DC
34
Interacties tussen kinderen
1 Inleiding Interacties tussen kinderen dragen bij aan de sociaal- affectieve ontwikkeling en de cognitieve ontwikkeling. Kinderen maken al vanaf dat zij baby zijn contact met andere kinderen. Zij leren bij het spelen en omgaan met andere kinderen veel. Ze leren bijvoorbeeld sociale vaardigheden en samenwerken, problemen met elkaar oplossen, zich in anderen verplaatsen en met elkaar onderhandelen. Als kinderen en tieners de hele dag in een groep bij elkaar zijn, gebeurt er onderling veel. Zij hebben voorkeuren voor bepaalde kinderen en andere kinderen vinden zij minder aardig. De een maakt gemakkelijk contacten, de ander minder gemakkelijk. De een is een echt groepskind en de ander heeft daar wat moeite mee. Er zijn momenten dat de kinderen plezierig met elkaar omgaan, maar ook momenten dat er ruzie gemaakt wordt. Als pedagogisch medewerker begeleid je deze interacties tussen kinderen. Dat vraagt inzicht in de ontwikkeling; met name de sociaal-affectieve ontwikkeling. Het vraagt ook om inzicht in de processen die zich in een groep afspelen. En als laatste heb je opvoedingsvaardigheden nodig en begeleidingsmethoden die je in staat stellen de interacties tussen kinderen te begeleiden. In dit thema gaan we op al deze aspecten van de interacties tussen kinderen in. De inhoud van dit thema: 2 Interacties
3 Opvoedstijlen
1
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
1
In andere boeken is al veel over deze onderwerpen geschreven. Over de sociaal-affectieve ontwikkeling kun je lezen in het boek Cliënt en Omgeving (de thema’s 3 tot en met 8). Over het werken met groepen kun je meer lezen in het boek Methodisch Begeleiden (thema 10) en in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3 (thema 14). Meer informatie over begeleidingsstijlen en begeleidingsmethoden vind je in thema 9 (Begeleidingsstijlen) en 10 (Werken met groepen) in het boek Methodisch Begeleiden. In het boek Pedagogisch Medewerker saw 3 vind je de volgende informatie: • Thema 9 Begeleiden bij de ontwikkeling - 9.4 Begeleiden van aspecten van de ontwikkeling (identificatie en vriendschappen) - 9.5 Stappenplan voor de begeleiding van individuele kinderen (voorbeeld hoe de interactie tussen een stil en geïsoleerd kind en een ander kind bevorderd kan worden) • Thema 10 Programma’s ontwikkelingsstimulering - 10.5.3 Programma Alternatieve Denkstrategieën (vergroten zelfoplossend vermogen) • Thema 11 Opvoeden - 11.3 Wat is opvoeden (sturen, steunen, structuur bieden en stimuleren) - 11.4 Basisregels opvoeden - 11.5.1 Opvoedstijlen • Thema 12 Opvoedingsvaardigheden - 12.4 Veel voorkomende opvoedingsproblemen en de aanpak (begeleiden van de interacties bij ruzie en contactproblemen). - 12.8 Omgaan met gevoelens. - 12.11.2 Regulerend optreden (kinderen leren zelf problemen op te lossen in zes stappen) • Thema 13 Gesprekken met kinderen - 13.2 Gesprekken voeren met kinderen (kringgesprekken en de kindervergadering) • Thema 14 Hanteren van het groepsproces - 14.3.3: Het groepsproces, verkennen (voorbeeld hoe je kinderen met elkaar contact kunt laten maken bij het wennen). - 14.4.1: Individuele kinderen betrekken bij het groepsproces (voorbeeld hoe je de interactie tussen een dominant kind en de groep kunt begeleiden. En een voorbeeld hoe je de interactie tussen een kind met een beperking en andere kinderen kunt begeleiden)
2
SAW Digitale Content
• Thema 18 Kwetsbare kinderen en afwijkend gedrag - 18.5 Mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik - 18.6 Begeleiding (stimuleren van interacties tussen kwetsbare kinderen en andere kinderen • Thema 21 Een stimulerende omgeving creëren - 21.4 Inrichten vanuit een pedagogische visie (de invloed van de ruimte op de interactie tussen kinderen: ruimte voor groepsactiviteiten, speelhoeken waar in kleine groepjes samengespeeld kan worden) - 12.5 Inrichten voor verschillende leeftijdsgroepen (Peuters 2 tot 4 jaar spelen vaak wel náást maar nog niet met elkaar. De verticale groep 0 tot 4 jaar moet mogelijkheid bieden voor rust en contact. Alle kinderen boven 4 jaar hebben behoefte aan groepsactiviteiten aan een groepstafel of meerdere kleinere tafeltjes en aan afgescheiden hoeken voor verschillende leeftijdsgroepen)
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
3
2 Interacties In deze paragraaf gaan we in op de verschillende manieren waarop een kind contacten legt en onderhoudt en op een aantal aspecten van de interacties tussen kinderen.
Interacties: • contacten leggen en onderhouden
• aspecten van de interacties
2
2.1 Contacten leggen en onderhouden
De interacties tussen kinderen zijn globaal op alle leeftijden hetzelfde maar per leeftijd hebben zij wel vaak een andere intentie of nadruk. Een baby zoekt zelfs al contact met andere baby’s, maar een baby heeft nog niet het doel om vriendschap te sluiten. Of het ene kind naast hem ligt of een ander, maakt hem in principe nog niet uit. Een ouder kind of een tiener kiest bewust met wie hij om wil gaan en zet ook meer of minder bewust bepaalde tactieken of strategieën in om het contact te leggen: ‘Kom ook op voetbal, da’s gaaf. Bart zit er ook al op.’
Contacten leggen en onderhouden: • veiligheid
• contacten leggen op verschillende leeftijden
3
4
SAW Digitale Content
2.1.1 Veiligheid
Kinderen hebben in principe altijd belangstelling voor andere kinderen. Sommige maken echter gemakkelijker contact dan andere. Kinderen gaan pas contacten leggen met andere kinderen als zij zich veilig en vertrouwd voelen. Het zorgen voor die veiligheid en vertrouwdheid is een belangrijke taak van de pedagogisch werker. Lisa is pedagogisch medewerker op de buitenschoolse opvang. Ze vindt kinderen vreselijk leuk. Ze houdt van hun gekke invallen, hun enthousiasme en het rumoer dat zij maken. Ze weet echter ook heel goed dat juist deze eigenschappen onveilige situaties met zich mee kunnen brengen. Kinderen slaan in hun enthousiasme wel eens door; slaan dan net even te hard op de schouder van hun vriend, schoppen de bal te hard en onbesuisd en zien soms het onderscheid tussen plagen en pesten niet meer goed. Dat maakt het voor andere kinderen soms onveilig of minder plezierig. Sommige kinderen trekken zich dan terug en andere stellen zich teweer door over hun eigen grenzen heen te gaan. Ze gaan ook stoer doen en het drukke en onbesuisde gedrag van anderen kopiëren terwijl dat eigenlijk niet bij hen past. Lisa houdt daar bij haar begeleiding rekening mee. Ze hanteert een paar regels die voor alle kinderen duidelijk zijn en hanteert die consequent. Kinderen die van nature druk en soms wat onhandig zijn, benadert ze rustig. Ze stelt duidelijke grenzen aan het gedrag en doet dat op een plezierige en positieve manier. Ze veroordeelt nooit het kind maar het gedrag. Ze bespreekt met hen de consequenties van hun handelen; ook voor andere kinderen. Ze geeft complimenten als ze zelf hun gedrag weten te reguleren. Kinderen die over hun eigen grenzen heen gaan, neemt ze even apart of leidt ze af met een andere activiteit. Ze stelt hen gerust: ze mogen gewoon zichzelf zijn en hoeven niet hetzelfde te doen als de drukke kinderen om erbij te horen. Ze leert hen grenzen te stellen aan zichzelf en die aan de andere kinderen aan te geven. Kinderen die zich terugtrekken, probeert ze meer weerbaar te maken. Ze leert hen hoe ze op een goede manier voor zichzelf op kunnen komen en grenzen kunnen stellen aan wat anderen met hen doen. Ze oefent samen met hen situaties die zich voor kunnen doen en leert hen daarbij zelf oplossingen voor problemen bedenken. (zie het boek Pedagogisch Werk saw 3 thema 12.11.2)
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
5
Je kunt een veilige en vertrouwde omgeving creëren door: • daar bij de inrichting van de ruimte rekening mee te houden: afgestemd op het niveau van de kinderen, veilige materialen, hoekjes waar kinderen zich terug kunnen trekken, aparte hoeken en ruimten voor rustig spel en voor druk spel (zie thema 21’Een stimulerende omgeving creëren’ in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3) • met de kinderen een paar duidelijke regels af te spreken over het omgaan met elkaar, de materialen en het spelen en die regels consequent te handhaven (zie thema 12.11 in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3); • een positieve en plezierige sfeer te scheppen door aantrekkelijke activiteiten en spelmaterialen, vooral aandacht te geven aan positieve dingen en positief gedrag en negatief gedrag zoveel mogelijk te negeren (zie thema 12.6 in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3); • vriendelijk en toegankelijk te zijn voor alle kinderen, goed te observeren en mogelijke onveilige situaties in fysieke en emotionele zin tijdig te signaleren en aan te pakken; • onveilige situaties en voor anderen belastend gedrag met de kinderen te bespreken, hen rustig te wijzen op de consequenties van hun gedrag, die uit te leggen, eventueel met hen te bespreken en afspraken te maken over ander gedrag; • zelf het goede voorbeeld te geven door je gedrag naar collega’s, kinderen en ouders.
6
SAW Digitale Content
2.1.2 Contacten leggen op verschillende leeftijden
Samenspelen is op deze leeftijd dé manier om interacties met elkaar aan te gaan. We laten nu zien hoe kinderen op verschillende leeftijden contact maken met andere kinderen en hoe je dat contact kunt stimuleren. We maken daarbij gebruik van de informatie over samenspelen van peuters en kleuters in het Pedagogisch kader kindercentra 0-4 jaar. Contacten leggen op verschillende leeftijden: • baby´s • peuters • kleuters • kinderen en tieners
4
Baby’s
Zelfs kleine baby’s van 3 of 4 maanden reageren al op andere kinderen. Ook al spelen zij nog niet echt met elkaar, ze maken wel degelijk contact en liggen graag naast een andere baby. Ze vinden het ook leuk om aandacht te krijgen van oudere kinderen en van volwassenen. Ella draait haar hoofd in de richting van Sven. Ze kraait en lacht als hij in haar richting kruipt. Ze beweegt haar armpjes daarbij heen en weer. Als Roos een rammelaar voor haar neus houdt, grijpt ze daarnaar. Als ze fles in beeld krijgt, begint ze murmelgeluidjes te maken en haar armen te bewegen richting de fles.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
7
Je kunt die interacties stimuleren door: • de baby zo neer te leggen dat contact met andere kinderen mogelijk is; • eenvoudige interacties te stimuleren: een kind de baby een rammelaar te geven of zelf iets van de baby aan te pakken, over en weer geluidjes te laten maken, een liedje voor de baby te zingen, met de handjes te spelen, enzovoort; • met baby’s van 9 maanden kunnen al imitatiespelletjes gedaan worden: boos kijken, pruillip trekken, samen lachen, armen omhoog doen en de baby doet dat na, iets geven en weer terugvragen. Peuters
Peuters letten erg op elkaar. Ze leren door elkaar te imiteren (imitatiespel). Ze dagen ook uit in de hoop dat andere kinderen reageren. Kiekeboespelen zijn hier een voorbeeld van. Peuters van 1 jaar spelen nog veel naast elkaar (parallel spel) en soms even met elkaar (samenspel). Fenna van 18 maanden speelt in de buurt van Jurgen. Ze kruipt hard over de grond en houdt zo nu en dan in. Dan kijkt ze om of Jurgen naar haar kijkt en haar volgt. Lotte van bijna 2 speelt met de blokken. Ze stapelt de blokken op en veegt er dan met haar handjes overheen zodat ze weer omvallen. Dan kijkt ze naar Jantje en begint hard te lachen. Als ze de blokken weer stapelt, krijgt ze de kans niet om ze weer om te slaan want Jantje heeft dat al voor haar gedaan. Lotte vindt dat wel prachtig en stapelt de blokken enthousiast weer op. Jantje wacht vol verwachting af tot hij zijn kans krijgt.
Als kinderen van ongeveer 2 jaar elkaar goed kennen, herhalen ze bepaalde spelen met elkaar. Ze zijn in staat te begrijpen wat een ander kind wil. Ze borduren daar dan ook op voort en stemmen hun gedrag op elkaar af. Oudere peuters spelen al langer met elkaar samen en spelen het imitatiespel ook langer. Ze kunnen echter nog niet overleggen over wat ze zullen of kunnen gaan doen. Josien is pedagogisch werker op een peuterspeelzaal. Ze vertelt aan een groepje kinderen van 2 jaar een verhaaltje over een grote beer en een kleine muis. Zodra de grote beer in het verhaal komt, maken de kinderen zware bromgeluiden. Is de muis aan de beurt dan is het gepiep niet van de lucht. Even later maken enkele kinderen bromgeluiden en andere kinderen piepgeluiden.
8
SAW Digitale Content
Oudere peuters tussen de 2 en 3 jaar spelen nog meer en langer samen. Het samenspel wordt niet vooraf gepland maar ontstaat spontaan doordat zij op elkaar reageren en elkaar imiteren. Ze improviseren. Zij wisselen het samenspelen en alleen spelen met elkaar af. Ze letten op elkaar, helpen elkaar soms en voegen iets aan elkaars spel toe. Dit spel heet associatief spel: samenspel maar zonder vooropgezet doel, geplande rolverdeling of verdeling van spelmaterialen. Vanuit het verhaaltje van Josien over de grote beer en de kleine muis ontstaat een associatief spel tussen de kinderen. Dat spel kan zich bij peuters van 2 jaar nog iets verder ontwikkelen. De ‘beren’ kijken dreigend naar de ‘muizen’. De ‘muizen’ kruipen angstig in hun schulp. De grote beren vallen aan en de kleine muizen krimpen in elkaar of proberen zich te verbergen.
Kinderen van 3 jaar breiden het imitatiespel (doen-alsof-spel) verder uit. Ze spelen langere verhalen en de rollen zijn uitgebreider. Soms volgen ze elk een andere verhaallijn. Die verhaallijnen kunnen op een gegeven moment ook weer bij elkaar komen. Ze kunnen al beter op elkaar inspelen. Het spel van de beer en de muis zou bij hen als volgt kunnen verlopen. Een kleine muis zoekt een schuilplaats onder de tafel. Grote beer loopt dreigend en brommend rond het ‘holletje’. Zo nu en dan doet hij een uitval en dreigt binnen te vallen. Het gepiep wordt dan oorverdovend. Uiteindelijk valt grote beer definitief aan en dringt het hol binnen. Hij slaat zijn klauwen naar kleine muis uit. Die krimpt ineen en het piepen gaat over in een jankend geluid. Grote beer lacht triomfantelijk. Vervolgens valt hij uit zijn rol. Hij gaat naast kleine muis liggen en kijkt om zich heen: ‘mooie hut eigenlijk.’ Dan kruipt hij naar buiten. Even later is hij terug met het serviesje. Tijd om iets te drinken, vindt hij. Hij schenkt de thee in en geeft het kopje aan kleine muis. Die lust wel een kopje na al die spanning.
Kleuters
Tegen de kleuterleeftijd spelen kinderen al doelgerichter samen. Ze kunnen vooraf plannen, afspraken maken, rollen verdelen en de verhaallijn bepalen. Taal gaat een belangrijkere rol spelen. Ze overleggen meer en corrigeren elkaars ‘fouten’. Er kunnen ook kleine conflicten en ruzies ontstaan over de inhoud en het verloop van het spel. Het spel naar aanleiding van het verhaal van Josien over de beren en de muizen zou bij kleuters als volgt kunnen verlopen.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
9
Rogier identificeert zich tijdens en na het verhaaltje geheel met de grote beer. Hij loopt grommend rond op zoek naar een prooi. Als hij Rick in het vizier krijgt, vraagt hij: ‘Zullen we grote beer en kleine muis spelen? Dan was ik de grote beer en jij de kleine muis. En jij kroop in je hol.’ ‘Ja,’zegt Rick: ‘En dan doen we een doek over de tafel en dan was dat mijn hol.’ Zo gezegd, zo gedaan. Kleine muis zit in zijn hol en voelt zich daar heel veilig. Totdat grote beer met zijn poot tegen het doek begint te slaan. Kleine muis piept en piept maar grote beer blijft dreigen. Uiteindelijk valt hij het hol binnen en slaat zijn klauwen uit naar kleine muis. Die krimpt jankend ineen en gaat op de grond liggen. Grote beer heeft overwonnen. Hij gaat naast kleine muis liggen uitrusten en kijkt om zich heen. Hij geniet van het licht dat in verschillende kleuren door het doek heen valt. ‘Zullen we een huis maken?’, vraagt hij aan Rick: ‘En dan vragen we Rosa of ze moeder wil zijn, en dan was jij kindje en kwam uit school en ik was vader en kwam uit mijn werk. En dan zette ik thee voor jou en voor mama.’ ‘Nee’, zegt Rick: ‘Ik wil vader zijn, want ik was politieman. En dan was jij stout geweest en moest ik jou in de gevangenis zetten’. ‘Goed’, zegt Rogier:’Maar dan was Rosa mijn moeder en die huilde omdat ik in de gevangenis zat en toen mocht ik weer vrij.’
Voor de interactie tussen kinderen is spel heel belangrijk. Spel stelt hen in staat interacties te oefenen. Tot kinderen 6 á 7 jaar zijn, leren zij zelfs vooral via spel. Spel legt de verbinding tussen de echte wereld en de innerlijke wereld. Het kind krijgt door middel van spel grip op de eigen beleving en op de omgeving. Herhaling is daarbij belangrijk. Spel is ook een uitlaatklep voor emoties en indrukken die zij op doen. Door het uitspelen van de gevoelens en fantasieën zijn kinderen doorgaans beter in staat deze te verwerken en voor zichzelf een evenwicht te vinden. Het spel oefent hen om met gebeurtenissen in de werkelijkheid om te gaan. Ze oefenen rollen, interacties en situaties: vadertje en moedertje, schooltje. Ze leren om te gaan met macht en ervaren het belang van regels en grenzen. Ze praten tijdens het spel over dingen die voor hen van belang zijn. Voor de interactie is taal belangrijk. Door middel van het spel en de omgang met elkaar oefenen zij de taal. Kleuters hebben vooral behoefte aan sensomotorisch of manipulatief spel. Manipulatief spel is spel waarbij zij zelf richting aangeven, zoals in voorbeeld van de grote beer en de kleine muis bij de kleuters. Met sensomotorisch spel oefenen zij en verkennen ze eigenschappen en kenmerken van voorwerpen. Denk daarbij aan kleien, blokken stapelen, puzzelen, het poppenhuis, en dergelijke. Gaandeweg geven zij voorwerpen betekenis en gaan die ook gebruiken als een symbool voor iets anders. Ze laten een pop bijvoorbeeld praten, stout zijn of bang, van een kartonnen doos maken zij een mooi huis en een lange bank wordt omgetoverd tot boot.
10
SAW Digitale Content
Spel vervult een grote rol in de persoonlijkheidsontwikkeling. Het bevordert de zelfstandigheid en zelfredzaamheid omdat het voortdurend een beroep doet op competenties als actief zijn, initiatieven nemen, communiceren, samenwerken, plannen maken, oplossingen voor problemen bedenken, enzovoort. Spel heeft hierdoor niet alleen een relatie met de sociaal-affectieve ontwikkeling maar ook met de cognitieve. Je kunt het spel, de ontwikkeling en de interactie tussen peuters en kleuters stimuleren door: • competenties te stimuleren als actief zijn, initiatieven nemen, communiceren, samenwerken, plannen maken, oplossingen voor problemen bedenken, enzovoort. • een rustige maar uitnodigende omgeving te creëren waarin kinderen zelf op onderzoek uit kunnen gaan en elkaar op kunnen zoeken als zij dat willen; • in te gaan op de pogingen van het kind om met jou of een kind te spelen door bijvoorbeeld het ‘kopje thee’ aan te pakken of het boekje dat voorgelezen moet worden; • hen met hun spel op weg te helpen: ‘willen jullie de verkleedkleren gebruiken’ of ‘als jullie in die hoek gaan spelen, word je niet zo gestoord’; • hen te helpen conflicten en problemen op te lossen (zie thema 12.4 in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3); • gespreksvaardigheden in te zetten (zie thema 13 in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3); • rustige en drukkere momenten af te wisselen zodat kinderen tot rust kunnen komen, ze over kunnen schakelen op iets anders en de concentratie optimaal blijft. Voorbeelden van pedagogisch handelen om het spontane contact te steunen zijn •
Heel vaak de namen van de kinderen noemen, zodat ze elkaar kennen en zich gekend voelen.
•
Emoties van kinderen spiegelen en benoemen. Benoemen wat je ziet (huilen, stampvoeten). Benoemen wat je aan emoties denkt te zien (verdriet, boosheid), vragen of dit klopt.
•
Kinderen uitdrukkelijk te betrekken bij troosten en elkaar helpen.
•
Kinderen eenvoudige regels leren, zoals: ‘om de beurt’ en ‘elkaar geen pijn doen’. En gedrag uitleggen: ‘Yoran is fijn aan het puzzelen, hij wil niet dat jij hem nu helpt. Zullen we dan een andere puzzel uitkiezen?’
•
Begeleiden van spelende kinderen door erbij te gaan zitten en rustig aanwijzingen geven door voorzeggen en voordoen: ‘Kom we gaan het samen even vragen. Aicha, Dalano wil heel graag het groene potlood even hebben, hè, Dalano?’ De leidster helpt het spel te reguleren en leert hen spelregels zonder het spel over te nemen of dood te slaan.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
11
Kinderen en tieners
Veel van bovenstaande is natuurlijk ook van toepassing op oudere kinderen en tieners. Hieronder leggen we de nadruk op wat specifiek voor oudere kinderen en tieners van belang is. Kinderen en tieners móeten veel. Ze worden een beetje geleefd in een kant-en-klare omgeving. Denk maar aan de tv die veel aan staat, het veelvuldige computergebruik, de overvolle winkels, het onderhouden van contacten via de computer of de mobiel, de vol geplande vrije tijd met sport, clubs, muzieklessen, enzovoort. Hierdoor blijft er weinig tijd en ruimte over die door de kinderen zelf ingevuld moet worden. Er is dus ook weinig ruimte om zelf te onderzoeken en contacten te leggen. In deze context spelen de interacties tussen kinderen en tieners zich af. Kinderen leggen en onderhouden contacten met leeftijdgenoten in een virtuele wereld van technologische ontwikkelingen. Dit vraagt veel van het onderscheidingsvermogen van kinderen: wat is goed en wat niet, waar leg ik grenzen, welke invloed heeft dit op mij en welke gevolgen heeft dit voor mij, wat wil ik wel en wat niet, enzovoort. Het vraagt in feite om als een volwassene te oordelen, zich niet teveel laten beïnvloeden en eigen keuzes maken. Door de druk vanuit de peergroup en omdat kinderen nog onvoldoende tot ontwikkeling zijn gekomen, is dit moeilijk. De begeleiding van de interacties tussen kinderen en tieners is dan ook veel gericht op het ontdekken van het eigen ‘ik’, onderscheid leren maken tussen wat zij wel en niet willen, de eigen sterke kanten leren ontdekken, zelfvertrouwen opbouwen, problemen oplossen, leren ‘nee’ zeggen tegen dingen die zij niet willen en eigen keuzes maken. Vriendschapsrelaties spelen een belangrijke socialiserende rol op deze leeftijd. In vriendschappelijke relaties leren zij contacten te leggen en te onderhouden en leren zij op een aanvaardbare manier omgaan met emoties, frustraties, ruzie en agressie. De interacties tussen kinderen die vriendjes van elkaar zijn, zijn meer interactief en meer emotioneel expressief dan tussen kinderen die geen vriendjes zijn. Ze letten meer op billijkheid en zijn wederkeriger bij het stellen van grenzen en regels. Ze zijn energieker in het exploreren van materialen en bronnen. Het ziet ernaar uit dat vriendschap een basis vormt voor zowel competitie als coöperatie, tenminste tussen schoolkinderen. De conclusie mag wel luiden dat vriendschap een onmisbare ervaring is voor de voorbereiding op het functioneren in de verschillende sociale netwerken in de samenleving. (Uit: ‘Ontwerpen van interculturele lessen’ van Miep Kramer-van Walderveen en Mariëtte Kruithof )
12
SAW Digitale Content
Je kunt kinderen en tieners op de volgende manier begeleiden bij hun interacties: • Je geeft hen de kans participerend te leren; dat wil zeggen dat zij samenwerken en –spelen met andere kinderen en tieners en met de begeleiders. • Je betrekt hen bij de organisatie van activiteiten en het verzorgen van de ruimte en de materialen. • Je maakt hen mede verantwoordelijk voor de goede sfeer door samen met hen afspraken te maken en regels te stellen. • Je bevordert de betrokkenheid op elkaar, het wederzijdse begrip en respect voor elkaar en andere zienswijzen door individuele gesprekken te voeren en onderwerpen in de groep bespreekbaar te maken. • Je bevordert hun zelfredzaamheid bij het oplossen van problemen. • Je geeft zelf het goede voorbeeld door de manier waarop je met hen en je collega’s omgaat.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
13
2.2 Aspecten van de interacties
We bespreken de volgende aspecten van de interacties.
Aspecten van de interacties: • imiteren • rollenspel • emotieregulering • doelgerichtheid en vasthoudendheid • oplossen van problemen en ruzie
5
2.2.1 Imiteren
Kinderen leren door te imiteren. Door imiteren leren kinderen de basale principes van communicatie. Als kinderen geïmiteerd willen worden, nemen zij hier het initiatief voor. Initiatief nemen behoort tot de basis van communiceren. Door een ander te imiteren maken kinderen duidelijk dat ze het andere kind begrijpen. Ze bevestigen de boodschap van de ander. Ook dat is een belangrijk principe van communicatie. Pedagogisch handelen om het imiteren te steunen en stimuleren zijn •
Eenvoudige spontane imitatiespelen steunen en versterken. Bijvoorbeeld als een kind stoeltjes op een rijtje zet en anderen gaan meedoen, zeggen: ‘Wat maken jullie een mooie trein.’ Of de pedagogisch medewerker gooit een bal heen en weer; om de beurt naar 1, 2 of 3 kinderen. Als ze zich terugtrekt gaan de kinderen soms door; of ze beginnen later spontaan zonder pedagogisch medewerker met dit imitatiespel. Hetzelfde kan met om beurten geluiden nadoen, heen en weer rennen of springen van een bankje. Imitatiespel dat regelmatig herhaald wordt geeft houvast aan de kinderen. Ze weten wat van hen verwacht wordt. Hierdoor kunnen ook 2-jarige kinderen aan het samenspel meedoen.
•
De pedagogisch medewerker begint een imitatiespel met een nieuw of teruggetrokken kind. Zo leert het kind de imitatieprincipes van: initiatief nemen – nadoen – herhalen – beetje anders nadoen – herhalen. Vaak komen andere kinderen kijken of meedoen, zodat het nieuwe of verlegen kind kan oefenen met de leidster dichtbij.
•
Tijdens de verzorgmomenten imitatiegrapjes te maken; of zelf met het kind te communiceren via imitatie. Veel liedjes met bewegingen zijn ook imitatiespelletjes.
14
SAW Digitale Content
2.2.2 Rollenspel
Net als het imitatiespel is het rollenspel belangrijk voor de ontwikkeling. Rollen- of doenalsof spel is imiteren van rollen of gedrag van een dier of mens. In het rollenspel wordt van de concrete situatie een denkbeeldige situatie gemaakt. Kinderen laten in het rollenspel hun beeld van de werkelijkheid zien. Dat is om de volgende reden belangrijk voor hun ontwikkeling. Rollenspel is goed voor de ontwikkeling Inzicht in sociale situaties Kinderen spelen de rollen na zoals zij die waarnemen. Typisch moedergedrag, vadergedrag, de poes, de hond, de dokter. Ze vergroten hun greep op de werkelijkheid door opeenvolgende handelingen van belangrijke situaties na te spelen. Bijvoorbeeld: koken, tafeldekken, eten. Kinderen leren zo ook om hun gedrag op elkaar af te stemmen. Emoties en ervaringen verwerken Kinderen spelen situaties die voor hen belangrijk zijn, ouders die weggaan en terug komen; doktersbezoek, ziek zijn. Door het spelen kunnen ze hun emoties uiten en een plek geven. Ze leren hoe ze ermee kunnen omgaan. Rollenspel heeft ook een andere emotionele functie. In hun spel kunnen kinderen wensen en verlangens bevredigen die in de werkelijkheid buiten hun bereik liggen. Bijvoorbeeld groot, sterk en machtig zijn als ridder, draak of moeder. Nadenken over situaties en ervaringen Kinderen leren tijdens het rollenspel na te denken over gebeurtenissen die op dat moment niet in werkelijkheid plaatsvinden. Dit wordt gezien als een voorloper van het abstracte denken. Volwassenen denken in hun hoofd; iets wat ons dwars zit kan eindeloos in ons hoofd malen. Dreumesen en peuters ‘malen’ niet, maar herhalen situaties door ze heel vaak uit te spelen in rollenspel. Controleren van emoties en beheersen van het eigen gedrag Bijvoorbeeld Micha. Micha is soms heel erg wild en moeilijk om greep op te krijgen. Maar als je vraagt ‘wat wil kleine beer?’, wordt Micha rustig. Hij gaat zijn favoriete kleine beer-rol spelen en geeft kopjes. Micha kan zichzelf niet sturen of stoppen. Maar als hij een rol speelt, kan hij zijn gedrag wel sturen. Hij stuurt zichzelf dan door een idee (hoe hij denkt dat kleine beer doet). Rollenspel is de eerste vorm van vrije wil: het kind laat zich niet sturen door impulsen in het hier en nu, maar handelt volgens zijn of haar ideeën (= vrije wil).
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
15
Praten tijdens het rollenspel Kinderen leren met taal te onderhandelen over rollen: ‘Jij was de moeder, ik was de vader.’ Voorbeelden van pedagogisch handelen om rollenspel te steunen of stimuleren zijn: •
Het inrichten van de poppen- of verkleedhoek en autohoek. Door bepaalde kleding of voorwerpen te geven – passend bij een thema waar de kinderen mee bezig zijn – worden bepaalde rollenspelen ontlokt.
•
Ingaan op initiatieven van kinderen. Veel dreumesen beginnen met de pedagogisch werker ‘een kopje thee aan te bieden’: aannemen!
•
Verhalen vertellen en voorlezen en er met de kinderen over praten. Deze verhalen vaak herhalen. Dit vergroot de scriptkennis van kinderen. Dat is de kennis van opeenvolgende handelingen. Het vergroot ook de neiging tot uitspelen van de verhalen.
•
Samen met de peuters een verhaal spelen. Dit is een combinatie van verhaal vertellen en samen bijhorende bewegingen maken en emoties uitdrukken: ‘lopen als de kleine dwerg, lopen als de reus’, ‘oei... wat zal er nu gebeuren...
•
Het rollenspel een nieuwe impuls geven. Bijvoorbeeld door even mee te spelen en ‘een boodschap te doen’ in de winkel.
2.2.3 Emotieregulering
Emotieregulering is het kunnen omgaan met en onder controle krijgen van je emoties. Kinderen leren dit tijdens het opgroeien met behulp van hun opvoeders. We gaan in op de emotieregulering en de manier waarop je daarbij kunt begeleiden. We halen de emotieregulering bij jongere en oudere kinderen uit elkaar. Jongere kinderen
Jonge kinderen reageren direct als ze door iets worden geraakt. Zonder ouders en pedagogisch werkers zijn kinderen overgeleverd aan hun eigen emoties als ze sterk geprikkeld worden. Sommige manieren om emoties te beïnvloeden ontdekken kinderen zelf. Bijvoorbeeld troost vinden door duimzuigen, beer of doekje. Ook hebben jonge kinderen de aangeboren neiging om nare prikkels te mijden. Als je weggaat van iets dat jou een naar gevoel geeft, voel je je beter. Jonge kinderen weten al intuïtief dat afleiding nare gevoelens doet vergeten. Ze gaan met hun auto spelen en lijken zich af te sluiten. Of ze willen gaan slapen op een rustig plekje, weg van de andere kinderen of mensen. Kinderen vanaf 4 jaar kunnen al bewust naar afleiding zoeken als ze zich rot voelen.
16
SAW Digitale Content
Pedagogische middelen om kinderen manieren te leren om hun eigen emoties te reguleren Beperk het aantal duidelijke regels voor het samenspelen De regels die gehanteerd worden, worden door de pedagogisch werkers vaak herhaald en uitgelegd. De nadruk ligt op regels voor wat de kinderen wèl horen te doen. Stoppen van gedrag dat niet mag is voor jonge kinderen veel moeilijker dan het opvolgen van aanwijzingen voor goed gedrag. Kinderen aanmoedigen om tegen zichzelf te praten Samen met het kind zeggen ‘Nee, dat doen we niet. Onze regel is ‘niet slaan’. Wat doen we wel?’ Kind, samen met de pedagogisch werker: ‘Zeggen wat je wilt.’ Nog een of twee jaartje verder en het kind kan ‘nee’ zeggen tegen zichzelf en het kan tegen zichzelf zeggen wat het wèl moet doen. Dat noemen we zelfregulering van emoties en zelfsturing van gedrag. Alert reageren op het vraagkijken van kinderen Vaak voelen kinderen zelf aan wanneer iets niet helemaal in de haak is. Als kinderen onzeker zijn, kijken ze je vragend aan. Ze proberen van je gezicht af te lezen wat ze horen te voelen. Als je daar alert op reageert, leert het kind jou te gebruiken als morele gids. Een klein knikje of een blik van jou kan dan genoeg zijn om het kind te helpen om ongewenst gedrag te stoppen. Kinderen een ‘time out’ geven Dit sluit aan bij de eigen neiging van kinderen om ‘nare’ prikkels te mijden. Als kinderen boos en overstuur zijn, kan dit heel goed werken. Belangrijk is dat je duidelijk én rustig en vriendelijk blijven. De time out is geen straf. Je zorgt voor een plekje waar het kind rust kan vinden en laat het terugkomen in de groep als het weer tot rust is gekomen. Op den duur gaan kinderen vaak zelf een time out nemen als ze het nodig hebben. Verwoorden van het gevoel van binnen Volwassenen hebben veelal het idee dat ze eerst een gevoel van binnen hebben en waarnemen, en daarna handelen. Bij jonge kinderen ligt dat waarschijnlijk anders. Bij jonge kinderen valt het emotioneel handelen en waarnemen samen. Ze handelen boos voordat ze zich bewust boos gevoeld hebben. Doordat je kinderen leert om hun gevoelens te benoemen, wordt het automatisch handelen doorbroken. Er ontstaat een denkpauze tussen de prikkel – de situatie die emoties oproept - en het automatisch emotioneel handelen. Met heel jonge kinderen kun je al zoeken naar een gezamenlijke oplossing. De ´denkpauze´ van het praten geeft ook ruimte om stil te staan bij de gevoelens van de andere kinderen. Natuurlijk werkt dat niet als een kind zeer geëmotioneerd is. Maar wel in iets rustiger situaties. ‘Esmee wil ook met de poppen spelen. En jij ook. Zullen we kijken of er nog een andere pop is?’
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
17
Leren gebruikmaken van rollenspel Als kinderen weten wat er van ze verwacht wordt, kunnen ze een rol spelen en eigen gedrag en emoties controleren. De rol van konijn of kleine beer geeft houvast om eigen directe impulsen te controleren. Het geeft een kind ook de gelegenheid om andere kinderen te wijzen op hoe een rol vervuld moet worden. Dit helpt kinderen om zich de bijbehorende gedragingen eigen te maken Leren van goede manieren Iedere cultuur en ieder gezin heeft manieren om om te gaan met ‘grote’ emoties. Als het goed is, helpen vaste ‘goede manieren’ om gevoelens uit te drukken. Ze bieden bescherming als emoties ons dreigen te overweldigen. Het ritueel van handje geven, helpt als een kind heel erg verlegen is en niet weet wat hij of zij moet doen met een vreemde. Je kunt samen met de kinderen manieren bedenken om mee te leven met een ziek kind in de groep, om te troosten of om het weer goed te maken na een fikse ruzie.
Oudere kinderen en tieners
Emotieregulering bij oudere kinderen en tieners gaat vaak over ruzies, de controle over de emoties verliezen en emoties verdringen of niet uiten. Staan we ten opzichte van kinderen nog tolerant tegenover driftbuien en ongecontroleerde reacties, van oudere kinderen en tieners verwachten we dat zij hun emoties zelf onder controle kunnen houden. We verwachten dat zij zich in een ander in kunnen leven, dat zij rekening houden met de emoties van anderen en flexibel en tolerant zijn in de omgang met elkaar. Kinderen en tieners moeten echter nog steeds veel leren en komen steeds voor nieuwe situaties en ontwikkelingen te staan die zij opnieuw moeten leren beheersen. In de pubertijd treden dan ook nog eens grote lichamelijke en psychische veranderingen op die dit niet altijd gemakkelijk maken. De opvoeding van oudere kinderen en tieners is erop gericht het zelfsturend vermogen te vergroten en de zelfdiscipline te vergroten. Hoe kunnen zij op een goede manier contacten leggen en hoe kunnen zij op een goede manier kinderen eventueel afwijzen? Wat zijn prettige omgangsvormen en hoe ga je om met afwijzingen en teleurstellingen in het contact? Hoe laat je andere kinderen in hun waarde en accepteer je afwijkende houdingen en meningen? Hoe houd je jezelf staande en bescherm je je eigen persoonlijkheid als de druk om je aan te passen vanuit de peergroup groter wordt? Vroeger groeiden kinderen meer beschermd op. De gedragsregels waren strikter en kinderen en tieners dienden te gehoorzamen. Dat gaf veel bescherming maar maakte kinderen ook onzelfstandiger. Nu verwachten we dat kinderen zelf denken, zelf grenzen verkennen en vaststellen. Dat gaat echter niet vanzelf. Enige begeleiding daarbij is gewenst.
18
SAW Digitale Content
Bij emotieregulering gaat het om de eigen emoties en die van anderen, de effecten daarvan en het proces van regulering (hoe houd ik mezelf onder controle). Dit laatste gaat over wat je op die momenten denkt en over wat je dan doet. Er zit dus een cognitieve component aan en een gedragscomponent. Op die twee vlakken ligt ook jouw aanpak. Je spreekt kinderen en tieners aan op hun gedrag (de uiting) en je hebt aandacht voor de processen die zich in hun hoofd afspelen die tot dat gedrag leiden. Je doet dat op twee manieren: preventief en reactief. Bij de reactieve aanpak reageer je nadat er iets is voorgevallen. Je bedenkt dan een oplossing zodat het probleem is opgelost; oftewel je blust het brandje. Bij de preventieve aanpak breng je kinderen denkstrategieën bij die zij in kunnen zetten om problemen op te lossen en vóór te zijn. Je geeft hen inzicht in sociale en emotionele processen en bevordert sociaal gedrag. Preventief werken heeft het voordeel dat het op langere termijn de kinderen houvast geeft en in staat stelt hun eigen problemen op te lossen. Maar uiteraard blus je ook brandjes zoals in onderstaande voorbeelden. De reactieve aanpak Brechje en Ralf staan aan elkaar te trekken en te duwen omdat zij beide achter de computer willen zitten. Job komt met een rood boos hoofd op de opvang. Hij smijt zijn rugzak in de hoek en ploft op de bank neer. Daar blijft hij boos voor zich uitkijken. Alice voelt zich duidelijk niet prettig op de opvang. Ze is stil en teruggetrokken, zoekt weinig contact met andere kinderen en zit al te vaak maar wat voor zich uit te kijken.
Over de reactieve aanpak is in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3 veel geschreven. Voor de reactieve aanpak verwijzen we daarom daarnaar. Over hoe je kunt reageren bij problemen als ruzie, pesten, druk gedrag en contactproblemen kun je bijvoorbeeld meer lezen thema 12 (Opvoedingsvaardigheden). Daarin kun je ook lezen hoe je kinderen kunt helpen om in zes stappen hun eigen problemen op te lossen. In thema 9.5 lees je hoe je een stappenplan kunt maken voor de begeleiding van individuele kinderen. We gaan nu door met de preventieve aanpak. De preventieve aanpak
In thema 11 in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3 kun je lezen hoe je vriendschappen kunt stimuleren en preventief opvoedmiddelen in kunt zetten als een regel stellen en afspraken maken. Er zijn vele preventieprogramma’s ontwikkeld die de emotieregulatie en het vergroten van het zelfregulerend vermogen als onderwerp hebben. Van enkele is de
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
19
werkzaamheid in de praktijk middels onderzoek aangetoond. Het programma ‘PAD’is er daar een van: Programma Alternatieve Denkstrategieën. Dat programma is ook heel goed in de kinderopvang toe te passen. In het boek Pedagogisch Medewerker saw 3 wordt dit al genoemd in thema 10.5.3. We werken die aanpak hier verder uit. Als je kinderen vraagt waarom ze zich negatief gedragen, dan zoeken ze de oorzaak vaak in het gedrag van de ander: ‘híj deed dit of dat’. Maar waar het werkelijk om gaat is wat het kind zelf voelt en denkt, want dát gaat aan het ongewenste gedrag vooraf. Probeer het kind daarom anders te leren denken. Laat het inzien dat het zélf kan kiezen wat het gaat doen, dat het zijn eigen verantwoordelijkheid heeft. Als je je aandacht daarop richt, help je kinderen zich hiervan bewust te worden. Het gaat erom dat kinderen steeds duidelijker gaan zien dat zij meer en meer verantwoordelijk worden voor de keuzes die zij zelf maken. Ze kunnen bijvoorbeeld bij conflicten en problemen kiezen voor: • passief gedrag: weglopen, niets doen, huilen, enzovoort; • agressief gedrag: vechten, schelden, spugen, enzovoort; • actief gedrag: hulp vragen, zeggen dat iets je niet zint, overleggen, enzovoort. Door uitgebreid in te gaan op de mogelijke gevolgen van het zelf kunnen kiezen voor ander gedrag, kun je kinderen stimuleren om voor elke sociale context een passende en effectieve keuze te maken. Het programma PAD bestaat uit vier belangrijke pijlers: • zelfbeeld • zelfcontrole • emoties • probleemoplossing
6
20
SAW Digitale Content
Programma PAD Pijler 1: zelfbeeld In de visie die aan dit programma ten grondslag ligt is elk kind uniek. Door middel van het systeem ‘kind-van-de-dag ’ komt elk kind uit de groep een keer aan de beurt om gedurende een dag in het middelpunt van positieve belangstelling te staan. De pedgaogisch medewerkers en de groepsleden zijn die dag heel alert op de positieve kwaliteiten van het ‘PAD-kind’. Zij geven veel complimentjes. Ook wordt het kind gestimuleerd om zichzelf te complimenteren. De dag wordt meestal afgesloten met een ‘complimentenrondje.’ Daarbij wordt een aantal complimenten op een lijst bijgeschreven. Om de ouders erbij te betrekken, mag het kind de lijst mee naar huis nemen. Pijler 2: zelfcontrole Sommige kinderen komen voortdurend in de problemen doordat ze te impulsief reageren. Bijvoorbeeld eerst slaan en achteraf bedenken dat je het eigenlijk niet had moeten doen. Om dit aan te pakken wordt het verhaal over het schildpadje ingezet. Het schildpadje komt door zijn impulsieve manier van handelen regelmatig in de problemen. Door deze verhalen leren de kinderen dat er in probleemsituaties een ‘nadenkmoment’ is. Vervolgens bespreek je met hen hoe zij met de heftige emoties om kunnen gaan. Een hulpmiddel om zelfcontrole visueel te maken, is het zogenaamde stoplicht. Het rode licht betekent: stop, word rustig, wat is er aan de hand? Het oranje licht laat kinderen nadenken over de (beste) oplossing van het probleem. Als het kind weet hoe het het probleem aan gaat pakken, krijgt het groen licht om dit uit te proberen. Pijler 3: emoties In PAD ligt veel nadruk op het inschatten van de eigen emoties en die van de ander. Kinderen leren dat emoties belangrijke signalen zijn. Die informatie moeten ze niet negeren, want het helpt hen om grip te krijgen op de situatie. Kinderen leren ook dat gedrag en emoties bij elkaar horen, maar wel twee verschillende dingen zijn: ‘Je boos voelen is in orde, maar de manier waarop je dit uit (boos zijn), moet je goed overdenken.’ Bij PAD horen speciale emotiekaartjes. Dat zijn kaartjes met daarop een tekening van een kind dat een emotie uitbeeldt. Iedereen heeft een serie van deze kaartjes in zijn bezit. Het is de bedoeling dat de kinderen (en de pedagogisch medewerkers), bijvoorbeeld in een pauze, nadenken over hun gevoelens en gedachten en het bijpassende emotiekaartje in een houten blokje op de tafel zetten. Vervolgens wordt er aan de hand van deze kaartjes een kringgesprek gevoerd.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
21
Pijler 4: probleemoplossing Bij het gebruik van dit programma wordt het de kinderen steeds duidelijker dat zij steeds meer verantwoordelijk worden voor de keuzen die zij maken: ‘Stel dat je niet mee mag doen met een spel. Is de oplossing dan huilend weglopen, woedend worden of proberen om bijvoorbeeld te onderhandelen? Er wordt uitgebreid ingegaan op de gedragsalternatieven bij een probleem en op de mogelijke gevolgen van de keuzes die een kind maakt.
Vóór invoering van dit programma volg je een cursus. Het is belangrijk dat het gehele team de aanpak draagt en uitvoert. Als op de basisschool dit programma gehanteerd wordt, is het handig als dat op de buitenschoolse opvang ingevoerd wordt. 2.2.4 Doelgerichtheid en vasthoudendheid
Kinderen kunnen beter samenspelen naar mate ze beter kunnen communiceren wat ze willen. Ze kunnen ook beter alleen spelen naar mate ze voor zichzelf beter weten wat ze willen. Pedagogisch handelen gericht op de doelgerichtheid van kinderen •
Je vraagt kinderen naar hun plannen, naar wat ze willen gaan doen. En naderhand vraag je hoe het was.
•
Bij problemen zoek je samen met het kind naar oplossingen je stimuleert het kind om niet snel op te geven.
2.2.5 Oplossen van problemen en ruzie
Gemiddeld heeft een kind per uur vrij spelen zo’n 8 botsingen of conflicten. Veel van die botsingen duren heel kort en zijn zo opgelost. Echte ruzies tussen kinderen zijn veel zeldzamer. Botsingen zijn echter ook leermomenten. Kinderen leren sociale vaardigheden als hun mening duidelijk maken, de ander begrijpen en oplossingen zoeken. Ze leren ook belangrijke sociale en morele regels, zoals: ‘geen speelgoed afpakken’, ‘op de beurt wachten’ en ‘samen delen’. Bij botsingen als een kind niet mee mag spelen, leren ze: ‘ze willen fijn samen spelen, laat ze maar’, of ‘iedereen mag meedoen, samen spelen’. Als kinderen botsen omdat ze iets niet fijn vinden of omdat iets pijn doet, leren ze: ‘niet slaan, niet pijn doen’; en ‘niet doen wat een ander niet prettig vindt’. Tijdens botsingen over de inhoud van het spel leren de kinderen argumenteren, samen plannen maken, voorstellen doen. Door botsingen leren kinderen niet alleen de regels maar ook wat werkt als je vrienden wilt blijven en als je je zin wilt hebben.
22
SAW Digitale Content
Tips voor de begeleiding bij botsingen •
Niet direct reageren. Alleen in de gaten houden of ze het zelf oplossen.
•
Reageren op vraagkijken en herinneren aan de regels. Op een heel duidelijk maar toch vriendelijke manier.
•
Als de pedagogisch medewerkers bemiddelen tussen kinderen is de 3 O-aanpak geschikt:
-
de ‘O’ van Oog hebben voor elkaar : de pedagogisch medewerker zorgt ervoor dat ze oog heeft voor wat er speelt tussen de kinderen, dat ze aan kan sluiten bij hun logica. Dat is de ‘inzicht-stap’
-
de ‘O’ van Oplossingen bedenken: de pedagogisch medewerker bedenkt oplossingen voor het probleem met de kinderen; ze geeft ze middelen om hun gedrag en emoties te reguleren. Dat is de ‘goede-idee-stap’.
-
de ‘O’ van Opnieuw vrienden maken. De pedagogisch medewerker richt zich op het weer samen verder spelen. Dat is de ‘verzoen-stap’.
Meer informatie over de begeleiding bij specifieke aspecten van de interacties bij kinderen als vriendschappen, pesten, jaloezie en machtsstrijdjes vind je in thema 9 (Begeleiden bij de ontwikkeling) en thema 12 (Opvoedingsvaardigheden) in het boek Pedagogisch Medewerker saw 3.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
23
3 Opvoedstijlen Je meet jezelf als opvoeder een bepaalde stijl van opvoeden aan. Je kiest de stijl die het meeste bij je past en die je het beste vindt. De opvoeding die je zelf genoten hebt, heeft hier ook invloed op. Het is belangrijk dat je je ervan bewust bent dat er verschillende stijlen zijn zodat je daar ook bewust mee om kunt gaan. De meeste opvoeders hebben een bepaalde basisstijl en wijzigen die of vullen die zo nu en dan aan met andere stijlen, naar gelang de omstandigheden en het kind dat zij tegenover zich hebben. De twee belangrijkste opvoedstijlen zijn de autoritatieve en de autoritaire opvoedstijl. Daarnaast behandelen we de laissez-faire stijl en de verwaarlozende opvoedstijl. In deze paragraaf verdiepen we de informatie met voorbeelden uit de praktijk. In het boek Pedagogisch Medewerker saw 3 in thema 11.5.2 vind je nog meer informatie. Autoritatieve opvoedstijl
Bij een autoritatieve opvoeding staan de kinderen en hun individuele ontplooiing centraal. Opvoeders zijn sterk betrokken op de kinderen. Er worden duidelijke grenzen gesteld gecombineerd met warme aandacht en acceptatie van de eigenheid van het kind. Het kind krijgt op een zodanige manier steun dat het een positief zelfbeeld ontwikkeld. De autoritatieve opvoedstijl is een onderhandelingsstijl gebaseerd op een gezagsstructuur. Er wordt veel gecommuniceerd. De opvoeders bepalen uiteindelijk de regels maar de kinderen hebben een stem. Er wordt gediscussieerd en de inbreng van het kind wordt serieus genomen. Kinderen krijgen meer macht dan bij een autoritaire opvoeding. Tussen opvoeders en kinderen is een informelere sfeer. Deze opvoedstijl komt momenteel het meest voor. Hij wordt gezien als de meest geslaagde stijl van opvoeden. Kinderen die zo zijn opgevoed zijn coöperatief en betrokken op andere kinderen. Zij zijn zelfstandig en hulpvaardig. Zij zijn sociaal voelend en hun persoonlijkheid is goed ontwikkeld. Hun inlevingsvermogen in anderen is goed ontwikkeld. Omdat deze opvoedstijl in democratische samenlevingen als de Nederlandse het meest voorkomt en het best past, gaan we daar wat dieper op in.
24
SAW Digitale Content
Inlevend vermogen
Een goed ontwikkeld inlevingsvermogen (empathie) is de basis voor de ontwikkeling van waarden en normen. Je kunt het inlevend vermogen, de betrokkenheid en het geweten van kinderen ontwikkelen door een combinatie van genegenheid tonen, duidelijke grenzen stellen, veelvuldig uitleggen en weinig gebruikmaken van machtsmiddelen. Leg kinderen consequent uit wat de gevolgen van hun handelingen zijn voor anderen en help hen zich te verplaatsen in anderen. Dan ontwikkelen zij geleidelijk aan het besef en de vaardigheid om gedrag van binnenuit reguleren. Volgens Hoffman vereenzelvigen kinderen zich van nature met de nare gevoelens van anderen. Dit inlevingsvermogen zorgt ervoor dat kinderen leren dat hun gedrag gevolgen voor anderen heeft. Bij overtreding van regels (bijvoorbeeld dat je een ander kind geen pijn mag doen) geef je steeds een duidelijke terechtwijzing en uitleg. Daardoor voelt het kind zich schuldig. Naarmate het kind zich verder ontwikkelt en je deze aanpak consequent hanteert, zijn terechtwijzen en uitleg geven steeds minder nodig. Het schuldgevoel (het geweten) neemt het over en zorgt er dan voor dat kinderen hun gedrag op een positieve manier aan anderen aanpassen. Om ervoor te zorgen dat kinderen dit niet alleen doen bij bekenden en familie is het belangrijk dat je er een norm aan koppelt. Bijvoorbeeld: ‘zwakkere kinderen bescherm je’ of ‘eerlijk zjn’. Jouw gedrag als opvoeder luistert hier nauw bij. Als je bij een overtreding teveel druk uitoefent, is de kans groot dat het kind angstig of boos wordt. Het staat dan niet meer open voor jouw uitleg. Als de druk te laag is, is er kans dat het kind je negeert. Berkowitz en Grych ontwikkelden een vijftal opvoedingsstrategieën die je kunt toepassen om moraliteit bij kinderen te bevorderen. Dat zijn: 1 kinderen consequent terechtwijzen en uitleg hierover geven; 2 zorgzaamheid en ondersteuning; 3 eisen stellen en grenzen trekken; 4 sociaal-moreel gedrag voorleven (zelf het goede voorbeeld geven); 5 open democratische discussies houden en conflicten op een democratische manier oplossen.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
25
Elsa van 11 mag zelfstandig van school naar de opvang lopen. De afspraak is dat ze rechtstreeks naar de opvang komt. Zo nu en dan gaat het mis. Dan spreekt Bas, de pedagogisch medewerker, haar daar direct op aan: ‘Elsa, je weet dat je rechtstreeks naar hier moet komen. Hoe komt het dat je nu te laat bent?’ ‘Marijn wilde dat ik hem even iets zou uitleggen. Dus dat heb ik gedaan. Het zou toch niet leuk zijn als ik dat niet zou doen?’, verdedigt Elsa zich. ‘Dat is zeker aardig en behulpzaam van je. Maar die regel hebben we niet voor niets gemaakt. We willen dat je hier op tijd bent. Weet je nog waarom dat is?’ ‘Uhh, jullie willen weten waar ik ben en dat ik hier eerst naartoe kom om me te melden.’, zegt Elsa. ‘Ja, dat klopt. We willen graag even contact met je hebben en weten hoe het met je gaat. Kun je een oplossing voor dit soort situaties bedenken?’ ‘Ik kan vragen of Marijn een eindje mee oploopt. Of ik kan hem vragen of we er de volgende dag over kunnen praten’, antwoordt Elsa. ‘Oké, dat heb je goed bedacht. Is dit voor jou een goede oplossing?’ ‘Ja’, zegt Elsa’’Lijkt me wel.’ ‘Mooi, misschien kun je dit dan de volgende keer zeggen als iemand je ophoudt. Je mag trouwens ook altijd een kind mee maar de opvang brengen, hoor. Het gaat er maar om dat we van je op aan kunnen. Afgesproken?’ ‘Oké’, zegt Elsa.
Autoritaire opvoedstijl
De autoritaire opvoeding kun je een bevelsstructuur noemen. De sfeer tussen opvoeders en kinderen is formeler en gebaseerd op een machtsstructuur. Opvoeders hebben macht over de kinderen. Niet de individuele ontwikkeling van het kind staat centraal maar gehoorzaamheid en aanpassing. Met de kinderen wordt niet onderhandeld. Er wordt veel minder gecommuniceerd dan in de autoritatieve opvoeding. Zij krijgen te horen wat ze te doen en te laten hebben. Opvoeders geven overigens wel aandacht aan de kinderen. Tot het midden van de jaren 60 in de vorige eeuw was dit een algemeen gehanteerde opvoedstijl. Door een autoritaire opvoeding kunnen kinderen aan zichzelf gaan twijfelen en minder initiatief gaan tonen. In gezelschap trekken zij zich terug. Zij leren niet voor zichzelf te denken, ontwikkelen geen eigen identiteit en verantwoordelijkheidsgevoel. In het voorbeeld van Elsa zou er bij een autoritaire opvoedstijl als volgt op haar te laat komen gereageerd worden. Bas: ‘Elsa, je bent te laat.’ ‘Ja, maar….’zegt Elsa. Bas onderbreekt haar: ‘Ik hoef niet te weten waarom dat is. Ik wil gewoon dat je op tijd komt. Heb je dat begrepen? Ga nu maar snel zitten en laat het niet weer gebeuren.’
26
SAW Digitale Content
Laissez-faire opvoeding
De laissez-faire opvoedstijl wordt ook wel een permissieve opvoedstijl genoemd; een tolerante en verwennende opvoeding. De laissez-faire opvoedstijl is gebaseerd op een ideologie of visie van de opvoeders. Er worden weinig eisen en grenzen gesteld aan het gedrag, er is weinig controle en er wordt weinig gestraft. De opvoeders laten kinderen hun eigen gedrag reguleren. Kinderen krijgen wel emotionele steun. Er wordt minder gecommuniceerd dan in de autoritatieve opvoeding. Permissieve opvoeders cijferen zichzelf vaak weg en zijn onzeker over hun invloed. Zij zijn geen sterk rolmodel. Macht en discussie worden minder vaak ingezet in de opvoeding. Liefde wordt gebruikt om de kinderen te manipuleren: onthouden van liefde, belachelijk maken van het kind, extra aandacht geven als het kind aardig voor de opvoeder is, enzovoort. De permissieve opvoeder is op de achtergrond beschikbaar als het kind erom vraagt, maar stelt zich niet actief normerend en sturend op. In deze opvoedstijl wordt veel getolereerd. De opvoeders zijn erg toegeeflijk en accepteren ook minder plezierige impulsen van de kinderen als agressie en seksuele impulsen. Er is vaak sprake van een minder goed georganiseerde en minder effectieve huishouding. Er zijn geen of weinig regels wat betreft het dagritme: eten, slapen, enzovoort. Kinderen die zo zijn opgevoed vertonen nogal eens ongedisciplineerd gedrag en zijn onzeker. Zij zijn vaak egoïstisch en weinig betrokken op andere kinderen. In een buitenschoolse opvang die een laissez-faire aanpak voorstaat, zou de regel dat Elsa direct uit school naar de opvang moet komen, misschien wel niet gemaakt zijn. Mocht die wel gemaakt zijn, dan zou Bas als volgt op het te laat komen van Elsa gereageerd kunnen hebben. Bas:‘Hoi Elsa, fijn dat je er bent. Je had het zeker druk onderweg?’ ‘Ja zeker, ik moest een hoop uitleggen aan Marijn. En nou ga ik naar buiten.’, antwoordt Elsa. ‘Oké, ik zie je straks wel weer.’, zegt Bas.
SAW DC 34 Interacties tussen kinderen
27
Verwaarlozende opvoeding
Bij een verwaarlozende opvoeding zijn de opvoeders niet betrokken op de kinderen. De opvoeders bieden geen emotionele steun en sturing. De opvoeders houden een grote afstand tot de kinderen. Zij zijn erop uit ongemak voor zichzelf te vermijden. Er wordt daardoor niet of onvoldoende ingegaan op vragen en behoeften van de kinderen. Of er wordt zo op ingegaan dat het kind het in het vervolg wel zal laten om zijn vragen of behoeften te uiten. Op den duur is er nauwelijks meer sprake van interactie tussen de opvoeders en de kinderen. De zo belangrijke structurering, ondersteuning, stimulering en sturing ontbreken dan volledig. Er zijn onvoldoende regels en er is geen regelmaat. Kinderen krijgen onvoldoende normen en waarden mee. Er is geen controle. Soms is in de relatie tussen opvoeders en kinderen sprake van lichamelijke mishandeling, vijandigheid en psychologische onbereikbaarheid. Vaak gaat het om opvoeders die zelf onthecht zijn en in hun jeugd emotioneel verwaarloosd zijn. Zij zijn vaak onmachtig en onttrekken zich aan de verantwoordelijkheid. Van een verwaarlozende opvoeding is dus vaak sprake in gezinnen waar sprake is van kindermishandeling. Kinderen die zo zijn opgevoed zijn schichtig en onzeker. Zij vertonen vaak onaangepast gedrag en trekken op een negatieve manier de aandacht. Je mag hopen dat deze opvoedstijl in de kinderopvang niet in praktijk gebracht wordt. Zo wel, dan is het de verantwoordelijkheid van de inspectie om deze aan de kaak te stellen en eisen aan de opvoedpraktijk te stellen. In de kinderopvang kun je echter wel te maken krijgen met kinderen in een dergelijk opvoedklimaat. In thema 18.5 over kindermishandeling in het boek Padagogisch Medewerker saw 3 kun je lezen hoe je daarmee om kunt gaan.
28
SAW Digitale Content