23-12-2011
Inzet cao-vo 2012
De AOb komt tot de volgende voorstellen voor de inzet AOb CAO-VO 2012. In de uitwerking treft u de achterliggende motivatie voor de gemaakte keuzes. Loonparagraaf De AOb volgt in de looninzet de kaders van de FNV-vakcentrale voor een verantwoorde arbeidsvoorwaardenruimte van 3%. De AOb komt met een looneis van 2,5% met een vloer. De resterende 0,5% is bestemd voor afspraken over ‘goed werk’. Van de looneis wordt 0.94% bestemd voor de realisatie van een volwaardige 13e maand van 8,33%. Verder zet de AOb in op een koopkrachttoeslag van 300 euro. Specifiek voor het OOP: - een extra verhoging van de eindejaarsuitkering met 250 euro voor werknemers in de schalen 1 tot en met 8; - herwaardering en inschaling van OOP-functies. Generatiebestendige CAO De AOb kiest voor een lesreductie van 10% voor startende leraren in het tweede jaar. Daarnaast wil de AOb dat scholen elke startende leraar laat begeleiden door een ervaren docent als coach en een individueel scholingsplan afspreekt direct bij de aanstelling, ook als deze tijdelijk of parttime is. Tegengaan flexcontracten De AOb wil een aanscherping van de cao-bepalingen, zodanig dat tijdelijke werknemers eerder recht krijgen op een vaste benoeming. Ook stelt de AOb vast dat een verdere aanscherping van de voorwaarden in de cao voor het gebruik van uitzendconstructies/uitzendwerk en payrolling noodzakelijk is. Als er sprake is van invulling van reguliere formatie uren, mag er geen gebruik worden van genoemde flexconstructies; die blijven wel mogelijk bij “piek- en ziektevervangingsuren”. Werklast en klassengrootte De AOb wil een discussie over werklast. De voorkeur gaat daarbij uit naar een lestaak van 23 lessen van 50 minuten per week, verdeeld over een schooljaar van 40 weken met 38 lesweken. In ruil voor deze reductie in de lessentaak is de AOb bereid de kleine bapo en het trekkingsrecht in te leveren. De lestaak bij een volledige benoeming wordt maximaal in 8 dagdelen ingeroosterd. De overige 2 dagdelen zijn bedoeld voor: voorbereiding, nawerk en onderwijsontwikkeling. De AOb wil een discussie met de werkgevers over de maximale groepsgrootte. Scholing en overige zaken Elke school zorgt voor een plan van aanpak voor scholing van het OOP tot en met schaal 8. Scholingsbudget OP kan gesaldeerd worden over een periode van 4 jaar. Wajong: concrete afspraken over daadwerkelijke geplaatste jongeren. Afspraken over het tegengaan van agressie/geweld op scholen. De AOb wil gewijzigde regelgeving puur technisch doorvertalen in de cao, zoals vakantieopbouw bij ziekte, een gewijzigd ingangsmoment bij de AOW, de introductie van de werkkostenregeling en de komst van de vitaliteitregeling.
11.1342
1/8
Toelichting bij de AOb inzet voor de CAO-VO 2012 Inleiding Een goede cao is de waarborg voor onderwijskwaliteit. De AOb staat volledig achter de maatschappelijk breed gedragen doelstelling de kwaliteit van het onderwijs permanent te optimaliseren en zoveel mogelijk leerlingen in het reguliere vo op te leiden. Realisering van die idealen staat onder grote druk van de actuele economische omstandigheden en verkeerde politieke keuzes maar dat kan en mag de AOb niet laten afwijken van het principiële uitgangspunt: kwaliteitsonderwijs kan alleen worden gegeven door werknemers die verzekerd zijn van goede arbeidsvoorwaarden, verankerd in een collectieve regeling. Een dergelijk solide, voor iedereen geldende cao vergroot ook de aantrekkelijkheid van het vo en dat is de komende jaren van cruciaal belang: duizenden werknemers gaan de komende jaren met pensioen en goede arbeidsvoorwaarden zijn noodzakelijk om de sector vo concurrerend te laten zijn in de strijd om hooggeschoolde, enthousiaste jonge collega’s en ze te behouden voor de sector. De AOb heeft in het najaar 2011 landelijk meer dan honderd bijeenkomsten met leden en niet-leden georganiseerd om een cao-inzet te kunnen formuleren die gefundeerd is op de wensen van de mensen die dagelijks op school zijn; daar wordt immers de papieren realiteit van een cao voelbare werkelijkheid. Uit al die bijeenkomsten is een heel duidelijk beeld ontstaan: werkers in het vo hebben grote zorgen over een aantal specifieke elementen van hun dagelijks werk: de steeds maar grotere klassen in vooral de onderbouw van het vo en de toename van de werklast zijn slechte ontwikkelingen voor de kwaliteit van het onderwijs. Zoveel mogelijk leerlingen in het reguliere vo houden is een nobel streven maar hoe stelt de overheid zich dat voor? Het uitwerken van Passend Onderwijs onder de huidige werkomstandigheden in het vo is een illusie: de op grote afstand van de scholen vormgegeven plannen om ook zorgleerlingen een plek te geven in de klas zullen stranden in te volle klassen met docenten die geen tijd zullen hebben voor de individuele aandacht die elke leerling verdient. Leraren willen kleinere klassen, een verlaging van de lessentaak en het vastleggen van de overige taken. Leraren zijn van mening dat door het ontbreken van afspraken over werkdruk in de huidige cao er geen breed draagvlak kan ontstaan en dat is een basisvoorwaarde voor een cao van en voor de onderwijssector. Bovendien zorgt de nullijn van dit kabinet voor verlies van koopkracht waardoor het onderwijs niet meer concurreert met de markt. Om de sector aantrekkelijk te houden voor jongeren dienen er aanvullende regelingen te komen voor lesreductie ook in het tweede jaar, naast scholing en begeleiding. Voor het onderwijsondersteunend personeel dient in deze cao extra aandacht te komen als het gaat om de te verrichten werkzaamheden en extra loon. Wij komen daarom tot de volgende voorstellen: Loonparagraaf De nullijn lijkt een voldongen feit waarvoor het kabinet verantwoordelijk is. De AOb zal zich blijven verzetten tegen de nullijn en vindt dat de VO-raad hier te weinig voor het VO-personeel is opgekomen. De werknemers in het onderwijs moeten niet opnieuw op achterstand worden gezet in vergelijking met marktsectoren. De sector moet voor behoud en instroom van personeel aantrekkelijk blijven en daarom in de pas lopen met de gematigde loonstijging in de markt. De AOb wil daarom voor alle 11.1342
2/8
werknemers in het vo goede afspraken over het inkomen. Werkgevers kunnen zich blijven verschuilen achter een overheid die onvoldoende financiële middelen ter beschikking stelt, maar gezien de nu al bestaande aantasting van de koopkracht is een marktconforme loonontwikkeling voor behoud en reparatie van de koopkracht noodzakelijk. Gematigde looneis Op grond van het huidige economische beeld heeft de FNV de arbeidsvoorwaardenruimte berekend op 3 procent. De AOb kiest, gezien de onzekere economische situatie en de verwachte negatieve koopkrachteffecten van het huidige kabinetsbeleid voor een combinatie van een looneis in procenten en een bijdrage in euro’s. De AOb komt met een looneis net boven de verwachte inflatie, namelijk 2,5%. De resterende 0,5% is bestemd voor afspraken over ‘goed werk’ zoals scholing. Daarbij wil de AOb bij een generieke loonstijging een vloer inbouwen op het maximum van schaal 4. Verder zet de AOb in op een koopkrachttoeslag van 300 euro. Indien en voor zover het algemeen economische beeld of de sectorspecifieke situatie zich in de komende maanden in negatieve zin ontwikkelt zal de AOb de looneis zo nodig heroverwegen. Een deel van de loonruimte kan worden aangewend voor de realisatie van een volwaardige 13e maand. In het rapport van de commissie-Van Rijn is met de toenmalige minister van OCW afgesproken tot een stapsgewijze invoering van een 13e maand te komen. De AOb wil in de nieuwe cao de laatste stap (0.94%) maken naar 8.33%. De verhoging van de 13e maand is pensioengevend en maakt deel uit van het loon bij de vaststelling van de bovenwettelijke uitkeringen. Verkorten carrièrelijnen en uitloopschalen OOP De vraag naar ondersteuning in het onderwijs is de afgelopen jaren gestegen. Extra handen in en rond de klas zijn welkom en ook de conciërge is hard nodig. In het voortgezet onderwijs is 25% van het personeel ondersteuner. De AOb wil bij een aantal OOP-functies nader bekijken of de functieomschrijving nog klopt met de feitelijke invulling. Voor de lagere OOP-schalen stellen wij een extra eindejaarsuitkering van 250 euro voor werknemers in schaal 1 tot en met 8 voor, aangezien aan de onderkant van het loongebouw de nadelige inkomenseffecten (onder andere door overheidsingrepen) het sterkst worden gevoeld. Ook de hogere OOP-schalen zijn in teveel opeenvolgende cao’s achterop geraakt in hun loonontwikkeling. Vooral schaal 9 tot en met 12 verdienen daarbij aandacht. Gedacht wordt aan een uitlooptoeslag en een verkorting van de carrièrelijnen. Generatiebestendige cao De AOb wil een rechtvaardige arbeidsvoorwaardelijke verdeling tussen de diverse generaties. De cao moet voor jongeren, middenleeftijd en ouderen genoeg te bieden hebben. Alle regelingen (voor jongeren, middengroep en ouderen) dienen in één samenhangend leeftijdsfasebewust personeelsbeleid te worden ondergebracht. Door de dreigende tekorten in het vo moet er alles aan gedaan worden werknemers te behouden voor de sector. Landelijke korting op de kinderopvangtoeslag zal leiden tot andere keuzes voor gezin en werk, vooral bij parttime medewerkers in het vo. De AOb wil een financiële compensatie van 300 euro vanwege de landelijke maatregelen ter beperking van de kinderopvangtoeslag en de verhoging van de ziektekostenverzekeringen. De AOb kiest er bij deze cao-inzet voor om de instroom en behoud van jongeren voor de sector te bevorderen door: 11.1342
3/8
Lesreductie in het tweede jaar en verplicht scholingsplan Startende leraren moeten meer tijd en ruimte krijgen om zich goed in te werken en een stevig scholingstraject te doorlopen. Ter behoud van de beginnende werknemer voor het onderwijs is eveneens ruimte en tijd nodig voor coaching. Uit diverse onderzoeken blijkt dat werknemers na korte tijd het onderwijs weer verlaten als gevolg van slechte begeleiding en onvoldoende inwerktijd. De AOb is van mening dat de inzet van jongeren voor moeilijke en grote klassen op veel scholen getuigt van onzorgvuldig personeelsbeleid. De AOb wil niet alleen in het eerste jaar een reductie van de lesgevende taak, maar ook in het tweede jaar een reductie van 10%. Daarnaast wil de AOb de begeleiding van de jonge docent vastleggen in de cao: jonge docenten dienen begeleid te worden door een ervaren docent; deze begeleider mag niet tevens beoordelaar zijn. De AOb wil dat scholen voor jonge startende docenten een scholingsplan opstellen, direct bij de aanstelling. De AOb wil dat elke sollicitant die wil gaan werken in het onderwijs een informatiepakket ontvangt over de arbeidsvoorwaarden in het onderwijs. Positie jonge werknemers De AOb vindt het van belang dat voor jongeren een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenbeleid gevoerd wordt: een goed inkomen, het vergroten van het carrièreperspectief, tijd en ruimte om je in te werken, voldoende scholingsmogelijkheden en aanpak van flexwerken maken daar onderdeel van uit. De aanstellingen voor jonge startende leraren in het vo zijn vaak verbazend klein: een tijdelijke aanstelling van 0,15 fte is geen uitzondering. Het gebeurt steeds vaker dat jonge leraren op scholen als flexibele gatenstoppers gebruikt worden. Het inperken van snipperbanen en korte tijdelijke contracten is van groot belang: de kwaliteit van de banen van jongeren, vooral wat betreft het perspectief op meer zekerheid in een vaste baan, moet omhoog. Het CBS becijferde dat scholen steeds vaker uitzendkrachten inzetten. In het onderwijs kan dat gevolgen hebben voor de professionaliteit van de werknemer en de kwaliteit van het onderwijs. Zo krijgen flexwerkers vaak geen scholingsaanbod van de werkgever. De AOb wil dat scholen verplicht worden om te gaan werken met een meerjarenplanning voor de formatie. In plaats van snipperbanen en korte tijdelijke vervangingen kan formatie voor langere tijd beschikbaar gesteld worden. Jongere leerkrachten klagen over de snipperbanen en flexwerk; via slimme inzet van de formatie kan dit probleem deels aangepakt worden. Sturing door een meerjarige planning geeft inzicht in de toename of krimp van het personeelsverloop en leerlingenaantallen en geeft mogelijkheden om al dan niet te kiezen voor het aanstellen van extra formatie. Werkzekerheid, aanpak van flex Het inzetten van werknemers via flexwerkconstructies geldt niet alleen voor jongere werknemers maar ook voor anderen. De AOb vindt het volstrekt ongewenst dat een groeiende groep werknemers op onzekere basis en vaak met slechtere arbeidsvoorwaarden aan het werk is. Onderscheid naar rechtsvorm van het arbeidscontract (vast of tijdelijk) zonder dat dit een legitiem doel dient is wettelijk verboden. De werkgever moet vakbond en medezeggenschapsraad informeren over de werknemers die op flexcontracten werken. Flexcontracten zijn er in soorten: zo zijn er tijdelijke contracten die een aantal cao-rechten waarborgen die ook voor andere onderwijswerknemers gelden. Een dergelijk contract verdient de voorkeur boven uitzendwerk. Payroll, oproepcontracten, nul-urencontracten zijn de slechtste vormen. Via flexconstructies willen de werkgevers risico’s van ziekte en werkloosheid afwentelen op de flexwerkers terwijl de instellingen wel bekostiging ontvangen voor de risico’s van ziekte en werkloosheid. Groepen werknemers worden dus geheel of gedeeltelijk buiten de werkingssfeer van de cao geplaatst. Duidelijk is dat op deze manier de cao en de daaraan verbonden collectieve regelingen uitgehold worden. 11.1342
4/8
De AOb wil harde afspraken met werkgevers maken over de besteding van de gelden ten behoeve van vervanging. Doordat werkgevers afwezige werknemers niet laten vervangen, wordt de druk op de overige werknemers opgevoerd. Voor de AOb staat voorop dat genoeg gekwalificeerde mensen in dienst worden genomen om alle taken te verrichten. Aanvalsplan voorkomen uitval lerarenopleidingen De uitval van studenten aan de lerarenopleidingen is hoog; onder allochtone studenten zelfs twee keer zo hoog als onder autochtone. Dit terwijl er grote tekorten worden verwacht in het vo. Een van de oorzaken van de uitval is onvoldoende begeleiding van stagiaires en leraren in opleiding (LIO). De AOb wil afspraken maken met de werkgevers om de kwaliteit van de stageperiode te verbeteren. Er moet een plan van aanpak komen voor de langere termijn tussen sociale partners en de lerarenopleidingen om de uitval te beperken en de instroom, behoud en doorstroom naar het werken in het onderwijs te verbeteren. Klassengrootte, verlaging werklast en overige taken De werklast in het voortgezet onderwijs is hoog, zeker in vergelijking met andere landen en dat zal de komende jaren niet minder worden als de gevreesde tekorten aan leraren gaan optreden. Door het invoeren van strikte voorschriften voor onderwijstijd in het vo is op de inzet van leraren veel druk gekomen. Deze druk zal nog verhoogd worden door onder andere de bezuinigingen op Passend Onderwijs. Grote groepen van 30 of meer leerlingen zijn geen uitzondering. De AOb wil de leraar/leerlingratio in overeenstemming brengen met het OESO-gemiddelde. In TOP-onderwijs nu schrijft de AOb dat het aantal leerlingen per groep in het voortgezet onderwijs maximaal 24 leerlingen moet worden. De werklast in termen van lessenaantallen en klassengrootte zal daarom moeten afnemen; Nederlandse docenten hebben in vergelijking met hun collega’s in andere landen volle klassen en geven veel lessen. De AOb heeft dat op basis van het OESO-rapport Education at glance 2009 vertaald in de arbeidsproductiviteitindex. Daaruit blijkt dat Nederland binnen Europa bijna alle ranglijstjes aanvoert van aantallen leerlingen en lesuren per jaar per docent. Nederlandse docenten zijn zeer productief, ze hebben relatief grote klassen en draaien veel uren. Docenten geven aan dat ze ‘nooit klaar zijn’. Altijd ligt er wel een taak te wachten. Veel docenten zijn regelmatig in de avonduren en in de weekenden nog aan het werk. Te hoge werklast is slecht voor het onderwijs. Docenten die gebukt gaan onder spanning kunnen niet garant staan voor goed onderwijs. Veel docenten verlaten al na een paar jaar het onderwijs vanwege de te hoge werklast. Om de werklast weer binnen normale proporties te brengen moet het aantal lesuren dat leraren per jaar geven omlaag. Het hoge aantal lessen is niet alleen een gevaar voor de individuele leraar, maar ook een gevaar voor de kwaliteit van het onderwijs. Zonder voldoende tijd voor voorbereiding en nawerk is het onmogelijk iedere les op hoog niveau te geven met voldoende aandacht voor de individuele leerlingen. Zeker gezien de toenemende onderwijscomplexiteit met zorgleerlingen en leerlingen met diverse achtergronden is het van groot belang dat de lessentaak generiek verlaagd wordt. Lestaak van 23 uur en duidelijkheid over overige taken Op basis van de uitkomst van het referendum rondom werkdruk in het voortgezet onderwijs (februari 2010), waarbij de grote meerderheid van de leraren kiest voor het vastleggen van de (gereduceerde) lestaak in de cao, zet de AOb in op een verlaging van het aantal lessen per week vanaf het schooljaar 2012-2013. Zoals afgesproken bij de afspraken rondom het referendum respecteert en onderschrijft de AOb de uitslag van het referendum en wil de middelen die gemoeid zijn met het trekkingsrecht als bedoeld in artikel 7.2 van de cao-vo 2008-2010 en de kleine bapo hiervoor inzetten. 11.1342
5/8
De AOb wil een discussie over werklast. De voorkeur gaat daarbij uit naar een inzet op een lestaak van 23 lessen van 50 minuten per week verdeeld over een schooljaar van 40 weken met 38 lesweken. Er zijn al voorbeelden van schoolbesturen die met een lestaak van 22 uur werken. Daarnaast wil de AOb 1 duidelijkheid voor leraren en het OOP over overige taken. Uit een peiling van augustus 2011 bleek dat bijna een kwart van de docenten in het voortgezet onderwijs opziet tegen de taken naast het lesgeven. Dat leraren lesgeven aan grote klassen van 25 of meer leerlingen is volgens de AOb een structurele ondermijning van de kwaliteit van het onderwijs. Indien leraren toch lesgeven aan klassen met 25 of meer leerlingen dienen zij gecompenseerd worden door vermindering van overige taken. Een leraar die mentor is van een klas van meer dan 30 leerlingen moet voor zijn mentoraat extra uren krijgen. De AOb wil dat de verhouding OOP en OP weer in de pas gaat lopen met de daarvoor bestemde bekostiging. Met name op het niveau van bestuur/directie en ondersteuning constateert de AOb een scheefgroei. De AOb vindt het een absoluut vereiste dat voor de werknemer naast de zuivere lestijd voldoende tijd is voor bijkomende werkzaamheden en deskundigheidsbevordering. De AOb wil voldoende waarborgen tegen onevenredige belasting van onderwijzend én ondersteunend/beheerspersoneel. De tabel in de cao voor de inzetbaarheid van het onderwijspersoneel zal moeten worden aangepast. De lestaak bij een volledige benoeming wordt maximaal in 8 dagdelen ingeroosterd. De overige 2 dagdelen zijn dan bedoeld voor: voorbereiding, nawerk en onderwijsontwikkeling. Het thuiswerken zal worden gestimuleerd en (beter) gefaciliteerd moeten worden zolang er onvoldoende individuele werkplekken zijn op school. Het hoge aantal lessen is niet alleen een gevaar voor de individuele leraar, maar ook een gevaar voor de kwaliteit van het onderwijs: een docent heeft door het zeer grote aantal leerlingen nauwelijks ruimte voor verbetering van het curriculum. Kleinere groepen geven de leraar meer ruimte voor maatwerk. Gezien de bezuinigingen op Passend Onderwijs is dat nu meer dan ooit noodzakelijk. Kleinere groepen bieden een betere garantie voor goed onderwijs. Niet voor niets worden de masterclasses, die universiteiten aanbieden, in kleine groepen gegeven. Voor de AOb zijn kleinere klassen geen doel op zich. Maar kleinere groepen zijn wel een middel om het allerbeste onderwijs te kunnen geven. De AOb wil dat Nederlandse docenten geen grotere klassen hebben dan hun collega’s in omliggende landen. Nu is dat wel het geval, zoals hierboven vermeld: in Nederland zijn er per fulltime docent meer leerlingen die les moeten krijgen dan in andere OESO-landen. Bovendien werken Nederlandse docenten meer uren dan hun Europese collega’s. De AOb wil dat de Nederlandse situatie aansluit op het Europese gemiddelde. Het streven is de komende jaren te komen tot een maximaal aantal leerlingen per klas in zowel de boven als de onderbouw van: VWO: 24 leerlingen Havo: 24 leerlingen VMBO-T: 20 leerlingen VMBO-BB-VMBO-KB: 14 leerlingen Praktijkonderwijs: 14 leerlingen. De AOb wil in de komende cao het aantal leerlingen per klas bij zelfstandige instellingen voor het praktijkonderwijs en vmbo vastleggen. De leerling/leraarratio 1
http://www.refdag.nl/achtergrond/onderwijs/kwart_docenten_ziet_op_tegen_werk _1_583409 11.1342
6/8
is voor de bekostiging van deze instellingen herleidbaar en kan daarom in de cao worden vastgelegd. Bij de andere schoolsoorten zal de politiek een keuze moeten maken voor het verbeteren van de kwaliteit in het onderwijs en de verlaging van de werkdruk door extra bekostiging beschikbaar te stellen. Zonder deze extra bekostiging is het niet haalbaar om in de bovenbouw alle (keuze)vakken te blijven doceren in vaak kleinere groepen zonder hiertegenover in de onderbouw de door leerlingen, ouders en docenten ongewenste grote klassen te hebben. Professionalisering; iedere leraar een master De lerarenbeurs is een succes: in het vo zijn er sinds de invoering al 7171 toegekend. Leraren kunnen een aanvraag indienen om de kosten van opleiding en vervanging op school te regelen, in een aantal gevallen stuit men echter op problemen, o.a. scholen die geld ontvangen voor vervanging en toch eisen dat de leraar in eigen tijd de opleiding volgt en scholen die medewerking weigeren. De AOb wil expliciet in de cao vastleggen dat voor leraren die gebruik maken van de lerarenbeurs tijd wordt vrijgemaakt om te studeren en dat die studietijd wordt opgevangen door betaalde vervanging op school. De AOb wil voor iedere leraar een master. De AOb wil dat er wordt onderzocht hoe dat kan worden gerealiseerd voor vakken waar geen master voor is. Scholing Uit POMO 2010 blijkt dat maar 33% van de medewerkers in het onderwijs concrete afspraken maakt met hun leidinggevenden over de persoonlijke ontwikkeling en 19,5% over de eigen loopbaan. Daarom wil de AOb dat het persoonlijk ontwikkelingsplan jaarlijks wordt opgesteld c.q. wordt geactualiseerd in plaats van minimaal een keer per drie jaar. Daarnaast wil de AOb inzicht krijgen in de daadwerkelijke inzet van de middelen van scholen ten behoeve van scholing van leraren. Voor het onderwijsondersteunend personeel tot en met schaal 8 dient er op schoolniveau een plan van aanpak te komen om medewerkers te begeleiden naar EVC-trajecten om minimaal een startkwalificatie te behalen op kosten van de werkgever. Dit plan van aanpak is aanvullend naast het in overleg met de P(G)MR vastgesteld meerjarenbeleid van de professionele ontwikkeling van werknemers. Individueel scholingsbudget De AOb wil de mogelijkheid vastleggen het individuele scholingsbudget over vier jaar te salderen en het totaal voor studie te bestemmen. De AOb wil weten hoeveel docenten gebruik maken van hun individueel trekkingsrecht ten aanzien van scholing. WAJONG De AOb heeft in het vo al afspraken gemaakt over de positie van jongeren met een handicap (wajongers). De AOb wil de komende tijd expliciet aandacht voor de uitvoering van de cao-afspraken voor wajongers. Dus concrete afspraken over verantwoording van het aantal daadwerkelijk geplaatste jongeren, de contractvorm en het inkomen van wajongers in dienst, de duurzame financiering van de plekken, aanpassing van het werk op de werkvloer en de inbedding van de begeleiding van deze mensen. Aanpak agressie en geweld In het recente verleden zijn in de cao vo (artikel 18.6) afspraken gemaakt over veiligheidsplannen en veiligheidsbeleid. De AOb wil nagaan in hoeverre deze caoverplichtingen nagekomen worden en in hoeverre de afspraken ook daadwerkelijk leiden tot een veiliger schoolklimaat. Uit onderzoek blijkt dat ook pesten op het werk een ziekmakende factor is. Aandachtspunt in het veiligheidsbeleid is ook de positie van bepaalde groepen zoals homo’s en etnische minderheden. 11.1342
7/8
Naar aanleiding van het toenemende geweld tegen overheids- en onderwijspersoneel en hulpdiensten heeft de overheid in samenspraak met de bonden een actieplan agressie en geweld uitgegeven; voor het onderwijs is een deelplan opgezet. Uit de monitor sociale veiligheid in het PO en VO komt onder meer naar voren dat de invoering van het schoolveiligheidsbeleid binnen scholen vrijwel altijd topdown plaatsvindt. Er is te weinig of geen betrokkenheid van personeel, laat staan van de leerlingen en ouders. De AOb is van mening dat een schoolveiligheidsbeleid alleen goed kan werken als het tot stand komt met medewerking van en gedragen, wordt door het schoolteam met betrokkenheid van de leerlingen. Overleg met de medezeggenschapsraad is daarvoor onvoldoende. Omdat incidenten met agressie en geweld door veel scholen nog steeds onder het vloerkleed worden geveegd vindt de AOb het tevens noodzakelijk dat er een landelijke ombudsman komt bij wie onderwijspersoneel terecht kan indien de school incidenten met agressie en geweld niet serieus neemt of als de werkgever in gebreke blijft waar het gaat om de te treffen maatregelen. Internationale solidariteit Heel veel scholen in Nederland geven op eigen wijze vorm aan internationalisering, solidariteit en betrokkenheid bij de positie van kinderen in ontwikkelingslanden. De vormgeving verschilt per sector. Maar welke vorm ook wordt gekozen, het geeft aan dat scholen hun betrokkenheid willen tonen. Binnen dat kader past ook de solidariteit van professionals en werknemers in het Nederlandse onderwijs met collega’s in ontwikkelingslanden. De AOb wil een onderwijsfonds realiseren waarmee vakbondswerk en onderwijsprojecten in ontwikkelingslanden worden gesteund. De inzet is om in cao’s een solidariteitsbijdrage vast te leggen voor dit doel. Uitgegaan wordt van een bijdrage van € 5 per werknemer. Techniek Gewijzigde regelgeving noodzaakt tot enkele aanpassingen in de cao. Te denken valt aan gewijzigde regels over vakantieopbouw bij ziekte, een gewijzigd ingangsmoment bij de AOW, de introductie van de werkkostenregeling en de komst van de vitaliteitregeling in 2013 als opvolger van levensloop en spaarloon. De AOb wil deze thema`s puur technisch doorvertalen in de cao.
11.1342
8/8