrokken bedrijven die werkervaringsplaatsen aanbieden voor dit project stelt Instituut Gak een individuele bijdrage beschikbaar.
Behouden Vaert B.V. – Leerwerkbakkerij 'De Behouden Vaert' (¤ 50.000) Bakkerij De Behouden Vaert B.V., een oud familiebedrijf, is in 2013 overgenomen en wordt onder dezelfde naam voortgezet als zorgbakkerij. Het doel is jongeren met een achterstand op de arbeidsmarkt een opleiding- en ervaringsplek te bieden. In anderhalf jaar zullen naar verwachting 75 jongeren instromen van wie er een aantal doorstroomt naar een betaalde baan of een opleiding. De jongeren werken toe naar een startkwalificatie op MBO 2 tot 4 niveau of een deelcertificaat.
64
Praktische projecten | Activering
De vijf vaste (oudere) werknemers in de bakkerij konden met deze overname hun baan behouden. Aanvullend is er personeel aangenomen dat als leermeester en/of mentor voor de jongeren optreedt. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemer.
SmartCab B.V. – Pilot jongerenproject SmartCab (¤ 95.000) Foto’s op pagina 82-83 Met de onlangs opgerichte re-integratietak SmartCab B.V. willen de taxibedrijven Baan en Brookhuis twee doelen verenigen: succesvol zijn in de aanpak van jeugdwerkloosheid en een financieel aantrekkelijk alternatief bieden voor het wegvallen van gesubsidieerd vervoer. Om verdringing op de arbeidsmarkt tot een minimum te beperken wordt daarnaast bewust gezocht naar nieuwe markten, zoals vervoer van inwoners van kleine geïsoleerde dorpskernen, feestvierders met een drankje op, of vervoersklussen voor autodealers die klanten thuisbrengen nadat zij hun auto ter reparatie of onderhoud hebben gebracht. In twee jaar wil SmartCab tweehonderd jeugdige werkzoekenden begeleiden naar werk. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk uitgestroomde deelnemer.
65
verbeteringen door te voeren. We kunnen het financieel alleen redden als we snel tot veel volume komen in het vervoer.’ Klagen de andere vervoerders niet over de chauffeurs die 2-3 maanden met behoud van uitkering werken? ‘De eerste reacties waren inderdaad wantrouwend, hoewel we altijd hebben gezegd dat het niet ons plan was met andere taxi’s te concurreren. We staan bijvoorbeeld niet op de bekende taxiplaatsen bij de trein of in het uitgaansleven en rijden ook niet na twaalf uur ‘s avonds. In plaats daarvan proberen we een nieuwe doelgroep te bereiken, bijvoorbeeld de ouderen die langer thuis blijven wonen en een ritje naar de dokter nodig hebben of een avond willen sjoelen. Dat lukt goed. Uit enquêtes onder onze klanten blijkt dat 85 procent van hen het afgelopen jaar niet in een gewone taxi heeft gereden. Verder wisten andere vervoerders ook niet dat SmartCab zelf alle opleidingskosten en intensieve begeleiding betaalt. De jongeren zelf zien de periode die zij werken met behoud van uitkering als een tegenprestatie voor de opleiding tot professioneel taxichauffeur. De taxibedrijven in onze omgeving hebben ons inmiddels geaccepteerd.’
De sociale mobiliteit van SmartCab Stichting Werkshop – Van Wijk naar Werk (¤ 50.000)
Combineer de ervaring van een taxibedrijf uit Oldenzaal met het werkgelegenheidsproject voor jongeren en je zorgt ervoor dat mensen uit de regio mobiel blijven. Dat is volgens operationeel directeur Hans Landman de formule van SmartCab, een opvallend gele taxi die je voor een euro per kilometer rond brengt.
Zijn jullie een prijsvechter? ‘Nee, we zijn een grote taxicentrale die het voor het merendeel moet hebben van contractvervoer. We brengen bijvoorbeeld leerlingen naar school, patiënten naar het ziekenhuis of werknemers naar de sociale werkplaats. De gemeenten hebben hier steeds minder geld voor beschikbaar. Wij hebben de vermindering van de budgetten opgevangen door efficiënter met de middelen om te gaan. De verschillende doelgroepen hebben andere vervoerstijden en worden nu door dezelfde chauffeurs bediend. Zo hebben we minder wagens en personeel nodig en werken we aanmerkelijk goedkoper.’ Wat heeft dit te maken met SmartCab? ‘Taxi’s zijn allemaal A-merken met grote wagens met ruimte voor bagage. Wij wilden daar een huismerk naast zetten met een compacte, zuinige auto, ook omdat 60-70 procent van de taxiritten vervoer is voor een of twee personen zonder bagage. Voor onze regio is dat belangrijk, omdat het openbaar vervoer steeds meer versobert en een gewone taxi voor veel mensen te duur is. Een gewone taxi kost 2,60 per kilometer. Met SmartCab willen we efficiënt vervoersmogelijkheden ondersteunen.’
20 14
Waarom kozen jullie voor jonge chauffeurs die uit de jeugdwerkloosheid komen? ‘Onze regio kent een hoge jeugdwerkloosheid en in Twente zitten vierduizend jongeren in de bijstand. We zijn een familiebedrijf dat de sociale aspecten van het werkgeverschap altijd erg serieus heeft genomen. Wij proberen bijvoorbeeld die bouwvakker van 55 jaar met kapotte knieën een functie te geven als chauffeur voor leerlingen. Dit zijn werkzaamheden voor drie à vier uur per dag. Op deze manier kan iemand mee blijven doen. We wilden met SmartCab een bijdrage leveren aan de oplossing van de jeugdwerkloosheid. Ons bedrijf heeft opleidingskosten en intensieve begeleiding voor toekomstige chauffeurs op de SmartCab bekostigd en we krijgen van Instituut Gak een bijdrage voor iedereen die we aan het werk helpen. Dat is ook nodig, omdat we werken met kleine marges en een stukje versnelling nodig hadden om het plan verder uit te rollen en
Met het project Van Wijk naar Werk wil Stichting Workshop jongvolwassenen zonder uitkering, die overlast veroorzaken in diverse wijken, aan werk helpen via een uitzendconstructie. Het programma bestaat uit de onderdelen: personal power sessies, duurzame plaatsing, specifieke opleiding en nazorg. Gedurende het eerste jaar zullen vijftig deelnemers in- en uitstromen. De deelnemers zal ook werkgarantie worden geboden. De nazorg telt zes maanden om uitval zoveel mogelijk te beperken. Instituut Gak draagt bij per succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemer.
Fyousion – Nieuw-West goes Green (¤ 34.000) Ondanks de economische crisis doet de ‘groene sector’ het goed. Veel bedrijven groeien en voor jongeren is er werk met goede carrièreperspectieven. Dit is bij veel jeugdige stedelingen echter niet bekend. Om die reden ontwikkelt eenmanszaak Fyousion projecten in deze sector, waaronder het project Nieuw-West goes Green. Hier worden jongeren uit Amsterdam Nieuw-West met een korte afstand tot de arbeidsmarkt begeleid naar betaald werk in de land- en tuinbouw. Zij missen werkvaardigheden en ook hun omgangsvormen en communicatie vergen verbetering. De focus ligt op individuele competentiegerichte begeleiding, het openen van deuren bij werkgevers en het bieden van hulp bij sollicitaties. Langs deze weg nemen hun kansen op de arbeidsmarkt toe. Van belang is dat 24 bedrijven inmiddels hebben aangegeven een intentieverklaring te willen tekenen met Fyousion. Bijgedragen wordt per succesvol naar werk of opleiding uitgestroomde deelnemer.
MKB Nederland – Op naar de 100.000, productief en inclusief (¤ 250.000) ‘Op naar de 100.000’ heet de campagne om vóór 2026 100.000 nieuwe banen bij het bedrijfsleven te creëren voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO hebben Aart van der Gaag, voorzitter van de ABU, verzocht boegbeeld te worden. Doel van de campagne is bedrijven bewust te maken van nut en noodzaak van banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Het onderwerp moet continu op de agenda worden gehouden, totdat op langere termijn sprake zal zijn van een standaardprocedure. Instituut Gak heeft een financiële bijdrage beschikbaar gesteld voor het opstellen van een ‘offensief’ plan richting bedrijven en voor een tegemoetkoming in de kosten van de aanloopfase naar de campagne.
De Jonge Krijger B.V. – Krijger Academie 2.0 – pagina 57
66 67
20 14
68
V. Beleggingsbeleid
69
Strategie De beleggingsstrategie van Instituut Gak is enerzijds gericht op het in stand houden van de koopkracht van het vermogen en anderzijds op verwerving van voldoende inkomsten voor de financiering van een structureel subsidiebudget aan werkterreinen waarop het Instituut actief is. Deze combinatie vormt een uitdaging voor het beleggingsbeleid, daar deze mogelijk niet elk jaar zal kunnen worden gerealiseerd. Het beschikbare budget voor het lopende jaar voor subsidies en uitvoeringskosten is door het bestuur vastgesteld op een bedrag van € 15,5 miljoen. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Als langetermijnbelegger is het voor het Instituut mogelijk van jaar tot jaar een bepaalde mate van volatiliteit in het beleggingsrendement te accepteren. Het risico wordt zoveel mogelijk beperkt door de grote diversificatie in de beleggingsportefeuille, in combinatie met methodieken, specifiek gericht op de bescherming van de koopkracht van het vermogen. Het totaal belegde vermogen bedraagt ultimo 2014 € 539 miljoen. Het over 2014 gerealiseerde rendement vóór kosten van het vermogensbeheer, risico beperkende maatregelen etc. komt uit op 12,54% (zie de tabel op pagina 72). Sinds 2011 is de koopkracht van het vermogen voor 50% beschermd door het afsluiten van inflatieswaps bij twee verschillende tegenpartijen waarmee onderpand wordt uitgewisseld ter afdekking van het tegenpartijrisico.
De strategische beleggingsmix bepaalt de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën en de keuze tussen de verschillende producten binnen die categorieën. Bij de vaststelling van deze mix wordt bij de verdeling over de verschillende beleggingscategorieën en bij de keuze tussen de verschillende producten binnen de beleggingscategorieën, rekening gehouden met de verhouding tussen risico en rendement. Op de lange termijn zou die strategische beleggingsmix een gemiddeld rendement moeten opleveren, dat in principe voldoende is om de koopkracht van het vermogen in stand te houden, na aftrek van uitgekeerde subsidies, de kosten van het vermogensbeheer en de personeelsen overige kosten van het Instituut. Hieronder is de voor 2014 geldende strategische beleggingsmix weergegeven, inclusief de asymmetrische minimum en maximum percentages per beleggingscategorie: Vastrentende waarden Aandelen Vastgoed Alternatieve beleggingen
minimum
strategisch
maximum
40, 0 % 27, 5 % 7, 5 % 7, 5 %
45, 0 % 35, 0 % 10, 0 % 10, 0 %
52, 5 % 40, 0 % 12, 5 % 12, 5 %
In financiële zin komt dit neer op een doelstelling waarin het gemiddelde beleggingsresultaat op middellange termijn moet uitkomen op een niveau van de inflatie plus 3,5%. Dit is een ambitieuze doelstelling, zeker in de context van de actuele situatie op de financiële markten met lage rentes en grote volatiliteit op de aandelenbeurzen. Tegen deze achtergrond is in 2014 wederom veel aandacht besteed aan vergroting van de diversificatie binnen de portefeuille in combinatie met uitbreiding van het instrumentarium om risico’s te beheersen.
Gerealiseerd beleggingsresultaat versus doelstelling (3,5% + inflatie), januari 2010 = 100 Gerealiseerd beleggingsresultaat ( Januari 2010=100
) t.o.v. inflatie + 3,5 % (
)
140 135
100, 0 %
Vastrentende waarden Binnen de vastrentende portefeuille wordt de ene helft belegd in een staatsobligatieportefeuille en de andere helft in een wereldwijde bedrijfsobligatieportefeuille. De passief beheerde portefeuille staatsobligaties bestaat uit kortlopende obligaties van een geselecteerd aantal eurolanden. Voor de actief beheerde portefeuille wereldwijde bedrijfsobligaties zijn twee vermogensbeheerders aangesteld. In deze portefeuille wordt niet belegd in obligaties van ondernemingen die op basis van de Global Compact Principles van de Verenigde Naties op de door een externe partij vastgestelde uitsluitingslijst zijn opgenomen. In de staatsobligatieportefeuille wordt geen enkel valutarisico genomen. In de wereldwijde bedrijfsobligatieportefeuille wordt slechts een zeer beperkt valutarisico genomen, daar de valuta exposure grotendeels wordt afgedekt naar de euro.
130 125
Aandelen
120 115 110 105 100 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 ’09 2010 2011 2012 2013 2014
20 14
Binnen de aandelenportefeuille wordt 30% van het in de beleggingsmix genoemde totaal van 35% belegd in ‘ontwikkelde landen’ en 5% in ‘opkomende markten’. De portefeuille ‘ontwikkelde landen’ wordt deels passief en deels semipassief (enhanced) beheerd. Voor het beheer van de portefeuille ‘opkomende markten’ zijn een actieve beheerder en een semi-passieve beheerder geselecteerd. Het USD valutarisico met betrekking tot de beleggingen in aandelen in de Verenigde Staten wordt voor ongeveer de helft afgedekt. Het valutarisico met betrekking tot de beleggingen in GBP en JPY wordt voor ongeveer 80% afgedekt. Voor de portefeuille ‘ontwikkelde landen’ geldt dat niet wordt belegd in aandelen van ondernemingen die voorkomen op de Global Compact Principes van de door de Verenigde Naties opgestelde uitsluitingslijst.
70
Beleggingsbeleid
Vastgoed Het betreft hier een belegging in indirect beursgenoteerd vastgoed. Deze bestaat voor de ene helft uit Europees en voor de andere helft uit Noord-Amerikaans vastgoed. Beide portefeuilles worden actief beheerd. Het USD valutarisico met betrekking tot de belegging in de Verenigde Staten wordt voor ongeveer de helft afgedekt. Het GBP risico met betrekking tot de belegging in Europa wordt voor ongeveer 80% afgedekt.
Alternatieve beleggingen De 10% belegging in alternatieven bestaat voor de ene helft uit commodities en voor de andere helft uit absoluut rendementsfondsen. Het USD valutarisico met betrekking tot de commodities wordt voor ongeveer de helft afgedekt; binnen de absoluut rendement fondsen wordt het USD valutarisico geheel afgedekt.
Beleggingsportefeuilles Instituut Gak kiest voor een interne aansturing van en controle op het beleggingsproces. Het Instituut heeft momenteel veertien beleggingsportefeuilles bij tien verschillende professionele vermogensbeheerders. Tevens wordt gewerkt met een van de vermogensbeheerders onafhankelijk, gerenommeerd bewaarbedrijf. Dit bedrijf is onder meer belast met een van de vermogensbeheerders onafhankelijke resultaatmeting. Voorts wordt samengewerkt met een externe adviseur, die het Instituut, waar nodig, ondersteunt bij een deskundige vaststelling en uitvoering van het beleggingsbeleid.
Kosten vermogensbeheer
71
Uit onderstaande tabel, waar zowel de voor een periode van tien jaar afgesloten inflatieswaps als de valuta afdekkingstransacties buiten beschouwing zijn gelaten, blijkt dat de verschillen tussen de werkelijke- en de strategische beleggingsmix gering zijn. In het algemeen wordt gekozen voor een defensieve invulling van het beleggingsbeleid. Een overweging naar de meer risicovolle beleggingscategorieën als gevolg van koersontwikkelingen wordt veelal snel gecorrigeerd. In geval van een ontstane onderweging wordt op basis van de geldende marktomstandigheden besloten over het wel of niet bijkopen van de meer risicovolle beleggingen. Strategische mix 31/12/13 31/03/14 30/06/14 Vastrentende waarden 45,00% 45,92% 45,29% 44,74% Aandelen 35,00% 35,61% 34,85% 35,84% Vastgoed 10,00% 9,30% 10,40% 10,08% Commodities 5,00% 4,53% 5,15% 5,13% Absoluut rendement fondsen 5,00% 4,64% 4,31% 4,21% 100,00 %
100,00 %
Strategische beleggingsmix Vastrentend Aandelen Vastgoed Alternatieven
45 %
De kosten van het vermogensbeheer bestaan enerzijds uit kosten die het bewaarbedrijf en de vermogensbeheerders bij het Instituut in rekening brengen ad ¤ 1.710.000 (0,31 % van het gemiddelde belegde vermogen) en anderzijds uit kosten welke direct ten laste van beleggingsfondsen worden gebracht. De totale kosten van het vermogensbeheer liggen op hetzelfde niveau als in 2013 en bedragen 0,42% van het belegde vermogen. Uit sectorale vergelijking met andere fondsen van een overeenkomstige omvang en een vergelijkbare inrichting van de beleggingsportefeuille blijkt dat deze kosten op een vergelijkbaar niveau liggen.
Tactisch
20 14
Instituut Gak streeft geen extra rendement na door market timing, maar hanteert juist een rendementsdoelstelling voor de lange termijn en maakt daarbij gebruik van een duidelijk risicokader. Extreme risico’s worden – waar nodig geacht – afgedekt. Hierbij valt te denken aan de eerder genoemde risico’s als het valuta-, inflatie-, krediet-, markt en/of renterisico. Bij de implementatie van tactische ingrepen in de portefeuille streeft het Instituut naar een zo efficiënt mogelijke realisatie. Daartoe zijn overeenkomsten gesloten met twee investment banks, waardoor het mogelijk is om derivaten af te sluiten. Hierbij wordt het kredietrisico beperkt door een continue uitwisseling van onderpand. Bij het afsluiten van derivaten laat het Instituut zich ondersteunen door specialisten van Towers Watson.
100,00 %
35 %
10 % 10 %
100,00 %
30/09/134
31/12/14
43,80% 36,96% 10,21% 4,57%
44,15% 36,20% 10,75% 3,89%
4,46%
5,01%
100,00 %
100,00 %
72
Beleggingsbeleid
73
Resultaat 2014
Verloop driejaarsvolatiliteit (vanaf 1 januari 2010) 14 %
Het hiervoor omschreven beleggingsbeleid leverde, inclusief risico mitigerende maatregelen, over het jaar 2014 een resultaat op van ¤ 36,6 miljoen positief, ofwel 7,22 %. Onderstaande tabel biedt nader zicht op de totstandkoming van het beleggingsresultaat. Per beleggingscategorie wordt de relatieve performance ten opzichte van de benchmark aangegeven. In de rechterkolom wordt de bijdrage (attributie) aan de outperformance gesplitst. Hieruit blijkt bij dat bij alle beleggingscategorieën in 2014 een outperformance is gerealiseerd.
12 % 10 % 8% 6% 4% 2% 0%
Rendement Benchmark Verschil Herkomst relatieve performance Vastrentende waarden 5,73 % 5,55 % 0,18 % Aandelen 19,40 % 17,79 % 1,61 % Indirect vastgoed 40,90 % 37,45 % 3,45 % Commodities -/- 20,73 % -/- 22,78 % 2,05 % Absoluut rendement fondsen 7,00 % 0,36 % 6,64 % Allocatie-effect
0,08 % 0,56 % 0,35 % 0,10 % 0,33 % 0,21 %
Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 ’09 2010 2011 2012 2013 2014
Gevoeligheidsanalyse De procentuele impact op het eigen vermogen bij een verandering in de marktwaarde bij de aandelenportefeuille van 10% wordt weergegeven in onderstaande tabel. Aandelen Aandelen
verandering + 10 % -/- 10 %
2014 + 3,5 % -/- 3,5 %
2013 + 3,5 % -/- 3,5 %
Totaal beursgenoteerd voor afdekken risico’s Afdekking valutarisico USD, GBP en JPY Effect waarderingscorrectie Opbrengst uitlening effecten Kosten vermogensbeheer
12,54 % -/- 2,27 % 0,55 % 0,02 % -/- 0,31 %
Totaal beursgenoteerd na afdekken valutarisico en kosten Impact direct vastgoed
10,53 % -/- 0,00 %
Marktrente Marktrente
Totaal beleggingsresultaat Afdekking inflatierisico
10,53 % -/- 3,31 %
Voor een nadere toelichting op de beleggingen wordt verwezen naar de toelichting op de jaarrekening bladzijden 92 tot en met 101.
Totaal inclusief inflatiebescherming
7,22 %
10,92 %
1,62 %
1,63 %
De procentuele impact op het eigen vermogen van veranderingen in de marktrente bij de obligatieportefeuille van 1% wordt weergegeven in onderstaande tabel. verandering + 1 % -/- 1 %
2014 -/- 2,1 % + 2,1 %
2013 -/- 1,9 % + 1,9 %
Vooruitzichten 2015 Gezien de actuele situatie op de financiële markten met lage rentes en grote volatiliteit op de aandelenbeurzen verwacht Instituut Gak – onder handhaving van het strikte risicoprofiel – over 2015 een voorzichtig positief beleggingsresultaat dat lager zou kunnen zijn dan het nagestreefde gemiddelde rendement. In het eerste kwartaal 2015 heeft het Instituut een positief beleggingsresultaat gerealiseerd ter grootte van ¤ 36,0 miljoen, ofwel 6,7 %. Voor het jaar 2015 is wederom een subsidiebudget van circa ¤ 14 miljoen beschikbaar gesteld. Toekenning van dit budget is mede afhankelijk van de ontvangst van voldoende kwalitatief goede projectvoorstellen.
20 14
Stichting MuZIEum 2012 – Leerwerkplek voor mensen met een visuele beperking – pagina 61
74
20 14
76
VI. Organisatie
Bestuur Het bestuur van Instituut Gak vergadert zesmaal per jaar. In deze vergaderingen worden onder andere besluiten genomen met betrekking tot: • het te voeren beleid om de doelstellingen van het Instituut te kunnen realiseren; • specifieke thema’s waaraan het Instituut aandacht wil besteden; • evaluatie van de voortgang van de verschillende onderzoeksprogramma’s en projecten; • beoordeling van de subsidieaanvragen en de onderzoeksprogramma’s in het licht van het beleid van het Instituut; • het functioneren van de bijzondere hoogleraren van wie de leerstoelen door het Instituut worden gefinancierd, het benoemen van nieuwe hoogleraren en eventuele instelling van nieuwe leerstoelen; • het te voeren beleggingsbeleid.
Rooster van aftreden bestuur Het bestuur heeft een rooster van aftreden vastgesteld op basis van de uitgangspunten dat de leden van het bestuur voor een periode van maximaal vier jaar worden benoemd, zij terstond herbenoembaar zijn en dat er per jaar maximaal twee bestuursleden tegelijk aftreden.
Bureau
Voor een aantal besluiten geldt dat het bestuur zich laat adviseren door de raad van advies, de beleggingscommissie, de wetenschappelijke raad en/of het bureau.
Het bureau van Instituut Gak is onder andere belast met: • de voorbereiding en uitvoering van het jaarplan, het onderzoeksprogramma en het subsidie- en beleggingsbeleid; • de voorbereiding van de vergaderingen van bestuur, raad van advies, beleggingscommissie en wetenschappelijke raad; • de uitvoering van bestuursbesluiten; • het voeren van de uit de bovenstaande punten voortvloeiende administraties, waaronder de projectadministratie en de financiële administratie.
Samenstelling bestuur per 28 april 2015:
Het bureau bestaat per 28 april 2015 uit:
Mr. F.K. Buijn (voorzitter) (1950) heeft als voormalig notaris bij De Brauw Blackstone Westbroek veel kennis van juridische, notariële, vennootschapsrechtelijke en fiscale zaken. Hij was vanaf de oprichting, tot zijn benoeming als voorzitter per 1 september 2010, vice-voorzitter van Instituut Gak.
R. Imhof RA (1965) heeft als algemeen directeur de leiding van de organisatie. Daarnaast is hij belast met onder meer het beheer van het vermogen van het Instituut en de in- en externe financiële verslaggeving. Door zijn opleiding tot registeraccountant en werkervaring in de accountancy en in financiële functies heeft hij diepgaande kennis van vermogensbeheer en overige financiële zaken.
Dr. E.P. de Jong (vice voorzitter) (1945) heeft kennis van de sociale zekerheid opgedaan tijdens zijn loopbaan als hoogleraar sociaal recht, voorzitter van de Sociale Verzekeringsraad, lid hoofddirectie en later president-directeur Vereniging GAK en voorzitter Raad van Bestuur Gak Groep N.V. Hij was lid van de Raad van Bestuur van Achmea Holding N.V. en van het bestuur van Stichting Gak Holding. Dr. L.J.C.M. le Blanc (1946) heeft als directeur-generaal van het Ministerie van Financiën, vicevoorzitter van de Raad van Bestuur van Van Lanschot Bankiers, CFO van de Oost-Europa Bank in Londen, directeur International Finance bij de staatsfinancieringsmaatschappij CDC in Parijs en CFO van Urenco in Groot-Brittanië veelzijdige kennis op financieel terrein, waaronder beleggen. Momenteel is hij senior partner van Andreas Capital Group in Luxemburg en voorzitter van de Raad van Commissarissen van APG Groep N.V. Mr. P.A.F.W. Elverding (1948) was tot mei 2007 voorzitter van de Raad van Bestuur van Koninklijke DSM N.V. en is thans Commissaris bij BAM, SHV, FrieslandCampina en Q-PARK. Drs. L.M.L.H.A. Hermans (1951) heeft als voormalig voorzitter van MKB-Nederland, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, commissaris van de koningin in Friesland, burgemeester van Zwolle, gemeenteraadslid in Nijmegen en lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal langjarige ervaring in het openbaar bestuur. Vanaf 2007 is hij lid van de Eerste Kamer. Mevrouw mr. Y.C.M.T. van Rooy (1951) heeft als voormalige staatssecretaris van Economische Zaken en bestuursvoorzitter van de Universiteit van Tilburg en de Universiteit Utrecht veel bestuurlijke ervaring. Zij is thans voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, commissaris bij Nationale Nederlanden, commissaris bij Philips Nederland en bestuurslid van het KCO.
20 14
77
P.P.G.H. America (1958) verzorgt de administratie en heeft door zijn opleiding en ervaring uitgebreide kennis van boekhouding, administratie, treasury en automatisering. M. Koopmans (1946) zorgt voor ondersteuning van de vergaderingen van het bestuur, de raad van advies en de wetenschappelijke raad. Daarnaast draagt hij zorg voor de redactie van het jaarverslag. Deze activiteiten sluiten nauw aan op zijn langjarige carrière in de wereld van de sociale zekerheid. Mevrouw dr. B. Krol (1951) is als coördinator onderzoeksprogramma belast met de beoordeling van nieuwe onderzoeksvoorstellen en het kritisch volgen van de lopende onderzoeksprogramma's. Door haar wetenschappelijke opleiding en ervaring heeft zij omvangrijke kennis opgedaan op het gebied van uitvoering en begeleiding van wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast coördineert zij een deel van de aan het Instituut verbonden leerstoelen. Mevrouw L.A. Myron MSc (1986) is betrokken bij het vermogensbeheer van het Instituut en de ondersteuning van de beleggingscommissie. Haar financieel-economische opleiding sluit hier goed op aan. Mevrouw drs. E.C.M. Trompenaars (1966) houdt toezicht op de lopende praktische projecten door het kritisch volgen van de voortgangsrapportages en het afleggen van werkbezoeken op locatie. Daarnaast is zij verantwoordelijk voor de communicatie. Beide taken sluiten aan op haar opleidingsachtergrond. Mevrouw A.M.A. Verhoeven MA (1981) behandelt als projectadviseur projectaanvragen en adviseert het bestuur hierover. Zij heeft ervaring als projectleider binnen een fonds voor gemeentelijke internationale samenwerkingsprojecten. Zij heeft onder andere een sociaal agogische opleidingsachtergrond.
78
Organisatie
79
Mevrouw dr. H. Vinke (1965) draagt zorg voor een kwalitatief goede voorbereiding, beoordeling en uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek dat het Instituut initieert. Haar jarenlange ervaring als onderzoeker en haar diepgaande kennis van de uitvoeringspraktijk van de sociale zekerheid komen hierbij goed van pas. Daarnaast coördineert zij een deel van de aan het Instituut verbonden leerstoelen. Mevrouw drs. A. Wilms (1955) is als projectadviseur verantwoordelijk voor enerzijds het initiëren van projecten en anderzijds voor de ontvangen projectaanvragen en adviseert het bestuur hierover. Zij beschikt over ruime ervaring op het gebied van arbeids(re)-integratie van Wajongeren en heeft een economische opleidingsachtergrond.
Mutaties raad van advies Begin 2014 is de heer drs. J. Smit teruggetreden; hij is opgevolgd door de heer mr. M.J.H. Limmen. Per 1 februari 2014 is mevrouw drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten toegetreden tot de Raad. Medio 2014 is de heer prof. mr. B.E.M. Wientjes teruggetreden; hij is opgevolgd door de heer drs. J. de Boer. Per 17 december 2014 is mevrouw mr. G.H. Faber benoemd tot lid van de Raad.
Adviseur Vanaf 2013 adviseert de heer prof. dr. P. Schnabel het bestuur.
Beleggingscommissie
Wetenschappelijke Raad
De beleggingscommissie vergadert viermaal per jaar. In deze vergaderingen worden adviezen aan het bestuur geformuleerd met betrekking tot: • het strategische beleggingsbeleid van het Instituut; • de performance van de beleggingsportefeuille, inclusief de vergelijking met de benchmarks; • de risico’s in de beleggingsportefeuille, zowel in retrospectief als vooruitkijkend; • de wenselijkheid tot rebalancing en/of tactische maatregelen; • de monitoring van de portefeuille.
De wetenschappelijke raad heeft tot taak het bestuur van advies te voorzien betreffende nieuwe en reeds lopende onderzoeksprojecten. De advisering heeft betrekking op de: • onderzoekbaarheid/wetenschappelijke operationalisering van de jaarlijks door de raad van advies aangedragen (nieuwe) thema’s voor onderzoek; • beoordeling van onderzoeksvoorstellen die op verzoek van Instituut Gak zijn ontvangen van onderzoeksinstituten en/of onderzoeksbureaus; • beoordeling van onderzoeksvoorstellen die Instituut Gak heeft ontvangen als reactie op de open inschrijfprocedure; • monitoring van reeds in uitvoering zijnde onderzoeksprojecten/-programma’s. Met betrekking tot de monitoring van lopende studies brengt de raad jaarlijks advies uit aan het bestuur over de toekenning van de periodieke subsidietranches; • evaluatie van de opbrengst van voltooide studies naar beleid en wetenschap. Naar aanleiding van deze evaluatie worden eventuele hiaten onder de aandacht gebracht van het bestuur. De wetenschappelijke raad komt drie keer per jaar bijeen.
De Beleggingscommissie bestaat per 28 april 2015 uit: Drs. E. van Gelderen Prof. dr. R.A.H. van der Meer Drs. B.G.J. Walschots
Voorzitter
Mutaties Beleggingscommissie Op 1 januari 2015 is prof. dr. Th. E. Nijman als lid van de beleggingscommissie opgevolgd door prof. dr. R.A.H. van der Meer.
De wetenschappelijke raad bestaat per 28 april 2015 uit:
Raad van advies De raad van advies adviseert het bestuur over het te voeren beleid in brede zin. De raad vergadert tweemaal per jaar.
De raad van advies bestaat per 28 april 2015 uit:
20 14
Mevrouw prof. mr. dr. E.M. Kneppers – Heijnert Drs. A.H.C. Annink Mevrouw drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten Drs. J. de Boer Mr. drs. B.J. Bruins Mevrouw mr. G.H. Faber A.J.M. Heerts Mr. M.J.H. Limmen R.L.O. Linschoten Prof dr. A.H.G. Rinnooy Kan M. van Straalen B.H. van der Wal MSc Ing. J.P.C.M. van Zijl
Prof. dr. E.M.H. Hirsch Ballin Voorzitter Prof. dr. A.F.M. Brenninkmeijer Prof. mr. A. Ph. C. M. Jaspers Prof. dr. J.A. Knottnerus Prof. dr. P.A.H. van Lieshout Mevrouw prof. dr. H. Maassen van den Brink Mevrouw prof. dr. J.J. Meulman
Voorzitter
Mutaties wetenschappelijke raad Medio 2014 is de heer prof. mr. dr. C.J.M. Schuyt teruggetreden. Hij is opgevolgd door de heer prof. mr. E.M.H. Hirsch Ballin
80
81
Leerstoelen Prof. dr. P.W.C. Koning Vacature Prof. dr. L. Heerma van Voss Prof. dr. P. Schoukens Prof. dr. H. van Meerten Prof. dr. A.L. Bovenberg Prof. dr. K.P. Goudswaard Prof. dr. Th.E. Nijman Prof. dr. M. Heemskerk Prof. dr. G.J. Vonk Prof. dr. W.L. Roozendaal Prof. dr. S. Brouwer Prof. dr. H. Wind Prof. dr. M.J. Keune
Arbeidsmarkt en sociale zekerheid (Vrije Universiteit Amsterdam); Economie van de sociale zekerheid (Universiteit van Amsterdam); Geschiedenis van de sociale zekerheid (Universiteit Utrecht); Internationaal en Europees sociaal zekerheidsrecht (Universiteit van Tilburg); Internationaal pensioenrecht (Universiteit Utrecht); Kapitaalgedekte pensioenvoorzieningen (Universiteit van Tilburg); Leer der sociale zekerheid (Universiteit Leiden); Pensioenbeheer en risicomanagement (Universiteit van Tilburg); Pensioenrecht (Radboud Universiteit Nijmegen); Sociaal zekerheidsrecht (Rijksuniversiteit Groningen); Sociaal zekerheidsrecht (Vrije Universiteit Amsterdam); Sociale Geneeskunde, in het bijzonder arbeidsparticipatie en re-integratie van kwetsbare groepen (Rijksuniversiteit Groningen, UMCG); Sociale verzekeringsgeneeskunde (Universiteit van Amsterdam/AMC); Sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (Universiteit van Amsterdam/AIAS).
Hilversum, 28 april 2015 Bestuur Stichting Instituut Gak
20 14
SmartCab B.V. – Pilot jongerenproject SmartCab – pagina 64
82 83
20 14
84
Jaarrekening 2014
85
Balans
Kasstroomoverzicht
(in duizenden euro’s; na verwerking van het resultaat)
(in duizenden euro’s)
31 december 2014
31 december 2013
2014
2013
Activa Kasstroom uit operationele activiteiten Materiële vaste activa (1) 4.847 4.937 Vorderingen 24 24 Beleggingen (2) 569.753 518.446 Liquide middelen (3) 2.590 5.851 577.214
529.258
Passiva Eigen vermogen (4) 530.368 500.498 Derivaten (2) 30.928 11.402 Kortlopende schulden (5) 15.918 17.358 577.214
Voordelig saldo staat van baten en lasten 29.870 7.905 Aanpassingen voor: Afschrijvingen 95 94 Mutaties in werkkapitaal: Belastingen en premies sociale verzekeringen 4 1 Vorderingen - 1 Beleggingen (inclusief derivaten) -/- 31.781 -/- 5.470 Te betalen subsidies -/- 1.537 1.946 Leveranciers -/- 61 167 Overlopende passiva 154 -/- 143
529.258
Kasstroom uit operationele activiteiten
-/- 33.221 -/- 3.498 -/- 3.256
- 4.501
Kasstroom uit investeringsactiviteiten
Staat van baten en lasten
Investering in materiële vaste activa
-/-
5
-
(in duizenden euro’s) Kasstroom uit investeringsactiviteiten
2014
Dividenden Interest Koersverschillen beleggingen Kosten vermogensbeheer
(6)
4.081 7.694 26.566 -/- 1.710
-/-
5
-
-
Kasstroom uit financieringsactiviteiten Kasstroom uit financieringsactiviteiten
3.591 7.526 7.376 -/- 1.288
-
-
-
-
Resultaat beleggingen 36.631
17.205
Netto-kasstroom -/- 3.261 4.501 Liquide middelen per 1 januari 5.851 1.350
(7)
-/- 5.292
-/- 7.890
Liquide middelen per 31 december 2.590 5.851
Af: Personeelskosten (8) Af: Afschrijvingen Af: Overige bedrijfskosten (9)
-/- 1.103 -/- 95 -/- 271
-/- 1.065 -/- 94 -/- 251
Af: Projecten
Voordelig saldo 29.870 7.905
20 14
2013
86
Jaarrekening 2014
Algemeen Om de uitvoering van wetgeving op het terrein van de sociale zekerheid te kunnen privatiseren werden op 29 december 1995 Stichting Gak Nederland en Stichting Gak Holding opgericht. Stichting Gak Nederland richtte zich via Gak Nederland BV op de publieke activiteiten van de nieuw opgerichte Gak Groep en Stichting Gak Holding via Gak Holding BV op de private activiteiten. Op 1 januari 1996 kochten beide vennootschappen de bezittingen van de Vereniging Gemeenschappelijk Administratiekantoor tegen de waarde in het economisch verkeer. Gak Nederland BV nam vervolgens de publieke taken over van de Vereniging GAK en bereidde zich voor op de verwachte privatisering, terwijl Gak Holding BV zich op de private mark richtte. Eind 1999 werd het politieke besluit genomen de voorgenomen privatisering van de uitvoering van de sociale zekerheidswetgeving niet door te zetten, maar deze uitvoering op te dragen aan het nieuw te vormen Uitvoeringsinstituut WerknemersVerzekeringen, het UWV. Door de duidelijke scheiding tussen de publieke en private activiteiten kon de Gak Groep binnen korte tijd worden ontmanteld. Stichting Gak Nederland en Gak Nederland BV gingen op in het UWV en Stichting Gak Holding besloot de private activiteiten te verkopen. Na deze verkoop bedroeg het vermogen circa ¤ 400 miljoen. Per 3 januari 2001 heeft het bestuur de naam veranderd in Stichting Instituut Gak en de doelstelling gewijzigd in het direct of indirect ondersteunen van projecten en programma’s op het gebied van sociale zekerheid, re-integratie, preventie, arbeidsmarkt, arbeidsomstandigheden en andere maatschappelijke gebieden. Het tweede doel vormt het beheren en het beleggen van het vermogen van het Instituut. In 2003 is het Instituut (statutair gevestigd te Hilversum op het adres ’s-Gravelandseweg 49) gefuseerd met Stichting ‘Meester H.P.L.C. de Kruijff-fonds’ en Stichting ‘Bijzonder Hoogleraarschap voor het Onderwijs in de Verzekeringsgeneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam’. Als gevolg van deze fusie is de doelstelling van het Instituut uitgebreid met het instellen en instandhouden van (bijzondere) leerstoelen voor onderwijs op het terrein van de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt aan de op pagina 42 genoemde Nederlandse universiteiten.
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling De jaarrekening is opgesteld volgens de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij is, voor zover van toepassing, rekening gehouden met de Richtlijn voor de Jaarverslaggeving 640, Organisaties zonder winststreven. In tegenstelling tot het vereiste in Richtlijn 640 is er niet voor gekozen om het budget op te nemen in de staat van baten en lasten, daar budgettering van het beleggingsresultaat niet als zinvol wordt beschouwd. De jaarrekening wordt gepresenteerd in euro’s, de functionele valuta van het Instituut. Alle financiële informatie in euro’s is afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.
Vreemde valuta Beleggingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de op de balansdatum geldende koersen. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de geldende koers per transactiedatum. De bij omrekening optredende valutakoersverschillen worden als baten respectievelijk lasten in de staat van baten en lasten verwerkt.
Balans
20 14
De balans is opgesteld met inachtneming van de volgende waarderingsgrondslagen:
87
Algemeen Een actief wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het Instituut zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen als het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat alle of nagenoeg alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. De activa en passiva zijn gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij hierna anders is vermeld.
Continuïteit Bij de opstelling van de jaarrekening is uitgegaan van de veronderstelling dat het Instituut de activiteiten voortzet.
Materiële vaste activa De materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen de aanschafwaarde, verminderd met de jaarlijkse lineaire afschrijvingen. Hierbij worden de stichtingskosten van het eigen kantoorpand van het Instituut in dertig jaar afgeschreven, de inventaris in tien jaar en automatiseringsapparatuur en –programmatuur in drie jaar. Op de aan het Koninklijk Concertgebouw Orkest in bruikleen gegeven viool en de grond van het eigen kantoorpand wordt niet afgeschreven.
Financiële instrumenten Financiële instrumenten omvatten investeringen in aandelen en obligaties, vorderingen, geldmiddelen, afgeleide financiële instrumenten (derivaten) en overige financieringsverplichtingen, schulden en overige te betalen posten. In de jaarrekening zijn de volgende categorieën financiële instrumenten opgenomen: beleggingsportefeuille (gekochte leningen en obligaties, investeringen in eigenvermogensinstrumenten en derivaten), vorderingen en overige financiële verplichtingen. Financiële instrumenten omvatten tevens in contracten besloten afgeleide financiële instrumenten (derivaten). Deze worden door het Instituut gescheiden van het basiscontract en apart verantwoord indien: • de economische kenmerken en risico’s van het basiscontract en het daarin besloten derivaat niet nauw verwant zijn; • een apart instrument met dezelfde voorwaarden als het in het contract besloten derivaat aan de definitie van een derivaat zou voldoen; • het gecombineerde instrument niet wordt gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening. Financiële instrumenten, inclusief de van de basiscontracten gescheiden afgeleide financiële instrumenten, worden bij de eerste opname verwerkt tegen reële waarde. Daarbij worden (dis)agio en de direct toerekenbare transactiekosten in de eerste opname meegenomen. Indien dergelijke instrumenten bij de vervolgwaardering niet worden gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de staat van baten en lasten, maken eventuele direct toerekenbare transactiekosten deel uit van de eerste waardering worden direct toerekenbare transactiekosten direct verwerkt in de staat van baten en lasten. In contracten besloten financiële instrumenten, die niet worden gescheiden van het basiscontract, worden verwerkt in overeenstemming met het basiscontract.
88
Jaarrekening 2014
89
Na de eerste opname worden financiële instrumenten op de hierna beschreven manier gewaardeerd.
Vorderingen Dit betreft vorderingen met een looptijd korter dan een jaar. Die vorderingen worden gewaardeerd op nominale waarde, onder aftrek van een noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid. Deze waardering benadert de reële waarde.
Beleggingen De (beursgenoteerde) effecten worden gewaardeerd tegen de reële waarde per balansdatum, waarbij het effecten-bewaarbedrijf de overlopende couponrente bepaalt. In de effecten wordt actief gehandeld. Effecten in vreemde valuta worden omgerekend in euro’s tegen de koersen per balansdatum. In geval van fondsbeleggingen wordt de van de fondsbeheerders ontvangen opgave van de reële waarde per balansdatum aangehouden. Alle aan- en verkopen worden met ingang van de transactiedatum verantwoord. Valutatransacties waarmee het koersrisico met betrekking tot de beleggingen wordt afgedekt en derivatentransacties waarmee het inflatierisico deels wordt afgedekt zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde per balansdatum.
vonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop zij betrekking hebben.
Resultaat beleggingen Bij toepassing van de beurswaarde met betrekking tot de waardering van de effecten per balansdatum worden zowel de gerealiseerde als de ongerealiseerde koersresultaten verantwoord ten gunste c.q. ten laste van het resultaat.
Projecten De lasten uit hoofde van toegezegde subsidies worden genomen op het moment dat het bestuur besluit middelen beschikbaar te stellen voor een project.
Pensioenen Het Instituut heeft voor haar personeelsleden een defined benefit pensioenregeling afgesloten. In overeenstemming met Richtlijn 271.3 verantwoordt het Instituut de verschuldigde betalingen aan de verzekeraar als pensioenlast.
Belastingen De deelneming in Gak Onroerend Goed B.V. is een belegging in direct vastgoed en werd om die reden onder de beleggingen verantwoord. Deze deelneming wordt gewaardeerd op netto vermogenswaarde. Nu het laatste pand uit deze portefeuille in december 2013 is verkocht, is Instituut Gak voornemens de deelneming – na afwikkeling van resterende vorderingen en schulden – op te heffen. Met ingang van 2014 is de deelneming in Gak Onroerend Goed BV onder liquide middelen (in beleggingsportefeuilles) verantwoord. Consolidatie van de jaarrekening van Gak Onroerend Goed B.V. met de jaarrekening van Instituut Gak heeft niet plaatsgevonden, omdat het Instituut het in de deelneming Gak Onroerend Goed B.V. geïnvesteerde bedrag ziet als een inmiddels vervreemde belegging in direct vastgoed. Instituut Gak voert de directie van Gak Onroerend Goed B.V. Het jaarverslag van deze B.V. zal worden gedeponeerd bij het handelsregister en ook op kantoor van de vennootschap aanwezig zijn.
Het Instituut heeft de fiscale status van een Algemeen Nut Beogende Instelling en is uit dien hoofde vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting.
Schattingen
Bepaling reële waarde
De opstelling van de jaarrekening vereist dat het management oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
Staat van baten en lasten De staat van baten en lasten is opgesteld met inachtneming van de volgende grondslagen voor resultaatbepaling:
Algemeen
20 14
Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsge-
Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode, waarbij het saldo van de staat van baten en lasten als uitgangspunt is genomen. In het kasstroomoverzicht worden de beleggingen verantwoord inclusief ontvangen dividenden en interest. In de staat van baten en lasten zijn deze bedragen afzonderlijk opgenomen.
De reële waarde van een financieel instrument is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde, maar van elkaar onafhankelijke partijen, die bereid zijn tot een transactie. • De reële waarde van beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald aan de hand van de slotkoers per jaareinde. • De reële waarde van niet-beursgenoteerde financiële instrumenten wordt bepaald door de verwachte kasstromen contant te maken tegen een disconteringsvoet die gelijk is aan de geldende risicovrije marktrente voor de resterende looptijd, vermeerderd met krediet- en liquiditeitsopslagen. • De reële waarde van derivaten waarbij onderpand wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het contant maken van de kasstromen aan de hand van de (Eonia) swapcurve, omdat door de uitwisseling het kredietrisico wordt gemitigeerd. • De reële waarde van derivaten waarbij geen onderpand wordt uitgewisseld, wordt bepaald door het contant maken van de kasstromen aan de hand van de relevante swapcurve vermeerderd met krediet- en liquiditeitsopslagen.
91
Jaarrekening 2014
Risicomanagement en risicobeheersing
Risicocategorieën
In de volgende tabel worden de risico’s waaraan het Instituut blootstaat weergegeven alsmede de wijze waarop deze worden beheerst.
Operationeelrisico Door samenstelling van het bureau van het Instituut uit kwalitatief en kwantitatief deskundig personeel is het operationeel risico beperkt.
Risicocategorieën Getroffen beheersmaatregelen
Renterisico
Valutarisico
Inflatierisico
Kredietrisico
20 14
Het risico op negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat als gevolg van rentewijzigingen wordt beperkt door de keuze voor een staatsobligatieportefeuille met een kortere gemiddelde looptijd en door de beperkte ruimte die is gegeven aan de vermogensbeheerders die de bedrijfsobligatieportefeuilles beheren, om de gemiddelde looptijden van de in de portefeuille opgenomen obligaties te laten afwijken van de gemiddelde looptijd van de overeengekomen benchmark. Het risico op negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat als gevolg van valutakoerswijzigingen wordt beperkt door afdekking van 50% van het USD-valutarisico, 80% van het GBP-valutarisico en 80% van het JPY-valutarisico voor de aandelen-, vastgoed- en commodities portefeuilles en nagenoeg de volledige afdekking van alle valutarisico's in de vastrentende portefeuilles. Het risico dat de koopkracht van het vermogen – en dus de koopkracht van het subsidiebudget – niet in stand kan worden gehouden als gevolg van een bovengemiddeld inflatieniveau, wordt beperkt doordat in het jaar 2011 voor circa de helft van het vermogen inflatieswaps met een looptijd van tien jaar zijn afgesloten. Het risico dat een tegenpartij contractuele verplichtingen niet nakomt, met als gevolg negatieve beïnvloeding van het beleggingsresultaat, wordt zoveel mogelijk beperkt door het ontvangen van onderpand bij het effecten-uitleenprogramma van het bewaarbedrijf en het ontvangen van onderpand van de banken waarmee inflatieswaps zijn afgesloten. Daarnaast wordt in de beleggingsportefeuille het maximaal aan een tegenpartij uit te lenen bedrag beperkt, terwijl tevens rekening wordt gehouden met de door de ratingbureaus aan tegenpartijen gegeven kredietratings.
Getroffen beheersmaatregelen
Projectrisico
Het risico op financiële schade doordat, na uitkering van subsidie, blijkt dat een project niet conform de afspraak verloopt of is afgerond, wordt beperkt door gebruik te maken van duidelijke subsidieovereenkomsten, de uitvoerders van de projecten bij voorkeur voorafgaand aan de eerste betaling te laten bewijzen dat sprake is van voldoende medefinanciering, (deel)betalingen als regel op basis van (aangetoonde) voortgang plaatsvinden en de laatste termijn slechts wordt uitbetaald na ontvangst van een inhoudelijke- en financiële eindverantwoording, veelal voorzien van een controleverklaring van een onafhankelijke accountant.
Uitbestedings- risico
De belangrijkste uitbesteding betreft het vermogensbeheer. Het risico dat een externe vermogensbeheerder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt, wordt beperkt door gebruik te maken van aanvullende diensten van het onafhankelijk bewaarbedrijf. Waar nodig wordt ondersteuning ingeroepen van een consultant op het terrein van het vermogensbeheer en ook is sprake van interne monitoring van de verschillende beleggingsportefeuilles. Bij de contractonderhandelingen wordt een externe juridische adviseur ingeschakeld.
IT-risico
Het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continu of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT, wordt beperkt door de inzet van software die bescherming biedt tegen computervirussen en ‘hackers’, door dagelijks op een geautomatiseerde wijze een ’back-up’ van de bestanden te maken en via het gebruik van wachtwoorden.
Integriteitrisico
Het risico van beïnvloeding van de integriteit, of van het financiële stelsel, door niet integere of onethische handelingen van de leiding of de medewerkers van de organisatie in het kader van wet- en regelgeving en van maatschappelijke en door het Instituut opgestelde normen, wordt ingeperkt door een adequate inrichting van de administratieve organisatie en de daarin opgenomen interne controlemaatregelen.
Door het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van aandelen en obligaties bestaat het risico dat het beleggingsresultaat negatief wordt beïnvloed. Dit risico wordt beperkt door de diversificatie in de portefeuille en het besluit uit 2011 de allocatie naar aandelen terug te brengen naar 35% van de totale beleggingsportefeuille en daartegenover de belegging in vastrentende waarden te verhogen tot 45%.
Niet financiële Risico’s
Marktrisico
Financiële Risico’s
90
92
Jaarrekening 2014
93
Toelichting op de balans
Beleggingsmix per 31 december 2014
(De in de toelichting op de balans en de staat van baten en lasten opgenomen bedragen zijn in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld).
Vastrentend Aandelen Ind. Vastgoed Dir. Vastgoed Alternatieven Liquiditeiten Couponrente
Activa (1) Materiële vaste activa
Beleggingsmix per 31 december 2013 10 %
36 %
0% 9% 1% 1%
Vastrentend Aandelen Ind. Vastgoed Dir. Vastgoed Alternatieven Liquiditeiten Couponrente
9%
36 %
0% 9% 1% 1%
2014 2013 Stand per 1 januari Aanschafwaarde 5.349 5.407 Cumulatieve afschrijvingen -/- 412 -/- 376 4.937 5.031 Mutaties Investeringen 5 Afschrijvingen -/- 95 -/- 94 Stand per 31 december 4.874 4.937 Samenstelling stand per 31 december Aanschafwaarde 5.354 5.349 Cumulatieve afschrijvingen -/- 507 -/- 412 Stand per 31 december 4.847
4.937
Geografische spreiding van de beleggingen per 31 december 2014 Noord1 Euro
Zuid2 Euro
Overig3 Europa
Obligaties 146.644 Aandelen 16.636 Indirect vastgoed 11.385 Alternat. beleggingen 39.713 Liquiditeiten 3.164 Lopende couponrente 2.056 Overige Vorderingen -/- 33.138
8.551 3.840 391 - - 166 -
19.961 24.381 18.459 - 130 323 -
186.460
12.948
Totaal
(2) Beleggingen
VS en Oceanië Azië Op- Canada komend
Totaal
63.917 108.934 30.053 10.943 3.716 724 -
1.140 5.109 - - 45 12 -
1.244 17.992 - - 130 8 -
4.234 245.691 27.902 204.794 - 60.288 - 50.656 - 7.185 60 3.349 - -/- 33.138
63.254 218.287
6.306
19.374
32.196
538.825
VS en Oceanië Azië Op- Canada komend
Totaal
* Met ingang van 2014 is de deelneming in Gak Onroerend Goed B.V. als liquiditeit verantwoord. De vergelijkende cijfers zijn hiervoor aangepast
De beleggingen bestaan uit:
31 december 2014
31 december 2013
245.691 204.794 60.288 50.656 7.185 3.349 -/- 33.138
226.558 181.178 46.263 46.778 6.436 3.317 -/- 3.486
Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Alternatieve beleggingen Liquiditeiten (in beleggingsportefeuilles)* Overlopende couponrente Overige vorderingen en overlopende transacties
20 14
45 %
43 %
Geografische spreiding van de beleggingen per 31 december 2012
Subtotaal Gepresenteerd onder de passiva
538.825 30.928
507.044 11.402
Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Alternat. beleggingen Liquiditeiten Lopende couponrente Overige Vorderingen
569.753
518.446
Totaal
Instituut Gak benut bij het beheer van het vermogen financiële instrumenten die leiden tot blootstelling aan markt- en/of kredietrisico’. Het gaat hier om de, in de balans opgenomen, valutatermijncontracten voor afdekking van bepaalde valutarisico’s en inflatieswaps voor afdekking van het inflatierisico. Daarnaast handelt een deel van de externe vermogensbeheerders namens het Instituut in dergelijke instrumenten. Daarbij zijn procedures en gedragslijnen van kracht om het kredietrisico te beperken.
Noord1 Euro 134.673 15.066 9.124 20.611 7.970 2.084 -/- 3.486 186.042
Zuid2 Euro
Overig3 Europa
6.979 19.905 3.249 22.134 - 14.412 - - - -/- 3.426 113 339 - - 10.341
58.039 85.272 22.727 26.167 1.828 696 -
944 5.050 - - 24 10 -
921 15.801 - - 30 7 -
5.097 34.606 - - 10 68 -
226.558 181.178 46.263 46.778 6.436 3.317 -/- 3.486
53.364 194.729
6.028
16.759
39.781
507.044
1 België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, 2 Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, 3 Denemarken, Hongarije, Noorwegen, Polen, Tsjechië, UK, Zweden, Zwitserland.
94
Jaarrekening 2014
95
Geografische spreiding per 31 december 2014 Euro N 35 % Euro Z Europa overig VS/Canada Oceanië Azië Opkomende 6% markten 4% 1%
2% 12 %
Geografische spreiding per 31 december 2013 Euro N Euro Z Europa overig VS/Canada Oceanië Azië Opkomende markten
37 %
11 %
8% 3% 1%
40 %
38 %
Voor de belegging in vastrentende waarden wordt slechts een beperkt valutarisico genomen (grotendeels afgedekt naar euro). Van het valutarisico met betrekking tot beleggingen in aandelen en in vastgoed die in USD zijn genoteerd, is ongeveer de helft afgedekt via valutatermijncontracten. Het valutarisico met betrekking tot beleggingen in aandelen en onroerend goed die in GBP en JPY zijn genoteerd, wordt voor 80% afgedekt. Voor in andere valuta genoteerde beleggingen in aandelen, vastgoed en commodities wordt het valutarisico niet afgedekt.
Samenstelling van de beleggingen Vermogensbeheermandaten Beleggingsfondsen Directe beleggingen
Waardering van de beleggingen
2%
31 december 2014
31 december 2013
490.694 67.615 -/- 19.484
356.674 139.199 11.171
538.825
507.044
Marktnotering 1 Afgeleid 2
Waarderings- modellen
31 dec. 2014
Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Alternatieve beleggingen Overigen
245.691 176.892 60.288 - 8.324
- 27.902 - 50.656 -/- 30.928
- - - - -
245.691 204.794 60.288 50.656 -/- 22.604
491.195
47.630
-
538.825
Marktnotering1 Afgeleid 2
Waarderings- modellen
31 dec. 2013
Obligaties Aandelen Indirect vastgoed Alternatieve beleggingen Overigen
226.558 74.442 46.263 - 16.114
- 106.736 - 46.778 -/- 9.847
- - - - -
226.558 181.178 46.263 46.778 6.267
363.377
143.667
-
507.044
1 Gewaardeerd op de reële waarde per balansdatum zoals opgegeven door zowel het onafhankelijke effectenbewaarbedrijf
als de externe vermogensbeheerders. 2 Gewaardeerd op de opgaven van de externe vermogensbeheerders.
De belegging in obligaties heeft betrekking op zowel staats- als bedrijfsobligaties. Deze obligaties hebben de volgende ratings:
Verloop beleggingen
20 14
2014
2013
Stand per 1 januari Dividenden Interest Toevoeging/onttrekking Koersverschillen
507.044 4.081 7.694 -/- 6.560 26.566
501.574 3.591 7.526 -/- 13.023 7.376
Stand per 31 december
538.825
507.044
AAA AA A BBB < BBB Geen rating
31 december 2014
31 december 2013
65.212 69.955 44.341 59.580 5.055 1.548
116.910 9.997 40.089 53.383 5.726 453
245.691
226.558
96
Jaarrekening 2014
97
Bij (vooral) de vastrentende beleggingen wordt krediet- en renterisico gelopen.
Uitstaande inflatieswap contracten per 31 december 2014
Met betrekking tot het kredietrisico geldt dat de helft van de vastrentende portefeuille wordt belegd in staatsobligaties. Als gevolg van de keuze voor kortlopende obligaties van een geselecteerd aantal eurolanden is de exposure naar deze landen relatief groot. Deze bestaat voor 10,1% (van de totale beleggingsportefeuille) uit Frankrijk (2013: 9,8%), voor 8,7% uit Duitsland (2013: 8,9%), voor 2,8% uit Nederland (2013: 2,8%) en voor 1,6% uit Oostenrijk (2013: 1,6%). Bij bedrijfsobligaties is het maximaal aan een tegenpartij uit te lenen bedrag beperkt.
Datum afloop
Instituut Gak gebruikt zelf geen afgeleide financiële instrumenten ter beperking van het renterisico, maar heeft dit risico beperkt door te kiezen voor een portefeuille staatsobligaties met een korte gemiddelde looptijd en door de externe vermogensbeheerders van de portefeuilles bedrijfsobligaties de mogelijkheid te bieden de gemiddelde resterende looptijd van de obligaties in beperkte mate aan te passen.
Onderliggende Percentage waarde (EUR)
12-08-2021 19-08-2021 29-08-2021 05-09-2021 12-09-2021
Tegenpartij
Ongerealiseerd resultaat in EUR
Barclays Capital Barclays Capital RBS RBS RBS
-/- 6.894 -/- 6.543 -/- 6.009 -/- 5.829 -/- 2.693
225.000
-/- 27.968
50.000 50.000 50.000 50.000 25.000
Totaal
2,195% 2,140% 2,049% 2,025% 1,950%
Uitstaande inflatieswap contracten per 31 december 2013 Uitstaande valutatermijncontracten per 31 december 2014
Datum
Verkochte valuta: Onderliggende Datum Termijn Koers per Ongerealiseerd waarde in v.v. koers 31 dec. 2014 resultaat in EUR GBP 18.218 10-3-15 0,79438 0,77695 -/- 514 JPY 1.707.629 10-3-15 145,15895 145,08318 -/- 143 USD 103.225 10-3-15 1,24442 1,21081 -/- 2.303 -/- 2.960
Uitstaande valutatermijncontracten per 31 december 2013 Verkochte valuta: GBP JPY USD USD
Onderliggende Datum waarde v.v. 15.608 1.425.138 94.473 -/- 4.310
Termijn koers
Koers per Ongerealiseerd 31 dec. 2013 resultaat in EUR
11-3-14 0,83793 11-3-14 141,32278 11-3-14 1,35200 11-3-14 1,36154
0,83197 -/- 125 144,82946 241 1,37795 1.314 1,37795 -/- 51
1.379
Het ongerealiseerd resultaat is als beleggingsopbrengst opgenomen in de staat van baten en lasten. Uitwisseling van onderpand voor de valutatermijncontracten vindt niet plaats.
20 14
Onderliggende Percentage Tegenpartij waarde (EUR)
12-08-2021 19-08-2021 29-08-2021 05-09-2021 12-09-2021 Totaal
50.000 50.000 50.000 50.000 25.000
2,195% 2,140% 2,049% 2,025% 1,950%
Ongerealiseerd resultaat in EUR
Barclays Capital Barclays Capital RBS RBS RBS
-/- -/- -/- -/- -/-
225.000
3.134 2.785 2.301 2.138 868
-/- 11.226
Het ongerealiseerde resultaat is als beleggingsresultaat opgenomen in de staat van baten en lasten. Het bewaarbedrijf draagt zorg voor de uitwisseling van onderpand met Barclays Capital en RBS. Hierbij wordt een minimum transferbedrag van ¤ 0,25 miljoen gehanteerd. Voor het beschikbaar gestelde onderpand wordt verwezen naar de niet in de balans opgenomen verplichtingen.
(3) Liquide middelen
31 december 2014
RBS Totaal
31 december 2013
2.590
5.851
2.590
5.851
De liquide middelen staan ter vrije beschikking van het Instituut.
98
Jaarrekening 2014
99
Passiva
Het Instituut heeft enkele derivaten (inflatieswaps) afgesloten waarbij uitwisseling van onderpand met de tegenpartijen plaatsvindt. Daartoe zijn effecten met een waarde van ¤ 27,9 miljoen (2013: ¤ 11,5 miljoen) als onderpand aan de tegenpartijen ter beschikking gesteld.
(4) Eigen Vermogen
2014
2013
Stand per 1 januari Resultaat boekjaar
500.498 29.870
492.593 7.905
Stand per 31 december
530.368
500.498
Het eigen vermogen staat ter vrije beschikking van het Instituut.
Instituut Gak heeft per balansdatum de volgende verplichtingen voortvloeiend uit langlopende overeenkomsten: • contracten met betrekking tot auto-lease voor ¤ 13.000 (2013: ¤ 30.000)
(5) Kortlopende schulden
De niet in de balans opgenomen verplichtingen vervallen als volgt:
Nog te betalen subsidies 2005 Nog te betalen subsidies 2006 Nog te betalen subsidies 2007 Nog te betalen subsidies 2008 Nog te betalen subsidies 2009 Nog te betalen subsidies 2010 Nog te betalen subsidies 2011 Nog te betalen subsidies 2012 Nog te betalen subsidies 2013 Nog te betalen subsidies 2014 Leveranciers Belastingen / premies sociale verzekeringen Overlopende passiva Totaal
31 december 2014
31 december 2013
30 - - 295 185 656 997 1.854 5.353 5.637 154 58 699
145 47 288 743 474 1.072 2.174 3.673 7.928 215 54 545
15.918
17.358
De nog te betalen subsidies betreffen de in de genoemde jaren toegekende bedragen die per balansdatum nog niet zijn betaald, omdat de aanvrager nog niet aan alle voorwaarden heeft voldaan. Ook kan door de aard van de diverse projecten een betaling op een later tijdstip plaatsvinden en dus een langlopend karakter hebben. Voor een deel van de nog te betalen subsidies is de toekomstige uitbetaling gebaseerd op de aan te tonen prestaties. Daardoor is het mogelijk dat de feitelijke toekomstige betalingen lager uitvallen dan de per balansdatum gereserveerde bedragen. Dit wordt op het moment van afsluiting van het project als een vrijval verantwoord
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
20 14
Tegen het Instituut en zijn groepsmaatschappij zijn diverse claims ingediend respectievelijk zijn claims door het Instituut aangespannen richting derden. Hoewel de afloop van deze geschillen niet met zekerheid kan worden voorspeld, wordt – mede op grond van ingewonnen juridisch advies – aangenomen dat deze geen nadelige invloed van betekenis zullen hebben op de financiële positie van het Instituut.
Instituut Gak benut het effecten-uitleenprogramma van het bewaarbedrijf, maar maakt geen gebruik van de mogelijkheid om onderpand in geld te ontvangen en dit te herbeleggen in vastrentende waarden (leverage). Momenteel wordt alleen van uitleen van effecten gebruik gemaakt tegen onderpand, bestaande uit beursgenoteerde aandelen en obligaties. Hiermee is een bedrag van ¤ 47,9 miljoen gemoeid (2013: ¤ 27,9 miljoen). Voor het uitlenen van de effecten is een vergoeding ontvangen ad ¤ 108.000 (2013: ¤ 117.000). De ontvangen vergoeding is opgenomen in het beleggingsresultaat.
31 december 2014
31 december 2013
Binnen 1 jaar Tussen 1 en 5 jaar
13 -
17 13
Totaal
13
30
100
Jaarrekening 2014
101
Toelichting op de staat van baten en lasten
(8) Personeelskosten
2014
2013
676 120 27 20 260
636 120 30 22 257
(6) Koersverschillen beleggingen 2014 2013 Mutatie waarde aandelen 32.519 24.327 Mutatie waarde vastrentende waarden 5.751 -/- 7.898 Mutatie waarde indirect vastgoed 20.719 95 Mutatie waarde direct vastgoed* - -/- 415 Mutatie waarde alternatieven -/- 4.177 -/- 2.509 Mutatie waarde afdekking valutatransacties valutarisico’s -/- 11.503 2.790 Mutatie waarde inflatieswaps -/- 16.743 -/- 9.014
Lonen en salarissen Bezoldiging bestuur Vergoeding beleggingscommissie * Vergoeding raad van advies * Sociale lasten Totaal
1.103
1.065
* Sommige leden wijzen een andere begunstigde aan. Instituut Gak maakt gebruik van de vrijstelling op grond van artikel 383 Titel 9 Boek 2 BW tot vermelding van de bezoldiging van de directie.
Totaal 26.566 7.376 * Het rendement van de uit één pand bestaande directe vastgoed portefeuille, waarin Instituut Gak via haar deelneming Gak Onroerend Goed VOF een 50% belang heeft, is in 2013 negatief beïnvloed door een bij verkoop gerealiseerde waardevermindering.
Werkzame personen Het gemiddeld aantal werkzame personen in 2014 bedraagt 9 (2013: 9)
(7) Projecten
Sociale lasten
2014 2013
Instituut Gak heeft voor de medewerkers een defined benefit pensioenregeling afgesloten. Via gebruik van Richtlijn 271.3 worden de verschuldigde betalingen aan de verzekeraar als pensioenlast verantwoord. Dit is voor een bedrag ad ¤ 184.000 (2013: ¤ 171.000) onder sociale lasten opgenomen.
Toegezegde subsidies 7.252 9.204 Vrijgevallen subsidies* -/- 2.268 -/- 1.583 Honoraria hoogleraren 308 269
(9) Overige bedrijfskosten Totaal 5.292 7.890 * Het bedrag aan vrijgevallen subsidies ad ¤ 2.268.000 wordt voor ¤ 858.000 verklaard doordat projecten waaraan in voorgaande jaren subsidie is toegekend niet zijn gestart of tussentijds zijn beëindigd. Daarnaast wordt ¤ 733.000 verklaard doordat kosten binnen projecten lager zijn uitgevallen dan verwacht. Het resterende bedrag is het gevolg van het niet realiseren van de door de aanvragers beoogde aantallen in- en uitstromende deelnemers in activeringsprojecten.
2014
2013
Automatiseringskosten Huisvestingskosten Bureaukosten Overige kosten
13 43 52 163
12 34 52 153
Totaal
271
251
Toegekende subsidies Categorie Aantal
20 14
2014 Bedrag Aantal
2013 Bedrag
Wetenschappelijk onderzoek Bijdragen aan het publieke debat Ontwikkeling en evaluatie van instrumenten en methoden Voorlichting Preventie Activering Garanties en reserveringen
11 4
2.482 746
13 3
3.918 282
8 7 - 36 -
423 1.716 - 1.735 150
11 5 5 35 -
1.200 1.135 270 2.241 158
Totaal
66
7.252
72
9.204
Hilversum, 28 april 2015.
Bestuur Mr. F.K. Buijn Voorzitter Dr. E.P. de Jong Vicevoorzitter Dr. L.J.C.M. le Blanc Mr. P.A.F.W. Elverding Drs. L.M.L.H.A. Hermans Mw. mr. Y.C.M.T. van Rooy Directie R. Imhof RA
Directeur
102
Overige gegevens
103
Voordelig saldo
Oordeel
Het voordelig saldo over 2014 ad ¤ 29.870.000 komt in zijn geheel ten gunste van het eigen vermogen.
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Instituut Gak per 31 december 2014 en van het resultaat over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan het Bestuur van Stichting Instituut Gak
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2014 van Stichting Instituut Gak te Hilversum gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de staat van baten en lasten over 2014 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Utrecht, 28 april 2015 KPMG Accountants N.V.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risicoinschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, evenals een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
20 14
A.R.B. de Bruin RA
104
Colofon
Redactie en coördinatie Instituut Gak ‘s-Gravelandseweg 49 1217 EH Hilversum 035 - 625 90 40 www.instituutgak.nl Tekst interviews Ad Bergsma Fotografie Vincent van Gurp Grafieken Rik van Schagen Grafisch ontwerp Marc van Meurs Yullan Oosterhof Lithografie Grafimedia Druk W.C. den Ouden Oplage 600
20 14