STUDIEGIDS
ICLON Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing
Afdeling Voortgezet Onderwijs sectie LERARENOPLEIDING
2010/2011
ICLON Afdeling Voortgezet Onderwijs Willem Einthovengebouw Wassenaarseweg 62A Postbus 905, 2300 AX Leiden tel: 071-5274015 fax: 071-5275342 email:
[email protected] www.ICLON.Leidenuniv.nl
INHOUD
I
STUDIEONDERDELEN............................................................................................................................. 3 1.1 INSTITUUTSDEEL, PRAKTIJKDEEL EN SCHOOLBEZOEK ............................................................................... 3 1.2. VERDELING STUDIELAST ......................................................................................................................... 4 1.3. CURSUSINFORMATIE ............................................................................................................................... 5 Begeleiding 1 .................................................................................................................................................. 5 Begeleiding 2 .................................................................................................................................................. 7 Pedagogiek ...................................................................................................................................................... 9 Specialisatie................................................................................................................................................... 10 Vakdidactiek ................................................................................................................................................. 12 Nederlands.................................................................................................................................................... 12 Klassieke Talen.............................................................................................................................................. 16 Moderne Vreemde Talen ............................................................................................................................... 20 Biologie ......................................................................................................................................................... 24 Natuurkunde ................................................................................................................................................ 28 Scheikunde .................................................................................................................................................... 31 Filosofie......................................................................................................................................................... 39 Geschiedenis.................................................................................................................................................. 43 Godsdienst en Levensbeschouwing ................................................................................................................. 47 Kunstgeschiedenis/CKV, Kunst Algemeen ...................................................................................................... 51 Algemene Economie....................................................................................................................................... 56 Management en Organisatie.......................................................................................................................... 60 1.4. DIGITAAL PORTFOLIO........................................................................................................................... 64 1.5 BLACKBOARD EN ICT........................................................................................................................... 64 1.6 ICLON MEDIATHEEK ........................................................................................................................... 64 1.7 ICLON MULTIMEDIARUIMTE ............................................................................................................... 65 1.8 ONDERSTEUNING ................................................................................................................................. 65
II
EXAMEN.................................................................................................................................................... 66
III KWALITEITSZORG EN ONDERWIJSEVALUATIE......................................................................... 68 IV
ONDERWIJSMOMENTEN ..................................................................................................................... 69
V
NUTTIGE LINKS...................................................................................................................................... 70
VI
ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING (PER 010910) ................................................................... 71
I
STUDIEONDERDELEN
De opleiding bestaat voor de helft uit praktijk en voor de helft uit een instituutsdeel. Beide delen hangen nauw met elkaar samen. Kennis en opdrachten worden in de praktijk toegepast en vanuit het instituut uitgevoerd. Omgekeerd worden vragen uit de praktijk op het instituut met behulp van de relevante theorie onderzocht. Het praktijkdeel vindt in een continu-model plaats. Voor dio's (Docenten-in-Opleiding)die de volledige opleiding in een jaar willen afronden, geldt een gemiddelde studiebelasting van 40 uur per week (20 uur per week voor het instituutsdeel en 20 uur per week voor de praktijk).
1.1
Instituutsdeel, praktijkdeel en schoolbezoek
Instituutsdeel: De dio werkt vanuit het instituut aan de professionele ontwikkeling van de rollen die voor het leraarschap van belang zijn: de rol als pedagoog (bij het onderdeel pedagogiek), de rol van vakdidacticus (bij het onderdeel vakdidactiek) en de rollen lid van de schoolorganisatie, regisseur (klassenmanagement) en specialist (bij het onderdeel specialisatie). Praktijkdeel: In het praktijkdeel houdt de dio zich bezig met onderwijs voorbereiden en uitvoeren, begeleiden van leerlingen, ontwikkelen van leerstof, specialisatie voorbereiden en uitvoeren, functioneren in de schoolorganisatie en het deelnemen aan alle schoolactiviteiten. Het praktijkdeel bestaat óf uit een baan in het voortgezet onderwijs óf uit een door het ICLON te regelen stage. De omvang van het praktijkdeel bedraagt tenminste 250 klassencontacturen, waarvan, indien het een stage betreft, minimaal de helft door de dio zelf gegeven uren. Het praktijkdeel wordt gedurende de hele opleidingsperiode vervuld. Een stage kan op twee verschillende scholen plaatsvinden. Indien tot wisseling van school besloten wordt, vindt deze halverwege de opleiding, januari, respectievelijk begin van het schooljaar plaats. Het aantal te geven lesuren bij een baan moet aansluiten bij het gekozen opleidingstraject zoals in de leerovereenkomst is vastgelegd en binnen de aanstelling moeten voldoende uren in de bovenbouw worden gegeven Het ICLON heeft met een veertigtal opleidingsscholen samenwerkingsovereenkomsten afgesloten waarin de gezamenlijke inspanning voor het opleiden van eerstegraads docenten geregeld is. dio's kunnen solliciteren naar een baan uit het banen/stage-aanbod van deze scholen (het aanbod is ook beschikbaar via de ICLON website, www.iclon.nl). Ook bij andere scholen kunnen dio's eventueel solliciteren. Het grote voordeel van het werken aan een opleidingsschool is dat daar een (of meer) speciaal opgeleide opleidingsfunctionaris(sen) (de begeleider op school, BOS) nauw betrokken is/zijn bij de inrichting van de opleiding en verantwoordelijk is/ zijn voor het opleidingsdeel binnen de school. Betaalde baan in het onderwijs De ervaring leert dat voor een beginnend docent zelfs een beperkt aantal lesuren een behoorlijke belasting is. dio’s die het volledige opleidingsprogramma volgen en de opleiding binnen een jaar af willen ronden, wordt geadviseerd maximaal 10 - 12 uren per week les te geven. Als de baan omvangrijker is, zal in veel gevallen een langduriger opleidingstraject worden overeengekomen. Voor alle dio’s geldt dat binnen de aanstelling een aantal uren in het eerstegraads gebied verzorgd moeten worden. Als dat niet het geval is, loopt de dio een aanvullende stage. Met de opleidingsscholen zijn duidelijke afspraken gemaakt over beschikbaarheid van de dio's voor de school en voor de opleiding en over de begeleiding binnen de school. dio's die niet aan een opleidingsschool werken dienen, in goed overleg met de coördinator beroepspraktijk van het ICLON, in ieder geval de volgende zaken met hun school te regelen: - De school zorgt ervoor dat de dio op de, in het opleidingscontract vastgelegde, onderwijsmomenten van het ICLON, de maandag, beschikbaar is. Voor studenten die de educatieve variant van de masteropleiding willen volgen betekent dit dat de werkgever ook rekening moet houden met het onderwijsaanbod van de opleiding waar de vakstudie wordt gevolgd.
3
- Om de continuïteit in de opleiding te kunnen garanderen dient de aanstelling minimaal 3 maanden te duren. - Indien geen of onvoldoende lesuren in het eerstegraadsgebied worden gegeven dient de dio een aanvullende stage te volgen. Deze kan zowel op de eigen als op een andere school plaatsvinden. - Op de school wordt de dio begeleid door een gemotiveerde collega die samen met de instituutsbegeleider het opleidingsteam van de dio vormt. Deze begeleidende collega dient zich in de opleiding van de dio te verdiepen, regelmatig met de instituutsbegeleider te overleggen en bereid te zijn een cursus begeleidingsvaardigheden bij het ICLON te volgen. - De school staat lesbezoek vanuit het ICLON toe. - Indien van toepassing werkt de school mee aan de specialisatie van de dio. - Na goedkeuring door de coördinator beroepspraktijk van het ICLON worden de afspraken tussen ICLON, school en dio in een contract tussen partijen vastgelegd. Zie verder de Praktijkgids van het ICLON. Schoolbezoek De BOS en de Instituutsbegeleider (IB) volgen in nauw overleg met elkaar en met de dio de studievoortgang van de dio. Schoolbezoek door de IB is afhankelijk van de ligging van de school binnen Nederland. Het streven is dat de dio één à twee keer per jaar op school wordt bezocht als de school in de regio van het ICLON ligt. Buiten de regio van het ICLON wordt in principe geen schoolbezoek afgelegd. In dat geval zal via alternatieve methoden (bijv. video-opnames) een indruk van het functioneren in de klas worden gekregen.
1.2.
Verdeling studielast
De opleiding heeft een studielast van 60 ECTS (European Credits Transfer System). Deze punten zijn als volgt verdeeld: Praktijk 1 Praktijk 2
15 ECTS 15 ECTS
Vakdidactiek 1 Vakdidactiek 2
5 ECTS 5 ECTS
Begeleiding 1 Begeleiding 2 Pedagogiek
4 ECTS 3 ECTS
Specialisatie
8 ECTS
5 ECTS
4
1.3.
Cursusinformatie Begeleiding 1
Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
diverse 4.0 400 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. De centrale beroepsrol in dit onderdeel is de rol van professional. Beschrijving Er zijn bijna wekelijks Begeleidingsbijeenkomsten waarin veel aandacht is voor de complexiteit van het vak van leraar en de rollen die daarbij te onderscheiden zijn: In het onderdeel Begeleiding komen met name de docentrollen professional, regisseur en lid van de schoolorganisatie aan de orde. Daarnaast worden de praktijkervaringen van de dio’s besproken, en verbonden met relevante theorie. In dit onderdeel worden dio’s begeleid bij het werken aan hun portfolio en persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) Specifiek voor het onderdeel Begeleiding is dat alle rollen aan de orde komen, allemaal vanuit de centrale rol: de docent als professional. Het leren van ervaringen in de praktijk en het daarop reflecteren staan centraal. Werkwijze Het leren van ervaringen en het daarop (leren) reflecteren vormen een belangrijk onderdeel van de begeleiding. De ervaringen die in de praktijk zijn opgedaan worden verbonden met theorie over leren en lesgeven. Door te reflecteren op het eigen gedrag en dit te analyseren vanuit de verschillende rollen komt de dio tot zijn eigen stijl van lesgeven en professionele identiteit. Tijdens de Begeleidingsbijeenkomsten komen o.a. de volgende thema’s aan de orde: - opvattingen over leren en onderwijzen, - ordehandhaving en klassenmanagement, - interactie met leerlingen - het ontstaan van patronen van interactie, verbale en non-verbale aspecten van het optreden als leraar het functioneren als lid van de schoolorganisatie Het verloop van het leerproces van de dio en de eigen ontwikkeling worden zichtbaar in het elektronisch portfolio dat iedere dio samenstelt onder begeleiding van de instituutsbegeleider en de schoolbegeleider. Toetsing: Tijdens Begeleiding 1 worden er 2 voortgangsgesprekken gevoerd over de ontwikkeling van de dio. Na ongeveer een maand vindt een evaluatie plaats van de orientatieperiode , na ongeveer 3 maanden wordt een (dringend) studieadvies gegeven bij het go nogomoment. Voor elk gesprek wordt vooraf informatie gevraagd bij de Begeleider op School (BOS) en de op het ICLON betrokken docenten Bij de beoordeling zijn praktijk en het elektronische portfolio belangrijke bronnen. Deze bronnen worden gebruikt om de student te beoordelen op een aantal rubrics, behorend bij de verschillende docentrollen. Studiemateriaal: Verplicht studiemateriaal: • Ebbens, S (2005). Effectief leren, basisboek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. ISBN 900130752 3 • Verloop, N. & Lowyck, J. (red.) (2003). Onderwijskunde; een kennisbasis voor professionals. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. ISBN 900154533 5
5
• •
Reader Regie in de klas Diverse Artikelen
Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving: Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard en een elektronisch portfolio; http://blackboard.leidenuniv.nl Begeleiding
6
Begeleiding 2 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
diverse 3.0 400 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. De centrale beroepsrol in dit onderdeel is de rol van professional. Beschrijving Er zijn bijna wekelijks Begeleidingsbijeenkomsten waarin veel aandacht is voor de complexiteit van het vak van leraar en de rollen die daarbij te onderscheiden zijn: In het onderdeel Begeleiding komen met name de docentrollen professional, regisseur en lid van de schoolorganisatie aan de orde. Daarnaast worden de praktijkervaringen van de dio’s besproken, en verbonden met relevante theorie. In dit onderdeel worden dio’s begeleid bij het werken aan hun portfolio en persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) Specifiek voor het onderdeel Begeleiding is dat alle rollen aan de orde komen, allemaal vanuit de centrale rol: de docent als professional. Het leren van ervaringen in de praktijk en het daarop reflecteren staan centraal. Werkwijze Het leren van ervaringen en het daarop (leren) reflecteren vormen een belangrijk onderdeel van de begeleiding. De ervaringen die in de praktijk zijn opgedaan worden verbonden met theorie over leren en lesgeven. Door te reflecteren op het eigen gedrag en dit te analyseren vanuit de verschillende rollen komt de dio tot zijn eigen stijl van lesgeven en professionele identiteit. Tijdens de Begeleidingsbijeenkomsten komen o.a. de volgende thema’s aan de orde: - opvattingen over leren en onderwijzen, - ordehandhaving en klassenmanagement, - interactie met leerlingen - het ontstaan van patronen van interactie, verbale en non-verbale aspecten van het optreden als leraar het functioneren als lid van de schoolorganisatie Het verloop van het leerproces van de dio en de eigen ontwikkeling worden zichtbaar in het elektronisch portfolio dat iedere dio samenstelt onder begeleiding van de instituutsbegeleider en de schoolbegeleider. Toetsing: Tijdens Begeleiding 2 worden er 2 voortgangsgesprekken gevoerd over de ontwikkeling van de dio. Na ongeveer 5 maanden volgt de middenevaluatie en na 10 maanden volgt de eindevaluatie (dit bij een voltijds dio. Voor elk gesprek wordt vooraf informatie gevraagd bij de Begeleider op School (BOS) en de op het ICLON betrokken docenten Bij de beoordeling zijn praktijk en het elektronische portfolio belangrijke bronnen. Deze bronnen worden gebruikt om de student te beoordelen op een aantal rubrics, behorend bij de verschillende docentrollen. Studiemateriaal: Verplicht studiemateriaal: • Ebbens, S (2005). Effectief leren, basisboek. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. ISBN 900130752 3 • Verloop, N. & Lowyck, J. (red.) (2003). Onderwijskunde; een kennisbasis voor professionals. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff. ISBN 900154533 5 • Reader Regie in de klas • Diverse Artikelen
7
Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving: Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard en een elektronisch portfolio; http://blackboard.leidenuniv.nl Begeleiding
8
Pedagogiek Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
diverse 5.0 300 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen. Voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. En dat op een professionele, planmatige manier. Beschrijving: Een leraar die pedagogisch competent is kan: - interactie hebben met en betrokkenheid tonen bij leerlingen - inzicht hebben in en kennis hebben van de identiteitsontwikkeling van individuele leerlingen - inzicht hebben in groepsprocessen en het sociale klimaat van de klas - handelen als (mede)opvoeder en fungeren als gesprekspartner van ouders, collega’s en externe deskundigen - handelen als rolmodel om een goed leer- en leefklimaat te scheppen met inachtneming van culturele en individuele verschillen - een eigen pedagogisch-didactische visie op onderwijs en begeleiding in een pluriforme samenleving ontwikkelen Werkwijze: Om vorm te geven aan het pedagogisch handelen van de DiO komen tijdens de werkcolleges de volgende onderwerpen aan de orde: ontwikkelingspsychologie, groepsdynamica, het voeren van gesprekken met ouders en leerlingen, schoolcontext, interculturele communicatie. De bijeenkomsten dienen door de DiO te worden voorbereid door het lezen van literatuur en het doen van kleine onderzoeken die samenhangen met de thema’s van de bijeenkomsten. De verslagen hiervan komen in een dossier. Tevens analyseert de student een casus met behulp van de aangereikte De student stelt een dossier samen met daarin de uitwerking van uitgevoerde opdrachten en de eindcasus. begrippen. Beoordeling vindt plaats op basis van de verslagen, de bijdragen tijdens de bijeenkomsten en op basis van het handelen in de praktijk aan de hand van de rubric Pedagoog. Toetsing: Beoordeling vindt plaats op basis van de ingeleverde verslagen, de bijdragen tijdens de bijeenkomsten en op basis van het handelen in de praktijk aan de hand van de rubric Pedagoog. Studiemateriaal: Verplicht studiemateriaal: • De Wit, J., Slot, W., Van Aken, M. (2004). Psychologie van de Adolescentie. Baarn: HBuitgevers. ISBN 905574210-4 • Konig, A. (1995). In gesprek met de leerling. Houten: Educatieve Partners/KPC. ISBN 904020032 7 • Diverse artikelen, wordt via Blackboard verspreid. Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding.
9
Specialisatie Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
diverse 8.0 600 master 2009-20010 Nederlands
Leerdoelen: Na afronding van dit onderdeel hebben studenten de volgende kwalificaties verworven: “De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid als onderzoeker/specialist/ontwikkelaar. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om op grond van zijn wetenschappelijke achtergrond een bijdrage te leveren aan de systematische verdieping van verschillende aspecten van de verschillende rollen van de docent in de school.” Beschrijving: Door middel van een specialisatie verdiept de dio zich in een vakdidactisch onderwerp dat relevant is voor zijn of haar professionele ontwikkeling. Een DIO werkt samen met een of enkele collega-dio’s aan de specialisatie. De volgende specialisatievormen zijn mogelijk: - praktijkonderzoek n.a.v. een vraag/probleem afkomstig uit het eigen vakonderwijs; - ontwikkelingsonderzoek, bijv. een leergang of lessenreeks ontwikkelen, uitproberen en evalueren; - literatuurstudie gericht op een onderwerp uit de vakdidactiek dat goed aansluit bij de professionele ontwikkeling van de dio; - deelname aan vakdidactisch onderzoek van ICLON-medewerkers naar de kennisbasis, professionele ontwikkeling en beoordeling van docenten. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Vanuit het onderdeel Vakdidactiek 1 worden de dio’s tijdig ondersteund bij het kiezen van het onderwerp. Vervolgens vinden enkele besprekingen plaats waarin vraagstelling, inhoud en werkwijze van de specialisatie worden uitgewerkt. Op basis hiervan maken de dio’s een specialisatieplan. Op grond van dit plan kan met de uitvoering van de specialisatie kan worden begonnen, onder begeleiding van de betreffende vakdidacticus en een onderzoeker. De specialisatie resulteert in een mondelinge rapportage en een product in de vorm van een artikel of een essay (in het geval van een literatuurstudie). Bij de diploma-uitreiking in september en maart wordt een prijs uitgereikt voor de beste specialisatie in de voorafgaande periode. Ten behoeve van de specialisatie kunnen activiteiten als een studiereis en deelname aan externe trainingen worden ondernomen, zulks altijd in overleg met de begeleider van de specialisatie. Toetsing: De specialisatie resulteert in een product in de vorm van een artikel of een essay (alleen voor literatuurstudie). De tekst van een essay wordt zodanig ingeleverd dat deze –direct of na enige bewerking- te publiceren zou zijn in een vaktijdschrift (artikel) of op de opiniepagina van NRC/Handelsblad (essay). Het product wordt beoordeeld aan de hand van een rubric. Literatuur NB: Deze boeken worden aangeraden, maar hoeven niet verplicht aangeschaft te worden. Baarda, D.B., & De Goede, M.P.M. (2001). Basisboek methoden en technieken (derde, herziene druk). Groningen, Houten: Stenfert Kroese. Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., & Teunnissen, J. (1995). Basisboek kwalitatief onderzoek. Houten: Stenfert Kroese. Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers. Ponte, P. (2002). Onderwijs van eigen makelij. Actieonderzoek in scholen en opleidingen. Baarn: Nelissen BV. Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding
10
Digitale leeromgeving De Blackboardmodule Specialisatie bevat nadere informatie. Hier is een toolbox te vinden, die bedoeld is ter ondersteuning op methodologisch gebied. Bovendien is in deze module een groot aantal specialisatieproducten uit de afgelopen jaren verzameld. DIO’s moeten zich zelf enrollen in deze site. http://blackboard.leidenuniv.nl
11
Vakdidactiek Nederlands VAKDIDACTIEK 1 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
H. Hulshof en R. de Bonth 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In Vakdidactiek 1 staan vooral de kennisbasis en basisvaardigheden centraal. Het gaat om de rol van docent als vakdidacticus. Dat betekent dat de dio de leerlingen moet helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak Nederlands eigen te maken en ze vertrouwd te maken met de manier waarop deze kennis in het dagelijks leven gebruikt wordt. Om die verantwoordelijkheid met theoretische onderbouwing waar te kunnen maken, moet de dio vakinhoudelijk en didactisch competent zijn. Voor het vmbo-t ook pedagogisch-didactisch competent. De werkgroep richt zich op vakonderdelen uit de onderbouw van havo en vwo en het vmbo-t. De dio zal lessen ontwerpen vanuit de op school gebruikte methode. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkgroep met uit te voeren opdrachten tijdens de bijeenkomsten en voor het vakdidactisch dossier. Feedback van docent en elkaar tijdens de bijeenkomsten. Opdrachten (waaronder lesplannen) worden in het vakdidactisch dossier opgenomen. Vakdidactiek 1 wordt afgerond met een gesprek na afronding van de werkgroep. Voor dit beoordelingsmoment leveren de studenten een aantal producten in, gemaakt op basis van of tijdens de bijeenkomsten op het instituut, opdrachten en leservaringen. Tijdens vakdidactische supervisie worden resultaten en ontwikkeling met behulp van de vakdidactische rubric besproken. Toetsing: In het vakdidactisch dossier zijn zes opdrachten uitgewerkt, voorzien van reflectie. Studiemateriaal: Verplichte literatuur en aan te schaffen boeken H. Bonset e.a., Nederlands in de onderbouw. Een praktische didactiek. Bussum: Coutinho. Bolscher e.a., Literatuur en fictie. Een didactische handreiking voor het voortgezet onderwijs. Leidschendam: Biblion.
12
D. Schram & A.M. Raukema (red.), Lezen in de lengte en lezen in de breedte. Delft: Eburon. Stichting Lezen Reeks 7. J. Land, Zwakke lezers, sterke teksten ? Delft 2009: Eburon Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt geen gebruik gemaakt van Blackboard
13
Nederlands VAKDIDACTIEK 2 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
H. Hulshof en R. de Bonth 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In Vakdidactiek 2 vindt uitbreiding en verdieping van de verschillende domeinen van het vak Nederlands plaats: leesvaardigheid, mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid, argumentatieleer, literatuur, taalkunde. In de colleges ligt de nadruk op de nieuwste ontwikkelingen binnen het schoolvak Nederlands en de vakdidactiek. Van de dio wordt verwacht dat hij/zij met behulp van wetenschappelijke artikelen de koppeling tussen theorie en praktijk in zijn/haar onderwijspraktijk demonstreert. Bij het ontwerpen en evalueren van lessen wordt gebruik gemaakt van verschillende didactische modellen. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcollege met opdrachten. Toenemende activiteiten van de docent t.a.v. zelfstandig leren. Opklimmende moeilijkheidsgraad van de verschillende vakdidactische onderdelen, zoals op het gebied van theoretische onderbouwing, didactische modellen, sturing, leerstijlen en materiaalgebruik. Toetsing: Opdrachten in vakdidactisch dossier. Vakdidactische ontwikkeling met behulp van rubric vakdidacticus Nederlands. Studiemateriaal: Verplichte literatuur en aan te schaffen boeken: Projectgroep Nederlands VO, Nederlands in de tweede fase. Bussum 2005: Coutinho. Bolscher e.a., Literatuur en fictie. Een didactische handreiking voor het voortgezet onderwijs. Leidschendam 2004: Biblion. D. Schram & A.M. Raukema (red.), Lezen in de lengte en lezen in de breedte. Deldft 2006: Eburon. Stichting Lezen Reekst 7. H. Goosen (red.), Forum of arena: opvattingen over literatuuronderwijs. Een stand van zaken in 2007. VON-Cahier 1. http://www.voncahier.nl/von-cahier-1/ N. Verloop & J. Lowyck (red.), Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals. Groningen/Houten 2003: Wolters-Noordhoff. Hieruit voor vakdidactiek hoofdstuk 9: Evaluatie en assessment (p. 374411).
14
Rooster: Via http://onderwijsnieuws.weblog.leidenuniv.nl of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt geen gebruik gemaakt van Blackboard
15
Klassieke Talen VAKDIDACTIEK 1 Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
A.F. van der Plaat 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in onderbouw en bovenbouw VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - Heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstige studie en beroep en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden. - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Het programma vakdidactiek Klassieke Talen en KCV bestaat uit een reeks colleges en het vakdidactisch dossier. Als rode draad door de colleges loopt de lessenserie. De kerntaak van de (beginnend) docent is immers het verzorgen van een serie lessen waarmee het leerproces van de leerling wordt (aan) gestuurd, zodat zij het door de docent gestelde leerdoel bereiken. De eisen die vanuit de vakdidactiek aan de dio gesteld worden verschuiven door het jaar heen van basale criteria die gelden voor een 'standaardles' tot – later in de vervolgopleiding – meer specifieke zoals aandacht voor de verschillende fases van het leerproces, de rol van de docent als begeleider hiervan en het verkennen van lesideeën 'buiten het boekje'. Daarnaast zullen verschillende niet-lesgebonden onderwerpen aan bod komen te beginnen met de geschiedenis van het vak tot vakspecifieke onderwerpen als de werving en keuzebegeleiding. De colleges vormen de ondersteuning van de studietaak Klassieke Talen en KCV. De studietaak beoogt een instrument te zijn aan de hand waarvan de dio zich kan professionaliseren vanuit zijn rol als vakdidacticus. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Hoor en -werkcollege Toetsing: De criteria voor de beoordeling van de docent als vakdocent zijn de volgende. De dio heeft aantoonbaar een gevarieerd aantal lesplannen gemaakt gericht op het bevorderen van een tevoren geëxpliciteerd eigen ontwikkelingsdoel, hij heeft voorts deze lessen (en andere) op adequate wijze uitgevoerd en geëvalueerd met het oog op volgende lesplannen, zodat hij zijn eigen ontwikkeling in de gewenste richting bevordert. Hij maakt voorts een begin deze lesplannen inhoudelijk-didactisch en leertheoretisch te verantwoorden, waarmee hij een aanzet geeft tot de ontwikeling van een professionele attitude ten aan zien van zijn eigen ontwikkeling. Deze lesplannen vormen tezamen met de nodige ondersteunende documenten (overzicht van uitleg/hand-out/sheets, extra opdrachten, toetsen, beoordeeld werk van leerlingen etc.) en de theoretische onderbouwing van gemaakte keuzes de Lessenserie.
16
Naast de lessenserie bevat het vakdidactisch dossier een lectuurdossier en tenminste een drietal ‘showcases’ Studiemateriaal Didactiek klassieke talen & KCV Verplicht studiemateriaal: J. Lowyck & N. Verloop (red.), Onderwijskunde. Een kennis basis voor professionals. Groningen 2003. ISBN 90 01 5433 5 S. Ebbens e.a., Effectief leren in de les. Basisvaardigheden voor docenten Wolters-Noordhoff Groningen 2005. ISBN 90 01 30752 3 Aanbevolen studiemateriaal Selectie artikelen van het aanbod op Blackboard verwerkt in een lectuurdossier Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Deze cursus maakt gebruik van Blackboard. www.blackboard.leidenuniv.nl, cursus: Vakdidactiek Klassieke talen en KCV. Daar is veel ondersteunend materiaal te vinden, zoals bronnenmateriaal, opdrachten, een overzicht van het programma, interessante links. Alle collegelectuur is te vinden in de map ‘Collegelectuur’ onder ‘Course documents’. Verder biedt Blackboard ook veel extra’s voor je eigen lespraktijk, van tips tot uitgewerkte lesideeën. Bijzonderheden: Het blok VD KT 1 moet met een voldoende zijn afgerond alvorens men kan starten met VD KT 2.
17
Klassieke Talen VAKDIDACTIEK 2
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
A.F. van der Plaat 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen De leraar in onderbouw en bovenbouw VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - Heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Als rode draad door de werkcolleges loopt de lessenserie. De eisen die vanuit de vakdidactiek aan de dio gesteld worden, verschuiven door het programma heen van basale criteria die gelden voor een ‘standaardles’ tot meer specifieke zoals aandacht voor de verschillende fases van het leerproces, de rol van de docent als begeleider en het verkennen van lesideeën ‘buiten het boekje’. Daarnaast zullen verschillende onderwerpen aan bod komen, van de geschiedenis van het schoolvak tot het uitleggen van grammatica. De colleges vormen de ondersteuning van de studietaak. Voor Vakdidactiek 2 zijn zeven bijeenkomsten gepland m.b.t. de vakdomeinen en meer vakspecifieke onderwerpen (CE, werving en promotie, excursies. Tijdens de colleges worden verwerkingsopdrachten besproken aan de hand van voorbereide stof met een hoge praktijkrelevantie. De lectuur komt niet altijd expliciet ter sprake, maar is nodig voor het begrip - en daarmee de voortgang - en de verwerkingsopdrachten. Toetsing: De criteria voor de beoordeling van de docent als vakdocent zijn de volgende. De dio heeft aantoonbaar een gevarieerd aantal lesplannen gemaakt gericht op het bevorderen van een tevoren geëxpliciteerd eigen ontwikkelingsdoel, hij heeft voorts deze lessen (en andere) op adequate wijze uitgevoerd en geëvalueerd met het oog op volgende lesplannen, zodat hij zijn eigen ontwikkeling in de gewenste richting bevordert. Hij is voorts in staat deze lesplannen inhoudelijk-didactisch en leertheoretisch te verantwoorden, waarmee hij aantoont een professionele attitude ten aan zien van zijn eigen ontwikkeling te hebben ontwikkeld. Deze lesplannen vormen tezamen met de nodige ondersteunende documenten (overzicht van uitleg/hand-out/sheets, extra opdrachten, toetsen, beoordeeld werk van leerlingen etc.) en de theoretische onderbouwing van gemaakte keuzes de Lessenserie. Naast de lessenserie bevat het vakdidactisch dossier een lectuurdossier en tenminste een drietal ‘showcases’. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Hoor- en werkcollege
18
Studiemateriaal: Didactiek klassieke talen & KCV Verplicht studiemateriaal: A.F. van der Plaat (red.), Reader KCV. Leiden 2000. J. Lowyck & N. Verloop (red.), Onderwijskunde. Een kennis basis voor professionals. Groningen 2003. ISBN 90 01 5433 5 S. Ebbens e.a., Effectief leren in de les. Basisvaardigheden voor docenten Wolters-Noordhoff Groningen 2005. ISBN 90 01 30752 3 Aanbevolen studiemateriaal Selectie artikelen van het aanbod op Blackboard verwerkt in een lectuurdossier Rooster: via http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard: www.blackboard.leidenuniv.nl, cursus: Vakdidactiek Klassieke talen en KCV Op Blackboard is veel ondersteunend materiaal te vinden, zoals bronnenmateriaal, opdrachten, een overzicht van het programma, interessante links. Alle collegelectuur is te vinden in de map ‘Collegelectuur’ onder ‘Course documents’. Verder biedt Blackboard ook veel extra’s voor je eigen lespraktijk, van tips tot uitgewerkte lesideeën. Bijzonderheden: Voor toelating tot de colleges VD KT 2 moet VD KT 1 met een voldoende zijn afgerond.
19
Moderne Vreemde Talen VAKDIDACTIEK 1 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
W. van der Es, R. Kalisvaart, E. de Vrind, P. Buurman 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving In vakdidactiek 1 MVT staat het lesgeven van ( en ook in ) een moderne vreemde taal in de onderbouw van havo/vwo en vmbo-t centraal. Het maken van een goed lesplan, het verwerven van de vier vaardigheden (lezen, luisteren, spreken en schrijven) en de plaats en verwerving van de taalmiddelen grammatica en vocabulaire zijn belangrijke aspecten van de cursus. De colleges in VD 1 zijn zo praktisch mogelijk op het dagelijkse lesgeven gericht. Voor minoren vormt dit onderdeel een afgesloten geheel. Voor iedere bijeenkomst wordt literatuur bestudeerd. Deze literatuur wordt verwerkt in ontwerpen voor eigen lessen. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Voor iedere bijeenkomst wordt literatuur bestudeerd. Tijdens het opleidingsjaar legt de dio een vakdidactisch dossier aan. Het doel daarvan is dat de dio zijn ontwikkeling als vakdocent laat zien en ermee aantoont dat hij aan de vakdidactische competenties van (tenminste) een startbekwame docent voldoet. Het vakdidactisch dossier wordt in blackboard aangemaakt. Het vakdidactisch dossier bestaat uit analyse en verantwoording van didactiek in eigen lessen, didactische analyse van lesopnames, verwerking van literatuur en collegestof. Toetsing: dio’s leveren een vakdidactisch dossier in. Het vakdidactisch dossier 1 bestaat uit analyse en verantwoording van didactiek in eigen lessen gekoppeld aan de collegeonderwerpen. Studiemateriaal: - Staatsen, Francis, Moderne Vreemde Talen in de Onderbouw, kerndoelen in de praktijk . isbn: 9789046901540 · 2009, 4de druk · paperback - 405p. · prijs: € 34.50 uitgeverij: Coutinho, - Bimmel et al, Handboek Ontwerpen Talen, Vossiuspers UvA, Amsterdam, 2008. (te downloaden op internet) - Reader Vakdidactiek 1 + Basisvaardigheden van docenten
20
-
Reader Vakdidactiek 2 Lidmaatschap Vereniging van leraren in Levende Talen (dio’s kunnen via de website van de VLLT een zeer goedkoop abonnement aanschaffen) Aanmelding bij je vakcommunity op Kennisnet (gratis, informatie hierover wordt gegeven tijdens het eerste college)
Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
21
Moderne Vreemde Talen VAKDIDACTIEK 2 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
W. van der Es, R. Kalisvaart, E. de Vrind, P. Buurman 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In vakdidactiek 2 MVT staat het lesgeven van ( en ook in ) een moderne vreemde taal in de Tweede Fase centraal. Het accent ligt op de ontwikkelingen in het talenonderwijs en de theoretische achtergronden. Belangrijke aspecten van de cursus zijn activerende werkvormen, samenwerkend leren, zelfstandig leren, het ontwikkelen en beoordelen van eigen lesmateriaal, het werken met een studiewijzer, taakgerichtonderwijs, het taalportfolio en het Europees Referentie Kader. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Onderwijsvorm: werkcolleges. Voor iedere bijeenkomst wordt literatuur bestudeerd. De dio’s leggen een relatie met theorie en literatuur en zijn eigen schoolpraktijk. Tijdens het opleidingsjaar legt de dio een vakdidactisch dossier aan. Het doel daarvan is dat de dio zijn ontwikkeling als vakdocent laat zien en ermee aantoont dat hij aan de vakdidactische competenties van (tenminste) een startbekwame docent voldoet. Het vakdidactisch dossier wordt in blackboard aangemaakt. Het vakdidactisch dossier bestaat uit analyse en verantwoording van didactiek in eigen lessen, didactische analyse van lesopnames, verwerking van literatuur en collegestof. Toetsing: dio’s leveren een vakdidactisch dossier 2 in. In dit vakdidactisch dossier geeft de dio twee voorbeelden van good practice en onderbouwt waarom dit ‘good practice’ is door te verwijzen naar vakdidactische bronnen, de colleges en de ontwerpregels zoals ze in het Handboek Ontwerpen Talen staan. In deze voorbeelden zijn vormen van samenwerkend leren en activerende werkvormen verwerkt. Dit wordt met een lesopname geïllustreerd. Met behulp van een rubric wordt niveau van vakdidactische ontwikkeling bepaald. Studiemateriaal: Reader Vakdidactiek II Moderne Vreemde Talen Bimmel, P., et al: Handboek Ontwerpen Talen, Vossiuspers UVA, Amsterdam, 2008 Ebbens en Ettekoven, Effectief leren , basisboek Lidmaatschap Levende Talen : www.levendetalen.nl
22
Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
23
Biologie VAKDIDACTIEK 1
Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
F. Janssen en E. de Hullu 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In de cursus vakdidactiek biologie staat de kerntaak van de biologiedocent centraal: ontwerpen, uitvoeren en evalueren van biologielessen. Als je les gaat geven zul je verschillende keuzen moeten maken. Wat wil je leerlingen leren en hoe ga je ze dat leren? In deze cursus wordt een biologiedidactisch model aangereikt dat je kan helpen bij het maken en uitvoeren van beslissingen m.b.t. inhoud en aanpak van je biologielessen. In VD 1 maak je kennis met het instrument en verwerf je biologiedidactische basiskennis- en vaardigheden voor het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van motiverende en productieve biologie lessen. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Voor docenten biologie, scheikunde en natuurkunde is het geven van practica vanzelfsprekend een belangrijke taak. In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten van natuurwetenschappelijke practica. Dit gebeurt in een bijeenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de DIO’s scheikunde, natuurkunde en biologie . Toetsing: Ter afronding van vakdidactiek 1 worden producten, die je hebt gemaakt op basis van de bijeenkomsten op het instituut, opdrachten en leservaringen, met behulp van een rubric beoordeeld. Studiemateriaal Verplicht studiemateriaal Janssen, F (2007) BioLogen. Denkgereedschap voor het biologieonderwijs. Leiden. ICLON. Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
24
25
Biologie VAKDIDACTIEK 2 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
F. Janssen en E. de Hullu 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. . Beschrijving In de cursus vakdidactiek biologie staat de kerntaak van de biologiedocent centraal: ontwerpen, uitvoeren en evalueren van biologielessen. Als je les gaat geven zul je verschillende keuzen moeten maken. Wat wil je leerlingen leren en hoe ga je ze dat leren? In deze cursus wordt een biologiedidactisch model aangereikt dat je kan helpen bij het maken en uitvoeren van beslissingen m.b.t. inhoud en aanpak van je biologielessen. In VD2 leer je lessen te ontwerpen, uit te voeren en te evalueren aan de hand van bepaalde centrale thema’s uit het biologieonderwijs (bijv. voortplanting en seksualiteit, genetica, evolutie etc.). In VD2 vindt er eveneens een veldwerkweek plaats. Je leert hier op locatie hoe je in je lessen aandacht kunt besteden aan veldwerk, natuurbeleving en waardevorming. Toetsing: Ter afronding van vakdidactiek 2 worden producten, die je hebt gemaakt op basis van de bijeenkomsten op het instituut, opdrachten en leservaringen, met behulp van een rubric beoordeeld. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Docenten biologie, scheikunde en natuurkunde en wiskunde werken in toenemende mate samen in multidisciplinaire teams (profielwerkstukken, ANW, NLT). In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten. Dit gebeurt in een bijenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de DIO’s scheikunde, biologie en wiskunde. In deze bijeenkomst komen thema’s aan bod als: vakoverstijgende begrippen, veranderingen in bètaonderwijs (context-concept etc.), modellen, etc. Literatuur Janssen, F (2007) BioLogen. Denkgereedschap voor het biologieonderwijs. Leiden. ICLON Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving
26
Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard.
27
Natuurkunde VAKDIDACTIEK 1 Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
H. van Bemmel 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Bij vakdidactiek Natuurkunde 1 houd je je bezig met ontwerpen en analyseren van lessen (lesopbouw, directe instructie en afwisseling van activerende werkvormen). Je denkt na over de wijze waarop en de middelen waarmee je leerlingen kunt motiveren. Je oefent en verdiept je in het geven van interactieve demonstratieproeven, je besteedt aandacht aan pre-concepties bij leerlingen, aan het ontwikkelen van vakconcepten bij leerlingen en in het gebruiken van authentiek lesmateriaal, het functioneel inzetten van ICT (internet en interactieve simulatie software). Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten De werkcolleges worden zo veel mogelijk afgestemd op de praktijk. Voor docenten biologie, scheikunde en natuurkunde is het geven van practica vanzelfsprekend een belangrijke taak. In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten van natuurwetenschappelijke practica. Dit gebeurt in een bijenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de Docenten-in-Opleiding scheikunde en biologie Toetsing: Beoordeling vindt plaats aan de hand van een vakdidactisch dossier. Het dossier bestaat uit een aantal producten, gemaakt op basis van de bijeenkomsten op het instituut, opdrachten, leservaringen en theorie. Belangrijk instrument bij de beoordeling is de vakdidactische rubric.
Literatuur Lowyck, J. & Verloop, N (2003). Onderwijskunde. Wolters-Noordhoff. Ebbens e.a. Effectief leren, basisboek. Wolters-Noordhoff. Reader Rooster http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard.
28
Natuurkunde VAKDIDACTIEK 2
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
H. van Bemmel 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Bij vakdidactiek Natuurkunde 2 richt je je op vergelijking van schoolboeken onderling en in relatie tot het examenprogramma. Je leert op welke manier je leerlingen kunt stimuleren tot het doen van onderzoek: daarbij verdiep je je in het aanleren van onderzoeksvaardigheden bij leerlingen. Je gaat na hoe je vanuit het vak rekening kunt houden met verschillende leerstijlen en hoe je zinvol gebruik van natuurkundige software en van de computer als meetinstrument. Je ontwerpt een lessenserie met meerdere werkvormen van minimaal 6 lessen waarin een onderwerp geheel behandeld wordt. Je oriënteert je op bronnen en op de organisaties die zich in Nederland bezig houden met het Natuurkunde onderwijs. Tenslotte vorm je een eigen visie op Natuurkunde onderwijs Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten De werkcolleges worden zo veel mogelijk afgestemd op de praktijk. Docenten biologie, scheikunde en natuurkunde en wiskunde werken in toenemende mate samen in multidisciplinaire teams (profielwerkstukken, ANW, NLT). In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten. Dit gebeurt in een bijenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de DIO’s scheikunde, biologie en wiskunde. In deze bijeenkomst komen thema’s aan bod als: vakoverstijgende begrippen, veranderingen in bèta-onderwijs (context-concept etc.), modellen, etc. Toetsing: Beoordeling vindt plaats aan de hand van een vakdidactisch dossier en een eindpresentatie. Het dossier bestaat uit een aantal producten, gemaakt op basis van de werkcolleges, opdrachten, leservaringen en theorie. Belangrijk instrument bij de beoordeling is de vakdidactische rubric. Literatuur Lowyck, J. & Verloop, N (2003). Onderwijskunde. Wolters-Noordhoff. Ebbens e.a. Effectief leren, basisboek. Wolters-Noordhoff. Rooster
29
http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard.
30
Scheikunde VAKDIDACTIEK 1
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
C. Bertona 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving Vakdidactiek Scheikunde gaat in op de inhoud van het vak en de manier(en) waarop deze kan worden overgebracht op leerlingen. VDI zal vooral de meest elementaire vakdidactiek aan de orde stellen. De nadruk ligt hierbij op het voorbereiden en uitvoeren van lessen waarbij leeractiviteiten worden ontwikkeld die aansluiten bij de geformuleerde lesdoelen en de beginsituatie van leerlingen. Er wordt veel aandacht besteed aan het aantrekkelijk maken van het scheikunde onderwijs en het aansluiten op de belevingswereld van leerlingen. Belangrijk instrument hierbij is het vakdidactisch model waarbij verschillende vakperspectieven een rol spelen als het gaat om de keuzes die gemaakt worden voor de invulling van het onderwijsleerproces. Aandachtspunten zijn: • Schoolboeken en examens • Zelfstandig opzetten van een les • Misconcepties van leerlingen • Leerproces van leerlingen vertaald naar scheikundeonderwijs • Evaluatievormen voor het scheikundeonderwijs • Practicum Ondersteuning door vakbladen en organisaties Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Vakdidactiek 1 bestaat uit werkcolleges van 3 uur. Tijdens deze werkcolleges staat de eigen lespraktijk centraal. Deze wordt in de bijeenkomsten systematisch in relatie gebracht met theoretische inzichten. De opdrachten voor vakdidactiek 1 zijn erop gericht om wat in de bijeenkomsten aan bod is gekomen te vertalen naar de eigen lespraktijk in concrete lessen. Toetsing: Aan het eind van vakdidactiek 1 leveren DIO's een vakdidactisch dossier in. Hierin beschrijft de DIO zijn eigen ontwikkeling t.a.v. de rol van (vak)didacticus. Het doel van dit dossier is het onderbouwen van de inschatting van het niveau en het laten zien van de ontwikkeling en groeiende vakdidactisch competentie van de DIO.
31
De kern van het dossier bestaat uit de analyse van een aantal lesfragmenten vanuit (vak)didactisch perspectief. Het dossier bestaat verder uit aanvullend materiaal voor zover dit relevant is in relatie tot de analyse van de lesfragmenten. Dit kunnen producten zijn gemaakt op basis van de bijeenkomsten op het instituut, opdrachten, leservaringen en theorie. Het cijfer voor vakdidactiek 1 wordt bepaald door een mondeling gesprek n.a.v. het vakdidactisch dossier. Belangrijk instrument bij de beoordeling is de vakdidactische rubric. Studiemateriaal: Verplicht studiemateriaal: Lowyck, J. & Verloop, N (2003). Onderwijskunde. Wolters-Noordhoff. (zelf aanschaffen) Ebbens e.a. Effectief leren, basisboek. Wolters-Noordhoff. (zelf aanschaffen) NVOX, het maandblad van de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen Lesmethoden voor het schoolvak scheikunde Diverse (inter)nationale chemiedidactische tijdschriften Aanbevolen studiemateriaal Hoogeveen, P. & Winkels , J (2003). Het didaktische werkvormen boek, variatie en differentiatie in de praktijk. Koninklijke van Gorcum Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard Bijzonderheden: Voor docenten biologie, scheikunde en natuurkunde is het geven van practica vanzelfsprekend een belangrijke taak. In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten van natuurwetenschappelijke practica. Dit gebeurt in een bijenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de DIO’s natuurkunde en biologie .
32
Scheikunde VAKDIDACTIEK 2
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
C. Bertona 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Vakdidactiek Scheikunde gaat in op de inhoud van het vak en de manier(en) waarop deze kan worden overgebracht op leerlingen. In VD2 zal de nadruk liggen op het ontwikkelen van eigen lesmateriaal waarbij de lesmethode een ondergeschikte rol heeft. Daarnaast worden DIO’s gestimuleerd om eigen lesdoelen te stellen In dit kader worden door DIO’s leeractiviteiten ontworpen die aansluiten bij de geformuleerde lesdoelen en de beginsituatie van leerlingen. Hierbij wordt in toenemende mate ook rekening gehouden met verschillen tussen leerlingen Naast het vakdidactisch model waarbij verschillende vakperspectieven een rol spelen, zal theorie over leren van leerlingen en leerstijlen als input worden gebruikt als het gaat om de keuzes die gemaakt worden voor de invulling van het onderwijsleerproces. Aandachtspunten zijn o.a.: - Misconcepties van leerlingen - Omgaan met verschillen tussen leerlingen - Context concept benadering - Zelfstandig opzetten van een lessenseries Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Vakdidactiek 2 bestaat uit werkcolleges van 3 uur. Tijdens deze werkcolleges staat de eigen lespraktijk centraal. Deze wordt in de bijeenkomsten systematisch in relatie gebracht met theoretische inzichten. De opdrachten voor vakdidactiek 2 zijn erop gericht om wat in de bijeenkomsten aan bod is gekomen te vertalen naar de eigen lespraktijk in concrete lessen. Docenten biologie, scheikunde en natuurkunde en wiskunde werken in toenemende mate samen in multidisciplinaire teams (profielwerkstukken, ANW, NLT). In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten. Dit gebeurt in een bijenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de DIO’s natuurkunde, biologie en wiskunde. In deze bijeenkomst komen thema’s aan bod als: vakoverstijgende begrippen, veranderingen in bètaonderwijs (context-concept etc.), modellen, etc.
33
Daarnaast besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten van natuurwetenschappelijke practica . Deze dagvullende bijeenkomst vindt plaats in het Junior Science Lab (op het Gorlaeus) gezamenlijk met de DIO’s natuurkunde en biologie. Toetsing: Aan het eind van vakdidactiek 2 leveren DIO's een vakdidactisch dossier in. Het doel van dit dossier is het onderbouwen van de inschatting van het niveau en het laten zien van de ontwikkeling en groeiende vakdidactisch competentie van de DIO en de eigen verwachtingen daarin ten aanzien van verdere doorgroeimogelijkheden De kern van het dossier bestaat uit de analyse van een aantal lesfragmenten vanuit (vak)didactisch perspectief. Het dossier bestaat verder uit aanvullend materiaal voor zover dit relevant is in relatie tot de analyse van de lesfragmenten. Dit kunnen producten zijn gemaakt op basis van de bijeenkomsten op het instituut, opdrachten, leservaringen en theorie. Een belangrijk product in het dossier is het onderwijsleerpakket, OLP. Het OLP, bestaat uit een serie van 4 tot 6 lessen met alle informatie, materiaal en didactische aanwijzingen, die nodig zijn om het geheel van aaneensluitende lessen vorm te kunnen geven. Aan het OLP worden specifieke eisen gesteld. Daarnaast beschrijft de DIO zijn eigen ontwikkeling t.a.v. de rol van vakdidacticus. Het cijfer voor vakdidactiek 2 wordt bepaald door een mondeling gesprek n.a.v. het vakdidactisch dossier. Belangrijk instrument bij de beoordeling is de vakdidactische rubric. Studiemateriaal: Verplicht studiemateriaal: Lowyck, J. & Verloop, N (2003). Onderwijskunde. Wolters-Noordhoff. Ebbens e.a. Effectief leren, basisboek. Wolters-Noordhoff. NVOX, het maandblad van de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen Lesmethoden voor het schoolvak scheikunde Diverse (inter)nationale chemiedidactische tijdschriften Aanbevolen studiemateriaal Hoogeveen, P. & Winkels , J (2003). Het didaktische werkvormen boek, variatie en differentiatie in de praktijk. Koninklijke van Gorcum Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard Bijzonderheden: Docenten biologie, scheikunde en natuurkunde ien wiskunde werken in toenemende mate samen in multidisciplinaire teams (profielwerkstukken, ANW, NLT). In het kader van de opleiding tot docent besteden we aandacht aan een aantal vakoverstijgende, specifieke aspecten. Dit gebeurt in een bijenkomst vakdidactiek gezamenlijk met de DIO’s natuurkunde, biologie en wiskunde. In deze bijeenkomst komen thema’s aan bod als: vakoverstijgende begrippen, veranderingen in bèta-onderwijs (context-concept etc.), modellen, etc.
34
Wiskunde VAKDIDACTIEK 1
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
P. Kop 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - hij/zij heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - hij/zij kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen kunnen bereiken en gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - hij/zij evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - hij/zij formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijs- en leertheorieën. Beschrijving: Vakdidactiek wiskunde houdt zich bezig met het leren en doceren van het vak wiskunde in de praktijk en theorie. Zoveel als mogelijk zal de praktijk van de startende docent als uitgangspunt worden genomen en worden gekoppeld aan theorie. Tijdens de bijeenkomsten zal er, aan de hand van een wiskundig didactisch model, geleerd worden om lessen te ontwerpen en te analyseren. Tevens wordt er gewerkt aan een eigen praktijktheorie, die wordt ontwikkeld naar aanleiding van de eigen ervaringen en de ingebrachte theorie. De katernen van het vakdidactisch handboek worden gebruikt bij thematische behandeling van aspecten van wiskundeonderwijs. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges met daarin o.a. presentaties van dio’s aan elkaar, videobespreking van eigen lessen, demonstraties van lessen van ervaren docenten. Van dio’s wordt een actieve voorbereiding en verwerking van de opdrachten in de bijeenkomsten verwacht Toetsing: Beoordeeld wordt een aantal schriftelijke lesplannen, waaronder een minilessenserie van minstens drie lessen, met een motivatie en reflectie. Daarnaast worden twee versies van de praktijktheorie gevraagd. Gedurende de bijeenkomsten worden nog een aantal opdrachten gegeven. Literatuur:: Verplicht studiemateriaal Euclides, blad van de NVvW (via docent) Effectief leren, basisboek, Ebbens en Ettekoven Map met o.a. katernen van vakdidactisch handboek (via docent) Aanbevolen studiemateriaal Een leraar van klasse, F. Korthagen Nieuwe Wiskrant van Freudenthal Instituut
35
Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
36
Wiskunde VAKDIDACTIEK 2
Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar: Periode: Cursuscode Collegejaar Voertaal
P. Kop 5.0 500 master 1e semester 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: -hij/zij heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - hij/zij kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - hij/zij evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - hij/zij formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Vakdidactiek wiskunde houdt zich bezig met het leren en doceren van het vak wiskunde in de praktijk en theorie. Zoveel als mogelijk zal de praktijk van de startende docent als uitgangspunt worden genomen en worden gekoppeld aan de theorie. Tijdens de bijeenkomsten zal er worden om onderwijs bij een hoofdstuk of onderwerp te ontwerpen. Hierbij zal aandacht besteed worden aan alle dimensies van het wiskundig didactisch model: leerdoelen, perspectieven, leerproces, sturing van leerproces, verschillen tussen leerlingen, leermaterialen en werkvormen. Tevens wordt er verder gewerkt aan de eigen praktijktheorie. Bijzondere aandacht wordt besteed aan probleemaanpak, modelleren, samenhang met andere vakken, visie op wiskundeonderwijs en algebraonderwijs. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges met daarin o.a. presentaties van dio’s aan elkaar, videobespreking van eigen lessen, bespreken van eigen lesontwerpen, demonstraties van lessen van ervaren docenten. Van dio’s wordt een actieve voorbereiding en verwerking van de opdrachten in de bijeenkomsten verwacht Toetsing: Beoordeeld wordt een didactisch dossier waarin een dio demonstreert dat hij de geformuleerde leerdoelen gehaald heeft en zijn ontwikkeling m.b.t. het ontwerpen van lessen. Dit gebeurt o.a. door een lessenserie, een aantal versies van eigen praktijktheorie en uitwerkingen van opdrachten bij de bijeenkomsten. Studiemateriaal: Verplicht studiemateriaal Euclides, blad van de NVvW (via docent) Effectief leren, basisboek, Ebbens en Ettekoven
37
Map met o.a. katernen van vakdidactisch handboek (via docent) Aanbevolen studiemateriaal Nieuwe Wiskrant van Freudenthal Instituut Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
38
Filosofie VAKDIDACTIEK 1
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
D.H. Oosthoek 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Kennismaking met het examenprogramma, de domeinen en de eindtermen van het vak filosofie in de bovenbouw van havo en vwo. Daarnaast maakt de dio kennis met de mogelijkheden om te filosoferen in de onderbouw. Om welke kennisinhouden en vaardigheden gaat het en op welke manier is vanuit de academische filosofie de vertaalslag gemaakt naar het voortgezet onderwijs? In dit eerste blok wordt vanuit het examenprogramma toegewerkt naar de praktijk van het lesgeven. Hoe ontwikkel ik een gestructureerde les vanuit filosofische vakinhouden en vaardigheden? De colleges worden afgestemd op activiteiten en ervaringen bij de leer-/werkplek. Behalve dat er zoveel mogelijk wordt teruggekoppeld naar deze ervaringen, vormen deze ervaringen ook weer een uitgangspunt voor verdere verdieping en reflectie. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Voor de colleges worden voorbereidingsopdrachten gemaakt die in verband staan met het thema van het college. Deze opdrachten worden op het college uitgevoerd en besproken en vervolgens bijgesteld om daarna in de lessen toegepast te worden. In het college daarna wordt verslag gedaan van de bevindingen en ervaringen daarbij. Toetsing: In de eindopdracht van het vakdidactisch dossier toont de DIO wat hij kan door het inleveren van een lesplan, een video-opname van (delen van) een gegeven les en een bijbehorend reflectieverslag. Daarbij worden de vakdidactische rubrics voor filosofie gebruikt. De beoordeling vindt tevens plaats op grond van verschillende opdrachten die nauw samenhangen met de praktijkervaringen. Deze worden verzameld in een vakdidactisch dossier. Onderwijsvorm: Werkcollege Studiemateriaal: Verplicht: Syllabus Vakdidactiek filosofie 2010-2011 Examenprogramma filosofie Havo en Vwo (vanaf 2007) Examenbundel Rede en religie (uitgeverij Van Gennep, Amsterdam)
39
Aangeraden:
Examenbundel Denkbewegingen (uitgeverij Ambo, Amsterdam) Lesmethode: Wijsneuzen. Aanzetten tot filosoferen voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs (uitgeverij Primavera Educatief, Leiden) Lesmethode: Wij denken over filosofie (uitgeverij Damon, Budel) Lesmethode: Leren filosoferen (uitgeverij Thieme-Meulenhoff, Utrecht/Zutphen) Lesmethode: Het oog in de storm (uitgeverij Boom, Amsterdam) Lesmethode: Cogito (uitgeverij Veen, Diemen) Lesmethode: Prima Filsoofie: een eerste kennismaking met de filosofie (uitgeverij Damon, Budel) Contextmateriaal: Philosophy and Teaching, Filosofie Magazine en Dagblad Trouw (bijlage ‘Letter en Geest’) www.bcfvo.nl (relevante informatie over filosofie in het v.o.) www.slo.nl (uitwerkingen examenprogramma, vakdossiers, lessenseries)
Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
40
Filosofie VAKDIDACTIEK 2 Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
D.H. Oosthoek 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Bij vd2 worden enkele zaken uit vd1 uitgewerkt en theoretisch verdiept. Er wordt gereflecteerd over de vraag wat het profiel is van een goede leraar filosofie. Wat wil ik bereiken met mijn lessen? Hoe zet ik leerlingen aan tot zelfstandig en kritisch denken? Hoe leid ik een socratisch gesprek of hoe ga ik om met de klas-als-denktank? Er wordt een stap gezet van de individuele les naar een lessenreeks. In de colleges worden de ervaringen uit de praktijk van het lesgeven voortdurend teruggekoppeld naar de theorie. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Voor de colleges worden voorbereidingsopdrachten gemaakt die in verband staan met het thema van het college. Deze opdrachten worden op het college uitgevoerd en besproken en vervolgens bijgesteld om daarna in de lessen toegepast te worden. In het college daarna wordt verslag gedaan van de bevindingen en ervaringen daarbij. In het bijzonder wordt daarbij aandacht besteed aan het ontwerp en de uitvoering van de lessenreeks. Toetsing: In de eindopdracht van het vakdidactisch dossier toont de DIO wat hij kan door het inleveren van een lessenreeks waarin de op het college en in de literatuur behandelde theorie is verwerkt. Hierbij hoort ook een video-opname van (delen van) een les uit de lessenreeks en een reflectieverslag. Voor de beoordeling worden de vakdidactische rubrics voor filosofie gebruikt. Daarnaast vindt de beoordeling plaats op grond van de opdrachten bij de colleges die nauw samenhangen met de praktijkervaringen. Deze worden verzameld in een vakdidactisch dossier. Studiemateriaal: Verplicht: Syllabus Vakdidactiek filosofie 2010-2011 Examenprogramma filosofie Havo en Vwo (vanaf 2007) Examenbundel Rede en religie (uitgeverij Van Gennep, Amsterdam) Examenbundel Denkbewegingen (uitgeverij Ambo, Amsterdam) Aangeraden: Lesmethode: Wij denken over filosofie (uitgeverij Damon, Budel) Lesmethode: Leren filosoferen (uitgeverij Thieme-Meulenhoff, Utrecht/Zutphen) Lesmethode: Het oog in de storm (uitgeverij Boom, Amsterdam) Lesmethode: Cogito (uitgeverij Veen, Diemen) Contextmateriaal: Philosophy and Teaching, Filosofie Magazine en
41
Dagblad Trouw (bijlage ‘Letter en Geest’) www.bcfvo.nl (relevante informatie over filosofie in het v.o.) www.slo.nl (uitwerkingen examenprogramma, vakdossiers, lessenseries) Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
42
Geschiedenis VAKDIDACTIEK 1
Docenten: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
S. Klein en E. Storck 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Bij vakdidactiek 1 leer je de beginselen van het lesgeven in het vak Geschiedenis in brede zin, maar op een beginnend niveau. Het streven is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de praktijk van de leer/werkplek. In dit college wordt gewerkt aan het ontwikkelen van duidelijk gestructureerde lessen vanuit de vakinhoud, aan de hand van de volgende vragen: – hoe formuleer ik (realistische) vakinhoudelijke leerdoelen? – hoe zorg ik ervoor dat ik leerlingen vanaf het begin motiveer? – welke activerende werkvormen kan ik snel toepassen of uitproberen en hoe? – op welke manieren kan ik gebruikmaken van een geschiedenismethode / leer- en werkboek? – aan welke algemene kenmerken moet een toets / overhoring voldoen? – vanuit welke vakspecifieke vaardigheden denkt en handelt een goede geschiedenisdocent? De nadruk zal liggen op de onderbouw. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. In de bijeenkomsten ligt de focus op telkens een ander thema centraal en worden de eigen ervaringen en producten van dio’s gekoppeld aan vakdidactische theorie en literatuur en aangereikte voorbeelden. Toetsing: Beoordeling vindt plaats op basis van inbreng tijdens de bijeenkomsten (en bijbehorende opdrachten op Blackboard) en van een vakdidactisch dossier met vijf praktijkvoorbeelden ( instap met bijbehorende lesplan, activerende werkvorm, opdracht rond stilstaand beeld, hardopdenkenopdracht, toetsvragen) met bijbehorende eigen leervragen en reflectie, geïllustreerd met een video-opname van een van de lessen. Onderwijsvormen: In bijeenkomsten ligt de focus op telkens een ander thema centraal en worden de eigen ervaringen en producten van dio’s gekoppeld aan vakdidactische theorie en literatuur en aangereikte voorbeelden. Studiemateriaal:
43
Reader Vakdidactiek geschiedenis 2009-20010, vanaf het begin van de cursus verkrijgbaar bij de Servicebalie van FSW Arie Wilschut, Dick van Straaten en Marcel van Riessen, Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent (Coutinho, Bussum 2004) Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard. Hierop zijn handouts, links en tips te vinden en het is een plaats om lesplannen en reflecties te plaatsen en die van anderen te zien.
44
Geschiedenis VAKDIDACTIEK 2 Docenten: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
S. Klein en E. Storck 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: Bij Vakdidactiek 2 (VD2) worden verschillende onderdelen die bij VD1 aan de orde zijn geweest verdiept of uitgebreid. Ook komen enkele nieuwe aspecten van de geschieddidactiek aan de orde. Belangrijke vragen in dit blok zijn: - welke meer complexe werkvormen kan ik toepassen? - hoe koppel ik het gebruik van Internet en het gebruik van historische speelfilms /documentaires aan de vakspecifieke vaardigheden? - hoe stuur ik vanuit de vakinhoud leerprocessen aan waarin leerlingen actief en zelfstandiger leren? - hoe kan ik vakinhoudelijk differentiëren tussen leerlingen? - aan welke eisen moet zelfontwikkeld educatief materiaal precies voldoen? - wat is het eindniveau van leerlingen in 5 HAVO / 6 VWO en hoe toets ik dat? - welke plaats heeft het vak in het schoolcurriculum en wat is het maatschappelijk belang van historische vorming? Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcollege. In bijeenkomsten ligt de focus op telkens een ander thema centraal en worden de eigen ervaringen en producten van dio’s gekoppeld aan vakdidactische theorie en literatuur en aangereikte voorbeelden. Toetsing: Beoordeling vindt plaats op basis van inbreng tijdens de bijeenkomsten (en bijbehorende opdrachten op Blackboard) en van een vakdidactisch dossier met een essay (ik als geschiedenisdocent) en praktijkvoorbeelden ( thematisch onderwijsleergesprek, historische film, activerende werkvorm en toets) met bijbehorende eigen leervragen en reflectie, geïllustreerd met een video-opname en leerlingenmateriaal. Studiemateriaal: Reader Vakdidactiek Geschiedenis 2008-2009 (januaristart 2009) of 2010-2011 (septemberstart 2009), vanaf het begin van de cursus verkrijgbaar bij de Servicebalie van FSW Arie Wilschut, Dick van Straaten en Marcel van Riessen, Geschiedenisdidactiek. Handboek voor de vakdocent (Coutinho, Bussum 2004)
45
Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
46
Godsdienst en Levensbeschouwing VAKDIDACTIEK 1
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
J.A.J. den Ouden 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In de vakdidactiek godsdienst en levensbeschouwing staan drie perspectieven centraal: de ambachtelijke kant van het vak, de relationele kant van het vak en het vak in de context van school en maatschappij. In vakdidactiek 1 ligt het accent op de ambachtelijke kant: - de dio verkent de inhouden van het vak en verwerft de noodzakelijke kennis om die inhouden over te brengen - de dio kent de actuele lesmethoden van het vak, kan hieruit een onderbouwde keuze maken en het lesmateriaal aan de eigen doelstellingen aanpassen - de dio leert lessen en projecten te ontwerpen - de dio leert leerprocessen te stimuleren, te begeleiden en te toetsen - de dio leert bij het vak passende werkvormen kennen en ontwerpen. Door practica, presentaties, discussies en dergelijke oefent de dio de benodigde vaardigheden en ontwikkelt hij een eigen visie op het vak. Speciale aandacht wordt besteed aan waardesystemen van leerlingen en docent, aan de biografische invalshoek, aan leerstijlen, aan meervoudige intelligentie en (groeps)gespreksvormen. Tenslotte onderzoekt de dio het eigen levensverhaal in relatie met het onderwijs en de leerlingpopulatie uit zijn onderwijspraktijk. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten De werkwijze bij dit vak wordt getypeerd door de aanduiding “dubbele bodem”. De dio neemt actief deel aan de leeractiviteiten van de groep en leert daarbij hoe leerlingen in de onderwijspraktijk uitgedaagd en gemotiveerd kunnen worden tot actief, zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren. Toetsing: De student werkt aan het vakdidactisch portfolio, waarin hij de praktijkopdrachten en literatuurstudie verwerkt aan de hand van casussen uit de onderwijspraktijk. De beoordeling vindt plaats met behulp van de vakdidactische rubric in een eindgesprek over het portfolio. Studiemateriaal:
47
Tijdens het college wordt relevante en actuele literatuur uitgereikt door de docent en geselecteerd door de dio, waarmee een persoonlijke reader wordt samengesteld. Studenten wordt dringend aangeraden een abonnement op het tijdschrift Narthex te nemen. Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de docent van de cursus: J. den Ouden, 071- 5273858
48
Godsdienst en Levensbeschouwing VAKDIDACTIEK 2
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
J.A.J. den Ouden 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In vakdidactiek 2 verbreedt de dio de blik naar de context van het vak. Hij onderzoekt verschillende theologische communicatiemodellen en verdiept zich in de relatie identiteit van de school en inhoud en aanpak van het vak. Ook vakoverstijgende aspecten worden belicht. Vragen die behoren bij de bovenbouw komen aan de orde: inhouden van het vak in de bovenbouw en de eisen en inhouden van het eindexamen godsdienst. Tenslotte bereidt de dio zich middels een presentatie voor op deelname aan het maatschappelijk discours over het vak: wat is de actuele betekenis van het vak in een pluriforme, multireligieuze samenleving en hoe laten de identiteit van de school, de levensverhalen van leerlingen en docenten en de inhoud van het vak zich hierin met elkaar verbinden? Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten In vakdidactiek 2 werkt de dio aan een portfolio zoals bij vakdidactiek 1. Centraal staat hierbij de presentatie over een theoretisch onderwerp voor collega docenten levo/godsdienst Toetsing: De student werkt aan het vakdidactisch portfolio, waarin hij de praktijkopdrachten en literatuurstudie verwerkt aan de hand van casussen uit de onderwijspraktijk. De beoordeling vindt plaats met behulp van de vakdidactische rubric in een eindgesprek over het portfolio. Tevens wordt de presentatie beoordeeld. Studiemateriaal: Tijdens het college wordt relevante en actuele literatuur uitgereikt door de docent en geselecteerd door de dio, waarmee een persoonlijke reader wordt samengesteld. Studenten wordt dringend aangeraden een abonnement op het tijdschrift Narthex te nemen. Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving
49
Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de docent van de cursus: J. den Ouden, 0715273858
50
Kunstgeschiedenis/CKV, Kunst Algemeen VAKDIDACTIEK 1
Docent: ECTS: Niveau: Jaar:
E. Bos 5.0 500 master
Collegejaar Voertaal
2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: We gaan uit van de praktijk van de 6 disciplines waaruit CKV is samengesteld, te weten Beeldend, Drama, Muziek, Dans, Film en Wereldliteratuur, die ieder bestudeerd worden vanuit de 4 verplichte domeinen, t.w. culturele activiteit, kennis van kunst & cultuur, praktische activiteit en reflectie. Hierbij wordt er veel aandacht besteed aan diverse eenvoudige werkvormen en het didactiseren van de lesstof. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten De Kunstautobiografie en de analyses van de 6 bezochte activiteiten komen in opzet overeen met de opdrachten die ook voor de leerlingen van CKV verplicht zijn en de zelf ontworpen en geschreven lessenserie dient direct te gebruiken zijn voor het onderwijs van het vak CKV, waarin stage gelopen wordt.. Toetsing: Overeenkomstig de introductie van CKV in het VO wordt ook hier begonnen met het schrijven van een Kunstautobiografie, waarna er in de loop van Vakdidactiek 1 individueel gewerkt wordt aan het ontwerpen en schrijven van een eigen lessenserie, waarin de 6 disciplines met aandacht voor de 4 domeinen aan de orde komen. Bovendien dienen, evenals bij CKV gebruikelijk is, van ieder van de 6 disciplines activiteiten bezocht te worden, waarvan een analyse geschreven wordt. Studiemateriaal: Reader Vakdidactiek Kunstgeschiedenis, CKV & Kunst Algemeen. Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt geen gebruik gemaakt van Blackboard
51
Kunstgeschiedenis/CKV, Kunst Algemeen VAKDIDACTIEK 2
Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
E. Bos 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving:: We gaan uit van de kunsttheorie en kunstgeschiedenis behorende tot de 5 disciplines waaruit Kunst Algemeen is samengesteld, te weten Beeldend, Drama, Muziek, Dans en Film. Hierbij is er ruim aandacht voor verschillende werkvormen en het didactiseren van de lesstof. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten De zelf ontworpen en geschreven lessenserie dient direct te gebruiken zijn voor het onderwijs van het vak Kunst Algemeen, waarin stage gelopen wordt. Toetsing: In de loop van Vakdidactiek 2 wordt individueel gewerkt aan het ontwerpen en schrijven van een eigen lessenserie die te gebruiken is voor het vak Kunst Algemeen. Hierbij wordt nadrukkelijk gelet op afstemming met de vakken CKV en Kunst Specifiek, die in het VO parallel met Kunst Algemeen worden gegeven, maar, m.u.v. CKV, niet binnen de 1e graads lesbevoegdheid Kunstgeschiedenis vallen. Studiemateriaal: Reader Vakdidactiek Kunstgeschiedenis, CKV & Kunst Algemeen. Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
52
Maatschappijwetenschappen & Maatschappijleer VAKDIDACTIEK 1 Docent ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
A. Pormes 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar/lerares in de bovenbouw HAVO/VWO (en VMBO-TL) moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken. Daartoe dient de leraar/lerares over de volgende kwalificaties te beschikken: - Hij/zij heeft een brede interesse voor en kennis over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen en houdt de actualiteit bij; - Hij/zij beheerst de vakinhoudelijke kennis en vaardigheden ruim boven het niveau van het schooltype waarop hij/zij lesgeeft; - Hij/zij beschikt over beschikt over sociaal-wetenschappelijke kennis die ten grondslag ligt aan de domeinen van maatschappijwetenschappen/maatschappijleer en is op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen de sociale wetenschappen op die terreinen; - Hij/zij formuleert heldere vakspecifieke leerdoelen en ontwikkelt en verzorgt op basis hiervan betekenisvolle, stimulerende en effectieve leeractiviteiten. Hierbij houdt hij/zij rekening met de verschillen tussen leerlingen; - Hij/zij weet de relevantie van het vak aan leerlingen over te brengen en hen hiermee te inspireren en motiveren; - Hij/zij maakt gebruik van debat en/of discussie in de lessen. Daarbij legt hij/zij de nadruk op argumentatievaardigheden en het open staan voor andere meningen; - Hij/zij ontwerpt betrouwbare en valide beoordelings- en evaluatie-instrumenten (diagnostische en voortgangstoetsen, schoolexamens, praktische opdrachten, groepsopdrachten) en stemt deze af op de door hem/haar geformuleerde leerdoelen en werkvormen. Beschrijving: De student: - is in staat om een jaarplanning voor klassen te maken; - is in staat om een didactisch verantwoorde lessenreeks te ontwerpen; - is in staat om instrumenten voor het bevorderen van het zelfstandig werken en zelfstandig leren voor de eigen leerlingen te maken zoals: studiewijzers, verwerkingsopdrachten en onderzoeksopdrachten; - is in staat om een schoolexamen voor de vakken maatschappijleer en maatschappijwetenschappen te ontwikkelen en om leerlingen voor te bereiden op het centraal schriftelijk examen maatschappijwetenschappen; - formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Zie verder bij toetsing. Toetsing: Korte omschrijving van de eindopdracht en de beoordelingscriteria: De student wordt beoordeeld aan de hand van de kwaliteit van de producten in zijn of haar vakdidactisch dossier. Hierbij moet worden gedacht aan een zelf ontwikkelde jaarplanning, een analyse van een politiek maatschappelijk vraagstuk volgens het analysemodel voor maatschappijleer, een zelf ontwikkelde lessenreeks en een zelf ontwikkeld schoolexamen. Ook de presentie en de inzet tijdens het groepsproces tijdens moduul 1 zullen in de beoordeling worden betrokken. (Presentie is verplicht) Studiemateriaal: Wordt bij aanvang bekend gemaakt.
53
Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
54
Maatschappijwetenschappen & Maatschappijleer/ VAKDIDACTIEK 2 Docent ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
A. Pormes 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar/lerares in de bovenbouw HAVO/VWO (en VMBO-TL) moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken. Daartoe dient de leraar/lerares over de volgende kwalificaties te beschikken: - Hij/zij heeft een brede interesse voor en kennis over politieke en maatschappelijke ontwikkelingen en houdt de actualiteit bij; - Hij/zij beheerst de vakinhoudelijke kennis en vaardigheden ruim boven het niveau van het schooltype waarop hij/zij lesgeeft; - Hij/zij beschikt over beschikt over sociaal-wetenschappelijke kennis die ten grondslag ligt aan de domeinen van maatschappijwetenschappen/maatschappijleer en is op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen de sociale wetenschappen op die terreinen; - Hij/zij formuleert heldere vakspecifieke leerdoelen en ontwikkelt en verzorgt op basis hiervan betekenisvolle, stimulerende en effectieve leeractiviteiten. Hierbij houdt hij/zij rekening met de verschillen tussen leerlingen; - Hij/zij weet de relevantie van het vak aan leerlingen over te brengen en hen hiermee te inspireren en motiveren; - Hij/zij maakt gebruik van debat en/of discussie in de lessen. Daarbij legt hij/zij de nadruk op argumentatievaardigheden en het open staan voor andere meningen; - Hij/zij ontwerpt betrouwbare en valide beoordelings- en evaluatie-instrumenten (diagnostische en voortgangstoetsen, schoolexamens, praktische opdrachten, groepsopdrachten) en stemt deze af op de door hem/haar geformuleerde leerdoelen en werkvormen. Beschrijving: In module 2 wordt er verder gewerkt aan de ontwikkeling van kennis en vaardigheden om o.a. een schoolboek te analyseren, om een samenhangende lessenreeks te ontwikkelen, om praktische opdrachten te ontwerpen en om verschillende werkvormen te hanteren. Bovendien zal worden bekeken hoe maatschappijleeronderwijs in een aantal andere landen wordt vormgegeven. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Zie verder bij toetsing. Toetsing: De student wordt beoordeeld op basis van de kwaliteit van de producten in zijn of haar vakdidactische dossier. Ook wordt de presentie en de inzet tijdens de werkgroepbijeenkomsten bij de beoordeling betrokken. Studiemateriaal: Wordt bij aanvang bekend gemaakt. Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
55
Algemene Economie VAKDIDACTIEK 1 Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
A. van Haperen 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In het dagelijks werk van de leraar economie komen de volgende problemen op: 1. Leraar en klas kunnen goed met elkaar overweg, er is een werksfeer. Toch vallen de resultaten tegen. Dus zet de leraar zich extra in. Leerlingen schrijven hun schriften vol, maar het helpt weinig. Hoe krijgt de leraar zijn leerlingen zover dat ze zich kennis en vaardigheid eigen maken, in de zin van betekenis verlenen aan economische begrippen en die vervolgens herkennen en toepassen in de werkelijkheid? Theorie, achtergronden en uitvoering van het actief leren en daarbij optredende vakinhoudelijke misconcepten komen tijdens deze colleges uitgebreid aan de orde. 2. Een leerling heeft moeite met het vak algemene/bedrijfseconomie. Hij krijgt van zijn leraar het advies: hard werken! Hij gaat aan de slag, leert uren en scoort weer laag. Hier gaat iets mis. Wat weet en kan die leerling wel? Wat niet? Hoe moet dat eigenlijk, hard werken? Trefwoorden bij dit onderdeel zijn: probleem oplossen, vakoverstijgende vaardigheden en omgaan met verschillen. In de vakspecifieke vertaling betekent dat aandacht voor misconcepten en het opruimen daarvan middels controlevragen dialogen Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Toetsing: De docent beoordeelt aan de hand van gemaakte opdrachten: - elke dio presenteert een vakdidactisch probleem - elke dio maakt een lessenreeks met daarin controlevragen en dialogen - dio’s vergelijken in groepjes de gangbare onderwijsmethode op basis van tijdens de zittingen opgestelde criteria en presenteren de resultaten aan elkaar Keuzeopdracht: - de dio ordent de leerstof van kwartaal vanuit de betekenis van economische begrippen of - de dio loopt met een leerling een hardop-denk-protocol door, neemt dat op en presenteert dat tijdens college Zie verder de rubrics.
56
Studiemateriaal: Sacco Ebbens e.a – Effectief leren (Wolters Noordhoff) Ton van Haperen – Van economische informatie naar economische kennis (Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit) Coen Teulings – The Wealth of Education (SLO) P. Leenheer e.a. - Studiewijzers voor activerend leren (CPS) Anne van Streun – Inaugurale rede; het denken bevorderen (RuG) Fons Vernooij – ‘leren leren’ vereist consistentie in de lesstof (Pedagogisch Tijschrift 1998, blz. 39 – 62 Pedagogisch Tijdschrift, 1998, 23(1), blz. 39-62. Artikelen uit vak- en wetenschappelijke tijdschriften, opgegeven door de docent Aanbevolen studiemateriaal Artikelen over probleemoplossen en actief leren zijn op te vragen bij de docent Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
57
Algemene Economie VAKDIDACTIEK 2 Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar Collegejaar Voertaal
A, van Haperen 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving:: Tijdens de colleges van vakdidactiek 2 wordt specifiek gewerkt aan de volgende vier vakproblemen: 1.Actualiseren. De dynamiek van de economische werkelijkheid vraagt om voortdurende actualisering van de lesinhoud. Een leraar moet zelf materiaal kunnen ontwikkelen en aanpassen. Computer en internet zijn bij dit proces niet weg te denken. 2.Evalueren. Veelvuldig toetsen in de tweede fase is door de geringe contacttijd en inrichting van de school vaak onmogelijk. Tussentijds evalueren wint daardoor aan belang. Ontwikkelen en beoordelen van praktische opdrachten verdient eveneens aandacht. 3.Vakspecifieke vaardigheden. Vaardigheidsproblemen in de economische vakken zijn terug te brengen tot: logisch redeneren, gebruik van getallen, tabellen, grafieken en vergelijkingen, de grafische rekenmachine en werken met excel. Hoe kan een leraar algemene/bedrijfseconomie zijn leerlingen op terrein iets leren? 4.Visie op het schoolvak. Leraren economie verschillen van mening over de verhouding tussen maatschappelijke problemen en de economische theorie in het schoolvak. Tegenstellingen, argumenten hebben gevolgen voor de lespraktijk. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Toetsing: De docent beoordeelt aan de hand van gemaakte opdrachten: - de dio corrigeert een gemaakt centraal schriftelijk examen en verantwoordt zich voor zijn of haar oordeel - de dio maakt een controlevraag, een proefwerk(vraag) en een praktische opdracht en presenteert die op college - de dio inventariseert de voor het economieprogramma vereiste wiskundige kennis en vaardigheden en presenteert die op college - de dio ontwerpt een leerstofvervangende internetopdracht, waarmee leerlingen zichzelf, in een elektronische leeromgeving, een stuk van de vereiste kennis en vaardigheden eigen kunnen maken Zie verder de rubrics.
58
Studiemateriaal: Sacco Ebbens e.a – Effectief leren (Wolters Noordhoff) Ton van Haperen – Van economische informatie naar economische kennis (Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit) Ton van Haperen – Internetopdrachten, te vinden op de website index-online (Thieme Meulenhoff) Coen Teulings – The Wealth of Education (SLO) Lenie Kneppers – Leren voor transfer (UvA) H. Moelands e.a. – Toetsen met gesloten vragen (Citogroep) H. Moelands e.a. – Toetsen met open vragen (Citogroep) Fons Vernooij – Wiskunde en economie (Wolters Noordhoff) Artikelen uit vak- en wetenschappelijke tijdschriften, opgegeven door de docent Aanbevolen studiemateriaal Artikelen over hierboven beschreven onderwerpen zijn op te vragen bij de docent Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
59
Management en Organisatie VAKDIDACTIEK 1 Docent: ECTS: Niveau: Jaar: Collegejaar Voertaal
J. Bouwer 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving: In het dagelijks werk van de leraar economie komen de volgende problemen op: 1. Leraar en klas kunnen goed met elkaar overweg, er is een werksfeer. Toch vallen de resultaten tegen. Dus zet de leraar zich extra in. Leerlingen schrijven hun schriften vol, maar het helpt weinig. Hoe krijgt de leraar zijn leerlingen zover dat ze zich kennis en vaardigheid eigen maken, in de zin van betekenis verlenen aan economische begrippen en die vervolgens herkennen en toepassen in de werkelijkheid? Theorie, achtergronden en uitvoering van het actief leren en daarbij optredende vakinhoudelijke misconcepten komen tijdens deze colleges uitgebreid aan de orde. 2. Een leerling heeft moeite met het vak algemene/bedrijfseconomie. Hij krijgt van zijn leraar het advies: hard werken! Hij gaat aan de slag, leert uren en scoort weer laag. Hier gaat iets mis. Wat weet en kan die leerling wel? Wat niet? Hoe moet dat eigenlijk, hard werken? Trefwoorden bij dit onderdeel zijn: probleem oplossen, vakoverstijgende vaardigheden en omgaan met verschillen. In de vakspecifieke vertaling betekent dat aandacht voor misconcepten en het opruimen daarvan middels controlevragen dialogen Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Toetsing: De docent beoordeelt aan de hand van gemaakte opdrachten: - elke dio presenteert een vakdidactisch probleem - elke dio maakt een lessenreeks met daarin controlevragen en dialogen - dio’s vergelijken in groepjes de gangbare onderwijsmethode op basis van tijdens de zittingen opgestelde criteria en presenteren de resultaten aan elkaar Keuzeopdracht: - de dio ordent de leerstof van kwartaal vanuit de betekenis van economische begrippen of - de dio loopt met een leerling een hardop-denk-protocol door, neemt dat op en presenteert dat tijdens college Zie verder de rubrics.
60
Studiemateriaal: Sacco Ebbens e.a – Effectief leren (Wolters Noordhoff) Ton van Haperen – Van economische informatie naar economische kennis (Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit) Coen Teulings – The Wealth of Education (SLO) P. Leenheer e.a. - Studiewijzers voor activerend leren (CPS) Anne van Streun – Inaugurale rede; het denken bevorderen (RuG) Fons Vernooij – ‘leren leren’ vereist consistentie in de lesstof (Pedagogisch Tijschrift 1998, blz. 39 – 62 Pedagogisch Tijdschrift, 1998, 23(1), blz. 39-62. Artikelen uit vak- en wetenschappelijke tijdschriften, opgegeven door de docent Aanbevolen studiemateriaal Artikelen over probleemoplossen en actief leren zijn op te vragen bij de docent Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
61
Management en Organisatie VAKDIDACTIEK 2
Docent(en): ECTS: Niveau: Jaar Collegejaar Voertaal
J. Bouwer 5.0 500 master 2010-2011 Nederlands
Leerdoelen: De leraar in VMBO-TL en onderbouw en bovenbouw HAVO/VWO moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Daartoe dient de leraar over de volgende kwalificaties te beschikken: - heeft zelf een grondige kennis en beheersing van de leerinhouden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent het belang van die leerinhouden voor toekomstig beroep en en/of dagelijks leven van de leerlingen. - Kan gevarieerde lessen ontwerpen en geven waarbij leerlingen de geplande doelen bereiken en daarbij gemotiveerd en actief voortbouwen op reeds verworven kennis en vaardigheden - Evalueert de leeractiviteiten en de effecten hiervan en stelt op basis hiervan zo nodig zijn handelen bij. - Formuleert en onderbouwt een bij de eigen persoon en situatie passende praktijktheorie op vakonderwijs, op basis van reflectie op eigen leservaringen en relevante algemene en domeinspecifieke onderwijsleertheorieën. Beschrijving:: Tijdens de colleges van vakdidactiek 2 wordt specifiek gewerkt aan de volgende vier vakproblemen: 1.Actualiseren. De dynamiek van de economische werkelijkheid vraagt om voortdurende actualisering van de lesinhoud. Een leraar moet zelf materiaal kunnen ontwikkelen en aanpassen. Computer en internet zijn bij dit proces niet weg te denken. 2.Evalueren. Veelvuldig toetsen in de tweede fase is door de geringe contacttijd en inrichting van de school vaak onmogelijk. Tussentijds evalueren wint daardoor aan belang. Ontwikkelen en beoordelen van praktische opdrachten verdient eveneens aandacht. 3.Vakspecifieke vaardigheden. Vaardigheidsproblemen in de economische vakken zijn terug te brengen tot: logisch redeneren, gebruik van getallen, tabellen, grafieken en vergelijkingen, de grafische rekenmachine en werken met excel. Hoe kan een leraar algemene/bedrijfseconomie zijn leerlingen op terrein iets leren? 4.Visie op het schoolvak. Leraren economie verschillen van mening over de verhouding tussen maatschappelijke problemen en de economische theorie in het schoolvak. Tegenstellingen, argumenten hebben gevolgen voor de lespraktijk. Werkwijze (relatie met de praktijk) en in te leveren opdrachten Werkcolleges. Toetsing: De docent beoordeelt aan de hand van gemaakte opdrachten: - de dio corrigeert een gemaakt centraal schriftelijk examen en verantwoordt zich voor zijn of haar oordeel - de dio maakt een controlevraag, een proefwerk(vraag) en een praktische opdracht en presenteert die op college - de dio inventariseert de voor het economieprogramma vereiste wiskundige kennis en vaardigheden en presenteert die op college - de dio ontwerpt een leerstofvervangende internetopdracht, waarmee leerlingen zichzelf, in een elektronische leeromgeving, een stuk van de vereiste kennis en vaardigheden eigen kunnen maken
62
Zie verder de rubrics. Studiemateriaal: Sacco Ebbens e.a – Effectief leren (Wolters Noordhoff) Ton van Haperen – Van economische informatie naar economische kennis (Ruud de Moor Centrum, Open Universiteit) Ton van Haperen – Internetopdrachten, te vinden op de website index-online (Thieme Meulenhoff) Coen Teulings – The Wealth of Education (SLO) Lenie Kneppers – Leren voor transfer (UvA) H. Moelands e.a. – Toetsen met gesloten vragen (Citogroep) H. Moelands e.a. – Toetsen met open vragen (Citogroep) Fons Vernooij – Wiskunde en economie (Wolters Noordhoff) Artikelen uit vak- en wetenschappelijke tijdschriften, opgegeven door de docent Aanbevolen studiemateriaal Artikelen over hierboven beschreven onderwerpen zijn op te vragen bij de docent Rooster: http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ of secretariaat van de lerarenopleiding Digitale leeromgeving Bij dit vak wordt gebruik gemaakt van Blackboard
63
1.4.
Digitaal Portfolio
In de loop van de opleiding wordt door de dio een elektronisch portfolio samengesteld. Deze professionele ontwikkeling op het gebied van de verschillende docentrollen wordt in het portfolio door de dio niet alleen beschreven, maar ook gedocumenteerd met behulp van verschillende soorten illustratief materiaal (gebruikte toetsen, onderwijsmateriaal, video-opnamen van de eigen lessen, etc.). Het portfolio wordt besproken met begeleiders en vormt een belangrijke informatiebron voor beoordelingen.
1.5
Blackboard en ICT
In de opleiding wordt gebruiken gemaakt van Blackboard. Daarnaast wordt ook relevante software gebruikt. Het gebruik van ICT is waar mogelijk in de studietaken geïntegreerd. Helpdesk Bij vragen over Blackboard kun je terecht bij de Blackboard beheer modules en gastaccounts van het ICLON (
[email protected]).
1.6
ICLON Mediatheek
De mediatheek biedt de volgende mogelijkheden aan medewerkers van het ICLON, docenten-inopleiding (dio’s), cursisten van Nascholing en andere klanten van het ICLON: - Het is een plek waar gestudeerd kan worden. - Er kan gebruik worden gemaakt van computers, printer en scanner. - De mediatheek heeft een draadloos netwerk - De collectie kan geraadpleegd en gedeeltelijk geleend worden. De collectie bestaat uit: - Boeken, waaronder lesmethoden voor de vakken van de lerarenopleiding, onderwijskundige literatuur en naslagwerken - Tijdschriften en informatiebulletins - DVD’s - Cd-roms Openingstijden en lokatie Willem Einthovengebouw Wassenaarseweg 62 A 2333 AL Leiden Telefoon: 071 5274029 3e etage, kamer A3.07 www.iclon.nl/mediatheek maandag: van 9.00 tot 17.00 uur dinsdag: van 9.00 tot 17.00 uur vrijdag: van 9.00 tot 17.00 uur Buiten de openingstijden kunnen materialen ingeleverd worden bij de balie van de Lerarenopleiding. Lenen - Lenen is mogelijk na inschrijving als lener door de mediathecaris. - Niet uitgeleend worden: tijdschriften, naslagwerken, handboeken, software en andere als zodanig aangemerkte materialen. - Men mag in totaal tien artikelen lenen. - De uitleentermijn bedraagt drie weken. - Het is mogelijk de uitleentermijn tot drie keer toe te verlengen. Dit kan ook telefonisch of per e-mail. De catalogus en het reglement van de mediatheek zijn te vinden op www.iclon.nl/mediatheek
64
1.7
ICLON Multimediaruimte
In de Multimediaruimte (kamer A2.09 Willem Einthovengebouw) staan 4 multimedia-pc’s waarmee je: - video-opnamen van DV-camera, DVD, harddisk-camera en Flip naar pc kunt overbrengen en bewerken - video-opnamen kunt branden op cd of dvd of kunt uploaden naar Surfmedia-server. Reserveren Als je een multimedia-pc wilt gebruiken, moet je die van tevoren reserveren. Als je film op een DVtape staat zul je ook een DV camera moeten reserveren om de videobewerking te kunnen uitvoeren. Reserveren kan bij de balie van het secretariaat van de lerarenopleiding (kamer B3.14 op de 3e verdieping). Ook kun je bellen naar het secretariaat op telefoonnummer: 071 – 527 4015. LET OP: openingstijden van de balie van de lerarenopleiding: op weekdagen van 9 – 17 uur openingstijden multimediaruimte: op weekdagen van 9 – 16.45 uur.
1.8
Ondersteuning
Naast alle nuttige informatie die je in de Blackboard course ”Techniek video en portfolio ICLON” aantreft kun je te allen tijde een beroep doen op ondersteuning bij het bewerken van videomateriaal of de bediening van apparatuur. Op maandag kun je in principe ervan uitgaan dat je zonder afspraak, ondersteuning kunt krijgen van onze ICT&O medewerker. Voor overige weekdagen moet je even een afspraak maken. Karel Roos, kamer B2.31. Tel: 071 – 527 3743 of stuur een mailtje met je vraag naar:
[email protected]
65
II
EXAMEN
2.1
Voorwaarden
Voor het verkrijgen van de eerstegraads lesbevoegdheid moet de kandidaat blijk geven te voldoen aan de eindtermen van de lerarenopleiding (zie blz. 67) zoals die geformuleerd zijn aan de hand van de verschillende docentrollen: 1. professional 2. vakdidacticus (vakdidactiek 1 en 2) 3. regisseur 4. pedagoog 5. lid van de schoolorganisatie 6. specialist De docenten en begeleiders beoordelen producten en praktijk van de dio’s. De producten worden vervaardigd in het kader van de studieonderdelen: - Begeleiding 1 en 2 - Vakdidactiek 1 en 2 - Pedagogiek - Specialisatie Na het eerste deel van de Begeleiding (de zgn. Oriëntatie) vindt eind september een evaluatiegesprek plaats. Halverwege de opleiding is er een middenevaluatie waarbij wordt beoordeeld of de dio op schema ligt. Aan het einde van de opleiding vindt de eindbeoordeling plaats: tijdens deze beoordeling wordt vastgesteld of de dio aan de eindtermen van de opleiding voldoet. De beoordeling gebeurt aan de hand van de producten die in het digitaal portfolio zijn opgenomen, de beoordeling van de docenten van de verschillende studieonderdelen en de beoordeling van de begeleider op school over het praktijkdeel van de opleiding. Wanneer een dio het, ook na gesprek met de docent, niet eens is met de beoordeling van een onderdeel, kan een verzoek tot herziening van de beoordeling aan de examencommissie worden voorgelegd. De examencommissie neemt een beslissing. Tegen deze beslissing is beroep mogelijk bij het College van Beroep voor de Examens. Zie voor meer informatie hierover http://www.studenten.leidenuniv.nl/index.php3?c=95
2.2
Studievoortgangsregistratie
Wanneer de dio een studieonderdeel heeft afgerond, krijgt hij of zij een tentamenbriefje. Dit tentamenbriefje dient als officieel bewijs dat het onderdeel is afgerond. De dio levert het tentamenbriefje in bij het secretariaat van de lerarenopleiding dat het resultaat zal registreren in USIS. Na registratie krijgt de dio een kopie van het briefje in zijn/haar postvakje bij de lerarenopleiding. Voor ieder praktijkdeel wordt een praktijkcontract opgemaakt, waarin de praktijkgegevens worden geregistreerd en geaccordeerd. Dit contract maakt ook onderdeel uit van de studievoortgangsregistratie.
2.3
Afstuderen
In uSis of bij de balie van het secretariaat van de lerarenopleiding, via een aanvraagformulier, kan het diploma worden aangevraagd. Het diploma kan alléén worden aangevraagd als voor alle onderdelen zoals die in de persoonlijke leerovereenkomst zijn vastgelegd, studiepuntenbriefjes zijn uitgeschreven en geregistreerd (zie hierboven bij 2.2). Het secretariaat moet ook in het bezit zijn van een kopie van het vakmasterdiploma of doctoraalbul en, indien van toepassing, een bewijs van weggewerkte vakdeficiënties. Tweemaal per jaar (over het algemeen eind maart en eind september) worden de diploma’s tijdens een feestelijke ontvangst uitgereikt. Als de dio hieraan wil deelnemen moet de diploma-aanvraag ongeveer vijf weken van tevoren zijn ingediend. Het diploma kan niet per post worden toegestuurd, het kan wel persoonlijk of door een gemachtigde worden afgehaald bij de balie van het secretariaat van
66
de lerarenopleiding (hiervoor moet een geldig legitimatiebewijs worden getoond).
2.4
Examencommissie
In het cursusjaar 2009/10 bestond de examencommissie uit: prof. dr. N. Verloop (voorzitter) en de leden mw. drs. E. de Hullu, mw. drs. E. de Vrind, mw. drs. E. Stoutjesdijk, dr. S. Klein. Secretaris: drs. W. van der Wolk. De samenstelling voor het cursusjaar 2010/11 volgt zo spoedig mogelijk.
67
III
KWALITEITSZORG EN ONDERWIJSEVALUATIE
3.1
Kwaliteitszorg
Kwaliteitszorg van de lerarenopleiding komt enerzijds voort uit de interne wens tot kwaliteitsverbetering en anderzijds uit de externe verantwoording. Om tot een verantwoord oordeel over het onderwijs te kunnen komen vinden er regelmatig evaluaties plaats onder dio’s van de opleiding en onderdelen daarvan.
3.2
Reguliere evaluatie
Regelmatig overleggen docenten en dio’s over de voortgang in de opleiding. Daarnaast wordt de cursus op momenten verspreid over het jaar schriftelijk geëvalueerd en worden studenten twee tot drie maal per jaar geïnterviewd door de student-leden van de opleidingscommissie. De resultaten van deze evaluaties worden in de opleidingscommissie besproken. Op gezette tijden vindt ook overleg plaats met de Begeleiders op School (BOS) en rectoren van scholen. De schriftelijke evaluaties en de besprekingen in de opleidingscommissie, het BOS-overleg en in de Raad van Rectoren worden gebruikt voor een analyse van sterke en zwakke punten en leiden waar nodig tot aanpassing en/of verbetering van de cursus.
68
IV
ONDERWIJSMOMENTEN
Onderwijsmomenten De opleiding is zo ingericht dat niet alleen dio’s die het de reguliere trajecten volgen maar ook dio's met EVC's (elders verworven competenties) of afwijkende opleidingstrajecten, het programma zo efficiënt mogelijk kunnen volgen. De opleiding kent een flexibele opleidingsduur, afhankelijk van de persoonlijke situatie van de dio. Afspraken hierover worden voorafgaand aan de opleiding in een leerovereenkomst vastgelegd. Voor zowel de studenten die in augustus als die in februari met de opleiding beginnen geldt de maandag als vaste onderwijsdag op het instituut. Alle studenten dienen de hele maandag (van 9 – 18 uur) beschikbaar te zijn. Het onderwijs voor alle vakken vindt plaats aan de Universiteit Leiden. Als een dio het praktijkgedeelte op een niet-opleidingsschool volgt, moeten hier van tevoren goede afspraken met de begeleider(s) op school over gemaakt zijn (zie ook blz. 3). Het rooster van de opleiding volgt het schooljaar van scholen voor voortgezet onderwijs in ZuidHolland. Onderwijsvrije dagen vallen in het collegejaar 2010/11 op: kerstvakantie: 20 december 2010 tot 3 januari 2011 2e Paasdag 25 april 2011 2e Pinksterdag 13 juni 2011
4.1.
Opleiding start augustus 2010
De opleiding begint op maandag 16 augustus 2010.
4.2
Opleiding start februari/januari 2011
De opleiding begint op maandag 31 januari 2011.
69
V
NUTTIGE LINKS
1.
www. iclon.leidenuniv.nl - namen van medewerkers - contactgegevens - samenstelling commissies - verdere algemene informatie over het ICLON
2.
www.iclon.leidenuniv.nl/studenten - informatie over de toelatingsprocedure - informatie over opleidingsscholen
3.
http://sites.google.com/a/iclon.leidenuniv.nl/roosters-lerarenopleiding/ - roosters en roosterwijzigingen
4.
www. leidenuniv.nl voor studentenvoorzieningen en –ondersteuning: - Informatiebalie ICS - PITSstop - Studiekeuze- en loopbaanservice (BUL) - Studentendecanen - Studentenpsychologen - Ombudsfunctionaris - (Seksuele) Intimidatie - Studentenstatuut
5.
www.fsw.leidenuniv.nl voor: - openingstijden gebouw - openingstijden bibliotheek FSW - gebruik kopieerapparaten - verkoop onderwijsmaterialen Servicedesk - computergebruik door studenten - openingstijden restaurant
70
VI
ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING (per 010910)
Concept Onderwijs- en examenregeling voor niet-aansluitende masteropleidingen, niet zijnde researchmasteropleidingen
71
Onderwijs- en examenregeling geldig vanaf 1 september 2010 Masteropleiding Leraar Voorbereidend Hoger Onderwijs
Deze onderwijs- en examenregeling is opgesteld overeenkomstig artikel 7.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en is aangevuld met kwaliteitskenmerken zoals vastgelegd in het kaderdocument Leids universitair register opleidingen. Overeenkomstig artikel 7.14 WHW beoordeelt het faculteitsbestuur de onderwijs- en examenregeling regelmatig en weegt daarbij, ten behoeve van de bewaking en zo nodig bijstelling van de studielast, het tijdsbeslag dat daaruit voor de studenten voortvloeit. De opleidingscommissie heeft op grond van artikel 9.18 WHW tot taak de wijze van uitvoeren van de onderwijs- en examenregeling jaarlijks te beoordelen.
Inhoud 1.
Algemene bepalingen
2.
Beschrijving van de opleiding
3.
Onderwijsprogramma
4.
Tentamens en examens, vervolgopleiding
5.
Toegang en toelating tot de opleiding
6.
Studiebegeleiding en studieadvies
7.
Overgangsbepalingen
8.
Slotbepalingen
Bijlagen
juni 2010
Hoofdstuk 4 Artikel 4.5
Algemene bepalingen
Toepasselijkheid van de regeling
Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleidingen Voorbereidend Hoger Onderwijs in de schoolvakken: Nederlands, Grieks, Latijn en Klassieke Culturele Vorming, Frans, Duits, Engels, Spaans, Turks, wiskunde,natuurkunde, scheikunde, biologie, geschiedenis en staatsinrichting, kunstgeschiedenis en culturele en kunstzinnige vorming/kunst algemeen, maatschappijleer, godsdienst en levensbeschouwing, filosofie, algemene economie, management en organisatie, hierna te noemen: de opleiding. De opleiding is overeenkomstig de Gemeenschappelijke Regeling, die is afgesloten tussen alle faculteiten van de Universiteit Leiden, ondergebracht bij het Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON) van de Universiteit Leiden. Artikel 4.6
Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder: a. ECTS: b. examen:
c. d.
e.
f.
g.
h.
1
het European Credit Transfer System; de tentamens verbonden aan de tot de opleiding behorende onderwijseenheden, voor zover de examencommissie dat heeft bepaald met inbegrip van een door haar zelf te verrichten onderzoek als bedoeld in artikel 7.10, eerste lid, van de wet; examencommissie: de examencommissie van de opleiding, ingesteld en benoemd krachtens artikel 7.12a van de wet; examinator: degene die door de examencommissie is aangewezen ten behoeve van het afnemen van tentamens, krachtens artikel 7.12c van de wet; Leids universitair register het onder verantwoordelijkheid van het College van Bestuur opleidingen: gehouden register1 van de door de Universiteit Leiden verzorgde opleidingen als bedoeld in artikel 7 van het Bestuurs- en beheersreglement; niveau: het niveau van een onderwijseenheid volgens de abstracte structuur zoals omschreven in het kaderdocument Leids universitair register opleidingen¹; onderwijseenheid: een onderwijseenheid van de opleiding als bedoeld in artikel 7.3 van de wet. De studielast van elke onderwijseenheid wordt uitgedrukt in gehele studiepunten. Aan elke onderwijseenheid is een tentamen verbonden; praktische oefening: een praktische oefening als bedoeld in artikel 7.13, tweede lid onder d van de wet, in één van de volgende vormen: het maken van een scriptie, het maken van een werkstuk of een proefontwerp, het uitvoeren van een onderzoekopdracht, het deelnemen aan veldwerk of een excursie, het doorlopen van een stage, of
. Het kaderdocument Leids universitair register opleidingen is te raadplegen op www.onderwijs.leidenuniv.nl/onderwijsbeleid
het deelnemen aan een andere onderwijsleeractiviteit die gericht is op het verwerven van bepaalde vaardigheden; degene die is ingeschreven aan de Universiteit Leiden voor het volgen van het onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding; de papieren en/of digitale gids bevattende specifieke en bindende informatie over de opleiding; de eenheid waarin volgens de wet de studielast van een onderwijseenheid wordt uitgedrukt. Volgens het ECTS is één studiepunt gelijk aan 28 uren studie; een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek (overeenkomstig artikel 7.10 van de wet) door ten minste één daartoe door de examencommissie aangewezen examinator; de commissie, ingesteld door het faculteitsbestuur, die tot taak heeft met toepassing van de toelatingseisen, opgenomen in deze en met inachtneming van het in voorkomende gevallen door het College van Bestuur krachtens artikel 7.30a, derde lid onder b, van de wet vastgestelde aantal, te beoordelen welke verzoekers tot deze masteropleiding kunnen worden toegelaten; maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de erkende feestdagen; de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). de neerslag van een van de praktische oefeningen als bedoeld onder h; ... ... -
i. student:
j. studiegids: k. studiepunt:
l. tentamen:
m. toelatingscommissie:
n. werkdag: o. de wet: p. afstudeerverslag: q. eerste lezer/beoordelaar: r. tweede lezer/beoordelaar: s. portfolio:
een dossier van monitoring en beoordeling waarmee studenten (1) aannemelijk maken te beschikken over een niveau van academische vorming dat voldoende is voor het verwerven van het diploma, (2) inzicht geven in het persoonlijk proces van academische vorming gedurende de opleiding, en (3) begeleiding en studieloopbaanadvisering mogelijk maken;
De overige begrippen hebben de betekenis die de wet daaraan toekent. Artikel 4.7
Gedragscode ICT
Op het onderwijs van de opleiding zijn de regels zoals vastgelegd in de Gedragscode docenten en studenten binnen ICT en onderwijs22 van toepassing.
2
. De Gedragscode docenten en studenten binnen ICT en onderwijs is vastgesteld door het College van Bestuur op 30 juni 2005 en is te raadplegen op www.reglementen.leidenuniv.nl/gedragscodes/gedragscode-ict-en-onderwijs.html
Hoofdstuk 5 Artikel 5.5
Beschrijving van de opleiding
Doel van de opleiding
Het doel van de opleiding is: het verwerven van wetenschappelijke kennis, inzicht, vaardigheden en gebruik van wetenschappelijke methoden op het gebied van de onderwijskunde, pedagogiek en vakdidactiek; 1. academische vorming ten behoeve van de beroepspraktijk: het zelfstandig wetenschappelijk denken en handelen, het analyseren van complexe problemen; 2. voorbereiding op een loopbaan binnen het onderwijs. Artikel 2.2 Afstudeerrichtingen Niet van toepassing. Artikel 5.3
Eindkwalificaties
Afgestudeerden van de opleiding beschikken over de onderstaande eindkwalificaties en voldoen daarmee aan de in de Wet Beroepen in het Onderwijs (Wet BIO) vastgelegde bekwaamheidseisen voor de leraar VHO. 1. a. Kennis en inzicht op gebied van de onderwijskunde, pedagogiek en (vak)didactiek 2. In de eindtermen (zie bijlage 2), zoals die per docentrol zijn omschreven, wordt telkens aangegeven dat de afgestudeerden over voldoende kennis moeten beschikken om de aan die beroepsrol gerelateerde taken te kunnen verrichten. In de eindtermen van de docentrol Onderzoeker/Specialist/Ontwikkelaar is bovendien aangegeven dat een afgestudeerde “voldoende kennis en vaardigheden heeft om op grond van zijn wetenschappelijke achtergrond een bijdrage te leveren aan de systematische verdieping van verschillende aspecten van de verschillende rollen van de docent in de school.”. 3. 4. b. Toepassing van de verworven kennis en inzichten op onderwijskundig, pedagogisch en (vak)didactisch gebied om de taken van een leraar VHO te kunnen vervullen Het op een adequaat niveau kunnen toepassen van kennis en inzichten bij het vervullen van de taken als docent (startbekwaamheid) wordt in de eindtermen (zie bijlage 2) bij alle rollen genoemd, met uitzondering van de rol van Professional. Bij de rollen van Regisseur, Vakdidacticus, Pedagoog, Lid van de Schoolorganisatie en Specialist/Onderzoeker/Ontwikkelaar gaat het er om dan om dat docenten in staat zijn op voldoende niveau te functioneren (dwz. startbekwaam zijn). Dat betekent ook dat zij in staat zijn relevante kennis en inzichten toe te passen bij het vervullen van de taken van de leraar VHO. Bij de rol van professional gaat het er in de eerste plaats om dat docenten in staat en bereid zijn hun opvattingen over het leraarschap en hun bekwaamheid als leraar te onderzoeken, te expliciteren, en voortdurend te ontwikkelen. 5. 6. c. Oordeelsvorming op grond van (wetenschappelijke) informatie op onderwijskundig, pedagogisch en (vak)didactisch gebied en in de context van de beroepsrol 7. In de eindtermen (zie bijlage 2) is bij alle docentrollen aangegeven, dat van een docent die aan de Leidse ULO is opgeleid wordt verwacht dat hij zijn “verantwoordelijkheid onderschrijft” voor de wijze waarop hij zijn taken vervult in de betreffende beroepsrol. Het gaat er daarbij ook om, dat de leraar als professional zelfstandig beslissingen neemt bij de vervulling
van zijn taken en daarop aanspreekbaar is. Dat doet hij op basis van de informatie die hij op dat moment ter beschikking heeft. Dat impliceert dat hij bij het nemen van die beslissingen niet alleen uitgaat van de doelen die hij als professional en persoon wil bereiken, maar ook dat hij rekening houdt met de eisen die de context waarin hij functioneert aan hem stelt en met de (wetenschappelijke) informatie die van belang is bij het nemen van die beslissingen 8. d. Communicatie met diverse doelgroepen over alle bij de beroepsrol van leraar VHO behorende facetten 9. In de eindtermen (zie bijlage 2) bij alle docentrollen is aangegeven dat de docent verantwoordelijkheid neemt voor de wijze waarop taken worden vervuld. Dat betekent ook dat de docent daarop aanspreekbaar is door leerlingen, collega’s, ouders/verzorgers, specialisten en leken, binnen en buiten de school en met hen kan samenwerken en met hen het gesprek aangaat. Bij de rol Lid van de schoolorganisatie is expliciet gemaakt dat de leraar voorbereidend hoger onderwijs ook “voldoende kennis en vaardigheid heeft om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij zijn school.”. 10.
e.
Leervaardigheden voor de verdere professionalisering van de leraar VHO
De samenleving en het onderwijs zijn voortdurend in beweging. Er is steeds meer kennis beschikbaar en ook de inzichten over onderwijs en onderwijzen ontwikkelen zich. Dat betekent dat routinevorming in een lerarenopleiding weliswaar noodzakelijk is als een solide basis voor lesgeven (startcompetentie), maar dat docenten zich daarnaast moeten kunnen blijven ontwikkelen. Dit is expliciet gemaakt in de eindtermen voor de vervulling van de rol van professional: “De leraar VHO onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar.” Artikel 5.4
Inrichting van de opleiding
De opleiding wordt zowel voltijds als in deeltijd verzorgd. De deeltijdopleiding wordt overdag verzorgd. Artikel 5.5
Studielast
De opleiding heeft een studielast van 60 studiepunten. Artikel 5.6
Aanvang van de opleiding; uniforme jaarindeling
De opleiding start één week voor aanvang van het schooljaar van het voortgezet onderwijs in de regio midden en in de eerste week van februari van ieder jaar. Het cursorisch onderwijs van de opleiding is ingericht volgens de uniforme semesterindeling3 Artikel 5.7 5.7.1
Examens van de opleiding
Aan de opleiding is een examen verbonden.
5.7.2 Een student die is ingeschreven voor de opleiding kan zelf, met toestemming van de daarvoor het meest in aanmerking komende examencommissie, uit onderwijseenheden die door een instelling worden verzorgd een programma samenstellen waaraan een examen is verbonden. Bij het verlenen van de toestemming geeft de examencommissie tevens aan tot welke opleiding van de instelling dat programma wordt geacht te behoren.
3
De uniforme semesterindeling, inclusief de toelichting daarop, is vastgesteld door het College van Bestuur op 14 oktober 2004 en gewijzigd op 12 januari 2010.
Artikel 5.8
Voertaal
Met inachtneming van de Gedragscode voertaal4 is de voertaal binnen de opleiding Nederlands. De student wordt geacht de gebruikte voertaal(talen) binnen de opleiding voldoende te beheersen. Artikel 5.9
Kwaliteit
De opleiding is geaccrediteerd door de NVAO en voldoet aan de kwaliteitseisen die op nationaal en internationaal niveau aan opleidingen worden gesteld. Ook voldoet de opleiding aan de kwaliteitsstandaarden voor het onderwijs die zijn vastgelegd in het kaderdocument Leids universitair register opleidingen.
4
De Gedragscode voertaal is vastgesteld door het College van Bestuur op 11 juli 2002 en is te raadplegen op www.reglementen.leidenuniv.nl/gedragscodes/gedragscode-voertaal.html.
Hoofdstuk 6 Artikel 6.5
Onderwijsprogramma
Verplichte onderwijseenheden
6.5.1 De opleiding omvat verplichte onderwijseenheden met een totale studielast van 60 studiepunten. Deze onderwijseenheden zijn benoemd in bijlage 1. Per onderwijseenheid is de studielast (in studiepunten) en het niveau5 vermeld. 6.5.2 In de studiegids worden de inhoud en de onderwijsvorm van de onderwijseenheden van het onderwijsprogramma nader omschreven. Artikel 6.6
Keuzevrijheid
6.6.1 Naast de in 6.5.1 onderwijseenheden kiezen. Artikel 6.7
genoemde
onderwijseenheden
kan
de
student
geen
Praktische oefeningen
3.3.1 Bij elk van de in de bijlage 1 vermelde onderwijseenheden is aangegeven welke praktische oefeningen zij omvatten, welke de aard en de omvang is van de werkzaamheden van de student, alsmede of deelneming aan die praktische oefeningen verplicht is met het oog op de toelating tot het afleggen van het desbetreffende tentamen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie vrijstelling van die verplichting te verlenen, al dan niet onder oplegging van vervangende eisen. 6.7.2 In bijlage 1 staan omvang en studielast van de/het specialisatie/ afstudeerverslag (portfolio) beschreven. Verder zijn de normen waaraan de/het specialisatie/ afstudeerverslag (portfolio) moet voldoen en de verdere gang van zaken rond de/het specialisatie/ afstudeerverslag (portfolio) beschreven in de portfoliohandleiding en in de specialisatiehandleiding (bijlage 3) waaronder: - de procedure rond het aanwijzen door de examencommissie van een eerste lezer / begeleider / beoordelaar en tweede lezer / begeleider / beoordelaar; - de wijze waarop vervangende begeleiding wordt geregeld Artikel 6.8
Deelname aan een onderwijseenheid
Deelname aan een onderwijseenheid vindt plaats in de volgorde van inschrijving, met dien verstande dat voor de bij de opleiding ingeschreven studenten plaatsing gegarandeerd is bij de onderwijseenheden die behoren tot het verplichte deel van de opleiding.
5
conform de ‘abstracte structuur’ als omschreven in het Kaderdocument Leids universitair register opleidingen
Hoofdstuk 7 Artikel 7.5
Tentamens en examens, vervolgopleiding
Tentamengelegenheid
7.5.1 Ten minste tweemaal per studiejaar wordt de gelegenheid geboden tot het afleggen van het tentamen verbonden aan elk van de onderwijseenheden. 7.5.2 Indien een onderwijseenheid een praktische oefening omvat, staat deelneming aan een tentamen als bedoeld in 7.5.1 uitsluitend open voor degene die met goed gevolg aan de praktische oefening heeft deelgenomen, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie om anders te besluiten. 7.5.3 In overeenstemming met artikel 7.13, tweede lid sub h van de wet zijn in de studiegids de tentamendata opgenomen.
Artikel 7.6
Verplichte volgorde
Aan de tentamens van de volgende onderwijseenheden kan eerst worden deelgenomen nadat aan de tentamens van de daarbij vermelde onderwijseenheden met goed gevolg is deelgenomen: Vakdidactiek 2: na behalen van Vakdidactiek 1 Begeleiding 2: na behalen van Begeleiding 1 Artikel 7.7
Vorm van de tentamens
7.7.1 In de studiegids staat vermeld of het tentamen van een onderwijseenheid schriftelijk of mondeling dan wel door middel van een vaardigheidstest wordt afgelegd. 7.7.2 In bijzondere gevallen kan op verzoek van de student de examencommissie toestaan dat een tentamen op een andere wijze wordt afgelegd dan in de studiegids is vastgelegd. 7.7.3 Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo nodig deskundig advies in alvorens te beslissen. 7.7.4
De tentaminering vindt plaats met inachtneming van de Gedragscode voertaal.
7.7.5 Er vindt een individuele beoordeling plaats in geval van presentaties, onderzoek, verslagen of andere onderwijsprestaties die in groepsverband worden verricht. Artikel 7.8
Mondelinge tentamens
7.8.1 Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders heeft bepaald. 7.8.2
Niet van toepassing.
7.8.3 Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt. Artikel 7.9
Regels examencommissie
7.9.1 Conform artikel 7.12b, derde lid, van de wet stelt de examencommissie regels vast over de uitvoering van haar taken en bevoegdheden en over de maatregelen die zij in dat verband kan nemen. Daartoe behoren de maatregelen die worden genomen in geval van fraude, waaronder begrepen het plegen van plagiaat.
7.9.2 De commissie draagt er zorg voor dat het recht van de student om beroep in te stellen tegen beslissingen van de examencommissie of de examinatoren is gewaarborgd; daartoe stelt zij ten minste regels vast met betrekking tot ▪ de verstrekking van kopieën van beoordeeld schriftelijk werk; ▪ de waarborging van de rechtszekerheid bij mondeling afgenomen tentamens, bij voorbeeld door deze te registreren of door een tweede examinator te laten bijwonen. Daarnaast stelt de examencommissie de procedure vast voor de aanwijzing van een eerste beoordelaar (en tweede lezer) van het afstudeerverslag, alsmede de procedure rond de beoordeling van het afstudeerverslag en de wijze van verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de eerste en de tweede lezer. Artikel 7.10
Oordeel
7.10.1 De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen het oordeel vast en reikt de student een daarop betrekking hebbende schriftelijke verklaring uit. 7.10.2 Binnen vijftien werkdagen na de dag waarop dit is afgenomen stelt de examinator het oordeel over een schriftelijk of op andere wijze afgenomen tentamen vast en verschaft de administratie van de opleiding de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van het schriftelijk bewijsstuk van het oordeel aan de student. 7.10.3 Wanneer niet aan de in 7.10.2 vermelde termijn van vijftien werkdagen kan worden voldaan, dan wordt de student hiervan op de hoogte gesteld binnen deze termijn. Tevens wordt de dan geldende procedure aan de student medegedeeld. 7.10.4 De uitslag van het tentamen wordt uitgedrukt in een geheel of gebroken getal tussen 1 tot 10, beide grenzen inbegrepen. De uitslag wordt niet uitgedrukt in een getal tussen 5 en 6. 7.10.5 Op de schriftelijke of digitale verklaring van het oordeel over een tentamen wordt de student gewezen op het inzagerecht, bedoeld in artikel 7.12, en op de bezwaarprocedure. Artikel 7.11
Geldigheidsduur
De examencommissie kan voor een onderwijseenheid, waarvan het tentamen langer dan 3 jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen opleggen. Dit betreft alle onderdelen van de opleiding. Artikel 7.12
Inzagerecht en nabespreking
7.12.1 Gedurende ten minste dertig dagen direct na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen heeft de student recht op inzage in zijn beoordeelde werk. 7.12.2 Gedurende de in 7.12.1 genoemde termijn kan kennis worden genomen van de vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede zo mogelijk van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 7.12.3 Op verzoek van de student vindt een nabespreking plaats. Deze mogelijkheid wordt tegelijkertijd met de uitslag van het tentamen bekend gemaakt. 7.12.4 De examencommissie heeft de bevoegdheid te bepalen of de nabespreking collectief dan wel individueel plaatsvindt. 7.12.5 De nabespreking geschiedt op een door de examencommissie te bepalen plaats en tijdstip.
7.12.6 Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest voor de nabespreking bedoeld in 7.12.3, dan wordt hem een andere gelegenheid geboden, zo mogelijk binnen de in 7.12.1 genoemde termijn. Artikel 7.13
Vrijstelling van tentamens en/of praktische oefeningen
De examencommissie kan de student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van het afleggen van één of meer tentamens of van deelneming aan praktische oefeningen, indien de student: ▪ een qua inhoud en niveau overeenkomstige onderwijseenheid van een universitaire of hogere beroepsopleiding heeft voltooid, dan wel ▪ aantoont door werk- of beroepservaring over voldoende kennis en vaardigheden te beschikken met betrekking tot de desbetreffende onderwijseenheid. Artikel 7.14
Examen
7.14.1 De examencommissie reikt een getuigschrift uit wanneer uit door de student overgelegde bewijzen van door hem afgelegde tentamens blijkt dat het examen met goed gevolg is afgelegd en de student een bewijs van toelating als bedoeld in artikel 8.6 is verstrekt. De student dient zich daartoe te wenden tot de examencommissie. 7.14.2 De examencommissie kan zelf een tot het examen behorend onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus instellen en de uitkomst daarvan beoordelen. 7.14.3 De getuigschriften worden tweemaal per studiejaar uitgereikt op door de examencommissie vastgestelde data. Daarnaast kan een getuigschrift door de student worden opgehaald. 7.14.4 De examencommissie stelt regels op waaruit blijkt onder welke voorwaarden zij gebruik zal maken van de haar in art. 7.12b, derde lid, van de wet gegeven bevoegdheid om te bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg behoeft te worden afgelegd, en/of onder welke voorwaarden de resultaten van deeltentamens elkaar kunnen compenseren. 7.14.5 Het getuigschrift wordt niet uitgereikt dan nadat het College van Bestuur heeft verklaard dat aan de procedurele eisen voor de afgifte is voldaan. Per opleiding wordt één getuigschrift uitgereikt. Op het getuigschrift wordt vermeld dat de opleiding is verzorgd door de Universiteit Leiden. 7.14.6 Overeenkomstig de regeling als bedoeld in artikel 7.11, derde lid, van de wet kan degene die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift de examencommissie verzoeken daartoe nog niet over te gaan. 7.14.7 Aan het getuigschrift wordt een in het Nederlands en in het Engels gesteld supplement toegevoegd dat voldoet aan het Europese overeengekomen standaardformat. Artikel 7.15
Graadverlening
7.15.1 Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd wordt de graad Master verleend met de toevoeging ‘of Arts’ danwel ‘of Science’. 7.15.2 De verleende graad en de bevoegdheid wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend. Artikel 7.16
Vervolgopleiding
De verleende graad geeft toegang tot de promotie.
Hoofdstuk 8
Toegang en toelating tot de opleiding
Paragraaf 5.1 Rechtstreekse toegang Artikel 8.5
Rechtstreekse toegang
(niet van toepassing)
Paragraaf 5.2 Toelating (door of namens de ICLON-bestuursraad) Artikel 8.6
Bewijs van toelating
8.6.1 Een bewijs van toelating wordt door het bestuur van de faculteit verstrekt indien de student voldoet aan de toelatingseisen zoals vastgelegd in artikel 8.7 voorzover het door het College van Bestuur vastgestelde aantal ten hoogste voor de opleiding in te schrijven personen niet wordt overschreden. 8.6.2 Het bewijs van toelating wordt aangevraagd volgens de regels als vastgelegd in de Regeling toelating masteropleidingen6. Artikel 8.7
Toelatingseisen
Onverminderd hetgeen in artikel 8.6.1 is bepaald ten aanzien van de capaciteit worden degenen tot de opleiding toegelaten: ▪ aan wie de graad Master én Bachelor van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs in de discipline waartoe het schoolvak behoort is verleend, of aan wie de graad Master van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs in een aan het schoolvak verwante discipline is verleend en kan aantonen te voldoen aan de eisen die voor het aanverwante schoolvak zijn vastgesteld, waarbij ten minste 180 studiepunten7 in het Bachelor en Mastertraject op het schoolvak waren gericht, of die aantonen te beschikken over de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die kunnen zijn verworven bij beëindiging van een dergelijke opleiding; en ▪ die naar het oordeel van de ICLON-Bestuursraad voldoende kennis van de voertaal van de opleiding hebben. Artikel 8.8
Deficiënties
8.8.1 Studenten die in het bezit zijn van een masterdiploma of een gelijkwaardig diploma, maar die nog 15 studiepunten aan deficiënties hebben, kunnen worden toegelaten tot de opleiding mits redelijkerwijs mag worden verwacht dat binnen redelijke termijn alsnog voldaan wordt aan de toelatingseisen. 8.8.2 Studenten die nog deficiënties hebben als bedoeld in 8.8.1 kunnen na toelating tot de opleiding deelnemen aan het onderwijs, maar geen examen of door de ICLON bestuursraad bij zijn besluit tot toelating aan te wijzen tentamens afleggen. 8.8.3 Voor toelating als bedoeld onder 5.4.1 stelt de toelatingscommissie een inhaalprogramma vast, naar aanleiding waarvan de kandidaat afspraken over tentamens maakt met de betreffende opleiding.
6
De Regeling toelating masteropleidingen Universiteit Leiden is vastgesteld door het College van Bestuur op 27 april 2005 en gewijzigd bij besluiten van 20 december 2005 en 6 maart 2007; zij is te raadplegen op www.reglementen.leidenuniv.nl/onderwijs-onderzoek/regeling-toelating-masteropleidingen.html
8.8.4 Indien op grond van 8.8.1 een student wordt toegelaten tot de opleiding kunnen de toetsen die moeten worden afgelegd om alsnog aan de toelatingseisen te voldoen geen deel uitmaken van het curriculum van de masteropleiding. Artikel 8.9
Schakelprogramma’s
Niet van toepassing.
Hoofdstuk 9 Artikel 9.5 9.5.1
Studiebegeleiding en studieadvies
Studievoortgangadministratie
De opleiding registreert de individuele studieresultaten van de studenten.
9.5.2 De opleiding verschaft de student ten minste twee keer per jaar een overzicht van de door hem behaalde studieresultaten. 9.5.3 Indien, naar het inzicht van de opleiding, de student ernstige studievertraging oploopt ten opzichte van de nominale studievoortgang, attendeert de opleiding de student op de mogelijkheid ondersteuning te krijgen bij het opstellen van een studieplan. Artikel 9.6
Introductie en begeleiding
De opleiding draagt zorg voor de introductie en de studiebegeleiding van de studenten. Artikel 9.7
Begeleiding van het afstudeerverslag
9.7.1 De student maakt met de begeleider bedoeld in 3.3.2 een planning voor de specialisatie/ afstudeerverslag (portfolio). Deze planning is afgeleid van de studielast die voor deze onderwijseenheid in de bijlage bedoeld in 3.3.2 is vastgelegd. 9.7.2 In de planning bedoeld in 9.7.1 is tevens de frequentie van de begeleiding en de wijze waarop de begeleiding wordt gegeven vastgelegd. Artikel 9.8
Topsport
Aan studenten die topsport bedrijven wordt de gelegenheid geboden hun studie zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de eisen van hun sportieve bezigheden aan te passen. Om vast te stellen wie tot deze categorie behoren, hanteert de opleiding de richtlijnen van het College van Bestuur. Artikel 9.9
Duurzame functiestoornis
Aan studenten met een handicap of met een chronische ziekte wordt de gelegenheid geboden hun studie zoveel als redelijkerwijs mogelijk is aan de beperkingen die de functiestoornis met zich meebrengt aan te passen.
Hoofdstuk 10 Artikel 10.5
Overgangsbepalingen
Bepalingen betreffende eerder voor de opleiding ingeschreven studenten
10.5.1 Voor degenen die voor de eerste maal voor de opleiding zijn ingeschreven op een tijdstip niet langer dan vijf jaren voor de datum waarop deze regeling van kracht is geworden blijft hoofdstuk 3 van de Onderwijs- en examenregeling van toepassing zoals dat luidde op het moment van de eerste inschrijving. 10.5.2 Voor degenen die voor de eerste maal voor de opleiding zijn ingeschreven op een tijdstip langer dan vijf jaren voor de datum waarop deze regeling van kracht is geworden, dan wel op verzoek van de student, kan de examencommissie de Onderwijs- en examenregeling zoals die gold in enig jaar niet langer dan vijf jaar voor de datum waarop deze regeling van kracht is geworden op hem van toepassing verklaren. 10.5.3 Indien onderwijseenheden als bedoeld in de artikelen 6.5.1 en 6.6 van de op grond van 10.5.1 of 10.5.2 van toepassing zijnde Onderwijs- en examenregeling niet meer worden aangeboden, dan wijst de examencommissie vervangende onderwijseenheden aan. Zo nodig worden onderwijseenheden aangewezen die door een andere instelling worden aangeboden.
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen Artikel 8.1 Wijziging 8.1.1 Wijzigingen van deze regeling worden door het faculteitsbestuur na voorafgaande instemming van de faculteitsraad bij afzonderlijk besluit vastgesteld. i. Wijzigingen in deze regeling die van toepassing zijn voor een bepaald studiejaar moeten voor de aanvang van dat studiejaar zijn vastgesteld en op de daarvoor bepaalde wijze zijn gepubliceerd. Hiervan kan uitsluitend worden afgeweken als een snellere invoering van een wijziging strikt noodzakelijk is en als daarbij de belangen van de studenten redelijkerwijs niet worden geschaad. ii.Een wijziging kan niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige beslissing welke krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student. b. Bekendmaking De opleiding draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling en van de regels en richtlijnen die door de examencommissie zijn vastgesteld, alsmede van elke wijziging van deze stukken. c. Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2010.
Bijlagen Bijlage 1: Verplichte onderwijseenheden, inclusief studielast en niveau (artikel 6.5),
Bijlage 2: Eindtermen/Startbekwaamheidseisen
Bijlage 3: Criteria waaraan afstudeerverslag moet voldoen, gang van zaken t.a.v. afstudeerverslag (artikel 3.3.2): Portfolio handleiding en Specialisatiehandleiding.
Bijlage 1 Onderdelen van de opleiding
De opleiding omvat de volgende onderwijseenheden:
Onderwijseenheid Begeleiding 1 Begeleiding 2 Pedagogiek Vakdidactiek 1 Vakdidactiek 2 Specialisatie Praktijk 1 Praktijk 2
Studielast in ECTS 4 3 5 5 5 8 15 15
Academisch niveau 400 400 300 500 500 600
In het portfolio is opgenomen de Specialisatie (8 stp), en de producten behorend bij Begeleiding 1 (4 stp) en Begeleiding 2 (3 stp).
Zie voor beschrijving van de onderwijseenheden de ICLON studiegids.
Bijlage 2
Eindtermen/startbekwaamheidseisen ICLON lerarenopleiding
De docent als professional De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. De docent als regisseur De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen. Overzichtelijk, ordelijk en taakgericht. In alle opzichten voor hemzelf, zijn collega’s en vooral voor de leerlingen helder. En dat op een professionele, planmatige manier. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag én van de invloed daarvan op de leerlingen. Hij heeft ook voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de leerlingen tot stand te brengen. De docent als pedagoog De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen. Voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. En dat op een professionele, planmatige manier. De docent als vakdidacticus De leraar voorbereidend hoger onderwijs moet de leerlingen helpen zich de basiskennis en principes van het schoolvak eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop deze kennis in het dagelijkse leven en in de wereld van het werken gebruikt wordt. Bovendien moet hij zijn leerlingen introduceren in de kennis, principes, onderzoekswijzen en toepassingen van de wetenschappelijke discipline(s) waaraan het schoolvak gerelateerd is. Dat is de verantwoordelijkheid van de leraar voorbereidend hoger onderwijs en om die verantwoordelijkheid waar te kunnen maken moet hij vakinhoudelijk en didactisch competent zijn. De docent als lid van de schoolorganisatie De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat van zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de leerlingen en bij zijn school. De docent als onderzoeker/specialist/ontwikkelaar De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid als onderzoeker/specialist/ontwikkelaar. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om op grond van zijn wetenschappelijke achtergrond een bijdrage te leveren aan de systematische verdieping van verschillende aspecten van de verschillende rollen van de docent in de school.
Bijlage 3 Criteria waaraan afstudeerverslag moet voldoen, gang van zaken t.a.v. afstudeerverslag Portfoliohandleiding Ervaringsleren Het beroep van leraar leer je onder meer door ervaringen in de praktijk. Daarbij gaat het om lessen ontwerpen en geven, gesprekken voeren met leerlingen, collega’s en ouders, enzovoort. Leren van dergelijke ervaringen gaat beter en sneller als je er systematisch en analytisch naar kijkt. Op basis daarvan kun je vaststellen wat al goed gaat, en wat je dus vast wilt houden, en wat je bij een volgende gelegenheid (nog) beter kunt doen. Dit proces stuur je zelf, maar je wordt uiteraard geholpen door gesprekken met anderen en theorie. Deze manier van werken noemen we ervaringsleren. Ervaringsleren vormt het uitgangspunt voor het onderwijs in onze lerarenopleiding. In de lerarenopleiding beschouwen we jou als beginnend docent. Niet voor niets spreken we je aan als ‘docent-in-opleiding’(dio) en niet als ‘student’. Dat betekent dan ook dat jijzelf op de eerste plaats verantwoordelijk bent voor je ontwikkeling tot docent. Daarbij maak je keuzes en zul je merken dat je bepaalde voorkeuren en een bepaalde stijl hebt. Je ontwikkelt met andere woorden een eigen profiel als docent. Bespreken van ontwikkeling Op veel scholen voeren docenten periodiek gesprekken met leidinggevenden en/of begeleiders. Die gesprekken gaan over de wijze waarop beginnende docenten hun taken vervullen, wat zij belangrijk vinden en welke keuzes ze daarom maken, en hoe ze zich verder zouden willen ontwikkelen. Die gesprekken hebben aan de ene kant de bedoeling om beginnende docenten te begeleiden bij hun ontwikkeling, van de andere kant worden op basis van die gesprekken ook beslissingen genomen over bijvoorbeeld de aanstelling van de docent. De functie-eisen die aan beginnende docenten worden gesteld vormen daarbij vaak het kader. In die gesprekken worden concrete afspraken gemaakt voor de volgende periode. Dergelijke gesprekken worden resultaat- en ontwikkelingsgesprekken, functioneringsgesprekken, of voortgangsgesprekken genoemd. Ook in de opleiding zul je dergelijke individuele gesprekken met je begeleiders hebben. De opleidingsdoelen, zoals die zijn vastgelegd in de Rubrics8, vormen daarbij het kader. In het eerste gesprek, dat plaatsvindt na de oriëntatieperiode, krijg je een advies over of en hoe je de opleiding het best voort kunt zetten. In het tweede gesprek, de middenevaluatie, gaat het vooral om de voortgang van je ontwikkeling. In het derde gesprek, de eindevaluatie, staat naast je ontwikkeling tevens de eindbeoordeling op de agenda. Voorbereiding van gesprekken Aan docenten op school wordt vaak gevraagd om ter voorbereiding op een dergelijk gesprek te beschrijven welke taken ze hebben uitgevoerd, wat goed ging en hoe het volgens hen nog beter kan, en ook hoe ze hun rol als docent zien. Bovendien wordt hen gevraagd om bijvoorbeeld evaluaties of resultaten van leerlingen te tonen. In de opleiding vragen we je ook om de hierboven genoemde gesprekken op die manier voor te bereiden. Dat doe je door beschrijving en analyses van je functioneren en ontwikkeling èn verschillende soorten illustratief materiaal bij elkaar te brengen in een zogenaamd portfolio. Hieronder leggen we uit wat precies de bedoeling is. Het portfolio Geleend van kunstenaars en architecten Een portfolio is letterlijk een map, in ons geval een elektronische map, waarin je beschrijvingen, analyses, en materiaal bij elkaar brengt die je gedurende de opleiding maakt en verzameld. Het idee van portfolio’s is geleend van kunstenaars en architecten die in portfolio’s beschrijvingen en afbeeldingen van hun werk bij elkaar brengen om potentiële opdrachtgevers de kwaliteit ervan te laten zien. Waarom een portfolio De reden dat portfolio’s in opleidingen zoals lerarenopleidingen maar ook bijvoorbeeld in de opleiding tot medisch specialist worden gebruikt, is dat op die manier functioneren en ontwikkeling in de praktijk zichtbaar kan worden gemaakt.. Praktijksituaties waarin mensen werken kunnen sterk verschillen. Zo maakt het toch nogal wat uit of je lesgeeft op een VMBO in een grote stad of op een gymnasium in een rustige kleine plaats. Met het materiaal dat je in je portfolio bijeen brengt en je beschrijvingen kun je laten zien hoe de specifieke situatie waarin jij werkt eruit ziet, welke mogelijkheden en beperkingen die situatie biedt, en hoe jij in die omgeving hebt gefunctioneerd en je hebt ontwikkeld. Door het “rijke” beeld dat het portfolio geeft van jouw functioneren en ontwikkeling, 8
Zie de opleidingsmap voor de rubrics.
is het voor jezelf èn je begeleiders beter mogelijk dat functioneren en die ontwikkeling goed te begrijpen en te analyseren. Op basis van een dergelijke analyse kunnen vervolgens plannen worden gemaakt voor verdere ontwikkeling. Doordat je in je portfolio allerlei materiaal en producten bij elkaar brengt, kan het bovendien ook functioneren als je persoonlijk archief. Portfoliowegwijzer Ervaringen in het verleden hebben geleerd dat het geen probleem is als mensen hun portfolio vormgeven zoals ze dat zelf willen, maar dat het wel nodig is om in een portfolio een duidelijk herkenbare structuur aan te houden die voor iedereen die er mee werkt goed herkenbaar is. Bij het ICLON doen we dat door een wegwijzer in het portfolio op te nemen waarin de verschillende onderdelen van het portfolio duidelijk herkenbaar zijn en ze met enkele muisklikken ook bereikbaar zijn. In die portfoliowegwijzer verwijs je ook naar andere beschrijvingen, analyses en materiaal dat in diverse submappen in elektronisch portfolio te vinden is. In figuur 1 zie je de structuur van het portfolio en de plaats van de portfoliowegwijzer daarin. Figuur 1 Mappenstructuur portfolio
Die portfoliowegwijzer is een Word-document9 dat je kunt downloaden van BlackBoard. In de portfoliowegwijzer kun je niet alleen hyperlinks10 naar documenten en ander materiaal opnemen maar kun je ook toelichtingen en beschrijvingen kwijt.
9
We hebben gekozen voor Microsoft Word als “gereedschap” voor het werken aan en met het portfolio omdat dat voor de meeste docenten bekende software is en het ruim voldoende mogelijkheden biedt. De keuze voor Word is echter zeker geen principiële. Als je liever met andere software aan hun portfolio werkt staat je dat uiteraard vrij, zolang je er maar voor zorgt dat je begeleiders er ook mee uit de voeten kunnen. 10 Het maken van hyperlinks in Word is absoluut niet moeilijk. In de technische handleiding, die je ook in BlackBoard kunt vinden, wordt stap voor stap uitgelegd hoe dat moet en vind je ook andere handige tips voor het werken met de portfoliowegwijzer in Microsoft Word.
Figuur 2
Portfoliowegwijzer
In de portfoliowegwijzer zijn al een aantal koppen (hoofdstuktitels) gegeven. Het is verstandig om die te handhaven zodat het document de functie van wegwijzer blijft vervullen, maar als je dat leuk vindt kun je de portfoliowegwijzer natuurlijk best een persoonlijke “look and feel” geven door je eigen opmaak toe te passen. De inhoud van het portfolio Iemand die je portfolio wil bekijken zal eerst de portfoliowegwijzer openen. Geef in dit document daarom eerst je naam en een foto van jezelf. Je kunt hier eventueel ook een hyperlink opnemen naar je CV. In de portfoliowegwijzer vind je daarna aantal onderdelen: − Mijn Profiel als Leraar − Rijke casus − Terugkijken en vooruitkijken − Dossiers Hieronder lichten we die onderdelen verder toe. Profiel Dit is het eerste wat iemand ziet die je portfolio gaat bekijken. Geef hier niet alleen je naam en foto, maar beschrijf ook kort jezelf als leraar. Dat doe je door antwoord te geven op de volgende vragen: − Waarom kies ik voor het docentschap? − Wat vind ik kenmerkend voor mezelf als docent? − Wat heb ik nodig om goed te kunnen functioneren als docent? − Hoe zorg ik ervoor dat ik me blijft ontwikkelen als docent? Kijk bij het beantwoorden van deze vraag naar de rubric voor Professional. Gebruik vuistregels om de strategieën te beschrijven die je hierbij succesvol toepast. Illustreer die vuistregels bijvoorbeeld met citaten uit je BLOG of illustreer met materiaal uit het portfolio. Het gaat daarbij natuurlijk niet om de kwantiteit, maar om de kwaliteit van de voorbeelden. Terugkijken en vooruitkijken Opdracht oriëntatietraject Het eindverslag van het oriëntatietraject neem je op in je portfolio. In dit verslag neem je op: 1. Personalia en gegevens over stageschool; 2. Lijst met ondernomen activiteiten;
3. Verslag van de (praktijk)kennis die is verworven over de leerling als doelgroep, het beroep van docent en de school als werkomgeving; 4. Twee lesplannen met een analyse van de uitvoering; 5. Verslag Observatieopdracht; 6. Beargumenteerd antwoord op de vraag waarom de school als werkomgeving wel/niet geschikt is, mede op basis van een zelfanalyse van de student in de rol van regisseur/pedagoog/vakdidacticus; 7. Verslag van de begeleider van de stageschool. 8. Overzicht leerdoelen, vuistregels en voornemens in de vorm van een Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP, zie bijlage 2). Terugkijken Voorafgaand aan de middenevaluatie en het eindgesprek met je begeleider(s), beschrijf en analyseer jij je ontwikkeling in de voorgaande periode. Dat doe je voor iedere rol die in de opleiding aan de orde is geweest. Denk daarbij aan het beantwoorden van vragen als: − Wat zie je als belangrijke stappen in je ontwikkeling in deze periode (gebruik hierbij de rubrics als kader)? − Illustreer deze stappen met betreffende probleem- en succeservaringen Analyseer deze probleem- en succeservaring en geef aan wat je hiervan hebt geleerd (zie bijlage 5). − Geef ook aan wat je ziet als de volgende stap en wat je nu nog belemmert om deze stap te maken − Geef een overzicht van de belangrijkste vuistregels per rol en geef voor iedere vuistregel aan waarom je het belangrijk vindt en waarom de vuistregel werkt (zie bijlage 5) Je onderbouwt deze beschrijvingen en analyses door gericht te verwijzen naar goede voorbeelden. Dat doe je met behulp van hyperlinks naar het materiaal, de beschrijvingen en de analyses in je rijke casus, en naar materiaal dat in je dossiers is opgenomen (zie bijlage 4 voor voorbeelden van materiaal). Vooruitkijken Op basis van de conclusies naar aanleiding van de rijke casus en onder Terugkijken, formuleer een voorlopig Persoonlijk OntwikkelingsPlan (POP, zie bijlage 2). Tijdens het evaluatiegesprek stel je samen met je instituutsbegeleider en je begeleider op school vast welke leerpunten in het POP inderdaad prioriteit verdienen. Dit wordt vervolgens door jou vastgelegd in een definitief Persoonlijk OntwikkelingsPlan. Rijke casus Ter voorbereiding van de middenevaluatie en het eindgesprek onderzoek je systematisch je eigen lesgeven en de context waarin dat gebeurt. Dat doe je in de vorm van een zogenaamde rijke casus. Je geeft antwoord op de vraag: Hoe functioneer ik en ontwikkel ik mij als docent? In de rijke casus verzamel en analyseer je gegevens over één les die je hebt verzorgd. Daarbij maak je gebruik van de theorie die in de opleiding is behandeld. De rubrics vormen daarbij het kader. In bijlage 1 wordt deze opdracht verder uitgewerkt. Dossiers In de diverse dossiers verzamel je documenten en ander materiaal die je gedurende je opleiding maakt of verzamelt en die iets zeggen over jouw ontwikkeling. Voor iedere rol die we in de opleiding onderscheiden maak je een dergelijk dossier. In bijlage 4 vind je suggesties voor materiaal dat je op zou kunnen nemen. In de portfoliowegwijzer word je gevraagd om door middel van een hyperlink naar dat materiaal te verwijzen. Om er voor te zorgen dat te begrijpen is wat er geopend wordt als die hyperlink wordt aangeklikt, is het verstandig om in een of twee regels te beschrijven wat het materiaal is, waar en wanneer je het hebt verzameld, en waarom je het hebt opgenomen en/of wat het volgens jou laat zien.
− − − − − −
− − − −
-
Bijlage 1 Opdracht Rijke Casus Inleiding Het is de bedoeling dat door de rijke casus zowel je begeleiders als jijzelf een goed beeld krijgen van je functioneren en ontwikkeling als docent. Op basis daarvan kun je plannen maken voor de toekomst. Het gaat erom dat je uit verschillende bronnen verschillende soorten gegevens verzamelt. De systematische analyse van die gegevens op basis van de theorie die in de opleiding is behandeld moet leiden tot conclusies ten aanzien van je functioneren en ontwikkelingen moet ook leiden tot conclusies over wat voor jou belangrijk is als docent. Voorbereiding Kies een les in een klas; Schrijf op waarom je deze les in deze klas gekozen hebt; Beschrijf kort de voorgeschiedenis. Denk daarbij aan: voorkennis van de leerlingen, de lesmethode die wordt gebruikt, incidenten die zich in het verleden hebben voorgedaan, je relatie met deze klas zoals je die met VIL hebt onderzocht (voeg de VIL ook bij), de relaties in de klas tussen de leerlingen (neem eventueel het sociogram op wanneer je dat al hebt), afspraken die met collega’s en schoolleiding zijn gemaakt over het lesprogramma in deze klas en het lesgeven aan deze klas. Geef ook aan wanneer dergelijke afspraken er juist niet zijn; Geef aan welke voornemens je hebt voor deze les Maak een lesvoorbereiding en sla die op. Uitvoering Vraag een mede-dio of begeleider om een opname te maken van die les, en vraag hem of haar ook om achteraf over een of meer punten die je belangrijk vindt, feedback te geven en die elektronisch naar je op te sturen. Verzamel al het materiaal dit bij deze les hoort en (voorbeelden van) leerlingmateriaal dat in deze les is gemaakt. Bewaar de (eventuele) toets en een paar voorbeelden van hoe leerlingen die hebben gemaakt Analyse Bekijk de video één keer zorgvuldig en selecteer 2 à 3 momenten die belangrijk zijn geweest voor het verloop van de les. Beschrijf waarom je deze momenten hebt geselecteerd; Analyseer die momenten voor ieder van de rollen. Gebruik bij deze analyses ook de rubrics als kader. Gebruik ook de betreffende modellen en/of theorieën die in de opleiding aan de orde zijn geweest om te beschrijven en te verklaren wat er gebeurt:. Wat betreft de theorie voor de rol van regisseur kun je bijvoorbeeld denken aan het Model Interpersoonlijk Leraarsgedrag en de theorie daarachter zoals die in de Reader is beschreven, Bij de rol van vakdidacticus geeft het vakdidactisch model handvatten en kun je denken aan de theorie die bij vakdidactiek is behandeld en deels in Ebbens en van Ettekoven is beschreven, - Wanneer je specialisatie al hebt gedaan kun wellicht ook gebruik maken van wat je daarvoor hebt gelezen, - Als je pedagogiek al hebt gevolgd zijn theorieën over het functioneren van leerling-groepen en de adolescentiepsychologie zoals die bij pedagogiek zijn behandeld wellicht relevant, - Voor de rol lid van de schoolorganisatie, wederom: als die rol al aan bod is geweest, kun je bijvoorbeeld denken aan de betekenis die afspraken op school of de cultuur van de school hebben voor de manier waarop jij je les hebt ingericht en wat de leerlingen verwachten; − Illustreer je analyses door met hyperlinks te verwijzen naar de andere materialen die hebt opgeslagen; − Formuleer als conclusie per rol, op basis van wat je goed vindt gaan een of meer vuistregels. Geef daarbij aan waarom deze vuistregel werkt. Gebruik daarbij, indien beschikbaar, relevante theorie. Geef ook aan waarom je het belangrijk vindt dat de betreffende vuistregel wordt gerealiseerd (zie bijlage 5). Als het niet goed is gegaan in de les, geef dan aan waarom het niet werkte en beschrijf wat je in de toekomst anders zou willen doen en waarom: je voornemens. Bjilage 2 - Het Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP) Een POP behoort de volgende elementen te bevatten: - Wat zijn je belangrijkste leervragen op dit moment (datum) - Per leervraag: - Wat is de motivatie om de leervraag aan te pakken,
- Wat is je leerdoel / zijn je leerdoelen, in positieve taal gesteld, - Hoe wil je jouw leerdoel(en) bereiken, - Wat is het tijdpad voor het bereiken van je doel(en), - Van welke bronnen ga je gebruik maken, - Met welk materiaal ga je je ontwikkeling illustreren. Bijlage 3 - De Specialisatie Relatie met het portfolio De resultaten van je specialisatie rapporteer je in een artikel of essay, zodat die resultaten voor anderen toegankelijk zijn (denk niet alleen aan je begeleiders maar bijvoorbeeld ook aan je collega’s op school). Je concentreert je dan op de inzichten die voor een breder publiek interessant kunnen zijn. Het ligt dan ook niet voor de hand om binnen het artikel of essay in te gaan op wat jij persoonlijk van je specialisatie hebt geleerd en wat dat betekent voor je functioneren als eerstegraads docent. Het is de bedoeling dat je daaraan aandacht besteed in het portfolio (in een onderdeel ‘specialisatie’). Het gaat dan zowel om de betekenis van de specialisatie voor je functioneren in de rol van praktijkonderzoeker/specialist/ontwikkelaar, als om de betekenis die je specialisatie heeft gehad voor je ontwikkeling in de rol (len) waarop je specialisatie betrekking heeft.
−
Invulling specialisatieonderdeel van je portfolio Binnen het specialisatieonderdeel van je portfolio besteed je in ieder geval aandacht aan de betekenis van de specialisatie voor: - je functioneren in de rol van onderzoeker, ontwikkelaar, of specialist. Probeer hierbij in te gaan op vragen als: - Wat was mijn persoonlijke aanleiding voor de keuze voor dit onderwerp? - Wat heeft de specialisatie mij persoonlijk voor nieuwe inzichten, kennis, of ideeën opgeleverd? - Wat zijn daarvan de implicaties voor de wijze waarop ik de docentrol(len) invul? - Welke nieuwe vragen en /of problemen heeft de specialisatie bij mij opgeroepen? Wat zijn daarvan de implicaties voor de wijze waarop ik de docentrol(len) invul? - Wat levert het mij als docent op om systematisch naar een onderdeel uit mijn eigen lespraktijk te kijken? Ga ik de vorm die ik nu gebruikt heb (praktijkonderzoek, literatuurstudie of vakdidactische onderwijsontwikkeling) in de toekomst in mijn eigen schoolpraktijk toepassen? In wat voor situaties? Ga ik ook andere vormen uitproberen? - Welke voornemens voor de toekomst heb ik naar aanleiding van de specialisatie gemaakt? - Wat zijn mijn sterke en zwakke punten in het uitvoeren van praktijkonderzoek, literatuurstudie of vakdidactische onderwijsontwikkeling? Bijlage 4 Ideeën voor materialen in je dossiers Materiaal van jezelf Materiaal uit andere bronnen succeservaringen en vuistregels video- of audiofragmenten van je lessen citaten uit het BLOG foto's van leerlingen, leerlingen-werk, de zelfgemaakte toetsen school, activiteiten op school, etc. observatieverslagen leerlingenwerk met je feedback daarop analyses van lessen feedback van leerlingen (o.a. de Vragenlijst analyses van klassen zoals het sociogram Interpersoonlijk Leraarsgedrag) uitgevoerde studietaken of opdrachten feedback van schoolbegeleider, mede-dio's, eigen lesmateriaal ICLON-begeleider lesplannen interviews met collega's of met leerlingen aantekeningen van colleges literatuur (pdf) beschrijving van een les die goed of slecht ging met redenen waarom aantekeningen van colleges Vuistregels Wat je leert van theorie en (je eigen) praktijk kun je beknopt formuleren in de vorm van vuistregels. Vuistregels zijn doe-regels. Ze beschrijven wat jij belangrijk vindt om te doen in bepaalde situaties. Voorbeelden van vuistregels zijn: − begin de les met lesoverzicht; − maak ook af en toe met leerlingen een praatje als ze zelfstandig werken.
Je kunt je vuistregels organiseren naar de rol waar ze hoofdzakelijk betrekking op hebben. Enkele keren per jaar kun je nagaan in hoeverre je de vuistregel al beheerst (zelfevaluatie). Ook kun je lijst van vuistregels voorleggen aan je begeleider op school zodat ook deze je functioneren met betrekking tot deze vuistregels kan beoordelen. Voorbeelden van vakdidactische vuistregels zijn: - Introduceer een onderwerp aan de hand van echt materiaal - Laat leerlingen vragen stellen aan het begin van het onderwerp - Werk exemplarisch (leg principes uit aan de hand van een krachtig voorbeeld). Voorbeelden van vuistregels over de regie in de klas zijn: - Verwelkom leerlingen als ze binnenkomen door bij de deur te gaan staan als ze binnenkomen. - Doorloop bij correcties altijd de ordeladder waarbij je zo klein mogelijk begint (dat wil zeggen: zo veel als mogelijk onder aan de ordeladder). Voorbeelden van vuistregels over de rol van professional zijn: - Laat kritiek eerst tot me doordringen voordat ik me ga verdedigen. - Ga in gesprek met collega’s over hun succeservaringen - Vertrouw op je eigen gevoel - Verplaats je in de situatie van de ander alvorens te oordelen. Je kunt meer inzicht krijgen in (vaak impliciete) opvattingen die aan je vuistregels ten grondslag liggen door je twee vragen te stellen. 1. Waarom werkt de vuistregel? 2. Waarom vind je de vuistregel belangrijk? Een voorbeeld: − Laat leerlingen vragen stellen aan het begin van een onderwerp Waarom werkt de vuistregel? − Omdat ik verwacht dat leerlingen beter leren als ze hiervoor gemotiveerd zijn en hun voorkennis wordt geactiveerd. Door leerlingen zelf vragen te laten stellen ontdekken ze wat ze nog niet weten en wat ze interessant vinden om te weten, hiermee wordt zowel motivatie als voorkennis geactiveerd. Hierna kunnen dan een meer theoretisch onderbouwing volgen over de betreffende opvattingen, bijvoorbeeld verwijzing naar constructivistische leertheorieen. Waarom vind ik de vuistregel van belang? − Leerlingen vragen leren stellen vind ik om een aantal redenen van belang. Als je de vraag kent dan begrijp je het antwoord beter. Maar misschien nog wel het belangrijkste is dat leerlingen zo wellicht ook leren zelf vragen te stellen over verschijnselen om hen heen. Het draagt zo wellicht bij aan een open vragende houding Leren van succes Wat je leert kun je vastleggen in vuistregels. Daarbij is het van belang om je te realiseren dat je niet alleen leert van je fouten, maar zeker ook van je successen. Iedereen maakt dingen mee waar je achteraf tevreden op terugblikt. Dergelijke succeservaringen kun je bijhouden in een lijst (zie hieronder voor een voorbeeld). Daartoe beschrijf je je succeservaring beknopt aan de hand van de volgende vragen: 1. wat is er gebeurd? 2. wat vond jij succesvol? 3. welke vuistregel(-s) heb je hieraan ontleend? Voor het plannen van je eigen leerproces kunnen deze succeservaringen goed worden gebruikt. Daartoe kan je je verzamelde succeservaringen categoriseren en bijvoorbeeld plaatsen in het vakdidactisch model dat bij het onderdeel vakdidactiek wordt gebruikt. Hiermee krijgt je vrij snel een overzicht van de keuzemogelijkheden die je tot nu succesvol hebt uitgeprobeerd en van keuzemogelijkheden die nog niet (met succes) zijn verkend.
Voorbeeld uit de biologie. Beknopte omschrijving van een succeservaring Succeservaringen Slak in de klas In een brugklas ben ik een introductieles over biologie begonnen met het uitdelen van levende slakken. Ieder duo kreeg een slak en een klein glasplaatje waar ze de slak op konden zetten. Ze moesten vervolgens goed de slak bekijken en de vragen die bij hen opkwamen noteren. Na ongeveer 15 minuten heb ik vragen geïnventariseerd, daarna heb ik met de klas geprobeerd de vragen te beantwoorden. Vragen waar we geen antwoord op wisten heb ik weer aan leerlingen in de klas teruggespeeld, zij kregen de opdracht het antwoord op een bepaalde vraag op te zoeken voor de volgende les. In die les heb ik de slakkenles in verband gebracht met werkwijze van biologen en levenskenmerken van organismen (de kern van dit hoofdstuk). Ik vond deze les om een aantal redenen succesvol: a) De les riep heel veel vragen op bij leerlingen; b) Ze vonden het in het algemeen ook leuk om zelf antwoorden te zoeken op deze vragen; c) Ze maakten zo ook zelf mee wat biologie is.
datum 16-9
Vuistregels: Introduceer een onderwerp aan de hand van echt materiaal − Laat leerlingen vragen stellen aan het begin van het onderwerp − Laat leerlingen zelf proberen de vragen te beantwoorden (c.q. op te zoeken) − Leg principes uit aan de hand van een krachtig voorbeeld.
Specialisatiehandleiding Introductie
De eerstegraads vakdocent Het onderwijs is volop in beweging. Voor alle schoolvakken geldt dat curricula en examenprogramma’s veranderen, bijvoorbeeld als gevolg van nieuwe wetenschappelijke inzichten in de betreffende discipline. In vakdidactisch opzicht wordt voortdurend gezocht naar manieren om onderwerpen begrijpelijk en relevant voor leerlingen te onderwijzen, bijvoorbeeld door vakinhoudelijke concepten te verbinden met herkenbare contexten. Academisch gevormde vakdocenten spelen hierbij een belangrijke rol. Van hen wordt verwacht dat ze op de hoogte zijn van recente ontwikkelingen binnen het eigen vak en het onderwijs en dat ze die ontwikkelingen kunnen vertalen naar de eigen les- en schoolpraktijk, dat ze tijdens de studie geleerd hebben problemen systematisch te benaderen en dat ze op basis daarvan een eigen kritisch standpunt weten in te nemen. Om deze redenen moet juist de eerstegraads docent in staat zijn een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het (eigen) vakonderwijs11. De laatste tijd worden allerlei initiatieven ontplooid waarin deze rol van de eerstegraads docent wordt benadrukt. Zo werken lerarenopleidingen (waaronder het ICLON) samen met scholen in het kader van landelijk gesubsidieerde projecten onder de noemer ‘Academische school’ waarin docenten hun eigen lespraktijk verbeteren door middel van onderzoek. Ook heeft het Platform Bèta Techniek met ingang van 2007 geld ter beschikking gesteld voor (bèta-) docenten (landelijk 10 per jaar) waarin zij gedurende 4 jaar kunnen werken aan (promotie-)onderzoek gericht op onderwijsverbetering, terwijl zij voor een deel van hun tijd les blijven geven.
11
Zie onder meer het KNAW Rapport Ontwikkeling van talent in de Tweede Fase (2003).
De specialisatie Het doel van de specialisatie is gekoppeld aan de eindtermen van de ICLON opleiding, voor wat betreft de rol als onderzoeker/specialist/ontwikkelaar12. “De leraar voorbereidend hoger onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid als onderzoeker/specialist/ontwikkelaar. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om op grond van zijn wetenschappelijke achtergrond een bijdrage te leveren aan de systematische verdieping van verschillende aspecten van de verschillende rollen van de docent in de school.” In de specialisatie verdiep je je in een onderwerp op het gebied van het vakonderwijs. Om je te helpen bij de keuze, zijn voor ieder schoolvak een of enkele thema’s 13 geformuleerd waarbinnen je je specialisatieonderwerp kunt kiezen. Deze thema’s sluiten aan bij onderwerpen uit het vakdidactiekprogramma en bij de expertise van de ICLON-vakdidactici. Je kunt echter ook een onderwerp kiezen dat buiten deze thema’s valt. Door je specialisme heb je tevens iets extra’s te bieden aan je (toekomstige) school. De specialisatie is bedoeld als (theoretische) verdieping en kan daarom niet gebruikt worden om deficiënties weg te werken. Bij het bovenstaande zijn enkele kanttekeningen te plaatsen: • DIO’s die het zogenaamde World Teachers Training Programme (WTTP) volgen, richten hun specialisatie op een aspect van dit programma, en verbinden dit zoveel mogelijk met het eigen vakonderwijs. Hiertoe zijn enkele specifieke thema’s ontwikkeld, zoals ‘Negotiation of meaning’ en ‘Effective questioning’. • Het is mogelijk dat DIO's hun specialisatie niet op het vakonderwijs richten. Als een DIO een uitgesproken niet-vakgericht idee heeft, kan hij of zij contact opnemen met prof. dr. J.H. van Driel (coordinator van het onderdeel Specialisatie). In overleg wordt dan besproken of en hoe zo'n onderwerp kan worden uitgewerkt, wie het dan begeleidt, etc. Een onderwerp kan in de specialisatie op verschillende manieren worden benaderd. Welke manier je uiteindelijk kiest wordt bepaald door de aard van het onderwerp, maar ook door je eigen voorkennis en voorkeur. Er zijn dan ook diverse specialisatievormen mogelijk: een praktijkonderzoek, literatuurstudie of een onderwijsontwikkelingsonderzoek. In alle gevallen wordt ervan uit gegaan dat je het onderwerp op basis van een goedgekeurd plan systematisch benadert en uiteraard dat het eindresultaat aan kwaliteitscriteria voldoet. Voor de systematische benadering die in de specialisatie wordt nagestreefd, zijn onderzoeksvaardigheden noodzakelijk. In je academische vooropleiding (of elders) heb je dergelijke vaardigheden al verworven in de context van je eigen discipline. Bij een aantal specialisaties zal het echter nodig zijn die expertise aan te vullen, doordat je bijvoorbeeld specifieke onderzoekstechnieken nodig hebt. Daarvoor kreeg je ondersteuning van medewerkers van het ICLON. In het kader van je specialisatie werk je samen met andere dio’s van hetzelfde vak die werken aan hetzelfde thema. De samenwerking kan verschillende vormen aannemen: -
-
12
Intense: DIO’s werken met elkaar samen in alle fasen en aspecten van hun specialisatie: samen literatuur verzamelen en bespreken, instrumenten ontwikkelen, gegevens verzamelen en analyseren, en een gezamenlijk eindproduct schrijven. Medium: De samenwerking is beperkt tot bepaalde aspecten, zoals hetzelfde instrument ontwikkelen, maar dit bijvoorbeeld in de eigen school ieder voor zich gebruiken voor het verzamelen van gegevens, en apart rapporteren. Bij ontwikkelingsonderzoek (zie hoofdstuk 4) kan het handig zijn dat DIO’s gezamenlijk lesmateriaal ontwikkelen, maar dit bij slechts een van hen op school uitvoeren waarbij de andere(n) als onderzoeker tijdens de lessen observeren en/of andere gegevens verzamelen.
Zie ICLON Studiegids 2009/2010. Thema’s zijn bijvoorbeeld: Intertekstueel lezen (Nederlands), Context-concept benadering (Scheikunde), Historisch redeneren (Geschiedenis). 13
-
Light: Hierbij voert ieder een eigen plan uit, maar doordat de specialisaties bij hetzelfde thema horen, kan men elkaar van dienst zijn door literatuur en/of instrumenten aan te reiken, door als ‘critical friends’ elkaars concepten te becommentariëren, enzovoort.
Door samenwerking kun je efficiënter werken, je kunt elkaar wederzijds stimuleren, hetgeen het uiteindelijke product en een tijdige afronding ten goede komt. Daarnaast is dit ook een goede afspiegeling van de manier waarop je in de toekomst zult werken aan onderwijsontwikkeling: in de praktijk gebeurt dit veelal in projectgroepen. Zoals gezegd verschilt de vorm waarin je je kunt specialiseren: praktijkonderzoek, literatuurstudie of een onderwijsontwikkelingsproject. In de volgende hoofdstukken worden deze vormen nader beschreven. Tastbaar resultaat van de specialisatie is een artikel waarin verslag wordt gedaan van het in de specialisatie verrichte onderzoeks-, lees- en/of ontwikkelwerk. De resultaten van een literatuurstudie kun je eventueel ook rapporteren in de vorm van een essay. Als je dit zou willen doen, moet je dit goed met je begeleider overleggen. Voor ieder product geldt dat je je moet richten op collega-vakdocenten, niet alleen van de eigen school, maar ook elders in het land. Het is dan ook het streven dat je je product rapporteert, bijvoorbeeld in de vorm van een publicatie in een tijdschrift of een website voor vakdocenten, of tijdens een conferentie voor vakdocenten. Afhankelijk van de manier waarop je in de specialisatie samenwerkt met andere dio’s zal het artikel/essay als groepsproduct worden beoordeeld. In hoofdstuk 5 vind je informatie over de eisen die aan een eindproduct worden gesteld. In bijlage 1 en 2 worden de eisen aan een artikel, respectievelijk essay verder uitgewerkt. Artikel 10.6
Werkwijze en tijdpad
De bepaling van het onderwerp en samenwerking Tijdens een bijeenkomst in het kader van Vakdidactiek 1 wordt de specialisatie geïntroduceerd: -
-
Van te voren wordt deze specialisatiehandleiding gelezen. De vakdidacticus introduceert de thema’s en bespreekt de eisen (rubrics, verslaglegging, omvang artikel, e.d.) voor de specialisatie. De vakdidacticus geeft aan op welke manieren door DIO’s samengewerkt kan worden in groepen die aan gerelateerde onderzoeksvragen binnen hetzelfde thema werken. Tijdens deze bespreking is ook een onderzoeker aanwezig. Deze begeleidt samen met de vakdidacticus het werken aan de specialisatie. De onderzoeker introduceert zichzelf en vertelt kort iets over onderzoekstechnische kanten van de specialisatie. Op de methodologische keuzen wordt in een later stadium nader ingegaan. De rolverdeling in de begeleiding door de vakdidacticus en de onderzoeker wordt toegelicht: De vakdidacticus is de eerste begeleider/beoordelaar van de specialisatie. Voor methodologische ondersteuning kan een beroep worden gedaan op de onderzoeker; deze is bovendien tweede beoordelaar van het specialisatieproduct.
In de hierop volgende periode ga je je oriënteren op een concreet onderwerp en op samenwerkingspartners. Je vakdidacticus is beschikbaar om hierover te adviseren14. Tegen het einde van Vakdidactiek 1 moet je zien te komen tot een onderwerp- en partnerkeuze. Het moet gaan om een onderwerp dat je boeit, en dat ook relevant is voor je eigen lespraktijk, of dat in je vaksectie speelt. Je kunt in dit stadium ook nagaan of DIO’s in het verleden hetzelfde of een vergelijkbaar onderwerp hebben gekozen voor hun specialisatie, en hun producten bestuderen. Voorlopig plan en begeleiding Tijdens een van de vakdidactische supervisiebijeenkomsten komt de specialisatie opnieuw aan de orde:
14
Voor DIO’s in het WTTP programma volgen, verloopt de introductie van de thema’s en de begeleiding van de specialisatie via de docenten die dit programma begeleiden.
-
-
Voorafgaand hieraan hebben DIO’s groepen gevormd en binnen van een van de thema’s een (globaal) onderwerp met een voorlopige vraag gekozen. Deze vraag wordt tijdens de bijeenkomst nader gespecificeerd onder begeleiding van de vakdidacticus en de onderzoeker. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een specifieke aanpak, welke wordt toegelicht (zie ook de paragrafen 2.5, 3.5 en 4.6). De onderzoeker laat de Toolbox zien die is opgenomen in de Blackboard module ‘Specialisatie’ (zie hierna) en bespreekt met de DIO’s de methodische opzet van hun specialisatie, in het licht van hun vraagstelling en thema (literatuurstudie/kwalitatief/kwantitatief/casestudy/experiment/survey/enz.). Aan de hand van voorbeelden van specialisatieproducten van vorige jaren laat de vakdidacticus verschillende concrete mogelijkheden zien. Na de bijeenkomst werken de DIO’s hun plan van aanpak verder uit, waarbij wordt aangegeven wat de probleemstelling en het theoretisch kader is, wat met de specialisatie beoogd wordt, voor wie dit relevant is, en hoe de specialisatie concreet wordt uitgevoerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het formulier in Bijlage 4.
Het voorlopige plan van aanpak wordt ingeleverd bij de vakdidacticus. Nadat dit, eventueel na overleg en bijstellingen, is goedgekeurd door de begeleiders, kan met de uitvoering van de specialisatie worden begonnen. Hierbij word je in de eerste plaats begeleid door je vakdidacticus. Voor methodologische zaken, zoals het ontwikkelen van instrumenten en het analyseren van gegevens, is de onderzoeker beschikbaar. Je instituutsbegeleider zal van tijd tot tijd informeren naar de voortgang wat betreft je specialisatie, maar heeft in beginsel geen begeleidende rol in dit opzicht. Uiteraard kunnen plannen zich in de loop van de tijd wijzigen. Mocht je van je plan willen afwijken, doe dit dan uitsluitend in goed overleg met je begeleider(s). Houd in elk geval de uiterste inleverdatum in de gaten als je binnen een jaar wilt afstuderen (zie tijdpad; hieronder). Over de manier van begeleiden tijdens het werken aan de specialisatie maak je afspraken met je begeleider(s). Electronische leeromgeving Specifieke informatie over de thema’s wordt aangeboden via de verschillende Vakdidactiek Blackboard modules. Daarnaast is er een beperkte Blackboard module, getiteld Specialisatie, waarvoor je je zelf moet inschrijven (self-enrollment). Deze module dient ter ondersteuning van het werken aan de specialisatie en is gevuld met informatie over dit studieonderdeel. De site bevat de volgende onderdelen: •
Bij Informatie vind je documenten die van belang zijn voor het werken aan de specialisatie.
•
Bij Coördinatie vind je gegevens over de coördinator van de specialisatie.
•
De Toolbox is een hulpmiddel bij de methodologische aanpak van je specialisatie. De Toolbox is gestructureerd aan de hand van een reeks vragen waar je vrijwel altijd een antwoord op moet vinden. De Toolbox is vooral bedoeld voor de fase waarin je je plan van aanpak aan het opstellen bent, en voor de fase waarin je de verzamelde gegevens analyseert.
•
Bij External Links vind je links naar enkele voor de specialisatie relevante websites.
•
Bij Artikelen/essays vind je een groot aantal concrete specialisatieproducten die de laatste jaren zijn ingeleverd. Deze kunnen je helpen als voorbeeld of inspiratiebron.
Afronding Zoals gezegd resulteert de specialisatie in een artikel (ofwel een essay in het geval van een literatuurstudie). In algemene termen worden de eisen aan dit product beschreven in hoofdstuk 5 van deze handleiding (en in bijlage 1 en 2). Met je begeleider(s) bespreek je de specifieke vorm en inhoud van het eindproduct. Ook maak je met hen afspraken over het tijdstip van inleveren. In alle gevallen zal
je eerst een conceptversie van je eindproduct inleveren. Na bespreking met / commentaar van je begeleider(s) stel je de definitieve versie op. De eindversie van je artikel/essay lever je digitaal in bij beide begeleiders (vakdidacticus en onderzoeker). Zij beoordelen het eindproduct gezamenlijk, en maken hierbij gebruik van een hiertoe ontwikkelde rubric (zie bijlage 5). Tijdpad Fase Bepaling onderwerp en samenwerking Werken aan plan van aanpak Definitief en goedgekeurd plan Uitvoering specialisatie Inleveren en bespreken concept-eindproduct Inleveren eindproduct
Artikel 10.7
September start November - december December - januari Eind januari Januari - juni Half juni Uiterlijk 8 weken voor diploma-uitreiking (in overleg met begeleiders!)
Januari start April - mei Mei - juni Voor de zomervakantie Augustus - december Half december Uiterlijk 8 weken voor diploma-uitreiking (in overleg met begeleiders!)
Relatie met het portfolio
De resultaten van je specialisatie rapporteer je in een artikel of essay, zodat die resultaten voor anderen toegankelijk zijn (met name collega vakdocenten). Je concentreert je dan op de inzichten die voor een breder publiek interessant kunnen zijn. Het ligt dan ook niet voor de hand om binnen het artikel of essay in te gaan op wat jij persoonlijk van je specialisatie hebt geleerd, hoe je ontwikkeling tot specialist op het door jou gekozen terrein is verlopen, en wat dat betekent voor je functioneren als eerstegraads vakdocent. Het is de bedoeling dat je daaraan wel aandacht besteedt in het portfolio, waarbij je in ieder geval ingaat op de betekenis van de specialisatie voor: • je ontwikkeling als vakdocent (rol: vakdidacticus); • je functioneren in de rol van onderzoeker, ontwikkelaar, of specialist. Beantwoord in dit verband ook de volgende vragen: • Wat was mijn persoonlijke aanleiding voor de keuze van het onderwerp? • Wat heeft de specialisatie mij persoonlijk voor nieuwe inzichten, kennis, of ideeën opgeleverd? Wat zijn daarvan de implicaties voor de wijze waarop ik mijn rol als vakdocent invul? • Welke nieuwe vragen en /of problemen heeft de specialisatie bij mij opgeroepen? Wat betekent dit voor mijn functioneren als vakdocent? • Wat levert het mij als vakdocent op om systematisch naar een onderdeel uit mijn eigen lespraktijk te kijken? Ga ik de vorm die ik nu gebruikt heb (praktijkonderzoek, literatuurstudie of ontwikkelingsonderzoek) in de toekomst in mijn eigen lespraktijk toepassen? In wat voor situaties? Ga ik ook andere vormen uitproberen? • Welke voornemens voor de toekomst heb ik naar aanleiding van de specialisatie gemaakt? • Wat zijn mijn sterke en zwakke punten in het uitvoeren van praktijkonderzoek, literatuurstudie of ontwikkelingsonderzoek? Praktijkonderzoek Een van de manieren waarop je je kunt specialiseren is door middel van het verrichten van een (vakdidactisch) praktijkonderzoek. Met ‘praktijkonderzoek’ doelen we op het belang van het onderzoek voor de onderwijspraktijk van jezelf of je vaksectie. De onderzoeksvraag die je met het onderzoek wilt beantwoorden, komt bij praktijkonderzoek voort uit die onderwijspraktijk zelf. Kenmerkend voor het doen van onderzoek is een systematische manier van werken, zoals hieronder nader wordt beschreven.
Oriëntatie op het onderwerp van onderzoek Er zijn talrijke onderwerpen die zich lenen voor onderzoek. De onderwijspraktijk bevat als het ware allerlei vragen die je op basis van een onderzoek kunt beantwoorden. Het is dan wel belangrijk om zo'n vraag helder te krijgen en je af te vragen wat je met het antwoord op die vraag wilt bereiken. Hieronder wordt dit uitgewerkt aan de hand van een voorbeeld. Margreet, Diana en Willem, drie bèta-dio's, werken op van elkaar verschillende scholen. Op grond van hun ervaring en gesprekken met docenten is hen opgevallen dat de leerlingen in 4 havo/vwo niet goed uit de voeten kunnen met begrippen die ze in de onderbouw geleerd zouden moeten hebben. Ze willen dit nader onderzoeken. Daarbij concentreren ze zich op enkele kernbegrippen (zoals energie, kracht en atoom). Met dit onderzoek hopen ze een bijdrage te kunnen leveren aan een betere aansluiting tussen de onder- en bovenbouw van hun scholen wat betreft de begripsvorming bij de bètavakken. Ze bespreken hun onderzoeksidee met docenten uit de bètasecties. Iedereen vindt het een relevant onderwerp, hetgeen hen extra aanmoedigt om dit onderwerp uit te werken in een onderzoeksplan. Planning van het onderzoek Aan de uitvoering van het onderzoek gaat het maken van een onderzoeksplan vooraf. Hiertoe heb je enkele besprekingen met je partner(s) en een onderzoeker. Dit is iemand die wetenschappelijk onderzoek verricht in het kader van het ICLON-onderzoeksprogramma15, bijvoorbeeld een promovendus. Deze onderzoeker heeft contact met je vakdidacticus. Het definitieve plan moet goedgekeurd worden door beide begeleiders alvorens met de uitvoering van het onderzoek kan worden begonnen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstukje vind je meer informatie over het onderzoeksplan. De aanleiding om het onderzoek naar begripsmoeilijkheden te doen is voor Margreet, Diana en Willem helder, evenals de relevantie en het doel van het onderzoek. Na overleg besluiten ze de probleemstelling (centrale vraagstelling) van hun onderzoek te beperken tot het begrip ‘energie’ en als volgt te formuleren: Op welke wijze onderwijzen docenten in de leerjaren 1 t/m 3 het begrip ‘energie’ bij de vakken biologie, natuur- en scheikunde, en welke kennis hebben leerlingen aan het einde van het derde leerjaar over dit begrip? Aangezien dit nog een heel algemene vraagstelling is, specificeren zij deze in de volgende, concrete, onderzoeksvragen: • Hoe wordt in de methoden die gebruikt worden in de leerjaren 1 t/m 3 het energiebegrip gepresenteerd? • Hoe leggen docenten het energiebegrip feitelijk uit in bepaalde vaklessen biologie, natuur- en scheikunde? • Welke denkbeelden hebben de leerlingen aan het eind van 3 havo/vwo over het energiebegrip? De eerste vraag willen ze beantwoorden door de gebruikte methoden te analyseren, de tweede vraag door gestructureerde observaties te houden bij docenten die in de desbetreffende klassen lesgeven, en de derde vraag door een specifieke test (afkomstig uit de literatuur) aan te passen en deze bij ca. 100 leerlingen af te nemen. Uitvoering van het onderzoek Tijdens de uitvoering van het onderzoek ben je verantwoordelijk voor je eigen werk. Als je met meerdere dio’s aan het onderzoek werkt, is het belangrijk een goede werkverdeling te maken en de voortgang te bewaken. Volgens een werkverdeling kunnen taken worden uitgevoerd door de dio’s afzonderlijk (bijvoorbeeld: dataverzameling op de eigen school) of door twee of meer dio’s gezamenlijk (bijvoorbeeld: de ontwikkeling van een instrument).
15
Het ICLON onderzoeksprogramma ‘The knowledge base of teaching’ kan integraal (als pdf) worden gevonden op de website van het ICLON en op de Blackboard module ‘Specialisatie’.
Margreet, Diana en Willem beginnen hun onderzoek met het bestuderen van relevante literatuur. Ze vatten deze beknopt samen en integreren deze in een voorlopig concept-hoofdstuk 'theoretische achtergrond'. Nu ze weten wat in de literatuur staat over het leren en onderwijzen van het begrip ‘energie’, zijn ze in staat om aandachtspunten te formuleren die belangrijk zijn om te gebruiken bij hun analyse van de methoden en bij de lesobservaties. Nadat ze bovendien de begripstest voor leerlingen hebben uitgeprobeerd en de gegevens zijn verzameld, besluiten Margreet, Diana en Willem om de verzamelde gegevens per school te analyseren en de resultaten ook per school in afzonderlijk hoofdstukken te beschrijven. In het laatste hoofdstuk vergelijken ze de drie 'cases' met elkaar. Ieder onderzoek wordt in beginsel begeleid door een vakdidacticus en een onderzoeker. De vakdidacticus fungeert als regulier aanspreekpunt voor de dio’s en kan de dio’s zelf aanspreken op de voortgang van het onderzoek. De onderzoeker is als tweede begeleider beschikbaar vooral voor zaken van methodische aard. De dio’s maken met hun begeleiders afspraken over de manier waarop de begeleiding wordt georganiseerd. De ervaring leert dat begeleiding vooral van belang is bij: • het zoeken en bestuderen van relevante (binnen- en buitenlandse) literatuur; • het kiezen en/of ontwikkelen van methode(n) en instrument(en) voor het verzamelen van gegevens; • het verwerken en analyseren van gegevens; • het concept-artikel.
Afronding van het onderzoek Over het uitgevoerde onderzoek wordt een artikel geschreven met een omvang van circa 5000 woorden. In bijlage 1 vind je aanwijzingen over de opbouw van het artikel. De exacte opbouw van het artikel wordt met de begeleiders besproken. In beginsel wordt eerst een concept-artikel ingeleverd; dit wordt besproken met de vakdidacticus en eventueel met de onderzoeker. Het commentaar van de begeleider(s) wordt verwerkt in een volgende versie. Het definitieve artikel wordt digitaal ingeleverd bij beide begeleiders. Doorgaans ontvangen de begeleiders op school en/of meewerkende scholen een exemplaar van het artikel. De digitale versie van het artikel wordt opgenomen in de ICLON-mediatheek en krijgt een plek op de Blackboard-module Specialisatie. In overleg met je begeleiders kun je bespreken of het mogelijk en zinvol is om het artikel, al dan niet verder bewerkt, op te sturen naar een vaktijdschrift (zie de lijst in bijlage 3). Specialisatieplan praktijkonderzoek Bij het opstellen van een plan voor het praktijkonderzoek wordt gebruik gemaakt van een systematiek die is ontwikkeld door collega’s van de universiteit Utrecht16. In deze systematiek staat de probleemstelling van het onderzoek centraal. Om te komen tot een goede, heldere, onderzoekbare probleemstelling, wordt een antwoord gezocht op de volgende vragen: 1. Waarom en voor wie is het onderzoek de moeite waard? (Reden) 2. Wat voor antwoord wil je hebben? Wat is al bekend en wat wil je precies weten? (Antwoord) 3. Welk(e) kennisgebied(en) zijn van belang en hoe kun je die inperken? (Kennisgebied) 4. Welke benadering van het probleem is geschikt of nodig; welke route kun je uitstippelen? (Strategie) Deze vragen worden niet in een vaste volgorde afgewerkt; vooral de samenhang tussen en de consistentie van deze vragen is van groot belang om tot een goede probleemstelling te komen. In dit verband wordt gesproken van het ‘cirkelen rondom de vraagstelling’.
16
Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers.
In het definitieve plan voor je praktijkonderzoek, dat je in overleg met je begeleider opstelt, moeten de volgende elementen een plaats hebben: 1. Naam, email en vakrichting van de dio’s. 2. Thema en onderwerp van het praktijkonderzoek. 3. Probleem/vraagstelling van het onderzoek. Hier wordt de centrale vraagstelling geformuleerd die op basis van het ‘cirkelen rondom de vraag’ is opgesteld. 4. Kennisgebied bepalen Aanduiding van het domein of wetenschapsgebied waarop het onderzoek betrekking heeft. Hier noem je de (binnen- en buitenlandse) literatuur die je ten behoeve van je onderzoek gaat lezen (boeken, artikelen, onderzoeksverslagen van dio’s). 5. Reden. Aanleiding of reden om dit onderwerp te kiezen. Licht zowel inhoudelijke relevantie als je persoonlijke interesse toe. 6. Antwoord Omschrijving van het soort of type antwoord(en) dat je wilt verkrijgen. 7. Strategie Hier beschrijf je het type onderzoek (in het algemeen worden er drie typen onderzoek onderscheiden: beschrijvend, exploratief en toetsingsonderzoek) en de aard van het onderzoek (bijv. een survey-onderzoek, experimenteel onderzoek, dieptestudie, case studie) en of het om een kwalitatief of kwantitatief onderzoek gaat resp. een combinatie van beide. Vermeld vervolgens met behulp van welke methoden bij wie gegevens verzameld zullen worden. Geef ook aan op welke wijze de gegevens zullen worden geanalyseerd. Deze elementen neem je op in het formulier dat te vinden is in bijlage 4. Een elektronische versie van dit formulier is te vinden op de Blackoard module Specialisatie. Voeg bij je plan in elk geval ook een tijdsplanning. Geef hierin duidelijk aan wat wanneer af moet zijn en wat je daarvoor moet doen. Wie doet wat? Met het oog op een tijdige afronding blijkt het heel nuttig om ook de begeleidingsmomenten in te plannen. Literatuurstudie In een aantal gevallen zul je in je gesprekken met je begeleiders over het onderwerp van je specialisatie komen tot een onderwerp waarover al veel bekend is, bijvoorbeeld uit reeds verricht (wetenschappelijk) vakdidactisch onderzoek. Een literatuurstudie is dan een goede optie om je daarin verder te verdiepen. Ook een literatuurstudie vraagt om een systematische aanpak. De fases die doorgaans doorlopen worden in een literatuurstudie worden hieronder kort toegelicht. In dit hoofdstuk worden die stappen geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld van een literatuurstudie rond het onderwerp ‘conceptcontext onderwijs’. Mirjam geeft Economie in de bovenbouw van een HAVO-VWO scholengemeenschap. Ze bezoekt een conferentie voor economiedocenten waar iemand een enthousiaste inleiding houdt over de mogelijkheden van contextrijk economieonderwijs. Op school blijken haar collega’s hier echter verschillend over te denken. Mirjam vindt het belangrijk dat zij en haar collega’s de ideeën die achter concept-context onderwijs liggen beter begrijpen en de mogelijke voor- en nadelen van deze aanpak leren kennen. Ze besluit zich in haar specialisatie in dit onderwerp te verdiepen en het resultaat van haar specialisatie aan haar vaksectie te presenteren. Haar collega-dio Joost, die op een andere school Economie geeft, besluit mee te doen. Volgens hun vakdidacticus is er al veel bekend over dit onderwerp, zowel specifiek voor het economieonderwijs, maar ook bij andere vakken. Een literatuurstudie ligt dan ook voor de hand.
Afbakening onderwerp en formulering vraagstelling Er zijn uiteraard talloze onderwerpen waarop je een literatuurstudie kunt verrichten. In de eerste fase van je literatuurstudie gaat het erom scherp te krijgen wat je precies wilt weten. Dat doe je door een vraag te formuleren die richtinggevend zal zijn voor je literatuurstudie. In het artikel of het essay waarin je verslag doet van je literatuurstudie, zul je die vraag beantwoorden. Op basis van een eerste zoektocht via Google krijgen Mirjam en Joost de indruk dat er, met name in het buitenland, boekenkasten zijn volgeschreven over concept-context onderwijs. Uiteraard is niet alle literatuur relevant voor hen. Ze zijn immers vooral op zoek naar informatie die relevant is voor het economieonderwijs. Na discussie met hun vakdidacticus komen ze er op uit dat dan twee dingen belangrijk zijn: Wat wordt onder concept-context onderwijs verstaan en welke voor- en nadelen voor leerlingen zijn op basis van onderzoek naar voren gekomen? Ze kunnen zich voorstellen dat er behoorlijke verschillen bestaan tussen verschillende uitwerkingen of benaderingen van concept-context onderwijs, deels afhankelijk van het vak waarop dit wordt toegepast. De tijd die ze voor de literatuurstudie hebben is natuurlijk beperkt. Ze besluiten zich daarom te concentreren op een vraag die voor hen en hun collega’s wellicht het meest relevant is: “Wat kan de meerwaarde zijn van een concept-context benadering in het economieonderwijs, en welke kenmerken heeft een dergelijke benadering?” Plan van aanpak Aan de uitvoering van het onderzoek gaat het maken van een onderzoeksplan vooraf. Hiertoe heb je enkele besprekingen met je partner(s) en een onderzoeker. Dit is iemand die wetenschappelijk onderzoek verricht in het kader van het ICLON-onderzoeksprogramma17, bijvoorbeeld een promovendus. Deze onderzoeker heeft contact met je vakdidacticus. Het definitieve plan moet goedgekeurd worden door beide begeleiders alvorens met de uitvoering van het onderzoek kan worden begonnen. In de laatste paragraaf van dit hoofdstukje vind je meer informatie over het onderzoeksplan. Inmiddels heeft Mirjam het op school al met een aantal vakcollega’s over haar literatuurstudie gehad. Iedereen is benieuwd naar de uitkomsten. Maar ze geeft natuurlijk ook les. Dat vraagt ook veel energie. Bovendien spreken Mirjam en Joost elkaar niet iedere dag. Een strakke planning lijkt dan ook geen overbodige luxe. Ze besluiten eerst alle stappen op een rij te zetten. Om te voorkomen dat de planning te vrijblijvend is, besluiten ze dat er na iedere stap een concreet product moet liggen. De eerste stap is het maken van het plan voor de literatuurstudie met de vraagstelling zelf. De volgende stap is een oriëntatie op de verschillende bronnen die er zijn. Die stap moet een overzicht opleveren van de beschikbare (binnen- en buitenlandse) literatuur. Daarna plannen ze om die literatuur te gaan verzamelen, verdelen, lezen en samen te vatten. De samenvattingen zijn dus het product waaraan ze in deze fase werken. Vervolgens plannen ze op basis van die samenvattingen een antwoord te formuleren op de vraag die ze zich aan het begin van hun literatuurstudie hebben gesteld. Ze bespreken ook met hun vakdidacticus welke tussenproducten ze wanneer gaan bespreken. Het artikel moet er begin juni liggen, zodat het voor de zomer in de vaksectie(s) gepresenteerd kan worden. Dat betekent dus bijna van week tot week terug kunnen redeneren wanneer welk product af moet zijn, wil het artikel er op tijd liggen. Verzamelen en bestuderen van relevante bronnen Een centrale vraag in deze fase is: “Hoe vind ik de belangrijkste (binnen- en buitenlandse) literatuur?” Je kunt daarbij verschillende strategieën kiezen. Je kunt bijvoorbeeld uitgaan van handboeken rond een bepaald onderwerp en op basis van de verwijzingen daarin eventueel verder zoeken. Je kunt ook een zogenaamde literatuursearch doen via de systemen die daarvoor via de bibliotheek beschikbaar zijn of via het internet. Daarbij zijn de zoektermen belangrijk (zowel Nederlandse als Engelse), omdat 17
Het ICLON onderzoeksprogramma ‘The knowledge base of teaching’ kan integraal (als pdf) worden gevonden op de website van het ICLON en op de Blackboard module ‘Specialisatie’.
ze natuurlijk bepalen wat je aan resultaten vindt. Houd er rekening mee dat de literatuur die je op deze manieren hebt geïdentificeerd niet altijd onmiddellijk beschikbaar is. De mediathecaris van het ICLON kan je hierbij van dienst zijn. Van tijd tot tijd geeft zij hierover specifieke workshops; informeer daar dus naar! Na een eerste zoek- / studieronde ga je na of je met de al verzamelde literatuur je vraagstelling kunt beantwoorden. Ontbreken er geen aspecten aan het onderwerp of perspectieven hierop? Is er voldoende variatie in het type bron (bijvoorbeeld zowel nationaal als internationaal, zowel vaktijdschriften als wetenschappelijke tijdschriften)? Mirjam en Joost worden door hun vakdidacticus gewezen op een proefschrift dat onlangs is verschenen over contextgericht economieonderwijs. Ze kunnen dit in de mediatheek vinden, en op basis daarvan raken ze beter thuis in de gebruikte terminologie. Daarmee kunnen ze beter zoeken op het internet en op de zoeksystemen die via de universiteitsbibliotheek beschikbaar zijn. Dat levert behoorlijk wat interessant materiaal op. Een deel van die artikelen kunnen van het internet worden gedownload en een aantal zijn via de bibliotheek ‘full text’ beschikbaar: ook die laatste artikelen kunnen gedownload worden. Daarnaast zijn er nog een aantal artikelen die niet op die manier beschikbaar zijn. Deels moeten Mirjam en Joost die kopiëren in de bibliotheek, deels moeten ze die via de bibliotheek bestellen. Nadat ze het meeste materiaal binnen hebben, verdelen ze de artikelen en maken daar korte samenvattingen van. Op basis daarvan gaan ze na of ze voldoende informatie hebben om hun vraag te beantwoorden: “Wat kan de meerwaarde zijn van een concept-context benadering in het economieonderwijs, en welke kenmerken heeft een dergelijke benadering?” Ze stellen vast dat ze veel relevante literatuur hebben kunnen vinden, maar dat de literatuur niet altijd even specifiek geschikt is voor de beantwoording van hun vraag. Afronding; beschrijving resultaten en trekken van conclusies De beschrijving van de resultaten vormt de kern van je artikel (zie bijlage 1; of essay -zie bijlage 2). Deze rapportage is meer dan een ‘samenvatting’ van de bestudeerde literatuur! Maak bijvoorbeeld duidelijk wat de relatie is van de beschreven literatuur met je vraagstelling, leg verbanden tussen verschillende bronnen en beschrijf verschillen en overeenkomsten in de verschillende opvattingen of invalshoeken. Expliciteer waar mogelijk ook je eigen mening. Tenslotte beantwoord je je vraagstelling. Zorg dat deze conclusie consistent is met de beschreven resultaten. Kijk vervolgens kritisch naar de kwaliteit van je conclusie. Biedt je conclusie een bevredigend antwoord op de vraagstelling? Heeft de conclusie relevantie voor je eigen praktijk? Plaats hier in het artikel of essay kanttekeningen bij. Beschrijf ook welke nieuwe vragen je literatuurstudie heeft opgeroepen. Mirjam en Joost hebben alles op een rij gezet. De literatuur blijkt tamelijk uiteenlopend over wat concept-contextonderwijs is en de meerwaarde komt in diverse onderzoeken op verschillende wijze naar voren. Er zijn wel algemene aanwijzingen over, maar die zijn - met een enkele uitzondering- niet specifiek voor economieonderwijs. Ze hebben daar wel zo hun eigen ideeën over. In hun artikel geven ze eerst een algemeen overzicht over wat concept-contextonderwijs is. Daarna gaan ze in op de verschillende aanpakken die bij uiteenlopende vakken zijn toegepast en de in onderzoek gevonden meerwaarde hiervan. Vervolgen spitsen ze toe op het economieonderwijs. Ze besluiten hun artikel met hun eigen ideeën hoe concept-contextonderwijs het leren van leerlingen bij economie zou kunnen bevorderen. Mirjam en Joost presenteren de resultaten in hun beide vaksecties. De collega’s zijn onder de indruk van de gedegen aanpak; de presentatie leidt tot een levendige discussie over de mogelijke voor- en nadelen van concept-contextonderwijs, waarbij regelmatig naar de literatuur wordt verwezen. De exacte opbouw van het artikel wordt met de begeleiders besproken. In beginsel wordt eerst een concept-artikel ingeleverd; dit wordt besproken met de vakdidacticus en eventueel met de onderzoeker. Het commentaar van de begeleider(s) wordt verwerkt in een volgende versie. Het definitieve artikel wordt digitaal ingeleverd bij beide begeleiders. Doorgaans ontvangen de begeleiders op school en/of meewerkende scholen een exemplaar van het artikel. De digitale versie van
het artikel wordt opgenomen in de ICLON-mediatheek en krijgt een plek op de Blackboard-module Specialisatie. In overleg met je begeleiders kun je bespreken of het mogelijk en zinvol is om het artikel, al dan niet verder bewerkt, op te sturen naar een vaktijdschrift (zie de lijst in bijlage 3). Specialisatieplan literatuurstudie Bij het opstellen van een plan van aanpak voor je literatuurstudie wordt gebruik gemaakt van een systematiek die is ontwikkeld door collega’s van de universiteit Utrecht18. In deze systematiek staat de probleemstelling centraal. Om te komen tot een goede, heldere, onderzoekbare probleemstelling, wordt een antwoord gezocht op de volgende vragen: 1. Waarom en voor wie is de literatuurstudie de moeite waard? (Reden) 2. Wat voor antwoord wil je hebben? Wat is al bekend en wat wil je precies weten? (Antwoord) 3. Welk(e) kennisgebied(en) zijn van belang en hoe kun je die inperken? (Kennisgebied) 4. Welke benadering van het probleem is geschikt of nodig; welke route kun je uitstippelen? (Strategie) Deze vragen worden niet in een vaste volgorde afgewerkt; vooral de samenhang tussen en de consistentie van deze vragen is van groot belang om tot een goede probleemstelling te komen. In dit verband wordt gesproken van het ‘cirkelen rondom de vraagstelling’. In het definitieve plan voor je literatuurstudie, dat je in overleg met je begeleider opstelt, zouden de volgende elementen een plaats moeten hebben: 1. Naam, email en vakrichting van de dio’s. 2. Thema en onderwerp van het praktijkonderzoek. 3. Probleem/vraagstelling van het onderzoek. Hier wordt de centrale vraagstelling geformuleerd die op basis van het ‘cirkelen rondom de vraag’ is opgesteld. 4. Kennisgebied bepalen Aanduiding van het domein of wetenschapsgebied waarop het onderzoek betrekking heeft. Hier noem je de (binnen- en buitenlandse) literatuur die je ten behoeve van je onderzoek gaat lezen (boeken, artikelen, onderzoeksverslagen van dio’s). 5. Reden. Aanleiding of reden om dit onderwerp te kiezen. Licht zowel inhoudelijke relevantie als je persoonlijke interesse toe. 6. Antwoord Omschrijving van het soort of type antwoord(en) dat je wilt verkrijgen. 7. Strategie Hier beschrijf je te gebruiken (a) sleutelpublicaties, (b) zoektermen, (c) databases, (d) tijdschriften en handboeken. Deze elementen neem je op in het formulier dat te vinden is in bijlage 4. Een elektronische versie van dit formulier is te vinden op de Blackoard module Specialisatie. Voeg bij je plan in elk geval ook een tijdsplanning. Geef hierin duidelijk aan wat, wanneer af moet zijn en wat je daarvoor moet doen. In je plan beschrijf je ook op welke momenten je in ieder geval begeleiding nodig denkt te hebben. Gepland in de tijd bijvoorbeeld over: (a) het verzamelen van relevante (binnen- en buitenlandse) literatuur, (b) het aanscherpen van de vraag- en doelstelling, (c) het schrijven van een literatuuroverzicht, (d) het beantwoorden van de vraagstelling, (e) het artikel of essay in concept. Met het oog op een tijdige afronding blijkt het heel nuttig om ook de begeleidingsmomenten in te plannen. Geef tenslotte aan of je kiest voor een artikel of essay. De keuze voor een essay betekent geen tijdwinst. Het essay is een spannende maar moeilijke vorm, waarbij de uiteindelijke tekst in feite het topje van de ijsberg vormt. De documentatie in een bijlage geldt bovendien als essentieel onderdeel bij het essay.
18
Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers.
Ontwikkelingsonderzoek Het kan voorkomen dat je graag een interessant en/of actueel onderwerp wil behandelen dat jammer genoeg niet in je schoolboek staat, of dat je stuit op een onderwerp dat in jouw ogen inefficiënt of te summier in het schoolboek wordt besproken. Misschien wil je de samenhang tussen bepaalde onderwerpen uit je vak aantonen, terwijl het bestaande lesmateriaal de verschillende onderdelen nogal verbrokkeld weergeeft. Vaak vergt de stof ook aanvullende informatie, zowel qua inhoud als werkvorm. Als je daar iets aan wil doen kun je zelf materiaal (bij)maken. Je gaat dan zelf een inhoud en vorm van onderwijs bedenken die beter aan de door jou gestelde doelen beantwoordt, een stukje ontwikkeling dus. Dat ontwikkelen van onderwijs moet natuurlijk wel op een systematische manier gebeuren. Deze systematiek vinden we terug bij opvattingen over ontwikkelingsonderzoek. Dit type onderzoek heeft een tweeledig doel: het ontwikkelen van vakonderwijs en daarmee tegelijk bijdragen aan de vakdidactiek. Deze dubbele doelstelling kan in een aantal fasen worden gerealiseerd. Ze worden hierna kort beschreven en geïllustreerd met voorbeelden van ontwikkelingsonderzoek naar meningsvorming bij biologie en naar leesvaardigheid bij Nederlands. Praktische en theoretische oriëntatie In de eerste fase verken je jouw eigen praktijk en de theorie met betrekking tot het onderwerp van je ontwikkelingsonderzoek. Soms is er over je onderwerp al veel geschreven in de (vakdidactische) binnen- en buitenlandse literatuur. Uiteraard maak je hier gebruik van. Dat hoeft niet alleen literatuur te zijn op het gebied van je eigen schoolvak. Bijvoorbeeld voor het talenonderwijs wordt soms gebruik gemaakt van verworvenheden uit de bèta-didactiek, die doorgaans in Engelstalige literatuur zijn gepubliceerd. Het komt echter ook voor dat er over jouw onderwerp nog helemaal geen theorievorming voorhanden is. In dat geval zul je zo’n theorie moeten samenstellen door relevante literatuur uit de betreffende discipline (in de voorbeelden hieronder resp. ethiek en taalbeheersing) en de algemene didactiek te raadplegen. Oscar, docent biologie, vindt meningsvorming een belangrijk doel voor het biologieonderwijs. Hij is niet helemaal tevreden over de wijze waarop meningsvorming in zijn klassen verloopt. Discussies verlopen geanimeerd en soms ook heftig, maar meningen worden hoofdzakelijk verdedigd en nauwelijks gevormd. Oscar blijkt hierin niet alleen te zijn. Navraag leert dat ook bij zijn collega’s niet echt meningsvormende discussies worden gevoerd. Hij oriënteert zich vervolgens op literatuur op het gebied van ethische vorming. Hij vindt hier een aantal goede handvatten om dit probleem aan te pakken. Annelies, docente Nederlands, is niet tevreden over het onderwijs leesvaardigheid. Het is vaak niet meer dan deelvaardigheidsonderwijs via de bekende tekst-met-vragen, steeds weer opnieuw. Een probleem is dat er met de getrainde deelvaardigheden verder niet zoveel wordt gedaan en dat terwijl in het examen een samenvatting wordt gevraagd, waarmee veel leerlingen grote moeite hebben. Annelies oriënteert zich op de vakdidactische literatuur over leesvaardigheid/tekstbegrip en ontdekt dat er redelijk veel relevante publicaties bestaan over dit onderwerp, zowel theoretisch als praktisch. Ze besluit op grond van die oriëntatie het schoolse lezen verder vorm te geven door de deelvaardigheden in een overkoepelend, zinvol verband te plaatsen, te integreren in een leesprocedure die de leerlingen van haar 4 vwo zelfstandig zouden kunnen toepassen. Haar doel is met de leerlingen de stap te zetten van de tekst-met-vragen naar het leren hanteren van een interactieve tekstanalyse (afwisselend top-down en bottom-up lezen) en op basis daarvan een samenvatting te maken. Formulering van ontwerpprincipes Als je nu onderwijs wilt maken op basis van de theorie die je hebt gevonden, zul je deze theorie moeten omzetten/vertalen in hanteerbare en herkenbare ontwerpprincipes: criteria die aan het lesontwerp ten grondslag liggen, zoals een bepaalde fasering van opdrachten. Ontwerpprincipes
hebben veelal de volgende structuur: als je doel x wilt bereiken doe dan y. Dergelijke ontwerpprincipes geven richting bij het maken van het onderwijs, maar ook bij het zoeken naar geschikte evaluatieinstrumenten om de ontwerpprincipes te toetsen. Ontwerpprincipes van Oscar over meningsvorming: 1. verhoog motivatie door volgorde: mening geven → onderzoeken → mening bijstellen 2. stimuleer meningsvorming door leerlingen een kwestie vanuit verschillende belanghebbenden te laten onderzoeken, waarbij ze zich telkens verplaatsen in de positie van de belanghebbenden 3. stimuleer meningsvorming door leerlingen de kwestie te laten analyseren vanuit drie ethische principes (zorg, rechtvaardigheid, keuzevrijheid) Ontwerpprincipes van Annelies over leesvaardigheid (inclusief samenvatten) Het algemene ontwerpprincipe is in feite dat er een fasering moet worden aangebracht om van een tekstafhankelijke bottom-up benadering naar een tekstonafhankelijke top-down/bottom-up benadering te komen en de leerlingen daarvan de waarde te laten inzien. 1. deelvaardigheden via tekst-met-vragen trainen als directe voorbereiding op samenvatten; het complementaire karakter van leesvaardigheid en samenvatting benutten, waarbij het onderscheid tussen tekstafhankelijke en tekstonafhankelijke vragen een belangrijke rol speelt; 2. de geleide samenvatting introduceren als tussenstation; steunpunten (scaffolds) aanbieden bij het samenvatten van een tekst; 3. via directe instructie de interactieve analyse en samenvatting presenteren en stimuleren tot zelfstandig hanteren van een procedure voor zelfstandig lezen. Onderwijs en evaluatie-instrumenten ontwikkelen Nadat de ontwerpprincipes zijn geformuleerd, ga je onderwijs ontwikkelen voor een of meer klassen volgens deze criteria. Tevens bedenk je evaluatiemethoden waarmee de effecten van de ontwerpprincipes kunnen worden getoetst. Onderwijs (biologie) Kwestie: bio-industriekippen vs. scharrelkippen Blauwdruk les: 1. Kwestie introduceren; 2. Mening laten formuleren; 3. Kwestie laten onderzoeken door matrix te laten invullen waarin belanghebbenden zijn uitgezet tegen principes; 4. Opnieuw mening laten formuleren. Evaluatie-instrument: 1. Principe 1 evalueren m.b.v. enquête en interviews; 2. Principes 2 en 3 evalueren m.b.v. inname en analyseren matrices, hardop denkprotocollen en werkbladen waarin leerlingen aangeven wat ze aanvankelijk dachten en wat ze na de les vinden (incl. onderbouwing). Onderwijs (Nederlands) Kwestie: onderwijs leesvaardigheid in relatie tot samenvatten (geïsoleerd vs. in samenhang) Blauwdruk lessen: 1. Laten zien hoe uit de vragen naar deelvaardigheden in een mavo-d examen tekstbegrip informatie-elementen kunnen worden geselecteerd die gebruikt moeten worden voor het maken van een samenvatting; 2. Een voorbeeld geven van een geleide samenvatting; 3. Demonstreren hoe een interactieve analyse van een tekst kan worden gemaakt: het proces van het (leren) samenvatten. Evaluatie-instrument:
1.
2.
De ontwerpprincipes evalueren met behulp van toetsing van de interactieve analyse (samenvatten als proces) en van het resultaat (samenvatten als product). De leerlingen kunnen op grond van hun niveau ingedeeld worden, zodat ook toetsing van deelvaardigheden en/of geleide samenvatting mogelijk is. Enquête en interviews om erachter te komen wat de leerlingen van deze procedure vinden, of ze er de waarde van inzien t.o.v. de aanpak vroeger.
Uitvoeren van onderwijs en verzamelen van evaluatiegegevens In deze fase voer je het onderwijs uit (of laat je het uitvoeren) op bijvoorbeeld de in 4.2 genoemde wijze (ontwerpprincipes) en verzamel je de gewenste gegevens op bijvoorbeeld de in 4.3 genoemde wijze (evaluatie). De koppeling met ontwerpprincipes en evaluatiemethode moet duidelijk zijn. Afronding; praktische en theoretische reflectie Als je de verzamelde gegevens analyseert, leidt dat tot inzicht in de effecten van de les en de ontwerpprincipes. Deze effecten probeer je te verklaren en op grond daarvan kunnen dan voorstellen worden geformuleerd voor enerzijds het bijstellen van de les(sen) en anderzijds voor het bijstellen/specificeren van de ontwerpprincipes. De hier genoemde fasen kunnen één keer, maar ook verschillende malen achtereen worden uitgevoerd. Over het uitgevoerde onderzoek wordt een artikel geschreven met een omvang van circa 5000 woorden. In bijlage 1 vind je aanwijzingen over de opbouw van het artikel. De exacte opbouw van het artikel wordt met de begeleiders besproken. In beginsel wordt eerst een concept-artikel ingeleverd; dit wordt besproken met de vakdidacticus en eventueel met de onderzoeker. Het commentaar van de begeleider(s) wordt verwerkt in een volgende versie. Het definitieve artikel wordt digitaal ingeleverd bij beide begeleiders. Doorgaans ontvangen de begeleiders op school en/of meewerkende scholen een exemplaar van het artikel. De digitale versie van het artikel wordt opgenomen in de ICLON-mediatheek en krijgt een plek op de Blackboard-module Specialisatie. In overleg met je begeleiders kun je bespreken of het mogelijk en zinvol is om het artikel, al dan niet verder bewerkt, op te sturen naar een vaktijdschrift (zie de lijst in bijlage 3). Specialisatieplan ontwikkelingsonderzoek Bij het opstellen van een plan voor het ontwikkelingsonderzoek wordt gebruik gemaakt van een systematiek die is ontwikkeld door collega’s van de universiteit Utrecht19. In deze systematiek staat de probleemstelling van het ontwikkelingsonderzoek centraal. Om te komen tot een goede, heldere, onderzoekbare probleemstelling, wordt een antwoord gezocht op de volgende vragen: 1. Waarom en voor wie is het onderzoek de moeite waard? (Reden) 2. Wat voor antwoord wil je hebben? Wat is al bekend en wat wil je precies weten? (Antwoord) 3. Welk(e) kennisgebied(en) zijn van belang en hoe kun je die inperken? (Kennisgebied) 4. Welke benadering van het probleem is geschikt of nodig; welke route kun je uitstippelen? (Strategie) Deze vragen worden niet in een vaste volgorde afgewerkt; vooral de samenhang tussen en de consistentie van deze vragen is van groot belang om tot een goede probleemstelling te komen. In dit verband wordt gesproken van het ‘cirkelen rondom de vraagstelling’. In het definitieve plan voor je ontwikkelingsonderzoek moeten de volgende elementen een plaats hebben: 1. Naam, email en vakrichting van de dio’s. 19
Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers.
2. Thema en onderwerp van het praktijkonderzoek. 3. Probleem/vraagstelling van het onderzoek. Hier wordt beschreven wat nu het centrale probleem is dat d.m.v. onderwijsontwikkeling (voor een deel) wordt opgelost. Dit wordt veelal in de vorm van een vraag geformuleerd (bijv.: hoe kan ik de leerresultaten van leerlingen voor onderwerp x verhogen?). De doelstelling vloeit hier a.h.w. uit voort (bijv.: leveren van een bijdrage aan een beter begrip van leerlingen van onderwerp x). Tracht deze doelstelling zo concreet mogelijk te verwoorden. 4. Kennisgebied bepalen Hier benoem je de literatuur (ook internationaal) die je wilt lezen en ten grondslag ligt aan het te ontwikkelen onderwijs. Het betreft vakdidactische literatuur en/of literatuur uit de algemene didactiek/onderwijskunde, eventueel aangevuld met gangbare opvattingen uit de praktijk over het desbetreffende onderwerp (praktijkkennis van ervaren docenten). 5. Reden. Aanleiding of reden om dit onderwerp te kiezen. Licht zowel inhoudelijke relevantie als je persoonlijke interesse toe. 6. Antwoord Omschrijving van het soort of type antwoord(en) dat je wilt verkrijgen. 7. Strategie Op basis van de ontwerpprincipes en de evaluatiemethode wordt bepaald: a) hoeveel lessen ontwikkeld zullen worden; b) waar de lessen worden gegeven (leerjaar, aantal klassen e.d.); c) hoe de lessen worden geëvalueerd (welke ontwerpprincipes en evaluatie-instrumenten); d) wat suggesties voor vervolg zijn (wat wordt gedaan met de evaluatie-gegevens). Deze elementen neem je op in het formulier dat te vinden is in bijlage 4. Een elektronische versie van dit formulier is te vinden op de Blackoard module Specialisatie. Voeg bij je plan in elk geval ook een tijdsplanning. Geef hierin nauwkeurig aan wat wanneer moet plaatsvinden. Gepland in de tijd bijvoorbeeld over: (a) de bestudeerde literatuur en hoe deze te benutten bij de ontwikkeling van het onderwijs, (b) het ontwikkelde onderwijs alvorens het uit te proberen, (c) de evaluatie-instrumenten, (d) de evaluatie-resultaten, (e) het artikel in concept. Met het oog op een tijdige afronding blijkt het heel nuttig om ook de begeleidingsmomenten in te plannen.
Kwaliteitscriteria
Vooraf Bij elke specialisatievorm gaat het in het uiteindelijke product (artikel; voor de literatuurstudie is ook een essay mogelijk) om diepgang. In par. 5.2 volgen de eisen waaraan je specialisatie-opdracht moet voldoen, in par. 5.4 de criteria voor excellentie (in verband met de toekenning van een Specialisatieprijs). In bijlage 5 is een zogenaamde rubric opgenomen, welke is ontwikkeld ten behoeve van de beoordeling van de specialisatie. Algemene punten waaraan de specialisatie-opdracht moet voldoen De rubric (zie bijlage 5) is opgebouwd uit de volgende elementen: 1) Zelfstandigheid: Je laat zien dat je –aan de hand van een consistent plan- zelfstandig een project kan opzetten, dat gericht is op verdieping van je rol als vakdocent. Gebleken is dat je suggesties bij het formuleren van probleemstellingen en bij de opzet, uitvoering en rapportage over je project adequaat hebt verwerkt. 2) Relevantie en consistentie van de probleemstelling: De gekozen probleemstelling van het project is relevant voor het functioneren van vakdocenten en/of het ontwikkelen van vakonderwijs. De
probleemstelling, de gebruikte theorie, de opzet van het project en de conclusies zijn helder en consistent. 3) Kwaliteitsborging: Je hebt actief de kwaliteit van het project gewaarborgd, bijvoorbeeld door te zorgen voor navolgbaarheid van je werkwijze en conclusies. 4) Theoretisch niveau: Je hebt gebruik gemaakt van relevante theorie. Ook is er aantoonbaar voldoende diepgang in academische en/of theoretische zin. 5) Rapportage: Je rapportage is helder en consistent. Je hebt je tekst bij voorkeur zodanig vorm gegeven, dat deze publicabel is in relevante tijdschriften voor vakonderwijs (zie ook paragraaf 5.3). In de rubric worden ten aanzien van ieder van deze punten vier niveaus onderscheiden: Op Niveau 1 is sprake van onvoldoende kwaliteit van de uitvoering. Niveau 2 beschrijft het minimumniveau dat vereist is voor afronding van de specialisatie. Niveau 3 geeft het niveau weer dat redelijkerwijs van dio’s verwacht mag worden. Op Niveau 4, tenslotte, is de uitvoering van de specialisatie van goede kwaliteit (zie verder 5.4). Eindproduct Er zijn twee tekstvormen waarin je het resultaat van de specialisatie kunt presenteren: • artikel; • essay (alleen voor literatuurstudie; zie ook hoofdstuk 1). Voor het artikel geldt een omvang van circa 5000 woorden (10 à 12 pagina’s); bij een essay gaat het om circa 3000 woorden (6 à 7 pagina’s). De teksten worden zodanig geschreven dat ze –direct of na enige bewerking- te publiceren zouden zijn in een tijdschrift voor vakonderwijs, als artikel waarin verslag wordt gedaan van de uitgevoerde studie, of in de vorm van een opinie- of discussiebijdrage (essay). Dit geldt als richtsnoer voor inhoud en vormgeving. In bijlage 3 vind je een overzicht van de belangrijkste vaktijdschriften op het gebied van vakonderwijs in ons land. Het is aan te raden om een of enkele vaktijdschriften te raadplegen die qua thematiek passen bij je specialisatie en hierover met je begeleiders te overleggen voordat je je artikel gaat schrijven. Artikel Een (wetenschappelijk) artikel, gebaseerd op empirisch onderzoek, kent in het algemeen de volgende opbouw: samenvatting (abstract), inleiding/aanleiding/onderzoeksvraag of onderzoeksvragen/theoretische onderbouwing, methode, resultaten, conclusies en implicaties (of: conclusies en discussie), literatuur. Dit is tevens de meest gebruikte paragraafindeling (zie ook bijlage 1). Essay Een essay is een persoonlijk getint (wetenschappelijk) artikel, waarin de schrijver op basis van onderzoek/literatuurstudie eigen ideeën en reacties neerlegt, meestal in de vorm van een beschouwing en/of betoog. Hierbij worden de verantwoording (met geraadpleegde literatuur) en eventuele bijlagen apart ingeleverd. Het essay is geen vastomlijnde tekstsoort, er zijn geen expliciete structuurvoorschriften. De opbouw van het essay is losser dan dat van het artikel: de structuurkopjes worden hier ook niet als in het artikel expliciet gebruikt, maar veeleer vervangen door inhoudelijke (prikkelende) kopjes. Er zijn hier ook geen voetnoten bijvoorbeeld. Een overzicht van onderzoeksgegevens en/of lesmateriaal komt in een bijlage. Zie ook de aparte informatie over het essay in bijlage 2. Titel Voor ieder product geldt dat een duidelijke titel moet hebben. In verband met de internationale erkenning van je diploma, moet je bovendien een Engelse vertaling van deze titel op je product vermelden.
Specialisatieprijs Door middel van de specialisatieprijs wil het ICLON een impuls geven aan de kwaliteit van haar eerstegraads lerarenopleiding, met name voor wat betreft de specialisatieopdracht in deze opleiding. De prijs wordt twee keer per jaar toegekend: bij de diploma uitreikingen in het najaar, respectievelijk het voorjaar20. Voor de prijs komen in aanmerking alle specialisatieproducten (artikelen, essays) die door dio’s zijn ingeleverd in de periode tussen 1 februari en 1 september (najaarsuitreiking), respectievelijk tussen 1 september en 1 februari (voorjaarsuitreiking). Hierbij wordt de volgende procedure gevolgd: Iedere begeleider die een specialisatie heeft begeleid die in de genoemde periode is afgerond, kan het product nomineren bij de jury van de prijs. Daartoe moet de digitale versie van het product, voorzien van een korte toelichting, worden ingeleverd bij de secretaris van de jury. De genomineerde verslagen worden vervolgens beoordeeld door een jury, die momenteel bestaat uit: prof. dr. N. Verloop (hoogleraar-directeur van het ICLON; juryvoorzitter) prof. dr. H. Hulshof (hoogleraar moedertaaldidactiek) drs. J. Schokkenbroek (lerarenopleider en docent geschiedenis) prof. dr. J.H. van Driel (hoogleraar bètadidactiek en coördinator ICLON onderzoek; secretaris van de jury) Bij de beoordeling van de genomineerde producten wordt gelet op de reeds in par. 5.2 genoemde criteria. Hieraan worden nu echter hogere eisen gesteld (zie Niveau 4 van de rubric in bijlage 5): 1) Er is sprake van een hoge mate van eigen initiatief en zelfstandigheid bij het formuleren van de probleemstelling en bij de opzet, uitvoering en rapportage over het specialisatieproject. 2) De probleemstelling is niet alleen relevant maar ook origineel, en is op heldere en consistente wijze verbonden met gebruikte theorie, opzet van het project en de conclusies. 3) Er is sprake van hoge kwaliteit in de zin van navolgbaarheid van werkwijze en conclusies. Bovendien is expliciet aandacht geschonken aan de kwaliteit van de gebruikte methodes. 4) Er is gebruik gemaakt van een breed en relevant theoretisch kader. Er is sprake van (academische, theoretische) diepgang, bijvoorbeeld door een kritische bespreking van theorie en doordat er nieuwe inzichten zijn ontwikkeld (bijvoorbeeld een nieuwe combinatie van bestaande visies, of een nieuwe verbinding tussen praktische en theoretische inzichten). 5) De rapportage (artikel, essay) leent zich voor publicatie in een wetenschappelijk of vaktijdschrift. De prijs bestaat uit een oorkonde (“de eeuwige roem”) plus een geldbedrag van 250 Euro.
20
Voorwaarde is dat minimaal 10 specialisatieproducten per periode zijn ingediend. Indien dit aantal niet gehaald wordt, worden de in de betreffende periode ingediende producten meegenomen naar de eerstvolgende periode.
Bijlage 1: Het artikel Het artikel heeft doorgaans de volgende opbouw: • Titelblad, waarop in elk geval staan: de titel van de specialisatie (in het Nederlands en in het Engels), de naam/namen van de auteur(s), de begeleider(s) en het jaartal. • Een samenvatting waarin het doel, de opzet en de voornaamste resultaten van het onderzoek heel beknopt worden beschreven. • Een inleiding waarin de aanleiding tot het onderzoek, de doelstelling en onderzoeksvragen duidelijk worden beschreven. • Een paragraaf die de achtergronden verschaft over het onderzoek, gebaseerd op relevante, actuele literatuur die is bestudeerd. • Een paragraaf waarin de onderzoeksmethode wordt beschreven: ο het onderzoeksdesign waarvoor is gekozen, dus het type onderzoek en het onderzoeksontwerp en de verantwoording hiervan; ο aantallen en kenmerken van de personen (leerlingen, docenten, ouders) die aan het onderzoek hebben deelgenomen; hoe een eventuele steekproef is getrokken, enz.; ο de opzet en verantwoording van gebruikte onderzoeksinstrumenten (interview, enquête, observatieschema, hardop denkprotocollen, vignettes, concept maps, enz.); ο de wijze waarop de gegevens zijn verwerkt en geanalyseerd (data-analyse). • Een paragraaf waarin de resultaten van het onderzoek overzichtelijk zijn weergegeven aan de hand van de onderzoeksvragen. Eventueel cijfermateriaal wordt zoveel mogelijk in tabellen en grafieken samengevat. • Een paragraaf met conclusies en discussie. De conclusies gaan in op de gestelde onderzoeksvragen. In de discussie worden mogelijke verklaringen gegeven voor de bevindingen, worden resultaten gerelateerd aan de literatuur over het onderwerp, worden implicaties voor de onderwijspraktijk beschreven en worden suggesties gedaan voor verder onderzoek. • Een lijst met geraadpleegde literatuur. De omvang van het artikel bedraagt ca. 5000 woorden (exclusief bijlagen, literatuurreferenties, etc.) De exacte opbouw van het artikel wordt met de begeleider besproken. In beginsel wordt eerst een concept-artikel ingeleverd en besproken met de begeleider. Het commentaar van de begeleider wordt verwerkt in een volgende versie. Het definitieve artikel wordt in drievoud ingeleverd. Doorgaans ontvangen de begeleiders op school en/of meewerkende scholen een exemplaar van het artikel.
Bijlage 2: Het essay Inleiding Een essay is geen vast omlijnde tekstsoort. Er zijn geen expliciete structuurvoorschriften en geijkte voorbeelden van te geven. Essays berusten op een wetenschappelijk exacte analyse en een strakke systematiek wat de gedachtenvolgorde betreft. Vaak zijn het gedachtenexperimenten, waarvan nog niet geheel duidelijk is waar het precies naartoe gaat. Als motto geldt voor essays: interessant en gewaagd, maar geen eeuwige waarheid! Karakteristieken Inhoudelijk spitsvondig en qua formulering juist en helder. In termen van de taxonomie van Bloom ligt de nadruk op synthese (ideeën combineren en daaruit iets nieuws scheppen) en evaluatie (een beargumenteerd oordeel vellen), m.a.w. persoonlijke verwerking van de inhoud. Doelgroep Een ruim publiek, bestaande uit geïnteresseerde, goed opgeleide, redelijk geïnformeerde leken. Denk bijvoorbeeld aan de lezers van NRC/Handelsblad. Tekstdoel Bij het schrijven van een essay gaat het erom een geïnformeerde, beargumenteerde opinie te geven over (in dit geval) onderwijskwesties op basis van eigen en/of andermans onderzoek. Het resultaat zal zijn een beschouwing en/of betoog waarin een onderwerp van diverse zijden wordt belicht, soms ernstig, soms ook schertsend. De kijk van de auteur(s) is subjectief, maar zeer wel onderbouwd. Globale structuur Je bent vrij in het kiezen van een – weliswaar heldere en logische – structuur. Hier volgen enkele tips voor het schrijven van een essay. • De standaardindeling van wetenschappelijk onderzoek kan ook gebruikt worden voor de structuur van een essay. Dat is veilig, maar soms ook wat saai. • Introduceer en legitimeer het onderwerp: achtergrond en aanleiding voor de verhandeling moeten duidelijk zijn. • Maak duidelijk vanuit welke invalshoek je het onderwerp behandelt en presenteer daarbij een scherp geformuleerd standpunt of een vraagstelling. • Sluit af met een conclusie die uit de bespreking volgt en die ook terugslaat op de inleiding/aanleiding. Zorg voor een krachtig slot. • Zorg in elk geval voor een titelblad, waarop staat: de titel van de specialisatie (in het Nederlands en in het Engels), de naam/namen van de auteur(s), de begeleider(s) en het jaartal. Stijl Titel en tussenkopjes hebben niet alleen een informatieve, maar ook een stimulerende functie. Pas op voor een al te persoonlijke stijl of voor geforceerde lolligheid. Omvang De tekst van het essay zelf omvat ca. 3000 woorden. Verantwoording Gebruikte literatuur, onderzoeksgegevens, enz. worden in een bijlage toegevoegd. De opbouw van het essay wordt met de begeleider en prof. Hulshof besproken. In beginsel wordt eerst een concept-essay ingeleverd en besproken. Het commentaar wordt verwerkt in een volgende versie. Het definitieve essay wordt in drievoud ingeleverd. Doorgaans ontvangen de begeleiders op school en/of meewerkende scholen een exemplaar van het artikel.
Bijlage 3: Bronnen Literatuur die benut kan worden bij het maken van een onderzoeksplan • Baarda, D.B., & De Goede, M.P.M. (2001). Basisboek methoden en technieken (derde, herziene druk). Groningen, Houten: Stenfert Kroese. • Baarda, D.B., De Goede, M.P.M., & Teunnissen, J. (1995). Basisboek kwalitatief onderzoek. Houten: Stenfert Kroese. • Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers. • Ponte, P. (2002). Onderwijs van eigen makelij. Actieonderzoek in scholen en opleidingen. Baarn: Nelissen BV. De bovengenoemde bronnen zijn tevens gebruikt voor de ontwikkeling van de Toolbox die deel uitmaakt van de Blackboard module ‘Specialisatie’. Vanuit de Toolbox wordt verwezen naar specifieke onderdelen van deze bronnen. Wetenschappelijke literatuur over vakonderwijs Uiteraard kom je bij Vakdidactiek en via je je vakdidacticus in aanraking met belangrijke basisliteratuur en handboeken op het gebied van het onderwijs in je eigen vak. Ook word je gewezen op (meestal buitenlandse) wetenschappelijke tijdschriften op het gebied van vakonderwijs en didactiek. Het voert te ver om daar hier een overzicht van te geven. Als het gaat om het publiceren van je eigen specialisatie kun je in eerste instantie denken aan de volgende vaktijdschriften voor vakonderwijs: • Levende Talen (gericht op onderwijs in de talen) • Lezen (Tijdschrift voor leesbevordering en literatuureducatie) • NVOX; Impuls (gericht op onderwijs in de natuurwetenschappen) • Tijdschrift voor Didactiek der Bètawetenschappen • Niche (biologieonderwijs) • Euclides; De Nieuwe Wiskrant (gericht op wiskunde-onderwijs) • Kleio; Geschiedenis in de klas; Transparant (gericht op geschiedenisonderwijs) • Tijdschrift voor Economie Onderwijs; Factor D (gericht op economie-onderwijs) Ook enkele meer algemene tijdschriften kunnen in aanmerking komen om in te publiceren, maar ook als bron. Bijvoorbeeld: • Talent (Tijdschrift over (hoog)begaafdheid) • Vernieuwing (Tijdschrift voor onderwijs en opvoeding) • Vives (Vakblad t.b.v. ICT vernieuwingen in het onderwijs) Al deze tijdschriften zijn aanwezig in de mediatheek van het ICLON.
Bijlage 4: Plan ‘SPECIALISATIE’ NB: Maak bij het opstellen van dit plan gebruik van de systematiek van Oost en Markenhof21. Controleer na invulling in elk geval of je probleemstelling consistent is met kennisgebied, reden, antwoord en strategie. Naam dio(‘s)
………………………………………
Email:
………………………………………
Vak(ken)
……………………………………
Thema en onderwerp: …………………… Welke specialisatievorm heeft je voorkeur?
o o o
Praktijkonderzoek Literatuurstudie Onderwijsontwikkeling
Probleemstelling Formuleer dit zo nauwkeurig mogelijk! Gebruik eventueel subvragen. Kennisgebied bepalen In welke domeinen van de literatuur ga je informatie zoeken (algemeen en specifiek)
Reden Waarom is dit onderzoek voor jou interessant? Voor wie is het onderzoek nog meer interessant (en waarom)? Is er al veel bekend over wat jij wilt onderzoeken? Wat wel en wat niet?
Antwoord Wat hoop je na afloop van je onderzoek te kunnen zeggen over het onderwerp? Wat voor soort antwoord zoek je? Strategie Hoe ga je het onderzoek uitvoeren? Wat moet je zoal uitzoeken en hoe kom je aan die informatie? NB: Voeg een tijdplanning bij dit plan van aanpak!
LEVER DIT PLAN –na goedkeuring van je begeleiders- IN BIJ HET SECRETARIAAT VAN HET ICLON, AFDELING VO.
21
Oost, H., & Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. Baarn: HB Uitgevers.
Bijlage 5: Rubric ‘Specialist’ Niveau 1
Niveau 2
Niveau 3
Niveau 4
Zelfstandigheid
Moeilijk te stimuleren om ontwikkelingsonderz oek, praktijkonderzoek of literatuurstudies op te zetten. Suggesties voor probleemstellingen, opzet, uitvoering en rapportage over dergelijke projecten worden niet altijd adequaat verwerkt.
Kan ontwikkelingsonderzoe k, praktijkonderzoek of literatuurstudies opzetten. Is in staat suggesties adequaat te verwerken bij het formuleren van probleemstellingen en bij de opzet, uitvoering en rapportage over dergelijke projecten.
Kan ontwikkelingsonderzoek , praktijkonderzoek of literatuurstudies opzetten. Is in staat suggesties kritisch en adequaat te verwerken bij het formuleren van probleemstellingen en bij de opzet, uitvoering en rapportage over dergelijke projecten.
Neemt zelf het initiatief om ontwikkelingsonderzoek, praktijkonderzoek of literatuurstudies op te zetten. Functioneert zelfstandig bij het formuleren van probleemstellingen en bij de opzet, uitvoering en rapportage over dergelijke projecten.
Relevantie en consistentie probleemstelling
De probleemstelling, de gebruikte theorie, de opzet van het project en de conclusies zijn niet volledig helder en consistent.
De probleemstelling van het project is relevant voor het functioneren van vakdocenten en/of de ontwikkeling van vakonderwijs. De probleemstelling, de gebruikte theorie, de opzet van het project en de conclusies zijn in grote lijnen helder en consistent.
De probleemstelling van het project is relevant voor het functioneren van vakdocenten en/of de ontwikkeling van vakonderwijs en is ingebed in een relevant theoretisch kader. De probleemstelling, gebruikte theorie, opzet van het project en conclusies zijn helder en consistent.
De probleemstelling van het project is origineel en relevant voor het functioneren van vakdocenten en/of de ontwikkeling van vakonderwijs en is ingebed in een relevant theoretisch kader. De probleemstelling, gebruikte theorie, opzet van het project en conclusies zijn helder en consistent.
Kwaliteitsborging
De kwaliteit van het project is niet gewaarborgd.
Het is navolgbaar hoe gegevens zijn verzameld en op basis van die gegevens conclusies zijn getrokken.
Het is navolgbaar hoe gegevens zijn verzameld en op basis van die gegevens conclusies zijn getrokken. Er is expliciet aandacht gegeven aan de kwaliteit van de methoden van gegevensverzameling.
Het is navolgbaar hoe gegevens zijn verzameld en op basis van die gegevens conclusies zijn getrokken. Er is expliciet aandacht gegeven aan de kwaliteit van de methoden van gegevens verzameling.
Theoretisch niveau
De relatie tot de relevante theorie is onvoldoende uitgewerkt.
Hij maakt gebruik van relevante bronnen en verwijst naar wetenschappelijke literatuur.
Hij maakt gebruik van een breed en relevant theoretisch kader en verwijst naar wetenschappelijke literatuur.
Hij maakt gebruik van een breed en relevant theoretisch kader, verwijst naar wetenschappelijke literatuur en positioneert de eigen bevindingen ten opzichte van de theorie.
Rapportage
De rapportage is niet extern presentabel.
De rapportage is bondig (dwz. 3000-5000 woorden) helder en consistent.
De rapportage is bondig, helder en consistent. De rapportage leent zich voor publicatie.
De rapportage is bondig, helder en consistent. De rapportage leent zich (eventueel na verdere redactie) voor publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift.