Hendrik Wagenaar & Corine Balder-van Seggelen
Inzicht in eigen kracht
De werking van empowerment in Maatschappelijke Activeringscentra
Colofon Opdrachtgever: MOVISIE, project Effectieve sociale interventies Auteurs: dr. Hendrik Wagenaar & drs. Corine Balder-van Seggelen Universiteit Leiden, Campus Den Haag, Centre for Governance Studies Urban Begeleiding MOVISIE: drs. Peter Rensen Eindredactie: Ethiscript en afdeling communicatie MOVISIE Vormgeving: Ontwerpburo Suggestie & illusie Fotografie: Ruud van der Graaf Druk: Anraad ISBN: 978-90-8869-059-4 Bestellen: www.movisie.nl Overname van informatie uit deze publicatie is toegestaan onder voorwaarde van de bronvermelding: ©MOVISIE, kennis en advies voor maatschappelijke ontwikkeling. November 2010 Deze publicatie is tot stand gekomen dankzij financiering van het ministerie van VWS.
Inzicht in eigen kracht De werking van empowerment in Maatschappelijke Activeringscentra
Inzicht in sociale interventies De sociale sector heeft als doel een positieve bijdrage te leveren aan de maatschappij. Daar besteedt men veel tijd en aandacht aan. Maar wat levert het nou eigenlijk op? En hoe kom je daar achter? Sommige beroepen uit de sociale sector bestaan al meer dan honderd jaar. Zijn we nu ook honderd jaar wijzer geworden? Deze vragen beantwoordt MOVISIE in het vijfjarige project ‘Effectieve sociale interventies’. Een onderdeel van het project Effectieve sociale interventies is het onderzoeksprogramma ‘Inzicht in sociale interventies’. In dit onderzoeksprogramma doet MOVISIE in samenwerking met universiteiten en andere onderzoeksinstituten onderzoek in de sociale sector. Het doel van de onderzoeken is tweeledig. Enerzijds vergroten ze de kennis over werkzame elementen in de sociale sector. Anderzijds bieden ze inzicht in hoe passende kennis over effectiviteit kan worden verzameld en de rol die kwalitatief onderzoek daarin kan vervullen. Deze onderzoeken starten vanuit de dagelijkse praktijk. Door observatie op de werkvloer en interviews met de professional, vrijwilliger, cliënt of burger wordt inzicht verkregen in wat wel en niet werkt. Dit rapport is het resultaat van het vijfde onderzoek in het onderzoeksprogramma Inzicht in sociale interventies.
Voorwoord Voor u ligt de eindrapportage van het onderzoek naar maatschappelijke activering, verricht bij vijf Maatschappelijke Activeringscentra, kortweg MAC’s genoemd. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van MOVISIE in het kader van het onderzoeksprogramma Inzicht in sociale interventies. In dit programma wordt gekeken welke onderzoeksmethoden geschikt zijn om het effect van werkwijzen in de sociale sector aan te tonen. Evidence based practice / policy making krijgt op deze manier een bredere basis. Er wordt niet alleen gekeken naar klassiek effectonderzoek maar ook naar andere vormen van wetenschappelijk onderzoek. Dat is nodig, want effectonderzoek alleen doet geen recht aan de complexiteit van het werk in de sociale sector. Het blijkt moeilijk om het (bewezen) succes van een bepaalde methode te generaliseren naar een andere context. Succes kan niet los worden gezien van de moeilijk grijpbare alledaagse werk- en overlevingspraktijk van professionals en cliënten (Wagenaar & Prainsack, 2010). Dit onderzoek is een voorbeeld van een andere benadering, waarin juist die praktijken en ervaringen van cliënten en professionals centraal staan (Rensen e.a., 2009; Wagenaar, 2004). Wij proberen de werking van succesvolle activering in de praktijk te begrijpen door de ervaringen van professionals en cliënten naar boven te halen en te interpreteren. Dit onderzoek gaat over wat MAC’s teweeg kunnen brengen. Daarmee gaat deze eindrapportage ook over mensen en menselijke relaties. Dat we spreken over werkingsmechanismen, wekt de indruk dat het om een methode gaat die bij juiste toepassing ook bij andere sociale diensten leidt tot succes. Maar feitelijk gaat het om mensen. Mensen die andere mensen (willen) helpen. Mensen die na jaren in de bijstand zijn vastgelopen. Maar ook: mensen die open staan voor hulp. Het gaat over ingrijpende gebeurtenissen in individuele levens, zoals ziekte, scheiding, huiselijk geweld en ontslag. Omstandigheden die maken dat alledaagse activiteiten en werkzaamheden, die voorheen een leven vorm en inhoud gaven en vanzelfsprekend leken, ineens (onneembare) hindernissen zijn geworden. Eén van de onderzoekers weet uit eigen ervaring hoe je binnen een paar maanden tijd niet alleen je werkritme kunt verliezen, maar ook hoe je kunt opzien tegen alledaagse werkzaamheden waar je vóór de ingrijpende gebeurtenis (in dit geval een kind met een levensbedreigende ziekte) je hand niet voor omdraaide. Hoe deze onverwachte en onbedoelde ervaringen je in korte tijd je zelfvertrouwen en eigenwaarde kunnen ontnemen. En dat het dan anderen zijn - familie, vrienden, collega’s - die je uit dat beklemmende gevoel van machteloosheid, onzekerheid en gebrek aan perspectief kunnen bevrijden. Nog vóór de analyse van het onderzoeksmateriaal en de toepassing van het theoretisch verklaringsmodel, schreef de onderzoeker over haar persoonlijke re-integratie-ervaring: “In mijn beleving was de aandacht, de tijd en de
positieve benadering van mijn nieuwe baas mijn redding. Ik ontdekte waar mijn capaciteiten lagen en werd ervoor geprezen” (Balder-van Seggelen & Wagenaar, 2009). Het hadden de woorden van een deelnemer uit een MAC kunnen zijn. Wij bedanken alle cliënten en professionals uit het onderzoek voor hun openhartigheid. Het was lang niet altijd gemakkelijk noch plezierig om het verleden op te rakelen. Niet zelden kwamen de tissues op tafel om het oude verdriet opnieuw te drogen. We ervoeren ook veel dankbaarheid voor de tijd die we namen om naar de verhalen te luisteren en enthousiasme voor deze rapportage. De mensen spraken de hoop uit dat dit rapport zal bijdragen aan meer begrip en ondersteuning voor mensen die zo graag willen maar hulp nodig hebben om oude dromen op te poetsen, vergeten idealen te hervinden en verloren hoop nieuw leven in te blazen. De onderzoekers bedanken Radar voor het idee van het MAC, een in onze ogen geweldig initiatief en voor hun bereidheid mee te denken en mee te werken aan de contacten met en binnen de bezochte MAC’s (Almere, Meppel, Culemborg, Alphen aan den Rijn en Arnhem). MOVISIE, in het bijzonder Peter Rensen, bedanken we voor het vertrouwen dat hij in dit onderzoek heeft gesteld en voor de constructieve en plezierige samenwerking. Aan zijn zorgvuldige lezing van eerdere versies van dit rapport hebben wij veel gehad. We hebben geprobeerd een voor de lezer prettig leesbaar rapport te schrijven, waarin de werkingsmechanismen van een MAC als practice based evidence voorbeeld van maatschappelijke activering voelbaar worden. Niet alleen als een wetenschappelijk verklaringsmodel, maar ook als een menselijke ervaring. Hendrik Wagenaar en Corine Balder-van Seggelen, Leiden 2010
Inhoudsopgave 1
Inleiding
1.1 Leeswijzer
2 Arbeidsre-integratie nader beschouwd 2.1 Effecten van langdurige werkloosheid: een literatuurverkenning
9 11
14 14
2.2 Afhankelijkheid, gelatenheid en verzet
16
2.3 De effectiviteit van re-integratie-instrumenten
23
2.4 Over persoonlijke competenties en de juiste houding
24
3 Antwoord op de re-integratieproblematiek: Maatschappelijke Activeringscentra
28
3.1 Twee wetten; nieuwe mogelijkheden
28
3.2 Het Maatschappelijk Activeringscentrum
28
3.3 Hoe functioneren MAC’s?
30
4 Werkingsmechanismen
34
4.1 Werkingsmechanismen in de literatuur over empowerment
36
4.2 Werkingsmechanismen van empowerment binnen het MAC
39
4.2.1 Participatie
39
4.2.2 Actief Leren
42
4.2.3 Acceptatie
44
4.2.4 Samenwerken
47
4.2.5 Positieve gerichtheid
49
4.2.6 Integraal werken
52
4.2.7 Overige werkingsmechanismen
55
5
Theorieën over empowerment
61
5.1 Inleiding
61
5.2 Empowerment als maatschappelijke emancipatie en hervorming
62
5.3 Empowerment in de gezondheidszorg: empowerment als persoonlijke verworvenheid
67
5.4 Empowerment binnen een MAC: empowerment als individuele emancipatie en maatschappelijke participatie
69
6
De professional in een MAC
71
7
Samenvatting en conclusie
78
Appendix – Onderzoeksmethode
84
Literatuur
87
1
Inleiding
De invoering van de Wet werk en bijstand (Wwb) verplaatste het accent van inkomen (uitkering) naar werk. In 2008 volgde de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), opnieuw een wet die ‘meedoen en participatie’ centraal stelt. De invoering van beide wetten vond plaats in de context van een politiek-maatschappelijke verandering in denken, van ‘verzorgen’ naar ‘investeren en ondersteunen’ (Doorten & Rouw, 2006). Van der Veen en Engelen spreken in dit verband van een verandering van verzorgings- of sociale beschermingsstaat naar sociale investeringsstaat (Van der Veen, 2005, Engelen e.a., 2007). Beide wetten beogen aan te sluiten bij ingrijpende veranderingen in het Nederlandse arbeidsbestel. De opmars van deeltijdarbeid en tijdelijke arbeidscontracten hebben de arbeidsparticipatie vergroot, maar ook de onzekerheid rond werk. Een fulltimebaan voor onbepaalde tijd is niet langer een vanzelfsprekendheid. Hoge toelatingseisen en een belastende sociale context (mantelzorg, zorg voor een kind of partner) vergroten de kans op werkloosheid. Terwijl het nieuwe bestel kansen biedt voor de hoger opgeleiden en sociaal vaardigen, hebben laag opgeleiden en mensen met persoonlijke en maatschappelijke problemen minder kansen in de nieuwe, flexibele arbeidsmarkt. Als gevolg van de toenemende eisen aan werknemers loopt de laatste groep het gevaar sociaal uitgesloten te worden op grond van een gebrek aan opleiding en ervaring of vanwege een ‘breuk’ in het curriculum vitae (Schmid in: Engelen e.a., 2007). In dit kader past het programma Beter in Meedoen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Beter in Meedoen richt zich op innovatieve programma’s binnen de Wmo in relatie tot andere beleidsterreinen, bijvoorbeeld de Wwb/Wsw. Deze beleidsterreinen raken in het denken van gemeenten meer en meer verweven. Bij vele sociale diensten groeit de laatste jaren het besef dat er voor de re-integratie van klanten die langdurig afhankelijk zijn van bijstand meer nodig is dan de re-integratietrajecten die met name sinds de inwerkingtreding van de Wwb zijn ingevoerd. Het gaat daarbij niet alleen om het vergroten van de effectiviteit van arbeidsre-integratie. Hoewel re-integratie naar een betaalde baan nog steeds wordt gezien als de ultieme vorm van maatschappelijke integratie, is er de laatste jaren - mede gestimuleerd door de invoering van de Wmo - meer aandacht voor andere vormen van zinvolle maatschappelijke participatie. Hoewel in eerste instantie opgezet als innovatief activeringinstrument voor Wwbers, sluiten de opzet en bedrijfsvoering van het MAC goed aan bij de doelstellingen
Inzicht in eigen kracht 9
***
van de Wmo. Deze wet legt sterk de nadruk op meedoen, op participeren door de hele Nederlandse bevolking (SGBO, 2006). Maatschappelijke ondersteuning is er op gericht om die mensen te ondersteunen die moeite hebben zich zelfstandig te redden of anderszins niet of nauwelijks sociaal participeren. Volgens schattingen van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) gaat het mogelijk om vijf miljoen mensen die volgens het Centraal Indicatieorgaan Zorg (CIZ) een objectieve behoefte aan hulp zouden hebben (SGBO, 2006). Daarbij varieert de hulp van lichte en tijdelijke ondersteuning tot intensieve en langdurige verpleging. De Wmo richt zich op de lichtere ondersteuning, hetgeen de potentiële doelgroep van kwetsbare burgers terugbrengt tot ruim drie miljoen mensen. De inhoud van de zorg varieert van maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en openbare geestelijke gezondheidszorg tot verslavingsbeleid en maatschappelijke ondersteuning. Gemeenten hebben de opdracht die ondersteuning vorm en inhoud te geven op verschillende prestatievelden. Met de opzet van een MAC lijken gemeenten vooral aansluiting te zoeken bij het prestatieveld ‘Bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten’. Gemeenten hebben met de Wmo meer beleidsruimte gekregen om integraal en aangepast aan lokale omstandigheden zoveel mogelijk maatwerk te leveren. Over de achterliggende visie op de Wmo lijkt enig verschil van mening te bestaan. Hoewel het kabinet in de Contourenbrief (TK2003/2004) de onbetaalbaarheid van de AWBZ als argument aanvoert voor invoering van de wet, neemt een meerderheid in de Tweede Kamer afstand van die reden (Van Houten e.a., 2008: 9). In de evaluatiestudie naar de invoering van de Wmo worden twee benaderingen onderscheiden. In de smalle benadering beperken gemeenten zich tot aanpassingen in regelgeving, de organisatie van huishoudelijke hulp en de omgang met subsidieregelingen. In de brede benadering, die een grotere tijdsinvestering vergt, worden zoveel mogelijk voor het onderwerp relevante beleidterreinen aangepast en geplaatst binnen de kaders van de Wmo. Het thema participatie komt in de eerste evaluatie vooral tot uiting in het betrekken van maatschappelijke organisaties, burgers en cliëntenvertegenwoordigende partijen bij de totstandkoming van beleid. Met een MAC gaan gemeenten een stap verder en laten zij een deel van de inhoud van het beleid en de uitvoering over aan burgers zelf. MAC’s bieden een vernieuwende aanpak voor diegenen die - om verschillende redenen - het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn. Zij richten zich op de harde kern van bijstandsgerechtigden; mensen voor wie arbeidsintegratie misschien wel een gewenste, maar niet altijd realistische voorwaarde is voor maatschappelijke integratie. MAC’s zijn gebaseerd op het inzicht dat duurzame maatschappelijke en/ of arbeidsintegratie nauwelijks realiseerbaar is zonder de organisatie van persoonlijke randvoorwaarden. Aandacht voor de persoonlijke en sociale context speelt een
***
10 Inzicht in eigen kracht
doorslaggevende rol willen deze cliënten, die dikwijls al jaren aan de kant staan, een serieuze kans krijgen om (opnieuw) te integreren in de arbeidsmarkt of de samenleving. Welke methoden MAC’s daarbij hanteren en met welke rationale zij dat doen, is één van de vragen die in dit onderzoek wordt beantwoord. Omdat uit eerder onderzoek (Balder-van Seggelen, 2007) de traditionele re-integratieaanpak door cliënten eerder als belemmerend dan stimulerend werd ervaren, laat dit onderzoek bovendien zien op welke wijze de methode van een MAC aansluit op deze officiële doelstellingen van sociale diensten. Op welke wijze deze doelen worden nagestreefd, is de derde onderzoeksvraag die aan bod komt. De analyse van de werking van MAC’s maakt duidelijk dat mensen die langdurig afhankelijk zijn van bijstand en voor wie re-integratie naar (on)betaald werk een onbereikbaar vergezicht leek, met de juiste randvoorwaarden kunnen beschikken over competenties en vaardigheden die zij zelf niet meer voor mogelijk hadden gehouden. Door het vergroten van zelfvertrouwen en eigenwaarde worden er ambities en krachten losgemaakt die leiden tot nieuwe initiatieven en perspectieven. Aandacht, gelijkwaardigheid, praktische ondersteuning en positieve feedback zijn voorbeelden van mechanismen en randvoorwaarden die langdurig bijstandsafhankelijke mensen helpen een eerste stap te zetten op weg naar maatschappelijke re-integratie. We zullen in het onderzoek laten zien dat de centrale positie van empowerment binnen het MAC deze opzienbarende resultaten mogelijk maakt. In dit onderzoek staan om die reden de werkingsmechanismen van empowerment centraal. Met werkingsmechanismen bedoelen we een combinatie van interventies (door professionals en cliënten zelf), mechanismen en de effecten daarvan op de cliënt. Wij hopen zo te laten zien hoe men door middel van empowerment de afhankelijkheidsspiraal van de traditionele re-integratieaanpak kan doorbreken.
1.1 Leeswijzer Deze rapportage start met een beschrijving van de problemen in de bestaande, traditionele re-integratieaanpak van de Sociale Dienst. We beginnen met een algemene literatuurverkenning over de effecten van langdurige werkloosheid. Langdurige werkloosheid kan sterk ontwrichtende psychologische gevolgen hebben voor het individu. Dat wordt in de verzakelijkte, op uitstroom en individuele verantwoordelijkheid gerichte wereld van bijstand en arbeidsre-integratie wel eens uit het oog verloren. Als we te rade gaan bij een wat oudere, maar daardoor niet minder belangrijke traditie van sociologisch onderzoek naar (massa)werkloosheid, dan worden we hieraan weer herinnerd (2.1). We vervolgen met een beschrijving van de kenmerken en het effect van de traditionele re-integratieaanpak vanuit het perspectief van de cliënt. Daarbij maken we gebruik van eigen empirisch onderzoek naar de gevolgen van een
Inzicht in eigen kracht 11
***
langdurig verblijf in de bijstand. We richten de aandacht vooral op het proces van psychologische adaptatie en negatieve institutionele socialisatie, waaraan cliënten die langdurig in de bijstand zitten bloot staan. Hiermee krijgen we inzicht in de belevingswereld van langdurig werklozen op het moment dat zij een MAC binnenstappen (2.2). Het onderzoek naar de (geringe) effectiviteit van het traditionele re-integratieinstrumentarium is onderwerp van paragraaf 2.3. We besluiten hoofdstuk 2 met inzichten vanuit de literatuur die aansluiten bij de uitgangspunten van een MAC. In hoofdstuk 3 geven we een toelichting op de benadering van activering in een MAC zoals bedoeld door Radar, het Amsterdamse adviesbureau dat startte met de innovatieve aanpak van het MAC. In MAC’s staat empowerment centraal. Empowerment binnen een individueel ontwikkeltraject stelt mensen uiteindelijk in staat de regie over hun eigen leven te voeren. Empowerment is een begrip dat in veel verschillende domeinen wordt gebruikt - volgens sommigen misbruikt - om het belang van individuele economische en maatschappelijke verantwoordelijkheid en het benutten van individuele capaciteiten opnieuw onder de aandacht te brengen (Eyben e.a., 2008; Leonardsen, 2007). In hoofdstuk 4 zetten we werkingsmechanismen van empowerment in MAC’s uiteen. We sluiten aan bij de zes werkingsmechanismen van empowerment zoals die worden beschreven door de Belgische onderzoekers Steenssens & Van Regenmortel (2007). Van alle bestudeerde literatuur geven deze twee onderzoekers de meest systematische en integrale kijk op de werking van empowerment. Echter, de basis van dit hoofdstuk wordt gevormd door de tientallen interviews met cliënten van MAC’s die wij de afgelopen twee jaar gehouden hebben. In hoofdstuk 5 geven we een kort overzicht van de literatuur over empowerment. In deze rapportage lichten we het gebruik van empowerment op twee terreinen kort toe, om de lezer in te leiden in de reikwijdtes en praktische toepassingen van deze manier van persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling. De conclusie is dat van tevoren overeengekomen, realistische doelstellingen en ambities een al te optimistisch gebruik van empowerment kunnen beteugelen. In hoofdstuk 6 staat de rol van de professional centraal. Empowerment vraagt om een andere dan de traditionele rol van casemanagers, coördinatoren en managers betrokken bij individuele en collectieve ontwikkelingsprocessen. Op basis van de literatuurstudie en het praktijkonderzoek geven we in hoofdstuk 7 antwoord op de vragen die in dit onderzoek centraal staan. 1. Welke methoden worden er binnen een MAC gehanteerd, met welke rationale?
***
12 Inzicht in eigen kracht
2. Welke operationele doelstellingen worden er in de verschillende MAC’s gehanteerd? 3. Hoe sluiten de gehanteerde methoden aan op de officiële doelstellingen? 4. Wat zijn de werkingsmechanismen in de aanpak die MAC’s hanteren? 5. Welke effecten hebben deze werkingsmechanismen op de cliënten en deelnemers van het MAC?
Wat is er anders aan een MAC? Je zit al jaren in de bijstand. De gesprekken die je voerde, bijvoorbeeld in het kader van een re-integratietraject, hebben behalve stress tot nu toe niets opgeleverd. Je hebt je erbij neergelegd dat je voorlopig, zeker zolang de kinderen klein zijn, niet meer aan het werk zult komen. Je casemanager heeft je aangemeld bij een Maatschappelijk Activeringscentrum. Tot je verbazing zijn er geen cursussen. Je kunt in feite direct aan de slag. Je wordt, enigszins tot je verbazing, getraind in het afnemen en verwerken van interviews. Samen met je collega’s in het MAC inventariseer je aan de hand van interviews onder buurtbewoners aan welke activiteiten behoefte is. In het MAC maak je daarvoor plannen, je werkt ze uit en zet activiteiten op. In overleg met de coördinatoren en collega’s van het MAC verdeel je taken en maak je afspraken over je inzet in uren. Je bepaalt grotendeels zelf wat je doet en hoe je dat doet. Je bent beland op de plek waar je werk mag doen dat je kunt, dat je leuk vindt en dat voor jou haalbaar is. Als deelnemer in een MAC kies je in overleg met een begeleider welke activiteit je verder onderneemt. Je besluit schilderles te nemen. Dat heb je altijd al willen doen. Langzaamaan druppelen de andere cliënten en deelnemers binnen. Er wordt koffie en thee gedronken en verschillende mensen vragen hoe het met je gaat. Dan loopt de instructrice binnen, zelf ook klant. Ze geeft uitleg over het mengen van kleuren en andere kneepjes van het schilderen. Allerlei materialen liggen klaar op tafel. Cliënten en deelnemers pakken hun werk van de vorige keer op. Tijdens de schilderles wordt er gezellig gekletst. Persoonlijke ervaringen en herinneringen aan een uitje van de week ervoor worden uitgewisseld. Na verloop van tijd sta je zelf voor de klas en blijk je goed leiding te kunnen geven. Nooit geweten. Mensen komen naar je toe en vragen om raad bij het schilderen. Je zelfvertrouwen groeit. Dat blijft ook bij je collega’s niet onopgemerkt. Je wordt uitgenodigd om te praten over een jaarcontract als activeringsmedewerker. Dit is een voorbeeld van een traject binnen een MAC. De beschrijving is gebaseerd op verhalen van de klanten die meededen aan dit onderzoek. Het MAC is voor velen een prettige en constructieve manier om de eigen krachten te (her)vinden. Deze innovatieve vorm van maatschappelijke participatie realiseert activering op maat voor iedere klant.
Inzicht in eigen kracht 13
***
Arbeidsre-integratie nader beschouwd
2
2.1 Effecten van langdurige werkloosheid: een literatuurverkenning Als mensen langer dan een paar jaar werkloos zijn, wordt de kans om (weer) aan het werk te gaan steeds kleiner (Engbersen, 1990). In een samenleving waarin de meeste mensen hun inkomen, maatschappelijke zelfstandigheid en gevoel van eigenwaarde ontlenen aan arbeid in loondienst, en waarin zowel economische voorspoed als maatschappelijke cohesie gemeten worden in termen van werk, is dit een vraagstuk dat vanzelfsprekend veel aandacht trekt van beleidsmakers en wetenschappelijk onderzoekers. Daarbij hebben onderzoekers zich vooral gericht op de gevolgen en de oorzaken of achtergronden van werkloosheid. Een voorbeeld van het eerste is het onderzoek van de sociologen Jahoda, Lazarsfeld en Zeisel naar de effecten van massawerkloosheid in het Oostenrijkse dorp Marienthal (2002). Deze beroemde studie is door de breedte van haar opzet, de combinatie van onderzoeksmethoden en ‘het actieonderzoekachtige’ karakter, zelfs 70 jaar na dato nog actueel. Voor vele decennia is hiermee de toon gezet voor onderzoek naar de effecten van langdurige werkloosheid. De onderzoekers combineerden statistische gegevens, casestudies, enquêtes en historische beschrijvingen van het dorp en zijn omgeving. Ze schetsten daarmee een indringend beeld van de gevolgen van massawerkloosheid op het individu en zijn gemeenschap. De belangrijkste uitkomst is dat langdurige werkloosheid resulteert in berusting. De onderzoekers beschreven berusting als het gaandeweg verdwijnen van perspectief. De inwoners van Marienthal hadden geen plannen meer, zagen geen toekomst voor zichzelf, koesterden geen hoop op verbetering en beperkten zich, als gevolg van structurele armoede, sterk in hun behoeften. De onderzoekers beschreven ook een toenemende desintegratie van tijdsbesef, toenemende spanningen in het gezin, gevoelens van wanhoop, depressie en demoralisering en een wijdverbreide apathie en passiviteit in de dorpsgemeenschap. Deze nadelige effecten van werkloosheid werden toegeschreven aan het wegvallen van de niet-materiële opbrengsten van arbeid, zoals tijdstructurering, sociale status, individuele ontplooiing, een gevoel van vervulling en maatschappelijke integratie. Hoewel deze opbrengsten van arbeid in principe ook op andere manieren kunnen worden bereikt, blijkt compensatie van een gevoel van sociaal isolement, gebrek aan persoonlijk welbevinden, beperkte maatschappelijke betrokkenheid en het ontbreken van een zinvolle tijdsbesteding onvoldoende gewaarborgd zonder een betaalde baan (Jahoda e.a., 2002, zie ook Hoff & Jehoel-Gijsbers, 1998: 33).
***
14 Inzicht in eigen kracht
Terwijl de onderzoekers van Marienthal de werkloze heel nadrukkelijk in de context van zijn gemeenschap en in het perspectief van de arbeidsmarkt plaatsen, zien we in later onderzoek de blik steeds meer verschuiven naar de werkloze zelf. We ontmoeten zogenaamde fasentheorieën waarin de voortschrijdende ontreddering van de werkloze wordt beschreven (Hoff & Jehoel-Gijsbers, 1998) en typologieën, waarin juist wordt geponeerd dat mensen zeer uiteenlopend op werkloosheid reageren, variërend van algehele terugtrekking tot het calculerend bespelen van sociale zekerheidsregelingen (Engbersen, 1989). Deze vernauwing van het perspectief naar de (kenmerken) van de werkloze heeft veel te maken met de enorme expansie van het sociale zekerheidsstelsel na de Tweede Wereldoorlog. Hierdoor veranderde de aard van het denken over werkloosheid. Nu de werkloze nauwelijks meer hoeft te vrezen voor diepe armoede en er tevens talloze programma’s bestaan om hem of haar te helpen bij het vinden van een nieuwe baan, wordt langdurige werkloosheid bijna automatisch toegeschreven aan een kenmerk of tekort van het individu. Dat kan een gebrekkige of verkeerde opleiding zijn of een stoornis in de persoonlijkheid. Hoe dan ook, omdat langdurige werkloosheid zich nu manifesteert tegen de achtergrond van een uitgebreid sociaal vangnet is, in vergelijking met de situatie tijdens het onderzoek in Marienthal, de visie erop van karakter veranderd. Werkloosheid wordt gezien als een tijdelijk verschijnsel, als gevolg van voorbijgaande fricties in de arbeidsmarkt. Als het individu zich maar voldoende inspant en voldoende verantwoordelijkheidsbesef toont, kan hij of zij dit ongemak weer snel achter zich laten. In de moderne economie wordt werkloosheid feitelijk gezien als onnodig en moreel onaanvaardbaar. Het belang van een betaalde baan is in de loop van de tijd niet minder belangrijk geworden en het gebruik van een uitkering ook niet meer vanzelfsprekend (Hoff & Jehoel-Gijsbers, 1998: 159). In onderzoek uit 2007 wordt dat beeld opnieuw bevestigd (Soethout e.a., 2007). Zowel de samenleving als het individu moet goede redenen hebben om een arbeidsloos inkomen te rechtvaardigen (Stone, 1984). Interessant genoeg wordt in theorieën over langdurige werkloosheid weinig aandacht geschonken aan de zogenaamde iatrogene aspecten van het sociale zekerheidsstelsel. Wie langer dan een jaar werkloos is, of slechts voor een gering deel arbeidsongeschikt wordt verklaard, komt automatisch in de bijstand terecht. Wie niet op eigen kracht nieuw betaald werk vindt, krijgt van de Sociale Dienst een oproep om mee te werken aan een re-integratietraject. Uit onderzoek dat wij in 2007 en 2008 hebben uitgevoerd, blijkt dat de organisatie van bijstand en re-integratie bepaalde immanente effecten heeft die het voor een aanzienlijke groep cliënten moeilijk maken zich te ontworstelen aan een leven van werkloosheid. Die effecten werken bijstandsafhankelijkheid in de hand. Daarmee zeggen we niet dat een Wwb-uitkering langdurige werkloosheid veroorzaakt. Het effect is subtieler, maar daarom niet minder krachtig. Uit ons onderzoek
Inzicht in eigen kracht 15
***
blijkt dat de institutionele omgeving van de bijstand op twee manieren bijdraagt aan (het in stand houden) van langdurige werkloosheid. Ten eerste via de ineffectiviteit van traditionele re-integratieprogramma’s voor een bepaalde groep bijstandsgerechtigden en ten tweede door een verlies aan individuele autonomie als gevolg van de psychologische aanpassing die een langdurig verblijf in de bijstand vergt. Beide effecten hangen met elkaar samen. Zoals we zullen laten zien, is de traditionele re-integratieaanpak het meest effectief bij de ‘kansrijke bijstandsgerechtigden’: mensen die in feite op eigen kracht de aansluiting bij de arbeidsmarkt wel weten te vinden. Juist bij de ‘harde kern’, de groep die vanwege etniciteit, gebrekkige kwalificaties of persoonlijke problematiek geen werk kunnen vinden, schiet de traditionele aanpak om allerlei redenen tekort. Voor langdurig werklozen is het tweede, institutionele, effect van belang. Een langdurig werkloze beweegt zich in verschillende omgevingen: economisch, sociaal, persoonlijk en institutioneel. Al deze invloedssferen kunnen bijdragen aan het ontstaan of het in stand houden van werkloosheid. Een economische recessie, het gebrek aan een sociaal netwerk en bepaalde persoonlijkheidskenmerken kunnen het risico op werkloosheid vergroten. Dit geldt ook, zo zullen wij laten zien in de volgende paragraaf, voor de institutionele omgeving van de Wwb. Daarbij komt, hoe langer iemand in de bijstand zit, des te groter is de plaats die deze institutionele omgeving in zijn leven inneemt. De levenshorizon vernauwt zich. Het bestaan draait om de contacten met de casemanager en de correspondentie met de Sociale Dienst, eventuele misverstanden die daar uit voortvloeien, gevoelens van onbegrip, administratieve fouten en de gevolgen daarvan voor de cliënt, et cetera. Door institutionalisering verliest het individu gaandeweg een deel van zijn autonomie die hij, indien hij werkt en zijn eigen inkomen verdient, ontleent aan de sociale en persoonlijke levenssfeer. Er ontstaat tegen de bedoeling in een vorm van afhankelijkheid. De negatieve ervaringen met ‘bijstandsbureacratie’ gaan een centrale rol spelen in de betekenisverlening die het individu anders ontleent aan huwelijk, gezin, werk en eventuele maatschappelijke betrokkenheid. De institutionele omgeving van de bijstand draagt bij aan het in stand houden van langdurige werkloosheid. MAC’s presenteren zich als een innovatief antwoord op de teleurstellende ervaringen met de gebruikelijke re-integratieaanpak binnen de oude bijstandswet en de huidige Wwb in de laatste tien jaar. In de volgende paragraaf bespreken wij ons onderzoek naar de gevolgen van langdurige bijstand en wat wij noemen de traditionele re-integratieaanpak.
2.2 Afhankelijkheid, gelatenheid en verzet De traditionele re-integratieaanpak kenmerkt zich, ondanks een retoriek die de klant centraal stelt, grotendeels door uniformiteit in de benadering van cliënten.
***
16 Inzicht in eigen kracht
Beter gezegd: de traditionele aanpak richt zich vooral op de organisatie in plaats van op de cliënt. Dat vertaalt zich onder meer in een beperkt aanbod van standaard re-integratie-instrumenten (one size fits all) en een voor de cliënt weinig transparante organisatie. Een ander kenmerk van de traditionele aanpak is een unilaterale benadering van de cliënt: er wordt vooral tegen en over en veel minder met de cliënt gesproken. Onderzoek van Balder-van Seggelen (2007) naar dergelijke traditionele re-integratietrajecten bevestigt de discrepantie tussen de ervaringen van cliënten en de doelstellingen van de aangeboden programma’s. Veel cliënten blijken nauwelijks te beseffen wat een re-integratietraject inhoudt en doen meestal gelaten mee omdat ze vrezen dat anders hun uitkering in gevaar komt. Ondanks een vocabulaire van ‘maatwerk’ en ‘op de cliënt afgestemde trajecten’ bestaat de intake meestal uit het eenzijdig verstrekken van informatie door een medewerker van de Sociale Dienst. In de praktijk staan niet de situatie van de cliënt maar de kenmerken van de organisatie en de voorwaarden waaronder de organisatie functioneert voorop. Organisatieprocedures zijn zo ingewikkeld, resulteren in zoveel afstemmingsproblemen en vergen zoveel tijd, dat cliënten dikwijls lang moeten wachten op een antwoord, verkeerd worden voorgelicht of de dupe zijn van fouten van de organisatie. Slechts een beperkt aantal re-integratieroutines bepaalt het aanbod aan trajecten. (“Toen heb ik voor de derde keer een sollicitatiecursus moeten volgen.”) Verder constateren we dat het grote verloop onder consulenten cliënten regelmatig met nieuwe contactpersonen confronteert, aan wie ze hun hele verhaal opnieuw moeten vertellen. Het effect op de houding van cliënten ten opzichte van re-integratie en op hun capaciteiten om op een constructieve wijze met het re-integratietraject om te gaan is, zoals te verwachten valt, ronduit desastreus. Wij zien twee algemene effecten: het ontbreken van een duidelijk beeld over richting en verloop van het re-integratietraject en, als gevolg daarvan, een gebrek aan persoonlijke betrokkenheid van de cliënt bij het re-integratietraject. Het volgende citaat is illustratief voor beide effecten: Vraag: “Wat dacht je op dat moment toen ze je vertelde over zo’n traject en wat er in zit? Kun je je dat nog herinneren?” Cliënt: “Nou, ik had op dat moment willen zeggen van, ik snap er echt, ik snap er echt geen bal van. Maar ja, dan denk je bij jezelf van ja, wat heb ik eigenlijk voor keuze. Dit moet!” Vraag: “In hoeverre heb je overwogen om dat re-integratietraject, waar jij zelf eigenlijk een andere invulling aan had willen geven, niet te tekenen?” Cliënt: “Dat dorst ik op de een of andere manier niet…omdat je, nou zul je zeggen daar komt ze weer…omdat je bang bent dat het sancties voor je uitkering heeft.
Inzicht in eigen kracht 17
***
Van als jij het ergens niet over eens bent, dat hun dan zeggen, maar ja, jij bent een lastig persoon, we gaan jou eens even twee maanden lang 10% per maand korten. En dan kunnen ze wel zeggen ‘ja, daar kan je bezwaar tegen maken bij burgemeester en wethouders’, maar dat duurt ook weken voordat je daar eens een antwoord op krijgt of dat je voor die raadshuppelepup moet verschijnen” (Cliënt: Balder-van Seggelen, 2007). Dit citaat laat zien dat de cliënt het re-integratieplan niet begreep en uit angst voor een sanctie daar niets van durfde te zeggen. De gevolgen voor de betrokkenheid van de cliënt bij de re-integratie laten zich raden. Het eenrichtingsverkeer in de communicatie tussen de casemanager en de cliënt wordt geïllustreerd door het volgende citaat: Cliënt: “Hij zegt: ‘dan hebben we een plan voor u in dat re-integratieproject’. Dus ik kon weer aan de gang gaan. ‘We hebben een plantenveredelingsbedrijf voor u.’ Ik zeg: ‘joh, weet je wat dat is?’ Hij zegt ‘nee’. Ik zeg ‘nou, zal ik je dat vertellen, dan komen er trays van 8, 16 of 24 potjes voorbij en dan heb je een bak met 10.000 dingetjes. Na drie uur tijd loop je naar het raam, je slaat je kop erdoor en het is afgelopen!’ ‘Dat geloof ik niet.’ ‘Man, ik heb m’n leven lang op …. gewerkt. Dan ga ik toch dat imbecielenwerk niet doen!’ Dat soort ideeën” (Cliënt: Balder-van Seggelen, 2007). Het gaat hier om veel meer dan de richting van de communicatie. In feite staat de zeggenschap over de eigen re-integratie centraal. De cliënt wil zijn ervaring inbrengen in het gesprek maar krijgt daar niet de kans voor. Het resultaat is dat hij zich niet serieus genomen voelt en afhaakt. Er wordt geen beroep gedaan op de werkervaring en mogelijkheden van de cliënt. Hierdoor is er geen sprake van een constructieve samenwerking tussen cliënt en casemanager. Integendeel, de cliënt verschanst zich in zijn boosheid en afwijzing. De ondoorzichtigheid van de organisatie (in dit geval een re-integratiebureau) komt naar voren in het volgende citaat: Cliënt: “Ja, nou, dan kwam ik op de afgesproken tijd en dan werd er weer gevraagd: ‘Waar gaat uw voorkeur naar uit?’ En daar werden dan afspraken over gemaakt. Maar nooit echt…het is nooit gekomen tot van nou hier… hier is dan… wat wil je? Hier is dan je opleiding en je kunt beginnen. Het is allemaal voorbereidend werk geweest. En toen was het alweer afgelopen. Toen was dat bureau alweer afgestoten” (Cliënt: Balder-van Seggelen, 2007).
***
18 Inzicht in eigen kracht
Uit de interviews blijkt dat veel cliënten op den duur met gelatenheid reageren op een dergelijke situatie. Ze begrijpen het niet en ze kunnen er geen invloed op uitoefenen. Al deze gevoelens komen samen als de organisatie een fout maakt. Cliënt: “Ik ging elk jaar naar controle en ik nam de loonstrook van mijn zoon mee en ik moet elke maand een briefje invullen of hij gewerkt heeft en hoe lang of zo. Dat deed ik iedere keer en toch heeft zij een fout gemaakt. Drie tot vier keren heeft ze een fout gemaakt, mijn contactpersoon. En ze heeft het ook toegegeven, maar ik kom er niet onderuit. Ik kom er echt niet onderuit. En de laatste keer was er ook een hulp met mij meegegaan van jeugdzorg en toen heb ik haar nadrukkelijk gezegd, we zaten ook zo aan tafel met z’n drieën, maak alsjeblieft niet meer zo’n fout. ‘Nee, ik maak die fout niet meer, je kan op me rekenen bla bla bla…’, zei ze. Later maakt ze weer diezelfde fout met wat mijn zoon betreft! Ik kreeg dus 20%, in plaats van 10%. Want 10% moet mijn zoon mij vergoeden omdat hij toen thuis woonde. Hij woont sinds september niet meer thuis. Dus door hun fout heb ik extra stress en wrok en boos, kwaadheid, woede” (Cliënt: Balder-van Seggelen, 2007). In grote, complexe organisaties worden fouten gemaakt. Dat is onvermijdelijk. Echter, bijstandscliënten hebben weinig financiële marge. Bovendien voelen de meesten zich sterk afhankelijk van de Sociale Dienst. We zien dan ook dat fouten niet alleen rechtstreekse financiële gevolgen hebben, maar ook veel emoties oproepen: angst, boosheid, frustratie en uiteindelijk cynisme en een gevoel van onmacht. Het is niet onze bedoeling om hier de sociale diensten van Nederland aan de schandpaal te nagelen, en zeker niet om de inzet en toewijding van de casemanagers in twijfel te trekken. Daarvoor is het onderzoek nog te weinig systematisch en diepgaand (zie Balder-van Seggelen, 2007 voor een uitgebreider onderzoek naar de traditionele re-integratieaanpak dat gelijksoortige uitkomsten laat zien). Bovenstaande citaten gaan over de problemen met een bepaalde, veel voorkomende, routinematige aanpak van re-integratie. Deze aanpak kan gezien worden als een standard operating procedure (Allison & Zelikow, 1999); een organisatieroutine, een vanzelfsprekende manier van werken. En dat is precies de tragiek ervan. Ondanks de inspanningen en toewijding van de casemanagers (en daarvan hebben we veel voorbeelden gezien) is het resultaat pover. Voorop gesteld dat het hier gaat om een groep moeilijk bemiddelbare cliënten (Divosa, 2008: 21), wekken de citaten de suggestie dat de traditionele aanpak juist averechts werkt. Uit de verhalen komt het beeld naar voren dat re-integratietrajecten
Inzicht in eigen kracht 19
***
cliënten overkómen. Het re-integratietraject lijkt uit de lucht te vallen. De cliënt ondergaat het lijdzaam, vaak onder stil protest. Frequente wisselingen in contactpersonen, ieder met zijn of haar eigen persoonlijke inschatting van de (on)mogelijkheden van cliënten om (weer) aan het werk te gaan, wekken bovendien de indruk dat de keuze voor een (deel)traject willekeurig is. De cliënt ziet de verplichting tot deelname als extern gestuurd door heersende regels en wetgeving. Het belangrijkste is het effect dat de traditionele aanpak heeft op de motivatie en persoonlijke capaciteit voor re-integratie. We lazen over verschillende ervaringen bij een CWI of Sociale Dienst waarbij mensen zich ondergeschikt gemaakt voelden aan de bureaucratie. Dat geeft mensen een gevoel van machteloosheid en uitzichtloosheid. Hun perspectief neemt af. De contacten met instanties als CWI en Sociale Dienst worden dan als extra belastend ervaren. Cliënten voelen zich angstig en stellen zich defensief, passief of antagonistisch (symbolisch verzet) op. Uit sommige uitlatingen blijkt dat cliënten afhaken, er geen geloof meer in hebben, zich onzichtbaar maken voor de organisatie en in het ergste geval ronduit cynisch worden. We horen in onze interviews dat cliënten zich uiteindelijk neerleggen bij de gevoelens van machteloosheid en afhankelijkheid. Een ander kenmerk van de traditionele aanpak is dat deze weinig doet aan het sociale isolement waarin veel cliënten verkeren. In de verhalen van deelnemers in een MAC lazen we dat velen op een dood spoor terecht waren gekomen. Soms door een scheiding of door het faillissement van een (eigen) bedrijf, maar ook door ziekte. Achteraf blijken mensen niet altijd even goed doordachte of overwogen beslissingen te nemen. Dat kunnen beslissingen zijn die grote consequenties hebben voor hun toekomstige arbeidsmogelijkheden. Vooral na ingrijpende levensgebeurtenissen als een scheiding of het verlies van werk, krijgen mensen van het ene op het andere moment te maken met een voor hen onbekende wereld, die van de uitkeringsafhankelijkheid. Een wereld die vele beperkende consequenties met zich brengt: minder geld, afhankelijkheid en zeker na verloop van tijd - na de zoveelste afwijzing op een sollicitatie - verlies van zelfvertrouwen. Gebrek aan financiën en een slinkend sociaal netwerk bleken in sommige verhalen te resulteren in een sociaal isolement: “Als je geen geld hebt ben je snel geïsoleerd. Als je geen geld hebt om een cadeautje te kopen voor een verjaardag ga je niet. Je kunt mensen thuis niet uitnodigen omdat je je schaamt voor je oude troep. Het verschil is er wel tussen mensen die nog familie hebben en mensen die dat niet hebben...” “Mensen die nog familie hebben, onderhouden hun contacten beter. Dat is makkelijker. De drempel is kennelijk lager. Vrienden is toch lastiger, meer schaamte denk ik”
***
20 Inzicht in eigen kracht
(Cliënt: Balder-van Seggelen, 2007). Op een gegeven moment lijkt re-integratie mijlenver verwijderd te liggen van het huidige bestaan. Mensen lijken terecht te zijn gekomen in een maatschappelijk niemandsland. Dikwijls zijn zij nog verwikkeld in de afhandeling van problemen uit het verleden, zowel financieel als psychologisch. En ergens in dat proces waarin een heroriëntatie op het leven gewenst zou zijn, komt in de beleving van de cliënt nieuw naderend onheil op hem of haar af, als een soort zwaard van Damocles. Uit zelfbescherming, onzekerheid, angst en overlevingsdrang trekken klanten zich terug of zij passen zich (opnieuw) aan en vervallen in oude patronen. We hoorden verhalen van mensen die moeite hadden zich staande te houden door emoties, onzekerheid en een gebrek aan zelfvertrouwen. Vraag: “In die afgelopen vier jaar ben je niet bezig geweest met zoeken naar werk?” Cliënt: “Nee, ik had een dagtaak aan het aan mezelf werken. Daar had ik mijn handen aan vol en ik kon er niets meer bij hebben. Ik ging twee keer per week naar een psycholoog, maar buiten die gesprekken was ik er ook heel erg mee bezig. Het werkte buiten die gesprekken enorm door. Het was alsof ik mijn hele leven heb moeten verwerken. En dat was ook wel moeilijk hoor. Veel mensen hadden zoiets van hoe kun je daar nou zo mee bezig zijn? Maar ik had zoiets van het kan gewoon niet anders, ik moet dit gewoon eerst doen.” Vraag: “Heb je onbegrip ervaren?” R: ”Ja, veel mensen hebben ideeën over hoe ik mijn leven zou moeten leven en daar kan ik niet aan voldoen en dat is lastig. En nu weer het laatste stapje om aan het werk zien te komen. Maar dat is lastig” (Cliënt: Balder-van Seggelen, 2007). Eerder onderzoek (onder andere Kroft e.a., 1989, Engbersen, 1990) toonde bovendien aan dat langdurig werkloze mensen geneigd zijn andere, nieuwe doelstellingen in hun leven te zoeken. Vormen van accommodatie om de financiële en psychologische effecten van een leven zonder werk zijn bijvoorbeeld zwartwerken, berusting en het actief op zoek gaan naar nieuwe betekenisvolle activiteiten (Kroft, 1989: 276). Ook dit onderzoek bevestigt het belang van het adresseren van de persoonlijke situatie als voorwaarde voor het in een later stadium bespreken van re-integratie. Daarmee zeggen we niet dat deze cliënten participatie op de arbeidsmarkt zouden willen ontlopen. Integendeel, veel cliënten geven aan graag te willen werken. Echter, persoonlijke omstandigheden staan een snelle re-integratie vaak in de weg. Onderzoek naar de achtergronden van onbenut arbeidspotentieel onder een brede doelgroep van werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten bevestigt dat beeld
Inzicht in eigen kracht 21
***
(Van Echteld & Hoff, SCP, 2008). De meeste mensen (92% van de werklozen) zouden ‘gewoon’ willen werken. Daarmee is niet gezegd dat een uitgebreide analyse en bespreking van de persoonlijke situatie een voorwaarde is voor re-integratie, maar wel dat de persoonlijke omstandigheden op een pragmatische wijze een rol zouden moeten spelen in het re-integratieproces. In de beschrijving van de werkingsmechanismen van empowerment in hoofdstuk 4 wordt duidelijk wat wij bedoelen met de formulering ‘op pragmatische wijze’. Maar eerst gaan we dieper in op de effecten van langdurige werkloosheid. Met de bedoeling de persoonlijke en maatschappelijke context te verduidelijken waarin klanten geacht worden te re-integreren. Samenvattend: conceptualisering van het fenomeen langdurige werkloosheid blijkt een lastige opgave die sterk beïnvloed wordt door heersende opvattingen over werk, economie en de inrichting van de sociale zekerheid. Eigenlijk moeten we constateren dat we onvoldoende inzicht hebben in de manier waarop langdurig werklozen zich in onze samenleving aanpassen aan een leven in de bijstand en de gevolgen daarvan voor de kansen op re-integratie. Daar is ook weinig belangstelling voor in het wetenschappelijk onderzoek naar bijstand en langdurige werkloosheid. In vergelijking met de klassieke studie van Jahoda e.a. (2002) over de werklozen van Marienthal, worden veel eigentijdse theorieën van werkloosheid gekenmerkt door een vrij beperkt economisch of individualistisch perspectief. Bovendien wordt de theorievorming gedreven door het uitgangspunt dat het niet hebben van betaald werk uit economisch, maatschappelijk en moreel oogpunt ongewenst is, en dat de werkloze om die reden zo snel mogelijk weer aan werk geholpen moet worden. Het hiervoor genoemde onderzoek van Kroft e.a. (1989), maar ook dat van Van Echteld & Hoff (1998), beschrijft de uiteenlopende manieren waarop langdurige bijstandscliënten zich aanpassen aan een beperkt budget, een overdaad aan tijd, verminderde sociale contacten, de afhankelijkheid van de bijstandsbureaucratie en in het algemeen een gebrek aan levensperspectief. We weten echter weinig over de manier waarop dit alles zich vertaalt. Bijvoorbeeld in een ander zelfbeeld, een bepaald beeld van de samenleving en de eigen plaats daarin, een andere kijk op de wereld die wordt bestendigd door bepaalde gedragspatronen en de inbedding in een milieu van lotgenoten. Eigen onderzoek (Baldervan Seggelen, 2007) suggereert dat de (sociaal-)psychologische mechanismen en gedragspatronen die een dergelijke aanpassing vergt veel diepgaander en hardnekkiger zijn dan we misschien vermoeden. Feddema en Hulsbergen stellen op grond van hun onderzoek: “Naast de gebruikelijke, minder dominant gebleken aspecten, als arbeidsmarktgedrag, inkomensstrategie en verwachtingen, zijn van belang vooral arbeidsfase, levensfase, oorsprong, fysieke en sociale (on)afhankelijkheid en leefmilieu. Deze aspecten staan niet op zichzelf. De betekenis van een afzonderlijk aspect is gelegen in de combinatie met een of meer van de andere aspecten”
***
22 Inzicht in eigen kracht
(Feddema & Hulsbergen, 1991: 112). Deze vooringenomenheid van het onderzoek heeft twee onfortuinlijke gevolgen voor het denken over re-integratie. In de eerste plaats is er is niet of nauwelijks aandacht voor de mogelijkheden en potenties van werklozen (Feddema & Hulsbergen, 1991). Ten tweede is er onvoldoende aandacht voor de invloed van de situationele en sociale context van een individu dat re-integreert. Wat is bijvoorbeeld de invloed van een buurt, de sociaal-culturele achtergrond en het sociale netwerk op de kans op het vinden van werk? Feddema en Hulsbergen refereren aan een studie van Spruit en Tazelaar (1987), waaruit blijkt dat het vinden van een baan in belangrijke mate samenhangt met de omvang van het sociale netwerk. Hoe dan ook, wij zijn van mening dat succesvolle re-integratie vereist dat we meer inzicht krijgen in het effect dat een langdurig verblijf in de bijstand heeft op het subjectief wereldbeeld van het individu. En vooral hoe bepaalde denk-, gevoels- en gedragspatronen doorbroken kunnen worden opdat het individu zich weer openstelt voor de mogelijkheid van werk en maatschappelijke betrokkenheid. Ondanks de beperkingen die er aan eerder genoemde benaderingen van langdurige werkloosheid kleven, komen er wel elementen van deze benaderingen terug in studies naar de effectiviteit van re-integratie-inspanningen. We geven een indruk van de uitkomsten van deze onderzoeken in de volgende paragrafen.
2.3 De effectiviteit van re-integratie-instrumenten De aandacht voor de kenmerken van het individu in het vertoog over langdurige werkloosheid is vooral zichtbaar in de het onderzoek naar re-integratie-instrumenten. Onder re-integratie, of actief arbeidsmarktbeleid, verstaan we: “Het beleid dat gericht is op herintreding van werklozen door informatieverstrekking, monitoring en incentives voor werkzoekenden (waaronder sancties op inactief zoekgedrag), bemiddeling, scholing, instroomsubsidies voor werkgevers en gesubsidieerde arbeid” (De Koning e.a., 2005: 1). In algemene zin is de traditionele re-integratie een weinig effectief instrument. Voor ongeveer een derde van de cliënten eindigt het re-integratietraject in een baan, waarvan een groot deel nog niet eens duurzaam (Den Uyl, 2007). Welke re-integratie-instrumenten zijn effectief? Uit een literatuuronderzoek van 130 studies naar de effectiviteit van vijf re-integratie-instrumenten blijken prikkels (incentives), bemiddeling en instroomsubsidies het meest effectief te zijn. Gesubsidieerde arbeid lijkt het minste effect te hebben (De Koning e.a., 2005: 47). Op basis van het onderzoek zijn echter nauwelijks harde conclusies te trekken over verschillen in effect per doelgroep. Re-integratie-inspanningen lijken bij vrouwen beter te werken
Inzicht in eigen kracht 23
***
dan bij mannen en inzet van scholing beter bij ouderen (> 40 jaar) dan bij jongeren. Maar buiten deze voorzichtige gevolgtrekkingen valt er opmerkelijk weinig te concluderen over welke organisatiestructuur, welke instrumenten, financiën of duur daadwerkelijk de kans op uitstroom uit de bijstand beïnvloeden. Een vrij eensgezinde conclusie uit vele onderzoeken is dat persoonskenmerken als leeftijd, etniciteit, opleiding en uitkeringsduur belemmerende factoren zijn voor het doorbreken of voorkomen van bijstandsafhankelijkheid (De Wolff & Veenkamp, 2004; Veen e.a., 2005; Berkel & Hekelaar, 2005; De Graaf-Zijl e.a., 2006). Verder blijkt dat psychische of fysieke problemen en de zorg voor jonge kinderen een snelle re-integratie ook in de weg kunnen staan (Hospers e.a., 1998; IWI rapport Kiezen en Delen, 2005; Soethout e.a., 2007). Ook eensgezind zijn onderzoeksrapporten over het belang van persoonlijke motivatie voor een effectieve re-integratie. Ten slotte wijzen de aanbevelingen unaniem op het belang van aandacht voor en concrete ondersteuning bij het oplossen van persoonlijke problemen die (duurzame) re-integratie in de weg staan (Zijlstra e.a., 2004; Van der Aa e.a., 2005). Waar in het onderzoek van De Koning (2005) het effect van scholing ongeveer evenveel positieve als negatieve uitkomsten liet zien, toont recent onderzoek aan dat scholing en bemiddeling via trajecten de baankans van de groep langdurig werklozen wel vergroot.
2.4 Over persoonlijke competenties en de juiste houding Hospers en anderen (1998: 78) wijzen erop dat mensen die na langdurig verblijf in de bijstand uitstromen (‘stromers’) zich onderscheiden van de ‘blijvers’ door de wijze waarop zij naar hun problemen kijken en daarmee omgaan. ‘Stromers’ zijn actiever, nemen vaker deel aan scholingsactiviteiten of solliciteren vaker. Bij mensen die in de bijstand blijven, treffen we vier kenmerkende gedragingen aan. 1. Berusting. Dit gedrag is het resultaat van een herhaaldelijk patroon van negatieve ervaringen met instanties bij eerdere pogingen om verandering in de situatie te brengen. De negatieve ervaringen vertalen zich in wrok naar de instanties en worden gebruikt om gebrek aan initiatief te rechtvaardigen. 2. Sociaal isolement. Anders dan de berustende klanten met negatieve interventieervaringen onderscheidt deze groep blijvers zich door het bestaan van onoverzichtelijke problemen en hindernissen die vanaf de start van het (bijstands) bestaan een perspectief op een ander leven in de weg staan. Bij deze groep geen verbittering door negatieve ervaringen maar eerder gelatenheid en vrijwillige aanpassing aan een als onontkoombaar ervaren lot. Depressie en psychische
***
24 Inzicht in eigen kracht
en medische problemen komen bij deze groep relatief veel voor. 3. Deelname aan vrijwilligerswerk. Een deel van de blijvers in de bijstand stort zich actief op het vrijwilligerswerk als uitweg voor het bijstandsbestaan. De uitkering wordt veelal ervaren als een terechte beloning voor de getoonde inzet. 4. Actief en initiatiefrijk. Deze groep klanten is ondanks soms verouderde kennis en ervaring optimistisch en gedreven om een nieuw bestaan op te bouwen. Het probleem met dergelijke indelingen is dat niet duidelijk is of de genoemde kenmerken oorzaak of gevolg zijn. Raken sommige mensen, als reactie op werkloosheid in een toestand van berusting en sociaal isolement omdat ze daar in feite al de neiging toe hadden, zijn dit de onvermijdelijke gevolgen van werkloosheid? Of gaat het om een wisselwerking? Wat de verschillende gedragsreacties in ieder geval illustreren is het gecombineerde effect van persoonlijke problemen, negatieve ervaringen met instanties en een laag zelfbeeld op de houding en het gedrag van cliënten - en negatieve effecten daar weer van op de persoonlijke re-integratiecapaciteit. Verandering van houding en gedrag vraagt om tact en vooral aandacht van begeleiders om mensen los te maken uit een negatieve spiraal van problemen en negatieve ervaringen. Het vraagt om een realistische inschatting van kansen en mogelijkheden en investeren in een positief contact tussen instelling en klanten (Kroft e.a., 1989). Cliënten moeten zelf het idee krijgen dat een verandering in hun situatie haalbaar is. Als mensen eenmaal weer gemotiveerd raken actief op zoek te gaan naar werk, is de kans op het vinden daarvan groter (Van der Aa e.a., 2005). Deze laatste aanbeveling sluit goed aan op eerder onderzoek door Rodenburg en anderen (2004) waarbij niet zozeer belemmeringen als uitgangspunt zijn genomen voor een succesvolle re-integratie, maar de manier waarop betrokkenen deze problemen waarnemen (perceptie) en hoe zij daarmee omgaan (coping): “Juist houding en gedrag van uitkeringsgerechtigden bieden aangrijpingspunten voor op re-integratie gerichte interventies.” Vanuit dat vertrekpunt adviseren zij casemanagers en andere uitvoeringsdeskundigen goed inzicht te verwerven in individuele hulpbronnen en probleemoplossende vaardigheden van cliënten, om daar hun interventies op af te stemmen (Rodenburg, 2004, zie ook Schuyt in Kroft e.a. 1989). Ook Hortulanus en anderen onderschrijven een dergelijke aanpak: “De manier waarop mensen tegenslag door belangrijke negatieve levensgebeurtenissen van persoonlijke en maatschappelijke aard weten op te vangen, hangt sterk af van bepaalde persoonlijkheidskenmerken, van de socialisatie en van een aantal maatschappelijke factoren” (Hortulanus e.a., 2003: 139). Daarbij spelen persoonlijke competenties, zoals zelfvertrouwen, zelfrespect, sociale en communicatieve vaardigheden en probleemoplossend vermogen, een doorslaggevende rol. Mensen die over
Inzicht in eigen kracht 25
***
genoemde competenties beschikken, blijken zich beter te voelen en beter bestand te zijn tegen negatieve ervaringen en gebeurtenissen. Zij blijken in staat om op moeilijke momenten steun te mobiliseren, een sociaal netwerk te onderhouden en lopen minder risico sociaal geïsoleerd te raken. Uit hetzelfde onderzoek blijkt ook dat mensen met een beperkt sociaal netwerk een grotere aanspraak maken op zorgvoorzieningen. In die zin, zo concluderen Hortulanus en anderen, is de aanwezigheid van een persoonlijk netwerk in combinatie met een positief beeld van de eigen gezondheid van groter belang voor het voorkomen van sociaal isolement dan het hebben van betaald werk, terwijl het laatste dikwijls geldt als maatstaf voor maatschappelijke participatie. Hortulanus en anderen komen in hun studie tot een typologie van mensen die meer of minder sociaal weerbaar zijn. Zonder in detail op die typologie en de relatie tussen de typologie en het voorkomen van sociaal isolement in te gaan, kan aan de studie wel een aantal belangrijke inzichten ontleend worden. • Naarmate mensen over minder competenties beschikken, voelen zij zich na een belangrijke gebeurtenis vaker eenzaam, terwijl ze dat voorheen niet waren. • Naarmate mensen over minder persoonlijke competenties beschikken, is de kans iets groter dat ze problemen naar aanleiding van ingrijpende gebeurtenissen verdringen en dat dit vooral met zelfvertrouwen en sociale vaardigheden te maken heeft: “Goede opvang voor een individu staat of valt met de juiste mensen om zich heen die gepaste gevoeligheid aan de dag weten te leggen. Op degene die steun nodig heeft zal vooral een appel worden gedaan om zich zo goed mogelijk te uiten. Dit zal gemakkelijker gaan naarmate iemand meer zelfrespect heeft, gevoelens van angst en eventuele schaamte of schuld van zich af weet te zetten en de nodige openheid kan betrachten” (Hortulanus e.a., 2003: 154-155). • Naarmate mensen competenter zijn, zal een nare gebeurtenis minder snel leiden tot afname van contacten en activiteiten. Vooral de competenties zelfvertrouwen en coping blijken daarop van invloed. Machielse (2006) bevestigt de negatieve invloed van een beperkt sociaal netwerk op zelfvertrouwen en zelfbeeld. Omdat deze negatieve gevoelens dikwijls voorkomen in combinatie met gevoelens van schaamte en ontkenning, kan dit leiden tot een verdergaand sociaal isolement van mensen. Ook Rodenburg en anderen (2004) noemen twee factoren die probleemoplossende vaardigheden beïnvloeden. Een eerste voorwaarde voor een actieve probleemoplossende houding is dat mensen het idee hebben dat ze invloed hebben op hun leven. Een tweede belangrijke factor is de sociale context waarin mensen verkeren. “Uitkeringsgerechtigden die deel uitmaken van een groep waarin leven van een uitkering min of meer het normale patroon is, zullen zelf ook weinig geneigd zijn om die situatie als problematisch te beschouwen.
***
26 Inzicht in eigen kracht
Omgekeerd kan een sociaal netwerk een bron van steun op de weg naar betaalde arbeid zijn” (2004: 10). Precies dat eerste gegeven, een context waarin werkloosheid als ‘normaal’ wordt beschouwd, binnen gemeenten ook wel bekend als ‘overerving’, was voor een gemeente in het oosten van het land aanleiding om het Amsterdamse adviesbureau Radar in te schakelen. Hierop ontwikkelde Radar het Maatschappelijk Activeringscentrum, dat aansloot bij de behoeften van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en tegelijkertijd een invulling gaf aan bestaande behoeften in buurten. Het MAC maakt het mogelijk de doelstellingen van de Wwb en de Wmo met elkaar te combineren.
Inzicht in eigen kracht 27
***
Antwoord op de re-integratieproblematiek:
Maatschappelijke
3
Activeringscentra 3.1 Twee wetten; nieuwe mogelijkheden De komst van de Wmo heeft het landschap van de sociale zekerheid flink omgewoeld. In het kader van deze wet zijn de gemeenten grotendeels verantwoordelijk voor zorg- en welzijnstaken. Een aantal gemeenten ziet hierin nieuwe kansen. Zij koppelen het aanbod aan langdurige werklozen aan de vraag naar persoonlijke en maatschappelijke dienstverlening. In wijken en buurten bestaan talloze onvervulde behoeften op het terrein van leefbaarheid, veiligheid, zorg en welzijn. Langdurige bijstandsgerechtigden zouden hierin een passende rol kunnen vervullen. Sluipenderwijs is hiermee een ingrijpende omslag in het denken over werkloosheid in gang gezet. (In het volgende hoofdstuk zullen we zien dat er in het geval van Maatschappelijke Activeringscentra ook sprake is van een omslag in de methode van participatie.) De oplossing voor werkloosheid wordt niet langer exclusief in termen van betaald werk gezien, maar breder: in termen van maatschappelijke participatie. Participatie biedt alle niet-materiële voordelen van een betaalde baan (zingeving, tijdstructurering, sociale contacten, aandacht voor anderen (otherdirectedness), constructieve uitdaging), maar sluit in veel gevallen veel beter aan bij de mogelijkheden en beperkingen van langdurige werklozen. De Wmo biedt de financiële ruimte om dergelijke participatie-experimenten op te zetten. Het kabinet Balkenende 4 ondersteunde deze trend en heeft de verschuiving van ‘baan- en uitkeringszekerheid naar werk- en inkomenszekerheid’ in het toenmalige coalitieakkoord opgenomen. Het stelde daar bovendien de middelen voor beschikbaar: 280 miljoen euro voor het bevorderen van arbeidsparticipatie en het re-integratiebeleid (Den Uyl, 2007: 9).
3.2 Het Maatschappelijk Activeringscentrum Rogier den Uyl is directeur van de RadarGroep, een organisatie die gemeenten en andere instanties adviseert bij het vinden van oplossingen voor sociale vraagstukken. Hij beschrijft het activeringslandschap dat in de steden is ontstaan, op treffende wijze als volgt:
***
28 Inzicht in eigen kracht
“Het palet van sociale activering, re-integratie en de bevordering van arbeidsparticipatie van mensen die moeilijk bemiddelbaar zijn, heeft meer kleuren dan de regenboog. Er zijn centra voor dagbesteding, sociale werkplaatsen, maatschappelijke ondernemingen, leerwerkbedrijven, ontwikkelingsmaatschappijen en vele sociale activeringsprojecten en trajecten. Zij bieden zowel groepswerk als individueel maatwerk, met veel of weinig begeleiding. Doelgroepen variëren van mensen met een ziekte of beperking tot bijstandsgerechtigden en langdurig werklozen” (Den Uyl, 2007). Het Maatschappelijk Activeringscentrum (MAC) is één van de kleuren in deze regenboog. Met gebruikmaking van deze kleur vindt, binnen de mogelijkheden die de Wmo biedt, een radicaal andere wijze van activering plaats. Een MAC is een fysieke locatie, waar mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt na een korte opleiding in teamverband activiteiten organiseren die aansluiten bij door hen zelf geïnventariseerde behoeften in de wijk. De basisbezetting van een MAC bestaat uit ongeveer tien bijstandscliënten. Zij krijgen voor hun deelname een jaarcontract en stromen daarmee ook direct uit de bijstand. In bijna alle gevallen worden cliënten hiervoor actief door casemanagers benaderd. Deze cliënten noemen we in het vervolg van dit rapport ‘deelnemers’. De MAC-deelnemers zijn verantwoordelijk voor het opzetten van de activiteiten in de buurt en het werven van andere cliënten en deelnemers. Dat kunnen andere bijstandscliënten zijn, voor wie deelname een eerste activeringsstap betekent. Maar ook mensen uit de wijk zonder bijstandsuitkering mogen meedoen. Binnen het MAC zijn altijd één of meer professionals aanwezig om de deelnemers te ondersteunen bij hun taken en om hen tijdens dat jaar zodanig te coachen en te begeleiden dat zij zoveel mogelijk kunnen uitstromen naar een reguliere baan. De professionals binnen het MAC hebben de functie van casemanager of coördinator. Aanleiding voor Radar voor het opzetten van een MAC was een project in 2004, gericht op het doorbreken van de zogenaamde bijstandsvererving op het platteland. Radar kwam in contact met de gemeente Twenterand, waar voor een deel bijstandsafhankelijkheid van de ene op de andere generatie werd overgedragen. Het intieme karakter van het platteland zou deze vererving in de hand werken. De sterke onderlinge verbondenheid uit zich niet alleen in sterke sociale verbanden maar ook in afstandelijkheid en soms zelfs vijandigheid jegens buitenstaanders en externe (overheids)organisaties. Het gerucht ging dat er na de laatste ontslaggolf van de jaren tachtig feest werd gevierd. Radars doelstelling was een project op te zetten dat het overdragen van bijstandsafhankelijkheid van ouders op kinderen zou stoppen. Van secundair belang was
Inzicht in eigen kracht 29
***
de activering van het bestaande bestand. Specifiek in de aanpak van Radar was de voorwaarde ‘de mens centraal te stellen’. Alleen door de capaciteiten en motivatie van de mensen in kaart te brengen, zou de aanpak succesvol kunnen zijn. Dit uitgangspunt werd eveneens gehanteerd in de voorbereidingsfase, de fase die ertoe moest leiden de voor activering te gebruiken centrale thema’s te benoemen. Medewerkers van Radar kwamen bij aanvang weerstand tegen, zowel bij de gemeente als bij de uitvoerende instellingen. Bij gemeenten was aanvankelijk weinig vertrouwen in de capaciteiten van de doelgroep. Voor deze partners was het moeilijk te geloven dat uitkeringsgerechtigden, die keer op keer mislukt waren in re-integratietrajecten, zonder veel professionele ondersteuning zelfstandig activiteiten konden opstarten in een MAC. Na de start van het project, waarin casemanagers van het MAC deelnemende cliënten trainden om andere cliënten te interviewen over hun behoeften en wensen, bleek het project aan te slaan. Er was vrij snel sprake van een daling van het aantal bijstandscliënten in vergelijking met omliggende dorpskernen (33% versus 10%). Daarnaast werden ook niet-bijstandsklanten, zoals Wao-ers en niet uitkeringsgerechtigde Wwb-ers uit naburige kernen geactiveerd. Kenmerken van de aanpak van Radar waren: geloof in de capaciteiten van de bijstandsklanten, de professionele training en ondersteuning van de deelnemers door Radar en de werving van deelnemers door de geactiveerde deelnemers zelf. Deze aanpak creëerde zowel bij de bijstandspopulatie als bij de gemeente draagvlak voor het opzetten van een MAC. Daar waar het centraal stellen van de klant bij sociale diensten in de praktijk zich nog vaak beperkt tot een overtuiging op papier, brengt Radar de centrale rol van de deelnemer in de praktijk door de aanpak vanuit hem of haar te organiseren. Uitgangspunten van de aanpak van Radar zijn: • Een project wordt opgezet en beheerd door de mensen uit de doelgroep zelf. • Een project is door en voor de mensen uit de doelgroep. • Elk project is afgestemd op de specifieke wensen van de betrokkenen, het is maatwerk.
3.3 Hoe functioneren MAC’s? In alle gemeenten start een MAC met interviews door klanten in een wijk. De klanten worden speciaal voor het project, maar wel op vrijwillige basis benaderd. Na een cursus interviewtechniek, gegeven door een externe professional, gaan de klanten de wijk in om daar bewoners te interviewen. Dus vanaf het allereerste begin van het project worden klanten, vanaf dat moment deelnemers genoemd, actief betrokken bij het opzetten van en vormgeven aan een MAC. Zij vragen aan de bewoners welke diensten of activiteiten zij in de wijk missen, maar ook in hoeverre zij zelf actief zou-
***
30 Inzicht in eigen kracht
den willen deelnemen aan het opzetten en organiseren van de gewenste dienstverlening. Bij deze diensten kan het gaan om een boodschappenservice voor mensen die zelf niet (meer) naar de winkels kunnen, een brei- of naaicursus, een wandelclub of de realisatie van een kinderboerderij. Vervolgens wordt er van de inventarisatie een overzicht gemaakt en kunnen de deelnemers aangeven welke activiteit of dienst zij onder hun hoede willen nemen om verder uit te werken, te coördineren, of in praktijk te brengen. Per MAC verschilt het uiteindelijke aanbod. Afhankelijk van de kenmerken van de geïnterviewde bewoners en de kaders die een gemeente meegeeft, worden per MAC verschillende activiteiten verder uitgewerkt. Gemeenten die via het MAC invulling willen geven aan een prestatieveld van de Wmo, zoals participatie of ondersteuning van een kwetsbare doelgroep, kiezen dan bijvoorbeeld voor het opzetten van een wandelclub met senioren, taallessen, schilder-, brei- of naailessen. Om een MAC te kunnen starten moet een minimum aantal deelnemers meedoen. Dat is deels een operationeel vereiste. Immers, voor het verkrijgen van een substantiële hoeveelheid informatie uit een wijk, nodig om te kunnen bepalen aan welke activiteiten behoefte bestaat, moeten veel mensen geïnterviewd worden. Dat gaat sneller met een groepje mensen. Bovendien wil een MAC bij voorkeur zoveel mogelijk geopend zijn, terwijl startende deelnemers dikwijls niet meteen 40 uur per week inzetbaar zijn. Met een groep mensen kunnen de uren verdeeld worden over meerdere personen. Maar de aanwezigheid van voldoende deelnemers is vooral belangrijk voor het in gang zetten van het voor empowerment noodzakelijke groepsproces. Wij komen hier in het volgende hoofdstuk op terug. Binnen het MAC zijn er ook duidelijke afspraken over de aard en de omvang van verschillende taken en functies die cliënten kunnen vervullen. Een cliënt die wil uitgroeien tot een deelnemer begint als assistent activeringsmedewerker en kan daarna stagiair worden. Als stagiair krijgt een deelnemer meer verantwoordelijkheden. Bij gebleken geschiktheid en bekwaamheid kan een deelnemer vervolgens doorgroeien naar de functie van activeringsmedewerker. Dit is een betaalde functie, met een arbeidscontract voor een jaar. Dat betekent dat de deelnemer vanaf dat moment in loondienst (voor het minimumloon) treedt bij het MAC. Voorwaarde is wel dat de deelnemer minimaal 32 uur per week beschikbaar is. Als assistentmedewerker is het aantal uren dat de deelnemer deelneemt veel beperkter. In het jaar dat een deelnemer in loondienst treedt, ontvangt hij of zij begeleiding bij het solliciteren en hulp bij de oriëntatie op de arbeidsmarkt. Het is immers de bedoeling dat de deelnemer na het jaar in loondienst uitstroomt naar een betaalde baan op de reguliere arbeidsmarkt.
Inzicht in eigen kracht 31
***
Een dag in een MAC Tijdens het onderzoek heeft één van de onderzoekers herhaaldelijk tijd doorgebracht in de verschillende MAC’s. De onderzoeker is twee dagen in Meppel geweest, waar zij mee koffie dronk en deelgenoot werd gemaakt van de verhalen van de aanwezigen. In Culemborg heeft zij een deel van de schilderles meegemaakt. Het viel haar op hoezeer mensen ondertussen gezellig zaten te kletsen en herinneringen ophaalden aan de laatste externe activiteiten. Er werd eten (lekkernijen) gedeeld; de sfeer was ontspannen en gemoedelijk. Bijna iedereen kreeg wel even persoonlijke aandacht. Mensen vroegen aan elkaar hoe het nu ging met de zaken die ze in vorige gesprekken met elkaar hadden gedeeld. In Alphen aan den Rijn is de onderzoeker bij de uitreiking van het zelfgemaakte kookboek geweest, waar zij een paar mannen in de keuken zag staan en de vrouwen bedienend rondliepen. Er waren ook buurtbewoners aanwezig, kinderen, mannen en vrouwen. Er werd veel gekletst, gelachen en de trots straalde van de gezichten. Ook familie en kennissen waren bij de uitreiking aanwezig en hielpen mee met de activiteiten.
In de beginfase van het opzetten van een MAC staan onderlinge contacten en het creëren van een veilige, accepterende en ondersteunende omgeving centraal. “Die elementen leveren een bijdrage aan het vergroten van het zelfvertrouwen van de deelnemers, een basis van waaruit activering de beste kans van slagen heeft” (Den Uyl, 2007: 10). Het vergroten van individuele kracht, vaardigheden, eigenwaarde en zelfvertrouwen moet leiden tot een toename van actieve participatie op basis van de eigen mogelijkheden. Een veilige omgeving en de groepssetting zijn elementen in het proces van individuele empowerment. Ook al wordt er in de publicaties van Radar niet gesproken over empowerment, wij zullen laten zien dat het hier wel om draait bij opzet en functioneren van MAC’s. Empowerment is een moeilijk grijpbaar fenomeen, zoals zal blijken uit de volgende twee hoofdstukken. Wij vatten het vooral op als het ontwikkelen van de mogelijkheden en capaciteit om richting en inhoud te geven aan het eigen bestaan. Daarbij is er een sterke congruentie tussen het doel van het ontwikkelingsproces en de middelen om dit te bereiken: deelnemers helpen andere deelnemers en geven op die manier zelf vorm aan hun persoonlijke ontwikkeling. Terwijl het doel van een MAC erin gelegen is om de deelnemers diensten in de wijk te laten aanbieden die passen bij de mogelijkheden en beperkingen van de deelnemer, wordt de weg daar naartoe gekenmerkt door empowermentachtige elementen. “Langdurig werklozen activeren zelf andere werklozen. Ze gaan actief op zoek naar activiteiten waar burgers/buurten behoefte aan hebben. De werkomgeving komt overeen met die van betaald werk: het gaat om afspraken nakomen, op tijd komen, elkaar helpen, etc.” (Den Uyl, 2007: 10). Wat empowerment inhoudt en hoe dit gestalte krijgt binnen MAC’s komt aan bod in de volgende twee hoofdstukken.
***
32 Inzicht in eigen kracht
In de bij dit onderzoek betrokken gemeenten is het MAC opgezet als activeringsen/of als re-integratie-instrument voor de oude fase 3 en 4 doelgroep. Dit zijn de cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, die bij voortduring onvoldoende baat hadden bij de traditionele re-integratie-instrumenten. Opzet en aanpak van het MAC voorzien daarmee in een behoefte om ook aan die doelgroep, die jarenlang buiten beeld bleef of onvoldoende voortgang boekte, een aanbod te doen. In de praktijk blijkt het uitgangspunt aan te sluiten bij in ieder geval een deel van die populatie. Een mooi voorbeeld hiervan is een MAC waar allochtone vrouwen actief participeren in projecten, zelf met ideeën komen en deze uitwerken. Daar waar de allochtone vrouwen zich spontaan en initiatiefrijk opstellen en aangeven graag actief te zijn buitenshuis, hebben de allochtone mannen eerder een passieve opstelling. Het werkingsmechanisme ‘inclusief werken’ (zie hoofdstuk 4) impliceert dat medewerkers en begeleiders van het MAC op zoek gaan naar manieren om ook deze doelgroep actief te betrekken bij het MAC, zodat het werkingsmechanisme ‘participatie’ (zie hoofdstuk 4) operationeel wordt. Uit dit onderzoek komt naar voren dat het MAC in die zin nog in ontwikkeling is.
Inzicht in eigen kracht 33
***
Werkingsmechanismen
4
Het eerste dat opvalt in de verhalen van bijstandsklanten die actief zijn in een MAC is de verandering in de syntax van hun verhaal. Daarmee bedoelen we dat klanten spreken over ‘ze’ als ze het hebben over de Sociale Dienst: “Ze zeggen wel dat ze je terugbellen, maar ze doen het niet.” Klanten spreken over zichzelf, met een gelijksoortige distantie, in de derde persoon enkelvoud: “Je laat het dan maar zitten, anders krijg je moeilijkheden”, of: “Je weet gewoon dat je dan geen antwoord krijgt” - waarbij zij in hun eigen verhaal vooral figureren als lijdend voorwerp. De enige momenten waarop het verhaal energie krijgt, is als de klant verontwaardiging uit over zijn of haar behandeling door de Sociale Dienst. Het verhaal is afstandelijk en geeft vooral de organisatieroutines van sociale diensten weer. In de loop van het interview echter, daar waar de activiteiten van het MAC aan bod komen, wordt de klant meer de hoofdrolspeler in het verhaal en spreekt hij bijna uitsluitend in de ikvorm. Dit suggereert een grotere betrokkenheid bij het MAC. Inhoudelijk speelt zich in de verhalen een vergelijkbare ontwikkeling af. Iemand die gelaten en afstandelijk spreekt over de problemen en het gebrek aan perspectief uit de bijstandsperiode, verandert in iemand die enthousiast vertelt over wat hij doet in het MAC, met wie hij contacten onderhoudt, hoe hij een andere klant of deelnemer heeft geholpen, et cetera. Het verhaal van de deelnemer zit vol positieve energie en gaat over persoonlijke competenties en ideeën over de toekomst. Ook lijken deelnemers door de toename van kennis en ervaring mondiger te worden. Zij geven steeds duidelijker aan wat ze wel en niet als hun persoonlijke vaardigheden en daarmee samenhangende mogelijkheden ervaren. De deelnemer voelt zich eigenaar van zijn eigen rol en activiteiten in het MAC. Dit is wat wij verstaan onder empowerment. Het innovatieve van MAC’s, datgene waarin ze zich onderscheiden van traditionele re-integratietrajecten, ligt in de nadruk op empowerment. Het probleem is dat empowerment weliswaar mooie beelden oproept bij de lezer, maar dat het een uitgesproken vaag begrip is (Jupp en Ali, 2009: 12). In een artikel over het meten van empowerment presenteren Jupp en Ali bijvoorbeeld een aantal definities van dit begrip, die uiteenlopen van de ontwikkeling van persoonlijke capaciteit tot het bewerkstelligen van een maatschappelijke en economische omwenteling. Zij concluderen dat de wetenschappelijke richting en/of de ideologische achtergronden van de auteurs bepalend zijn voor hun opvattingen over empowerment. Daarnaast onderkennen ze verschillende ‘uitdagingen’ bij het vaststellen of meten van empowerment: het is een betwist begrip, het is moeilijk te conceptualiseren en daarmee te operationaliseren (Empowerment is a moving target) en uitkomstmaten ontberen
***
34 Inzicht in eigen kracht
precisie, stabiliteit, betrouwbaarheid en validiteit (Attempts to measure empowerment lack rigour) (Jupp en Ali, 2009: 40-44). Empowerment verwijst zowel naar een proces als naar een eindtoestand. En ten slotte bestrijkt empowerment verschillende levenssferen. Je kunt sociaal, economisch, politiek en persoonlijk ‘empowered’ zijn. Empowerment is een relatief nieuw begrip in de wereld van bijstand en arbeidsintegratie. In hoofdstuk 5 gaan we dieper in op de wetenschappelijke literatuur over empowerment. In dit hoofdstuk laten we eerst zien hoe empowerment binnen een MAC vorm krijgt. Met andere woorden, hoe het werkt. Om het proces van empowerment op gang te brengen, is een eerste vereiste dat mensen in de gelegenheid worden gesteld om vaardigheden en inzichten te verwerven. In de literatuur over burgerparticipatie, een ander belangrijk veld van empowerment, wordt een aantal zogenaamde werkingsmechanismen genoemd die een proces van empowerment teweegbrengen (Steenssens & Van Regenmortel, 2007; De Vries, 2007). Via dergelijke mechanismen bereiken mensen de gewenste opbrengsten van empowerment, zoals een grotere mate van zelfbeschikking, meer zelfvertrouwen, een beter gevoel van eigenwaarde en een grotere weerbaarheid. In dit hoofdstuk presenteren wij de werkingsmechanismen zoals wij die in de door ons onderzochte MAC’s hebben aangetroffen. Ons vertrekpunt wordt gevormd door de werkingsmechanismen van empowerment zoals die in de literatuur genoemd worden. Echter, de basis van dit hoofdstuk wordt gevormd door de interviews met deelnemers aan MAC’s en de daaraan verbonden professionals. Immers, de in de literatuur genoemde werkingsmechanismen hoeven in de door ons onderzochte MAC’s niet, of niet in die vorm, voor te komen. Een voorbeeld daarvan is het werkingsmechanisme ‘inclusief werken’, dat in het onderzoek niet als apart aandachtsveld naar voren kwam. Omgekeerd kunnen in onze steekproef werkingsmechanismen voorkomen die in de literatuur niet (apart) genoemd worden. In ons rapport onderscheiden we bijvoorbeeld ‘actief leren’ naast het werkingsmechanisme ‘participatie’. Een inductieve analyse van de interviews (zie appendix) heeft geresulteerd in de beschrijving van werkingsmechanismen in de rest van dit hoofdstuk. Ten slotte komt voor dat we een in de literatuur genoemd werkingsmechanisme een ander vignet geven, omdat deze duiding naar ons idee beter aansluit bij de interpretatie van de verhalen van deelnemers. Zo gebruiken wij in dit onderzoek het werkingsmechanisme ‘samenwerken’ waar Steenssens en Van Regenmortel ‘relatiegericht werken’ gebruiken. Twee opmerkingen vooraf. Ten eerste, we zullen zien dat het begrip ‘werkingsmechanisme’ behalve in de betekenis van mechanisme, ook voorkomt als interventie en als effect. Bijvoorbeeld: ‘positieve gerichtheid’ is zowel een doelbewuste en systematische benadering (interventie) van de deelnemer als een effect dat hierdoor kan
Inzicht in eigen kracht 35
***
optreden; deelnemers gaan hun situatie met een positievere inzet benaderen. De interventie zet als het ware een beweging in gang (mechanisme) die resulteert in een positiever zelfbeeld. Ten tweede, met deze beschrijving van werkingsmechanismen willen we niet suggereren dat deze zich altijd, bij elke klant in ieder MAC, voordoen. Dit onderzoek is geen effectstudie. Het veranderen van diep ingesleten leefgewoonten en zelfbeelden is een moeizaam en onvoorspelbaar proces voor zowel deelnemer als professional. We weten bijvoorbeeld niet hoeveel deelnemers werk of een zinvolle maatschappelijke activiteit in de buurt vinden en hoeveel deelnemers hun deelname aan een MAC voortijdig staken. We weten ook niet of deelnemers in staat zijn op eigen kracht werk of maatschappelijke participatie vast te houden en in hoeverre eventueel succes het gevolg is van (zelf)selectie van deelnemers. Daarnaast bestaan er veel onduidelijkheden over de veranderde rol van de professional in een op empowerment gerichte vorm van maatschappelijke interventie. (We komen op dit punt terug in hoofdstuk 6.) In dit hoofdstuk beschrijven we slechts wat empowerment teweeg kan brengen bij cliënten, deelnemers en professionals. De door ons gepresenteerde werkingsmechanismen zijn geen theoretische abstracties, maar concreet aanwijsbare verschijnselen die zich manifesteren in de door ons onderzochte MAC’s. We laten dus zien wat een MAC als nieuwe vorm van sociale interventie potentieel vermag. Hoe we deze werkingsmechanismen en de effecten ervan kunnen stimuleren in specifieke gevallen, kunnen we niet zeggen. Dit vergt veel meer kennis van en ervaring met MAC’s dan we op dit moment hebben.
4.1 Werkingsmechanismen in de literatuur over empowerment Participatie Steenssens en Van Regenmortel noemen participatie wel het kloppend hart van het proces van empowerment (2007:17). Ook in de ontwikkelingsliteratuur vormt participatie de kern van empowerment (Eyben e.a., 2008; Cornwall & Coelho, 2007). Zonder actieve participatie is er eigenlijk geen sprake van empowerment. Participatie is het daadwerkelijk uitoefenen van invloed op de eigen levenssituatie, door keuzes te maken en zelf controle uit te oefenen; een proces dat zich door de actieve betrokkenheid van de deelnemer naar steeds meer levenssferen uitbreidt. Dat wil zeggen, er komen steeds meer keuzemogelijkheden bij en het besef van zelfbeschikking wordt groter. Participatie is voor velen een groeiproces dat oefening en ondersteuning vraagt, onder andere door de (verdere) ontwikkeling van basisvaardigheden zoals luisteren, communiceren, omgaan met kritiek en functioneren in een groep. Participeren impliceert eveneens dat deelnemers samenwerken met professionals op basis van de eigen deskundigheid.
***
36 Inzicht in eigen kracht
Een aan participatie verwant werkingsmechanisme is ‘inclusief werken’, waarmee de reikwijdte van participatie wordt bedoeld. De werkingsmechanismen van Steenssens en Van Regenmortel, die we in dit onderzoek gebruiken voor het duiden van maatschappelijke activering, zijn oorspronkelijk ontleend aan onderzoek naar buurtgebonden activeringsprojecten. Inclusief werken refereert in dat kader aan het streven om zo veel mogelijk groepen in de buurt te betrekken. We lazen eerder over de ervaringen in een MAC met zeer actieve allochtone vrouwen en vrij passieve allochtone mannen. In dit rapport beperken wij ons tot die constatering. Het MAC stelt zich in algemene zin open voor verschillende doelgroepen. Het actief benaderen van verschillende subgroepen daarbinnen is geen aparte doelstelling van het MAC. Daarom wordt er aan het werkingsmechanisme ‘inclusief werken’ in dit rapport geen aandacht besteed. Onder het werkingsprincipe ‘positief werken’ verstaan Steenssens en Van Regenmortel aandacht voor aanwezige krachten, competenties en vaardigheden en niet voor negatieve elementen. Om achter de potenties van deelnemers te komen, moet er niet alleen aandacht zijn voor persoonlijke interesses, behoeften en kennis, maar ook voor de psychologische veerkracht van mensen. Dit vereist bij deelnemers en professionals een grondhouding die gelijkwaardigheid en respect uitstraalt. Een opstelling waardoor deelnemers al die zaken durven te benoemen die hen doen twijfelen, waar zij tegenop zien en waar vragen of zorgen over bestaan. Deze grondhouding moet ook terugkomen in alle andere werkingsprincipes. Gelijkwaardigheid en respect operationaliseren Steenssens en Van Regenmortel als volgt. Gelijkwaardigheid wordt gestimuleerd door mensen aan te spreken op een positieve identiteit en te helpen hun eigen deskundigheid te (her)kennen. Basisvereisten om deelnemers te faciliteren om mede te bepalen wat er gebeurt, zijn voldoende en duidelijke informatievoorziening en een inzet die aansluit bij de individuele beschikbaarheid. Accepteren dat elke deelnemer op zijn eigen wijze, op basis van individuele omstandigheden participeert en daaraan een eigen betekenis ontleent, veronderstelt respect. Dat is de tweede pijler onder dit werkingsmechanisme. Uit het onderzoek kwam nog een tweede betekenis van positief werken naar voren, namelijk het belang van het opdoen van positieve, succesvolle ervaringen. Een empowermentbenadering vraagt ook aandacht voor ‘integraal werken’. Integraal werken verwijst naar het belang van de persoonlijke en maatschappelijke context van de deelnemer. Het benadrukt de wisselwerking tussen context en verschillende levensdomeinen vanuit het verleden, heden en in de toekomst. Vertaald naar het onderzoek onder deelnemers en klanten van een MAC impliceert dit werkingsprincipe dat er oog is voor al die terreinen die effect hebben op het functioneren van vandaag en op de mogelijkheden voor de toekomst.
Inzicht in eigen kracht 37
***
Een vierde door Steenssens en Van Regenmortel genoemd werkingsprincipe is ‘relatiegericht werken’. Relatiegericht werken stimuleert mensen tot samenwerken op zodanige wijze dat alle betrokken partijen daar profijt van ondervinden. Er gaat veel aandacht naar groepswerking, omdat mensen binnen een groep: 1) een beter zicht krijgen op een onderwerp en eventuele oplossingen, waardoor zij: • meer kennis opdoen • zelfbewuster worden • zelfinzicht krijgen en • sociale capaciteiten ontwikkelen. 2) door een grotere onderlinge betrokkenheid en meer betrokkenheid bij bepaalde thema’s:
• krijgen zij het gevoel ergens bij te horen en ervaren zij wederzijds begrip • ontplooien zij gezamenlijk krachten en kwaliteiten en • worden zij gestimuleerd in de motivatie en wil om invloed uit te oefenen.
Samen met participatie sluit relatiegericht werken nog het meest aan bij de democratische aspiraties van empowerment in een MAC. Het vijfde in dit rapport gebruikte werkingsmechanisme is ‘krachtgericht werken’. Daarmee bedoelen we een benadering die vooral gericht is op aandacht voor aanwezige mogelijkheden, vaardigheden en potenties. Door aansluiting te zoeken bij bestaande interesses, hobby’s, kennis en drijfveren wordt gezocht naar bronnen waaraan mensen kracht en motivatie ontlenen. Alle tot nu toe genoemde werkingsmechanismen beïnvloeden en versterken elkaar min of meer. Een positieve benadering bevordert de ontdekking en ontplooiing van krachten. Gelijkwaardigheid en wederzijds respect zijn voorwaarden voor succesvolle participatie. In de beschrijvingen van de werkingsmechanismen binnen een MAC zal blijken dat de werkingsmechanismen vaak in combinatie en door elkaar voorkomen. Dit bevestigt de onderlinge samenhang. Onderzoek naar werkingsfactoren in de maatschappelijke hulpverlening levert gelijksoortige mechanismen op als Steenssens en Van Regenmortel benoemen. De Vries (2007: 93) spreekt, in navolging van Wampold (2001) van common factors. In een common factorsbenadering gaat het om het in kaart brengen van gemeenschappelijke kenmerken in verschillende hulpverleningsvormen die deelnemers als werkzaam beschouwen. Daarbij wordt gezocht naar factoren die de deelnemer, de professional, hun relatie en de organisatie van het empowermentproces betreffen. De Vries noemt de volgende. • Erkenning van wie ze zijn en hun situatie. Het gaat hierbij om een onbevooroordeelde acceptatie van de cliënt als een volwaardig (mede)mens.
***
38 Inzicht in eigen kracht
• Veiligheid. Het creëren van een ‘angstvrije’ gespreksruimte waarin de cliënt onbeoordeeld zichzelf en zijn problemen kan onderzoeken. • Een persoonlijke werkrelatie waarin de therapeut zich transparant, echt en open opstelt in een op gelijkwaardigheid gerichte relatie. • Hoop door een positief perspectief, door een hulpverlener die gelooft in wat hij doet en door het ervaren van veranderingen. • Hulp bij het helder krijgen van de eigen doelen en wakker roepen van de eigen mogelijkheden. • Zeggenschap in de doelen, inhoud en werkwijze van de hulpverlening. • Concrete steun bij materiële problemen en advies bij de implementatie van gedragsveranderingen. Naast de werkingsmechanismen noemen Steenssens en Van Regenmortel organisatorische randvoorwaarden, die empowerment mogelijk moeten maken. Als organisatorische randvoorwaarden onderscheiden Steenssens en Van Regenmortel draagvlak, middelen en competenties. Na de bespreking van de werkingsmechanismen noemen we concreet en met diverse voorbeelden geïllustreerd, de randvoorwaarden die empowerment binnen een MAC mogelijk maken. Daarbij vervangen we draagvlak, middelen en competenties door draagvlak, organisatorische randvoorwaarden (waaronder middelen) en kennis en deskundigheid (waaronder competenties). In 4.2 bespreken wij de werkingsmechanismen van empowerment zoals die naar voren komen uit de analyse van onze data. In onze interviews komen deels de in de literatuur genoemde werkingsmechanismen naar voren, deels nieuwe mechanismen die in de literatuur niet of nauwelijks genoemd worden. In de literatuur hebben we gezocht naar een wetenschappelijke onderbouwing van de effecten van de door ons genoemde werkingsmechanismen. Hoe kunnen deze mechanismen ervoor zorgen dat mensen meer greep krijgen op het eigen leven?
4.2 Werkingsmechanismen van empowerment binnen het MAC 4.2.1 Participatie Wwb-cliënten in het MAC komen daar op verschillende manieren binnen: op uitnodiging van een casemanager, door de actieve benadering van een deelnemer of op eigen initiatief. Dat is een eerste keuzemoment, want deelname is in principe vrijwillig. We schrijven ‘in principe’ omdat het vrijwillige karakter niet door iedereen als zodanig ervaren wordt:
Inzicht in eigen kracht 39
***
“Maar goed, toen is er dus aan mij gevraagd of ik nog meer vrijwilligerswerk of iets zou willen doen, toen heb ik wel aangegeven eh… dat ik er niet helemaal negatief tegenover stond (en dat ik dus uit mezelf zat te denken, omdat het de maand december was, koud, glad, eh…) om hier in de buurt bij oude mensjes (als ik weet dat ze alleen zijn, of geen kinderen of dat de kinderen niet zo vaak langs komen, had ik het idee om anders, ja met die mensjes boodschappen te gaan doen of voor de mensen) boodschappen te gaan doen, omdat ze zelf dan niet naar buiten durven omdat het te glad is. Nou en dat vonden zij eigenlijk een heel goed idee en toen hadden ze zoiets van ‘nou ja, er wordt een activeringscentrum geopend en er worden dat soort dingen dan ook, hè voor oude mensen en voor allerlei dingen, lijkt het je leuk om te komen kijken?’ Nou ja, eh… ik was bang om nee te zeggen want anders, als jij niet doet wat hun willen, ja dan is het zomaar… kan je een sanctie krijgen van een paar maanden, dat je gekort wordt.” Uit angst dat weigering van het aanbod kan leiden tot korting op de uitkering of verplichte deelname aan een ander traject, kiezen klanten soms voor deelname. Anders dan ervaringen met reguliere re-integratie-trajecten (zie ook Balder-van Seggelen, 2007) wordt over het algemeen door een casemanager uitgebreid uitleg gegeven over de werkzaamheden en de wijze van werken in een MAC. Een uitleg die klanten in sommige gevallen, zo bleek uit dit onderzoek, net over de streep trok. Eigenlijk hebben de meeste klanten de hoop op een eigen invulling van hun toekomst al opgegeven. Een minderheid van de door ons geïnterviewde klanten was vanaf het begin enthousiast. Uit de interviews komt naar voren dat deelnemers, na de fase waarin via interviews een beeld wordt verkregen van behoeften van potentiële cliënten van een MAC, vervolgens zelf kiezen welke activiteiten zij willen opzetten en vormgeven. Het belang van deze vrijheid om zelf het persoonlijk ontwikkelingstraject in te vullen, kan nauwelijks overschat worden. Men moet deze mogelijkheid om het programma zelf vorm te geven afzetten tegen een geschiedenis van geïnstitutionaliseerde afhankelijkheid. Deelnemers ontdekken ook dat eerder gemaakte keuzen niet noodzakelijk definitief zijn. In overleg met een professional (extern of intern) kunnen daar nieuwe activiteiten voor in de plaats komen of aan worden toegevoegd. Dit wordt altijd besproken. Als het leidinggevend kader akkoord gaat, meestal na het overleggen van een zelf opgesteld plan met bijbehorende begroting, kan een deelnemer aan de slag met een nieuwe activiteit. Ter illustratie het idee van een deelnemer die overigens na ruim 40 jaar werkervaring en fysieke beperkingen niet de ambitie heeft om een betaalde baan te vinden maar wel vol ideeën zit om het leven voor de mensen in de wijk aangenamer te maken: “Dus wat je moet doen is iets creëren wat zichzelf min of meer bedruipt. Daar zijn mogelijkheden voor. Ik ben vrij creatief zoals je al hebt opgemerkt. Ik wil dus ook
***
40 Inzicht in eigen kracht
dat daar niet alleen een kinderboerderij is maar bijvoorbeeld een werkplaatsje waar vrijwilligers vrijwillig wat kunnen veranderen of doen. Het repareren van een kapstok, ik noem maar wat. Of het maken van iets voor iemand die ook geen geld heeft, weet je? Er zijn er zoveel die aan het minimum zitten, of voor bejaarde mensen even wat doen, een klusje doen, maar ja daar moet een werkplaatsje voor zijn. Daarbij wil ik een koffiehoek hebben, zeg maar waar mensen gewoon lekker bij de kinderboerderij kunnen zitten, van een bakje koffie genieten en de kinderen laten spelen, hè noem maar op.” Het voorbeeld laat zien dat er ruimte is voor eigen ideeën. Misschien liep deze deelnemer al langer rond met deze ideeën en biedt het MAC een omgeving waarin ze veilig gepresenteerd kunnen worden. Deze deelnemer kan zichzelf weer in positieve termen zien. (“Ik ben vrij creatief zoals je al hebt opgemerkt.”) Wat ook opvalt, is dat de eigen ideeën niet onrealistisch zijn. De deelnemer ziet in dat het allemaal wel betaalbaar moet zijn. Ten slotte zien we een duidelijke gerichtheid op de behoeften van anderen en niet alleen op de eigen problemen en verlangens. Een ander voorbeeld is een vrouwelijke activeringsmedewerker, een deelnemer met een jaarcontract, die zich, na verschillende ervaringen met praktische activiteiten, het lot aantrekt van een gevluchte vrouw die haar kinderen in het thuisland moest achterlaten en eigenlijk maar met één ding bezig is: hoe krijg ik mijn kinderen bij mij? “En ze is nou al bij verschillende mensen geweest. Het is wel iets waarvan ik dan denk van: nou, ik heb een goed verstand, laat ik me daar eens een keer over buigen. En gelukkig heb ik een tante die in dat werk heeft gezeten, vluchtelingenwerk. Dus die heb ik er nu ook maar bijgehaald. Ik denk, twee weten meer dan één. En zij weet zeker meer dan ik, ze zit er al zo lang in… Nou, dat zijn dingen die je hier, ja op kunt pakken.” De citaten illustreren de effecten van actieve participatie op het individu. In de eerste plaats een geloof in eigen kunnen, in effectieve invloed op het eigen bestaan en dat van anderen. Ten tweede ontstaat er een bewustzijn van eigen mogelijkheden en vaardigheden. De tweede deelnemer leert bijvoorbeeld dat het voordelen biedt om anderen in te schakelen om haar doel te bereiken. Dit alleen al geeft een gevoel van zelfrealisatie. Je zou kunnen zeggen dat de ervaring invloed te hebben op het eigen bestaan zelfversterkend is. Ten derde zien we dat er ruimte voor een positief zelfbeeld en een groeiend zelfbewustzijn ontstaat. Ten slotte scheppen deze ontwikkelingen mogelijkheden voor betrokkenheid bij anderen (other-directedness) en het nemen van praktische maatregelen om iets aan de situatie te veranderen.
Inzicht in eigen kracht 41
***
4.2.2. Actief Leren Centraal binnen het werkingsmechanisme participatie staat het ‘handelingsgericht leren of ervaringsleren’. Al doende leren. Dat geldt overigens niet alleen voor de deelnemende klant in het MAC, maar ook voor de betrokken casemanager of andere professionals, voor deelnemer en professional samen en ten slotte ook voor de organisatie MAC. Actieve betrokkenheid zet een proces in gang dat deelnemers sterkt in het geloof in eigen kunnen en in de invloed op niet alleen de eigen situatie maar ook op die van anderen. De deelnemer van het eerste citaat had al vertrouwen in eigen kunnen voordat hij bij het MAC kwam. Door zijn jarenlange ervaring in de meest uiteenlopende banen wist hij redelijk goed van zichzelf waar hij toe in staat was. Het traditionele re-integratietraject had hem echter nooit de mogelijkheid geboden om dit geloof in eigen kunnen ook om te zetten in effectief handelen. Gesprekken met managers binnen het MAC en de gemeente gaven hem de overtuiging dat zijn inspanningen gehonoreerd zouden worden, dat er mensen zaten te wachten op zijn inzet. Dat er ook geld voor beschikbaar gemaakt zou worden. En dat hij het plan op zijn manier, volgens zijn eigen inzichten mocht vormgeven. De plannen sloten ook aan bij zijn interesses. Hij woonde al lang in de wijk en het ontbreken van een kinderboerderij was hem al jaren een doorn in het oog. Deze factoren samen gaven hem de inspiratie om met het plan aan de slag te gaan. De deelnemer uit het tweede citaat representeert een ander deelnemertype. Deze deelnemer was door persoonlijke omstandigheden in een sociaal isolement terecht gekomen. Door actieve deelname aan andere activiteiten in het MAC kreeg zij gaandeweg geloof in eigen kunnen. Ze kreeg complimenten van collega’s en kreeg daardoor meer zicht op haar eigen kwaliteiten. Als gevolg daarvan kon zij ook bepaalde spanningen thuis in een ander perspectief plaatsen. Dat gaf haar zelfvertrouwen en maakte haar sterker. Zodanig dat zij ook op het thuisfront beslissingen kon nemen die meer rust in haar leven brachten. Het leidde uiteindelijk tot het initiatief om de betrokkenheid die zij voelde bij een andere klant in het MAC om te zetten in daden. Zij zag dat de bewuste vrouw niet verder kwam in haar ontwikkelingsproces en begreep haar wanhoop. Zij begreep ook dat, zolang er aan de situatie niets zou veranderen en zij haar kinderen niet zou zien, deze vrouw niet zou kunnen werken. Na overleg met de managers kreeg zij wekelijks uren ter beschikking waarin zij de vrouw niet alleen beter Nederlands leerde spreken maar ook hoop kon bieden. Een dergelijk groeiproces kan autonoom verlopen. De onderstaande deelnemer had besloten zich bezig te houden met eenvoudige, niet-belastende werkzaamheden, maar ontdekt al snel dat zij op die manier beneden haar capaciteiten werkt.
***
42 Inzicht in eigen kracht
“En nu ook in dat administratieve werk, ik ga dat echt geen anderhalf jaar meer volhouden. Ik dacht: ik neem een simpel baantje en ga zo mijn uren opbouwen. Maar ik moet toch iets doen met inhoud, anders word ik gek. Ik moet er niet aan denken. Dat heb ik in ieder geval geleerd in de afgelopen twee maanden.” Het groeiproces kan ook gestimuleerd worden door actieve bemoeienis van de professionals met de deelnemers. Bijvoorbeeld, door periodiek het functioneren van de deelnemer te evalueren, advies te geven over aanvullende ondersteuning en door realistische feedback te geven. Ook de deelnemers in het MAC houden zich actief bezig met de persoonlijke ontwikkeling van andere deelnemers. Door het initiatief te nemen om een casemanager te informeren over de mogelijkheden of belemmeringen van een mededeelnemer, kan de casemanager gericht contact zoeken met diegene en proberen hem een stapje verder te brengen. In termen van empowermentprocessen: deelnemers verschaffen zich toegang tot hulpbronnen uit betrokkenheid met elkaars ontwikkeling. Klantmanager: “Dus eh, een mevrouw die laat zien dat zij meer in haar mars heeft en een deelnemende activeringsmedewerker heeft dat door en die heeft dat besproken met die klant, die kan dus contact opnemen met de klantmanager (van de sociale dienst) van ‘zou u eens met haar willen gaan praten, want ik zie dat zij erg goed een taalcursus, taaluurtje zou kunnen begeleiden, maar dat wil ze van mij nog niet helemaal aannemen, misschien heeft het zin als u daar met haar over gaat praten.’ Zo. En andersom kan dat ook, dus een klantmanager die signaleert van ‘ja, maar wacht, die mevrouw die zit super in de weerstand en die heeft alleen maar redenen waarom ze iets niet kan, maar voor haar zou het gewoon supergoed zijn als ze een dagdeel in de week toch dat gaat doen, zouden jullie dat eens met haar willen bespreken en neem haar op sleeptouw en laat het haar eens zien en breng haar in contact met de mensen, dan zal ze zien dat het allemaal wel meevalt…”. Actief leren heeft verschillende belangrijke effecten. Ten eerste, zelf een activiteit kiezen en je daar mee bezighouden schept betrokkenheid, engagement. Wij vermoeden dat het actief bezig zijn en het oefenen van vaardigheden in een veilige omgeving, een enorm gevoel van beheersing (mastery) en vervulling geeft. De motivatie om verder te gaan in het programma groeit dan als het ware vanzelf. Participeren blijkt leuk te zijn en dat genereert weer meer enthousiasme. Ten tweede leidt actief bezig zijn tot zelfinzicht. Door vanaf de eerste dag praktisch aan de slag te gaan, ontdekken deelnemers al werkende wat hun mogelijkheden en beperkingen zijn. En ook professionals geven aan een beter en vooral meer realistisch beeld te krijgen als zij deelnemers regelmatig aan het werk zien. Een bijkomend effect is bovendien dat er meer begrip ontstaat voor deelnemers en hun persoonlijke omstandigheden.
Inzicht in eigen kracht 43
***
4.2.3 Acceptatie Centraal bij dit werkingsmechanisme staat de acceptatie van de eigenheid van deelnemers door de andere deelnemers en door de bij het MAC betrokken professionals. Acceptatie heeft verschillende consequenties voor de relatie tussen professional en deelnemer. In de eerste plaats betekent het accepteren van de deelnemer bijna automatisch de bereidheid om met de deelnemer samen te werken: Casemanager: “Als klantmanager heb je altijd de wet die je moet uitvoeren. En als klant moet je dat maar accepteren. Maar ineens ga je er samen naar kijken. En het komt op mij over: het is niet meer alsof je tegenover elkaar zit maar samen gaat kijken van ‘ja, wat willen wij nou en wat heb je er dan voor nodig?” Acceptatie hangt ook nauw samen met vrijwilligheid. Binnen een systeem van opgelegde regels en de daaruit voortvloeiende dwang is er in feite geen ruimte voor acceptatie van de deelnemer. De professional staat dan per definitie tegenover de deelnemer. Manager: “Bij het MAC is het ook een dienstverlening waar iemand gebruik van mag maken. Wij nodigen mensen uit hun eigen plan te schrijven. Een casemanager bij een regulier re-integratietraject maakt een trajectplan en dat moet een klant tekenen. En daar zit een hele paragraaf in over verplichtingen en sancties die erop staan.” Die vrijwilligheid werkt ook door in het gedrag van de deelnemer. Acceptatie en vrijwilligheid vormen de voorwaarden voor het ‘actief leren’ en het zelf ervaren van de eigen mogelijkheden en beperkingen: Deelnemer: “Dit is een druk die ik mezelf opleg. Dat is heel wat anders dan als je van bovenaf of van een andere kant druk opgelegd wordt. Ik ben niet lui, het is niet zo dat ik niks wil doen, het is alleen, het moet kunnen binnen mijn beperkingen.” Wij zien deze samenhang tussen acceptatie en actief leren ook bevestigd door de deelnemende professionals. Een centraal principe binnen MAC’s is dat de professional accepteert dat de deelnemer op basis van de sociaal-maatschappelijke context en de individuele levensgeschiedenis keuzes maakt die hij vanuit dat perspectief als gewenst ervaart. Manager: “En dat is volgens mij wel de kern. Dat voel ik ook, dat je veel meer van jezelf mag zijn. In onze groep mag je jezelf zijn, bewoners, cliënten en deelnemers mogen zichzelf zijn en als je jezelf mag zijn, dan ga je ook over jezelf nadenken. Dan ga je ook in die groei.”
***
44 Inzicht in eigen kracht
Acceptatie moet gezien worden als een grondhouding. Respect voor de leefwereld van de cliënt en zijn persoonlijke wordingsgeschiedenis behoren tot die acceptatie. Professionals weten dat de ontwikkeling van de deelnemer tijd kost en vaak een onvoorspelbare, onverwachte koers volgt. Tegelijkertijd kan de professional de deelnemer helpen door vragen te stellen en feedback te geven. Acceptatie is niet a priori kritiekloos. Het vergt een actieve houding van de professional. Deze aspecten van acceptatie komen tot uitdrukking in de volgende citaten. Het geven van tijd en aandacht: Klantmanager: “De deelnemers moeten eerst hun verhaal vertellen. Daar zijn we ook zelf achter gekomen. En dan durven ze ook veel meer met ons samen in die reflectie. Ook zelf te zien wat ze wél kunnen, soms daar ook verwonderd over zijn, want dat waren ze kwijt.” De tijd nemen om het tempo van de deelnemer te volgen hangt samen met respect voor de ontwikkeling van de deelnemer en het feit dat de deelnemer dit zelf moet invullen: Coördinator MAC: “De mensen die hier aangemeld worden door hun klantmanager en die gaan deelnemen aan de activiteit handwerken, die hebben nog een gigantische weg te gaan. Die gaan eerst maar gewoon eens rustig zien hoe het is om elke week een vaste afspraak te hebben. En dan is het dus de uitdaging om hen te triggeren de breiles eens een keer over te nemen van de vaste begeleider. En hen ook te triggeren om die inburgeringcursus te gaan doen, want vaak is gewoon de taal nog een veel te grote barrière. En dan proberen we hen ook daar ook op te wijzen” Professionals in het MAC stellen zich actief op door te luisteren en vragen te stellen. Deelnemers worden hierdoor gestimuleerd om na te denken over wat zij zelf willen: Klantmanager: “Het grootste verschil is tijd en aandacht voor de mensen. En ook de mens echt zien als mens en niet als een klant of een nummer. En luisteren naar wat die persoon wil. Die vraag stellen we hier voortdurend. Zeg maar, in de traditionele aanpak heeft de casemanager soms al van te voren in zijn hoofd wat die klant gaat doen, dus wat hij of zij vindt dat die klant moet doen en als hij dat niet doet, dan krijgt hij een sanctie.” Ten slotte, acceptatie, de tijd nemen, respect voor de eigenheid van de deelnemer, stelt ook eisen aan de professional. Een van de belangrijkste is dat deze zelf
Inzicht in eigen kracht 45
***
authentiek is. Door als professional jezelf te zijn in een gesprek, nodig je een deelnemer ook uit zichzelf te zijn: Klantmanager: “En je ziet ook dat wij veel meer authentiek zijn, onszelf zijn. Zo ook in gesprek gaan. En dat waarderen mensen heel erg. Je nodigt ze ook echt uit zichzelf aan ons te laten zien. Dus er is ook tijd en aandacht voor die mensen.” Het jezelf mogen zijn beperkt zich dus niet tot de deelnemer. Ook professionals en mensen in de bredere sociaal maatschappelijke context moeten acceptatie van ‘het jezelf zijn’ uitstralen en ondersteunen. Want als een deelnemer op enig ander moment in het proces van persoonlijke ontwikkeling een willekeurig ander iemand van de organisatie tegenkomt die dit uitgangspunt niet ondersteunt, is het gevaar groot dat iemand terugvalt in het oude (gedrags)patroon, waardoor de status quo gehandhaafd blijft. De tweede werking van het mechanisme is dat mensen, omdat ze zichzelf mogen zijn, ook over zichzelf gaan nadenken. Uit de citaten komt een aantal elementen van het werkingsmechanisme ‘acceptatie’ naar voren die van belang zijn voor processen van empowerment. Het gevolg van het accepteren van deelnemers zoals zij zijn, op basis van gelijkwaardigheid en respect voor de persoon, komt onder meer tot uitdrukking in het tijd nemen voor elkaar en het luisteren naar elkaars levensverhalen. Persoonlijke levensgeschiedenissen bieden inzicht in de achtergrond, de context en de positie waarin deelnemers zich op dat moment bevinden. Door het luisteren naar die verhalen, door het nemen van tijd daarvoor en ook door het tonen van (wederzijds) begrip door de andere deelnemers, voelen mensen zich erkend en begrepen. Mede daardoor ontstaat er een vertrouwde, veilige omgeving, waarin mensen zich meer open durven stellen. Het is in deze setting dat er ruimte ontstaat voor nieuwe zaken. Bijvoorbeeld, voor het vragen van hulp en advies aan elkaar en aan professionals, die door hun actieve betrokkenheid in het MAC gemakkelijk toegankelijk zijn. Zo worden er themabijeenkomsten georganiseerd over specialismen binnen de dienst, bijvoorbeeld het minimabeleid, schuldhulpverlening en dergelijke. Neveneffect is dat het kennisniveau van de deelnemers hierdoor verhoogd wordt waardoor zij dikwijls zelf weer optreden als adviseur naar mensen of andere deelnemers in hun kennissenkring. Zij kunnen hen proactief informeren over het bestaan van bepaalde regelingen en adviseren hoe zij daar gebruik van kunnen maken. De open sfeer en de ruimte om jezelf te zijn blijkt deelnemers ook aan te zetten om na te denken over het eigen leven en de toekomst. Soms gaat dit vanzelf. In ander gevallen sporen mededeelnemers en professionals hen aan om na te denken over wensen en idealen: wat wil jij in je leven? Het zet de poort open naar een nieuwe
***
46 Inzicht in eigen kracht
fase, waarin deelnemers nieuwe activiteiten gaan oppakken, ervaring opdoen met onontdekte vaardigheden en competenties. Bewustwording en erkenning van de bestaande en gewenste positie in het eigen leven zijn belangrijke uitkomsten van dit aspect van empowerment.
4.2.4 Samenwerken In alle MAC’s wordt gewerkt met groepen cliënten en deelnemers. Uit de verhalen van de deelnemers en professionals komt het werkingsmechanisme ‘samenwerken’ op verschillende manieren naar voren. In de eerste plaats leggen deelnemers nieuwe sociale contacten. Naast de meer formele taken, rollen en verantwoordelijkheden binnen een MAC is er ruimschoots tijd en ruimte voor informele sociale contacten. Mensen drinken koffie met elkaar, kletsen, lachen en wisselen ervaringen en nieuwtjes uit. Ook bespreken ze informatie over de dienstverlening van sociale zaken met elkaar, door een deelnemer treffend ‘de broodnodige tiplijnen’ genoemd. Dat wil zeggen, praktische informatie over manieren om van bepaalde regelingen (beter) gebruik te maken, in een voor deelnemers begrijpelijke taal. Soms helpen mensen elkaar ook met het aanvragen of invullen van een formulier. Ook aan binnen een MAC aanwezige casemanagers wordt dikwijls om advies gevraagd. Zij weten vaak beter hoe een bepaalde regeling werkt of weten snel iemand binnen de Sociale Dienst te vinden die uitleg kan geven. Soms leidt dat ertoe dat iemand van deze dienst, of van een andere organisatie, wordt uitgenodigd voor een presentatie. Bij een beperkt aantal mensen strekken de nieuwe sociale contacten zich uit tot buiten het MAC; twee deelnemers vertelden dat ze ook buiten het MAC wel eens met elkaar koffiedrinken. Dit illustreert treffend hoe deelname aan een MAC het maatschappelijk isolement als gevolg van langdurig in de bijstand zitten kan tegengaan. Een tweede effect van een open samenwerking met anderen in een vergelijkbare positie is dat het hoop en perspectief schept. Het stimuleert tevens het ontdekken van de eigen mogelijkheden en capaciteiten en dat schept weer zelfbewustzijn en hoop. Een coördinator vertelt hoe deelnemers soms op elkaar reageren: Coördinator MAC: “Oh heeft zij ook een betaald contract gekregen. Oh wat leuk, ja wat goed voor haar. Ja, en ‘oh zij loopt nu stage, oh gaat Karin dan een baan vinden. Oh, oké, oké, ja nou leuk, ja. Dus ze zijn, mensen zijn er allemaal mee bezig, weet je wel. Ze weten dat bij het MAC, dat die stappen erin zitten zeg maar, en dat het voor hun dus ook erin zit, die stappen.” Een belangrijk element van de ‘werking’ van het samen werken is dat er ook plezier wordt gemaakt. Op een speelse wijze ontdekken de deelnemers eigen capaciteiten en ze stimuleren elkaar in de samenwerking. Een voorbeeld is onderstaand citaat.
Inzicht in eigen kracht 47
***
Het gaat over de gezamenlijke inspanning van een aantal deelnemers om met elkaar een kookboek te maken: Deelnemer: “Ja, wat gebeurde er, ja je wordt er altijd een klein beetje blij van. En je ziet ook gewoon dat mensen er zoveel plezier in hebben. Ik had ook nooit verwacht dat het er zo professioneel uit zou gaan zien. Ja, wat het doet, is ook de hoop geven, van: ‘nou, we willen het nog een keer uitbreiden of een iets andere maken. En je merkt nu dat mensen het ook leuk vinden om er toch ook in te staan. Dus je ziet al dat het zich als een, als een olievlek eigenlijk uitbreidt. En dan weet je ook, ja als we volgende keer een bepaald project hebben, dan heb je best kans dat het makkelijker te organiseren is omdat mensen weten ‘nou, ze doen echt wel wat bij het MAC.’ En dat … persoonlijk, ja ik voel me gewoon nuttig hier.” Wat eveneens uit het laatste citaat spreekt, expliciet uit de laatste zin, is dat mensen zich nuttig voelen. De activiteiten binnen het MAC creëren zingeving. Uit de verhalen komt het beeld naar voren dat mensen in een groep, door de onderlinge betrokkenheid en door de betrokkenheid bij activiteiten, het gevoel krijgen ergens bij te horen. Mensen stimuleren en motiveren elkaar vanuit de onderlinge betrokkenheid. Gezamenlijk en individueel worden zo krachten en kwaliteiten ontplooid. Deelnemer: “We hebben het met zijn allen, en dat vind ik ook het sterke punt van het MAC, de een kan dit en de ander kan dat. En ik bedoel, Jannie is geweldig geweest met de lay-out, nou ik bedoel ik nam de tekst voor mijn rekening met eh… met Maira en Lola, en… ja, zo zie je dat eigenlijk iedereen iets kan, en dat is precies hetgeen wat, ja wat bij het MAC naar boven komt, die talenten die je hebt.” Manager: “En met die vijf deelnemers zijn we een duchtige campagne gaan voeren in die wijk. Deelnemers mochten hun eigen vragen formuleren, ze mochten zelf bepalen waar ze wilden gaan staan. Ze hebben met elkaar, in het groepsproces hebben ze een draaiboek gemaakt en toen zag je al wat gebeuren trouwens. Toen zag je al de kracht van de groep opkomen.” We kwamen het hiervoor ook al tegen: door ook gericht te zijn op anderen (otherdirectedness) verbreedt men de eigen horizon, gaan mensen relativeren, zelfinzicht ontwikkelen en hoop en perspectief ervaren. Deelnemer: “Ja, je merkt gewoon dat er in deze gemeente best wel wat mensen zijn die het heel zwaar hebben. En dat merk ik in de groep ook. En ja, niet iedereen
***
48 Inzicht in eigen kracht
heeft dezelfde achtergrond of heeft dezelfde capaciteiten, mensen zien ontzettend op tegen andere mensen.” Casemanager: “Deelnemers moeten het met elkaar doen, überhaupt om activiteiten tot stand te laten komen moeten zij samenwerken. Maar het gaat ook om een stukje begrip heen en weer, relativeren, dat je merkt iemand anders heeft ook problemen, ik ben niet de enige, of misschien zijn iemands problemen nog wel erger. Deelnemers versterken elkaar. Ze motiveren elkaar ook heel erg.” Soms komt door de samenwerking en de activiteiten van de groep spontaan hulp voor mensen los. Mensen gaan zich inzetten voor anderen die in gelijksoortige omstandigheden verkeren: Deelnemer: “Er is een dame hier in de gemeente die is een beetje gespecialiseerd in belasting en die heeft toen gezegd ‘Nou, ik wil vrijwillig, dus zonder betaling, wil ik wel mensen helpen daarmee.’ Nou, dat komt uit die groep voort.” Casemanager: “Dat valt me dagelijks op, hoe ze elkaar stimuleren om wat te doen, vooral de mensen die wat langzamer zijn of wat achterlopen van ‘doe jij dat nou’. Bijvoorbeeld, iemand die was gevraagd om tweewekelijks de notulen van de vergadering te schrijven, die wilde niet en nou oké, doe het dan samen met de voorzitter. Een andere medewerker, die zei nou, ik help je wel met de taal en we komen er wel uit.” Het samenwerken aan concrete taken is naar onze mening één van de krachtigste werkingsmechanismen van empowerment. Het geeft deelnemers een gevoel iets bereikt te hebben en geloof in eigen kunnen. Dit is geen kritiekloos geloof. Het wordt getemperd door het realistische inzicht dat je om iets te bereiken je krachten moet bundelen met anderen. Samenwerken moet je leren. Dat wil zeggen, om succesvol samen te werken moet je beschikken over bepaalde vaardigheden. Je moet je eigen verlangens en verwachtingen kunnen relativeren, je kunnen verplaatsen in anderen, leren luisteren, je standpunten op een duidelijke, maar niet dominante wijze presenteren en leren inzien dat je eigen standpunten of manier van werken niet altijd de beste zijn. Kortom, het gaat hier om de democratische vaardigheden waarover in de empowermentliteratuur gesproken wordt. Als neveneffecten zien we dat deelnemers leren de blik naar buiten te richten en zich minder exclusief met hun eigen zorgen en problemen bezig te houden.
4.2.5 Positieve gerichtheid Naast het werkingsmechanisme ‘acceptatie’, waardoor, zo lazen we eerder, een sfeer van openheid, vertrouwdheid en veiligheid kan ontstaan, is een voorwaarde
Inzicht in eigen kracht 49
***
voor het proces van empowerment dat professionals en collega-deelnemers elkaar opbouwend benaderen. Mensen die langdurig in de bijstand zitten, hebben vaak een lange geschiedenis van falen en mislukken achter de rug. Dikwijls is dit geïnternaliseerd in een houding van onmacht en gelatenheid. In een MAC is er voortdurend aandacht voor wat iemand wel kan. Potentiële en daadwerkelijk aanwezige krachten en deskundigheid van deelnemers, klanten en bezoekers worden zoveel mogelijk naar boven gehaald en bevestigd. Heel concreet gebeurt dat door consequent iedereen te complimenteren voor de geleverde inzet. Deelnemer: “Eén van de punten hier bij het MAC is dat je om de haverklap je best doet om een ander… ja te complimenteren met wat hij doet. Hoe klein ook, maar iedereen doet zijn best en dat is in principe goed genoeg.” Door de inschatting van potentie en krachten door professionals en collega’s voelen mensen zich gewaardeerd en dat geeft zelfvertrouwen. Deelnemer: “Plus dat je dan merkt waar je hier om gewaardeerd wordt, wat thuis, om… hoe moet ik het zeggen, dat wordt thuis gezien als bemoeienis. Terwijl een ander dat soms wel waardeert.” De op krachten gerichte benadering maakt het mogelijk dat mensen zelfreflectie en realiteitsgevoel ontwikkelen. In reguliere re-integratietrajecten zien we dat een casemanager een deelnemer vertelt dat zijn verlangens niet haalbaar zijn. Zelfs als de casemanager dit juist inschat, leidt dat meestal tot teleurstelling en boosheid bij de deelnemer, met voorspelbare effecten voor de relatie met de casemanager. In een MAC bestaat de ruimte om zelf de eigen mogelijkheden en beperkingen te leren kennen. Manager: “En ik weet nu dat mensen in principe reële plannen opstellen, die zijn ook niet gek. Of er zit nog iets dat ze toch hun droom niet willen loslaten, tegen beter weten in soms, en dat je zegt: oké, dat wil je, wat is er dan allemaal voor nodig? Dus dat je wel meegaat, je neemt iemand wel serieus, maar dat mensen zelf halverwege zeggen: ja, dat is ook eigenlijk helemaal niet haalbaar, dat moet ik maar loslaten. Maar als zij dat doen op dat moment, dan doen ze dat zelf, dan doen ze dat met een motivatie en dan kunnen ze ook veel sneller, en daar geloof ik ook in, dat andere pad bewandelen.” Een ander element van positieve gerichtheid is aansluiting bij de belangstelling van de deelnemer zelf, waardoor motivatie en enthousiasme worden losgemaakt. Je ziet dat deelnemers zich realiseren dat ze goed beslagen ten ijs moeten komen, waardoor ze bereid zijn hun grenzen op te rekken.
***
50 Inzicht in eigen kracht
Deelnemer: “Maar dan mag ik er ook ongeveer vier uur per week in steken om haar te begeleiden. En als je dat nu ziet, en dan zijn we, nou een maand of vier verder. Als je ziet, nu al merkt hoe veel beter ze de taal spreekt, hoeveel meer afwisselende woorden ze al gebruikt.” Deelnemer: “Daar wil ik de gemeente wel voor prikkelen, om daar achter te gaan staan straks. Maar dan moet ik dus heel goed beslagen ten ijs komen, met een bedrijfsplan zeg maar.” In dit geval had de benadering een sneeuwbaleffect, doordat de deelnemer actief de kracht van anderen mobiliseerde; degene die bezig was met de organisatie van de kinderboerderij, betrok daarbij ook andere mensen die hij persoonlijk kende en die hij binnen het plan een goede plek wilde bieden. Deelnemer: “Ik bedoel de koffiedame bijvoorbeeld. Het is er gewoon eentje van de groep. Die is ouder dan ik. Ik ken ‘r ook al heel lang. Een schat van een wijf en die ja, die hoeft niet meer aan het werk weet je. Het hoeft allemaal niet meer; dus als die daar gewoon lekker een beetje met koffie in de rondte gezellig kan gaan, wat ze hartstikke leuk vindt om te doen; en die mist al jaren die kinderboerderij. Ze woont er ook vlakbij. In principe is die vacature al vervuld weet je, dat zijn gewoon dingen, re-integreren is het niet. Dat is gewoon iemand die dat graag doet. En zonder dat ze dan voor de rest achterna gezeten wordt om nog ergens voor een baas te gaan werken, want ja… dat mens heeft ook haar tijd gehad.” Positieve gerichtheid hangt samen met het werkingsmechanisme ‘samenwerken’. Een goed voorbeeld is de eerder genoemde gezamenlijke inspanning in een MAC om een kookboek te maken. Andere deelnemers zagen daardoor niet alleen de kracht van anderen, maar ook het plezier van samenwerken en wat je er allemaal van kunt leren. De verwachting is dat daardoor een volgende keer deelnemers eerder zullen vertrouwen op hun eigen kracht en gemakkelijker besluiten om mee te doen. Door de oriëntatie op de vaardigheden van anderen werd niet alleen de eigen horizon breder maar gingen deelnemers zich identificeren met een ander die als (positief of negatief) voorbeeld ging dienen. De positieve gerichtheid vergroot het zelfvertrouwen van de deelnemers. Er ontstaat ruimte voor zelfreflectie en een meer realistisch beeld van de huidige en gewenste toekomstige positie. Dat uitte zich bij de deelneemster uit het volgende citaat in de kracht om haar eigen belangen uit te spreken en daarvoor op te komen. Casemanager: “Maar het feit dat zij na twee jaar eindelijk durft te zeggen wat ze wil. En dat ze dat ook thuis durft te zeggen, want haar man wilde naar een ander
Inzicht in eigen kracht 51
***
land verhuizen omdat hij daar werk kon krijgen en zij zei: ‘Ik blijf hier, want ik heb hier een leven, mijn kinderen hebben hier school. In dat andere land moet ik opnieuw beginnen, ik spreek de taal niet’. Nou ja, dat moet je maar durven als moslima, en zeker bij die man. En dat is goed afgelopen, maar het geeft… het laat wel zien dat iemand… op een gegeven moment toch voor zichzelf durft te kiezen.” De positieve gerichtheid, in combinatie met andere werkingsmechanismen, levert ook een maatschappelijke winst op. Uit de verhalen komt het beeld naar voren dat vele deelnemers zich graag zouden inzetten door voor anderen van betekenis te zijn. Maatschappelijke betrokkenheid lijkt een bij velen aanwezige latente kracht: Coördinator: “Zij willen allemaal wel graag iets betekenen in de maatschappij, voor een ander. Wel of niet betaald trouwens hoor. Sommigen vinden het ook gewoon heel fijn om voor hun kinderen te kunnen zorgen…blijven zorgen. Maar dat is voor de meesten, nee eigenlijk voor iedereen niet voldoende. Ze willen toch allemaal binnen het MAC ook iets voor zichzelf. En het mooiste is als ze ook iets voor een ander kunnen betekenen.”
4.2.6 Integraal werken Een manager uit één van de steden waar de gemeente naast het MAC ook actief inzet op reductie van belemmerende omgevingsfactoren, zei treffend: “Je hebt het hier over maatschappelijke problemen die groter zijn dan werkloos zijn.” Wat zij daarmee wil zeggen is dat er vaak een veelheid van factoren een rol speelt in iemands leven, waardoor deze persoon niet werkzaam is in een (betaalde) baan. Daarover gaat het werkingsmechanisme ‘integraal werken’: het verkrijgen van inzicht in die elementen die mensen in de weg zitten in hun ontwikkeling; persoonlijke omstandigheden die mensen afleiden of belemmeren actief maatschappelijk te participeren. In de literatuur wordt dit de persoonlijke context van de cliënt genoemd (Jacobs, 2005: 90). Het werkingsmechanisme start door, zoals de deelnemer uit het volgende citaat het formuleert: “te denken op het niveau van de deelnemer”. Het gaat erom je in te leven in de belevingswereld van de ander: Deelnemer: “Ik heb het gevoel dat we hier leren om te starten met, ja, met denken op het niveau waarop de bezoekers zitten. Dus je probeert je zoveel mogelijk in te leven, ook in een cliënt, van waarom komt ze twee keer en dan niet meer, en waarom komt ze helemaal niet, of is het misschien een soort sociale angst, dan moet je er een soort buddy bij zetten. Weet je, je probeert mensen uit hun geijkte omgeving te krijgen, maar je weet nog van jezelf hoeveel moeite dat kost, en die ervaring… ja eigenlijk zitten de ervaringsdeskundigen hier. Dus dan, ja ik moet zeggen, ik ervaar dat als een rijkdom.”
***
52 Inzicht in eigen kracht
De deelnemer vervolgt: “En ja, terwijl, als ze door zouden zetten, want dat zien we hier ook veel, mensen die zoiets hebben van: ja… ik zie het eigenlijk niet zo zitten om daar…maar goed ik kom toch maar. Dat die op een gegeven moment zo weer in die routine raken dat ze het voor geen goud meer kwijt zouden willen.” Het laatste citaat maakt duidelijk dat Wwb-cliënten die als deelnemer in een MAC werken, zich goed bewust zijn van persoonlijke belemmerende omstandigheden. Vaak (her)kennen zij redenen uit eigen ervaring. Door de laagdrempelige toegang en het vrijwillige karakter hoop je dat mensen, zoals het laatste citaat beschrijft, zich toch laten overtuigen of het MAC een kans willen geven, zodat ook zij in een omgeving terecht komen waar werkingsmechanismen hun werk kunnen doen. En zij na verloop van tijd “voor geen goud meer weg zouden willen”. Maar uit het onderzoek bleek dat dit niet altijd lukt, om uiteenlopende redenen. Sommige klanten weten zelf heel precies wat zij zouden willen, zoals het volgen van een bepaalde opleiding. De activiteiten in een MAC passen dan niet in dat beeld en lijken de realisatie van de eigen gewenste ontwikkeling alleen maar in de weg te staan of nodeloos te vertragen. Het voerde binnen de opzet van dit onderzoek te ver om deze gevallen nader uit te zoeken, maar er kwamen verschillende verhalen naar voren van mensen die helemaal niet tevreden waren met de aanpak binnen een MAC. Eén deelnemer had in de ogen van betrokken professionals een te hoog ambitieniveau in vergelijking met de eigen mogelijkheden. Echter, er blijken ook deelnemers na korte tijd uit te vallen, zonder dat duidelijk was welke follow-up deze mensen zouden krijgen. Voor deelnemers die er wel open voor staan is er echter uitgebreid aandacht voor persoonlijke omstandigheden, waar dikwijls de primaire behoeften van een deelnemer liggen: Casemanager: “Je voert nog steeds de wet uit, want je kunt iemand wel verplichten, je kunt wel nog steeds de sollicitatieplicht opleggen of de re-integratieplicht. Alleen meer… proberen maatwerk te leveren door meer te kijken naar de behoefte van de klant. En die is vaak niet alleen gericht op werk, maar soms is er net nog even wat anders nodig, een ander probleem dat eerst opgelost moet worden, waardoor er een druk van de schouders wegvalt, en iemand alsnog kan meedoen.” Wanneer belemmeringen inzichtelijk zijn gemaakt, wordt zoveel mogelijk geprobeerd deze op te heffen. Dat kan zijn door actief in te zetten op kinderopvang of huishoudelijke ondersteuning thuis maar ook door persoonlijke coaching of een zorgtraject als dat nodig blijkt.
Inzicht in eigen kracht 53
***
Coördinator: “De casemanager die haar hier ook bezig ziet, heeft dat gesignaleerd en heeft dat met haar besproken, in die begeleidingsgesprekken die ze dan zo standaard heeft. Ja, dat vind ik, dat zijn hele mooie…. dat is waarom het MAC er ook is. Om vooral die knelpunten te signaleren en heel gericht daarvoor dingen in te kopen als dat nodig is. Want je hebt toch te maken met de groep mensen die het moeilijkste te re-integreren zijn om allerlei redenen. Waar je nooit achter komt als casemanager in je gesprek op de gemeente, in wat heb je, een uur voor iemand, ja misschien een uur, ja precies.” Coördinator: “Dus daar is nu door de klant, haar klantmanager heeft dus voor haar een heel intensief traject ingekocht waarbij een persoon bij haar thuis komt en met haar thuis bekijkt hoe ze beter kan omgaan met de situatie. En tegelijkertijd blijft ze gewoon hier komen, 20 uur in de week, want dat zal straks alleen nog maar verder moeten worden uitgebreid.” Het is niet altijd nodig om een extern bureau in te schakelen, de binnen het MAC betrokken professionals begeleiden zelf ook deelnemers bij hun persoonlijke ontwikkeling door het voeren van gesprekken. Casemanager: “Ik begeleid die mensen in hun persoonlijke ontwikkeling en dan probeer ik het totaalplaatje te pakken. En dan zie ik dat er ook thuis heel veel aan de hand is. Ik denk: zolang het thuis niet goed is, ga je nooit werken, dat geloof ik niet. Dus, je kan de problemen thuis misschien niet oplossen: de schulden, de psychische klachten, de kinderen, structuur die mist. Sommige dingen los je wel op, andere dingen daar moet iemand mee leren omgaan.” De casemanager vervolgt: “Dus ik ben continu echt naar de persoon aan het kijken, en waar staat die in de ontwikkeling. Zowel qua werk als privé kan ik dat ook oppakken. Onlangs heb ik daar een extern bureau voor ingeschakeld, van: willen jullie alsjeblieft de thuissituatie oppakken, want als de thuissituatie niet verandert dan gaat zij nooit regulier werken.” Soms, zo blijkt uit het volgende citaat, zijn er niet eens zo zeer praktische belemmeringen maar eerder psychologische hindernissen. Het citaat is afkomstig van een casemanager betrokken bij een MAC waar veel allochtone vrouwen komen: “Wat ik heel vaak merk is dat mensen het moeilijk vinden om iets voor zichzelf te mogen doen. Altijd hun gezin voorop hebben gesteld. Bij ons merken ze dat het
***
54 Inzicht in eigen kracht
mag, dat je ook vrije tijd mag hebben. Ja, dat zijn de belangrijkste factoren, belemmeringen, en dat moet je eerst doorbreken. ” Het effect van de integrale benadering is dat de cliënt serieus wordt genomen. Bevestiging en erkenning van de persoonlijke situatie, in combinatie met de praktische adviezen en ondersteuning, geeft mensen de hoop en het vertrouwen dat de bestaande situatie kan veranderen. Door deelnemers bewust te maken van (onbewuste) belemmeringen kan ook gesproken worden over concrete hulp en ondersteuning. Eenmaal actief bij een MAC merken de deelnemers dat zij en hun lotgenoten in het MAC groeien in hun persoonlijke ontwikkeling en open staan voor participatie en de krachtgerichte benadering. Het maakt bij mensen ook de motivatie los om (weer) iets te doen.
4.2.7 Overige werkingsmechanismen Naast bovengenoemde werkingsmechanismen van empowerment onderscheiden we nog een paar aanvullende mechanismen. Net als bij de voorgaande werkingsmechanismen gaat het ook hier om een combinatie van interventie en de persoonlijke verwerking daarvan door de deelnemer. Wij onderscheiden: ‘luisteren, ‘realistische feedback geven over mogelijkheden en beperkingen’, ‘informeren, verduidelijken en adviseren’ en ‘deelnemers helpen deelnemers’. Luisteren Luisteren naar het verhaal van de deelnemer staat centraal in een MAC. In de setting van een traditionele Sociale Dienst ontbreekt vaak de tijd om werkelijk naar de deelnemer te luisteren. Omdat de medewerkers van een MAC niet de werkdruk en de voortdurende taakstelling in termen van uitstroom kennen die casemanagers in de traditionele setting vaak wel hebben, is er veel meer tijd voor deelnemers. Tijd om echt te luisteren naar hun verhalen. Door die tijd ervaren deelnemers belangstelling voor hun verhaal en stellen zij zich ook meer open op en vertellen zij meer over hun echte persoonlijke situatie. Een ervaren deelnemer legt uit hoe hij die verandering ervoer: “Door gewoon te zeggen van: ‘Hé, hoe gaat het met je? Hoe gaat het écht met je?’ Als je daar eerst mee begint en dan pas je zakelijke dingetjes doet, ik denk echt dat het dan allemaal sneller gaat, want mensen zijn echt wel bereid om mee te werken als jij gewoon maar even naar ze geluisterd hebt. Dan hebben ze ook een heel andere houding. Ik herken dat zelf ook …” Bij de Sociale Dienst ging dat heel anders: “Soms ging ik daarheen. Toen dacht ik van….. dan geef je antwoorden…. Want je weet wat ze verwachten! Terwijl je heel anders denkt, maar dat je denkt, ik zal dat
Inzicht in eigen kracht 55
***
maar antwoorden, anders krijg ik weer problemen. Ik heb geen zin in discussies want ze luisteren toch niet. Zo een idee had ik.” Door goed te luisteren is het eenvoudiger om praktische hulp en adviezen te geven, bijvoorbeeld het aanvragen van bijzondere bijstand of belastingontheffing. Tegelijkertijd biedt de openheid van cliënten aanknopingspunten voor verdere begeleiding, coaching en feedback gericht op de persoonlijke ontwikkeling en empowerment. Deelnemer: “En ja, niet iedereen heeft dezelfde achtergrond of dezelfde capaciteiten, mensen zien ontzettend op tegen andere mensen …wat dat betreft, merk ik toch wel, met de dames, dat heel veel van hen, ja problemen hebben met… met gezag. Of ja, dat ze eigenlijk een minderwaardigheidscomplex hebben, wat nergens op slaat, maar waar ze met mij als mannelijke deelnemer dan redelijk makkelijk over praten. Misschien is dat ook wel iets heel positiefs gewoon, dat er over gesproken wordt en dat er…., we heten dan activeringsmedewerkers te zijn maar ik denk dat niet iedereen echt geactiveerd hoeft te worden, maar dat er wat meer sociale contacten zijn die voor veel mensen wel belangrijk zijn. En een uitweg vinden uit problemen omdat… je krijgt eerder een handreiking als je dichter bij het vuur zit natuurlijk, en dat is zo want het is wel Sociale Dienst wat daar zit. Je kunt dus heel makkelijk en heel intiem je problemen gewoon voorleggen aan de mensen die daar zitten, die dan ook weer eerder geneigd zijn om jou te helpen omdat je niet case 556 bent of 1026, nee, je bent Peter of je bent Ria of noem maar wat op. Je bent gewoon een persoon en die mensen voelen dat. Dat is goed voor je. Dat merk ik gewoon, dat mensen er baat bij hebben.” En die praktische hulp geeft mensen vervolgens weer vertrouwen dat er iets kan veranderen: Deelnemer: “Vertrouwen. Ik heb het vertrouwen weer. Als er wat is kan ik aan de bel trekken bij iemand. En dat ik niet zo sta van…. Ik heb dat heel vaak gehad, want dan had ik alleen mijn casemanager en ook heel vaak dat ik niet kan bellen omdat ik geen beltegoed heb, want ik heb geen huistelefoon. En dan laat ik niets van me horen en dan krijg je weer een brief van ´omdat u niet heeft gereageerd op die en die brief, wordt uw uitkering weer gekort en blablabla.” Een casemanager vertelde dat je aan dit soort gesprekken in een traditionele setting, waarbij gemiddeld een uur in een kleine, saaie wachtkamer beschikbaar is, meestal niet toekomt. Dan luistert de casemanager ook wel, maar na drie kwartier moet nog wel even de boodschap mee hoe er dan toch toegewerkt kan worden naar werk.
***
56 Inzicht in eigen kracht
Mede door tijdgebrek ontstaat vervolgens geen dialoog, maar loopt de klant het risico paternalistisch of betuttelend toegesproken te worden - vaak goedbedoeld. Het is de vraag of het verhaal van een klant in dat uur volledig zal zijn. Als gevolg van onzekerheid, angst of, zoals we hierboven zagen, omdat de klant denkt dat het allemaal toch geen zin heeft, vertelt deze misschien maar een deel van het verhaal. Of er is te weinig tijd om je verhaal op jouw manier te vertellen. Of de klant heeft een minder plezierige ervaring gehad waardoor in het gesprek met de casemanager niet wordt toegekomen aan een vervolgstap. Uit de verhalen van klanten komt het beeld naar voren dat de mogelijkheid om uitgebreid je verhaal te kunnen doen, met volle aandacht van de persoon aan de andere kant van de tafel, van essentieel belang is. Door de aandacht voelen klanten zich serieus genomen. Dit ervaren zij als een persoonlijke erkenning. Het lijkt alsof ze willen zeggen: “Kijk, dit is er met me gebeurd, dit is me overkomen en daarom lukte of lukt het me niet om te werken.” Het blijkt een noodzakelijke stap om verder te werken aan een samenwerkingsrelatie of vertrouwensband met diegene die de klant probeert te activeren. In sommige gevallen wordt het verhaal misschien wel tien keer verteld. Soms is één of een paar keer al genoeg. Maar pas nadat er is geluisterd en begrip is getoond voor de persoonlijke omstandigheden van het individu, is er ruimte voor een volgende stap. In die zin lijken die gesprekken, in een groep en/of individueel, wel een soort ritueel dat doorlopen moet worden, een noodzakelijke voorwaarde voor verandering. Door te luisteren en begrip te tonen, het individu te accepteren zoals hij of zij daar op dat moment aanwezig is, bouwt de medewerker krediet op. Dat krediet leidt ertoe dat klanten nog meer gaan vertellen. Dat er weer ruimte is om te praten over andere onderwerpen dan de gebeurtenissen die hun leven leken te domineren. Realistische feedback over mogelijkheden en beperkingen Door de veilige omgeving die ontstaat en de vertrouwensrelatie die zich ontwikkelt, is het mogelijk om realistische feedback te geven op de mogelijkheden en beperkingen van de deelnemers. Omdat cliënten, deelnemers en professionals in groepsverband intensief met elkaar verkeren, krijgen de betrokkenen zicht op elkaars vaardigheden. Deelnemers en professionals geven elkaar op respectvolle wijze realistische feedback op de ontwikkeling van een deelnemer (en soms op het functioneren van een professional). Tevens leren deelnemers om op een respectvolle, accepterende manier constructief commentaar te geven op elkaars functioneren. Dergelijke kritische feedback is essentieel voor de ontwikkeling van deelnemers. Het is een impuls om buiten de eigen horizon te treden en oude, onproductieve gewoonten en denkbeelden af te leren. Daardoor komen deelnemers erachter wat ze kunnen en wat hen plezier en voldoening schenkt (en professionals hoe ze hun
Inzicht in eigen kracht 57
***
interventies kunnen verbeteren). Kortom er ontstaat een meer reëel beeld van individuele mogelijkheden en eventuele beperkingen. Enige voorbeelden: Coördinator: “Het tempo wordt natuurlijk ook ingeschat door de casemanager. Die kan ook af en toe wel eens zeggen van: ’Ja, het gaat nu te langzaam, je kan sneller. Je houdt het nu teveel af, dat is mijn indruk, wat vind jij daar zelf van? En wat is de reden daarvan?’ Dus zij gaat dan wel het gesprek aan als de casemanager vindt dat het tempo, dat iemand teveel afremt zeg maar, terwijl ze wel laat zien dat ze dingen heel goed zou kunnen.” Coördinator: “Of dat mensen niet gewend zijn hoe je moet… hoe je feedback moet geven bijvoorbeeld, dus je kan het wel ergens niet mee eens zijn, maar hoe zeg je dat. Sommigen, die komen heel bot over omdat ze gewoon niet gewend zijn om op een rustige manier je mening te geven. Nou en dat… dat kan gelijk in het verkeerde keelgat schieten van iemand die dan weer niet zo goed met kritiek om kan gaan.” Coördinator: “Nou, die begrijpen nog niet helemaal hoe het allemaal werkt in Nederland, hoe je je… mannetje kan staan richting je woning eh… verhuurder. Ja. Of hoe je als groep sterk staat als je iets wil organiseren, en hoe je dat dan naar voren kan brengen naar de gemeente.” Informeren, verduidelijken en adviseren De vormgevers van het MAC onderscheiden ook het verstrekken van informatie, verduidelijken en het geven van praktisch advies als belangrijke elementen van deelname. Bekendheid met regels en procedures is een belangrijke manier om greep op het leven te krijgen. Men kan dit aspect van deelname ook zien als een manier om uit het sociaal isolement te komen. Voorwaarde is wel dat er door een positieve opstelling een veilige, vertrouwenwekkende omgeving ontstaat, waarin deelnemers vragen durven stellen. Onderdeel van het programma in de MAC’s is dat deelnemers presentaties en uitleg krijgen over verschillende regelingen, procedures en belastingen. Ook kan op hun verzoek iemand van een andere instantie worden uitgenodigd om over een bepaald onderwerp voorlichting te geven. Het belangrijke is dat dergelijke kennis niet abstract, algemeen en daardoor grotendeels onbegrijpelijk is - zoals een overzicht van regelgeving in een brochure - maar concreet en toegesneden op de situatie van de deelnemer. Bovendien kunnen deelnemers vragen ter verduidelijking stellen. Zo hoorde een deelnemer in een MAC voor het eerst van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor het vervangen van haar koelkast en wasmachine. Dolblij was ze ermee en ze vertelde het onmiddellijk door aan andere deel-
***
58 Inzicht in eigen kracht
nemers en mensen in haar persoonlijke omgeving die leven op het minimumniveau. In die zin fungeren deze deelnemers als mobiele informatiebulletins of nieuwsbrieven. Ze informeren elkaar, precies zoals dat in de rest van de samenleving ook gaat. Ook geven sommige deelnemers aan anders naar casemanagers te kijken, iets milder, omdat zij de wereld nu ook eens van de andere kant kunnen bekijken. Zo wordt dus ook het wederzijds begrip tussen deelnemers en Sociale Dienst vergroot. Deelnemer: ”Ik ben ook blij want uiteindelijk dacht ik van nou, door het MAC ga je ook meer zien wat zich afspeelt achter de schermen van de Sociale Dienst. Heb je werkelijk contact met de casemanagers. Je hoort ze praten. Je weet hoe ze denken, je kunt het een beetje volgen van iets dichterbij. En aan de ene kant kan ik heel veel begrip voor ze opbrengen in de zin dat ik denk van: ze staan ook voortdurend onder druk, want dan komt er weer een maatregel uit Den Haag. En dan moet het weer allemaal veranderd worden. En dat gaat allemaal veel te snel. Maar ik blijf erbij, het kost niet zoveel tijd en moeite om gewoon aan iemand te vragen hoe het gaat en ik denk van je bent geschoold.” Deelnemers helpen deelnemers Eén van de eerste onderwerpen die deelnemers steevast noemen als kenmerk van een MAC is het begrip van en de erkenning voor hun persoonlijke situatie door andere deelnemers. Omdat de medewerkers van het MAC zelf ook bijstandsdeelnemers zijn, hebben zij vaak aan een half woord genoeg en voelen zij goed aan dat mensen eerst hun verhaal willen doen. En, wat vooral belangrijk is, zij begrijpen die verhalen uit eigen ervaring. Deelnemers vertelden ons dat zij soms geëmotioneerd hun hart luchtten. Eén van de gevolgen is dat de gebruikelijke defensieve houding die deelnemers innemen tegenover casemanagers plaats maakt voor een meer open, betrokken manier van communiceren: Deelnemer: “Het was heel opmerkelijk. Bijna alle geïnterviewden kwamen binnen met: ik ga zitten oh, ja zeg maar wat moet ik vertellen? En heel gereserveerd van: ik zal alleen maar vertellen wat ik wil vertellen. En als je het ijs brak door alleen maar te zeggen: allereerst ik zit ik ook in de bijstand en ik ben gevraagd om andere mensen te interviewen. Nou, dan was het alweer wat ontspannener. En in mijn geval waren de mensen heel erg open. Ik moet zeggen, ik vond het ook wel fijn om niet zomaar met mensen te praten, maar ook om te horen wat er in hun leeft, wat ze beleven bij de Sociale Dienst. Ik heb ook drie mensen gehad die echt gingen huilen. Waarvan ik dacht het is helemaal niet dat ze niet willen werken of zo. Die mensen worden gewoon in een hoekje geschoven. Ja, zonder dat die casemanager die bedoeling heeft natuurlijk, maar zo van: nee er wordt niet geluisterd.”
Inzicht in eigen kracht 59
***
Omdat de medewerkers van het MAC deels zelf bijstandscliënten zijn, voelen cliënten en deelnemers zich erkend en serieus genomen. Cliënten moeten daar vaak aan wennen. Voor hen is het bijzonder om die aandacht en die belangstelling te ervaren. Casemanager: “… dus je bent niet de Sociale Dienst, je bent niet de gemeente waar je naartoe gaat, maar het zijn mensen die dus zelf ook in de Sociale Dienst gelopen hebben en soms zelfs ook nog lopen….En die dus een heel ander beeld hebben.... en wat voor mensen misschien toch makkelijker is om die stap te nemen. Uit alle interviews hadden we echt allemaal gemerkt dat ze het aan de ene kant fijn vonden en aan de andere kant merk je dat mensen het helemaal niet gewend zijn dat zij hun zegje mogen doen.” Een casemanager bij een MAC vertelde dat zij ook zelf veel meer begrip had gekregen voor de deelnemers. Bijvoorbeeld omdat zij zich door de vele uit het leven gegrepen verhalen voor het eerst een beeld kon vormen van de wijze waarop sommige mensen met enorme inventiviteit ‘toveren’ met heel weinig geld. Dat er nooit iets extra’s gekocht kan worden; dat moeders bijna altijd ‘nee’ moeten verkopen aan hun kinderen omdat er nooit genoeg geld is. De casemanager vertelde daar grote bewondering voor te hebben gekregen en dat zij haar beeld van deelnemers in positieve zin had moeten bijstellen. Interessant is de vraag op welke wijze erkenning en begrip vorm krijgen. Soms lijkt een simpel zinnetje als “Ach mevrouw, u bent ook al zo lang bezig” (werd in deze context uitgesproken door een medewerker van een Sociale Dienst) voldoende. De openheid die deelnemers tonen en die het gevolg is van de her- en erkenning, het begrip en de aandacht, het zijn factoren die ertoe leiden dat eventuele achterliggende oorzaken van de bijstand besproken kunnen worden. Dat die ondersteuning gezocht kan worden waar op dat moment in die persoonlijke levenssituatie behoefte aan is.
***
60 Inzicht in eigen kracht
5
Theorieën over Empowerment
“Empowerment is fundamentally about power – about the power to redefine our possibilities and options and to act on them, the power within that enables people to have the courage to do things they never thought themselves to be capable of, and the power that comes from working alongside others to claim what is rightfully theirs” (Eyben, Kabeer and Cornwall, 2008: 5).
5.1 Inleiding In hoofdstuk 4 gaven we aan dat het begrip empowerment weinig bekendheid geniet in de sociale zekerheid. In het internationale ontwikkelingswerk is het echter een centraal begrip. Het speelt ook een belangrijke rol in de gezondheidszorg. Gebruik makend van de inzichten uit deze twee disciplines, bespreken we in dit hoofdstuk hoe over empowerment wordt nagedacht en wat we daaruit kunnen leren over wat empowerment kan betekenen in de bijstand en de arbeidsre-integratie. Zoals het motto boven dit hoofdstuk aangeeft, gaat het bij empowerment over power. We gebruiken hier het Engelse leenwoord omdat we willen uitdrukken dat het om meer dan macht gaat. De ‘power’ van empowerment moet gezien worden als een combinatie van kracht en macht. Het gaat om de innerlijke kracht (the power within) die mensen in staat stelt om inzicht te krijgen in eigen mogelijkheden, vaardigheden, kennis en perspectieven en in de mogelijkheid of macht (autoriteit) om die mogelijkheden te gebruiken om de eigen toekomst vorm te geven. Onderdeel van dit proces is het vergroten van zelfvertrouwen, zelfrespect en eigenwaarde. Maar empowerment gaat ook om de kracht die ontstaat door samen met anderen (power with) rechten te claimen. Anders geformuleerd, het gaat om de ontwikkeling van individuele en collectieve capaciteit om veranderingen te bewerkstelligen die verder reiken dan het eigen leven; om macht en invloed uit te oefenen op sociaal, cultureel, organisatorisch of politiek vlak. Capaciteit in de betekenis van zeggenschap en controle. Leonardsen (2007) verduidelijkt de rol van empowerment in de sociale zekerheid in het belangrijke onderscheid tussen een individueel versus een relationeel perspectief op reintegratie. Er is volgens hem nauwelijks verschil van mening tussen linkse en rechtse politici over het belang van empowerment als uitkomst van maatschappelijke
Inzicht in eigen kracht 61
***
interventies. De controverse betreft de weg die naar die uitkomst leidt. Leonardsen betoogt dat de moderne verzorgingsstaat ondanks alle goede bedoelingen, mensen eerder kracht heeft ontnomen dan gegeven. De voortdurende aansporingen tot meer individuele verantwoordelijkheid en meer effectieve overheidsinterventies ten spijt, ontkomen we niet aan de conclusie dat “meaning cannot be created administratively” (2006: 3). “It is in the complex interaction between a given socio-material situation and the individual capacity to interpret and act that one finds the key to an empowerment worthy of its name” (2006:.4). Essentieel voor een goed begrip van empowerment is het inzicht dat power, zowel kracht als macht, altijd voorkomt uit het bestaan van sociale, economische en politieke relaties die mogelijkheden scheppen maar ook ontnemen. Dit is de betekenis van de herhaalde constatering in hoofdstuk 2 dat re-integratie niet los gezien kan worden van de persoonlijke, maatschappelijke en institutionele omgeving waarin de deelnemer zich bevindt. Die omgeving kan obstakels creëren en barrières opwerpen voor het ontstaan van de capaciteit tot verandering. Bijvoorbeeld instanties die je machteloos maken, waardoor je geen perspectief meer ziet. Maar diezelfde omgeving bevat ook bronnen en middelen die je juist kunnen helpen weer greep te krijgen op je leven. Bijvoorbeeld een betrokken casemanager, een groep deelnemers die in gelijksoortige omstandigheden verkeert, een goede buur. Door de omgeving van de deelnemer te betrekken bij de re-integratie, zowel in instrumentele zin als door middel van bewustwording en reflectie, vind je aanknopingspunten voor ondersteuning van processen van empowerment.
5.2 Empowerment als maatschappelijke emancipatie en hervorming Zoals uit het motto bovenaan dit hoofdstuk blijkt, is empowerment een veelomvattend begrip. In de eerste plaats omvat empowerment; denkbeelden als de bereidheid en de mogelijkheid deze om te zetten in handelen. Een cruciaal element van empowerment betreft de verbeeldingskracht; de bevrijding van iemands denkbeelden, over zichzelf en over zijn mogelijkheden; van door hemzelf en door anderen opgelegde, vaak diep ingesleten kaders. “Empowerment happens when individuals and organized groups are able to imagine their worlds differently…” (Eyben e.a., 2009: 3). Empowerment houdt altijd een proces van bewustwording in. Dit is naar onze mening nog een slecht begrepen aspect van empowerment in de maatschappelijke activering. Maar empowerment omvat ook altijd de bereidheid en de mogelijkheid om die nieuwe horizonten om te zetten in nieuwe gedragspatronen (Jupp en Ali, 2009: 13). In de praktijk veronderstelt het één het ander. Om ervan overtuigd
***
62 Inzicht in eigen kracht
te raken dat je bijvoorbeeld wel in staat bent om een bepaalde cursus succesvol af te ronden, moet je je ook daadwerkelijk inschrijven, de benodigde studiediscipline opbrengen, leren omgaan met onvermoede obstakels, de teleurstelling van een laag cijfer overwinnen, et cetera. Meestal kan iemand dat niet alleen, zeker niet als het gedrag de eerste stap is op een pad dat vaak jarenlang afgesloten is geweest of zelfs niet eens voorstelbaar was. Een tweede aspect is dan ook dat empowerment vooral een sociaal, interactief proces is. “Power can usefully be thought of as capacity generated through social relations and as such can be understood as both enabling social change and sustaining the status quo” (Eyben e.a., 2008: 5). In het vorige hoofdstuk zagen we dat participatie, het actief betrokken zijn en meedoen met veranderingsprocessen, een cruciaal element vormt van empowerment. Daarbij gaat het om meer dan praten alleen (Forester, 2009). Verandering verloopt via actief samenwerken aan concrete taken en opdrachten (working alongside others) om zo de ervaring op te doen en de vaardigheden aan te leren die de verbeeldingskracht bevrijden en nieuwe mogelijkheden binnen het gezichtsveld brengen. Een belangrijk aspect van participatie is dat het plaatsvindt in een klimaat van openheid, gelijkwaardigheid en wederzijds respect. Eyben en anderen benadrukken in dit verband het belang van erkenning. Zij noemen een aantal voorbeelden die grote relevantie hebben voor bijstand en re-integratie: “The push to extend basic services needs to be accompanied by a parallel emphasis on the way in which services are delivered. In Bolivia health clinics used to be empty of patients because local people felt they were not treated with respect. Services can be technically high quality and still be delivered in ways that make people feel like cattle” (Eyben e.a., 2008: 9). Gelijkwaardigheid en respect zijn in het bijzonder belangrijk omdat maatschappelijke activering plaatsvindt in, althans aanvankelijk, een situatie van ongelijkwaardigheid en machtsverschillen. We kunnen er niet van uitgaan dat de cliënten en deelnemers aan MAC’s even vaardig zijn in het aangaan van functionele relaties en het gebruik maken van maatschappelijke en persoonlijker hulpbronnen als de professionals. Zoals we in hoofdstuk 2 zagen, zijn de meeste deelnemers in een MAC geconditioneerd door jaren van teleurstelling, machteloosheid en psychologische aanpassing aan een schijnbaar uitzichtloze situatie. Het resultaat daarvan is een vorm van maatschappelijke uitsluiting die het best beschreven kan worden als een houding van totale moedeloosheid, een onvermogen om nog te geloven in de mogelijkheid van een actief, werkend bestaan. Omgekeerd kunnen we er niet van uitgaan dat de gebruikelijke expertise van professionals vanzelfsprekend aansluiting vindt bij de situatie van de deelnemer. Zoals Cornwall en Coelho (2006: 12) zeggen:
Inzicht in eigen kracht 63
***
“Simply creating spaces does little to rid them of the dispositions participants may bring into them. Professionals valued for their expertise in one context may be unwilling to countenance the validity or value of alternative knowledges and practices in another; and citizens who have been on the receiving end of paternalism or prejudice in everyday encounters with state institutions may bring these expectations with them into the participatory sphere.” Participatie verwijst naar een proces waarin deelnemers en professionals zich langzaam voor elkaar open stellen opdat vruchtbare uitwisseling en samenwerking op gang komen, met het oogmerk diep ingesleten beelden, verwachtingen en handelingspatronen te doorbreken. Dat gaat niet vanzelf. Eyben en anderen noemen bijvoorbeeld de bestendigende effecten op het individu van de manier waarop zij worden gepresenteerd in beleidsnota’s, wetsartikelen, institutionele en professionele routines. Zij noemen dit speaking-about: “...those who are spoken about may so internalize the way they are represented, that when they come to represent themselves they simply reproduce the portraits that are made of them by others. People need opportunity and political leadership to recognize and name the discrimination and privation they face so they can break the perpetuation of internalized and external discrimination. This means people representing themselves in ways that do not demean them, nor simply reproduce societal discriminations against them. The label ‘the poor’ is a case in point. Such labeling…..may shift or sustain power relations in ways that trigger social dislocation and prejudice efforts to achieve greater empowerment” (Eyben e.a., 2008: 9). Het gevaar bestaat dus dat de mensen over wie wordt gesproken dat woordgebruik, de labels, de stigma’s (dakloos, arm, kansloos) reproduceren op het moment dat hen gevraagd wordt wat zij zelf willen. Uit het citaat wordt duidelijk dat de sluipende effecten van alledaags taalgebruik niet door deelnemers alleen kunnen worden gekeerd. Zij hebben hierbij ook de hulp van professionals en political leadership nodig. De gedachte is dat, doordat zij participeren in een open, gelijkwaardige en op wederzijds respect gebaseerde werkrelatie, deelnemers niet alleen in een meer vruchtbare relatie tot zichzelf komen te staan, maar dat ze uiteindelijk ook meer invloed hebben op hun maatschappelijke omgeving, inclusief de verschillende instituties waarmee ze te maken krijgen (Eyben e.a., 2008: 5). Empowerment moet ertoe leiden dat deelnemers uiteindelijk vorm kunnen geven aan hun eigen toekomst.
***
64 Inzicht in eigen kracht
In de derde plaats moet empowerment gezien worden als een pad, een reis, in plaats van een eindtoestand. Deze benadrukking van het proces van empowerment heeft verschillende implicaties. In de eerste plaats is empowerment nooit ‘af’. Veel elementen van empowerment hebben een intrinsiek proceskarakter: het kunnen aangaan en onderhouden van vruchtbare samenwerkingsrelaties, het kunnen reflecteren op de eigen situatie en het eigen handelen, het leren omgaan met conflicten, het waarnemen van elementen in de situatie die de eigen ontplooiing belemmeren (Jupp en Ali, 2009: 14). Ten tweede voorkomt het denken in procestermen al te simplistische uitkomstmetingen. Dat wil niet zeggen dat outcome, de impact van empowerment op het individu en zijn omgeving, niet belangrijk is. Integendeel: in het algemeen zijn wij een groot voorstander van verantwoording afleggen in maatschappelijke dienstverlening in termen van outcome in plaats van output (de activiteiten die professionals hebben verricht). Ook al is outcome vaak moeilijk te meten, het streven ernaar leidt ertoe dat de aandacht altijd gericht blijft op het uiteindelijke doel van de interventie of het beleid. Waar het gaat om empowerment wijzen we er slechts op dat outcome multidimensioneel is en door de verschillende betrokkenen bij MAC’s (deelnemers, professionals, opdrachtgevers) waarschijnlijk verschillend wordt ingevuld (Jupp en Ali, 2009: 16). Wij komen hier in de discussie nader op terug. Ten slotte: empowerment bestrijkt meerdere terreinen. Binnen de ontwikkelingsliteratuur onderscheidt men naast persoonlijke ontwikkeling sociale, economische en politieke vormen van empowerment. Het belang van dit onderscheid is dat al deze dimensies van empowerment in elkaar grijpen en elkaar versterken. Persoonlijk empowerment hangt bijvoorbeeld af van het vermogen van het individu om deel te nemen aan de arbeidsmarkt, dan wel een zinvolle bijdrage te leveren aan de samenleving. Dit onderscheid vereist een toelichting. Maatschappelijk empowerment. In de ontwikkelingsliteratuur wordt hieronder verstaan het vermogen van het individu om zich staande te houden binnen, of zich te weren tegen, de vigerende machtstructuren. Voor ons doel is relevant dat maatschappelijk empowerment zich richt op datgene wat deelnemers zelf - individueel en met anderen - kunnen doen tegen de institutionele structuren en vertogen die hun leven bepalen. Zoals Eyben e.a. stellen: “This is where empowerment comes in as a process whereby people develop a sense and capacity for agency – ‘individual power within’ and ‘collective power with others’ to improve the quality of their social relationships and to secure respect, dignity and freedom from violence, leading purposively or otherwise to changes in the institutions and discourses that are keeping them in poverty” (2008: 8).
Inzicht in eigen kracht 65
***
Deze discussie heeft betrekking op de situatie in ontwikkelingslanden, waar door enorme maatschappelijke ongelijkheid en scherpe machtsverschillen grote groepen mensen zich in een uitzichtloze toestand van armoede en afhankelijkheid bevinden. Zulke inzichten zijn daarom niet zonder meer toepasbaar op de situatie van de Wwb. Echter, zoals we gezien hebben in hoofdstuk 2, geldt ook voor de Wwb dat bureaucratische routines en een bijbehorend vertoog, de maatschappelijke uitsluiting van deelnemers bestendigen. Door mensen bewust te maken van hun eigen positie en pogingen om daarin verandering aan te brengen te ondersteunen, kunnen individuele en collectieve processen van maatschappelijk empowerment gestimuleerd worden. Voorwaarde is het besef bij professionals dat traditionele werkpatronen de ongewenste verhoudingen in stand houden en dat er alternatieven zijn die emancipatie mogelijk maken. Het bestaan van financiële regelingen voor mensen met een minimuminkomen verandert nog niets aan de beperkte kansen die de groep heeft om zich structureel aan armoede en uitzichtloosheid te ontworstelen. Bewustwording van de eigen mogelijkheden vormt hier een voorwaarde voor een bestaan met meer mogelijkheden voor het aangaan van waardevolle sociale relaties en zinvolle maatschappelijke participatie. Economisch empowerment. Economisch empowerment is de capaciteit om te participeren in, bij te dragen aan, en te profiteren van deelname aan de arbeidsmarkt op een wijze die recht doet aan de waarde van die eigen bijdrage en de eigenwaarde van het individu. In Nederland is in het vertoog over de sociale zekerheid en de arbeidsmarkt de positie van het individu op de arbeidsmarkt sterk geïndividualiseerd. Dat wil zeggen, het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het individu om voldoende te zijn toegerust - in termen van opleiding, vaardigheden, motivatie, sociaal kapitaal, flexibele instelling - om een baan te vinden en te houden. De verantwoordelijkheid van de werkgever beperkt zich grotendeels tot de collectief geregelde arbeidsvoorwaarden, en in mindere mate de arbeidsomstandigheden. In dit vertoog wordt arbeid doorgaans opgevat als een individuele plicht of verantwoordelijkheid. Deze opvatting past binnen een dominante discussie over microeconomische efficiëntie in een wereldeconomie. Arbeid kan echter ook worden opgevat als een maatschappelijk recht. Dit biedt niet alleen grote maatschappelijke voordelen in termen van sociale betrokkenheid en het behoud van koopkracht. Arbeid wordt daarmee ook een collectieve verantwoordelijkheid van werknemers, werkgevers en overheid samen. Er zijn meer vormen van arbeid dan de ‘negen-totvijf-baan’. Het is mogelijk om arbeid te verdelen. Bovendien zouden werkgevers zich meer kunnen inspannen om zodanige arbeidsomstandigheden te creëren dat zwakkere en oudere werknemers aan het werk kunnen blijven (denk aan periodieke scholing, aangepaste functieomschrijving). Wij willen niet de indruk wekken dat we MAC’s zien als een middel om de arbeidsmarkt radicaal te hervormen. Echter,
***
66 Inzicht in eigen kracht
de manier waarop economisch empowerment in een MAC wordt vormgegeven, is op zijn minst een kritisch commentaar op de heersende opvatting over arbeid en sociale zekerheid. Politiek empowerment. In de context van ontwikkelingslanden gaat politiek empowerment over het streven naar een grotere representatie van de armen in politieke instituties, zodat ze een grotere invloed kunnen uitoefenen op collectieve beslissingen die henzelf aangaan. In de context van een MAC heeft politiek empowerment een iets andere betekenis. Aangezien in een democratische rechtsstaat iedereen toegang heeft tot politieke representatie, betreft politiek empowerment veeleer de vorm van democratische representatie. In een MAC doen de deelnemers ervaring op met participatie in de collectieve besluitvorming over hun leefomgeving. Hiermee oefenen zij zulke uiteenlopende democratische vaardigheden als: leren je eigen standpunt helder te verwoorden, leren het standpunt van anderen te begrijpen, deelnemen aan een vergadering, conflicthantering, leren de weerbarstigheid van maatschappelijke problemen te ervaren en te appreciëren (Warren, 1992). Kortom, actieve participatie in collectieve besluitvorming is een vorm van zelfbeschikking. Anders gezegd: een vorm van actief burgerschap die gemakkelijk kan worden toegepast in andere situaties (Lowndes, 1995).
5.3 Empowerment in de gezondheidszorg: empowerment als persoonlijke verworvenheid Empowerment binnen het domein van de gezondheidsbevordering is gericht op het ondersteunen van mensen bij het verkrijgen van controle over hun gezondheid en over de factoren die daarop van invloed zijn. Naast de psychische, sociale en fysieke gezondheid spelen ook andere aspecten die de gezondheid beïnvloeden een rol. Empowerment is daarbij de kernstrategie. In een overzichtsstudie van Jacobs worden conceptueel drie dimensies van persoonlijk of psychologisch empowerment onderscheiden: empowerment op individueel niveau, op groepsniveau en op organisatieniveau (Jacobs e.a., 2005: 9, zie ook Steenssens & Van Regenmortel, 2007): Empowerment op individueel niveau is onder te verdelen in: 1. De intrapersoonlijke of zelfbelevingscomponent. Deze dimensie verwijst naar het geloof in eigen vaardigheden en mogelijkheden, maar ook in het vertrouwen en de wil om de persoonlijke situatie te beïnvloeden. Termen als self-efficacy en self-esteem worden in dit kader genoemd. 2. De interpersoonlijke of interactionele component refereert aan interacties tussen personen waardoor een kritisch bewustzijn ontstaat, bewustzijn van heersende waarden en normen en een besef van maatschappelijke mogelijkheden.
Inzicht in eigen kracht 67
***
3. De gedragscomponent. Daarmee bedoelen we het daadwerkelijk betrokken zijn en participeren binnen sociale verbanden. Groepsempowerment heeft betrekking op de wijze waarop individuen (individueel niveau) omgaan met de bredere sociaaleconomische en politiek context (macro niveau). Mensen leren in een groepssetting vaardigheden aan en doen ervaringen op die enerzijds het individu zelf sterker maken en meer zelfvertrouwen geven (persoonlijk empowerment) maar ook de groep of gemeenschap sterker maken. De kracht van de groep en de onderlinge verbondenheid binnen de groep worden gezien als essentiële onderdelen van het proces van empowerment. Empowerment op organisatieniveau heeft betrekking op randvoorwaarden binnen organisaties die het individu helpen om zich persoonlijk en maatschappelijk te ontwikkelen. Gezondheidsbevorderend empowerment in de praktijk Hoewel het oogmerk van empowerment binnen de gezondheidsbevordering zich naast het individuele proces ook uitstrekt naar het groepsniveau en het organisatieniveau, ligt de nadruk in de diverse onderzoeksrapporten vooral op persoonlijk empowerment. Een voorbeeld is de individuele patiënt die een chronische ziekte managet, zoals artritis, astma of diabetes. Interventies ten behoeve van empowerment van de patiënt hebben tot doel het verbeteren van de omgang van de patiënt met zijn ziekte waardoor hij of zij zich fysiek, psychologisch en sociaal beter gaat voelen. Afhankelijk van de aard en impact van een chronische ziekte op de psychologische en sociale wereld van de patiënt worden Self Management Interventions aangeleerd (Newman e.a., 2004). Een overzichtsstudie van Barlow en anderen naar verschillende zelfmanagement benaderingen bevestigt het positieve effect van informatievoorziening en cognitieve gedragstechnieken op het kennisniveau en probleemoplossend vermogen van patiënten. Ook het managen van ziektesymptomen en het eigen gedrag werd verbeterd ( Barlow e.a., 2002: 183). In recente publicaties worden echter ook kanttekeningen geplaatst bij de beperkte systematische evaluatie van diverse zelfmanagementprogramma’s (Warsi e.a., 2009). Volgens Coster en Norman blijft het ook lastig om de sleutelelementen van een interventie vast te stellen. In de helft van de door hen geanalyseerde zelfmanagementinterventies werd onvoldoende bewijs geleverd voor de effectiviteit van de interventie (Coster & Norman, 2008). Net als in het ontwikkelingswerk vormt het besef dat empowerment een proces is in de verschillende studies naar empowerment ten behoeve van gezondheidsbevordering de rode draad. Stinson en anderen (2008) omschrijven dit proces fraai als een omslag van letting go naar gaining control. Een andere les is het belang van
***
68 Inzicht in eigen kracht
maatwerk. Trainingsprogramma’s moeten afgestemd zijn op individuele kenmerken en behoeften van patiënten. Ook komt het belang van de combinatie van kennis en vaardigheden in studies terug (Barlow e.a., 2002; Newman e.a., 2004; Coster & Norman, 2009). Daarbij leek de overdracht van kennis en vaardigheden zich tot voor kort te beperken tot een overdracht van kennis door zorgprofessionals. ‘Peer education’ of groepsempowerment staat nog in de kinderschoenen (Barlow e.a., 2002: 184). Ook de overzichtsstudie van Jacobs bevestigt de nadruk op persoonlijk empowerment. Dat heeft overigens vaak meer te maken met de onbekendheid met groepsempowerment en het ontbreken van meetinstrumenten dan met het belang ervan (Jacobs e.a., 2005: 101). In de beschrijving van empowerment binnen de gezondheidsbevordering bestaan verschillende opvattingen over hoe deze te realiseren valt. Globaal zijn er twee stromingen: zij die de top-down benadering aanhangen en de voorstanders van een bottom-up benadering. Bij een top-down benadering bepaalt een professional de interventie, al dan niet volgens een van tevoren bepaald plan, om individuen te stimuleren in het nemen van hun persoonlijke verantwoordelijkheid. Bottom-up benaderingen stellen dat het individu zoveel mogelijk zelf moet kunnen bepalen wat goed is voor hem of haar. Er is voor beide benaderingen iets te zeggen en beide invalshoeken dragen risico’s in zich. Jacobs en anderen benadrukken daarom dat het vooral om een constructieve samenwerkingsrelatie zou moeten gaan, waarbij professionals zich bewust moeten zijn van hun machtsbasis (toegang tot financiële middelen, beleid, persoonlijke en professionele competenties) (2005: 22). Voortdurend moet duidelijk zijn wiens keuzemogelijkheden worden ingeperkt en waarom.
5.4 Empowerment binnen een MAC: empowerment als individuele emancipatie en maatschappelijke participatie Empowerment binnen MAC’s combineert elementen van de medische en de ontwikkelingsleer. Het is in eerste instantie gericht op empowerment van het individu maar omvat ook, zowel als principe als in zijn uitwerking, elementen van maatschappelijke hervorming. Belangrijke elementen in het proces van empowerment zijn, zoals we zagen, het zelf actief participeren, samenwerken met professionals en het werken in groepen. Empowerment binnen de context van een MAC richt zich vooral op persoonlijke verworvenheden; vergelijkbaar met de betekenis van empowerment binnen de gezondheidsbevordering. Actieve participatie vergroot kennis en maakt het aanleren van vaardigheden of competenties als zelfvertrouwen en probleemoplossend vermogen mogelijk. Professionals, mits zij zich goed bewust zijn van bestaande machtsverhoudingen en hun eigen positie daarin, kunnen door hun
Inzicht in eigen kracht 69
***
inhoudelijke kennis en door hun begrip van maatschappelijke en organisatorische structuren, individuen en groepen faciliteren en ondersteunen in hun emancipatieproces. Binnen een groep vinden mensen vaak steun en erkenning, het groepsproces vergroot de kennis en het (zelf)inzicht van de deelnemers door uitwisseling van ervaringen en het leren van anderen. Deelnemers leren om beter met elkaar en daardoor met anderen in hun omgeving om te gaan (gedragscomponent). De maatschappelijke aspecten van empowerment binnen een MAC zijn gelegen in het belang dat wordt gehecht aan de persoonlijke en maatschappelijke context. Zonder inzicht en begrip van een individuele geschiedenis die leidde tot de positie waarin een individu of een groep zich op dat moment bevindt, lijkt een passende invulling van de ondersteuning van empowerment al snel ontoereikend. Ter illustratie: empowerment van een individuele allochtone of autochtone alleenstaande vrouw vraagt om verschillende benaderingswijzen en andere accenten. In de ontwikkelingsliteratuur wordt een verdieping in de sociaal-politieke geschiedenis van een land of groep als essentieel gezien, zodat de relatie met bestaande machtsstructuren zichtbaar wordt gemaakt. Wanneer hiërarchische verhoudingen tussen bijvoorbeeld mannen en vrouwen in een land worden genegeerd, zullen vele pogingen om de positie van vrouwen via de verstrekking van een microkrediet structureel in een andere machtspositie brengen mislukken; daarvoor moet er ook iets veranderen aan bestaande machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen in dat land. Analoog hieraan kan empowerment in een MAC worden beschouwd als het bewust worden en het ongedaan maken van de conditionerende effecten van een leven in de bijstand. Met andere woorden: het niet onderkennen van de maatschappelijke situatie van belanghebbenden kan een obstakel voor het proces van empowerment vormen. We vinden een voorbeeld in de ervaringen met empowerment gericht op Marokkaanse vrouwen in de gezondheidszorg. Participatie in de projecten betekende dat veel vrouwen eerst toestemming moesten vragen aan hun man (Jacobs, 2005: 25).
***
70 Inzicht in eigen kracht
De professional in een MAC
6
In dit onderzoek naar MAC’s ligt de nadruk op het in kaart brengen en begrijpen van het proces van empowerment. Empowerment is het belangrijkste werkingsprincipe van een MAC. Het is daarin, en ook in een andere gerichtheid op arbeid als middel voor maatschappelijke participatie, dat een MAC zich onderscheidt van de traditionele re-integratieaanpak. Empowerment is een relatief nieuwe en onbekende benadering in de sociale zekerheid. Daarom meenden wij dat een verkenning van de empowermentliteratuur op andere terreinen, in combinatie met intensief kwalitatief veldonderzoek onder deelnemers en professionals van MAC’s, de aangewezen weg was om meer inzicht te verwerven in het proces van empowerment. De voorgaande hoofdstukken doen verslag van dit deel van het onderzoek. Echter, als ‘bijvangst’ leerden we ook het een en ander over de (veranderde) rol van de professional in een MAC. Empowerment dient het doel dat de deelnemer weer de regie over zijn eigen leven krijgt. Dat kan alleen maar via een intensief proces van participatie, vrijwilligheid en het ontdekken van de eigen mogelijkheden en beperkingen. Het valt te verwachten dat dit grote consequenties heeft voor de rol en positie van de professional in een MAC. Ter illustratie citeren we een door ons geïnterviewde professional: “Je kunt alleen maar effectief werken in een MAC als je als professional authentiek bent.” Kortom, we verwachten dat de professional in een MAC zich gesteld ziet voor de opgave een andere functie-inhoud te creëren, andere vaardigheden en competenties aan te leren en vanuit een andere grondhouding te werken. In dit hoofdstuk presenteren we onze eerste bevindingen over de rol van professionals in een MAC. Echter, we wijzen erop dat het slechts eerste, niet-systematische indrukken zijn. Een goede behandeling van de rol, positie en functie-inhoud van de professional in een MAC vereist een afzonderlijk onderzoek. In de eerste plaats is acceptatie van de professional door de cliënten en deelnemers niet vanzelfsprekend. De meeste cliënten benaderen professionals aanvankelijk met een zekere gereserveerdheid, zo niet met uitgesproken wantrouwen. Zij kennen professionals vooral als overbelaste, moeilijk benaderbare functionarissen die weinig persoonlijke belangstelling hebben, maar die wel de macht bezitten om beslissingen over je uitkering te nemen met vergaande negatieve gevolgen voor je levens- en inkomenssituatie. In de beginfase moeten professionals dan ook door
Inzicht in eigen kracht 71
***
hun opstelling het vertrouwen van de cliënten en deelnemers zien te winnen en een veilige omgeving creëren waarin mensen elkaar vertrouwen: Casemanager: “Juist doordat wij, ik en een andere klantmanager, er vanaf het begin zo betrokken bij waren - we hebben alle trainingen en dergelijke gevolgd met de groep - durfde men op een gegeven moment ook te zeggen: ‘Ja, jullie zijn hier om ons te controleren. En ik zie jullie aantekeningen maken en dat gaan jullie allemaal doorgeven.’ Nou dat is gelukkig helemaal uit de lucht. Ze zien ons echt als: ‘Ik ben zo blij dat je er bent want ik voel me eigenlijk veilig.’ Dus een stukje… reputatie van de gemeente, van de klantmanagers, wordt hierdoor ook aangepast.” Casemanager: “Mensen hebben een bepaald beeld ervan. ‘Oh, de gemeente begint weer een project en dat zal wel weer niks worden.’ En: ‘De klantmanagers zijn tegen ons’. En nu is het ineens van: ‘Oh maar klantmanagers kunnen ook… met ons zijn.’ En, ja, dat vind ik een mooi, een bijkomend voordeel van dit project.” In het proces van empowerment gaat het, zoveel is wel duidelijk, enerzijds om het verwerven van kennis en competenties en het verbreden van de eigen horizon van mogelijkheden en anderzijds om de ondersteuning, om het faciliteren van greep op het leven krijgen. De bij een MAC betrokken casemanagers en externe adviseurs benadrukken dat het tijd vergt om onderling vertrouwen te wekken en een open sfeer te creëren. Tijd om te luisteren naar de verhalen die mensen bezighouden; verhalen over gebeurtenissen, pijn en verdriet die vaak zo lang hun leven hebben beheerst en dikwijls nog beheersen. Binnen het MAC spelen zich ook allerlei groepsprocessen af. Sommige mensen hebben vaak het woord en anderen zijn stil. Door gezamenlijk een huishoudelijk reglement af te spreken, maar ook door trainingen, leren de deelnemers in een MAC een aantal basisvaardigheden zoals elkaar laten uitspreken en naar elkaar luisteren. Naarmate de sfeer in de groep vertrouwelijker wordt, spreken de deelnemers elkaar ook aan op constructief of destructief gedrag. Het lijkt, zo vertellen de betrokken deelnemers, dat deelnemers dergelijke feedback eerder van elkaar dan van een professional aannemen. Commentaar van een casemanager wordt nog wel eens beschouwd als een tactische zet om hen sneller te kunnen laten uitstromen. Terwijl vergelijkbare uitspraken van collega-deelnemers eerder als welgemeende betrokkenheid worden uitgelegd. In die zin is het functioneren in groepsverband een belangrijk element van de werking van een MAC. Omdat de deelnemer zijn eigen ontwikkelingsproces vorm geeft, proberen casemanagers niet bevoogdend te zijn in hun feedback, maar spiegelend, vragend en stimulerend. In het vorm geven aan dit proces van ondersteuning kunnen wij leren van empowermentprogramma’s in de gezondheidszorg voor mensen met langdurige of
***
72 Inzicht in eigen kracht
chronische beperkingen (Korevaar & Dröes, 2008). In programma’s zoals de Individuele Rehabilitatiebenadering ligt de focus op rehabilitatie en herstel, waarbij onder rehabilitatie wordt verstaan: “Mensen met beperkingen ondersteunen bij het verkennen, kiezen, verkrijgen en behouden van hun eigen doelen zodat zij tevreden en succesvol zijn in hun activiteiten en in hun deelname aan de samenleving. Er wordt gestreefd naar zo weinig mogelijk professionele ondersteuning” (2008: 26). Hoe geeft men vorm aan de terughoudende opstelling van professionals zoals die uit dit citaat naar voren komt? In de zorg voor chronische patiënten ziet men het proces van empowerment als het doorlopen door de deelnemer van een aantal fasen: verkennen, kiezen, verkrijgen en behouden. Samengevat weet een deelnemer in de fase van verkennen nog niet precies wat hij wil. Het is nog onduidelijk in deze fase in hoeverre hij iets wil veranderen aan zijn situatie. De uitkomst van deze fase is dat de deelnemer zich een globaal doel stelt. In de fase ‘kiezen’, die daarop volgt, maakt de deelnemer een keuze uit beschikbare mogelijkheden. Dit moet leiden tot het articuleren door de deelnemer van de specifieke rol die hij in zijn persoonlijke omgeving wil vervullen. Daarna moet de deelnemer in de fase van ‘verkrijgen’ praktische handelingen uitvoeren die moeten leiden tot het bereiken van het voorafgestelde doel. In deze fase zijn de benodigde vaardigheden en de vereiste motivatie om het doel te verwezenlijken blijvende aandachtpunten. Ten slotte worden die vaardigheden geïdentificeerd die de deelnemer ondersteunen in het borgen, het ‘behouden’ van de gestelde doelen (Korevaar & Dröes, 2008: 132). Het interessante van de rehabilitatiebenadering is dat het een uitgebreid instrumentarium biedt om hulpverleners te helpen bij het goed doorlopen van de verschillende fasen. Te denken valt aan modules, trainingen, die professionals leren hoe zij bijvoorbeeld een band met de deelnemer kunnen opbouwen, de deelnemer kunnen helpen bij het opstellen van doelen en de deelnemer kunnen leren op welke wijze hulpbronnen gecreëerd, verkregen en gebruikt kunnen worden (2008:133). Ook stelt de benadering duidelijke eisen aan de hulpverlener zelf, waarbij respect en vertrouwen sleutelbegrippen zijn (2008: 106). De samenwerkingsrelatie tussen hulpverlener en deelnemer is, zo blijkt uit de beschrijving door Korevaar en Dröes, cruciaal (2008: 105). De samenwerking beschrijven zij als een ‘bondgenootschap’ waarbij de opstelling van de professional in de loop van de tijd, in de ontwikkeling van de samenwerkingsrelatie, verandert. De professional vervult een ondersteunende rol en past zich aan aan de emancipatieontwikkeling van de deelnemer. Individuele rehabilitatiebenadering vraagt creativiteit en visie en richt zich, net als in een MAC, vooral op mogelijkheden in plaats van beperkingen.
Inzicht in eigen kracht 73
***
De hulpverleningsvorm ‘rehabilitatie’ heeft inmiddels een veel bredere doelgroep dan mensen met chronische ziekten of andere fysieke, psychische of verstandelijke beperkingen. De benaderwijze leent zich eveneens goed voor al die mensen die behoefte hebben aan hoop en ondersteuning in een proces van empowerment; bij de ontwikkeling van (ervarings)deskundigheid en bij de bestrijding van (dreigende) sociale uitsluiting. Korevaar en Dröes onderscheiden naast het begrip rehabilitatie het begrip ‘herstel’. Bij herstel gaat het om persoonlijke processen die mensen helpen de draad weer op te pakken na ervaringen die hen uit balans brachten. Waar bij rehabilitatie de invulling van concrete levensdomeinen als werk, wonen en opleiding centraal staan, vraagt herstel aandacht voor het psychologische proces. “Bij herstel gaat het dus om het te boven komen van hopeloosheid en van het verlies van een betekenisvolle identiteit, verbondenheid, rollen en kansen” (Korevaar en Dröes, 2008: 37). Empowerment behelst naar onze mening zowel rehabilitatie als herstel. Ook vanuit de ontwikkelingsliteratuur wordt het belang van samenwerking met professionals en het zoveel mogelijk opheffen van ‘disempowerment’ onderschreven. Froehlich (2005) wijst op een belangrijk aspect van het begeleiden van maatschappelijk en economisch empowerment; een aspect dat in de rehabilitatiebenadering niet aan de orde komt. Hoogopgeleide, tot de blanke middenklasse behorende hulpverleners kunnen een stereotiep beeld hebben van de doelgroep waarmee zij werken. Daarmee lopen zij het gevaar dat zij onbewust een institutionele achterstandspositie eerder bestendigen dan opheffen. Belangrijk volgens Froehlich is dat zij zich daarvan bewust worden en niet alleen zichzelf maar ook klanten wijzen op ingesleten vooroordelen, glazen plafonds en andere onzichtbare factoren die een maatschappelijke emancipatoire ontwikkeling kunnen belemmeren. Dit is een belangrijk element van maatschappelijk empowerment omdat: “ ..people raised poor or working class often struggle with feelings of hopelessness and self-blame because society has projected hopelessness and blame on them” (Froehlich, 2005: 406, zie ook Brown, 1994). Voor de invulling van de rol van de professional binnen de kaders van een MAC ligt de nadruk op de mensgerichte opstelling. Daarmee wordt bedoeld dat een professional zich verhoudt tot de deelnemer van mens tot mens; op een gelijkwaardige wijze en met respect voor de deelnemer zoals deze zich op dat moment, in die specifieke sociaal-maatschappelijke situatie bevindt. Dat is het startpunt. Zonder deze opstelling en het vertrouwen van de deelnemer in deze opstelling van de professional is er geen basis voor een vruchtbare hulpverleningsrelatie. De deelnemer wil het gevoel hebben dat hij serieus genomen wordt, dat er naar hem geluisterd wordt en dat hij met zijn specifieke persoonlijke achtergrond erkend wordt. Als deze ‘klik’
***
74 Inzicht in eigen kracht
niet ontstaat, is de kans dat de deelnemer actief meewerkt aan een hulpverleningstraject in ieder geval vanaf de start twijfelachtig. Overigens betekent dit niet dat de professional zich kritiekloos moet opstellen tegenover de deelnemer. Ook dit is een professionele competentie die in de verschillende empowermentbenaderingen nauwelijks aan de orde komt. Het bieden van realistische feedback is, zoals we in 4.2.7 zagen, ook een belangrijk aspect van empowerment. Uit de verhalen van de professionals uit dit onderzoek blijkt dat het ook voor professionals een proces is dat zij via ervaringsleren steeds beter gaan beheersen. Het gaat dan om vaardigheden als het op respectvolle, niet-bedreigende wijze feedback geven en het ingrijpen als individuele weerstand een groepsproces verstoort. Het faciliteren van empowerment is met andere woorden een precaire balans tussen acceptatie en, waar nodig, kritisch volgen, zoals blijkt uit het volgende citaat: Coördinator: “Dat was toen met een meneer in gemeente X, die heel erg een denker is, echt een filosoof. Dat is ook zijn kracht, hij kan heel goed redeneren. Hij is ook kritisch. Maar zijn valkuil is dat hij teveel blijft filosoferen en niet tot iets overgaat, geen actie neemt. En dat bleef maar terugkomen. En ik heb dat maar laten voortduren met als gevolg dat het voor hem niet prettig was én voor de groep niet prettig was.” De professionals in dit onderzoek noemen in de interviews de volgende criteria waaraan je als professional moet voldoen om een constructieve bijdrage te kunnen leveren aan de empowermentprocessen binnen een MAC. We noemen de criteria in min of meer willekeurige volgorde. Een open houding, dat wil zeggen open staan om te willen leren. De professional moet grondige kennis van en inzicht hebben in groepsprocessen. Het volgende citaat geeft aan waarom dat belangrijk is. In dit geval was er bij de start van de groep ook een externe trainer betrokken, die zoals uit het citaat blijkt, vooral met de groepswerking belast was. Casemanager: “Ook de groepscoaching was nodig omdat er in eerste instantie heel veel conflicten waren in de samenwerking. Misverstanden over culturen, over taal, ruzie .... Iedereen zat in zijn eigen kwetsbaarheid. Durfde zich niet open te stellen. Het vertrouwen is er nog niet naar elkaar, dus daar heeft onze extern deskundige heel veel tijd aan moeten besteden. En dat is op een gegeven moment weggevallen. Toen de groep op elkaar vertrouwde.” De professional moet kunnen omgaan met weerstand. Daarbij helpt het om enig inzicht te hebben in psychologische processen. Deels om problemen of signalen te
Inzicht in eigen kracht 75
***
kunnen herkennen, deels om te weten hoe daar mee om te gaan. Er moeten richtlijnen zijn voor het herkennen van en omgaan met deelnemers met ernstige psychosociale problematiek zoals borderline personality of bipolar disorder. Professionals moeten zich positief en krachtgericht opstellen. Dat betekent dat er niet wordt gewerkt met sancties. Het belang van deze positieve en krachtgerichte benadering wordt fraai geïllustreerd door het volgende citaat: Casemanager: “Maar dat komt gewoon omdat zij ook voelt van: ik mag hier fouten maken, taalfouten maken, ik word gecorrigeerd maar ik word er niet op afgewezen. Dat veilige gevoel, dat creëren zij met elkaar. Dus ik denk, ik vind dat de belangrijkste, een van de belangrijkste voorwaarden voor het activeringscentrum, dat er veiligheid is in de groep.” Het moet voor de deelnemers mogelijk zijn om positieve ervaringen op te doen. Daarvoor moeten professionals passende randvoorwaarden scheppen: Manager Radar: “Wij creëren eigenlijk die omgeving, waardoor ze daarin dingen gaan doen die ze anders nog nooit gedaan hebben. Wij zorgen er ook voor dat ze daar ook resultaten behalen, bijvoorbeeld als we zeggen van: ‘Hoeveel interviews gaan we nu als team met elkaar doen, hoeveel interviews ga jij als individu doen?’, dan zorgen we ook altijd dat dat haalbare doelstellingen zijn. We proberen altijd dat we ze zo maken dat ze er ook nog overheen gaan, nog een extra resultaat. Nou goed, op die manier zijn we permanent daarmee bezig en mensen halen dus resultaat. Ze hebben nog nooit een positief resultaat gehaald, als je kijkt naar het schoolverleden van sommige deelnemers. Dat waren enen, tweeën, dat is een totemlijst. Nou, ik kan zo wel even doorgaan, dus dat doet wat met mensen. Dat is wat er gebeurt.” Professionals moeten bereid zijn om intensief met de deelnemende deelnemers samen te werken. Naast deze meer persoonlijke vaardigheden, competenties en houdingsaspecten moet ook de professional empowered worden. Dat wil zeggen, er moeten randvoorwaarden gecreëerd worden die de professional in staat stellen de gewenste en benodigde ondersteuning te geven. In willekeurige volgorde noemen we: • Er moet ruimte en tijd zijn voor persoonlijke aandacht. • Casemanagers moeten de mogelijkheid hebben om zorgtrajecten in te kopen. • Casemanagers moeten de mogelijkheid hebben om een deskundig bureau in te schakelen om een eventueel ziektebeeld goed te diagnosticeren. Bijvoorbeeld in het geval van lichamelijke of psychische klachten.
***
76 Inzicht in eigen kracht
• Er moet meer dan één professional aanwezig zijn. Niet alleen voor de continuïteit in geval van afwezigheid, maar ook om met elkaar te kunnen ‘sparren’; om elkaar feedback te geven en om taken te verdelen. Binnen het MAC moeten professionals in staat worden gesteld om concrete projecten te organiseren waarin deelnemers kunnen participeren. Uit het volgende citaat blijkt dat het vooral die concrete werkzaamheden zijn waarin professionals de deelnemers gedurende langere tijd observeren en met hen samenwerken, die inzicht geven in aanwezige vaardigheden en competenties, of juist belemmeringen die mogelijk een ander zorg- of coachingstraject vergen: Casemanager: “Vaak weet je als klantmanager ook alleen maar wat je op papier leest, maar je hebt de contacten nodig om erachter te komen in hoeverre dat echt een probleem is. En in een één-op-één-gesprek in de spreekkamer gedurende een uur kom je er niet achter. Daar kom je pas achter als je iemand in de praktijk bezig ziet, in samenwerking met mensen; de observatie.” Ten slotte is het voor het behoud van kennis en ervaring binnen een MAC aan te bevelen om nieuwe en meer ervaren collega’s in een gunstige mix te laten participeren.
Inzicht in eigen kracht 77
***
Samenvatting en conclusie
7
Om een systematisch antwoord te kunnen geven op de vraag ‘Hoe verloopt de maatschappelijke activering binnen de context van een MAC?’ hebben de onderzoekers de volgende deelvragen geformuleerd. 1. Welke methoden worden er binnen een MAC gehanteerd, met welke rationale? 2. Welke operationele doelstellingen worden er in de verschillende MAC’s gehanteerd? 3. Wat zijn de werkingsmechanismen in de aanpak die door MAC’s worden gehanteerd? 4. Welke effecten hebben deze werkingsmechanismen op de cliënten en deelnemers? 5. Hoe sluiten de gehanteerde methoden aan op de officiële doelstellingen van de Wwb-cliënten van het MAC? In dit hoofdstuk zullen we op basis van de in vorige hoofdstukken beschreven achtergronden, theorieën, analyse en inzichten op iedere vraag een antwoord formuleren. 1. Welke methoden worden er binnen een MAC gehanteerd, met welke rationale? De rationale achter de aanpak in een MAC, het gedachtegoed dat deze methode onderscheidt van meer traditionele re-integratiemethoden, is de nadruk op empowerment. Daarmee wordt bedoeld het geloof in de innerlijke kracht van mensen die hen in staat stelt om inzicht te krijgen in eigen mogelijkheden, vaardigheden, kennis en perspectieven en in het vermogen (de macht) om die mogelijkheden te gebruiken om de eigen toekomst vorm te geven. Het accent ligt daarbij op persoonlijk empowerment. Deze nadruk op individuele ontwikkelingsprocessen wordt gestimuleerd binnen een groepssetting. Het vergroten van individuele kracht, vaardigheden, eigenwaarde en zelfvertrouwen moet leiden tot een toename van actieve maatschappelijke participatie binnen het kader van de eigen mogelijkheden. De centrale methode, oftewel het kloppend hart van de empowermentbenadering, is participatie. Mensen doen actief mee! Door deelnemers zelf te laten kiezen binnen een MAC welke activiteiten zij willen vormgeven en opzetten krijgen ze de regie over hun individuele ontwikkelingstraject. Essentiële elementen van het participeren zijn het handelingsgericht of actief leren, waardoor een proces in gang wordt gezet dat
***
78 Inzicht in eigen kracht
deelnemers sterkt in het geloof in eigen kunnen en in het positief kunnen beïnvloeden van hun situatie. Centraal bij participatie staat eveneens de onvoorwaardelijke acceptatie van de eigenheid van de deelnemer door zowel de andere deelnemers als de professionals binnen een MAC. Een belangrijk verschil ten opzichte van de meer traditionele re-integratieaanpak is dat participatie binnen het MAC impliceert dat deelnemers én professionals met elkaar samenwerken aan concrete projecten. 2. Welke operationele doelstellingen worden er in de verschillende MAC’s gehanteerd? Met operationele doelstellingen bedoelen we niet de officiële doelstellingen maar de in de praktijk nagevolgde oogmerken van het project. Deze goals-in-use blijken uit datgene wat binnen MAC’s daadwerkelijk gebeurt. De belangrijkste operationele doelstelling is het op gang brengen van individuele processen van empowerment door het creëren van een veilige omgeving. De tweede centrale operationele doelstelling is dat deelnemers zelf de regie voeren over hun eigen ontwikkelingstraject. Deelnemers helpen deelnemers, maar wel gesteund door de expertise van de professional. Initiatie van een individueel ontwikkelingstraject vraagt dat mensen in de gelegenheid worden gesteld om kennis, vaardigheden en inzichten te vergaren op hun manier en in hun eigen tempo. Vertaald naar de praktijk betekent dit het aanbieden van cursussen en trainingen in bijvoorbeeld interviewtechniek, het geven van feedback, vergaderen en dergelijke. De verhalen van deelnemers laten zien dat het creëren van een veilige omgeving nauw samenhangt met een open en ondersteunende setting. Praktisch vertaald gaat het om het organiseren van een duidelijke informatievoorziening. Iedereen moet de spelregels binnen het MAC kennen. Dan weten mensen waar ze aan toe zijn en wat er van hen, van anderen en van professionals verwacht mag worden. 3. Wat zijn de werkingsmechanismen in de aanpak die door MAC’s worden gehanteerd? Uit de interviews met deelnemers en professionals en ook uit onze observaties in MAC’s kwamen de volgende werkingsmechanismen van empowerment naar voren: participatie, actief leren, acceptatie, samenwerken en positieve gerichtheid, integraal werken. Daarnaast kunnen nog aanvullende werkingsmechanismen worden onderscheiden: luisteren, realistische feedback over mogelijkheden en beperkingen en informeren, verduidelijken en advies. In hoofdstuk 4 worden de verschillende werkingsmechanismen uitgebreid besproken en geïllustreerd met uitspraken van cliënten, deelnemers en professionals. De boodschap van deze studie naar het hoe en wat van maatschappelijke activering, in casu de werkingsmechanismen voor empowerment in een MAC, is dat maatschappelij-
Inzicht in eigen kracht 79
***
ke activering en re-integratie naar werk voor veel deelnemers begint met herstel. Met herstel bedoelen we de persoonlijke, psychologische processen die mensen helpen de draad weer op te pakken na (meestal ingrijpende) ervaringen die hen uit balans brachten. Bijvoorbeeld echtscheiding, ernstige ziekte of ontslag. Uit eerder door ons verricht onderzoek blijkt: (1) dat ingrijpende gebeurtenissen in de persoonlijke levenssfeer bij sommige mensen leiden tot onvermogen om weer aansluiting te vinden bij de arbeidsmarkt en (2) dat langdurig werkloos zijn op zichzelf weer ingrijpende gevolgen heeft voor het zelfbeeld, zelfvertrouwen, sociale netwerk, de attitude ten opzichte van werk en de voor productieve arbeid noodzakelijke vaardigheden. Uit onderzoek blijkt ook: (1) dat deze gevolgen onvoldoende onderkend worden door de sociale diensten en (2) dat, als de consequenties wel onderkend worden, de casemanager in een traditionele setting de tijd noch de expertise heeft om hier doeltreffend mee om te gaan. In het empowermentproces dat in een MAC wordt aangezwengeld, vormt de situatie van de deelnemer het vertrekpunt. In het proces van empowerment gaat het erom dat mensen in de eerste plaats gehoord worden en vervolgens worden ondersteund om hun sterke kanten en capaciteiten te ontwikkelen en weer zoveel mogelijk te gebruiken. In dit stadium lijkt er eerder sprake van rehabilitatie dan van re-integratie (Korevaar en Droës, 2008). In deze fase is een luisterende, accepterende, respectvolle houding van de professionele medewerker essentieel. Sleutelwoorden daarbij zijn respect, vertrouwen, maar ook realistische, haalbare doelen. Daarna volgt een fase gekenmerkt door een open, aandachtige, geïnteresseerde, actieve opstelling naar de klant. Het gaat erom de klant te helpen om via zelfreflectie zijn doelen helder te krijgen en enthousiasme op te wekken om aan een betere en haalbare toekomst te werken. Daarna volgen fases waarin professional en klant samen toewerken naar een situatie waarin de professional zich verder terugtrekt en de deelnemer steeds meer zelfstandig en onafhankelijk gaat opereren. 4. Welke effecten hebben deze werkingsmechanismen op cliënten en deelnemers van het MAC? Uit de verhalen over concrete ervaringen van zowel professionals als deelnemers binnen een MAC komt duidelijk naar voren wat empowerment in principe teweeg kan brengen bij deelnemers en professionals. Praktisch biedt participatie cliënten en deelnemers sociale contacten en afleiding. Het geeft invulling en structuur aan het leven. Deelnemers leren in het MAC sociale en technische vaardigheden. Zij leren bijvoorbeeld om in een groep te spreken en om in een vergadering op een constructieve manier hun mening te geven. Het effect van de werkingsmechanismen is dat deelnemers enthousiast, energiek en actief participeren en waar mogelijk bezig zijn met het vormgeven van hun eigen
***
80 Inzicht in eigen kracht
toekomst. De werkingsmechanismen vergroten het zelfinzicht van deelnemers, creëren betrokkenheid, maken zelfbewust, bieden perspectief en gemeenschapszin. In paragraaf 4.2.1 hebben we kennis kunnen nemen van de effecten van actieve participatie op het individu. In de eerste plaats is dat een geloof in eigen kunnen, in effectieve invloed op het eigen bestaan en dat van anderen. Ten tweede ontstaat er bewustzijn van eigen mogelijkheden en vaardigheden om deze te benutten. Ook het inschakelen van anderen om persoonlijke doelen te verwezenlijken draagt bij aan het gevoel van zelfrealisatie. Ten derde zagen we dat er ruimte voor een positief zelfbeeld en zelfbewustzijn ontstaat. Deze ontwikkelingen scheppen ruimte voor betrokkenheid bij anderen (other-directedness) en zetten mensen aan tot praktische maatregelen om iets aan de situatie te veranderen. Naast concrete uitstroomen doorstroomresultaten zijn er andere positieve resultaten te noemen. Bijvoorbeeld dat deelnemers van het MAC door hun werkervaring in het MAC aantrekkelijker worden voor werkgevers. Door de praktische vaardigheden die deelnemers opdoen, komen zij via het MAC weer in een werkritme terecht en dat vergemakkelijkt de overstap naar een betaalde baan. Ook blijkt het MAC een laagdrempelige voorziening voor mensen die (nog) helemaal niet in beeld zijn van sociale diensten. In het MAC komen deze mensen binnen via cliënten die er al actief zijn. Of via buren en kennissen van die cliënten. Ten slotte geven de werkingsmechanismen van het MAC deelnemers zelfvertrouwen en inzicht in eigen kennis en vaardigheden. Dat maakt het gericht zoeken naar werk effectiever. Een bijkomend effect is dat casemanagers binnen een MAC niet alleen een andere kijk op deelnemers maar ook op zichzelf ontwikkelen. Bezig zijn met empowerment van anderen stimuleert dat je ook gaat nadenken over je eigen ontwikkeling. Door deelnemers regelmatig aan het werk te zien, krijgen casemanagers ook een meer realistisch beeld van de (on)mogelijkheden van deelnemers. Tegelijkertijd ontstaat er meer begrip voor de deelnemers en hun persoonlijke omstandigheden. 5. Hoe sluiten de gehanteerde methoden aan op de officiële doelstellingen? Officiële doelstellingen hebben bij de verschillende in dit onderzoek betrokken MAC’s verschillende accenten. MAC’s worden gezien als re-integratie-instrument voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De doelgroep van een MAC wordt gevormd door de vroegere fase 3 en 4 klanten. Maar MAC’s worden ook gezien als een re-integratie-instrument dat moet leiden tot uitstroom uit de bijstand. Daarbij wordt in sommige gemeenten een MAC aangeboden als tegenprestatie voor het recht op een uitkering. Een tweede doelstelling is aansluiting bij de prestatievelden van de Wmo, zoals het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van een wijk. De methode waarbij participatie centraal staat, leidt bij de deelnemers die een arbeidscontract voor een jaar krijgen als activeringsmedewerker tot directe
Inzicht in eigen kracht 81
***
uitstroom uit de bijstand. Voor de deelnemers die geen activeringsmedewerker worden blijkt participatie binnen het MAC dikwijls een opstap naar een ander reintegratietraject. Voor die deelnemers voor wie uitstroom naar betaald werk geen lonkend perspectief meer is, bijvoorbeeld omdat iemand na 40 jaar werkervaring ‘klaar’ is met de arbeidsmarkt, biedt het MAC de gelegenheid om maatschappelijk betrokken en actief te zijn in het kader van de Wmo. De nadruk op uitstroom en/of realisatie van Wmo-doelstellingen verschilt per MAC. Bij de één staan alle activiteiten in het teken van persoonlijke groei van deelnemers (Culemborg), terwijl bij een ander MAC nadrukkelijk ook de aansluiting bij activiteiten in een wijk genoemd worden (Arnhem). Samenvattend: uit dit onderzoek komt naar voren dat Maatschappelijke Activeringscentra, althans potentieel, een belangrijke methodische innovatie vormen op het terrein van maatschappelijke activering en arbeidsre-integratie. Het centrale principe waaronder MAC’s opereren, datgene waarmee ze zich onderscheiden van andere re-integratiemethoden, is empowerment. Empowerment vindt vooral plaats door deelnemers andere deelnemers te laten helpen. In het onderzoek hebben we, op basis van uitvoerige interviews met deelnemers en professionals plus observaties in MAC’s, de werkingsmechanismen van empowerment blootgelegd. We laten zien dat onder bepaalde voorwaarden empowerment werkt. Deelnemers zijn enthousiast, ze ontdekken nieuwe mogelijkheden in zichzelf en weten die toe te passen in werk of een maatschappelijk zinvolle activiteit. Echter, wat dit onderzoek niet laat zien is wat die ‘bepaalde voorwaarden’ zijn. Dit onderzoek geeft geen antwoord op de vraag aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voor een effectieve inzet van MAC’s. Het onderzoek geeft wel een aantal belangrijke suggesties daaromtrent. In de eerste plaats vermoeden we dat de psychologische aanpassing aan een jarenlang verblijf in de bijstand veel diepgaander, veelomvattender en moeilijker is dan we misschien denken. Het ombuigen van de gedragspatronen, attitudes en zelfbeelden die het gevolg zijn van een langdurige afhankelijkheid van de bijstand, is wellicht moeilijker dan we aannemen. Het grote voordeel van MAC’s boven de traditionele re-integratieaanpak is dat deelnemers en professionals deze aanpassingsmechanismen serieus nemen. Daarnaast bood het onderzoek intrigerende inzichten in de rol van de professional in MAC’s. Professionals zijn essentieel voor het functioneren van MAC’s. Het centrale organisatieprincipe is weliswaar dat deelnemers deelnemers helpen, maar uit alles blijkt dat professionals hierbij een doorslaggevende rol spelen. Dat vereist echter zowel een andere houding als andere vaardigheden van de professional. In algemene zin dient de professional een meer faciliterende dan sturende of interveniërende rol te hebben in het empowermentproces. Wat dat concreet inhoudt en welke competenties dit vereist, vergt nader onderzoek. MAC’s
***
82 Inzicht in eigen kracht
zijn volop in ontwikkeling. Deelnemers, professionals en de consultants die aan de wieg van het MAC hebben gestaan, ontdekken nog elke dag al doende hoe ze MAC’s effectiever kunnen inrichten. Wij besluiten met een pleidooi om dit proces te ondersteunen door verder onderzoek naar de voorwaarden voor effectieve MAC’s, met nadruk op de beide punten die we hierboven signaleerden.
Inzicht in eigen kracht 83
***
Appendix – Onderzoeksmethode Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Waarbij volgens Patton (1980) drie elementen van belang zijn bij het verzamelen van kwalitatieve data: • De onderzoeker moet dicht genoeg bij de respondent komen om de diepte en het detail van de data te kunnen begrijpen. • De onderzoeker moet gefocust zijn op wat de respondent daadwerkelijk zegt en wat er feitelijk gebeurt. • De data bestaan voor een groot deel uit de beschrijving door betrokkenen zelf van hun activiteiten en interacties. Alle interviews startten aan de hand van een vaste vraag. Het verloop van het interview daarna werd bepaald door de aard en inhoud van de antwoorden. De eerste vraag in alle interviews was: “Hoe bent u hier (in het MAC) terechtgekomen?” Vervolgens werd in het interview heel nauwgezet het verhaal van de klant gevolgd. Welke gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat de cliënt het MAC bezocht of actief deelnam? Naast de volgtijdelijkheid van ervaringen, gebeurtenissen, situaties en interacties, besteedden de onderzoekers aandacht aan de persoonlijke beleving van de respondent bij de benoemde ervaringen. De onderzoekers wilden zo precies mogelijk registreren wat situaties, gebeurtenissen en interacties bij de respondent losmaakten aan gedachten en emoties en welk effect dat had op de respondent (Patton, 1980). Door vragen en doorvragen hielpen we de respondent de gebeurtenissen die hij beschreef terug te halen in de herinnering en met elkaar in verband te brengen, zodat de lezer begrijpt wat er gebeurde en hoe het gebeurde. Of, zoals Patton het verwoordt: “The basic criterion is whether or not the observation permits the reader to enter the situation” (1980: 31). Alle interviews zijn opgenomen op een spraakrecorder, waarvoor vooraf aan alle respondenten toestemming is gevraagd. Daarnaast vond op beperkte schaal participatief onderzoek plaats. In een paar gemeenten schoof de onderzoeker aan bij een (deel van de) schilderles of bij een ongeplande activiteit zoals het gezamenlijk koffiedrinken. Daarnaast is een door MAC-medewerkers georganiseerde activiteit bezocht. Ten slotte vond er bij de start van het onderzoek spontaan, tijdens één van de interviews, een groepsgesprek plaats. Achteraf leverde dat gesprek interessante observaties op. Deze observaties bleken, evenals de ervaringen van de rest van het participatieve gedeelte, een ongeplande maar goede aanvulling te zijn op het onderzoeksmateriaal dat uit de interviews naar voren kwam. In die zin, dat het ook een beeld gaf van de sfeer en de onderlinge interactie tussen de deelnemers in het MAC.
***
84 Inzicht in eigen kracht
Alle interviews zijn letterlijk uitgetypt. Daarbij zijn eveneens stiltes en emoties weergegeven, door bijvoorbeeld de markering “stilte” of “respondent wordt verdrietig”. Daarna zijn alle interviews gelezen en diverse malen herlezen. Volgens de methode van grounded theory (Charmaz, 1990) is het materiaal gecodeerd en zijn labels benoemd die de meest relevante thema’s weerspiegelden. Bij de analyse van de interviewdata is een mix van deductie en inductie gehanteerd. Bij het construeren van thema’s is deductief gebruik gemaakt van de door Steenssens & Van Regenmortel (2007) onderscheiden werkingsmechanismen voor empowerment. Het zwaartepunt lag echter op de inductieve analyse waarin concepten en theorievorming werden gesuggereerd door het empirisch materiaal zelf. Op deze wijze hebben wij de werkingsmechanismen zoals beschreven in hoofdstuk 4 geconstrueerd. Het veelvuldig gebruik van citaten in de tekst indiceert dat de inzichten zijn ontwikkeld uit het onderzoeksmateriaal.
Onderzoeksgegevens Interviews. In totaal zijn 39 interviews afgenomen, waarvan er 36 zijn uitgewerkt. Eén interview ontstond spontaan tijdens een MAC-activiteit en is niet opgenomen op de spraakrecorder. Twee interviews waren met bezoekende klanten die gegeven hun kennis van de Nederlandse taal nauwelijks verstaanbaar waren en daarom ook niet konden worden uitgetypt. Negen interviews met deelnemers waren in het kader van eerder onderzoek al in een eerder stadium verzameld (Angenent, 2008). Zevenentwintig nieuwe interviews zijn afgenomen in de periode november 2008 - juli 2009 door dezelfde onderzoeker. In vijf verschillende MAC’s in Culemborg, Almere, Meppel, Alphen aan den Rijn en Arnhem zijn in totaal 15 deelnemers geïnterviewd (waarvan eenmaal drie deelnemers in één interview). In vier van de vijf MAC’s zijn casemanagers geïnterviewd, die betrokken waren bij het MAC. Twee van hen werkten alleen in het MAC, een derde casemanager was tevens projectleider. In één MAC zijn twee casemanagers geïnterviewd, waarvan er één ook nog deelnam aan een groepsinterview met deelnemers. Mede dankzij de samenwerking met Radar Advies en de contactpersonen binnen de benaderde MAC’s kregen de onderzoekers meer klanten en deelnemers aangemeld voor een interview dan was voorzien. De onderzoekers wilden echter geen van de klanten en deelnemers teleurstellen. Uit eerder eigen (niet-gepubliceerd) onderzoek wisten zij dat veel klanten teleurstellende ervaringen hebben met instanties die toezeggingen doen of zaken beloven, maar daar niet meer op terugkomen. De inschatting van de onderzoekers was dat mensen een zekere drempel moesten nemen om in te stemmen met een interview. Daarom wilden zij alle mensen die wilden meewerken ook de gelegenheid bieden hun verhaal te vertellen.
Inzicht in eigen kracht 85
***
Gegeven de beperkte tijd voor het onderzoek was het echter niet mogelijk om alle uitgewerkte interviews aan een even grondige analyse te onderwerpen. Alle interviews zijn wel meerdere keren gelezen en boden na de analysefase een extra bevestiging van de uitkomsten.
***
86 Inzicht in eigen kracht
Literatuur Aa, P. van der, Hekelaar, A. en Libregts, I. (2005). Onderzoekspanel re-integratie. Ontwikkelingen in re-integratieprocessen gedurende 18 maanden. Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Allison, G.T. en Zelikow, P.D. (1999). Essence of Decision. Explaining the Cuban Missile Crisis. Indianapolis (USA): Addison-Wesley Educational Publishers. Angenent, E., Bisram. R. en Bruijn, J. Gedifferentieerd re-integratieaanbod voor bijstandscliënten. Onderzoeksrapport ten behoeve van afstuderen aan de Hogeschool Leiden, Maatschappelijk werk en dienstverlening. Studiejaar 2007-2008. Balder-van Seggelen, C. (2007). De betekenis van bijstand. Een kwalitatief onderzoek onder bijstandscliënten en medewerkers van de Sociale Dienst van de gemeente Leiden. Intern stuk. Balder-van Seggelen, C. en Wagenaar, H. (2009). Het hoe en wat van maatschappelijke activering. Interim-rapportage, januari 2009. Universiteit Leiden – Campus Den Haag – Centre for Governance Studies – Urban. Barlow, J., Wright, C., Sheasby, J., Turner, A. en Hainsworth, J. (2002). Self-management Approaches for People with Chronic Conditions: a Review. Patient education and Counseling 48: 177-187. Elsevier Science Ireland Ltd. Berkel, R. van en Hekelaar, A. (2005). Van bijstand naar werk: maar dan? Een onderzoek naar het vervolg op uitstroom uit de bijstand naar werk. Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Braverman, L. en Monopoly, C. (1998). The Degradation of Work in the Twentieth Century, 25th edition, New York: Monthly Review Press. Brown, G. (1994). We Who Were Raised Poor: Ending the Oppression of Classism, Seattle: Rational Island Publishers. Charmaz, K. (1990). ‘Discovering’ Chronic Illness: Using Grounded Theory. Social Science and Medicine 30 (11): 1161-1172.
Inzicht in eigen kracht 87
***
Cornwall, A. en Coelho, V.S. (eds.) (2006). Spaces for Change? The Politics of Citizen Participation in New Democratic Arenas (Claiming Citizenship: Rights, Participation & Accountability). London: Zed Books. Coster, S. en Norman, I. (2009). Cochrane reviews of educational and self-management interventions to guide nursing practice: A review. International Journal of Nursing Studies, 46: 508-528. Divosa (2008). De Caleidoscoop van reïntegratie. Effectiviteit en rendement. Publicatie geschreven door Peter van Eekert van ARCO SZ in opdracht van Divosa en de Regionale Dienst Hoekse waard. Doen-ja (2009). Evaluatieonderzoek Maatschappelijk Activeringscentrum Doen-ja! Doelstellingen bereikt en wat zijn de aandachtspunten? Gemeente Alphen aan den Rijn (onderzoek digitaal ontvangen van een medewerker van Doen-ja). Doorten, I. en Rouw, R. (red.) (2006). Opbrengsten van sociale investeringen. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Echtelt, P. van en Hoff, S. (2008). Wel of niet aan het werk. Achtergronden van het onbenut arbeidspotentieel onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten. Den Haag: SCP Engbersen, G. (1990). Publieke Bijstandsgeheimen. Het ontstaan van een onderklasse in Nederland. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese. Engelen, E., Hemerijck, A. en Trommel W. (red) (2007). Van sociale bescherming naar sociale investering. Zoektocht naar een andere verzorgingsstaat. Jaarboek Beleid en Maatschappij, Utrecht: Lemma. Eyben, R., Kabeer, N. en Cornwall, A. (2008). Conceptualising empowerment and the implications for Pro poor growth. A paper for the DAC poverty network. Brighton (GB): Institute of Development Studies. Feddema, R. en Hulsbergen, E.D. (1991). Grootstedelijke werkloosheid. Ideologie en realiteit. Een (multivariate) analyse op hoofdlijnen, eerste meting longitudinaal werkloosheidsonderzoek in Rotterdam. Delft: Publicatiebureau Bouwkunde. Froehlich, J. (2005). Steps Toward Dismantling Poverty for Working, Poor Women. Work 24: 401-408. IOS Press.
***
88 Inzicht in eigen kracht
Graaf-Zijl, M. de, Heyma, A. en Hoop, T. de (2006). Van bijstand maar werk in Amsterdam. Effectiviteit van re-integratietrajecten voor bijstandsgerechtigden in de periode 2001-2004. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek. Groot, I., Graaf-Zijl, M. de, Hop, P., Kok, L., Fermin, B., Ooms, D. en Zwinkels, W. (2008). De lange weg naar werk. Beleid voor langdurig uitkeringsgerechtigden in de WW en de WWB. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen. Hoff, S. en Jehoel-Gijsbers, G. (1998). Een bestaan zonder baan – Een vergelijkende studie onder werklozen, arbeidsongeschikten en werkenden (1974-1995). Den Haag: SCP. Hortulanus, R., Machielse, A. en Meeuwsen, L. Sociaal Isolement. Een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. Den Haag: Reed Business Information. Hospers, L.A., Schuyt, C.J.M. en Geuns, R.C. van (1998). Van bijstand naar werk. Een onderzoek naar blijvers en stromers uit de bijstand. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Amsterdam: Elsevier Bedrijfsinformatie. Houten, G. van, Tuynman, M. en Gilsing, R. (2008). De invoering van de WMO: gemeentelijk beleid in 2007. Den Haag: SCP. Inspectie Werk en Inkomen (2005). Kiezen en delen. De selectie door gemeenten voor re-integratietrajecten. Casestudies bij acht gemeenten. Den Haag: IWI. Jacobs, G., Braakman, M. en Houweling, J. (2005). Op eigen kracht naar gezond leven. Empowerment in de gezondheidsbevordering: concepten, werkwijzen en onderzoeksmethoden. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek. Jahoda, M., Lazarsfeld, P., Zeisel, H., (2002), Marienthal: The Sociography of an Unemployed Community. Piscataway, NJ: Transaction Publishers. Joshi, A. en Moore, M. (2000). The mobilizing potential of anti-poverty programmes. IDS Discussion paper 374. ISBN 1 85864 293 0.
Inzicht in eigen kracht 89
***
Jupp, D en Ali, S.I. (2010). Measuring Empowerment? Ask them: Quantifying qualitative outcomes from people’s own analysis. Insights for results-based management from the experience of a social movement in Bangladesh. Sida Studies in Evaluation 2010:1. Stockholm: Swedish International Development Agency. King, L.Y. (2003). Social welfare services for single parent families in Hong Kong: a paradox. Child and Family Social Work: 8: 47-52. Koning, J. de, Gelderblom, A. Zandvliet, K. en Boom van den, L. (2005). Effectiviteit van Re-integratie. De stand van literatuuronderzoek. Onderzoek in opdracht van UWV en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Rotterdam: SEOR. Korevaar, L. en Dröes, J. (2008). Handboek rehabilitatie voor zorg en welzijn. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Kroft, H., Engbersen, G., Schuyt, K. en Waarden, F. van (1989). Een tijd zonder werk. Een onderzoek naar de levenswereld van langdurig werklozen. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroeze. Leonardsen, D. (2007). Empowerment in Social Work; an Individual vs. a Relational Perspective. International Journal of Social Welfare: 16: 3-11. Logan, M.S. en Gansner, D.C. (2007). The Effects of Empowerment on Attitudes and Performance: The Role of Social Support and Empowerment Beliefs. Journal of Management Studies, 44-8: 1523-1550. Lowndes, V. Citizenship and Urban Politics, in: Judge, D., Stoker G., Wolman, H., (eds.) (1995). Theories of Urban Politics, Thousand Oaks, CA: Sage: 160-181. Machielse, A. (2006). Onkundig en onaangepast. Een theoretisch perspectief op sociaal isolement. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel. Newman, S., Steed, L. en Mulligan, K. (2004). Self Management Interventions for Chronic Illness. The Lancet, 004 - Vol. 364: 1523-37. Patton, M.Q. (1980) Qualitative Evaluation Methods. Beverly Hills: Sage Publications. Rensen P., Kooij, A. van der, Booijink, M., Zwet, R. van der en Verduin, M. (2009). Passend bewijs voor effectiviteit in de sociale sector. Discussiestuk. Utrecht: MOVISIE.
***
90 Inzicht in eigen kracht
Rodenburg, G., Noordhoff, F., Snel, E. en Engbersen, G. (2004). Verkenning van kansen. De ontwikkeling van een assessment-instrument voor Dordtse werkzoekenden. Rotterdam: Erasmus Universiteit. SGBO (2006). Aard en omvang Wmo-doelgroep. Soethout, J.E., Waveren, R.C. van en Wissink, C.E. (2007). Wet werk en bijstand. Cliënten aan het woord. Amsterdam: Regioplan. Spruit, I. en Tazelaar, F. (red) (1987). Leven met werkloosheid. Groningen: Wolters Noordhof. Steenssens K. en Van Regenmortel T. (2007). Empowerment Barometer. Procesevaluatie van empowerment in buurtgebonden activeringsprojecten. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Hoger instituut voor de arbeid. Stinson, J.N., Toomey, P.C., Stevens, B.J., Kagan, S., Duffy, C.M., Huber, A. Malleson, P., McGrath, P.J.,Yeung, R.S.M. en Feldman, B. (2008). Asking the Experts: Exploring the Self-Management Needs of Adolescents With Arthritis. Arthritis & Rheumatism (Arthritis Care & Research): 59/1: 65-72. Stone, D. A. (1984). The Disabled State. Philadelphia: Temple University Press. Strauser, D.R., Ketz, K. en Keim, J. (2002). The Relationship Between Self-Efficacy, Locus of control and Work Personality. Journal of Rehabilitation: 20-26. Strauser, D.R. en Berven, N.L. (2006). Construction and Field Testing of the Job Seeking Self-efficay Scale. RCB 2006-49/4: 207-218. Uyl, R. den (2007). Activeringscentra in de wijk. Sociaal Bestek 7-8; 8-10. Amsterdam: Reed Business Information B.V. Veen, E., Zuidam, M. en Engelen, M. (2005). Quick scan sollicitatieplicht ouderen. Den Haag: Uitgevoerd door Research voor Beleid in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen. Vries, S. de (2007). Wat werkt? De kern en de kracht van het maatschappelijk werk. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Inzicht in eigen kracht 91
***
Wagenaar, H. (2004). ‘Knowing’ the Rules. Administrative Work as Practice. Public Administration Review: 64: 643-656. Wagenaar, H. en Prainsack, B. (2010). Doing Knowledge – The relationship between science, practice and public policy (manuscript, ingediend). Wampold, B. E. (2001). The Great Psychotherapy Debate: Models, Methods, and Findings (Counseling and Psychotherapy. Mahwah, New Yersey: Lawrence Erlbaum. Warren, M. (1992). Democratic Theory and Self-Transformation. American Political Science Review 86(1): 8-23. Warsi, A., Wang, P.S., LaValley, M.P., Avorn, J. en Solomon, D.H. (2004). Self-management Educations Programs in Chronic Disease. A Systematic Review and Methodological Critique of the Literature. Arch Intern Med. 2004;164:1641-1649. (Downloaded from www.archinernmed.com on April 21 2009) Wolff, C. de en Veenkamp, A. (2004). Uit de bijstand. De resultaten van trajectactiviteiten. Groningen: Bureau Onderzoek & IPC, Sozawe Gemeente Groningen. Zijlstra, T., Last, T. en Esselink, R. (red) (2004). Werk aan arbeidsre-integratie. Resultaatmeting en advies re-integratieaanpak gemeente Hengelo. Enschede: I&O Research.
***
92 Inzicht in eigen kracht
MOVISIE werkt aan een krachtige samenleving
MOVISIE is hét landelijke kennisinstituut en adviesbureau voor maatschappelijke ontwikkeling. We bieden toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aanpak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, zorg en sociale veiligheid. In ons werk staan vijf actuele thema’s centraal: huiselijk & seksueel geweld, kwetsbare groepen, leefbaarheid, mantelzorg en vrijwillige inzet.
We investeren in de kracht en de onderlinge verbinding van burgers. We doen dit door maatschappelijke organisaties, overheden, maatschappelijk betrokken bedrijven en burgerinitiatieven te ondersteunen, te adviseren én met hen samen te werken. Lokaal of landelijk, toegesneden op het vraagstuk en de organisatie. Zo kunnen deze organisaties en hun professionals hun werk voor de samenleving zo goed mogelijk doen.
5
Deel 5 in de serie publicaties vanuit het onderzoeksprogramma ‘Inzicht in sociale interventies’ van kennisinstituut MOVISIE.
Voor mensen die langdurig afhankelijk zijn van bijstand lijkt re-integratie naar betaald of onbetaald werk onbereikbaar. Maar is dat ook zo? Volgens de Leidse onderzoekers Henk Wagenaar en Corine Balder-van Seggelen, auteurs van ‘Inzicht in eigen kracht’ niet. Zij deden onderzoek bij vijf Maatschappelijke Activeringscentra, kortweg MAC’s. De onderzoekers laten zien dat het principe van empowerment zoals het in deze centra wordt toegepast, de deelnemers weer in beweging brengt. Mensen krijgen er meer zelfvertrouwen en gevoel voor eigenwaarde door. Dat maakt ambities en krachten los die leiden tot nieuwe initiatieven en perspectieven. De aanpak van de Maatschappelijke Activeringscentra is bedacht door het Amsterdamse adviesbureau Radar en wordt in steeds meer Nederlandse gemeenten toegepast. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van MOVISIE in het kader van het onderzoeksprogramma ‘Inzicht in sociale interventies’. Vragen die in dit programma gesteld worden, zijn: Wat zijn de werkzame bestanddelen van in de sociale sector toegepaste werkwijzen? En welke vormen van onderzoek lenen zich het beste om te weten te komen wat wel of niet werkt? De auteurs van deze publicatie hebben gebruik gemaakt van kwalitatieve methoden. Zij hielden diepte-interviews met deelnemers en professionals en draaiden enkele dagen mee in de MAC’s. Op die manier hebben zij de mechanismes opgespoord die volgens de direct betrokkenen inhoud geven aan het begrip empowerment. Op basis van kwalitatief onderzoek concluderen de onderzoekers dat de MAC’s in ieder geval op de korte termijn een positief resultaat boeken. Binnen Inzicht in sociale interventies worden op dit moment studies gedaan op het terrein van leefbaarheid in de buurt, mantelzorg, vrijwilligerswerk, activering en het tegengaan van radicalisering. Het onderzoeksprogramma is onderdeel van het project ‘Effectieve sociale interventies’. Dit project valt onder het programma ‘Beter in Meedoen’ van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
MOVISIE * Postbus 19129 * 3501 DC Utrecht * T 030 789 20 00 * F 030 789 21 11 www.movisie.nl *
[email protected]