Dick van der Lugt
Interviewen in de praktijk Docentenhandleiding
Noordhoff Uitgevers Groningen
Woord vooraf
‘De journalistiek kan men niet leeren. De beste universiteit voor den journalist is de krant zelf.’ Dit schreef Doe Hans, voorzitter van de Nederlandschen Journalisten-Kring, in 1932. Ruim zeventig jaar later duikt dit geluid nog steeds zo nu en dan op. Volgens oud-verslaggever Aad van den Heuvel (KRO) bijvoorbeeld zou je interviewen niet (op een school) kunnen leren. ‘Daar is het te moeilijk, te ingewikkeld voor. Psychologie speelt een belangrijke rol: hoe praat je met mensen, hoe kun je het onderwerp verbeteren? Dat vraagt meer dan wat je in vier jaar op de School voor Journalistiek leert.’ (Interviewers ondervraagd) Erg origineel zijn al die geluiden niet, want sinds de oprichting van de eerste ambachtschool in 1861 verzuchten werkgevers al: ‘Ze kunnen nog geen hamer vasthouden.’ Uiteraard ben ik het als docent aan de School voor Journalistiek te Utrecht niet eens met deze opinies. Zwemmen, pianospelen, autorijden… het valt allemaal te leren, dus waarom journalistiek en interviewen niet? Alleen wordt niet iedereen Olympisch kampioen, gevierd concertpianist, autocoureur of journalist van de eeuw. Wel meen ik dat het journalistiek onderwijs, dus ook het interviewonderwijs, didactisch onderontwikkeld is. Dat is geen verwijt, want vergeleken met het basis- en voortgezet onderwijs zijn de scholen voor journalistiek nog peuters. Bovendien ontberen ze ondersteunende diensten en wetenschappelijke instituten, die al die andere onderwijsvormen wel kennen. Moge Interviewen in de praktijk (verder in de tekst aangeduid als IP) en deze docentenhandleiding (dhl) een stimulans zijn voor verbetering van het interviewonderwijs. Voor op- of aanmerkingen en ervaringen van collega’s houd ik mij dan ook aanbevolen. Bij de derde druk Inmiddels is de derde druk van Interviewen in de praktijk verschenen. Zowel boek als studenteninformatie op de website zijn geactualiseerd. De uitwerking van de vragen en opdrachten in het boek en de lijst met aanbevolen literatuur zijn verhuisd van boek naar website. De docentenhandleiding behoeft echter nauwelijks herziening. Eén bijlage is toegevoegd en enkele verwijzingen zijn gecorrigeerd. Ik herhaal mijn eerder gedane verzoek: Voor op- of aanmerkingen en ervaringen van collega’s houd ik mij aanbevolen. Vlaardingen/Bangkok, voorjaar 2013 Dick van der Lugt.
2
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Inhoud
1
Didactische aanpak 4
1.1 1.2 1.3
Didactiek 4 Leergang 6 Beginsituatie 6
2
Beginners 9
3
Gevorderden 17
4
Ethiek 22
5
Toetsing 23
Literatuuroverzicht 25 Bijlagen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
26 Begrippenlijst didactische werkvormen 26 Opdrachten ontleend aan andere auteurs 28 Toetsen 34 Voorbeeld Interviewanalyse 37 Voorbeeld transcriptie telefonisch interview 41 Observatieformulier 43 Analyse geschreven interview 44 Procesverslag 45 Instructie en nakijkcodes transcriptie 48 Instructie leesverslag 50 Analyse rtv-interview 53 Mindmap 55
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
3
1
Didactische aanpak
Evenals schrijfonderwijs is interviewonderwijs een arbeidsintensieve vorm van onderwijs. Het verbeteren van de gespreksvaardigheden vereist deskundig commentaar en dat kan alleen gegeven worden door een ervaren docent. Ook het corrigeren van interviewartikelen is een tijdrovend karwei. Praktijkdocenten klagen daarom, evenals docenten Nederlands in het middelbaar onderwijs, soms (vaak?) over de hoge correctielast. In het ‘beste’ geval besteden ze uren aan de correctie van het ingeleverde werk, voorzien dat van al dan niet leesbare op- en aanmerkingen; in het slechtste geval scannen ze door de tekst en krabbelen onder het artikel iets in de trant van ‘aardig’. Erg effectief is zo’n correctie natuurlijk niet en efficiënt is die al helemaal niet.
1.1
Didactiek Bekijken we de didactische praktijk in het journalistiek onderwijs, dan valt op dat drie didactische werkvormen domineren: doceervorm, huistaken en practicum. Dat geldt ook voor het interviewonderwijs. De docent behandelt de interviewtheorie, gelardeerd met eigen ervaringen; de studenten maken interviews buiten de deur en ze interviewen elkaar of een gast in de klas. Verder valt op, zoals Standaert en Troch in hun standaardwerk Leren en onderwijzen. Inleiding tot de algemene didactiek schrijven, dat vakdocenten vrij vertaald ‘alles tegelijk’ willen vertellen: ‘In de praktijk blijkt vaak dat de neiging aanwezig is om al te veel vakinhouden in basisdoelstellingen om te zetten. Veel vakleraars missen blijkbaar een dosis moed om te “snoeien”.’ In deze handleiding proberen we deze valkuilen te vermijden. We geven tips voor werkvormen die minder arbeidsintensief en even of meer effectief zijn. En we houden een pleidooi voor het uitbreiden van het didactisch repertoire. Daarbij passen we de volgende didactische principes toe: Wekken van de belangstelling (motivatie) We mogen ervan uitgaan dat studenten die kiezen voor een journalistieke loopbaan, intrinsiek gemotiveerd zijn voor het onderwijs in journalistiek. Maar dat wil niet zeggen dat ze in elk vak even geïnteresseerd zijn. Het interviewonderwijs is echter in het voordeel: studenten vinden het ‘spannend’ om te interviewen. Maar dat ontslaat de docent niet van de plicht om zijn lessen interessant en uitdagend te maken (extrinsieke motivatie). Voorbeeld Bij het begin van de les werkt een ‘binnenkomer’ in de vorm van een sprekend voorbeeld, persoonlijke belevenis of de actualiteit heel motiverend. Aansluiten bij het bekende Studenten weten veel en zijn in veel dingen geïnteresseerd. Het loont om daarvan gebruik te maken en bij aan te sluiten. Voorbeeld De opdracht om een familielid of kennis te interviewen heeft als voordeel dat het maken van de afspraak, de voorbereiding, de gespreksintroductie en het gespreksverloop aanzienlijk eenvoudiger zijn dan het interviewen van een onbekende (zie subparagraaf 4.4.1 in bijlage 2 dhl).
4
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Splitsing van moeilijkheden In het zwemonderwijs worden kinderen niet direct in het diepe gegooid en bij autorijlessen stuurt de instructeur zijn leerling niet direct de grote weg op. Dus waarom zouden we dat in het interviewonderwijs wel doen? Studenten vinden de combinatie luisteren, doorvragen en noteren moeilijk. Velen lossen dit probleem op door met een bandrecorder te werken. En vervolgens moeten ze het gesprek ook nog eens tot een aantrekkelijk, coherent artikel uitwerken. Voorbeeld Laat de studenten met een bandrecorder werken en laat van het gesprek geen interviewartikel maar een transcriptie maken. Van gemakkelijk naar moeilijk Natuurlijk is het spannend om een politicus, beroemdheid enzovoort te interviewen, maar een interview met deze personen is, wil het enige kwaliteit hebben, natuurlijk hondsmoeilijk. Voorbeeld Geef in het begin bij een interviewopdracht de instructie dat de student een onderwerp kiest, waarmee hij enige affiniteit heeft. Dus geen interview over het stabiliteitspact; liever een interview met bijvoorbeeld een backpacker. Beperking van de belasting In het verlengde van voorgaande didactische principes ligt dit principe. Zoals wij in hoofdstuk 4 (IP) schrijven, is een interviewer een zevenpoot. Hij moet het gesprek introduceren, vragen stellen, de antwoorden beoordelen op hun bruikbaarheid, reageren, noteren, observeren en het gesprek leiden. Voorbeeld Het interviewen met duo’s beperkt die belasting. Door de taken te verdelen over twee interviewers, wordt het interviewproces aanzienlijk vergemakkelijkt. Profiteren van de activiteitsdrang Een bekend spreekwoord luidt: ‘Als ik het hoor, vergeet ik het; als ik het zie, leer ik het; als ik het doe, weet ik het.’ Dat geldt niet alleen voor leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs, maar ook voor studenten in het hbo en wo. ‘Erop uit’ met een concrete opdracht blijkt telkenmale motiverender dan stilzitten en luisteren. Voorbeeld Maak een lijst van onderwerpen. Bijvoorbeeld: ongelukken, luchtvaart, dieren, vogels, architectuur, leger, kunst en cultuur, gokken, bussen, auto’s. Opdracht: zoek bij elk onderwerp ten minste drie informanten. Zie huistaak les 3. Aanschouwelijkheid Bij dit principe is de hulp nodig van audiovisuele middelen, documentencamera, overheadprojector, tekeningen, schema’s, bord, folder, hand-out, leerboek, werkboek, naslagwerken, computer en videocamera. Het bordgebruik in het hbo en wo behoeft nog wel enige verbetering. Vaak worden borden rommelig vol gekrabbeld met soms onleesbare aantekeningen; beter is de tekst beperkt te houden tot overzichtelijke rijtjes, samenvattingen, trefwoorden, schema’s enzovoort. Samen iets doen Studenten leren ook van elkaar. Dit geldt niet alleen voor de lesfase, maar ook voor de correctiefase. Blijkens onderzoek leren studenten niet minder van correctie door medestudenten dan van correctie door docenten. Voorwaarde is wel dat ze een goed correctiemodel hebben aan de hand waarvan ze corrigeren.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
5
Voorbeeld Zie de opdracht portretterend interview voor gevorderden. Van concreet naar abstract Theorievorming steunt altijd op praktijkervaringen. Interviewen in de praktijk kon alleen maar geschreven worden omdat er in de journalistiek veel geïnterviewd wordt om vervolgens op basis van die ervaringen te reflecteren over doel en technieken. Ook in het interviewonderwijs verdient het aanbeveling een concrete, liefst actuele situatie als uitgangspunt te nemen en van daaruit te theoretiseren. Herhaling Dit principe behoeft nauwelijks toelichting. Journalistieke vaardigheden maak je je eigen door veel te oefenen, vooral ook veel te struikelen, en (zie paragraaf 5.5 IP) te reflecteren over het eigen interviewgedrag en resultaat. Voorbeeld Begin de les met een korte brainstorm in groepjes, waarbij de opdracht luidt om de voorgaande lessen kort te recapituleren, bijvoorbeeld in vijf zinnen.
1.2
Leergang Onder een leergang verstaan we de ordelijke opeenvolging van de verschillende delen van de leerstof. In deze handleiding doen we bij de beginners (eerstejaars) een voorzichtige poging om een leergang te ontwerpen, maar bij de gevorderden (hogerejaars) ontbreekt die. De opdrachten die we daar geven, kunnen in de meeste gevallen in willekeurige volgorde worden gedaan. Maar niet getreurd: het toepassen van de eerder vermelde didactische principes en het verbreden van het didactisch repertoire zijn al een flinke stap in de goede richting. Het instappunt is uiteraard afhankelijk van het niveau van de studenten.
1.3
Beginsituatie De beginsituatie van het interviewonderwijs kenmerkt zich door drie problemen, die wij in paragraaf 1.1 IP beschrijven. 1 Rtv-interview Wanneer we studenten vragen een interviewer te noemen die ze bewonderen, kunnen ze er ofwel geen een noemen omdat ze nog niet met de ogen van een professional de media volgen, ofwel – en dat gebeurt meestal – noemen ze een tv- en een enkele keer een radio-interviewer. Nimmer worden schrijvende interviewers genoemd. Het enige beeld dat ze van een vraaggesprek hebben, is het rtv-interview. Een rtv-interview verschilt echter sterk van een interview voor de geschreven pers. 2 Confrontatie Korte vraaggesprekken, confronterende en interrumperende interviewers domineren het tv-scherm. Dat voorbeeld wordt door studenten overgenomen bij oefeninterviews. Tal van, met name Engelse interviewers betwijfelen echter het rendement van deze wijze van vraagstelling. 3 Feiten en/of opinies? In de rtv-vraaggesprekken ligt de nadruk sterk op opinies en emoties en veel minder op feiten en motieven. Ook dat zien we weerspiegeld in oefeninterviews. De doorsnee televisiekijker, en trouwens ook de tijdschrift- en krantenlezer, krijgt veel sappige verhalen voorgeschoteld in de vorm van opinies en emoties, maar de media laten het te vaak afweten als het gaat om de vraag wat er nu precies is gebeurd, dus om de kale feiten.
6
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Journalisten zijn ‘quotezakken’, ze doen aan ‘quote-chasing’, wat resulteert in veel ‘talk about talk’. Om deze problemen te omzeilen, pleiten we voor het achterwege laten, zeker in het begin, van de videocamera in het interviewonderwijs. Het gebruik daarvan en het terugkijken van het opgenomen interview bij de nabespreking, bevestigen namelijk het tvbeeld. Studenten hebben in de meeste gevallen nog geen ervaring in het interviewen voor de printmedia en ze kijken op dezelfde manier naar het oefeninterview als waarop ze televisie kijken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de opmerkingen die ze maken (‘Saai gesprek’, ‘Levendig gesprek’); zelfs bij oefeninterviews zonder de camera tenderen opmerkingen vaak in die richting. Daarnaast stuiten wij nog op de volgende problemen: 4 Onnatuurlijk Een interview waarbij je door anderen op de vingers wordt gekeken, is een uiterst onnatuurlijke situatie. In de praktijk komt dat nooit voor, tenzij je een 60-jarig bruidspaar interviewt in een kamer vol visite (zie intermezzo: Hoe eet je een tompoes?, paragraaf 3.4 IP). Het oefeninterview in de klas kent dus nog een extra moeilijkheid boven de zeven taken die de student als interviewer moet combineren. Dit zou op te lossen zijn door de interviewer en de geïnterviewde in een aparte ruimte te plaatsen, het interview op te nemen en de opname plenair na te bespreken. Hoewel beter, is deze oplossing niet ideaal: · We moeten dan toch gebruikmaken van de videocamera, waar we eerder bezwaar tegen maakten. · De aparte ruimte heeft niet de vertrouwdheid van een huiskamer, wat het gesprek niet ten goede komt. Niet alleen de geïnterviewde zal daar last van hebben, maar ook de interviewende student. · De student is zich er nog steeds van bewust dat hij bij de nabespreking op het procrustesbed ligt. 5 Voorbereiding De voorbereiding van studenten blijkt nog wel eens gebrekkig te zijn. Ze googelen een beetje en denken met de vergaarde informatie voldoende munitie te hebben. In tegenstelling tot de voorgaande problemen is dit probleem eenvoudig op te lossen door als eis te stellen: 10 = 60, oftewel tien minuten interviewen vereist zestig minuten voorbereiding. Aan de hand van het tevoren ingeleverde werkplan (paragraaf 3.2 IP) is dit eenvoudig te controleren. Let erop dat bij de voorbereiding drie bronnen worden gebruikt: · internetbronnen, met een beoordeling van de betrouwbaarheid; · schriftelijke bronnen: kranten, tijdschriften, boeken; via gemeente-, universiteits- en/of vakbibliotheken; · mondelinge bronnen uit het netwerk van de geïnterviewde, deskundigen, ‘tegenbronnen’ enzovoort. 6 Luisteren De kwaliteit van een interview is afhankelijk van twee condities: de kwaliteit van de voorbereiding en de kwaliteit van het luisteren; dus doorvragen. Iedereen kan interviewvragen bedenken, zelfs zonder enige interviewervaring en/of voorbereiding, maar de antwoorden beoordelen op hun validiteit, volledigheid, relevantie, duidelijkheid en publiceerbaarheid (zie paragraaf 4.4 IP) vereist een scherp oor. Wij betwijfelen of kritisch luisteren valt te leren. Het valt hooguit te oefenen en we hopen dan maar dat het gezegde ‘Oefening baart kunst’ een kern van waarheid bevat. 7 Nauwkeurigheid Wanneer een docent een interviewartikel beoordeelt, valt gemakkelijk na te gaan of hetgeen de geïnterviewde zegt duidelijk is en geen vragen oproept. Eveneens of de citaten
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
7
schrijftaal dan wel spreektaal zijn. Of de antwoorden valide en volledig zijn, valt al stukken moeilijker te beoordelen; of ze relevant zijn, valt mits er sprake is van een precieze weergave alleen te achterhalen bij het vraag-antwoordmodel, maar of ze nauwkeurig zijn is oncontroleerbaar. Dat is buitengewoon pijnlijk; tenslotte verwacht de geïnterviewde van de interviewer dat hij nauwkeurig wordt geciteerd. Op dit punt valt nog veel te verbeteren. Niet voor niets staat de klacht over onnauwkeurige citaten hoog in de top vijf van klachten over de journalistiek. Maar het is ook een pijnlijke constatering voor het onderwijs, immers: een belangrijk criterium voor de beoordeling valt niet toe te passen. Zoals wij in paragraaf 5.5 IP schrijven, zou dit te ondervangen zijn door van elk interview, dat buiten de schooldeur wordt gemaakt, ook een bandopname te eisen en de gesproken tekst te vergelijken met de geschreven tekst. Maar dit is dermate tijdrovend en soms ook controversieel; dat willen we onszelf en onze collega’s niet aandoen. Het is controversieel omdat verschil van mening kan bestaan over de nauwkeurigheid van het citaat. Bovendien is het belangrijker dat iemands bedoelingen adequaat worden weergegeven dan het exacte gesprek met alle uh’s, half afgemaakte zinnen, herhalingen enzovoort. Zie het compliment ‘U heeft precies opgeschreven wat ik bedoelde’, dat we in paragraaf 2.7 IP bespreken. Om de correctietijd te beperken, nemen we onze toevlucht tot het procesverslag: een verslag van het interviewproces aan de hand van een waslijst van vragen. Onze ervaring is dat dit verslag doorgaans meer inzicht geeft in de kwaliteit van het interview dan het interviewartikel. In paragraaf 5.5 IP en bijlage 8 geven we twee versies: een eenvoudige versie voor eerstejaarsstudenten en een uitgebreide versie voor hogerejaarsstudenten met verwijzingen naar de desbetreffende paragrafen. Een mogelijkheid om zicht te krijgen op de nauwkeurigheid van de citaten, is om het interviewartikel te laten beoordelen door de geïnterviewde. Hoewel bruikbaar, leidt de methode niet altijd tot een bevredigend resultaat. Een gestandaardiseerde vragenlijst aan de hand waarvan de geïnterviewde zijn oordeel geeft, hebben we nog niet ontwikkeld en dan nog is het maar de vraag of de geïnterviewde de moeite en de tijd wil nemen deze naar waarheid in te vullen.
8
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
2
Beginners
Les 1 Tweetallen Studenten interviewen elkaar over hun ochtendritueel. Tijdsduur: 2×10 minuten. Nabespreking: aan de hand van vragen van de docent rapporteert iedere student over het interview. De docent stelt zodanige doorvragen dat de student moet concluderen: ‘Dat heb ik niet gevraagd.’ Doceervorm Gespreksvormen, doel en kenmerken van het interview (paragraaf 2.1 en 2.2 IP). Huistaak 1 Knip een interview uit een papieren medium (geen internet) en geef de volgende les mondeling een samenvatting. Huistaak 2 De student krijgt van de docent twee namen van personen. Dit kunnen zowel levende personen als historische figuren zijn. Opdracht: doe naar één van deze twee personen research. Verzamel biografische gegevens, maak een samenvatting van 300 woorden en formuleer de centrale vraag voor een interview met deze persoon. NB Deze persoon wordt niet geïnterviewd. Huistaak 3 Take-hometoets hoofdstuk 1.
Les 2 Tweetallen Studenten interviewen elkaar over de meegebrachte interviews aan de hand van de vragenlijst ‘Analyse geschreven interview’. Tijdsduur: 30 minuten. Nabespreking: om beurten rapporteren studenten wat er bij een vraag is geantwoord. Ter wille van de tijdsduur: één vraag per student. De rapportage biedt aanknopingspunten voor een onderwijsleergesprek en/of klassengesprek. Demonstratie Videoband met oefeninterviews van andere studenten. Deze demonstratie dient ter voorbereiding van de oefeninterviews in de volgende lessen. Omdat de eerstejaarsgroepen in Utrecht meer dan twintig studenten tellen en de dito module slechts zeven weken telt, wordt er in duo’s geïnterviewd. De geïnterviewden zijn studenten uit dezelfde groep. Ze worden geïnterviewd over een onderwerp waarover ze veel kunnen vertellen. Huistaak 1 Bereid dit interview voor. Maak een samenvatting van je researchresultaten, bedenk de centrale vraag en maak een vragenlijst. Huistaak 2 Take-hometoets hoofdstuk 2.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
9
Demonstratie Videoband met het tv-programma Boeken&cetera. Dit is een interviewprogramma van 25 minuten dat alle tv-wetten tart. Het heeft een aangename lengte, de interviewer heeft zich goed voorbereid, hij luistert goed, vraagt door en het interview is visueel nauwelijks aantrekkelijk; kortom, het lijkt in veel opzichten op een interview voor de printmedia. Alternatieven Interviewprogramma’s op Ketnet/Canvas. Die duren ook meestal een half uur. De Belgische interviewers kenmerken zich over het algemeen door een gedegen voorbereiding. Ze confronteren en interrumperen nauwelijks, hetgeen een verademing is vergeleken met Nederlandse tv-interviews. Doel van deze demonstratie is om de studenten kennis te laten maken met een harmonisch interview waarbij de nadruk ligt op het verzamelen van feiten (zie paragraaf 2.4 IP). De docent zet de band zo nu en dan stil en geeft commentaar op de gehanteerde interviewtechniek. Later in de leergang krijgen de studenten de opdracht zo’n interview thuis te bekijken en aan de hand van een checklist te analyseren. Groepstaak In les 7 wordt de leergang voor beginners afgesloten met een interview met een gast (in Utrecht tweemaal vanwege de groepsgrootte). De studenten bereiden samen het interview voor (research, centrale vraag, vragenlijst) en twee van hen voeren het vraaggesprek. Indien de financiën het toelaten of een vrijwilliger beschikbaar is, zoekt de docent een acteur als gast. Tevoren wordt afgesproken hoe de geïnterviewde zich gaat gedragen. In de suggesties voor rollenspelen, die Emans geeft (Interviewen, appendix 2), is de geïnterviewde een student die zo’n instructie krijgt. Onze ervaring is dat hiervoor echt een professional nodig is.
Les 3 Groepswerk als lesfase Maak groepjes van vier studenten en geef hen de opdracht om: 1 een mindmap te maken volgens het schema in bijlage 12, 2 uit de mindmap onderwerpen te selecteren die zich voor een interview lenen, 3 bij deze onderwerpen geïnterviewden te bedenken en 4 aan te geven hoe deze personen te vinden. Na elke stap: plenaire rapportage en nabespreking. De opdracht kan ook als huistaak worden gegeven of, eveneens ter wille van het tijdbeslag, worden gespreid over verschillende lessen. Stap 1 Mindmap maken Twee voorbeelden: 1 Tekort aan artsen → medische zorg verslechtert → bevolking wordt zieker → arbeidsverzuim neemt toe → productiviteit neemt af → enzovoort. → medische zorg verslechtert → patiënten worden boos → patiëntenverenigingen krijgen meer leden → enzovoort.
10
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
2 Verslechterende economie → mensen worden onzeker en bezorgd over hun toekomst → waarzeggers doen goede zaken, vooral rond de jaarwisseling als mensen over hun toekomst nadenken → enzovoort. → loterijen doen goede zaken → particuliere schuldenlast neemt toe → kredietmaatschappijen doen goede zaken → enzovoort. Elke oorzaak heeft dus een gevolg, dat weer fungeert als een oorzaak voor een ander gevolg. Stap 2 Onderwerpen selecteren Niet elk onderwerp zal zich lenen voor een interview; sommige zijn beter geschikt voor een achtergrondverhaal, analyse, reportage of opinieverhaal. Stap 3 en 4 Keuze van de te interviewen personen en de manier waarop deze te vinden Hierbij biedt internet uitkomst, maar ook naslagwerken als Pyttersen’s Nederlandse Almanak, Staatsalmanak, Who is who?, Bedrijvengids, Gids voor Hogescholen en Universiteiten enzovoort. Een niet te versmaden bron is het eigen netwerk of het netwerk van dat netwerk, want via-via kun je ook een heel eind komen. Doceervorm Keuze van onderwerp en persoon (paragraaf 3.1 IP). Oefeninterviews Vanaf les 3 worden de oefeninterviews gehouden. Tijdsduur: 15 minuten. De toekijkende studenten vullen een observatieformulier in met drie kolommen (zie het observatieformulier in bijlage 6). Links: vraag interviewer, midden: antwoord geïnterviewde, rechts: commentaar. Ze noteren alleen de vragen en/of antwoorden wanneer die opvallen. In de leergang voor gevorderden wordt de opdracht gespecificeerd (zie hoofdstuk 3, rollenspel). Afsluiten met plenaire nabespreking. Leg niet op elke slak zout; beoordeel het interview in het begin op voorbereiding en luistergedrag en breid je beoordelingscriteria in de volgende lessen geleidelijk uit: doorvragen, samenvatten, zwijgen, zelfonthulling (paragraaf 4.5 IP), formulering van de vraag (subparagraaf 4.3.3 IP), volgorde van interviewvragen (subparagraaf 4.3.4 IP), non-verbaal gedrag (paragraaf 4.7 IP). Later kan het interview ook op video worden opgenomen, maar in het begin zijn wij daar, zoals eerder uiteengezet, geen voorstander van. In bijlage 4 is een voorbeeld opgenomen van een observatieformulier, weliswaar niet in kolommen, maar wel overzichtelijk en uitgebreider dan vereist was. Huistaak 1 Who to ask and where to find? Opdracht · Zoek twee onderwerpen uit de volgende lijst. · Bepaal een specifieke invalshoek. · Kies twee schriftelijke informatiebronnen en twee informanten. Geef de correcte naam en het adres. · Leg uit wat het belang van deze bronnen is voor je invalshoek. Voorbeeld: Gezondheid Dit onderwerp is natuurlijk nog te breed. We beperken het tot prenatale gezondheidszorg. Als mondelinge bronnen kies je natuurlijk niet je eigen huisarts (dat ligt wel erg voor de hand), maar je gaat op zoek naar een deskundige op dit gebied. Een tweede bron zou iemand kunnen zijn die hiermee te maken heeft gehad. Wellicht te vinden via een site van lotgenoten. Bij schriftelijke informatiebronnen kun je denken aan websites, vaktijdschriften en boeken.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
11
Architectuur Auto’s Autochtone Azielzoekers Bejaarden Belastingen Bodemverontreiniging Branden Bussen, trams, metro Dieren en vogels Drugs Elektriciteit Export Gas Geestelijke gezondheid Gehandicapten Gevaarlijke stoffen Gezondheid Gokken Handel Huisdieren Industrie Jeugdwelzijn Jeugdwerkloosheid Jeugdorganisaties Kerken Klachten van burgers Kunst en cultuur Landbouw Leger Luchtmacht Luchvaart Luchtverontreiniging Marine Midden en kleinbedrijf Multinationals Natuurbescherming Nationale parken
Partnersteden Post Prostitutie Recreatie Rivieren Ruimtelijke ordening, lokaal Ruimtelijke ordening, landelijk Scheepvaart Scholen Speelhallen Speeltuinen Spoorwegen Sport, plaatselijk Sport, landelijk Straatverlichting Televisie Tuinbouw Universiteiten Vakbonden Vandalisme Verkiezingen Vervoer van gevaarlijke stoffen Vlees Visserij Voedsel Voetpaden Volwassenenonderwijs Vuurwerk Water Waterverontreiniging Weer Wegen en bruggen Wegtransport Werkloosheidscijfers Wetenschap Winkels Woningen Ziekenhuizen
Bron: Practical Newspaper Reporting, bewerkt Huistaak 2 Take-hometoets hoofdstuk 3.
Les 4 Doceervorm Afspraak maken en research (paragraaf 3.4 IP), eventueel gevolgd door een rollenspel afspraak maken (zie rollenspel 1, Emans). Dit kan ook in de vorm van een huistaak: a De studenten schrijven een (denkbeeldig) telefoongesprek uit, waarin ze de interviewafspraak maken. b Idem, waarbij de persoon met vage bezwaren komt, zoals: · Geen tijd. · Liever niet. · Geen verstand van. · Wat heb ik eraan?
12
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
· · · ·
Geen interesse. Waarom ik? Waarom belt u meneer x niet? Waarom wilt u dat weten?
Praktijkvoorbeeld Een stagiair krijgt als opdracht een verhaal te maken over een overval op een cafetaria. Hij belt de zaak en vraagt naar de medewerkster die overvallen is. Maar zij wil liever niet in de publiciteit komen. De stagiair praat daarom alleen met de eigenaar van de zaak. Huistaak en/of groepsdiscussie · Was het slim om de medewerkster telefonisch te benaderen? · Nam de stagiair te snel genoegen met haar weigering? · Zou een onaangekondigd bezoekje aan de zaak verschil hebben gemaakt? · Maakt het voor de impact van het verhaal eigenlijk wel iets uit dat hij niet met haar heeft gesproken, maar alleen de eigenaar aan het woord laat? Oefeninterviews Zie les 3. Huistaak 1 Interview een bekende over vroeger, bijvoorbeeld Tweede Wereldoorlog, provotijd; in ieder geval een periode die je zelf niet hebt meegemaakt. Of: zijn/haar kinderjaren, puberteit. Uitwerking: fullquote, 600 woorden. Instructie bij huistaak: manieren om de herinnering te prikkelen (subparagraaf 4.4.1 IP en subparagraaf 4.4.1 in bijlage 2 dhl). Huistaak 2 Take-hometoets hoofdstuk 4.
Les 5 Doceervorm Vragen stellen en luisteren (paragraaf 4.3 en 4.4 IP). Tweetallen of groepswerk Sommige media hebben een vaste interviewrubriek in vraag-antwoordvorm. Daarin reageert een persoon op de actualiteit van de (vorige) dag. Bij opdracht a wordt het onderwerp opgegeven, bij opdracht b bepalen de studenten zelf het onderwerp. Opdracht a Bedenk bij de nieuwsitems telkens vijf vragen. Aan wie stel je die vragen? b Zoek in de krant een nieuwsitem dat zich leent voor deze rubriek, zoek er de meest geschikte persoon voor en bedenk vijf vragen. c Benader de bij b gezochte personen en interview hen. Werk het interview uit in vraag-antwoordvorm. Maximaal 250 woorden inclusief inleiding. Tweetallen, groepswerk of huistaak Deel een vraag-antwoordinterview uit waarin de vragen zijn afgedekt. Opdracht a Reconstrueer de vragen. b Vergelijk je vragen met de vragen die de interviewer heeft gesteld. c Beoordeel de kwaliteit van de vragen.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
13
Oefeninterviews Zie les 3. Huistaak 1 Bekijk een tv-interview of beluister een radio-interview van ten minste vijftien minuten en maak een analyse aan de hand van een checklist (zie bijlage 11). Huistaak 2 Take-hometoets hoofdstuk 5.
Les 6 Doceervorm Doorvragen (paragraaf 4.5 IP). Oefeninterviews Zie les 3. Tweetallen of huistaak The bell that rings. Indien de opdracht als huistaak wordt gegeven: leergesprek in de volgende les.
The bell that rings Opdracht In een woning is om half twaalf ‘s avonds brand uitgebroken, oorzaak onbekend, geen slachtoffers, schade aan meubilair in de voorkamer. In het volgende verhaal vertelt de bewoner wat er is gebeurd. Bedenk bij elk cijfer een doorvraag. Bedenk vervolgens nog enkele vragen die van belang zijn. I was asleep (1) upstairs (2) last night (3) and everything was quiet when there was a knocking at the front door that woke me up… It kept on and as I started to go down I smelled smoke… There was a young chap (4) at the door and I’d hardly got it open when he said, ‘Your front room is on fire…’ He was on his way home from a dance and he thought he’d seen flames in there. I opened the door into the front room and the place was thick with smoke (5). I ran into the kitchen to get a bucket of water but of course it took a long time (6). The young chap asked if there was anybody upstairs. There certainly was the kiddies asleep (7). I gave him the bucket and ran up. They were awake and their room was full of smoke, too, coming through the floorboards (8)… I told John to get something on (9) and go down, and took the baby (10) out of her cot. Then I realized Jeannie (11) wasn’t following. The young chap had started on another bucketful. The kids were crying. I said ‘Jeannie’s still up there’ and started to go up but he beat me to it up the stairs and came down carrying Jeannie… I took over the bucket while he got the kiddies outside but we couldn’t manage (12) and the young chap went and called the fire brigade (13). I roused the neighbours (14) and they took the kiddies in (15). Then the firemen came and put it out. Everything seems to be spoilt either by the smoke or the water. My wife’ll create (16). (Bron: Practical Newspaper Reporting) Dilemma Uit het verhaal van de geïnterviewde blijkt dat hij eerst naar de keuken rende en niet naar boven om zijn kinderen uit bed te halen. Hoe zou je een vraag daarover tactisch kunnen stellen?
Vragen en doorvragen De meest voor de hand liggende vraag na de laatste opmerking (to create is slang voor drukte maken, te keer gaan): Waar is uw vrouw dan? De geïnterviewde antwoordt: In het ziekenhuis, ze moet bevallen. Vervolgvragen: Wanneer wordt de baby verwacht?
14
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Welk ziekenhuis? Wie zorgt er voor u en de kinderen? Wanneer vertelt u uw vrouw over de brand? 1 Na het voorgaande antwoord overbodig. 2 Waar boven? In de slaapkamer aan de achterkant. 3 Hoe laat? Ongeveer half twaalf. 4 Wie was die jongeman? Geen idee. a Hoezo? Hij heeft niet verteld hoe hij heette en ik ben zelfs vergeten om hem te bedanken. b Kunt u hem beschrijven? 5 Wat gebeurde er toen u de deur van de voorkamer opendeed? De gordijnen begonnen vlam te vatten, het kleedje voor de haard brandde al, de kamer stond vol rook en het stonk… 6 Hoezo: of course? De waterdruk is hier nogal laag. Misschien dat het maar vijf seconden heeft geduurd, maar het leek een eeuwigheid. 7 Hoeveel kinderen heeft u? Drie. a Hoe heten ze? John, hij is zeven; Jeannie, vijf, en de baby Mary, bijna drie. b Naar welke school gaan ze? Jeannie gaat morgen voor het eerst naar de kleuterschool. c Gaat dat door of houdt u haar thuis? 8 Waar sliepen de kinderen? In de slaapkamer aan de voorkant. a Boven de brandende kamer? b Werden ze eerder wakker door de brand dan u? Weet ik niet. Ik heb ze niet gehoord toen ik naar beneden liep. Misschien waren ze wel wakker. c U bent zelf niet wakker geworden van de brand? Nee, ik slaap nogal vast. d U werd wakker van het gebonk op de deur? 9 Overbodig, zie vraag 7. 10 Overbodig, zie vraag 7. 11 Overbodig. zie vraag 7. 12 Hoezo? 13 Hoe is de brandweer gewaarschuwd? Hij is naar de telefooncel op de hoek gegaan, maar die werkte niet. Toen heeft-ie bij de buren de brandweer gebeld. 14 Hoe heten die? 15 Zijn de kinderen daar nog steeds? Andere vragen · Wat was de oorzaak van de brand? · Wordt de schade vergoed door de verzekering? · Huurder of eigenaar? · Zijn er waardevolle spullen verloren gegaan? · Hoe schrijf ik uw naam? · Waar werkt u? · Heeft u bijbaantjes, doet u vrijwilligerswerk? · Hobby’s? · Hoe oud bent u? · Hoelang woont u hier al?
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
15
Huistaak Interview een persoon over een onderwerp naar eigen keuze. Kies een onderwerp waar je enige affiniteit mee hebt en zoek daar de meest geschikte persoon bij. Maak van het gesprek een transcriptie (zie bijlage 9). Tip Onze ervaring is dat volstaan kan worden met een transcriptie van drie A4’tjes met gespreksfragmenten naar keuze. Voor de beoordeling is dit doorgaans voldoende.
Les 7 Doceervorm Telefonisch en e-mailinterview (paragraaf 2.5 IP). ‘Telephone interviewing requires a simple, clear technique. You need to be clear from the start about what questions must be answered whatever happens. If you are dealing with a complex subject, work out beforehand a form of words which will put your questions simply and clearly.’ (Bron: Practical Newspaper Reporting) Opdracht (tweetallen of huistaak) a Je houdt een telefonisch interview met een persoon over een onderwerp naar keuze. Schrijf in maximaal vijftig woorden je gespreksintroductie en maak een lijstje met ‘mustknows’. b Idem, maar nu over een onderwerp dat door de docent wordt opgegeven. c Idem, maar nu met een persoon die door de docent wordt opgegeven. d Knip uit jouw regionale krant een actueel nieuwsartikel, zoek een passende bron en interview die persoon telefonisch. Maak van het gesprek een transcriptie. Zie het voorbeeld in bijlage 5. Groepstaak De leergang voor beginners wordt afgesloten met een interview met een gast (in Utrecht tweemaal vanwege de groepsgrootte). De studenten bereiden samen het interview voor (research, centrale vraag, vragenlijst) en twee van hen voeren het vraaggesprek. Plenaire nabespreking met gast, interviewers en medestudenten. Les 1-7 Ten slotte nog een huistaak die niet aan een specifieke les is gekoppeld: het leesverslag. De studenten lezen een interviewbundel en analyseren de interviews. Dit doen ze aan de hand van een vragenlijst, want alleen dan is een leesopdracht effectief (zie bijlage 10). De simpele opdracht ‘Lees het boek’ of ‘Lees het boek en maak een samenvatting’ is te vaag en didactisch onder de maat.
16
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
3
Gevorderden
Hierna volgen enkele suggesties voor opdrachten voor gevorderden. Andere opdrachten staan aan het eind van elk hoofdstuk van IP en in bijlage 2 van deze docentenhandleiding. Report en command Opdracht Elke communicatie heeft een rapportaspect (report) en een bevelaspect (command). Het rapportaspect heeft betrekking op de inhoud, het bevelaspect op de relatie tussen communicerende personen. Stel je interviewt iemand uit een van de volgende groepen. Blije mensen, sombere mensen, negers, joden, zigeuners, woonwagenbewoners, Turken, Antillianen, Duitsers, Engelsen, Chinezen (in Nederland), Chinezen (in China), Amerikanen, Brazilianen, politici, zakenlui, middenstanders, seksistische mannen, blonde vrouwen, homo’s, roodharigen, laagopgeleiden, AOW’ers. Welk beeld heb je al van die persoon nog voordat je hem spreekt? Geef van elke groep een typering. Groepsdiscussie In hoeverre beïnvloeden deze stereotypen een interview? Klopt het dat stereotypen over deze groepen mensen meestal ambivalent zijn? Zie Studenteninformatie, hoofdstuk 2, paragraaf 4.2: Report en command. Andere opdrachten Opdrachten 4.21a en b IP; paragraaf 4.2 en 2.8 in bijlage 2 dhl. Praktijkvoorbeelden Studenteninformatie, hoofdstuk 1, paragraaf 2.4.3: De softe aanpak; paragraaf 4.8: De gespreksleiding verliezen; hoofdstuk 2, paragraaf 4.2.1: De eerste indruk, vooroordelen (Wedded to our eyes); IP, vraag 2.25. Zelfonthulling Tweetallen Laat de studenten elkaar interviewen aan de hand van de vragenlijst in subparagraaf 4.5.4 van bijlage 2 dhl. Sluit af met een groepsdiscussie. Rollenspel In de leergang voor beginners interviewden de studenten elkaar zonder dat bepaalde deelvaardigheden afzonderlijk werden geoefend. In de leergang voor gevorderden kan er een tandje bij door bij elk oefeninterview een bepaalde vaardigheid centraal te stellen. Zie de suggesties die Emans in Interviewen in appendix 2 geeft.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
17
Spreekbeurt Groepswerk Verdeel de klas in groepjes van vier studenten en geef elk groepje de opdracht een spreekbeurt te houden over één van de volgende boeken. · Leren interviewen, Marian Hulshof (vijfde druk): hoofdstuk 2 Vraagcategorieën, hoofdstuk 3 Doorvraagtechnieken. · Het journalistieke verhaal, Groningen 1988: hoofdstuk 2 Interview. · Basisboek Journalistiek (vierde druk): hoofdstuk 11 Interview. · Practical Newspaper Reporting (third edition): hoofdstuk 5 Interviewing. · Interviewing for journalists, Sally Adams: hoofdstuk 9 Different interviewees: politicians, hoofdstuk 10 Celebrities, hoofdstuk 11 Special cases. · Interviewen; theorie, techniek en training, Ben Emans (vierde druk): hoofdstuk 5 Vragen stellen. · Van vragen tot verslagen, Martin Meulenberg: hoofdstuk 1 Inleiding, hoofdstuk 2 Communicatie in het interview, hoofdstuk 3 De voorbereiding van een interview, hoofdstuk 4 Luisteren en registreren. · Reporting for journalists, Chris Frost: hoofdstuk 9 Interviewing. · The Newspapers Handbook, Richard Keeble: hoofdstuk 4 The long, short and enthralling art of interviewing. · Journalisten in Nederland, Piet Hagen: deel 1, hoofdstuk 5 Interviewers. · Interviews uit Nederland, Joris Abeling: Inleiding. · Tot op het bot, Frénk van der Linden: Inleiding door Theo van Stegeren. · The Universal Journalist, David Randall: hoofdstuk 5 Questioning. · Een vraag en een weet, Susanne Piët: hoofdstuk 6 De non-verbale communicatie, hoofdstuk 7 Het paralinguïstisch gedrag. · Interviewen, Michelle van Waveren: hoofdstuk 1 Sociale processen in gesprekken. Paper Huistaak Kies een opdracht uit de volgende lijst en verwerk je bevindingen tot een verhaal van circa 350 woorden. Sluit af met een bronnenlijst. a Zoek informatie over het interviewen van: · politici · musici · filmsterren · kinderen · onwillige geïnterviewden · personen via een tolk · personen in een vreemde taal (niet via een tolk) · onervaren geïnterviewden · zakenlui · kwetsbare personen · pr-functionarissen · allochtonen · gehandicapten b Zoek informatie over: · humor als interviewwapen · keuze van persoon: wie interview je en hoe vind je die persoon? · keuze van interviewlocatie · persoon van de interviewer (leeftijd, sekse, voorkomen, gedrag) · toon van de vraag · (on)bereikbaarheid van te interviewen personen · interviewen in tweetallen
18
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
· ·
de ‘incestueuze’ relatie tussen interviewer en geïnterviewde het publiceren van heimelijk afgenomen interviews
Mogelijke bronnen in aansluiting op Interviewen in de praktijk: boeken, artikelen in vakbladen (De Journalist, Journalism Quarterly, Columbia Review of Journalism enzovoort), interviews met journalisten die ervaring hebben op de desbetreffende deelgebieden. Interviewen van kinderen Praktijkvoorbeeld Op 3 november 2005 gaat een verslaggeefster van AD/De Dordtenaar naar een basisschool in Zwijndrecht, waar de kinderen een ontbijt krijgen voorgeschoteld in het kader van het Nationaal Schoolontbijt. Dit ontbijt is een initiatief van de stichting Bakkerij imago, die het belang van een goed ontbijt wil benadrukken. Ze laat enkele kinderen aan het woord en citeert Anique van groep acht die zegt ’s ochtends niet te ontbijten. ‘Daar heb ik geen tijd voor.’ We lezen verder in het artikel, dat de volgende dag in de krant verschijnt: ‘Het ontbijt op school bevalt haar echter zo goed dat ze zich meteen voorneemt voortaan wel met een gevulde maag naar school te gaan. “Anders heb ik op school altijd honger”, zegt ze.’ Wanneer de vader dit leest, belt hij geïrriteerd de krant. Door buren en kennissen wordt hij aangesproken op de uitlatingen van zijn dochter. Hij zegt dat zijn dochter wel degelijk ’s ochtends ontbijt; ze heeft dat verhaal uit haar duim gezogen. Volgens de vader zou er een richtlijn van de Raad voor de Journalistiek bestaan, die stelt dat kinderen niet geïnterviewd mogen worden. Hij dreigt naar de Raad te stappen, maar doet dit uiteindelijk niet. Deze casus leent zich voor een huistaak, groepsdiscussie, interviewoefening en eventueel een rollenspel, wanneer medestudenten in staat zijn de rol van kind met verve te spelen. Huistaak en/of groepsdiscussie · Ga na of de bewering van de vader juist is. · Indien niet juist: moet de Raad hierover dan niet eens een uitspraak doen? · Wat is in Duitsland (Presserat), Groot-Brittannië en de Verenigde Staten op dit punt geregeld? · Welke richtlijnen bestaan er voor het interviewen van kinderen bij Kidsweek, Taptoe en de grote landelijke kranten? · Had de verslaggeefster niet beter het meisje anoniem kunnen citeren? · Is het voldoende dat de leerkracht toestemming had gegeven om de kinderen te interviewen of hadden de ouders dit ook moeten doen? · Hadden de ouders van tevoren moeten worden geïnformeerd dat er een verslaggeefster zou komen? Had de leerkracht de kinderen een briefje moeten meegeven? · Volgens Huub Evers is er maar één ethische richtlijn en dat is de regel om bij het interviewen van kinderen een grote mate van voorzichtigheid aan de dag te leggen. Geldt deze richtlijn ook bij dit op het oog onschuldige onderwerp? · Speelt de leeftijd van het meisje een rol? Ze zat in groep acht, dus was elf of twaalf jaar. Interviewoefening Je bent verslaggever van Kidsweek en interviewt kinderen over het schoolontbijt. Maak een vragenlijstje van tien vragen. Hoe stimuleer je hen om meer te zeggen dan ‘Leuk’, ‘Lekker’ enzovoort? Maak ook een vragenlijstje voor de stichting en de leerkracht. Wat zijn de verschillen? Huistaak of tweetallen a Bedenk tien vragen aan Yannick. b Lees het interview en beoordeel de vragen.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
19
Jaarlijks worden audities gehouden voor Kinderen voor kinderen. Om lid van het koor te kunnen worden, moet je binnen een straal van 35 kilometer van Hilversum wonen, dus dat was een gelukje voor Yannick van den Brom (10) uit Baarn. · Of niet, Yannick? ‘Ja, ik was reuze blij dat ik mee mocht doen.’ · Waarom heb je het gedaan? ‘Ik hou veel van zingen en het lijkt me erg leuk om beroemd te worden.’ · Heb je een favoriet Kinderen voor kinderenliedje? ‘Ja. Dat is Sleutels.’ · Wat vind je de mooiste regel? ‘Ehmm… Dat weet ik eigenlijk niet zo goed.’ · Dat is ook wel een moeilijke vraag misschien. Hoe gaat Sleutels? (zingt:) ‘Sleutels passen straks niet meer / Op deuren die voor mij altijd opengaan / Bij mijn vrienden en buren / Wanneer zie ik hen dan weer / ‘k Vind het echt helemaal nergens meer op slaan / Moeten we kaart- jes gaan sturen naar elkaar / sleutels passen straks niet meer.’ · Je kunt wel zingen, zeg. Hoe gaat het eigenlijk bij zo’n auditie? ‘Je studeert een liedje in en dan krijg je vanzelf te horen of je door bent.’ · Was er ook een jury? ‘Ja, Erik van Tijn, Lucia Marthas en dirigent Babette Labeij.’ · Hoe vond je het? ‘Leuk en spannend. Het was best een lange dag. Toen ik thuiskwam, was ik heel erg moe.’ · Had je het gehaald? ‘Nee, dat niet.’ · Hè! ‘Nou ja. Ik vind het wel jammer dat ik het niet ben geworden, maar het is goed om het te proberen. Zo’n auditie is altijd leerzaam.’ · Zeiden de juryleden nog wat tegen je? ‘Ik mocht wat harder zingen… Dat het goed was dat ik heb meegedaan… Een paar dagen later heb ik ook nog een brief thuis gekregen.’ · Wat stond daar in? ‘Dat ik me goed had voorbereid, dat ik erg enthousiast was en eh… O ja. Mijn presentatie was prima. Dus volgend jaar ga ik het nog een keer proberen!’ Bron: Vara tv-magazine, nr. 18, 24 maart 2006 Doelgroep Verdeel de groep in redacties van vier personen, bijvoorbeeld Zin (zie paragraaf 2.6 IP), NRC Handelsblad, Playboy (paragraaf 2.6 IP) en Opzij. Opdracht a Bestudeer het lezersprofiel en bereid een interview voor met een bepaald persoon, bijvoorbeeld minister Verdonk (Vreemdelingenzaken en Integratie) of een ander bekend, liefst controversieel persoon. b Idem, maar nu over een bepaald onderwerp. Zoek er de meest geschikte persoon bij. c Idem, maar nu heb je de keuze uit persconferenties met verschillende onderwerpen. Opdracht c leent zich voor een rollenspel. Tijdens de helaas opgeheven projectweken op de School voor Journalistiek te Utrecht werden de onderwerpen ontleend aan The Annals of Improbable Research en de jaarlijkse uitreiking van de Ig Nobel prijzen in het Sanders Theatre van de Harvard Universiteit in de VS. Buitenlandse studenten speelden de rol van geïnterviewde. De opdracht diende nog een tweede doel, namelijk om de studenten duidelijk te maken dat je je als journalist nooit moet laten imponeren door onderzoeken met het predicaat wetenschappelijk. Want ook in de wetenschap wordt wel eens gefantaseerd en gefraudeerd.
20
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Portretterend interview Huistaak Maak een portretterend interview. Kies een onderwerp uit waar je affiniteit mee hebt en een persoon die je daarover graag zou willen interviewen. Stap 1. Klassengesprek. Geef een toelichting op je keuze van onderwerp en persoon. De overige studenten doen suggesties voor de voorbereiding. Stap 2. Bereid je grondig voor volgens de formule 10 = 60 aan de hand van drie bronnen: schriftelijke (kranten, tijdschriften, boeken), internet en mondelinge bronnen. Stap 3. Maak een werkplan volgens het schema in paragraaf 3.2 IP. Stap 4. Klassengesprek. Geef een toelichting op je werkplan. De overige studenten geven commentaar. Stap 5. Interview de persoon, werk het interview uit in een vorm naar keuze (fullquote, vraag-antwoord, mengvorm, montage-interview). Stap 6. Reflecteer over het vraaggesprek aan de hand van het modelprocesverslag (uitgebreide versie) in paragraaf 5.5 IP. Stap 7. Laat het interview door een medestudent corrigeren aan de hand van de Analyse geschreven interview (zie les 2 beginners). Stap 8. Lever nu je interview in ter correctie door de docent.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
21
4
Ethiek
Interviewen in de praktijk bevat geen afzonderlijk hoofdstuk over ethiek. Dit leek ons niet nodig, omdat ethische kwesties verspreid over het boek aan de orde komen; bovendien bestaat er voldoende andere literatuur over journalistieke ethiek. We noemen hoofdstuk 15 van Basisboek Journalistiek, Media-ethiek van Huub Evers, Alles voor het nieuws van Bart Brouwers, Het Mijnenveld van Jacqueline Wesselius (red.) en tal van Amerikaanse publicaties. De docentenhandleiding bij Basisboek Journalistiek bevat een groot aantal lesopdrachten, onder andere casus met bijbehorende vragen. Een aantal ethische dilemma’s wordt in ons eigen boek aangesneden in vraag 1.14. Deze lenen zich uitstekend voor een debat.
22
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
5
Toetsing
Toetsing, of evaluatie zoals de didactiek dit noemt, heeft tot doel na te gaan of de doelstellingen van het onderwijs werden bereikt. Ze is niet alleen gericht op resultaatbeoordeling van studenten, maar ook op kwaliteitsbeoordeling van het onderwijs zelf. Deze laatste doelstelling laten we hier onbesproken. Zoals we al in het voorwoord schreven ontbeert het journalistiek onderwijs systematisch onderzoek naar de effectiviteit van het onderwijs. Meer hierover in Didactische verkenning van de journalistiek en de docentenhandleiding bij Basisboek Journalistiek. Resultaatbeoordeling van de studenten kan op de volgende manieren: Correctie van het geschreven interview Zoals we in de inleiding schreven, is correctie vaak ineffectief en inefficiënt. De student kijkt naar zijn cijfer, neemt (hopelijk) kennis van de correctie, en stopt het interview in zijn dossier of mietert het in de prullenbak. Zonde van de tijd die de docent in het beste geval eraan besteed heeft. Dat kan en moet beter. We noemen: · Voorcorrectie door een medestudent aan de hand van het correctiemodel in bijlage 7. · Procesverslag waarin de student wordt geprikkeld het gesprek en interviewartikel te analyseren (zie bijlage 8). · Nabespreking (individueel of klassikaal). · Herschrijfopdracht. · Remediërende (specifieke) studieopdracht. · Analyse van een interview door een professional aan de hand van een analysemodel. Bij een geschreven interview: zie bijlage 7; bij een rtv-interview: zie bijlage 11. Beoordeling van het proefinterview Bij de rollenspelen van Emans zijn de criteria duidelijk, want afgeleid van de instructie aan de interviewer en de observator. Bij vrije proefinterviews, d.i. zonder specifieke instructie (zie les 3), letten jij en de toekijkende studenten in eerste instantie op voorbe- reiding en luistergedrag, wat de twee belangrijkste condities voor een goed interview zijn. De overige interviewvaardigheden komen later aan bod. Zie voorbeeld (bijlage 4) en observatieformulier (bijlage 6). De cesuur is in hoge mate subjectief, maar dit geldt voor veel journalistieke beoordelingen. Correctie van de transcriptie Een transcriptie biedt de mogelijkheid een interview te beoordelen op de kwaliteit van de vragen, reacties van de interviewer (doorvragen, samenvatten, zwijgen, zelfonthulling) en voorbereiding. Onze ervaring is dat volstaan kan worden met een transcriptie van drie A4’tjes met gespreksfragmenten naar keuze. Voor de beoordeling is dit doorgaans voldoende en – niet onbelangrijk – het beperkt de correctielast. Bijlage 9 bevat een instructie plus enkele nakijkcodes, die naar eigen voorkeur kunnen worden uitgebreid. Mondelinge overhoring Begin de les vragenderwijs met een korte recapitulatie van de eerder behandelde lestof en/of roep nog even in herinnering wat voorgaande interviews aan leerzame ervaringen hebben opgeleverd. Kan ook in de vorm van een schriftelijke minitoets over bestudeerde lesstof met bijvoorbeeld vijf vragen.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
23
Toetsen We noemen vier vormen: 1 Multiple-choice. Onbruikbaar voor de interviewtheorie. 2 Tentamen over opgegeven literatuur met open (en gesloten) vragen. Het verdient aanbeveling hierbij de ruimte voor de antwoorden te beperken, zodat de studenten niet kunnen gaan leuteren en gedwongen worden een scherp antwoord te geven. We hoorden hiervoor ooit de term ‘prikkeldraadtentamen’ gebruiken. 3 Openboektentamen. Idem tentamen. Houd de tijd beperkt, want het is wel de bedoeling dat de studenten de stof vooraf bestudeerd hebben, zodat ze snel hun weg naar het antwoord kunnen vinden. 4 Take-hometentamen. Deze toetsvorm heeft twee functies: ze is een studiehulp, omdat ze de studenten een indicatie geeft welke kennis relevant is, en ze dwingt hen de stof te bestuderen. Ook hierbij verdient het aanbeveling ‘prikkeldraad’ aan te brengen. ‘Doordat ik als bijbaan drie jaar werkte in een verpleeghuis, wist ik wat palliatieve zorg is. Titiaan kende ik niet, maar mijn huisgenootje schudde uit haar mouw dat hij een belangrijke Italiaanse kunstschilder is. Voel me eerlijk gezegd wel een beetje betrapt nu ik deze vraag zie: ik denk dan aan de keren dat ik in een gesprek nog niet aangeef iets niet te weten: journalistiek niet echt vaardig, natuurlijk!’ (Bron: antwoord eerstejaarsstudent op vraag 10 van toets 5)
24
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Literatuuroverzicht
(Zie ook de literatuuropgave bij Interviewen in de praktijk) Anderson, David & Brown, Sally & Race, Phil (1997/1998). 500 Tips for Further and Continuing Education Lecturers. Londen/Stirling (USA). Bekius, Willem (2003). Werkboek journalistieke genres. Bussum. Berkhout, Boris e.a (1988). Interview. Het journalistiek verhaal. Groningen. Bie, Dick de & Gerritse, Jaap J. (1999). Onderwijs als opdracht. Overwegingen en praktische suggesties voor een ontschoolsing van het hoger onderwijs. Houten/Diegem. Didactisch vademecum (1972/2000). DOZ-boek 3. HvU Press. Dillen, Sandra van (2005). Interviewen. Studentenhandleiding interviewen. Interne uitgave School voor Journalistiek, Utrecht. Emans, Ben (2002). Interviewen. Theorie, techniek en training. Groningen. Hulshof, Marian (2001). Leren interviewen. Groningen. Kussendrager, Nico & Lugt, Dick van der (2007). Basisboek Journalistiek. Achtergronden, genres, vaardigheden. Groningen. Lugt, Dick van der (1998). Didactische verkenning van de journalistiek. HvU Press. Lugt, Dick van der, m.m.v. Kussendrager, Nico & Schreuders, Gijs (2002). Basisboek Journalistiek. Docentenhandleiding. Groningen. Zie www.basisboekjournalistiek.noordhoff.nl. Meulenhof, Martin (1990). Van vragen tot verslagen. Handleiding voor interviewers. Muiderberg. Mink, F.B. de (1991). Uitdagen op hoorcolleges. OC bulletin 30. Onderwijskunde hoger onderwijs. Handboek voor docenten (1997). Assen. Piët, Susanne (1984). Een vraag en een weet. Gereedschap voor het vraaggesprek. Baarn. Standaert, R. & Troch, F. (1974/1990). Leren en onderwijzen. Inleiding tot de algemene didactiek. Leuven/Amersfoort.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
25
Bijlagen
Bijlage 1 Begrippenlijst didactische werkvormen
26
·
Doceervorm De klassieke werkvorm waarop de docent praat en de studenten luisteren en/of aantekeningen maken. Maximale tijdsduur: 50 minuten. Dient niet om parate kennis over te brengen (daarvoor zijn huistaken geschikter), maar om de studenten wegwijs in de leerstof te maken, met andere woorden: ondersteuning van zelfstudie.
·
Zoemsessie Onderbreking van een doceerles, waarin studenten met elkaar praten over een korte opdracht.
·
Onderwijsleergesprek Een sterk geleid gesprek, waarbij de docent zijn studenten vragender, stapsgewijs en geleidelijk tot bepaalde inzichten brengt.
·
Klassengesprek Mondelinge communicatie tussen de studenten, waarbij de nadruk ligt op het uitwisselen van persoonlijke ervaringen.
·
Leergesprek Gesprek over een gemaakte taak, waarin de studenten ervaren hoe zij hun aanpak kunnen verbeteren. De student beschrijft de pogingen die hij heeft aangewend. De docent stelt stimulerende vragen, maar geeft zelf nooit de oplossing. De andere studenten geven commentaar en vullen aan.
·
Groepsdiscussie Doelgerichte, mondelinge communicatie van gedachten en feiten, niet zozeer gericht op personen, maar op principes, problemen, oplossingen. Doel is elkaars kennis, ideeën en meningen te bundelen in een gezamenlijke poging om daar iets van te leren.
·
Debat Discussie met argumenten pro en contra, zodat een goed gefundeerde meningsvorming mogelijk wordt. Niet bedoeld om tot gemeenschappelijke besluiten, afspraken of een conclusie te komen.
·
Groepswerk Werkvorm waarbij een groep studenten een bepaalde taak uitvoert: parallel, waarbij alle groepjes aan dezelfde taak werken, of complementair, waarbij ieder groepje een onderdeel van de taak uitvoert. Deze werkvorm leidt nog wel eens tot irritaties, omdat sommige studenten er de kantjes van aflopen (meeliften, duiken). Indien mogelijk splitsen studenten vaak de taak, zodat strikt genomen geen sprake meer is van een gezamenlijke activiteit met interactie.
·
Groepswerk als lesfase Idem groepswerk, maar dan als onderdeel van een doceerles.
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
· Brainstorming Klassengesprek met als doel ideeën te genereren. Er wordt geen enkele kritiek op de ideeën geleverd. · Tweetallen Groepswerk in tweetallen. Een bijzondere vorm is het zogeheten peer-tutor-onderricht, waarbij de ene student de andere helpt. · Carrousel Werkvorm waarbij de studenten plaatsnemen in een binnen- en buitenring. De studenten voeren een korte opdracht uit, waarna de studenten in de binnenring telkens één plaats opschuiven. · Rollen- en simulatiespel Weinig gebruikte werkvorm, waarin een praktijksituatie wordt nagebootst. Een simulatiespel heeft meer cognitieve doelstellingen, een rollenspel affectieve. · Practicum Werkvorm waarbij alle studenten, meestal individueel maar soms ook met twee of meer, een practische activiteit uitvoeren. · Huistaak Taak die de studenten aanzet tot denken en activiteiten. De mogelijkheden zijn legio: lees(studie)opdracht, zoekopdracht, researchopdracht, schrijfopdracht, herschrijfopdracht, essay, analyseopdracht, doe-opdracht, correctieopdracht, zelfstudiepakket. · Huiswerkcarrousel Werkvorm waarbij gecorrigeerde huistaken rouleren, zodat de studenten kennisnemen van elkaars werk. Met name effectief wanneer studenten dezelfde huistaak hebben uitgevoerd; iets minder effectief maar nog wel bruikbaar wanneer de taken verschillen. · Spreekbeurt Voordracht door een student over een bepaald deel van de leerstof of een journalistiek probleem, eventueel gevolgd door een groepsdiscussie aan de hand van vragen van de spreker. · Demonstratie Werkvorm waarbij een journalistieke activiteit plaatsvindt en de studenten toekijken. De demonstratie wordt doorgaans gegeven door een professional, maar ook verrichtingen van andere studenten zijn bruikbaar. · Excursie Uitstapje naar een bedrijf of instelling. Is vaak niet meer dan een veredeld ‘schoolreisje’. De effectiviteit kan worden verhoogd door een gedegen voorbereiding en nabespreking met taken.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
27
Bijlage 2 Opdrachten ontleend aan andere auteurs (E) Interviewen, Emans. (P) Een vraag en een weet, Susanne Piët. (G) Gesprekken in organisaties, docentenhandleiding, Y.H. Gramsbergen-Hoogland, H.T. van der Molen. De opdrachten zijn soms iets bewerkt. Waar als bronvermelding (L) staat, betreft het een eigen opdracht. Opdrachten bij paragraaf 2.2.1: Verzamelen van informatie (E) Een student wordt geïnterviewd waarbij het gaat om zijn mening over een actueel onderwerp. De andere studenten noteren de mening die de geïnterviewde geeft. Na afloop leest iedereen voor wat hij heeft opgeschreven. Ga met elkaar na of dit steeds objectief gebeurd is, dat wil zeggen of de noteerder zich onthouden heeft van eigen interpretaties. Werkvorm: klassikale oefening. (E) Ga na wat voor cognitief bepalende elementen kunnen zitten in je eigen voorkomen (kleding, uiterlijk, manier van doen): a in een interview over voorkeuren voor auto’s, fiets en openbaar vervoer; b in een ander (zelf te bedenken) interview. Opdrachten bij paragraaf 2.2.1, 4.4.3, 4.4.4, 6.2: Politici, relevantie, duidelijkheid (E) Politici hebben vaak een professionele bedrevenheid in het geven van irrelevante en onduidelijke antwoorden. Zoek in de krant een interview met een politicus of kijk naar het tv-programma Buitenhof en analyseer de antwoorden. Let wat betreft de irrelevantie vooral op cognitieswitches. Let wat betreft de onduidelijkheid vooral op tegenstrijdigheden. Opdrachten bij paragraaf 2.5: Telefonisch interview (E) Wat lijkt je leuker werk: het afnemen van een telefonisch interview of het afnemen van een oog-in-ooginterview? (E) Tot hoe laat vind je dat je mensen thuis nog kunt opbellen voor een telefonisch interview? Zie je nog andere beperkingen voor tijdstippen waarop je kunt bellen? Opdracht bij paragraaf 2.8 en 2.9: Een goede interviewer (P) Vergelijk de prestaties van onervaren en ervaren interviewers. Wat zijn de verschillen? Piët haalt enkele, soms tegenstrijdige onderzoeken aan en noemt: · Beginnelingen stellen minder suggestieve vragen. · Ze krijgen meer interpersoonlijke informatie los. · Ervaren interviewers krijgen meer feitelijke informatie los. · Geïnterviewden waarderen onervaren interviewers meer als persoon. · Ze beschouwen de ervaren interviewers als vakbekwamer, maar die wekken ook meer angst op. · Onervaren interviewers stellen meer vragen dan dat ze statements geven. · Aankomende interviewers letten meer op de exacte woorden en de non-verbale gedragspatronen van de geïnterviewde. · Ervaren interviewers communiceren op een abstracter niveau en krijgen daardoor meer informatie los.
28
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Opdracht bij paragraaf 3.1: Keuze van persoon (P) Beantwoord de volgende vragen. 1 Wat voor soort interview ga ik maken? 2 Met wie? Waarom met deze persoon? 3 Wat wordt mijn centrale vraag? 4 Wat denk ik van tevoren over de geïnterviewde? Welke reacties verwacht ik bij mezelf op de geïnterviewde? 5 Wat voor ‘soort’ geïnterviewde lijkt me moeilijk en wat zal ik in zo’n geval doen? 6 Welke problemen verwacht ik bij de inleiding? Waar leg ik in mijn inleiding de nadruk op? Waarop niet? 7 Wat voor soort vragen lijkt me moeilijk? Wat neem ik me wat dat betreft voor? 8 Wat kan ik zo langzamerhand al goed? Kan ik dat in dit interview gebruiken? 9 Wat kan ik niet goed? Hoe los ik dat op? 10 Wat moet ik vermijden in het komende interview? 11 Hoe en wanneer maak ik een einde aan het interview? 12 Op welke verbale, non-verbale en paralinguïstische aspecten van het gedrag van de geïnterviewde ga ik letten? 13 Hoelang denk ik dat het interview gaat duren en wat doe ik, als die schatting verkeerd blijkt? 14 Hoe reageer ik op vragen van de geïnterviewde? 15 Wanneer het interview bij iemand thuis wordt gehouden: wat doe ik met de aanwezigheid van anderen bij het interview? 16 Wat ga ik doen met eventuele storende factoren tijdens het interview? Denk aan achtergrondmuziek, telefoon, huisdieren en dergelijke. 17 Nog iets? Werkvorm: huistaak. Laat de studenten in tweetallen elkaars antwoorden vergelijken. Sluit af met een plenaire nabespreking. Opdrachten bij paragraaf 3.4: Afspraak maken (E) Bedenk zo veel mogelijk methoden voor personalisatie. Om de fantasie op gang te brengen, kun je je concrete situaties voor de geest halen. Voorbeelden zijn: interview over ervaringen van een consument met een nieuwe lijmsoort, interview met een directielid van een chemische fabriek over vervuiling van het milieu, interview met een moeder over opvoeding van meisjes op het platteland. (E) Schrijf een betoog over de ethische toelaatbaarheid van elke methode en/of truc. (E) Rollenspel afspraak maken. Zie Interviewen, appendix 2. Opdrachten bij hoofdstuk 4: Gespreksintroductie, vragen stellen, reageren (E) Rollenspel gespreksintroductie, begrijpelijk formuleren, nietsturend vragen, expliciet ongericht doorvragen, samenvatten, luistergedrag, corrigerend optreden, gevoelsreflectie. Zie Interviewen, appendix 2. (E) Zie opdracht 4.19 IP. Extra vraag: geef bij elke reactie aan welke van de zeven taken de interviewer ermee vervulde, bedoeld of niet. (G) Laat studenten een lijst met reacties van een interviewer benoemen in termen van luistervaardigheden. 1 2 3 4 5 6
Hoe gaat het op je werk? Gaat het goed met je? Slaap je zo slecht omdat je het de laatste tijd zo druk hebt? Dus je hebt daar al met de chef over gesproken? Dat zal een opluchting geweest zijn! De interviewer knikt.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
29
7 8 9 10 11 12 13 14 15
En toen? Wat vind je leuk aan je werk, bijvoorbeeld de omgang met klanten, de zelfstandigheid, je verantwoordelijkheid, de omgang met collega’s? Waarom ben je niet eerder naar je chef toegegaan? Heb je vaker problemen op je werk? Kun je daar meer over vertellen? Wat voor werk doe je precies? Als ik het goed begrijp, is de collegialiteit op je afdeling ver te zoeken. Wat vervelend voor je! Hoe vaak per dag komt de chef langs?
Antwoorden 1 Open vraag (kan gesloten beantwoord worden met ‘goed’). 2 Gesloten vraag. 3 Suggestieve vraag. 4 Antwoord herhalen/samenvatten. 5 Gevoelsreflectie. 6 Non-verbaal. 7 Ongericht expliciet doorvragen. 8 Gebruik van voorbeeldantwoorden. 9 Waaromvraag. 10 Gesloten vraag. 11 Open vraag. 12 Open/gesloten vraag (afhankelijk van het antwoord). 13 Antwoord herhalen/samenvatten. 14 Gevoelsreflectie. 15 Gesloten vraag. Werkvorm: tweetallen en plenaire nabespreking. Commentaar: dit soort oefeningen tendeert naar verbalisme. Het kunnen benoemen van vragen levert geen beter interview op. Beter is om na te gaan of de vragen effectief zijn, maar dit kan alleen beoordeeld worden aan de hand van de antwoorden. Opdrachten bij paragraaf 4.2 en 4.7: Gespreksintroductie, storende factoren, observeren (P) Schrijf een betoog over de stelling dat uiterlijk een belangrijke rol in de communicatie speelt. Idem kleding, make-up, haardracht. (L) Ga na welke storende factoren het luisteren van de interviewer kunnen beïnvloeden. Piët noemt: 1 Relationele factoren. De luisteraar kan worden gehinderd door een sterk gevoel van sym- of antipathie jegens de spreker. Ook kan sprake zijn van een te grote mate van onverschilligheid of vrijblijvendheid ten opzichte van de spreker of van hetgeen deze te berde brengt. 2 Prestatiegerichtheid die zich uit in de ambitie van de interviewer het luisteren volmaakt te beoefenen. Dit kan leiden tot storende zelfevaluaties tijdens het luisteren of tot de neiging de volgende reactie al intensief voor te bereiden, waardoor een verkeerde selectie of zelfs totale negering van de boodschap ontstaat. 3 Interne of externe afleiding, waarvan talloze voorbeelden te noemen zijn, zoals hoofdpijn, de hik, een kapotte ritssluiting, een hinderlijke neiging tot blozen (interne afleiding) en de telefoon, storm buiten, de echtgenoot van de geïnterviewde (externe afleiding). Als de luisteraar er aanleiding toe ziet, kan hij erover metacommuniceren.
30
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Opdrachten bij paragraaf 4.2 en 2.8: Een goede interviewer, report en command, gespreksintroductie (P) Interview een voor jou antipathiek persoon en constateer wat er met jullie beiden gebeurt. Ben je de geïnterviewde aardiger gaan vinden? Zo ja, hoe verklaar je dat? (P) Zie vraag 4.21a IP. Opdracht bij paragraaf 4.3 en 2.4: Vragen stellen, interviewmodellen (P) Bezoek de rechtbank en analyseer wat voor vragen de beklaagde werden gesteld. Wat vond je ervan? Hoe zou jij de vragen hebben gesteld? Wat zouden naar jouw mening de verschillen in effect zijn geweest? Opdrachten bij paragraaf 4.3.1 en 4.3.3: Soorten vragen, formulering (E) Stel er komt een referendum over de vraag of er in een bepaald natuurgebiedje in de binnenstad geparkeerd moet kunnen worden. Maak drie verschillende formuleringen die aan de bevolking wordt voorgelegd. De eerste formulering maak je zodanig dat de kans op het pro-auto-antwoord ‘ja’ zo groot mogelijk wordt, de tweede het anti-auto-antwoord ‘nee’, de derde zodanig dat er geen sturende elementen meer inzitten. Denk erom dat alle drie de vragen keurig neutraal moeten klinken. (L) Ga bij het referendum over de Europese Grondwet en het eerste Amsterdamse referendum (25 maart 1992) na welke vraag is gesteld. Was deze vraag sturend? Is daarover gediscussieerd in de media? Schrijf een betoog. Literatuur: Het eerste Amsterdamse referendum in perspectief, Amsterdam 1992. Zie ook vraag 4.23 IP. Opdrachten bij paragraaf 4.4.1: Validiteit, herinneringen (P) Houd met een kennis een gesprek over diens jeugd. Probeer de herinnering te prikkelen. Welke technieken gebruikte je? Wat gebeurde er en hoe reageerde je kennis? Wat vond je achteraf van het gesprek? (L) Schrijf een interview van 600 woorden op basis van een gesprek met een ouder persoon over de tijd toen hij 17 was. Opdrachten bij paragraaf 4.3.3: Eisen aan interviewvragen, formulering (E) Klassikale oefening. De docent stelt een open vraag over iets ingewikkelds. Er mag door de studenten geen toelichting op worden gevraagd. Zij formuleren een antwoord en schrijven dat op. Deze antwoorden worden voorgelezen. Ter bespreking is vervolgens of uit de verschillende antwoorden blijkt dat de vraag op verschillende manieren begrepen is. Was de vraag wel duidelijk geformuleerd? Werkvorm: klassikale oefening. Opdrachten bij paragraaf 4.5.2: Samenvatten (P) Ga met iemand anders een discussie aan over een onderwerp waarover je het onderling niet eens bent. Maak tevoren een afspraak dat jij noch de ander aan het woord mag komen, tenzij hij eerst de woorden van de vorige spreker naar beider genoegen heeft samengevat. Rapporteer welke invloed de naleving van de afspraak op de toon, de inhoud en het verloop van de discussie had. Wat vond je er zelf van? (P) Houd met een kennis een vraaggesprek van circa een half uur. De opdracht luidt nu: vermijd gedurende het eerste kwartier iedere samenvatting. Gedurende het tweede kwartier zijn samenvattingen verplicht. Vergelijk het eerste en het tweede kwartier met de gesprekspartner. In hoeverre verschilden de toon en inhoud van het gesprek?
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
31
Opdracht bij paragraaf 4.5.4 (vraag 4.20 IP): Zelfonthulling (P) Deze lijst bevat twintig zelfonthullingsonderwerpen. · Over welk wil je niet praten? Geef deze de score 0. · Over welk wil je oppervlakkig praten? Geef deze de score 1. · Over welk ben je bereid uitgebreid te praten? Geef deze de score 2. · Welk zou je een ander niet durven vragen? 1 Je hobby’s, hoe je het liefst je vrije tijd doorbrengt. 2 Je favoriete eten en drank. Waaraan heb je een hekel? 3 Wat je persoonlijke doelen zijn voor de komende tien jaar. 4 De beschrijving van een persoon op wie je verliefd bent of op wie je verliefd bent geweest. 5 Eigenschappen van jezelf, waarop je trots bent en/of waar je tevreden mee bent. 6 De ongelukkigste ogenblikken in je leven: in detail. 7 Welke fouten je ouders, volgens jou, maakten bij de opvoeding. 8 Met wat voor soort persoon je graag seks zou willen hebben. 9 Je schoolopleiding en je opinie daarover. 10 Je huidige financiële situatie: inkomen, schulden, spaargelden, inkomstenbronnen. 11 Je mening over je eigen kwaliteiten en intellect in verhouding tot anderen. 12 Waarom sommige mensen je niet mogen. 13 De gebeurtenissen in je vroegere of huidige leven waarover je je het meeste schaamt. 14 Hoe tevreden je bent met verschillende lichaamsdelen: benen, gewicht, borst enzovoort. 15 De gelukkigste ogenblikken in je leven: in detail. 16 Je persoonlijke opvattingen over religie, je deelname aan het kerkelijk leven – indien van toepassing. 17 De mensen met wie je een intieme seksuele relatie hebt gehad; de omstandigheden waaronder je een relatie met hen had. 18 De aspecten van je karakter waar je een hekel aan hebt, je zorgen over maakt of die je als een handicap voor jezelf beschouwt. 19 Hoeveel je om de mening van anderen over jou geeft. 20 Ideeën over je seksuele kwaliteiten – je vermogen om adequaat te presteren in seksuele relaties. Werkvorm: tweetallen. Studenten interviewen elkaar aan de hand van de vragenlijst. Opdracht bij paragraaf 4.7.1: Non-verbale communicatie (P) Probeer in de tram, trein, bioscoop of schouwburg twee mensen te observeren, wier conversatie je niet kunt horen. Wat kun je uit hun non-verbaal gedrag opmaken? Op welke elementen heb je minder gelet? Opdrachten bij paragraaf 4.7.2: Het paralinguïstisch gedrag (P) Probeer eens een gesprek tussen twee buitenlanders te volgen, door louter op de paralinguïstiek te letten. Raad welke relatie de twee in dat gesprek onderhouden. Je kunt daarbij als volgt te werk gaan: Je kijkt niet. Om niet in de inhoud van het gesprek verweven te raken, is het handig mensen te kiezen die een voor jou onverstaanbare taal spreken: bijvoorbeeld Turken/Tsjechen. (P) Noem negen redenen waarom er een stilte kan vallen in een interview. Piët noemt: De geïnterviewde: 1 is uitgepraat; 2 denkt na over het vervolg van zijn antwoord; 3 mijmert;
32
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
4 5 6 7 8 9
raakt geëmotioneerd; wordt verlegen of schaamt zich; wil indruk maken; wil verder niets meer zeggen; reflecteert op wat hij heeft gezegd, wil dit eventueel corrigeren; aarzelt.
(P) Probeer voor jezelf in het dagelijks leven na te gaan hoe goed of slecht je bent in het tolereren van stiltes.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
33
Bijlage 3 Toetsen Toets hoofdstuk 1 1 Bij een telling in 1992 bleek dat De Telegraaf en het Algemeen Dagblad hun lezers gemiddeld zo’n vier à vijf interviews per dag voorschotelden; NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant zo’n twee à drie. Hoe is volgens Theo van Stegeren en Rob van Vuure de situatie nu in magazines, kranten en tv? 2 Wat is de kern van de kritiek van Warna Oosterbaan, Jan Blokker en Bastiaan Bommeljé op de huidige journalistiek en met name het interview? 3 Waaraan dankt het interview zijn populariteit? Noem vijf factoren die een rol spelen. 4 Wat bedoelt Van Stegeren met ‘reflected glory’? Herken je dit fenomeen bij jezelf? 5 Volgens sommigen is het eerste echte interview in een Amerikaanse krant een interview met de mormoonse kerkleider Brigham Young (1859) in de New York Tribune, volgens anderen het interview met een hoerenmadam in The Herald (1836). Hoezo ‘het eerste echte’? 6 In de negentiende eeuw bestond een aversie tegen het interview. Waarom? 7 Vanaf wanneer ongeveer begon het interviewgenre zich in Nederland te ontwikkelen? Welke media liepen voorop? 8 Welke twee interviewers zorgden in de twintigste eeuw voor een doorbraak van het interviewgenre? Voor welke media werkten ze? 9 Helmer Koetje bewaart geen goede herinneringen aan een interview door Frénk van der Linden. Waarom? 10 Welke drie punten van kritiek heeft Katja Schuurman op sommige interviewers?
Toets hoofdstuk 2 1 Waarin onderscheidt zich het interview van een gewoon gesprek? 2 Wat zijn de vijf kenmerken van een interview? Geef bij elk een korte toelichting. 3 Interviews verschillen in doelstelling en de nadruk die wordt gelegd op de persoon of het onderwerp. Welke vier soorten onderscheiden we? Wat zijn de verschillen? 4 Een interview bevat een of meer inhoudslagen. Welke? 5 Non-directieve interviews kunnen veel effectiever zijn dan directieve. Leg kort uit waarom. 6 Noem ten minste drie voor- en nadelen van het telefonisch en e-mailinterview. 7 a b
Waarin onderscheidt het tv-interview zich van een interview voor de printmedia? Idem voor het tijdschriftinterview van het kranteninterview.
8 De Amerikaanse sociaalwetenschapper Raymond L. Gorden onderscheidt facilitators en inhibitors. Wat bedoelt hij daarmee? Geef van beide voorbeelden.
34
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
9 Antwoorden op interviewvragen zijn altijd verwoordingen van cognities. Leg uit wat daarmee wordt bedoeld. 10 Bedenk bij het voorbeeld van het Sloterparkbad (paragraaf 2.4) welke bronnen je het best kunt raadplegen. Bedenk ook alternatieven voor het geval de bron niet bereikbaar is. 11 In de communicatieleer wordt onderscheid gemaakt tussen analoge en digitale communicatie. Wat wordt daarmee bedoeld en wat is het belang van dit onderscheid voor het interview?
Toets hoofdstuk 3 1 Wanneer en waarom kiezen de media voor een interview? Noem ten minste vijf redenen. 2 Wat wordt bedoeld met de slogan ‘De vorm is het idee’? 3 Wat wordt bedoeld met de formule K=4×U? 4 Zoek uit uit hoofde van welke functie c.q. vanwege welke publicaties de in subparagraaf 3.1.3 genoemde personen de status van ‘woordvoerder van Nederland’ hebben gekregen. 5 Op welke problemen kun je stuiten bij een twee- of meergesprek? 6 Welke vier voordelen heeft een goede research? 7 Wat wordt bedoeld met personalisatie bij het maken van een interviewafspraak? 8 Welke afspraken maak je bij het eerste contact met je geïnterviewde? 9 Wat doe je als de geïnterviewde tevoren de vragen wil zien? 10 Waar moet je op letten bij het bepalen van de interviewlokatie?
Toets hoofdstuk 4 1 Tijdens een vraaggesprek moet een interviewer zeven taken combineren. Welke? 2 Wat wordt bedoeld met het rapport en bevelaspect van communicatie? Hoe beïnvloeden die elkaar? 3 Welke soorten open vragen onderscheidt Payne? Geef bij elk een voorbeeld. 4 Welke soorten sturende vragen onderscheidt Emans? Geef bij elk een voorbeeld. 5 Waarom is Beatrijs Ritsema niet gecharmeerd van de waaromvraag? 6 Welke tien eisen worden qua formulering aan een interviewvraag gesteld? 7 Op welke zes aspecten dient een antwoord te worden beoordeeld? 8 Geef enkele voorbeelden van versluierende spraakpatronen van de geïnterviewde.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
35
9 Noem ten minste tien manieren van reageren op het antwoord van de geïnterviewde. Geef van elk een voorbeeld. 10 Noem de vier manieren om aantekeningen te maken. 11 Welke kanttekeningen plaatst Susanne Piët bij het interpreteren van non-verbaal gedrag? 12 Noem negen redenen waarom er in een interview een stilte kan vallen. Zie www.interviewenindepraktijk.noordhoff.nl (Studenteninformatie, paragraaf 4.7.2). 13 De relatie in het interview kan soms tot moeilijkheden leiden, omdat de geïnterviewde uit welk motief dan ook de macht in handen wil handen. De interviewer kan op drie manieren reageren. Welke? Geef bij elke een toelichting.
Toets hoofdstuk 5 1 Een interview kan op vier verschillende manieren worden uitgewerkt tot een interviewartikel. Welke vier? Noem van elk de voor- en nadelen. 2 Wat wordt bedoeld met de uitspraak ‘Form follows function’? 3 Wat is de functie van schoondenken? 4 Uit welke stappen bestaat het schrijfproces? Geef van elke stap een korte omschrijving. 5 Geef het verschil aan tussen lokale en globale eindredactie. 6 Waarom is het verstandig om op papier de tekst te redigeren? 7 Wat bepaalt volgens Ted Sanders de begrijpelijkheid van teksten? Leg het verschil uit tussen ‘knowledge tellers’ en ‘knowledge transformers’. 8 Wat wordt bedoeld met de schrijftip ‘Show, don’t tell’? 9 Wat zijn de drie meest voorkomende fouten bij het citeren van geïnterviewden? 10 In paragraaf 5.2 hebben we het over Titiaan en palliatieve geneeskunde. Wist je wie Titiaan was en wat palliatieve geneeskunde is? Heb je de encyclopedie en het woordenboek gepakt? Nee/nee: je journalistieke attitude deugt nog niet. Nee/ja: ga zo door. Ja/ja: prima! 11 Leg het verschil uit tussen direct citeren, gedeeltelijk citeren en parafraseren. Wanneer wordt welke vorm gebruikt? 12 Welke citaatinbeddingen zijn mogelijk bij direct citeren?
36
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Bijlage 4 Voorbeeld Interviewanalyse Fabian, Enzo en Sander interviewden Bram over zijn werk bij de lokale radio van Breda. – Je werkt bij stadsradio. Hoe kom je aan die baan? Eigenlijk door toeval. De kaartjes voor een voetbalwedstrijd waren uitverkocht en toen ging ik op internet kijken of de wedstrijd toevallig op de radio uitgezonden zou worden. Toen zag ik op de site van de radio dat er een vacature vrij was en heb ik daar op gereageerd. (Prima vraag om te beginnen, het is namelijk niet een baan die je snel tegenkomt bij studenten en daarom is het ook voor het publiek leuk om te weten hoe hij aan die baan komt.) – Ging je sollicitatie goed? Moest stemtest doen en een spraaktest, uiteindelijk bleek het goed genoeg. (Het ligt meer voor de hand om te vragen wat hij precies moest doen bij die sollicitatie; we weten namelijk al dat het goed ging want anders werkte hij daar niet.) – Wanneer was je eerste werkdag?
Vorig jaar oktober, eerst een e-mail gestuurd en pas een hele tijd later reactie. (Geen logisch vervolg op de vorige vraag, had nog meer willen weten over die sollicitatie en hoe die spraaktest in zijn werk ging. Ook vind ik de vraag niet relevant, ik zou liever willen weten hoe die eerste werkdag ging dan wanneer die was.) – Hoelang duurde het voordat je een reactie kreeg? Paar maanden. (Doorvraag op het vorige antwoord, maar niet echt een boeiende vraag.) – Wat gebeurde er vervolgens? Eerst warmdraaien, werken als sidekick, files voorlezen en dergelijke. Duurde een week of drie en daarna begonnen als sportverslaggever. (Goeie doorvraag, lokt hem uit om zijn ervaringen te vertellen toen hij net begon, dit is boeiende informatie.) – Hoe voelde de eerste keer? Niet echt goed, live is heel anders dan bij de spraaktest, paar versprekingen gehad. (Goed vervolg op de vorige vraag, vraagstelling is open zodat de geïnterviewde wordt gestimuleerd om een verhaal te vertellen. Hij vertelt echter niet erg veel, dus ik zou doorvragen.) – Was de radio tevreden over die eerste keer? Weet niet, pas na een paar maanden een evaluatie, toen waren ze wel tevreden. (Goed vervolg op de vorige vraag, maar ik zou nog doorgevraagd hebben naar die eerste keer want daar heeft hij naar mijn mening nog te weinig over verteld.) – Je vertelde dat je een spraaktest moest doen, hoe werkt zoiets? Je moet een tekst voorlezen zonder je te verspreken en dat moet redelijk gebeuren. (Eindelijk die doorvraag die ik al aan het begin wilde horen. Goed van de interviewers dat ze geluisterd hebben en ingaan op iets dat hij eerder heeft verteld. Nog steeds vertelt Bram weinig, dus ik zou doorvragen.) – Hoelang duurde het voordat je bij de sportredactie kwam? Hoezo? Daar zat ik al vanaf het begin bij, na die proefweken dan. (Voorbereiding is niet goed genoeg, de interviewer begaat een blunder omdat hij ervan uitging dat Bram pas later bij de sportredactie kwam, terwijl hij dat al vanaf het begin
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
37
deed. Daarnaast gaat de vraag ineens over een nieuw onderwerp terwijl er nog niet genoeg duidelijkheid is over die spraaktest en die sollicitatie.) – Dus toen je aangenomen was kwam je gelijk bij de sportredactie terecht? Ja. (Goed hersteld door bevestiging te vragen, controlerende vraag.) – Hoe werkt het als je een reportage maakt? Donderdag bellen en afspraken maken en dan ga je naar een wedstrijd. Bij de wedstrijd soms de bestuurskamer in om de opstelling mee te krijgen. (Boeiende vraag, lokt weer uit tot een verhaal.) – Hoeveel uur per week ben je daaraan kwijt? In ieder geval een zondagmiddag en ongeveer twee uur aan voorbereiding per persoon. We doen het met zijn drieën dus in totaal zo’n zes uur. (Goeie doorvraag, zo kom je te weten hoe intensief hij met dit vak bezig is.) – Krijg je per uur betaald? Nee, het werk is vrijwillig. Alleen de onkosten worden vergoed. (Ook een interessante vraag, het antwoord roept bij mij de vraag op waarom hij dit werk vrijwillig doet.) – Dus je doet het puur voor de lol? Ja. (De vraag is sturend en het antwoord twijfelachtig. Ik geloof het antwoord dus niet en vraag me af waarom hij twijfelt. Hier vragen de interviewers echter niet op door.) – Je zei dat je voor een reportage naar een wedstrijd gaat. Is dat altijd voetbal? Meestal is het voetbal, maar het is niet zo dat ik op een bankje de hele wedstrijd zit te kijken. (De vraag is goed maar het antwoord blijft weer vaag. Ik zou doorvragen naar wat voor wedstrijden hij dan gaat naast voetbal en wat hij dan wel doet bij zo’n wedstrijd in plaats van op een bankje zitten. Deze vragen worden weer niet gesteld door de interviewers.) – Leer je iets van je werk? Ja heel veel, je leert van de fouten die je begaat in de uitzending. (Vraagstelling had anders gekund, het gaat erom wat hij leert. Dat hij iets leert lijkt me duidelijk. Doorvraag is mogelijk; namelijk wat voor fouten hij heeft begaan. Ook hier vragen de interviewers niet naar.) – Ben je tevreden over het programma dat je maakt? Nee nog lang niet, het zit wel boven het gemiddelde maar er gaan nog te veel dingen mis. (Goeie vraag, gaat in op de mening van Bram. Zijn antwoord roept de vraag op wat er dan zoal misgaat. Hier wordt goed op doorgevraagd door de interviewers.) – Zoals wat? We hebben bijvoorbeeld iemand die soms taal gebruikt die ik niet vind kunnen, er zijn wel capabele mensen nodig. (Goeie doorvraag natuurlijk maar het antwoord blijft nog steeds vaag, de interviewers moeten het vasthouden en nog meer doorvragen. Dit deden ze in het eerste interview niet maar in het interview dat ze later opnieuw moesten doen, deden ze dit heel goed.) – Denk je dat je doorgaat met de radio? Weet ik nog niet te zeggen. (Goeie vraag, maar weer een kort antwoord. Er wordt goed op doorgevraagd.)
38
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
– Waar hangt dat van af? Wil ook bij andere media proberen en dan kijken wat het leukst is, niet alleen maar vast blijven houden aan de radio. (Goed doorgevraagd, het antwoord is nu veel duidelijker.) – Blijf je bij de lokale radio of is er ook een mogelijkheid om bijvoorbeeld bij de lokale tv te gaan? Verlaat niet meteen de radio, als zo’n mogelijkheid zich zou aandienen. (Goed om te informeren naar eventuele ontwikkeling en mogelijkheden voor Bram. Weer geeft Bram niet echt een nuttig antwoord. Ik zou nog controlerende vragen stellen zoals: Als je nu een mogelijkheid zou krijgen om bij de lokale tv te werken, zou je dat dan doen?) – Wat zou voor jou een stap omhoog zijn? Nou, bij Omroep Brabant werken is de volgende stap. Dan ben je bij een grotere omroep en word je ook betaald. (Belangrijke vraag om te informeren naar zijn mogelijkheden voor de toekomst.) – Kun je binnen het programma nog groeien? Ja, je blijft natuurlijk stappen maken om beter te worden. (Goeie vraag maar ik zou eerst nog meer willen weten over dat werken bij Omroep Brabant. Hij is daar nog vaag over gebleven.) – Hogere functie binnen het programma? Nee, dat niet, alle functies liggen al vast. Er zijn oudere mannetjes die hun positie binnen het bestuur al hebben. (Goed doorgevraagd want hij gaf eerst aan dat hij stappen kon maken. Nu blijkt toch dat dit alleen persoonlijke verbetering is en geen stap naar een hogere functie. Als ze deze vraag niet hadden gesteld had je dit niet geweten en misschien uit het vorige antwoord geconcludeerd dat hij wel een hogere functie kan krijgen.) – Wil je er nog een programma bij? Nee, ik wil niets maken wat saai is, ik vind nu alleen de sport leuk. Ik wil eerder dat het werk afneemt. (Goeie vraag, antwoord roept de vraag op of hij het te veel werk vindt. Hier wordt op doorgevraagd.) – Je wilt dus eigenlijk minder werken? Ja, maar alleen als de kwaliteit van het programma niet afneemt. Daarom hebben we ook nieuwe mensen nodig die daarvoor kunnen zorgen. (Goed doorgevraagd, de reactie roept bij mij toch de vraag op waarom hij minder wil werken; vindt hij het misschien toch niet heel leuk?) – Wat voor soorten mensen zoeken jullie dan? We maken onderscheid tussen jongeren en oudere mensen die het niet echt als ambitie hebben. Het is wel moeilijk om nieuwe mensen te vinden die erbij passen. (Goeie vraag, logisch vervolg op het antwoord van de vorige vraag. Toch is dit antwoord mij niet duidelijk. Bram blijft er vaag over en ik weet nog steeds niets of ze nou juist die jongeren willen of mensen zonder of met die ambitie. Ik zou hier nog op doorvragen.) Conclusie Ik vond het onderwerp van het interview erg boeiend en ik zou hier nog wel meer over willen weten dan wat ik in dit interview heb gehoord. Gelukkig werd dit goed gemaakt in het tweede interview dat de jongens moesten doen om Bram meer uit zijn tent te lokken. De jongens hadden van tevoren goeie vragen bedacht maar hielden hier naar mijn mening iets te veel aan vast. Ze namen vaak de kans niet om door te vragen, terwijl dit wel nodig was omdat Bram veel vage antwoorden gaf. Dit in tegenstelling tot het inter-
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
39
view van vorige week, waarin Marjolein wel veel vertelde en uitgebreide antwoorden gaf. Ik denk dus dat Bram niet gemakkelijk te interviewen was. Ook vond ik de volgorde van de vragen soms onlogisch. Ik hoorde pas heel laat een vraag over de spraaktest die al eerder ter sprake was gekomen en ook hoorde ik soms vragen waar Bram al eerder een antwoord op had gegeven. Kortom: ik vind dat de jongens iets meer lef hadden moeten tonen om door te vragen en niet te snel tevreden moesten zijn met de antwoorden van Bram. Ik denk namelijk dat we uiteindelijk nog veel meer te weten hadden kunnen komen.
40
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Bijlage 5 Voorbeeld transcriptie telefonisch interview – Goedemiddag meneer, wat fijn dat u mij terugbelt. Ik had uw vrouw vanmiddag al aan de telefoon, maar u was nog aan het werk. Zo te horen belt u vanuit de auto? ‘Ja dat klopt, dit is het enige moment waarop ik tijd heb voor een interview momenteel.’ – Ja uhh dat begreep ik inderdaad van uw vrouw dat u de duikschool naast uw gewone werk heeft, dat is vast een drukke combinatie. ‘Normaal gesproken valt het wel mee, maar de laatste paar weken bellen veel journalisten mij op voor een toelichting. Maar goed, kom maar op met je vragen!’ – Oké, dank u wel. Anderhalve week geleden hebben uw duikers de Rietplas en de Kooiersplas schoongemaakt. Dit gebeurt één keer per jaar. Is dit de eerste keer dat de duikers de plas schoongemaakt hebben? ‘Nee dit is de tweede keer. De reden hiervoor is de (inter)nationale schoonmaakdag van het Project AWARE Foundation.’ – En uhm traint u de duikers zelf? ‘Ja als eerste krijgen alle duikers een opleiding in het gewone duiken, dat is een wereldwijd diploma. Daarna leid ik ze op tot speciale taken. Voor het schoonmaken van het meer leren ze dan voor het onderdeel “zoeken&bergen”.’ – Hoe traint u deze duikers dan eigenlijk? ‘Ze beginnen met duiken in zwembaden. En daarna is het een kwestie van oefenen, van zwembaden tot natuurwater.’ – En wat doen de duikers dan precies? Halen ze alleen de grote stukken uit het water of filteren ze bijvoorbeeld het water? ‘De duikers gaan eigenlijk in tweetallen een bepaalde richting op met behulp van een kompas. Strak naast elkaar maken ze dan in banen de bodem schoon. Ze gaan met zeven over de bodem heen waardoor alle losliggende spullen, van heel groot tot heel klein, mee naar boven gehaald worden.’ – Wat komt u dan zoal tegen in het water? ‘Van alles, plastic zakjes, glazen flessen, fietsen, verkeersborden uhhh houten planken maar ook stenen. Heel veel verschillende dingen dus.’ – Ja inderdaad, het begint bijna op de gracht te lijken! ‘Haha ja.’ – Oké, ik heb nog een vraag voor u maar ik weet niet of u zich daarmee bezighoudt, maar kunt u mij wat meer vertellen over de kwaliteit van het water? ‘Over het algemeen testen wij op de dag waarover jij het had niet de waterkwaliteit, maar de rest van het jaar doen wij dat wel. De kwaliteit van het water heeft met heel veel verschillende punten te maken, zoals de bodem van het meer of de plas. Als er bijvoorbeeld planten groeien op de bodem dan is de grond in ieder geval goed. Maar in meren waar geen planten groeien kan er sprake zijn van een vervuiling. Om te testen of water vervuild is of niet doen wij verschillende testen met monstertjes. Nadat wij er een stofje aan toegevoegd hebben, verandert het water van kleur. En elke kleur geeft dan weer een andere kwaliteit van het water aan.’ – Aha en kunt u iets zeggen over de kwaliteit van het water in Houten ten opzichte van andere plaatsen? ‘Ik moet even naar rechts, momentje…’
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
41
– Oké (stilte). ‘Ja hij kan weer. Nou uhmm over de kwaliteit kan ik eigenlijk niet zoveel zeggen, want ik onderzoek alleen het water van Houten zelf. Hier is het water wel van een hele goede kwaliteit, dat kan ik wel zeggen. Maar hoe het met de andere meren gesteld is weet ik niet. ‘ – Oké… ‘Maar dit is wel terug te vinden op sites op internet hoor, als je daarover meer wilt weten!’ – Dank u wel voor de tip. Nou dit waren eigenlijk al mijn vragen. ‘Nou prima, heb je zelf al zin gekregen om te duiken?’ – Haha, ik zou graag leren duiken, maar dan liever in de zee met meer koraal en vissen. ‘Ja dat kan natuurlijk ook, maar hier zijn ook vissen te zien hoor!’ – Dat geloof ik graag. ‘Mag ik wat zeggen over je interview? Want ik ben de laatste tijd natuurlijk best vaak geïnterviewd.’ – Ja tuurlijk. ‘Je vragen gaan vooral om feiten, wat ik bij RTV Utrecht dan merkte was dat ze meer vroegen naar mijn mening.’ – O ik snap wel wat u bedoelt, mijn vragen zijn een beetje saai? ‘Nee hoor, saai zou ik het niet willen noemen. Maar het kan geen kwaad om mensen een beetje uit te dagen. Je moet ermee doen wat je wilt hoor, maar van de week vroeg iemand mij bijvoorbeeld “Waarom houdt u zich bezig met het opduiken van rommel, als niemand iets ziet heeft toch niemand er last van?” dat zijn vragen waardoor er ingespeeld wordt op je passie. Je gaat je verzetten en wilt graag uitleggen dat het goed is wat je doet!’ – Ja ik snap wat u bedoelt. Dank u wel voor de tip, ik zal er de volgende keer aan denken. ‘Heb je al vaak interviews af moeten nemen?’ – Nou uh eigenlijk nog niet, ik ben net begonnen. Ik geloof dat u de vierde bent die ik interview. ‘Aha oké. Je doet het verder netjes hoor.’ – Haha, nou dank u wel. ‘Ik wens je in ieder geval veel succes met je artikel, het werd niet gepubliceerd toch?’ – Dat klopt, het is puur een oefening voor mij zelf. Maar ik wil u hartelijk danken voor uw medewerking en ik wens u nog een prettige avond. ‘Jij succes met het uitwerken. Dag mevrouw!’ – Dag.
42
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Bijlage 6 Observatieformulier Voorbereiding Heeft de interviewer zich goed voorbereid? Waaruit blijkt dat? Geef voorbeelden. Geef een voorbeeld van een vraag die de interviewer had kunnen opzoeken. Gespreksintroductie Voldoet de gespreksintroductie aan de desbetreffende eisen? Vragen Welke hoofdvragen leiden tot interessante antwoorden? Zijn de vragen overwegend gesloten of open? Geef een voorbeeld van een onduidelijke vraag. Geef een voorbeeld van een of-vraag en een waaromvraag. Was het antwoord bevredigend? In hoeverre zijn de vragen waardevrij? Geef een voorbeeld van een ongepaste sturende vraag. Waarom was de sturing onjuist? Legt de interviewer de geïnterviewde woorden in de mond? Worden de vragen in een logische volgorde gesteld? Inhoudslagen Komen alle inhoudslagen (feiten, ervaringen, meningen, motieven en emoties) aan bod? Geef voorbeelden. Reageren Wordt er doorgevraagd? Gebeurt dat op het juiste moment? Geef een voorbeeld en geef het type doorvraag aan. Benut de interviewer stiltes? Wordt er af en toe een samenvatting gemaakt of een conclusie getrokken. Geef een voorbeeld. Hoe reageert de interviewer op vragen van de geïnterviewde? Stimuleert de interviewer de geïnterviewde door middel van knikken, hummen, oogbewegingen, zithouding, handgebaren? Kapt de interviewer te lange antwoorden of uitweidingen af?
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
43
Bijlage 7 Analyse geschreven interview 1 Wie is de geïnterviewde? Waarom heb je dit interview gekozen? 2 In welke vorm is het geschreven: fullquote, vraag-antwoord, mengvorm, montage interview (= combinatie van vraag-antwoord en mengvorm)? Is deze vorm adequaat? a Vraag-antwoord. Zijn de vragen relevant? Doen ze er überhaupt toe? Zou je ze gemist hebben als ze achterwege waren gebleven? b Fullquote. Zijn er storende overgangen (lasnaden)? c Mengvorm. Wordt er een goede scheiding gemaakt tussen feitelijke informatie (niet in citaatvorm) en andere informatie (parafrase of direct citaat)? d Montage. Is de overgang van mengvorm naar vraag-antwoord logisch? e Zijn de vragen wel eens geparafraseerd in de mond van de geïnterviewde gelegd? 3 Wat is de centrale vraag? 4 Wordt deze beantwoord? Formuleer het antwoord in één zin. 5 Een criterium voor een goed interview is de informatieve waarde van het gebodene: wat weet ik na het interview dat ik voordien niet wist? Voldoet het interview aan dit criterium? Wat ben je te weten gekomen? Formuleer dit zo beknopt mogelijk. 6 Had je na lezing nog meer willen weten over de geïnterviewde? Zo ja, wat? 7 Wist je al iets van de geïnterviewde? Wat voor indruk had je van hem/haar? 8 Is je mening over de geïnterviewde na lezing veranderd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? 9 Een interview bevat vijf inhoudslagen: feiten, ervaringen, meningen, motieven, emoties.* Komen alle vier voldoende en goed gedoseerd aan bod? 10 Heeft de interviewer zich goed voorbereid? Waaruit blijkt dat? 11 a Vraag-antwoord. Zijn de antwoorden van de geïnterviewde bevredigend? Zo nee, had de interviewer beter moeten doorvragen? Geef een voorbeeld. b Andere vormen. Bedenk een doorvraag bij een citaat dat vragen oproept, niet volledig is, onduidelijk is enzovoort. 12 Is er sprake van ‘over-quoting’ (overtollige citaten)? 13 Is het interview prettig leesbaar? 14 Zijn de citaten spreektaal, gesimuleerde spreektaal (= levende schrijftaal) of schrijftaal? Geef een voorbeeld. 15 Wie ga je interviewen voor deze module? Jeuken je vingers al?
44
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Bijlage 8 Procesverslag Model 1 (eenvoudige versie) Keuze geïnterviewde Licht de keuze van je geïnterviewde toe. Voor welke doelgroep heb je hem of haar geïnterviewd? Voor welk medium? Wat was je centrale vraag? Wat was het doel van het interview? Voorbereiding Hoe heb je je voorbereid? Hoe kwam het contact tot stand met de geïnterviewde? Welke afspraken heb je met hem/haar gemaakt (autoriseren, bewijsexemplaar)? Vragenlijst. Uitvoering Korte beschrijving interview. Op welke problemen ben je gestuit? Verbeterpunten: wat valt er nog te leren?
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
45
Model 2 (uitgebreide versie) Keuze van geïnterviewde, doel van het interview, centrale vraag (2.2, 3.1) Geef aan hoe je tot de keuze van de geïnterviewde bent gekomen. Hoe ben je aan de naam van de geïnterviewde gekomen? Waarom heb je juist deze geïnterviewde gekozen? Wat was het doel van het interview? Wat was je centrale vraag? Afspraak maken (3.4) Geef aan op welke wijze je een afspraak hebt gemaakt. Maakte de geïnterviewde bezwaren? Hoe heb je die gepareerd? Voorbereiding (3.3) Op welke wijze heb je je voorbereid? Was deze voorbereiding, achteraf bezien, voldoende? Zo nee, hoe had je je beter kunnen voorbereiden? Heb je vooraf een gedetailleerd vragenlijstje gemaakt? Locatie (3.4) Waar heeft het interview plaatsgevonden? Waarom juist daar? Heb je over de plaats overlegd met de geïnterviewde? Was de plaats geschikt? Hoe was de opstelling (stoel, fauteuil, tafel, positie ten opzichte van elkaar, lichtinval)? Wie waren nog meer aanwezig bij het interview? Was hun aanwezigheid storend? Introductie van het gesprek (4.2) Wat voor kleding droeg je? Heb je daarover tevoren nagedacht? Had je kledingkeuze invloed op het gespreksverloop? Op welke wijze is het gesprek begonnen? Welke inleidende opmerkingen heb je gemaakt? Heb je de geïnterviewde verteld welk soort informatie hij/zij moest prijsgeven? Is er een afspraak gemaakt over het tijdsbeslag? Heb je de geïnterviewde een globale inhoudsopgave van het interview verstrekt (mondeling)? Vragen (4.3.1) Wat voor soort vragen heb je gesteld: open-gesloten, sturend-niet sturend, direct-indirect, of-vraag, waarom-vraag, trechtervragen, valreepvraag? Welke sturende vragen heb je gebruikt: evaluatief geladen woordgebruik, ingebouwde broneffecten, voorbeeldantwoorden, logische uitsluiting van antwoordmogelijkheden, doorklinkende antwoordvermoedens, je eigen visie, instemmingsneiging, personalisatie, onevenwichtige antwoordopties? Heb je de geïnterviewde woorden in de mond gelegd? Waren je vragen qua woordkeus begrijpelijk (4.3.3): geen dubbele vraagstelling, dubbele ontkenningen, vage begrippen, lange vragen, dubbelzinnige vragen, expertfout? In welke volgorde heb je je vragen gesteld (4.3.4)? Gedrag geïnterviewde (4.7) Omschrijf het gedrag van de geïnterviewde. Let daarbij vooral op het relationele aspect. Welke non-verbale communicatie uitingen zijn je tijdens het interview opgevallen (kijkrichting, bewegingen en pantomime)? Becommentarieer zijn/haar articulatie, spreekritme, accentueringen, stopwoordjes, spraakpatronen.
46
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Evalueren van de gegeven antwoorden op hun bruikbaarheid (4.4) Waren de antwoorden bruikbaar? Zo niet: waar schortte het aan: validiteit (vriendelijkheidsoverwegingen, sociaal-wenselijkheid, tijdscompressie, vergeetachtigheid, verdringing, liegen, fantaseren, overdrijven, tactische overwegingen), volledigheid (valstrik van het juiste antwoord), relevantie, duidelijkheid, publiceerbaarheid? Doorvragen om de geïnterviewde te stimuleren tot het geven van meer en betere antwoorden (4.5) Heb je goed doorgevraagd en zo ja op welke wijze: vraag herhalen of verduidelijken, (on)gericht expliciet doorvragen, antwoord herhalen, reageren, confronteren, interrumperen, samenvatten, zwijgend doorvragen, zelfonthulling? Luistergedrag Omschrijf je luistergedrag, zowel verbaal als non-verbaal (kijken, lichaamshouding, gebaren, knikken, hummen, papegaaien). Noteren van de antwoorden (4.6) Heb je de antwoorden genoteerd of opgenomen? Hoe kijk je daar achteraf tegenaan? Hoe gedetailleerd waren je aantekeningen? Leidinggeven aan het gesprek (4.8) Wie had de leiding over het gesprek? Op welke wijze heb je de leiding behouden, indien de geïnterviewde de leiding dreigde over te nemen? Hoe was de ambiance? Was de geïnterviewde coöperatief? Waar plaats je het interview in het schema van paragraaf 2.4? Geef een toelichting. Uitwerking (5.1) In welke vorm heb je het interview uitgewerkt: vraag-antwoord, fullquote, mengvorm, montage-interview? Motiveer je keuze. Indien je met de bandrecorder hebt gewerkt: hoe ben je te werk gegaan? Hoe nauwkeurig zijn je citaten? Hoeveel tijd zat er tussen interview en uitwerking? Ben je op problemen gestuit tijdens het schrijven? Zo ja, welke? Geef een mogelijke verklaring. Hoe zou je je stijl willen omschrijven? Op welke wijze heb je geïnterviewde(n) getekend? Heb je het interview, alvorens het in te leveren, laten lezen aan de geïnterviewde? Had je daarover afspraken gemaakt?
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
47
Bijlage 9 Instructie en nakijkcodes transcriptie Opdracht Interview een persoon over een onderwerp naar eigen keuze. Kies een onderwerp waar je ‘iets mee hebt’. Neem het gesprek op en maak er een transcriptie van: een letterlijke weergave van het gesprek. Eh’s mag je weglaten; stiltes, haperingen en paralinguïstisch gedrag (uitspraak, volume, timbre, accent, spreeksnelheid, lachen, kuchen) geef je aan. Verwerk biografische gegevens in de intro. Vormgeving Begin elke vraag en elk antwoord op een nieuwe regel. Breng na het antwoord een witregel aan. Zet de vragen cursief en de antwoorden romein. Maak een selectie uit het gesprek: in ieder geval het begin (10 minuten) en een kenmerkend fragment naar keuze. Plaats de tussenkopjes: begin, fragment, eventueel einde. De weggelaten gespreksfragmenten vat je kort samen. Maximaal drie vel A4. Intro Begin met een intro: naam geïnterviewde, functie, korte levensloop, locatie, motivatie keuze geïnterviewde, centrale vraag, duur gesprek. Houd je informatie kort en zakelijk. Zelfreflectie Sluit af met een zelfreflectie, waarin je aan de hand van de nakijkcodes ten minste drie vragen en antwoorden analyseert. NAKIJKCODES Voorbereiding Vo1 Uit deze vraag blijkt een slechte voorbereiding. Vo2 Uit deze vraag blijkt een goede voorbereiding. Gespreksintroductie, lokatie G1 Je valt met de deur in huis. G2 Leuk begin. G3 De gespreksintroductie duurt te lang. G4 Lokatie kan beter, namelijk: … G5 Te veel storende factoren. Vragen stellen V1 Goede vraag. V2 Suggestieve vraag: a goed, b slecht. V3 Onbegrijpelijke of onduidelijke vraag. V4 Meervoudige vraag. V5 Moeilijke uitdrukking. V6 Woord heeft meerdere betekenissen. V7 Ingewikkeld geformuleerde vraag. V8 Verzamel (eerst) feiten (waar, wanneer, hoelang). V9 Verkeerde vraagvolgorde. V10 Het lijkt wel een verhoor. V11 Een betere vraag is: … V12 Irrelevante vraag/vragen (verband met onderwerp is onduidelijk). V13 Erg lange vraag. V14 Je springt van de hak op de tak. V15 Originele vraag. V16 Overbodige vraag. V17 Waaromvraag. V18 Of-vraag.
48
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
V19 Confronterende vraag, goed ingeleid. V20 Nieuw thema: a goed ingeleid, b slecht ingeleid V21 Erg algemene vraag Sturende vragen S1 Je woordgebruik is suggestief. S2 Je koppelt het onderwerp aan een bepaalde bron. S3 Je gebruikt een voorbeeldantwoord. S4 Je sluit antwoordmogelijkheden uit. S5 Je legt de geïnterviewde woorden in de mond. S6 Je maakt je eigen visie kenbaar. S7 Je brengt de geïnterviewde op ideeën (instemmingsneiging). S8 Maak de vraag los van de persoon. S9 Je geeft twee of meer antwoordmogelijkheden. S10 Je vraag bevat een presuppositie (vooronderstelling). Antwoorden A1 De geïnterviewde spreekt niet de waarheid. A2 Het antwoord is niet volledig. A3 Dit is geen antwoord op de gestelde vraag. A4 Het antwoord is onduidelijk. Doorvragen D1 Goede doorvraag. D2 Vraag door naar feiten c.q. concrete details. D3 Vraag door naar ervaringen. D4 Vraag door naar een mening/meningen. D5 Vraag door naar motieven. D6 Vraag door naar emoties. D7 Vraag door naar gemarkeerd antwoord. D8 Dit interesseert je lezers niet. D9 Stel de vraag: waarom, hoezo? D10 Goede controlevraag. D11 Goede samenvatting. D12 Je interrumpeert te snel. D13 Stel de vraag: leg uit. D14 Abstract antwoord, vraag om concretisering, voorbeeld, anekdote. D15 Leuke reactie, komt het gesprek ten goede. D16 Goede interruptie. D17 Goed, de aanhouder wint. D18 Gevoelsreflectie. Eindbeoordeling B1 Goed geluisterd. B2 Goed doorgevraagd. B3 Goede vragen. B4 Goede voorbereiding B5 Geen of weinig doorvragen.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
49
Bijlage 10 Instructie leesverslag Op de literatuurlijst staan de titels van een aantal boeken over interviewen. Je kiest een boek uit en schrijft daarover een leesverslag van circa 800 woorden (twee velletjes A4). In je verslag beantwoord je minimaal de volgende vragen c.q. geef je de volgende informatie: 1 Waarom heb je dit boek gekozen? 2 Korte biografie van de interviewer. 3 Beknopte inhoudsopgave: wie zijn de geïnterviewden? Welke selectiecriteria zijn bij de keuze gebruikt? 4 In welke vorm zijn de interviews geschreven? Is de gekozen vorm adequaat? Waarom wel/niet? 5 Vermeld plus- en minpunten van de werkwijze van de interviewer. 6 Selecteer enkele karakteristieke passages. 7 Wat leert dit boek je over interviewen? Geef voorbeelden. 8 Persreacties. 9 Eindconclusie met algemeen oordeel. Abeling, Joris (1994). Interviews uit Nederland; de beste Nederlandse interviews van de laatste 100 jaar. Amsterdam. Abrahams, Frits (1992). Uiteindelijk helpt niets. Amsterdam. Bibeb; Elizabeth M. Lampe-Soutberg (1966). Bibeb & vips. Amsterdam. Bibeb (1993). Een grote hartstocht moet je volgen. Bibeb (1977). Interviews 1973-77. Amsterdam. Blaak, Metje (eindred. Esther Smit) (2001). Vrouwen over vreemdgaan: 24 openhartige interviews met vrouwen die hun partner bedrogen. Amsterdam. Boomsma, Arie en Stephan Sanders (2010). De man en zijn lichaam. Amsterdam. Bouwmeester, Piet (z.j.). Oude Rotten, 29 bijzondere verhalen van journalisten. De Redactie. Brokken, Jan e.a. (2007). Ik was al beroemd voordat iemand me kende: gesprekken met Gabriel García Márquez, verzameld en uit het Engels vertaald door Lidwien Biekman en Janet van der Lee. Amsterdam. Brussel, Ton van (red) (2011). U mag alles over mij schrijven. Interviews met Karel van het Reve. Amsterdam: Van Oorschot. Ceelen, Hans en Jeroen van Bergeijk (2007). Meer dan de feiten: gesprekken met auteurs van literaire non-fictie. Amsterdam. Falkenburg, Violet (2008). Later is vandaag. Fallaci, Oriana (1994). Interview met de geschiedenis. Amsterdam. Fransen, Ad (2010). Leven met Reve. Het onmogelijke huwelijk van Gerard Reve en Hanny Michaelis. (Interview in juni 1996 met de volksschrijver en dichteres over hun huwelijk.) Fuldauer, Alice (1994). Fatale liefde. Amsterdam/Antwerpen. Haveman, Ben (2007). Neuriënd naar het einde. Portretten op leven en dood. Amsterdam. Heck, Jean-Paul (2007). Fuck you very much: Supersterren in gesprek met Jean-Paul Heck. Utrecht. Hilverda, Willy (2010). Schrijven voor theater; 13 methodes: gesprekken met toneelschrijvers. Antwerpen. Janssen, Hilde en Jan Banning (2010). Comfort women. Utrecht. Janssen, Roel (2011). Wellink aan het woord. Amsterdam: De Bezige Bij. Koelewijn, Jannetje (2000). Alleen winnaars overleven. Interviews met topondernemers. Amsterdam. Koelewijn, Jannetje (2007). De alledaagse dood. Gesprekken over het einde van het leven. Amsterdam. Koole, Corine (2006). Ik wil jou: Nederlanders op zoek naar de grote liefde. Amsterdam. Kouters, Steffie (2007). Daar praat ik niet over. Amsterdam.
50
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Krajicek, Richard (2006). Honger naar de bal: 12 topsporters praten over hun passie. Baarn. Labovic, Sladjana (2010). En we gaan nog niet naar huis : gastarbeiderskinderen over hun jeugd. Amsterdam. (gesprekken met Khalid Boulahrouz, Olcay Gulsen, Ahmed Marcouch en anderen) Linden, Frénk van der (1999). Tot op het bot; gesprekken over ziel & zaligheid. Amsterdam/Antwerpen. Linden, Frénk van der (2005). Laten we eerlijk zijn; 25 jaar spraakmakende interviews. Amsterdam/Antwerpen. Linden, Frénk van der (2007). God, geld, macht en liefde. Amsterdam/Antwerpen. Maas, Cornald (2006). Op de helft. Amsterdam. Maas, Cornald (2008). Trotse ouders. Amsterdam. Maas, Cornald (2009). Verlies. Gesprekken met nabestaanden over hun dierbare overledenen. Amsterdam. Maas, Cornald (2010). Uit elkaar. Gesprekken met kinderen van gescheiden ouders. Amsterdam. Meekren, Jaap van (1998). Herinneringen en interviews. Baarn. Meijer, Ischa (1974). Interviews. Den Haag. Meijer, Ischa (1987). Interviewen voor beginners. Utrecht. Meijer, Ischa (2000). De interviewer; 50 interviews uit 25 jaar interviewen. Amsterdam. Meijer, Ischa (2003). De interviewer en de schrijvers: 50 literaire interviews van 1966 tot 1993. Amsterdam. Mellaerts, Betty (2001). Vurige tongen. Interviews. Amsterdam/Antwerpen. Molenaar, Bert (1988). Interviewers ondervraagd. Amsterdam. Oord, Steffie van den (2002/2004). Eeuwelingen. Levensverhalen van honderdjarigen in Nederland. Oord, Steffie van den Oord (2004). Liefde in oorlogstijd. Amsterdam/Antwerpen. Op de klapstoel (2002). Amsterdam. (Bundeling van interviews uit Het Parool.) Piët, Susanne (1983). U bent mijn biechtvader niet. Susanne Piët in gesprek met bekende Nederlanders. Amsterdam/Brussel. Rozendaal, Simon (2011). Gesprekken met grote geleerden. Amsterdam. Schaevers, Mark (2007). Een schedel is groter dan het heelal: Het hele interview met A.F.Th. van der Heijden en Harry Mulisch. Amsterdam. Scherrenburg, Wouke van (2006). Vrouwen op het Binnenhof. Amsterdam. Scherrenburg, Wouke van (2007). Mannen op het Binnenhof. Amsterdam. Smit, Susan (2007). Wijze vrouwen: inspirerende ontmoetingen met Shirley MacLaine, Byron Katie, Benoîte Groult, prinses Irene, koningin Noor en vele andere bijzondere vrouwen. Amsterdam. Smit, Susan (2003). Wijze vrouwen: inspirerende gesprekken over liefde, moed en magie. Amsterdam. Smit, Susan (2006). Wijze vrouwen: in gesprek met Isabel Allende, Jane Goodall, Char, majoor Bosshardt en anderen. Amsterdam. Smith, Lyn (vert. Hans van Cuijlenborg) (2006). Vergeten stemmen van de Holocaust: Een unieke geschiedenis in de woorden van de mannen en vrouwen die het overleefden. Amsterdam. Speerstra, Hylke (2000). Het wrede paradijs. Amsterdam. Splunteren, Bram (1999). Als ze maar gelukkig zijn: kinderen en wat ouders van ze verwachten. Apeldoorn. Steen, Henri van der (2003). Diep in de nacht. Tirion Sport. (Negentien interviews met sporters, een selectie uit een serie in het Brabants Dagblad.) Steenhuis, Peter Henk (2006). Zelfkritiek. Nederlandse kunstenaars over eigen werk. (Bundeling van interviews die eerder verschenen in dagblad Trouw, onder andere Willem Brakman, Mensje van Keulen en Pieter Wispelwey.) Tijn, Joop van (2001). Meester op het floret. Bezorgd en ingeleid door Chris van Esterik. Amsterdam. Tromp, Jan (2010). Het kaartenhuis – Hoe de bonus bloeit en de rest verdort. Amsterdam. Vanderstraeten, Margot. Schrijvers gaan niet dood.
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
51
Verdonschot, Leon (2005). Hart tegen hart: rock ’n roll ontmoetingen. Amsterdam. Visser, Arjan (2000). De tien geboden. Amsterdam. Visser, Arjan (2007). Interviewen. Amsterdam. Nederland & ik. Een serie gesprekken over de stand van ons land. de Volkskrant, 2010. Vos, Marjoleine de (2005). Dichtersgesprekken. Over het maken en lezen van poëzie. Amsterdam/Rotterdam. Voskuil, Bert (1994). Tien moordenaars. Interviews. Utrecht. Vucht, Wieneke van (2010). Overwonnen: topsporters over het zwarte gat. Eindhoven. Vuijsje, Bert (2006). Avonturen in besturen: gesprekken met Hans van Mierlo, Ruud Lubbers, Hans Wiegel en vele anderen. Amsterdam. Weezel, Annemarie Gualtherie van (2011). De smaak van de macht : gesprekken met oud-premiers. Schoorl: Conserve. Witteman, Paul (1989). Met je hoofd in de huiskamer. Interviews over de macht van televisie. Amsterdam. Wittkampf, Willem (samengesteld door Hans Heesen) (2000). Verzameld werk. Baarn. Zwagerman, Joost (samenst.) (2007). De ontdekking van de literatuur: The Paris Review interviews. Amsterdam.
52
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Bijlage 11 Analyse rtv-interview Model checklist 1 Voorbereiding Heeft de interviewer zich goed voorbereid? Gespreksintroductie Stel de interviewer zich netjes voor? Leidt hij het interview goed in? Vragen Zijn de vragen die de interviewer stelt, nuttig? Zijn de vragen to the point? Zijn ze in de juiste volgorde gesteld? Doorvragen Vraagt de interviewer op de juiste momenten door? Grijpt de interviewer voldoende terug naar eerdere antwoorden? Feiten checken Checkt de interviewen feiten? Stiltes Wat doet de interviewer als er stiltes vallen? Benut hij de stiltes voldoende? Knikken, hummen, oogbewegingen Knikt de interviewer vaak? Humt de interviewer voldoende? Is het nodig om te knikken of te hummen: heeft de geïnterviewde een stimulans nodig? Wat kun je zien aan de oogbewegingen van de interviewer? Samenvatten Vat de interviewer zo nu en dan iets samen? Zithouding Hoe zit de interviewer? Welk effect heeft dat? Vertrouwen Vertrouwen de twee gesprekspartners elkaar? Omgevingsfactoren Zijn er storende omgevingsfactoren? Kan de interviewer daar iets aan doen?
© 2013 Noordhoff Uitgevers bv Groningen
Interviewen in de praktijk
53
Model checklist 2 Voorbereiding, gespreksintroductie en taakverdeling Heeft de interviewer zich goed voorbereid? Waaruit blijkt dat? Wordt de gast goed geïntroduceerd? Stelt de interviewer goede beginvragen? Geef voorbeelden. Kwaliteit vragen Zijn de vragen ter zake doend of wordt er naar onbelangrijke details geïnformeerd? Springt de interviewer van de hak op de tak? Stelt hij suggestieve vragen, (te veel) open vragen, (goede) gesloten vragen, meervoudige vragen? Is de serie vragen planmatig? Zit de interviewer vast aan zijn vragenlijstje? Valt hij in herhaling? Geef voorbeelden en doe suggesties voor betere vragen. Kwaliteit doorvragen Luistert de interviewer wel of niet naar de antwoorden? Vraagt hij niet of goed door? Neemt hij genoegen met onvolledige antwoorden? Idem met onduidelijke antwoorden? Geef voorbeelden en doe suggesties voor betere vragen. Gedrag Is de interviewer passief, beleefd, brutaal, onbeschoft, bedeesd, confronterend? Behoudt hij de leiding van het gesprek of geeft hij die uit handen? Hoe is zijn luisterhouding: geïnteresseerd, afstandelijk, meevoelend? Waaruit blijkt dat? Valt hij de geïnterviewden in de rede? Is dat irritant of juist functioneel? Durft hij stiltes te laten vallen? Geef voorbeelden. Attitude Geeft de interviewer snel op? Laat hij zich met een kluitje in het riet sturen? Is hij nieuwsgierig, vasthoudend, wantrouwend, serieus? Geef voorbeelden.
54
Docentenhandleiding
© 2013 Noordhoff bv Groningen
Bijlage 12 Mindmap A Chain of Cause and Effect Some drs. do without insurance
Some raise fees Productivity falls
Malpractice rates climb
Richer lawyers
More absenteeism at work
Sicker populace
Drs. cover with more tests, defensive medicine
They sue
They get mad
Cost of care up
Inferior medical care for patients
Standards are loosened by med schools, licence authorities
Less-qualified drs. enter practice
Shortage of doctors arises
Fees rise to what traffic will bear
Many drs. overworked, stressed
Health insurance rates climb
More use of drugs, booze More suicides, family problems
More use of paramedical types, alternative treatments
Quackery increases
Mistakes in treatments rise
Reaction by the professional licencing authorities
More drs. quit or limit practices Bron: The art and craft of feauture writing
© 2013 Noordhoff bv Groningen
Interviewen in de praktijk
55