Solidariteit tussen ouderen en hun kinderen Recht op wederzijdse zorg of slechts een morele plicht?
Masterscriptie rechtsgeleerdheid Aïcha Peutz ANR: 574566
In het openbaar te verdedigen ten overstaan van de Examencommissie van Tilburg Law School, bestaande uit: Prof. mr. P. Vlaardingerbroek mr. V.M. Smits
Te verdedigen op Donderdag 24 juli 2014.
Voorwoord Voor u ligt mijn scriptie, geschreven ter afronding van de Master Rechtsgeleerdheid, accent Privaatrecht aan Tilburg University. Deze scriptie is het einde van mijn studie en een mooie studententijd. Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om een aantal personen te bedanken. Allereerst wil ik prof. mr. P. Vlaardingerbroek bedanken voor zijn tijd en het feit dat hij mijn stukken altijd snel van nuttige feedback voorzag. Daarnaast wil ik mr. V.M. Smits bedanken voor haar deelname in de examencommissie. Ten slotte wil ik ook mijn lieve vriend, familie en vrienden bedanken voor hun vertrouwen, steun, commentaar, maar ook voor ontspanning tussen het schrijven door.
Aïcha Peutz Tilburg, juli 2014.
II
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. II Lijst van afkortingen ................................................................................................................................ V
Inleiding ................................................................................................................................................... 1 Hoofdstuk 1
Wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouders en hun kinderen in Nederland .......... 3
1.1
Inleiding ................................................................................................................................... 3
1.2
Geschiedenis............................................................................................................................ 3
1.3
De verplichtingen van ouders tegenover hun kinderen .......................................................... 4
1.3.1 Minderjarige kinderen ......................................................................................................... 4 1.3.2 Meerderjarige kinderen tot 21 jaar ..................................................................................... 5 1.3.3 Meerderjarige kinderen van 21 jaar of ouder ..................................................................... 6 1.4
De verplichting tot levensonderhoud op grond van bloed- en aanverwantschap ................. 6
1.4.1 Artikel 1:392 BW.................................................................................................................. 6 1.4.2 Behoeftigheid ...................................................................................................................... 7 1.5
Tussenconclusie....................................................................................................................... 8
Hoofdstuk 2
Van onderhoudsplicht naar zorgplicht? ...................................................................... 9
2.1
Inleiding ................................................................................................................................... 9
2.2
Ouder-kindrelatie .................................................................................................................. 10
2.3
Geschiedenis.......................................................................................................................... 10
2.4
Informele zorg ....................................................................................................................... 12
2.5
Mantelzorg ............................................................................................................................ 13
2.5.1 Is mantelzorg nog van deze tijd? ....................................................................................... 14 2.5.2 Mantelzorg als verplichting? ............................................................................................. 16 2.6
Tussenconclusie..................................................................................................................... 17
Hoofdstuk 3
De onderhoudsplicht tussen bloed- en aanverwanten in Duitsland ......................... 19
3.1
Inleiding ................................................................................................................................. 19
3.2
Geschiedenis.......................................................................................................................... 19
3.3
Onderhoudsverplichting ........................................................................................................ 19
3.3.1 Behoeftigheid .................................................................................................................... 20 3.3.2 Draagkracht ....................................................................................................................... 20 3.3.3 Rangorde ........................................................................................................................... 21 3.4 3.4.1
Onderhoudsverplichtingen tegenover kinderen .................................................................. 23 De onderhoudsverplichting tegenover minderjarige kinderen..................................... 23 III
3.4.2
De onderhoudsverplichting tegenover meerderjarige kinderen tot 21 jaar................. 24
3.4.3 De onderhoudsverplichting tegenover meerderjarige kinderen van 21 jaar of ouder ..... 25 3.5
De onderhoudsverplichting tegenover ouders ..................................................................... 25
3.6
Tussenconclusie..................................................................................................................... 28
Hoofdstuk 4
Verschillen en overeenkomsten tussen Duitsland en Nederland ............................. 29
4.1
Inleiding ................................................................................................................................. 29
4.2
Behoeftigheid ........................................................................................................................ 29
4.3
Behoeften .............................................................................................................................. 29
4.4
Draagkracht ........................................................................................................................... 31
4.5
Rangorde ............................................................................................................................... 32
4.6
Overige verschillen en overeenkomsten ............................................................................... 34
4.6.1 Wangedrag tegenover de onderhoudsplichtige................................................................ 34 4.6.2 Verhaal van gemaakte kosten gemeente .......................................................................... 35 4.7
Tussenconclusie..................................................................................................................... 36
Hoofdstuk 5
Conclusie en aanbevelingen ...................................................................................... 38
5.1
Conclusie ............................................................................................................................... 38
5.2
Aanbevelingen ....................................................................................................................... 41
5.2.1 Verhaalmogelijkheid gemaakte kosten overheid .............................................................. 41 5.2.2 Uitgebreidere regelgeving omtrent de civiele onderhoudsverplichting ........................... 41 5.2.3 Meer aandacht voor mantelzorg ....................................................................................... 42 5.2.4 Uitbreiding Rapport Alimentatienormen .......................................................................... 43 5.3
Tot slot ................................................................................................................................... 43
Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 44
IV
Lijst van afkortingen aant.
Aantekening
ANBO
Algemene Nederlandse bond van ouderen
art(t).
Artikel(en)
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BGB
Bürgerliches Gesetzbuch
BGH
Bundesgerichtshof
BVerfGE
Bundesverfassungsgericht
BW
Burgerlijk Wetboek
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
e.a.
En andere(n)
ECLI
European Case Law Identifier
GG
Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland
GGD
Gemeenschappelijke gezondheidsdienst
HR
Hoge Raad
IVRK
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
MvT
Memorie van Toelichting
NJ
Nederlands Jurisprudentieblad
nr.
Nummer
o.a.
Onder andere
OLG
Oberlandsgericht
Oud BW
Oud Burgerlijk Wetboek
p.
Pagina
Rb.
Rechtbank
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Rn.
Randnummer
r.o.
Rechtsoverweging
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
Stb.
Staatsblad
T&C
Tekst & Commentaar
Wlz
Wet langdurige zorg
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
WWB
Wet werk en bijstand
ZVW
Zorgverzekeringswet
V
Inleiding Vanwege de stijgende zorgkosten moet er op de zorg worden bezuinigd om deze ook in de toekomst betaalbaar te kunnen houden. Eén van de onderdelen waarop wordt bezuinigd is de AWBZ. De AWBZ wordt hervormd waarbij een deel van deze wet wordt overgeheveld naar de Wmo en ZVW. Hierdoor krijgt de lokale overheid hierin meer verantwoordelijkheid. Doel is ook dat de zorg dichter bij de hulpbehoevende wordt geregeld. De achterliggende gedachte van de hervorming van het zorgstelsel is dat geprobeerd zal worden om mensen zo lang mogelijk, gezond, in een thuissituatie te laten verblijven. Dit in eerste instantie door ondersteuning van het eigen sociale netwerk. Tevens is het doel zorg meer extramuraal aan te bieden en de intramurale zorg daarmee te beperken.1 In lijn hiermee ligt een wederzijdse zorgplicht tussen ouders en kinderen. Afgelopen jaar is de gedachte dat een bijdrage van kinderen aan de zorgkosten van hun ouders voor de overheid een kostenbesparing op kan leveren kort in het nieuws gekomen. In het kader van stijgende zorgkosten is dit op zich geen vreemde gedachtegang. Toch stuitte dit idee direct op kritiek van onder andere de ANBO.2 Hun voornaamste kritiek was dat zij het ongewenst vinden dat kinderen, naast eventuele mantelzorg, ook financieel zouden moeten bijdragen aan het welzijn van hun ouders. Los van de maatschappelijke kritiek die op deze gedachte is ontstaan, rees bij mij vraag hoe de overheid dit aan zou kunnen pakken en op welke manier het mogelijk is om een dergelijke constructie op te zetten binnen ons rechtsstelsel. Zo is de optie van een wederzijdse zorgplicht tussen ouder en kind wel geopperd, maar werd er bijvoorbeeld niets gezegd over de voorwaarden die zouden kunnen gaan gelden bij een wederzijdse zorgplicht tussen ouder en kind. Er zijn zowel situaties denkbaar waarin het logisch, aanvaardbaar en wenselijk zou kunnen zijn indien een kind een zorgplicht heeft tegenover diens ouder, als situaties waarin dit zeer zeker niet wenselijk of acceptabel is. Onderzoek leerde dat in Duitsland al langer een zekere wederzijdse zorgplicht bestaat tussen kinderen en hun ouders.3 Dit is aanleiding geweest om onderzoek te doen naar dit Duitse systeem om zo tot een antwoord te komen op de vraag die centraal staat in deze scriptie, namelijk:
“In hoeverre is er een wettelijke grondslag om in Nederland een wederzijdse zorgplicht voor kinderen en hun ouders te creëren?”
Om er achter te komen in hoeverre het mogelijk is om in Nederland een wederzijdse zorgplicht tussen ouders en kinderen te creëren zal in deze scriptie naast het Nederlandse rechtssysteem ook aandacht worden besteed aan de wederzijdse zorgplicht zoals deze in Duitsland geregeld is tussen 1
Notitie Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg, 2013. Bijdrage kinderen aan ouderenzorg ongewenst, 2013. 3 Kamerstukken II 2011/12, 33 343, nr. 1, p. 7. 2
1
ouder en kind. De methode die hierbij gebruikt wordt is theoretisch van aard. Bij het onderzoek zal gebruik worden gemaakt van allerlei, relevante, schriftelijke bronnen die terug te vinden zijn in de bijgevoegde literatuurlijst. Bij het onderzoek ligt de focus op de wederzijdse verplichtingen tussen ouder en kind, waar nodig worden daarbij ook verwijzingen gemaakt naar andere soorten plichten tussen bloed- en aanverwanten. Wat betreft de ouder-kindrelatie zal de focus liggen op de ouderkindrelatie die zowel wettig als biologisch is. Andere ouder-kindrelaties worden op sommige plaatsen wel benoemd, maar ook hierbij geldt dat hierop niet de focus ligt bij het onderzoek. In het eerste hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouders en hun kinderen in Nederland. In dit hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt welke verplichtingen er in het Nederlandse recht over en weer bestaan tussen ouders en hun kinderen en wordt aandacht besteed aan de geschiedenis van deze verplichtingen. Ook wordt aandacht geschonken aan de zorgplicht die ouders hebben tegenover hun kind. In het tweede hoofdstuk wordt besproken of een uitbreiding van de zorgplicht in Nederland gewenst is. Hierbij wordt aandacht besteed aan de bijzondere relatie tussen ouder en kind, informele zorg en mantelzorg. Het derde hoofdstuk behandelt de zorgplicht zoals deze in Duitsland geregeld is. In dit hoofdstuk wordt summier de oorsprong van de Duitse zorgplicht besproken. Daarnaast wordt een aantal van de vereisten aan de onderhoudsverplichting die in Duitsland tussen aanverwanten geldt uitgewerkt en worden een aantal uitspraken van Duitse rechters besproken. In het vierde hoofdstuk worden de Duitse en Nederlandse wederzijdse onderhoudsplicht met elkaar vergeleken en worden een aantal overeenkomsten en verschillen besproken. Ten slotte zal het vijfde hoofdstuk in het teken staan van de conclusie van het gedane onderzoek. Tevens is in dit hoofdstuk een aantal aanbevelingen te lezen die voortgekomen zijn uit het onderzoek.
2
Hoofdstuk 1 Wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouders en hun kinderen in Nederland 1.1 Inleiding Er zijn verschillende verplichtingen tot verschaffing van levensonderhoud. Net als andere verplichtingen moet een onderhoudsplicht gebaseerd zijn op een wetsbepaling.4 De wettelijke verplichtingen tot het verschaffen van levensonderhoud zijn vaak ook morele verplichtingen die mensen onderling hebben. Binnen deze wettelijke verplichtingen kan een onderscheid gemaakt worden tussen de verplichtingen die zijn ontstaan doordat mensen met elkaar gehuwd zijn (geweest) of een geregistreerd partnerschap hebben (gehad), en verplichtingen die voortvloeien uit het bloeden aanverwantschap. In deze scriptie zal enkel de onderhoudsplicht die bestaat tussen bloed- en aanverwanten, meer specifiek ouders en hun kinderen, worden besproken. In dit hoofdstuk zal daarom aandacht worden besteed aan de onderhoudsplicht die ouders en kinderen tegenover elkaar hebben, de geschiedenis van deze onderhoudsplicht en wat de verschillen zijn tussen de verplichtingen die ouders tegenover hun kinderen hebben en vice versa.
1.2 Geschiedenis Ondanks dat bloed- en aanverwanten een zedelijke plicht hebben om elkaar te onderhouden wanneer zij behoeftig zijn, was deze wederzijdse onderhoudsplicht in 1837 al geregeld in het toen geldende Burgerlijk Wetboek.5 Artikel 353 Oud BW verplichtte ouders hun minderjarige kinderen te onderhouden en op te voeden en verwijst wat betreft meerderjarige kinderen naar de bepalingen die in de derde afdeling van de vijftiende titel staan. Deze derde afdeling had als titel ‘Van de wederzijdsche verplichtingen tusschen de ouders of voorouders en de kinderen en verdere afkomelingen’ en regelde onder andere de verplichting van kinderen hun ouders en andere bloedverwanten in de opgaande lijn te onderhouden indien deze behoeftig waren.6 Ditzelfde gold ook voor de schoonouders.7 Dat de verplichtingen van kinderen jegens hun (schoon)ouders wederzijds waren, was geregeld in artikel 378 Oud BW. De overige bepalingen van deze afdeling bevatten nadere regels met betrekking tot de onderhoudsverplichting. Naast Kollmann besteedde ook Minkenhof in 1933 in haar proefschrift aandacht aan de wettelijke onderhoudsplicht. Ook zij was van mening dat deze onderhoudsplicht berustte op een zedelijke verplichting.8 Afgezien van het feit dat men zich moreel verplicht voelde, was de wederzijdse onderhoudsplicht ook noodzakelijk in de periode voorafgaand aan de ontwikkeling van de sociale verzorgingsstaat in Nederland.9 De komst 4
Heida 1997, p. 2. Kollmann 1879, p. 1. 6 Art. 376 Oud BW. 7 Art. 377 Oud BW. 8 Minkenhof 1933, p. 1. 9 Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 495. 5
3
van de sociale verzorgingsstaat heeft er voor gezorgd dat er een verschuiving plaats heeft gevonden van gezins- en familiezorg naar gemeenschapszorg.10 Deze verschuiving werd ook besproken bij de invoering van het nieuwe BW. Het ontstaan van de sociale verzorgingsstaat had het gevolg dat bepaalde groepen niet langer als behoeftig aangemerkt konden worden door de ingestelde sociale voorzieningen. Ondanks dat er gesproken werd over een verschuiving van een familieplicht naar een gemeenschapsplicht, waren de toenmalige leden van de vaste Commissie voor Justitie van mening dat het moment nog niet daar was om de familierechtelijke onderhoudsverplichting af te schaffen omdat deze verouderd zou zijn.11 Ook nu is de heersende leer nog steeds dat de wettelijke wederzijdse onderhoudsplicht die geldt tussen ouders en hun kinderen gebaseerd is op een morele verplichting.12 Ouders en kinderen, tot 21 jaar oud, maken binnen het huidige wettelijke stelsel deel uit van de onderhoudsplichtigen op wie verhaal kan worden gezocht in het kader van de WWB.13 Deze verhaalsmogelijkheid volgt uit de artikelen 61 en 62 WWB.
1.3 De verplichtingen van ouders tegenover hun kinderen 1.3.1
Minderjarige kinderen
Ouders hebben, los van de morele plicht die zij hebben om voor hun kinderen te zorgen, een onderhoudsplicht op grond van artikel 1:392 BW jegens hun kinderen en een verzorgings- en opvoedingsplicht ten opzichte van hun minderjarige kinderen, dit is geregeld artikel 1:247 BW. Naast deze nationale bepalingen zijn ouders ook op grond van internationale regelgeving verantwoordelijk voor hun kinderen.14 De onderhoudsplicht die ouders tegenover hun minderjarige kinderen hebben zal overwegend materieel van aard zijn zolang deze kinderen bij de ouders inwonend zijn. Het financiële aspect van deze onderhoudsplicht zal pas een rol gaan spelen wanneer het kind geen deel uit maakt van het huishouden van zijn ouders. Artikel 1:247 BW regelt de omvang van het ouderlijk gezag en is geplaatst in titel 14 van Boek 1 BW, waarvan de titel luidt: ‘Het gezag over minderjarige kinderen’. In artikel 1:247 BW is neergelegd wat de omvang van het ouderlijk gezag is; hieronder valt dat de ouder de plicht en het recht heeft om zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. Daaronder wordt onder andere de zorg en verantwoordelijkheid van de ouders met betrekking tot het geestelijke en lichamelijke welzijn en de veiligheid van het kind verstaan.
10
Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1025. Van Zeben 1961, p. 719-720. 12 Heida 1997, p. 1; Pitlo/Van der Burght & Doek 2002, p. 609; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1025; Jonker 2011, p. 58; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 495. 13 Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 495; Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3, p. 79 (MvT). 14 Zie artt. 18 en 27, tweede lid, IVRK. 11
4
Juridisch gezien is de ouderlijke verantwoordelijkheid voor zorg in hoge mate naar eigen inzicht in te vullen. De wetgever heeft slechts op enkele punten in de wet grenzen gesteld, zoals bepalingen met betrekking tot de leerplicht van minderjarigen.15 De wetgever heeft geen definitie van ‘verzorging en opvoeding’ gegeven. Wel heeft de wetgever aangegeven dat geweld of andere vernederende behandelingen tegenover het kind niet toegepast mogen worden. Uit literatuur blijkt dat verzorging en opvoeding tenminste kleding, voeding, onderdak en de zorg voor onder andere goed onderwijs en medische zorg omvat.16 De plicht die ouders op grond van artikel 1:247 BW hebben tegenover hun kinderen gaat daarmee verder dan de dagelijkse zorg.17 Dit blijkt ook uit een uitspraak van de Hoge Raad in 1973. In deze uitspraak stelt de Hoge Raad dat ouders gehouden zijn naar hun vermogen te voorzien in de behoeften van hun minderjarige kind en dat dit in kan houden dat zij moeten voorzien in middelen ten behoeve van een arbeidsrechtelijk, rechtsgeding te voeren door het minderjarige kind.18 Hierbij kan gedacht worden aan de advocaat- en proceskosten. Het recht dat ouders hebben om hun minderjarige kind op te voeden en te verzorgen heeft als doel het belang te dienen van het minderjarige kind. Dit recht kan niet los worden gezien van de verplichting die zij hebben om dat belang ook daadwerkelijk te dienen.19
1.3.2
Meerderjarige kinderen tot 21 jaar
Wanneer een kind meerderjarig is valt het niet meer onder het ouderlijk gezag. De bepalingen van titel 14 van Boek 1 BW zijn daarmee niet meer van toepassing op de relatie tussen de ouder en het kind. Op het moment dat het kind meerderjarig wordt blijft de ouder nog wel een onderhoudsplicht hebben jegens zijn kind. Artikel 1:395a BW is namelijk van toepassing op kinderen van 18 tot 21 jaar oud, zogenoemde jongmeerderjarigen. Op grond van dat artikel zijn ouders verplicht om te betalen voor de kosten van het levensonderhoud en de studie van hun jongmeerderjarige kind. In geval dat er door de rechter een bedrag is vastgesteld dat de ouder, als onderhoudsplichtige, voor zijn minderjarige kind dient te betalen, wordt dit bedrag, bij het meerderjarig worden van het kind, van rechtswege geconverteerd in een bedrag om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en de studie van het jongmeerderjarige kind.20
15
Van der Linden 2000, p. 62. Ter Haar in T&C Burgerlijk Wetboek 2013, art. 247 Boek 1 BW, aant. 1 (online, bijgewerkt tot 01-02-2013). 17 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 818a. 18 HR 18 mei 1973, ECLI:NL:HR:1973:AC5329. 19 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 818, HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714, r.o. 3.2, is bevestigd in Hof Leeuwarden 10 november 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2889, r.o. 5. 20 Rb. Noord-Holland 25 september 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:9371. 16
5
1.3.3
Meerderjarige kinderen van 21 jaar of ouder
Wanneer het kind de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt, is artikel 1:395a BW niet langer van toepassing en is de onderhoudsplicht die ouders tegenover hun meerderjarige kinderen hebben gebaseerd op artikel 1:392 BW. De ouder heeft dan enkel nog een verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud indien het kind behoeftig is.21 Wanneer dit het geval is wordt nader besproken in de volgende paragraaf. Waar de ouder voor een jongmeerderjarig kind nog verplicht kan worden om bij te dragen aan de studiekosten op grond van een wettelijke bepaling, geldt dat bij een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder in principe niet meer. Meerdere malen is er door de rechter bevestigd dat een meerderjarig kind van 21 jaar of ouder niet behoeftig is wanneer hij studeert.22 Ondanks dat er geen verplichting tot betaling uit de wet voortvloeit, kan er in sommige gevallen een andere grond zijn, zoals een natuurlijke verbintenis, waarop een bijdrage van een ouder geëist kan worden.23 Ook is het mogelijk dat er een contractuele verplichting vanuit de ouder(s) richting het kind bestaat. Een voorbeeld hiervan is een afspraak die ouders hebben gemaakt in een echtscheidingsconvenant24 of een toezegging om de verzorgings- en studiekosten van een kind te betalen gedurende diens studie.25 Wanneer er sprake is van een derdenbeding26 ten gunste van het kind, ontstaat een grond waarop een meerderjarig kind rechtsgeldig een beroep kan doen op een bijdrage in diens levensonderhoud.27
1.4 De verplichting tot levensonderhoud op grond van bloed- en aanverwantschap 1.4.1
Artikel 1:392 BW
Net als vroeger zijn ook in ons huidige rechtsstelsel bepaalde bloed- en aanverwanten verplicht tot het verstrekken van levensonderhoud; deze verplichting is neergelegd in artikel 1:392 BW. Deze verplichting geldt, zo volgt uit het eerste lid van dit artikel, voor ouders, kinderen, stiefouders, schoonouders en behuwdkinderen, en is strikt persoonlijk van aard.28 De wet spreekt niet over een rangorde van onderhoudsplichtigen. Wel is in de wet neergelegd, in artikel 1:392, derde lid, BW dat de bloed- en aanverwanten die in artikel 1:392, eerste lid, BW genoemd worden, pas 21
Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5569; Dorn 2010, p. 41. Zie hiervoor o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5569, Hof ’sHertogenbosch 30 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2156, r.o. 3.10, Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3874, r.o. 14; HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642, r.o. 3.2. 23 O.a. Hof Amsterdam 18 januari 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AE0215; Hof 's-Gravenhage 5 juni 1974, ECLI:NL:GHSGR:1974:AC5341. 24 O.a. Rb. Dordrecht 28 maart 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BW0623; Hof ’s-Gravenhage 21 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ3673; Hof Amsterdam 12 januari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL0514. 25 Vlaardingerbroek, JPF 2013/154. 26 Zoals bedoeld in art. 6:253 BW. 27 O.a. Rb. Dordrecht 28 maart 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BW0623, Hof ’s-Gravenhage 21 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ3673; Hof Amsterdam 12 januari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL0514. 28 Heida 1997, p. 18; Pitlo/Van der Burght & Doek 2002, p. 610. 22
6
onderhoudsplichtig zijn wanneer er geen (ex-)echtgenoot of (ex)-geregistreerd partner is die onderhoudsplichtig is. Wat betreft artikel 1:392, derde lid, BW heeft de Hoge Raad op 16 april 1993 een uitspraak gedaan toen een studerende, en gehuwde, dochter die de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt had haar vader om een onderhoudsbijdrage op grond van artikel 1:395a BW verzocht. De Hoge Raad was van mening dat het niet van haar echtgenoot gevergd kon worden op grond van artikel 1:392, tweede lid, BW, om af te zien van zijn studie en zo in het levensonderhoud van zijn echtgenote te voorzien, terwijl haar vader ook nog een onderhoudsplicht had jegens zijn jongmeerderjarige dochter op grond van artikel 1:395a BW. De Hoge Raad was van mening dat de vader in dit geval onderhoudsplichtig was jegens zijn dochter op grond van artikel 1:395a BW.29
1.4.2
Behoeftigheid
De verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud bestaat tussen ouders en hun kinderen tot 21 jaar oud wederzijds en zonder verdere voorwaarden.30 Behoeftigheid speelt bij hen geen rol in de berekening van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, de behoeften van het kind hebben hier wel invloed op.31 Het begrip behoeftigheid uit artikel 1:392, lid twee, BW heeft een andere betekenis dan het begrip behoeften uit artikel 1:397 BW. Met behoeftigheid wordt de toestand bedoeld waarin iemand verkeert, namelijk het niet in zijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien.32 Iemands behoeften zijn van belang voor de bepaling van de hoogte van de alimentatie 33 en worden mede bepaald door de maatschappelijke omstandigheden van de onderhoudsplichtige en de onderhoudsgerechtigde.34 Degene die stelt behoeftig te zijn, dient de behoeftigheid aannemelijk te maken. De behoeftigheid dient niet te worden gelijkgesteld met het bestaansminimum zodat iemand die het allernoodzakelijkste heeft, niet behoeftig zou kunnen zijn. 35 De behoeftigheid komt dan ook niet tot een einde wanneer de onderhoudsgerechtigde bijstand ontvangt van de overheid.36 De bijstandsuitkering heeft een aanvullend karakter ten opzichte van de onderhoudsverplichting die een onderhoudsplichtige heeft.37 Wanneer een kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, geldt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud enkel wanneer de onderhoudsgerechtigde behoeftig is. Voor een volwassen
29
HR 16 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0934. Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 498. 31 HR 20 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2373. 32 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1030. 33 Ibid. 34 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1035. 35 HR 24 juni 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT2627; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1030. 36 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1031; HR 30 juni 1939, NJ 1939, 818. 37 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 621; HR 24 juli 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0859. 30
7
student geldt dat deze in strikte zin ook niet behoeftig is in de zin van artikel 1:392 BW.38 In 1939 gaf de Hoge Raad aan dat iemand behoeftig is indien deze geen eigen middelen heeft om te voorzien in zijn levensonderhoud en deze middelen ook niet door arbeid kan verkrijgen.39 De uitleg die de Hoge Raad in 1939 aan het begrip behoeftigheid gaf is enigszins aangepast in recentere rechtspraak. Gesteld wordt dat van behoeftigheid in de zin van artikel 1:392 BW slechts sprake is wanneer de onderhoudsgerechtigde niet beschikt en evenmin kan beschikken over de middelen waarover hij in redelijkheid zou moeten kunnen beschikken.40 Uit de rechtspraak volgt dat uit de geschiedenis en totstandkoming van artikel 1:392 BW blijkt dat dit artikel niet als doel heeft ouders te verplichten hun meerderjarige kinderen die in staat zijn om zelf te voorzien in hun eigen levensonderhoud te onderhouden.41 De verplichting op grond van dit artikel bestaat enkel in geval van behoeftigheid en enkel de persoon die zelf niet geheel in zijn behoeften kan voorzien wordt als behoeftig aangemerkt.42 De reden waarom een onderhoudsgerechtigde behoeftig is, of is geworden, is niet van belang voor het recht op levensonderhoud,43 maar wel bij het bepalen van de hoogte van het te betalen bedrag.44
1.5 Tussenconclusie Waar de wetgever in titel 17 van Boek 1 BW gekozen heeft voor ‘levensonderhoud’, heeft deze in artikel 1:247, eerste lid BW gekozen voor ‘verzorgen’. Uit de literatuur blijkt dat de zorgplicht die ouders tegenover hun kinderen hebben op grond van artikel 1:247, eerste lid, BW verder gaat dan het enkele betalen voor de verzorging die hun minderjarige kinderen nodig hebben. Er wordt in beginsel van hen verwacht dat er ook sprake is van fysieke verzorging. Het begrip levensonderhoud uit titel 17 van Boek 1 BW ziet op de financiële ondersteuning van bloed- en aanverwanten.45 De onderhoudsplicht van artikel 1:392 BW verplicht kinderen niet om ook voor hun ouders te zorgen, indien zij dit wel doen is dit niet omdat dit wettelijk verplicht is. Het grootste verschil tussen de zorgplicht die ouders voor hun minderjarige kinderen hebben op grond van artikel 1:247 BW en de onderhoudsplicht die wederzijds tussen ouders en hun kinderen geldt op grond van artikel 1:392 BW is dat de eerstgenoemde zorgplicht omvattender is dan de onderhoudsplicht.
38
Rb. ’s-Gravenhage 6 maart 1953, NJ 1953, 457; HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642. HR 30 juni 1939, NJ 1939, 818; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1030; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 498. 40 HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642; Rb. Groningen 25 mei 2010, ECLI:NL:RBGRO:2010:BN6026; Rb. Almelo 22 september 2010, ECLI:NL:RBALM:2010:BO1054; Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5569. 41 HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642; Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3874; Hof ‘s Hertogenbosch 30 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2156. 42 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 621. 43 Pitlo/Van der Burght & Doek 2002, p. 609. 44 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1031. 45 Koens, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013, titel 17 Boek 1 BW (online, laatst bijgewerkt op 01-02-2013). 39
8
Hoofdstuk 2 Van onderhoudsplicht naar zorgplicht? 2.1 Inleiding De relatie tussen ouders en een kind is een bijzondere relatie. Zoals in hoofdstuk 1 besproken, bestaat er tussen ouders en hun kind een wettelijke, wederzijdse, onderhoudsplicht die voortvloeit uit een zedelijke plicht die men heeft tot zijn naasten.46 Momenteel bestaat er enkel een wettelijke zorgplicht voor ouders tegenover hun minderjarige kinderen.47 Een wederkerige zorgplicht tussen ouders en hun kinderen is op dit moment niet bij wet geregeld. Wanneer een kind de zorg voor zijn ouders op zich neemt, is dit een eigen keuze en niet een krachtens wettelijke bepaling opgelegde verplichting. Door middel van speciale regelingen voor zogenoemde mantelzorgers wordt deze eigen keuze door de overheid gestimuleerd.48 Wegens bezuinigingen wordt de AWBZ hervormd en wordt er gezocht naar alternatieven die de zorg betaalbaar kunnen houden waarbij burgers gemotiveerd worden om een actievere bijdrage te leveren aan zorg en welzijn van anderen.49 Door deze hervormingen en bezuinigingen verdwijnen bepaalde vergoedingen uit de AWBZ. Een deel hiervan wordt overgeheveld naar de Wmo en de ZVW met het idee om meer verantwoordelijkheid bij de lokale overheid te leggen en de zorg dichter bij huis te organiseren. Na de hervormingen is de AWBZ bedoeld voor de zwaarste, meestal langdurige, zorg50 waar de AWBZ ooit voor bedoeld was.51 Vanuit de Wmo krijgen gemeenten de verantwoordelijkheid voor de zorg aan huis, zij bieden meer maatschappelijke ondersteuning dan voor de invoering van de Wmo.52 Wanneer er een aanvraag wordt ingediend op basis van de Wmo zal er gekeken worden naar de mogelijkheden die er tot hulpverlening zijn in de omgeving van de aanvrager.53 Derhalve zal de informele zorg een grotere rol gaan spelen.54 Deze en andere wijzigingen hebben consequenties voor bepaalde groepen mensen, zoals ouderen en hun naasten.55 Kortom, het is de bedoeling dat er vaker en meer hulp en zorg zal komen vanuit de directe omgeving van de hulpbehoevende. In dit hoofdstuk zal gesproken worden over de relatie tussen ouders en hun kind, de informele zorg, de geschiedenis van de (zorg)relatie tussen ouders en hun
46
O.a. Kollmann 1879, p. 1; Minkenhof 1933, p. 1; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1025; Jonker 2011, p. 58; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 495. 47 Art. 1:247 BW. 48 Zie over mantelzorg verder paragraaf 2.5. 49 De Boer 2013, p. 9. 50 De AWBZ zal ook vervangen worden door de Wlz. De geplande ingangsdatum van de Wlz is 1 januari 2015. www.rijksoverheid.nl, zoek op: wet langdurige zorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 51 De Waard, SERmagazine 2012, p. 4-5. 52 www.rijksoverheid.nl, zoek op: wet maatschappelijke ondersteuning 2015, laatst geraadpleegd op: 03-072014. 53 De Klerk 2010, p. 252. 54 Zie over informele zorg verder paragraaf 2.4. 55 Maes, Medisch contact 2013, p. 163.
9
kind en zal besproken worden of een uitbreiding van de onderhoudsplicht tussen ouder en kind wenselijk is.
2.2 Ouder-kindrelatie Een relatie tussen ouders en een kind is een bijzondere relatie die ontstaat bij de geboorte van het kind. Evenals met andere sociale relaties is niet iedere ouder-kindrelatie hetzelfde. Ondanks dat de mate waarin ouder en kind elkaar ondersteunen verschilt, is de ouder-kindrelatie normaliter van goede kwaliteit en is er sprake van enige uitwisseling van steun tussen beiden. Wanneer een kind jong is, is de ouder in beginsel de sterkere en wijzere partij van de relatie op wie een kind een beroep doet of kan doen. Wanneer een kind ouder wordt, ontstaat vaak een meer evenwichtige relatie tussen ouder en kind. Op het moment dat ouders behoeftig worden, door ziekte, handicap of ouderdom, kan de balans de andere kant omslaan en kan het gebeuren dat ouders advies of hulp nodig hebben en hiertoe een beroep doen op hun kinderen.56 Of ouders ook daadwerkelijk een beroep doen op hun kind wanneer zij hulpbehoevend zijn, is niet eenvoudig vast te stellen. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat veel hulpbehoevenden denken dat hun netwerk niet meer hulp kan geven.57 Als een ouder denkt dat zijn kind niet in staat is om meer hulp te bieden, zal hij of zij naar alle waarschijnlijkheid ook niet snel om hulp vragen. Daarnaast moeten ouders bereid zijn om hulp van hun kinderen te ontvangen.
2.3 Geschiedenis De mate waarin ouder en kind een beroep doen op elkaars hulp is mede afhankelijk van de samenleving waarin zij leven. Jonker schrijft dat omstandigheden in een land van grote invloed zijn op het onderhoudsrecht. Waar burgers vroeger aangewezen waren op hun familie wanneer zij niet in hun levensonderhoud konden voorzien, kunnen zij daarvoor sinds het ontstaan van de verzorgingsstaat een beroep doen op de overheid.58 Dit is eveneens van toepassing op zorg of huishoudelijke hulp die mensen nodig hadden. Vroeger waren burgers die hulp nodig hadden in grotere mate aangewezen op hun familie. Daarvoor geldt eveneens dat sinds de komst van de verzorgingsstaat daarin een grotere rol voor de overheid is ontstaan. Voor de Tweede Wereldoorlog werd al een aantal sociale verzekeringen ingevoerd die burgers in loondienst tot op zekere hoogte financieel beschermden tegen onder andere ziekte en ongevallen.59 Na de Tweede Wereldoorlog
56
Merz, Demos 2010, p. 2-3. De Boer 2013, p. 18. 58 Jonker 2011, p. 51. 59 Bouwens 1996, p. 4. 57
10
werd het sociale stelsel verder uitgebreid, waardoor het minder vaak voorkwam dat mensen een beroep moesten doen op bloed- en aanverwanten.60 Ondanks de totstandkoming van het sociale vangnet is de civiele wederzijdse onderhoudsplicht tussen bloed- en aanverwanten niet uit de wet verdwenen. Deze onderhoudsplicht heeft echter wel ter discussie gestaan tijdens de voorbereidingen op het huidige Boek 1 BW. Ten tijde van deze voorbereidingen deden de hulpbehoevenden eerder een beroep op de overheid dan dat zij de hulp van
hun
directe
omgeving
inschakelden.61
Ondanks
deze
ontwikkeling
van
private
verantwoordelijkheid naar overheidsverantwoordelijkheid werd geconcludeerd dat er een wettelijke basis moest blijven bestaan voor de wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouder en kind. Wel was de verwachting dat er kans was op een snelle veroudering van deze regeling waaraan derhalve de nodige aandacht moest worden blijven geschonken.62 Deze civielrechtelijke onderhoudsplicht bestaat al gedurende lange tijd. In 1837 is deze verplichting door de wetgever in de wet neergelegd. Sinds die tijd is er echter nooit een wettelijke verplichting geweest waaruit voortvloeide dat een kind een verzorgingsplicht had jegens zijn ouders, waar dat andersom wel wettelijk geregeld was. Vermoedelijk heeft men de zorg van een kind voor zijn ouders altijd gezien als een morele plicht die men had tegenover ouders. Ondanks dat de onderhoudsplicht wel wettelijk werd vastgelegd was men van mening dat dit eveneens een morele of zedelijke plicht was die mensen onderling hadden.63 Indien de wettelijke onderhoudsplicht niet zou bestaan of zou verdwijnen, zou dat niets veranderen aan de morele verplichting die kinderen hebben om zorg te dragen voor hun ouders.64 De hechte familieband die in het verleden een grote rol speelde blijkt ook uit het feit dat er tot ver in de 19e eeuw vaak meerdere generaties op een boerenbedrijf woonden en werkzaam waren. Door deze zogenoemde meergeneratiehuishoudens waren de zwakke, zieke en oudere familieleden op het moment dat zij dit nodig hadden ook zeker van hun levensonderhoud en zorg.65 Later, aan het einde van de 19e en aan het begin van de 20e eeuw, zijn grote groepen van de bevolking mede door de
industrialisatie
weggetrokken
uit
de
dorpen.66
Hierdoor
nam
het
aantal
meergeneratiehuishoudens af. De mobiliteit van de bevolking nam in die periode toe en de hechte familieverbanden gingen verloren.67 Het gezin, bestaande uit vader, moeder en kinderen, werd
60
Bouwens 1996, p. 65. Van Zeben 1961, p. 719 en 724. 62 Van Zeben 1961, p. 720. 63 Van Zeben 1961, p. 720 en 727. 64 Van Zeben 1961, p. 724. 65 Bouwens 1996, p. 1 66 Bouwens 1996, p. 1; Jacobs 2010, p. 19. 67 Bouwens 1996, p. 64; Van Zeben 1961, p. 720. 61
11
zelfstandig ten opzichte van hun overige familie.68 De onderlinge afhankelijkheid van familieleden buiten het eigen gezin nam hiermee ook af;69 sommige ‘familieplichten’ werden niet langer als verplichting beschouwd.70 In het begin van de 20e eeuw veranderde de rol en de positie van de vrouw binnen het gezin. De norm ontstond dat vrouwen, zodra zij getrouwd waren, stopten met werken en zich op het gezin gingen richten, waar zij eerder, net als man en kind, buitenshuis moesten werken om voldoende inkomsten te genereren. Doordat na de Tweede Wereldoorlog de welvaart in Nederland toe nam,71 waren ouders niet langer mede afhankelijk van de inkomsten van de inwonende kinderen.72 Rond 1960 was de meest voorkomende samenlevingsvorm een gezin met een getrouwde man en vrouw en kinderen, waarbij er een traditionele rolverdeling tussen man en vrouw was. De man was kostwinnaar en de vrouw nam de zorgtaken voor haar rekening. In deze tijd was de gemiddelde vrouw dermate tevreden met haar rol als huisvrouw dat zij huisvrouw bleef.73 In het begin van de jaren zeventig bereikte de Nederlandse verzorgingsstaat een hoogtepunt.74 In die tijd besloten getrouwde vrouwen na het krijgen van kinderen steeds meer en vaker te blijven werken. Het was niet langer vanzelfsprekend dat de vrouw voltijd huisvrouw was en alleen bezig was met de zorgtaken.75 De zorg die er binnen families en gezinnen was voor elkaar was ook afgenomen, met meer opnames in ziekenhuizen, verpleegtehuizen of andere zorginstellingen als gevolg.76 Na het hoogtepunt van de verzorgingsstaat in de jaren zeventig werden in de jaren tachtig de grenzen van de verzorgingsstaat ontdekt. Er ontstond een groeiend bewustzijn voor de omvang van de zorg buiten het professionele circuit, de informele zorg, waaronder ook mantelzorg valt. Voor die tijd werd hier nauwelijks aandacht aan besteed, dat is sindsdien anders.77
2.4 Informele zorg Wanneer gesproken wordt over informele zorg gaat het om mantelzorg en zorgverlening door vrijwilligers.78 Het gaat om hulp bij de persoonlijke en/of huishoudelijke verzorging.79 Deze vorm van zorg is een stuk goedkoper dan de professionele zorg, omdat het gaat om zorg die mensen vrijwillig,
68
Bouwens 1996, p. 1. Bouwens 1996, p. 64. 70 Van Zeben 1961, p. 720. 71 Jacobs 2010, p. 21. 72 Bouwens 1996, p. 2. 73 Ibid. 74 Jacobs 2010, p. 21. 75 Bouwens 1996, p. 2. 76 Hattinga Verschure, Het Ziekenhuis 1972, p. 503. 77 Knipscheer 2004, p. 9. 78 De Boer 2013, p. 9; www.mezzo.nl/over_informele_zorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 79 De Boer 1994, p. 27. 69
12
onbetaald en informeel aan elkaar geven.80 Gezien de stijgende kosten van de gezondheidszorg is het niet vreemd dat er bezien wordt welke zorg, die nu via de AWBZ vergoed wordt, ook mogelijk uitgevoerd kan worden door gebruik te maken van informele zorg. Er zijn drie belangrijke overwegingen die mensen maken voordat zij besluiten informele hulp te verlenen: de soort hulp die nodig is, de soort hulp die iemand kan bieden, en tenslotte de hulp die iemand wil bieden.81 Met mantelzorg wordt de zorg bedoeld die mensen vrijwillig, onbetaald en informeel, dus niet in het kader van hun beroep of vanuit een organisatie, aan hun naasten geven.82 Mantelzorgers kiezen er vaak niet bewust voor om mantelzorger te worden, maar worden dit doordat zij het vanzelfsprekend vinden om een naaste te helpen die behoefte heeft aan (ver)zorg(ing).83 Het gaat bij mantelzorg altijd om de zorg of hulp die gegeven wordt aan iemand die gezondheidsproblemen heeft.84 Een zoon die zijn gezonde vader helpt met het installeren van diens computer verleent derhalve geen mantelzorg. Een zoon die iedere zaterdag met zijn vader boodschappen gaat doen, omdat zijn vader daar lichamelijk niet meer toe in staat is, verleent wel mantelzorg. Mantelzorg overstijgt hetgeen ‘normaal’ is; het gaat bij mantelzorg om iets wat meer tijd kost of intensiever is dan men normaal doet binnen een soortgelijke relatie.85 Vrijwilligers verrichten ook onbetaalde en onverplichte zorg voor iemand die hulpbehoevend is, alleen hebben zij bij aanvang van de zorgverlening geen persoonlijke relatie met de persoon die hulpbehoevend is.86 Het ontbreken van de persoonlijke relatie bij aanvang van de zorgverlening is een groot verschil tussen mantelzorgers en vrijwilligers.
2.5 Mantelzorg In 1972 werd het begrip ‘mantelzorg’ voor het eerst gebruikt door Hattinga Verschure voor de zorg die mensen, vanzelfsprekend en zonder dat daar een financiële vergoeding tegenover staat, aan hun naasten geven.87 Er is voor de benaming mantelzorg gekozen, omdat deze vorm van zorg voor de hulpbehoevende vergeleken werd met een warme mantel.88 De echte interesse voor de mantelzorg is echter pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw ontstaan, toen men de grenzen van de verzorgingsstaat ontdekte. Daarvoor was de zorg die wij nu mantelzorg noemen, en die toen vaak werd verzorgd door de dochter(s), zo vanzelfsprekend dat er nauwelijks aandacht aan werd
80
De Boer 1994, p. 28. Broese van Groenou 2012, p. 5-6. 82 De Boer 1994, p. 28; art. 1, lid 1, sub b Wmo; Knipscheer 2004, p. 10; Oudijk 2010, p. 2. 83 Concept memorie van toelichting, p. 39. 84 De Boer 2013, p. 10. 85 Kamerstukken II 2004/05, 30 131 nr. 3, p. 26 (MvT). 86 De Boer 2013, p. 10. 87 Hattinga Verschure, Het Ziekenhuis 1972, p. 501. 88 Hattinga Verschure, Het Ziekenhuis 1972, p. 39 en 56. 81
13
besteed.89 Mantelzorg kan bestaan uit hulp in en rondom het huishouden, hulp rondom de persoonlijke verzorging en de begeleiding van een persoon.90 De vanzelfsprekendheid om voor naasten te zorgen is verdwenen, al zullen er weinig mensen zijn die zich totaal niet verplicht voelen om de zorg voor hun ouders op zich te nemen.91 Of het geven van mantelzorg als vanzelfsprekend wordt beschouwd hangt samen met de geldende normen en waarden. De mate waarin men bereid en gelegen is om voor hun ouders te zorgen is persoonsafhankelijk. In 2012 heeft er in het licht van de ‘Gezondheidsmonitor GGD’en, CBS en RIVM’ een onderzoek plaatsgevonden naar het aantal volwassen mantelzorgers in Nederland. Hieruit bleek ondermeer dat van de Nederlandse bevolking van 19 jaar en ouder 12,1% mantelzorg geeft.92 De waarnemingsmethode die hierbij is gebruikt is echter anders dan voorgaande jaren, waardoor vergelijking met cijfers van eerdere jaren niet zonder meer mogelijk is.93 Om deze reden is er in deze scriptie voor gekozen de beweging binnen de mantelzorg te bekijken aan de hand van cijfers uit 2001 en 2008. De resultaten van deze onderzoeken, die zijn verricht door het SCP, zijn wel met elkaar vergelijkbaar. Uit deze onderzoeken blijkt een daling van het aantal mantelzorgers. Waar er in 2001 3,7 miljoen mantelzorgers waren, is dit aantal in 2008 gedaald tot 3,5 miljoen mantelzorgers.94 Naast deze groep, bekende, mantelzorgers zijn er ook nog mensen die wel hulp geven aan naasten, maar zichzelf niet als mantelzorger zien. 95 Mensen die zichzelf niet snel zien als mantelzorger zijn vooral mensen die zorg bieden aan een (schoon)ouder.96 Zij geven hulp omdat zij dat vanzelfsprekend vinden, uit liefde, omdat zij zich daartoe verplicht voelen, of omdat er niemand anders is die deze zorg op zich neemt.97 Er wordt vermoed dat er meer mantelzorgers zijn dan uit onderzoek blijkt.98 Van de groep, bekende, mantelzorgers geeft ruim 40% zorg en hulp aan (schoon)ouders. Hiermee bestaat de grootste groep hulpbehoevenden die mantelzorg krijgt uit (schoon)ouders.99
2.5.1
Is mantelzorg nog van deze tijd?
Onder de groep bekende mantelzorgers is onderzocht hoe intensief zij mantelzorg verlenen. Uit dit onderzoek bleek dat het aantal mantelzorgers dat intensief hulp en zorg bood in 2008 is gestegen ten opzichte van 2001. In 2001 verleende 20,3 % van de mantelzorgers meer dan acht uur per week en
89
Van den Akker en Luijkx 2004, p. 19. Oudijk 2010, p. 2. 91 Knipscheer 2004, p. 11. 92 www.zorgatlas.nl, zoek op: mantelzorgers 2012, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 93 www.cbs.nl, zoek op: uitkomsten gezondheidsmonitor 2012, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 94 Oudijk 2010, p. 3; De Boer 2013, p. 19. 95 De Boer 2013, p. 19-20. 96 De Boer 2013, p. 20. 97 De Boer 2013, p. 24; Jager-Vreugdenhil 2012, p. 146, 148 en 149. 98 De Boer 2013, p. 20. 99 De Boer 2013, p. 21; Oudijk 2010, p. 10-11. 90
14
langer dan drie maanden mantelzorg. In 2008 was dit aantal gestegen tot 31,4 % van alle mantelzorgers.100 Naast het aantal mantelzorgers dat intensief hulp en zorg bood steeg ook het aantal mantelzorgers dat zich ernstig belast voelde door de mantelzorg. Waar in 2001 8,1 % van de bekende mantelzorgers aangaf zich ernstig belast te voelen, steeg dit percentage naar 12,9 % in 2008.101 Zij gaven daarbij aan dat zij het gevoel hadden dat hun zelfstandigheid afnam, zij last kregen van hun gezondheid, dat zij te veel verantwoordelijkheid hadden met betrekking tot de zorg en dat het niet goed te combineren was met werk en/of het eigen gezin.102 Ook zijn er klachten bekend van mantelzorgers die in een loyaliteitsconflict terecht komen; de mantelzorger krijgt bijvoorbeeld het gevoel het eigen gezin tekort te doen of de ouder die de mantelzorg ontvangt en nodig heeft, tekort te doen.103 Daarnaast is een conflict met de werkgever denkbaar.104 Eveneens kan er discussie ontstaan met broers of zussen over de zorg voor de ouder, waarbij sommigen van mening zijn dat vader of moeder niet meer thuis kan blijven wonen en anderen stellen dat zij vader of moeder juist niet uit de vertrouwde leefomgeving willen halen. Mantelzorg voor een (schoon)ouder is complex, dit komt voort uit het moeten kunnen verenigen van meerdere rollen en het vereiste organisatievermogen. Aan de andere kant is er ook een spanningsveld tussen het onvrijwillige karakter enerzijds en de vanzelfsprekendheid ervan anderzijds.105 De stijging van het aantal mantelzorgers dat intensief hulp en zorg verleent laat zien dat mensen nog wel bereid zijn om hun naasten te helpen. De grootste groep mantelzorg-ontvangers zijn ouders.106 Men voelt dus nog de morele verplichting om voor zijn (schoon)ouders te zorgen wanneer deze hulpbehoevend zijn. In zoverre is mantelzorg nog van deze tijd. De beschreven stijging van het aantal mantelzorgers dat zich ernstig belast voelt is echter wel verontrustend. Wanneer de mantelzorger te ernstig belast wordt en wegvalt, zal dit namelijk zorgen voor een stijging van de vraag naar professionele zorg.107
2.5.1.1 Belasting mantelzorgers Er kunnen verschillende redenen zijn waardoor een mantelzorger zich ernstig belast voelt. Dit zal vaak ook persoonsafhankelijk zijn. Om te voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken is het een positieve ontwikkeling dat er door de wetgever aandacht wordt besteed aan de ondersteuning van mantelzorgers. 100
Oudijk 2010, p. 3. Oudijk 2010, p. 6. 102 Oudijk 2010, p. 5; De Boer 2013, p. 26. 103 Van der Lyke en Morée 2004, p. 33. 104 Van der Lyke en Morée 2004, p. 34. 105 Van der Lyke en Morée 2004, p. 47. 106 De Boer 2013, p. 21; Oudijk 2010, p. 10-11. 107 Kamerstukken II 2000/01, 27 401, nr. 34, p. 11. 101
15
Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in artikel 19a Wmo, dat voorziet in een mogelijkheid tot een financiële tegemoetkoming voor mantelzorgers.108 Door de invoering van de Wmo is de ondersteuning die aan mantelzorgers geboden wordt afhankelijk van de gemeente109 Naast de financiële vergoeding waarin gemeenten kunnen voorzien, zijn er ook andere regelingen die mantelzorgers financieel tegemoetkomen. Hierbij kan gedacht worden aan uitkeringen, vergoedingen of belastingvoordelen.110 Een ander voorbeeld van ondersteuning van de mantelzorger is respijtzorg, waarmee de mantelzorger de zorg incidenteel kan overdragen aan iemand anders.111 Deze vorm van zorg is bedoeld om de mantelzorger minder te belasten, waardoor kosten van een eventuele opname van de zorgbehoevende mogelijk voorkomen kunnen worden.112 Respijtzorg kan gegeven worden door iemand uit de eigen omgeving, maar ook door een vrijwilliger of een beroepskracht.113 Hierdoor kan de mantelzorger het bieden van zorg en ondersteuning aan de hulpbehoevende langer en beter volhouden.114 Aan sommige vormen van respijtzorg zijn kosten verbonden. Andere vormen worden gratis aangeboden, bijvoorbeeld doordat deze door vrijwilligers wordt verzorgd of omdat een gemeente hiervoor een regeling heeft getroffen.115 In 2007 maakte slechts een klein deel van de mantelzorgers gebruik van respijtzorg.116 De kosten die in sommige gevallen aan respijtzorg verbonden zijn en het simpele feit dat niet alle mantelzorgers op de hoogte zijn van deze regeling kunnen hiervoor een verklaring zijn.117
2.5.2
Mantelzorg als verplichting?
Zoals eerder aangegeven gaat het bij mantelzorg om vrijwillige hulp aan naasten, toch zijn er af en toe geluiden of ideeën over het verplichten van mantelzorg. Zo heeft Vierstroom, een zorginstelling, een experiment gedaan met het moreel verplichten van mantelzorg. Op dit moment bestaat er geen juridische basis tot verplichten hiertoe.118 Het doel van dit experiment was om te onderzoeken of mantelzorg voor nieuwe cliënten verplicht gesteld kon worden en of daardoor het welzijn van deze nieuwe cliënten zou verbeteren.119 Het belangrijkste resultaat van dit experiment was dat het
108
Kamerstukken II 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 26 (MvT). Jager-Vreugdenhil 2012, p. 131. 110 www.mezzo.nl/geldzaken, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 111 www.mezzo.nl/respijtzorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 112 www.respijtwijzer.nl/waarom-respijtzorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 113 www.respijtwijzer.nl/vormen-van-zorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014.. 114 De Boer, Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010, p. 342. 115 www.respijtwijzer.nl/financieringsmogelijkheden, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 116 De Boer, Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010, p. 339. 117 De Boer, Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010, p. 342. 118 Dalenberg, Vierstroom 2013, p. 1. 119 Ibid. 109
16
dringende verzoek aan het netwerk van cliënten ertoe geleid heeft dat er in de praktijk veel hulp werd verleend door de naasten van de cliënten en dat er bovendien meer geholpen werd dan de gestelde norm van vier uur per maand.120 Dit experiment van Vierstroom heeft een discussie op gang gebracht over hulp van het eigen netwerk voor mensen die in een verzorgings- of verpleegtehuis zitten.121 Volgens Vierstroom komt dit mede door het gebruik van het woord ‘verplicht’, terwijl het juridisch gezien niet gaat om een verplichting maar enkel om een morele verplichting.122 Mezzo, de landelijke vereniging voor mantelzorg en vrijwilligerszorg, is van mening dat het verplichten van mantelzorg te ver gaat en dat dit eerder averechts zal werken.123 Zij zijn van mening dat een gesprek met een mantelzorger beter zal werken en dat het verplichten van mantelzorg ertoe kan leiden dat mantelzorgers op termijn overbelast raken,124 met de daarbij behorende gevolgen. De huidige staatssecretaris van VWS is van mening dat mantelzorg niet verplicht gesteld kan worden vanwege de vrijwillige aard hiervan.125 Echter, wordt de bijdrage van mantelzorgers, en vrijwilligers, steeds belangrijker binnen het zorgproces. Om die reden is er ook beleid gemaakt met het doel de informele zorg te versterken, verlichten en verbinden.126 Uit dit beleid blijkt dat mantelzorg gewaardeerd wordt, dat de overheid het belangrijk vindt dat mantelzorgers ondersteund worden bij het mantelzorgen, en dat de ondersteuning die er op dit moment is verbeterd dient te worden.127
2.6 Tussenconclusie Concluderend kan worden gesteld dat tussen ouder en kind een bijzondere relatie bestaat. Hoe deze relatie in de praktijk vormt krijgt is afhankelijk van beiden. Tussen ouder en kind bestaat al zeer lang een wederzijdse civiele onderhoudsplicht. Dit in tegenstelling tot een zorgplicht, die alleen bestaat voor ouders tegenover hun kind. Ondanks dat er geen wettelijke verplichting is, wordt het wel als een morele plicht gezien die een kind tegenover zijn ouders heeft. Ondanks de afname van de meergeneratiehuishoudens en de toenemende mobiliteit zorgen tegenwoordig nog veel kinderen voor hun ouders. Sinds een aantal jaren wordt de zorg voor een naaste ook wel mantelzorg genoemd. Niet duidelijk is hoeveel mantelzorgers er daadwerkelijk zijn, wel is duidelijk dat de meeste mantelzorg 120
Dalenberg 2013, p. 4. Dalenberg 2013, p. 1. 122 www.vierstroom.nl/Over-Vierstroom/Blog/Augustus-2013/Netwerkparticipatie;-morele-verplichting, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 123 www.mezzo.nl, zoek op: mezzo is tegen verplichten van mantelzorg in zorginstellingen, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. 124 Ibid. 125 Kamerstukken II 2012/13, 30 169/30 597, nr. 28, p. 2. 126 Kamerstukken II 2012/13, 30 169/30 597, nr. 28, p. 1; Kamerstukken II 2012/13, 30 169/30 597, nr. 29, p. 1. 127 Ibid. 121
17
gegeven wordt aan een (schoon)ouder. In het licht van de bezuinigingen klinken er soms geluiden over het al dan niet verplichten van mantelzorg. Echter, aangezien mantelzorg op vrijwillige basis plaatsvindt, zal het verplichten daarvan een contradictio in terminis zijn en waarschijnlijk voor velen een onwenselijke situatie opleveren.
18
Hoofdstuk 3 De onderhoudsplicht tussen bloed- en aanverwanten in Duitsland 3.1 Inleiding In Duitsland kent men, evenals in Nederland, een civiele, wederzijdse, onderhoudsplicht tussen ouder
en
kind.
Deze
onderhoudsplicht
volgt
uit
de
in
§
1601
BGB
neergelegde
onderhoudsverplichting tussen aanverwanten. Uit de daaropvolgende bepalingen volgt onder andere dat de onderhoudsgerechtigde behoeftig128 moet zijn en de onderhoudsplichtige voldoende draagkracht dient te hebben.129 Naast vereisten omtrent de wederzijdse onderhoudsplicht is ook een zorgplicht van ouders voor hun minderjarige kinderen opgenomen in het BGB.130 In dit hoofdstuk wordt allereerst kort aandacht besteed aan de geschiedenis van de onderhoudsplicht in Duitsland. Daarna wordt ingegaan op de onderhoudsverplichting waarbij de behoeftigheid,
draagkracht
en
rangorde
worden
behandeld.
Vervolgens
komt
de
onderhoudsverplichting die wederzijds tussen ouder en kind geldt aan bod waarbij ook aandacht besteed wordt aan de zorgplicht tussen hen.
3.2 Geschiedenis De gedachte dat aanverwanten onderling zorg dragen voor elkaar stamt al uit de tijd van het Romeinse recht.131 Aanvankelijk was dit enkel een morele verplichting, later werd dit als verplichting in het rechtssysteem opgenomen.132 Zo werd deze verplichting in 1794 opgenomen in het algemene landrecht voor de Pruisische staten133 en is deze wederzijdse onderhoudsplicht tussen aanverwanten in opgaande lijn nu nog steeds opgenomen in het BGB.134
3.3 Onderhoudsverplichting Zoals gezegd geldt voor aanverwanten op grond van § 1601 BGB een onderhoudsverplichting jegens elkaar. Deze verplichting geldt enkel voor aanverwanten in de rechte lijn, dus (klein)kinderen en (groot)ouders en niet voor aanverwanten in de zijlijn, zoals broers, zussen, ooms, tantes, neven of nichten.135 Voor hen geldt wat dit betreft enkel een morele verplichting.136
128
§ 1602 BGB. § 1603 BGB. 130 § 1626 BGB. 131 Hauß 2012, p. 1, Koch 1997, p. 9 en Schulz/Hauß 2012, p. 683. 132 Koch 1997, p. 10. 133 Deel 2, titel 2, § 251 Preußischen Allgemeinen Landrecht. 134 § 1601 BGB. 135 Schulz/Hauß 2012, p. 683-684. 136 Schwab 1997, p. 45. 129
19
3.3.1
Behoeftigheid
Een onderhoudsverplichting kan alleen bestaan wanneer de onderhoudsgerechtigde behoeftig is. Dit geldt voor alle onderhoudsgerechtigden en is dus ook voor een minderjarig, ongetrouwd, kind, een vereiste voor de onderhoudsverplichting uit § 1601 BGB. In de regel zijn minderjarige, ongetrouwde, kinderen behoeftig.137 Van behoeftigheid is sprake wanneer de onderhoudsgerechtigde niet in staat is zichzelf te onderhouden.138 Er is niet slechts sprake van behoeftigheid indien de onderhoudsgerechtigde helemaal niet in zijn onderhoud kan voorzien. Ook kan er sprake zijn van gedeeltelijke behoeftigheid indien het vermogen en het inkomen van de onderhoudsgerechtigde niet toereikend zijn om volledig in zijn onderhoud te voorzien. In dat geval ziet de onderhoudsplicht slechts op dat deel waar de onderhoudsgerechtigde niet toe in staat is.139 De maatschappelijke status van de onderhoudsgerechtigde heeft invloed op de hoogte van de bijdrage die door de onderhoudsplichtige(n) betaald dient te worden indien ook aan de andere vereisten voor een onderhoudsverplichting is voldaan.140
3.3.2
Draagkracht
Naast de eis van behoeftigheid van de onderhoudsgerechtigde, bestaat de eis van voldoende draagkracht van de onderhoudsplichtige. Er kan alleen een onderhoudsverplichting bestaan gedurende de periode waarin de onderhoudsgerechtigde behoeftig is en de onderhoudsplichtige voldoende draagkracht heeft.141 Draagkracht is dan ook een essentieel vereiste voor een onderhoudsverplichting.142 In § 1603 BGB is neergelegd dat de onderhoudsplichtige enkel draagkrachtig is wanneer hij ondanks zijn onderhoudsverplichting zelf nog in zijn eigen onderhoud kan voorzien. Deze bepaling voorkomt daarmee dat een onderhoudsplichtige zelf behoeftig kan worden, wanneer hij verplicht is bij te dragen aan het onderhoud van een ander. Het is geen vastgesteld gegeven wat de grens is wanneer iemand al dan niet draagkrachtig is. Dit dient per geval te worden bekeken.143 Deze grens wordt ook wel aangegeven met het Duitse woord ‘Selbstbehalt’144. Een onderhoudsplichtige heeft recht op een zogenoemd Selbstbehalt. Wanneer het inkomen van de onderhoudsplichtige onder de grens van het Selbstbehalt ligt, is hij niet draagkrachtig.145 De
137
BVerfGE 14 juli 1981, BVerfGE 57, 361; BVerfGE 21 mei 1974, BVerfGE 37, 217; Schulz/Hauß 2012, p. 687. § 1602 BGB. 139 Schulz/Hauß 2012, p. 686; BGH 23 oktober 2002, XII ZR 266/99. 140 § 1610 BGB. 141 Hauß 2012, p. 6. 142 Schulz/Hauß 2012, p. 699. 143 Schulz/Hauß 2012, p. 700. 144 Vergelijkbaar met het Nederlandse begrip draagkrachtloos inkomen; Grandel/Stockmann 2012, p. 811. 145 BGH 17 december 2003, XII ZR 224/00. 138
20
wetgever heeft geen nadere invulling gegeven aan de hoogte van dit Selbstbehalt.146 De hoogte hiervan is dynamisch.147 Om in de praktijk de hoogte hiervan te bepalen wordt gebruik gemaakt van verschillende tabellen.148 De bekendste hiervan zijn de Düsseldorfer Tabelle. In het Duitse familierecht worden deze tabellen ook gebruikt om bedragen te bepalen die betrekking hebben op financiële zaken, zoals de hoogte van de alimentatie, bij families die niet meer samen één huishouden vormen.149 Aan deze Düsseldorfer Tabelle worden vervolgens ook andere tabellen ontleend.150 Het bedrag dat uit de Düsseldorfer Tabelle volgt geeft een ondergrens aan.151 Dat er voor het bepalen van het Selbstbehalt geen vastgesteld bedrag bestaat, maar dat dit bedrag van geval tot geval verschilt, wordt sinds een uitspraak van het BGH in 2002 aangenomen.152 In deze uitspraak heeft het BGH gesteld dat het inkomen, het vermogen en de leefsituatie, zoals baan en status, maatgevend zijn om te bepalen wat de onderhoudsgerechtigde zelf nodig heeft en wat zijn draagkracht is.153 Ook uit navolgende uitspraken van het BGH blijkt dat geaccepteerd wordt dat het vaststellen van het Selbstbehalt afhankelijk is van verscheidene factoren en dat hier per geval naar gekeken dient te worden.154
3.3.3
Rangorde
Op het moment dat er sprake is van behoeftigheid en van voldoende draagkracht ontstaat er een onderhoudsaanspraak. Deze onderhoudsaanspraak bestaat alleen gedurende de periode dat er gelijktijdig sprake is van behoeftigheid en draagkracht.155 In § 1601 BGB wordt slechts algemeen gesteld dat aanverwanten in opgaande lijn verplicht zijn om in elkaars onderhoud te voorzien. Deze bepaling regelt niets voor de gevallen waarin er meerdere onderhoudsgerechtigden of onderhoudsplichtigen zijn. In geval van meerdere onderhoudsplichtigen regelt § 1606, tweede lid, BGB dat de aanverwanten die dichterbij staan voorgaan op de aanverwanten die verder in de graad van verwantschap staan. Meerdere, gelijkwaardige, onderhoudsplichtigen zijn ieder evenredig onderhoudsplichtig jegens de onderhoudsgerechtigde. 156
146
Hauß 2012, p. 6. Hauß 2012, p. 152. 148 Grandel/Stockmann 2012, p. 811. 149 Hauß 2012, p. 123. 150 Schulz/Hauß 2012, p. 769. 151 Hauß 2012, p. 123. 152 Hauß 2012, p. 152; BGH 23 oktober 2002, XII ZR 266/99. 153 BGH 23 oktober 2002, XII ZR 266/99. 154 O.a. BGH 5 februari 2014, XII ZB 25/13; BGH 22 januari 2014, XII ZB 185/12; BGH 18 januari 2012, XII ZR 15/10. 155 Reinken, FamRZ 2013, p. 2994; BGH 20 maart 2013, XII ZB 81/11; BVerfGE 7 juni 2005, 1 BvR 1508/96. 156 § 1606, derde lid, BGB. 147
21
Indien er meerdere onderhoudsgerechtigden zijn is § 1609 BGB van belang. Deze bepaling is in 2008 vernieuwd, waardoor de rangorde tussen meerdere onderhoudsgerechtigden voortaan in één bepaling is geregeld.157 Uit § 1609 BGB volgt de rangorde tussen onderhoudsgerechtigden wanneer er meerdere onderhoudsgerechtigden een beroep doen op één onderhoudsplichtige en deze laatste niet in staat is om alle onderhoudsgerechtigden van onderhoud te voorzien.158 Onderstaande rangorde volgt uit § 1609 BGB: 1. Minderjarige, ongetrouwde, kinderen en kinderen die wel meerderjarig zijn, maar nog geen 21 jaar oud zijn en nog deel uitmaken van het huishouden van de ouders.159 Tot deze groep behoren ook geadopteerde, minderjarige kinderen.160 2. Ouders, al dan niet van elkaar gescheiden, die van elkaar afhankelijk zijn in verband met de zorg voor hun kinderen, echtgenoten en ex-echtgenoten met een huwelijk van lange duur. Hieruit blijkt dat ex-partners elkaar aan kunnen spreken wanneer zij samen de zorgen hadden over een pleeg- of stiefkind.161 3. Echtgenoten en ex-echtgenoten welke niet onder voorgaande vallen. 4. Kinderen die niet onder de eerste groep vallen. Hierbij kan gedacht worden aan jongmeerderjarige kinderen die hun (beroeps)opleiding hebben afgerond en niet langer deel uitmaken van het huishouden van hun ouders, volwassen kinderen162 en getrouwde minderjarige kinderen.163 5. Kleinkinderen en verdere afstammingen in dalende lijn. 6. Ouders. 7. Verdere verwanten in stijgende, verticale lijn, waarbij de aanverwanten die het dichtst bij de betrokkene staan voorrang hebben op aanverwanten die verder verwijderd zijn van de betrokkene.164 Deze volgorde tussen onderhoudsgerechtigden is van dwingend recht, hiervan mag dan ook niet worden afgeweken.165 Wanneer er een beroep wordt gedaan op een onderhoudsaanspraak dient met de berekening van de onderhoudsverplichting rekening te worden gehouden met de positie van de onderhoudsgerechtigde binnen deze rangorde en met onderhoudsgerechtigden die voorrang
157
Schürmann, FamRZ 2008, p. 315. Schürmann, FamRZ 2008, p. 313; § 1609, aanhef, BGB. 159 § 1609 BGB en Schwab 1997, p. 45. 160 Schulz/Hauß 2012, p. 759 en § 1754, eerste en tweede lid, BGB; Over een onderhoudsplicht die ontstaat door een andere relatie dan die tussen ouder en kind, zal ik niet verder uitweiden gezien de reikwijdte van deze scriptie. 161 Johannsen/Henrich 2010 § 1609, Rn. 5. 162 Al dan niet geadopteerd. 163 Schulz/Hauß 2012, p. 759. 164 § 1609 BGB. 165 Schulz/Hauß 2012, p. 759. 158
22
hebben op degene die hierop een beroep doet.166 Zo wordt bij het berekenen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige van zijn inkomen en vermogen eerst de hoogte van het bedrag van de onderhoudsverplichting tegenover onderhoudsgerechtigde(n) die hoger op de rangordelijst staan afgetrokken om te bepalen of er voor de onderhoudsgerechtigde die lager op de rangordelijst staat ook een onderhoudsaanspraak kan bestaan.167 In geval van meerdere onderhoudsgerechtigden uit dezelfde rang, waarbij er geen mogelijkheid is dat de onderhoudsplichtige allen volledig in hun behoefte kan voorzien, dient er in beginsel een evenredige verdeling plaats te vinden.168
3.4
Onderhoudsverplichtingen tegenover kinderen
3.4.1
De onderhoudsverplichting tegenover minderjarige kinderen
De keuze van de wetgever om minderjarige, ongetrouwde, kinderen en kinderen in de zin van § 1603, tweede lid, BGB op de eerste plek te zetten, is niet vreemd. Deze kinderen vallen nog onder de verantwoordelijkheid van hun ouders. Niet alleen uit de wetgeving, maar ook uit de jurisprudentie en de literatuur blijkt de gedachte dat de belangen van het kind voorrang moeten hebben op de andere onderhoudsverplichtingen van zijn ouders. Van minderjarige kinderen kan immers nog niet verwacht worden dat zij zichzelf kunnen onderhouden.169 De behoeften van een minderjarig kind worden bepaald aan de hand van de leefsituatie van hun ouders.170 Ook zijn voor het bepalen van de behoefte van een kind richtlijnen opgenomen in de Düsseldorfer Tabelle. In de regel wordt de onderhoudsverplichting die een ouder heeft tegenover een minderjarig kind vervuld door het opvoeden van en het zorgen voor het kind. 171 Op grond van artikel 6, tweede lid, GG hebben ouders het recht en de plicht om hun kinderen te verzorgen en op te voeden. Dit wordt in Duitsland ook gezien als een bepaling van natuurrecht.172 Het tweede en derde lid van artikel 6 GG geven grenzen aan ouders bij de uitvoering van hun ouderlijke rechten.173 De overheid dient hiervoor ook zorg te dragen.174 Daarnaast blijkt dat het tweede en derde lid van artikel 6 GG kunnen worden gezien als een ondersteuning van de onderhoudsaanspraak die kinderen hebben tegenover hun ouders.175 Zo fungeert ook de alimentatievordering die de ene ouder heeft tegenover
166
BGH 17 december 2003, XII ZR 224/00. Hauß 2012, p. 146. 168 Wendl/Dose 2011 §5 Rn. 156 169 BVerfGE 14 juli 1981, BVerfGE 57, 361; BVerfGE 21 mei 1974, BVerfGE 37, 217; Hauß 2012 p. 49. 170 Wendl/Dose 2011 §2 Rn. 200; BGH 6 februari 2002, XII ZR 20/00. 171 § 1606, derde lid, BGB. 172 Art. 6, tweede lid, GG; Schulz/Hauß 2012, p. 903. 173 Schulz/Hauß 2012, p. 53. 174 Schulz/Hauß 2012, p. 903. 175 Schulz/Hauß 2012, p. 55. 167
23
de andere ouder als een zekerheid dat de ouderlijke plichten tegenover het kind worden nagekomen.176 Waar artikel 6 GG betrekking heeft op kinderen in het algemeen, heeft § 1626 BGB het over het recht en de plicht die ouders hebben om voor hun minderjarige kind te zorgen. Deze ouderlijke zorgplicht begint bij de geboorte van het kind en eindigt wanneer het kind meerderjarig wordt.177 Deze zorgplicht omvat de zorg voor het minderjarige kind als persoon en de zorg voor het vermogen van het minderjarige kind. Uit § 1631 BGB tot en met § 1633 BGB blijkt wat de zorg voor het kind als persoon inhoudt. Nadere regelgeving met betrekking tot de zorg voor het vermogen van het kind is te vinden in § 1638 BGB tot en met § 1649 BGB.
3.4.2
De onderhoudsverplichting tegenover meerderjarige kinderen tot 21 jaar
Wanneer een kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt is hij volgens de wet meerderjarig.178 Hiermee eindigt de plicht van ouders om hun kind te verzorgen en op te voeden.179 De onderhoudsverplichting op grond van § 1601 BGB blijft echter wel van toepassing. Zolang het jongmeerderjarige kind nog deel uitmaakt van het huishouden van zijn ouders en nog niet klaar is met zijn (beroeps)opleiding behoort dit kind nog tot de eerste groep onderhoudsgerechtigden uit § 1609 BGB.180 Ook de kosten van een eerste (beroeps)opleiding behoren tot de behoeften van een jongmeerderjarig kind.181 Ouders moeten er dus rekening mee houden dat hun onderhoudsplicht jegens hun kind niet per se eindigt bij het meerderjarig worden van het kind. Een jongmeerderjarig kind dat niet langer deel uit maakt van het huishouden van diens ouders en welke zijn (beroeps)opleiding al heeft afgerond, valt niet langer onder de eerste groep onderhoudsgerechtigden van § 1609 BGB, maar onder de vierde groep. Voor de hoogte van de behoefte van een meerderjarig kind is het van belang of het kind al dan niet financieel zelfstandig is geweest. Van een kind dat nog geen financiële zelfstandigheid heeft bereikt is de leefsituatie van zijn ouders bepalend voor zijn behoeften.182
176
BVerfGE 14 juli 1981, BVerfGE 57, 361. Schulz/Hauß 2012, p. 903. 178 § 2 BGB. 179 Grandel/Stockmann 2012, 753. 180 Schulz/Hauß 2012, p. 690; BGH 23 oktober 2002, XII ZR 266/99. 181 § 1610, tweede lid, BGB; Schulz/Hauß 2012, p. 690; Grandel/Stockmann 2012, 754. 182 Wendl/Dose 2011, §2 Rn. 203. 177
24
3.4.3
De onderhoudsverplichting tegenover meerderjarige kinderen van 21 jaar of ouder
Ook voor kinderen die 21 jaar of ouder zijn en nog niet werkelijk zelfstandig zijn geweest, geldt dat hun behoeften dan afgeleid worden van de leefsituatie van hun ouders.183 Deze groep kinderen valt onder de vierde groep onderhoudsgerechtigden van § 1609 BGB. Uit de positionering van deze groep kinderen blijkt dat van hen, in tegenstelling tot minderjarige of jongmeerderjarige kinderen die nog deel uitmaken van het huishouden van de ouders, verwacht wordt dat zij in principe in staat zijn om in hun eigen onderhoud te voorzien. Ondanks deze verwachting blijft § 1601 BGB ook op hen van toepassing
en
blijven
ouders
onderhoudsplichtig
indien
aan
de
vereisten
van
een
onderhoudsverplichting is voldaan. De mogelijkheid bestaat dat een ouder hierop wordt aangesproken wanneer het kind al geruime tijd volwassen is. Wanneer het meerderjarige kind zijn zelfstandigheid bereikt heeft en in zijn eigen behoeften heeft kunnen voorzien, ontstaat het moment waarop de ouders niet langer rekening hoeven te houden met de mogelijkheid dat hun kind in een latere fase van zijn leven behoeftig wordt.184
3.5 De onderhoudsverplichting tegenover ouders Ook kinderen kunnen op grond van § 1601 BGB verplicht zijn om te voorzien in de onderhoudskosten van hun ouders. Om te bepalen of er sprake is van een onderhoudsverplichting wordt er allereerst gekeken naar de behoefte van de ouder(s). Vervolgens wordt gekeken of en in hoeverre zij behoeftig zijn. Daarna wordt gekeken naar de draagkracht van het kind. Nadien wordt gekeken of deze bepaalde onderhoudsverplichting gepast is.185 Bij de beoordeling van een onderhoudsverplichting tegenover ouders moet, volgens het BGH, ook rekening gehouden worden met het feit dat ouders weten dat zij een onderhoudsverplichting zullen hebben jegens hun kind en zich op deze onderhoudsverplichting kunnen voorbereiden, terwijl dit andersom niet zo is.186 De leefsituatie van de ouder heeft invloed op de hoogte van zijn behoeften.187 Waar de behoeften van een minderjarig kind afgeleid worden uit de leefsituatie van de ouders, heeft de leefsituatie van het onderhoudsplichtige kind geen invloed op de behoeften van een ouder.188 Een ouder die zelfstandig in zijn eigen woning woont heeft logischerwijze andere behoeften dan een ouder die in een bejaarden- of verzorgingshuis woonachtig is. Voor een ouder die zelfstandig woont maken de kosten voor zijn woning, eten, kleding, bepaalde verzekeringskosten189 en kosten die
183
Wendl/Dose 2011, §2 Rn. 203. BGH 18 juli 2012, XII ZR 91/10; BGH 18 januari 2012, XII ZR 15/10. 185 Hauß 2012, p. 15. 186 BGH 19 februari 2003, XII ZR 67/00. 187 § 1610 BGB; Grandel/Stockmann 2012, p. 498; Wendl/Dose 2011, §2 Rn. 946. 188 Wendl/Dose 2011, §2 Rn. 203 en 946. 189 Verzekering voor ziekte, verzorging en voor ongevallen. 184
25
verbonden zijn aan sociale en culturele aangelegenheden deel uit van zijn behoeften.190 Voor deze groep ouders kan voor het bedrag van de minimale behoefte ook gekeken worden in de Düsseldorfer Tabelle.191 De behoeften van een ouder die in een bejaarden- of verzorgingshuis woont, zijn afhankelijk van de kosten van dit bejaarden- of verzorgingshuis.192 Enkel de noodzakelijke kosten van dit bejaarden- of verzorgingshuis kunnen onder de onderhoudsverplichting vallen.193 Voor de groep ouders die in een bejaarden- of verzorgingshuis woont is er geen richtlijn en dient per geval gekeken te worden naar wat de hoogte van hun behoefte is.194 Ook bij de onderhoudsverplichting tegenover ouders is er alleen sprake van behoeftigheid wanneer en voor zover de ouder zelf niet de kosten die bij zijn behoeften horen op kan brengen.195 Indien de onderhoudsgerechtigde aanspraak maakt op alimentatie van een ex-echtgenoot of eigen ouder gaat dit voor de onderhoudsverplichting van een kind.196 Voor ouders die in een bejaarden- of verzorgingshuis wonen betekent dit dat zij behoeftig zijn voor de ongedekte kosten van dit bejaarden- of verzorgingshuis.197 Daarbij is ook van belang dat het kind voldoende draagkracht heeft. Een onderhoudsaanspraak van een of beide ouder(s) jegens hun kind kan slechts bestaan op het moment dat er tegelijkertijd sprake is van behoeftigheid aan de kant van de ouder(s) en draagkracht van hun kind. Aan deze draagkracht zijn ook grenzen verbonden. Zo is het volgens het BGH niet wenselijk dat een kind een groter deel van zijn inkomsten besteedt aan het onderhoud van zijn ouders dan dat er overblijft om in zijn eigen behoeften te voorzien.198 Het kind moet ook zelf in staat zijn om in zijn eigen oude dag te kunnen voorzien. De kosten hiervoor vallen ook onder de eigen behoeften van het kind.199 Ook is het niet wenselijk dat een gemeente van een kind verlangt dat het kind een lening afsluit om zo draagkracht te creëren, zodat de gemeente de door haar gemaakte zorgkosten van de ouder dan op diens kind kan verhalen. Hierover heeft het BVG geoordeeld dat daarvoor geen rechtsgrond is en dat dit in strijd is met artikel 2, lid 1, GG.200 Zoals eerder al geschreven wordt bij het beoordelen van de onderhoudsverplichting van kinderen tegenover hun ouders rekening gehouden met het feit dat kinderen zich niet voor hoeven
190
Reinken, FamRZ 2013, p. 2995. Grandel/Stockmann 2012, p. 498. 192 Reinken, FamRZ 2013, p. 2995. 193 BGH 21 november 2012, XII ZR 150/10. 194 Grandel/Stockmann 2012, p. 498. 195 Reinken, FamRZ 2013, p. 2995; Grandel/Stockmann 2012, p. 498. 196 Hauß 2012, p. 43. 197 Wendl/Dose 2011, §2 Rn. 947. 198 BGH 23 oktober 2002, XII ZR 266/99. 199 BGH 7 augustus 2013, XII ZB 269/12. 200 BVerfGE 7 juni 2005, 1 BvR 1508/96. 191
26
te bereiden op een onderhoudsverplichting jegens hun ouders.201 Zo is het Selbstbehalt van een kind bij een onderhoudsverplichting tegenover diens ouder(s) ook hoger dan wanneer een ouder onderhoudsplichtig is jegens diens kind.202 Daarnaast kan de hoogte van de onderhoudsverplichting aangepast worden of zelfs in zijn geheel komen te vervallen wanneer een onderhoudsverplichting niet billijk zou zijn.203 Hiervan kan sprake zijn wanneer de ouder opzettelijk behoeftig is geworden, zelf zijn onderhoudsverplichting tegenover zijn kind ernstig heeft verwaarloosd of opzettelijk ernstig wangedrag heeft getoond tegenover zijn kind of een naaste verwant.204 In een casus waarin een ouder niet in staat was om zijn kind op te voeden omdat de ouder last had van ziekten die veroorzaakt waren door zijn militaire dienstplicht, kon er door het kind geen beroep gedaan worden op verwerking van zijn onderhoudsverplichting zoals bedoeld in § 1611 BGB.205 De ouder die aan een alcoholverslaving leed, behandelingen om van deze verslaving af te komen afbrak en weigerde toen deze ouder nog toerekeningsvatbaar was, en vervolgens door deze alcoholverslaving niet meer in diens eigen behoeften kon voorzien, werd dit niet verweten door het OLG Karlsruhe. Hierdoor kon er ook geen beroep worden gedaan op § 1611 BGB. Het OLG Karlsruhe beschouwde de alcoholverslaving als een ziekte. Indien deze ouder een veelbelovende behandeling had geweigerd of afgebroken had dit anders kunnen zijn.206 Een andere casus is die van een ouder die na de scheiding het contact met zijn kind had verbroken. De ouder had alle contactverzoeken van zijn kind afgewezen, wat volgens het OLG Oldenburg bijzonder nalatig en beledigend voor het kind was. Het OLG Oldenburg was ook van mening dat er hierdoor sprake was van een situatie zoals bedoeld in § 1611 BGB. Om deze reden was er, volgens het OLG Oldenburg, geen sprake van een onderhoudsverplichting van het kind tegenover zijn ouder en kon de gemeente de kosten van het verzorgingshuis die zij gemaakt hadden ten behoeve van de ouder niet op diens kind verhalen.207 Na het OLG Oldenburg heeft het BGH zich ook over deze zaak gebogen. Het BGH was niet van mening dat er sprake was van verwerking van de onderhoudsverplichting op grond van § 1611 BGB. Het kind werd daardoor verplicht gesteld werd de door de gemeente gemaakte onderhoudskosten te betalen.208 Naast de grond van verwerking is het ook voorgekomen dat een kind niet verplicht werd om mee te betalen aan de verzorgingskosten die de gemeente voor diens ouder had gemaakt vanwege de verzorging die het kind zelf ook gegeven had aan diens ouder. Deze ouder verbleef in een 201
BGH 19 februari 2003, XII ZR 67/00. BVerfGE 7 juni 2005, 1 BvR 1508/96. 203 § 1611 BGB. 204 Schulz/Hauß 2012, p. 780. 205 BGH 15 september 2010, XII ZR 148/09; BGH 21 april 2004, XII ZR 251/01. 206 OLG Karlsruhe 28 juli 2010, 16 UF 65/10. 207 OLG Oldenburg 25 oktober 2012, 18 UF 80/12. 208 BGH 12 februari 2014, XII ZB 607/12. 202
27
verzorgingshuis, was blind en dement en had zorg nodig. Het kind hielp dagelijks verschillende uren mee met de lichamelijke verzorging en huishoudelijke activiteiten. Het OLG was van mening dat er door deze inspanningen in dit geval geen onderhoudsverplichting voor dit kind bestond.209 Dat deze mogelijkheid bestaat volgt ook uit § 1612, eerste lid, BGB.
3.6 Tussenconclusie Concluderend kan worden gesteld dat factoren zoals behoefte, behoeftigheid, Selbstbehalt en draagkracht van belang zijn voor het al dan niet aanwezig zijn van een onderhoudsaanspraak en de hoogte
daarvan.
Tussen
ouder
en
kind
bestaat
een
civielrechtelijke,
wederzijdse,
onderhoudsverplichting, die nader is geregeld in § 1601 e.v. BGB. In verschillende tabellen, waarvan de Düsseldorfer Tabelle de meest bekende zijn, zijn richtlijnen opgenomen die gebruikt kunnen worden om de hoogte hiervan vast te stellen. Naast de onderhoudsverplichting geldt voor ouders een zorgplicht tegenover hun (minderjarige) kind. Uit de volgorde van de rangorde tussen onderhoudsgerechtigden die in § 1609 BGB is geregeld volgt dat de onderhoudsplicht van ouder(s) tegenover diens kind zwaarder weegt dan de onderhoudsplicht van een kind tegenover diens ouder(s). Een belangrijke reden hiervoor kan zijn dat een minderjarig kind door diverse wetten beschermd wordt en dat van een minderjarig kind nog niet verwacht wordt dat het in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Wanneer een ouder behoeftig wordt, zijn er andere onderhoudsgerechtigden die voorrang hebben op grond van de rangorde uit § 1609 BGB. Van een ouder wordt namelijk in principe verwacht dat deze financieel zelfstandig is. Desondanks kan er een moment zijn waarop een kind onderhoudsplichtig wordt jegens zijn ouder.
209
OLG Oldenburg 14 januari 2010, 14 UF 134/09.
28
Hoofdstuk 4 Verschillen en overeenkomsten tussen Duitsland en Nederland 4.1 Inleiding Zoals eerder in deze scriptie al geschreven kennen Nederland en Duitsland allebei een civielrechtelijke, wederzijdse, onderhoudsverplichting tussen ouder en kind. Beide rechtssystemen hebben eenzelfde oorsprong, namelijk het Romeinse ius commune.210 De gedachte dat aanverwanten zorg dienen te dragen voor elkaar kwam in het Romeinse recht ook al voor.211 Ondanks het feit dat beide landen ooit eenzelfde rechtssysteem kenden zijn er verschillen ontstaan tussen deze rechtssystemen. In dit hoofdstuk worden de verschillen en overeenkomsten besproken wat betreft de wederzijdse, civielrechtelijke, onderhoudsplicht tussen ouders en hun kinderen.
4.2 Behoeftigheid Zowel in Duitsland als in Nederland wordt onder behoeftigheid verstaan: de situatie waarin iemand niet in staat is om in zijn of haar eigen levensonderhoud of behoeften te voorzien.212 Bij de onderhoudsverplichting die ouders jegens hun kind hebben wordt in Nederland onderscheid gemaakt tussen kinderen jonger en ouder dan 21 jaar. Voor de eerste groep speelt behoeftigheid geen rol; de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud bestaat zonder verdere voorwaarden.213 Voor de tweede groep geldt vanaf hun 21e verjaardag de voorwaarde dat zij behoeftig dienen te zijn om aanspraak te kunnen maken op een onderhoudsbijdrage van hun ouders. De voorwaarde van behoeftigheid geldt ook voor een onderhoudsaanspraak van een ouder op zijn kind.214 In Duitsland dient er in alle gevallen sprake te zijn van behoeftigheid. Wat betreft de behoeftigheid wordt daar geen onderscheid gemaakt tussen (minderjarige) kinderen en ouders.215 Wel wordt verondersteld dat minderjarige, ongetrouwde, kinderen behoeftig zijn.216
4.3 Behoeften Als iemand behoeftig is dienen zijn behoeften te worden bepaald. Er bestaat niet zoiets als een absoluut behoeftebegrip.217 Behoeften zijn namelijk, zowel in Nederland als in Duitsland, afhankelijk van de leefomstandigheden van de onderhoudsgerechtigde en dienen per geval te worden
210
Heirbaut 2005, p. 103. Hauß 2012, p. 1, Koch 1997, p. 9 en Schulz/Hauß 2012, p. 683. 212 § 1602, eerste lid, BGB; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 621 en 1030. 213 HR 20 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2373; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 498. 214 Art. 1:392, tweede lid, BW. 215 § 1601 BGB. 216 BVerfGE 14 juli 1981, BVerfGE 57, 361; BVerfGE 21 mei 1974, BVerfGE 37, 217; Schulz/Hauß 2012, p. 687. 217 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 5. 211
29
bepaald.218 Ondanks dat ieder geval individueel dient te worden bepaald zijn er in beide landen richtlijnen vastgesteld. Zo kent Nederland alimentatienormen en bieden in Duitsland de Düsseldorfer Tabelle richtlijnen bij het vaststellen van behoeften tussen familieleden.219 Beiden hebben geen rechtskracht en zijn alleen richtlijnen.220 De Nederlandse alimentatienormen worden periodiek gepubliceerd in het Rapport Alimentatienormen.221 In dit rapport zijn richtlijnen opgenomen die gebruikt kunnen worden om de hoogte van alimentatie te kunnen bepalen; niet alleen in ouder-kindrelaties, maar ook wanneer er sprake is van een alimentatieplicht tussen andere onderhoudsgerechtigden.222 Voor de berekening van de behoeften van minderjarige kinderen is een tabel ontworpen om voor deze groep onderhoudsgerechtigden een eenduidige richtlijn te hebben.223 Deze richtlijn is enkel van toepassing op kinderen die minderjarig zijn, voor kinderen van 18 jaar en ouder geldt deze richtlijn niet.224 In het Rapport Alimentatienormen wordt geen aandacht geschonken aan de onderhoudsverplichtingen die op grond van artikel 1:392 BW kunnen bestaan, namelijk die van ouders jegens hun meerderjarige kind of die van een kind jegens diens ouders. Evenals het Rapport Alimentatienormen bevatten de Düsseldorfer Tabelle richtlijnen om de behoeften van onderhoudsgerechtigden vast te stellen. De Düsseldorfer Tabelle in zijn geheel is voornamelijk toegespitst op de behoeften van gezinnen die niet samen één huishouden voeren.225 De bedragen die hierin zijn opgenomen, moeten gezien worden als minimumbedragen uitgegaan van de behoeften van kinderen waarvan de ouders niet meer samen één huishouden voeren.226 Anders dan het Nederlandse Rapport Alimentatienormen wordt er in de Düsseldorfer Tabelle ook aandacht geschonken aan de behoeften bij een onderhoudsverplichting tussen echtgenoten, de onderhoudsverplichting op grond van § 1615l BGB227 en zijn in de tabel ook de behoeften van kinderen meegenomen die 18 jaar of ouder zijn. Zo is ook aan de behoeften van studerende kinderen aandacht besteed. Er zijn geen richtlijnen opgenomen in de Düsseldorfer Tabelle voor de behoeften van ouders wanneer zij behoeftig zijn. Een reden hiervoor kan gelegen zijn in het feit dat waar de behoeften van een minderjarig kind, of een kind dat nog niet financieel onafhankelijk van zijn ouders
218
Koens, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013, art. 397 Boek 1 BW (online, laatst bijgewerkt op 01-02-2013); Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 500; § 1610, eerste lid, BGB. 219 Hauß 2012, p. 123. 220 Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 627; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 497; Düsseldorfer Tabelle, p. 1. 221 Ook bekend als Tremarapport of Tremanormen. 222 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 4. 223 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 7 en Bijlage behoeftetabel p. 53-55. 224 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 9. 225 Hauß 2012, p. 123. 226 Hauß 2012, p. 123 227 Op grond van deze bepaling is de vader van een kind verplicht om gedurende de 6 weken voorafgaand aan de geboorte en de 8 weken na afloop van de geboorte de moeder in haar onderhoud te voorzien.
30
is geweest, gebaseerd zijn op het welvaartsniveau van de ouders, dit andersom niet geldt. De behoeften van de behoeftige ouder zijn gebaseerd op de leefsituatie van de ouders zelf en niet op het inkomen van hun kinderen.228 Opvallende verschillen tussen de richtlijnen in beide landen zijn dat er in Nederland beperkt wordt stilgestaan bij de behoeften van meerderjarige kinderen229 en dat deze groep onderhoudsgerechtigden ook niet meegenomen wordt in de behoeftetabel waar dat in de Düsseldorfer Tabelle wel gebeurt.230 Beide richtlijnen staan niet stil bij de behoeften van een behoeftige ouder, wel wordt in beide landen aangenomen dat iemands behoeftigheid of behoeften, in het algemeen beschouwd, niet per se gelijk zijn aan het bestaansminimum.231
4.4 Draagkracht Zowel in Duitsland als in Nederland dient de onderhoudsplichtige over voldoende draagkracht te beschikken om tot een onderhoudsverplichting te komen.232 In Duitsland is in de wet vastgelegd dat iemand enkel onderhoudsplichtig kan zijn indien hij door die onderhoudsverplichting niet zelf in het gevaar komt dat hij niet meer in zijn eigen behoeften kan voorzien.233 Door de wetgever wordt niet nader ingegaan op wanneer iemand voldoende draagkrachtig is.234 In de Düsseldorfer Tabelle wordt hieraan wel aandacht besteed. Hierin zijn onder andere bedragen opgenomen die gezien worden als noodzakelijk minimum van het Selbstbehalt.235 Deze bedragen zijn gelijk aan de bedragen uit aanbevelingen van een commissie van het Deutschen Familiengerichtstag.236 In deze aanbevelingen is het ‘Selbstbehalt’ zoals bedoeld in § 1603, eerste lid, BGB op € 1.200,- vastgesteld, en het Selbstbehalt van kinderen tegenover hun ouders of ouders tegenover kinderen die financieel zelfstandig zijn geweest op € 1.600,-.237 Het daadwerkelijke Selbstbehalt is afhankelijk van het inkomen van de onderhoudsplichtige. Hoe hoger dit is, hoe hoger ook het Selbstbehalt, en daarmee de draagkracht, van deze persoon is.238
228
Hauß 2012, p. 16. Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 4. 230 Düsseldorfer Tabelle, p. 1 en 2. 231 HR 24 juni 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT2627; HR 30 juni 1939, NJ 1939, 818; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1030 en 1031; Hauß 2012, p. 16. 232 § 1603, eerste lid, BGB; Schulz/Hauß 2012, p. 699; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1034. 233 § 1603 BGB. 234 Hauß 2012, p. 6. 235 Düsseldorfer Tabelle, p. 2. 236 Dit is een Duitse vakvereniging op het gebied van het familierecht. 237 Niepman, FamRZ 2013, p. 101. 238 Hauß 2012, p. 152. 229
31
Net als in Duitsland is in Nederland een bepaling in de wet opgenomen waarin wordt verwezen naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige.239 Ook uit deze bepaling volgt niet wat er door de wetgever wordt bedoeld met het begrip draagkracht. Uit de literatuur en rechtspraak blijkt dat met draagkracht bedoeld wordt het deel van het, daadwerkelijke of in redelijkheid te verwachten, inkomen en vermogen van de onderhoudsplichtige dat redelijkerwijs af kan worden gestaan ten behoeve van de onderhoudsgerechtigde(n).240 Bij het bepalen van de draagkrachtruimte wordt rekening gehouden met alle redelijke lasten van de onderhoudsplichtige.241 Ook in het Rapport Alimentatienormen wordt aandacht besteed aan het begrip draagkracht. Zo wordt daarin gesteld dat de vast te stellen alimentatie de draagkracht van de onderhoudsgerechtigde niet mag overstijgen.242 Ook zijn in het Rapport Alimentatienormen een rekensysteem243 en een draagkrachttabel244 opgenomen om de draagkracht van een onderhoudsplichtige te bepalen. Hieruit volgt dat het inkomen en het draagkrachtloos inkomen van de onderhoudsplichtige invloed hebben op zijn uiteindelijke draagkracht. Voorafgaand is dus niet te bepalen dat bij een bepaalde onderhoudsplicht een bepaalde draagkracht hoort. In beide landen is de draagkracht afhankelijk van het inkomen van de onderhoudsplichtige. Waar er in Duitsland in de Düsseldorfer Tabelle minimumbedragen zijn opgenomen wat betreft het Selbstbehalt zijn soortgelijke bedragen niet opgenomen in het Rapport Alimentatienormen. Waar er in Duitsland voor de verschillende soorten onderhoudsverplichtingen ook verschillende minima zijn, is dit in Nederland minder uitgebreid geregeld. Desondanks is er ook in Nederland een bepaalde ondergrens.245 Uit de Nederlandse richtlijnen blijkt wel beter wat de te verwachte draagkracht bij een bepaald inkomen zal zijn dan bij de Duitse richtlijnen het geval is.246
4.5 Rangorde Bij een onderhoudsverplichting tussen bloed- en aanverwanten kan het voorkomen dat er meerdere onderhoudsgerechtigden
zijn
die
een
onderhoudsaanspraak
kunnen
hebben
op
één
onderhoudsplichtige, maar ook dat er meerdere personen een onderhoudsverplichting hebben jegens één persoon.
239
Art. 1:397, eerste lid, BW. O.a. Hof Den Haag 13 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4431; HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4010; HR 25 mei 1962, NJ 1962, 266; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 624; Koens, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013, art. 397 Boek 1 BW (online, laatst bijgewerkt op 01-02-2013); Dorn 2010, p. 30. 241 Hof Den Haag 13 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4431. 242 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 5. 243 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 11. 244 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, Bijlage draagkrachttabel p. 57-58. 245 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 11-12; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 500. 246 Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, Bijlage draagkrachttabel p. 57-58. 240
32
Wanner er meerdere onderhoudsplichtigen zijn kent de Nederlandse wet geen duidelijke rangorde tussen de onderhoudsplichtigen op grond van bloed- of aanverwantschap. Wel is bepaald dat de onderhoudsverplichting van een (ex-)echtgenoot of (ex-)geregistreerde partner vóór de onderhoudsverplichting van een bloed- of aanverwant gaat.247 Ondanks de in artikel 1:392, eerste lid, BW verdeling van de onderhoudsplichtigen op grond van bloed- en aanverwantschap over drie verschillende groepen,248 zijn zij ieder verplicht om een deel van de onderhoudsbijdrage te voldoen. Bij het bepalen van de verdeling van de onderhoudsbijdrage wordt rekening gehouden met de draagkracht van de onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin zij ieder staan tot de onderhoudsgerechtigde.249 In tegenstelling tot de Nederlandse bepaling kent de Duitse wet wel een duidelijke rangorde wanneer er meerdere onderhoudsplichtigen zijn op grond van bloed- en aanverwantschap. Uit § 1606, tweede lid, BGB volgt dat de personen met de laagste graad van verwantschap voorgaan op personen die een verdere verwant zijn van de onderhoudsgerechtigde. In geval van meerdere, gelijkwaardige, onderhoudsplichtigen volgt uit § 1606 BGB dat zij ieder evenredig onderhoudsplichtig zijn jegens de onderhoudsgerechtigde. Ook in Duitsland geldt dat een onderhoudsverplichting van een echtgenoot voorrang heeft op de onderhoudsverplichting die aanverwanten hebben.250 Wanneer er meerdere onderhoudsgerechtigden zijn kennen zowel het Duitse recht als het Nederlandse recht een rangorde wanneer een onderhoudsplichtige niet voldoende draagkracht heeft om in het levensonderhoud van meerdere onderhoudsgerechtigden te voorzien.251 De bepalingen waarin deze rangorde is vastgelegd, namelijk § 1609 BGB en artikel 1:400 BW, zijn beiden een aantal jaar geleden voor het laatst gewijzigd. § 1609 BGB is 1 januari 2008252 in werking getreden en artikel 1:400 BW op 1 maart 2009.253 De wijziging van § 1609 BGB heeft als gevolg gehad dat de rangorde bij meerdere onderhoudsgerechtigden overzichtelijker is geworden ten opzichte van de bepaling die tot 1 januari 2008 gold. Voor die datum moest er in twee verschillende bepalingen, namelijk § 1609 BGB en § 1582 BGB, worden gekeken om de rangorde tussen meerdere onderhoudsgerechtigden te achterhalen. De onderhoudsgerechtigden waren weliswaar in verschillende groepen verdeeld, maar er zaten binnen deze groepen nog steeds verschillende onderhoudsgerechtigden. Zo volgde uit het tot 1 januari 2008 geldende § 1609, tweede lid, BGB dat echtgenoten en ongetrouwde, 247
Art. 1:392 BW. Te weten onder a. de ouders, onder b. de kinderen en onder c. behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders; Art. 1:392, eerste lid, BW. 249 Art. 1:392, tweede lid, BW; Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1032; Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 498. 250 § 1608 BGB. 251 § 1609 BGB en art. 1:400, eerste lid, BW 252 Schürmann, FamRZ 2008, p. 315. 253 Laatstelijk gewijzigd bij wet van 25 november 2008, Stb. 2008, 500. 248
33
thuiswonende, kinderen tot 21 jaar gelijkgesteld waren voor deze bepaling. Na wijziging van § 1609 BGB vallen deze twee groepen onderhoudsgerechtigden in twee verschillende rangen. De genoemde kinderen vallen onder de eerste rang en echtgenoten behoren tot de tweede of derde rang. Deze twee groepen onderhoudsgerechtigden worden dus niet langer als gelijk behandeld in deze bepaling. Na deze wijziging kent § 1609 BGB zeven groepen van onderhoudsgerechtigden. Hierdoor zijn er minder gevallen denkbaar waarbij er twee onderhoudsgerechtigden uit eenzelfde groep aanspraak willen maken op één onderhoudsplichtige. Ook de wijziging van artikel 1:400 BW heeft gezorgd voor een toename in het aantal groepen waarin de onderhoudsgerechtigden verdeeld werden volgens de wet. Waar er voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 1:400 BW slechts twee groepen onderhoudsgerechtigden bestonden,
kent
de
wet
sinds
de
inwerkingtreding
van
dit
artikel
drie
groepen
onderhoudsgerechtigden. In de eerste groep vallen (stief)kinderen die jonger zijn dan 21 jaar oud. De tweede groep bestaat uit (stief)kinderen die 21 jaar of ouder zijn, de (ex-)echtgenoot, de (ex-)geregistreerd partner en de ouders. De derde groep omvat de behuwdkinderen en schoonouders.254 Net zoals in het Duitse recht kent de wet geen rangorde binnen deze groepen.255 In geval van een situatie waarin er meerdere onderhoudsgerechtigden uit één groep zijn en de onderhoudsplichtige niet voldoende draagkrachtig is om alle onderhoudsgerechtigden volledig in hun onderhoud de voorzien, dient er in beginsel een gelijkmatige verdeling tussen de onderhoudsgerechtigden plaats te vinden behoudens bijzondere omstandigheden.256
4.6 Overige verschillen en overeenkomsten Naast de hiervoor besproken elementen van de onderhoudsverplichting tussen ouder en kind zijn er meerdere verschillen wat betreft de regelgeving omtrent de wederzijdse onderhoudsverplichting tussen ouder en kind. Van deze overige verschillen zal ik kort aandacht besteden aan wangedrag tegenover de onderhoudsplichtige en de mogelijkheid van gemeenten om gemaakte kosten te verhalen op een onderhoudsplichtige verwant.
4.6.1
Wangedrag tegenover de onderhoudsplichtige
In Nederland is de mogelijkheid om de onderhoudsverplichting tussen bloed- en aanverwanten te matigen geregeld in artikel 1:399 BW. Deze bepaling is enkel van toepassing op gedragingen tussen bloed- en aanverwanten. Wanneer het gaat om wangedrag tussen (ex-)echtgenoten of
254
Art. 1:400, eerste lid, BW. Wendl/Dose 2011 §5 Rn. 156; Koens, in: T&C Burgerlijk Wetboek 2013, art. 400 Boek 1 BW (online, laatst bijgewerkt op 01-02-2013). 256 HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451. 255
34
(ex-)geregistreerde partners, is dit op een andere wijze, en plek, in de wet geregeld. Daarbij zijn gedragingen van minderjarige kinderen jegens hun ouder(s) zijn uitgesloten van deze bepaling, ook indien dit een misdrijf is dat gericht is jegens diens ouder(s).257 Het wangedrag dient niet per se aan de onderhoudsplichtige gericht te zijn, maar moet wel van dien aard zijn dat het naar redelijkheid niet van de onderhoudsplichtige verwacht kan worden dat hij een, volledige, bijdrage levert aan het levensonderhoud van de onderhoudsbehoeftige.258 Ook in Duitsland is het mogelijk dat een onderhoudsverplichting gematigd wordt of in zijn geheel weg kan vallen. De hoogte van een onderhoudsbijdrage kan worden gematigd indien dit anders onbillijk zou zijn. Wanneer er sprake is van een extreem onbillijke situatie, kan de onderhoudsverplichting ook in zijn geheel vervallen.259 Deze bepaling is enkel van toepassing op de onderhoudsverplichting tussen aanverwanten; voor onderhoud tussen (ex-)echtgenoten bestaat een aparte, vergelijkbare, bepaling.260 Hiervan kan sprake zijn indien de onderhoudsbehoeftige door zijn eigen toedoen behoeftig is geworden, de onderhoudsbehoeftige zijn eigen onderhoudsplicht tegenover de onderhoudsplichtige ernstig heeft verwaarloosd, of als de onderhoudsbehoeftige zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan een zware misstap jegens de onderhoudsplichtige of een naaste verwant.261 Ook in Duitsland is het zo dat ouders geen beroep kunnen doen op deze bepaling tegenover hun minderjarige, ongetrouwde, kinderen.262 Wanneer het kind meerderjarig is kan wangedrag van toen hij minderjarig was in het algemeen eveneens niet leiden tot matigen of vervallen van de onderhoudsverplichting van zijn ouders jegens hem.263 Wat betreft de matigingsmogelijkheid op een onderhoudsverplichting zijn de mogelijkheden in beide landen redelijk gelijk. In beide landen kan dit wanneer de onderhoudsverplichting, of de hoogte daarvan, als onredelijk of onbillijk wordt ervaren. Verschillend is dat de Duitse literatuur en rechtspraak meer handvatten geeft over wat er onder niet billijk wordt verstaan dan in Nederland.
4.6.2
Verhaal van gemaakte kosten gemeente
In beide landen bestaat er een mogelijkheid voor gemeenten om gemaakte kosten terug te vorderen van bepaalde onderhoudsplichtigen. In Duitsland is dit mogelijk op basis van § 94 SGB XII. In Nederland is deze mogelijkheid geregeld in de artikelen 61 en 62 WWB. Indien een gemeente in Duitsland kosten van uitkeringen wil terughalen dient er aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan.
257
Asser/De Boer 2010 (1*), nr. 1040. Vlaardingerbroek e.a. 2011, p. 502. 259 § 1611, eerste lid, BGB. 260 Schulz/Hauß 2011, p. 780; § 1579 BGB. 261 Schulz/Hauß 2011, p. 780. 262 § 1611, tweede lid, BGB. 263 Schulz/Hauß 2011, p. 780; BGH 23 juni 2010, XII ZR 170/08; BGH 5 november 1997, XII ZR 20/96. 258
35
Zo moet er sprake zijn van een civielrechtelijke onderhoudsplicht tussen de persoon die de uitkering ontvangen heeft en de persoon op wie de gemeente de kosten wil verhalen. Verhaal is alleen mogelijk op aanverwanten in de eerste graad, dus uitsluitend wederzijds tussen ouder en kind. Enkel gedurende de periode waarop er tegelijkertijd een onderhoudsaanspraak bestond en er een uitkering betaald werd door de gemeente is verhaal mogelijk.264 Ook is de voorwaarde gesteld dat verhaal enkel mogelijk is wanneer dit geen onbillijke situatie oplevert.265 In Nederland kunnen gemeenten de door hen gemaakte kosten van bijstand verhalen op ouders tegenover kinderen jonger dan 21 jaar en op minderjarige kinderen tegenover hun ouders. Dit wanneer zij hun onderhoudsplicht niet behoorlijk nakomen. De door de gemeente gemaakt kosten kunnen in dat geval tot de grens van de civielrechtelijke onderhoudsplicht, zoals deze in Boek 1 BW is bedoeld, worden verhaald.266 Met het vaststellen van de verhaalsbijdrage wordt door de rechter dan ook rekening gehouden met de daar gestelde vereisten zoals draagkracht.267 Indien blijkt dat de onderhoudsplichtige niet voldoende draagkracht had om een bijdrage te leveren in het onderhoud van
de
onderhoudsgerechtigde
is
bijstandsverhaal
ook
niet
mogelijk.268
De
groep
onderhoudsplichtigen waarop verhaal mogelijk is is beperkter dan in Duitsland; zo bestaat er in Nederland op dit moment geen mogelijkheid voor gemeenten om (bijstands)kosten die zij maken voor ouders van kinderen die 21 jaar of ouder zijn te verhalen op die kinderen.
4.7 Tussenconclusie Er kan worden geconcludeerd dat de civiele, wederzijdse, onderhoudsverplichtingen in Nederland en Duitsland veel overeenkomsten hebben. Echter, er zijn ook op veel punten verschillen. De meeste verschillen zijn relatief klein; zo lijken de Nederlandse en Duitse begrippen behoeftigheid, behoeften en draagkracht redelijk op elkaar. Ook aan de manier waarop deze bepaald worden zijn geen grote verschillen te ontdekken. Dit geldt eveneens voor het bepalen wanneer er al dan niet sprake is van wangedrag en in welke gevallen het voor een gemeente mogelijk is om gemaakte (bijstands)kosten te verhalen op een persoon die een civielrechtelijke onderhoudsverplichting heeft jegens de persoon die een uitkering heeft ontvangen. Hierbij is een opvallend verschil dat het in Duitsland wel mogelijk is om gemaakte kosten te verhalen op kinderen ongeacht hun leeftijd en dat in Nederland die mogelijkheid slechts bestaat bij minderjarige kinderen. Ook de rangorde bij meerdere onderhoudsgerechtigden is verschillend geregeld in beide landen. Duitsland kent meerdere groepen onderhoudsgerechtigden, dit maakt de rangordebepaling tussen meerdere onderhoudsgerechtigden 264
§ 94 SGB XII. § 94, derde lid, onder 2, SGB XII; BGH 21 april 2004, XII ZR 251/01. 266 Art. 62 WWB. 267 Hof Amsterdam 6 november 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0686. 268 Hof ’s-Hertogenbosch 4 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2967. 265
36
overzichtelijker. Bij de hiervoor besproken aspecten van de civielrechtelijke onderhoudsplicht is het meest opvallend dat over het geheel genomen het Duitse rechtssysteem concretere bepalingen kent die invulling geven aan de wederzijdse, civiele onderhoudsplicht dan het Nederlandse rechtssysteem.
37
Hoofdstuk 5 Conclusie en aanbevelingen 5.1 Conclusie In de voorgaande hoofdstukken is getracht alle relevante informatie te verwerken die nodig is om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen: “In hoeverre is er een wettelijke grondslag om in Nederland een wederzijdse zorgplicht voor kinderen en hun ouders te creëren?”. Van oudsher kent de onderhoudsverplichting tussen ouders en hun kinderen een moreel aspect. Afgezien van dit morele aspect was deze onderhoudsverplichting ook noodzakelijk in de periode voorafgaand aan de sociale verzorgingsstaat. Het ontstaan van de verzorgingsstaat heeft een verschuiving teweeggebracht van zorg voor aanverwanten naar gemeenschapszorg. Ondanks deze verschuiving is de wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouders en kinderen niet uit het civiele recht verdwenen. De wederzijdse, civielrechtelijke, onderhoudsplicht tussen ouder en kind vloeit voort uit artikel 1:392 BW. Daarnaast hebben ouders ook een zorgplicht tegenover hun minderjarige kinderen. Deze zorgplicht is omvangrijker dan de onderhoudsplicht en gaat verder dan de dagelijkse zorg voor de kinderen. Ouders zijn op grond daarvan gehouden om naar hun vermogen te voorzien in de behoeften van hun minderjarige kind. Bij minderjarige kinderen zal in de meeste gevallen in natura aan deze verplichtingen worden voldaan, pas wanneer ouders scheiden of kinderen geen deel meer uitmaken van het huishouden van de ouders zal het financiële aspect een rol gaan spelen. Als een kind meerderjarig wordt valt het kind niet langer onder ouderlijk gezag en eindigt de zorgplicht van artikel 1:247 BW. Vanaf dat moment en tot het kind 21 jaar oud is wordt het als jongmeerderjarig aangemerkt en zijn ouders verplicht een bijdrage te leveren in de kosten van het levensonderhoud en de studie van het jongmeerderjarige kind op grond van artikel 1:395a BW. Deze bepaling zorgt voor een soort tussenfase wat betreft de verplichtingen die ouders tegenover hun kinderen hebben. Op wie de onderhoudsverplichting uit artikel 1:392 BW van toepassing is volgt uit het eerste lid van dit artikel. Dit eerste lid is opgedeeld in drie groepen, maar ondanks deze ogenschijnlijke verdeling van onderhoudsplichtigen wordt hier niet gesproken over een onderlinge rangorde tussen hen. Wel blijkt uit het tweede lid van deze bepaling dat een aanspraak op een (ex-)echtgenoot of (ex-)geregistreerd partner voor gaat op de andere onderhoudsplichtigen. Uit artikel 1:400 BW volgt een rangorde tussen onderhoudsgerechtigden, zij zijn over drie groepen verdeeld.269 De onderhoudsverplichting op grond van artikel 1:392 BW ziet enkel op een financiële ondersteuning. Van een verplichting daartoe kan slechts sprake zijn wanneer de onderhoudsgerechtigde behoeftig is en de onderhoudsplichtige voldoende draagkrachtig is om een bijdrage in het onderhoud van de onderhoudsgerechtigde te kunnen leveren. Ook spelen de behoeften van beiden daarbij een rol.
269
Zie hiervoor paragraaf 4.5.
38
De relatie tussen ouder en kind is een bijzondere relatie. Het ontbreken van een wederzijdse zorgverplichting tussen ouders en hun kinderen in de wet betekent ook niet dat er geen sprake is van zorg van kinderen voor hun ouders. Over het algemeen is er tussen ouder en kind over en weer uitwisseling van steun. Na verandering van de rol van de vrouw in het gezin en de familie en de uitbreiding van de verzorgingsstaat is het minder gebruikelijk geworden dat ouders steun vragen aan hun kinderen, aangezien zij deze steun vanaf dat moment ook via de overheid konden krijgen. Echter, in de jaren tachtig van de vorige eeuw werden ook de grenzen van de verzorgingsstaat ontdekt. Dit zorgde voor een toename in de interesse in informele zorg en mantelzorg. Aangezien mantelzorg, ter vervanging van de wijk- en thuiszorg, gegeven wordt door familie en naasten is deze vorm van zorg vele malen goedkoper dan de door de overheid gesubsidieerde formele zorg. Uit het feit dat de grootste groep mantelzorgers kinderen zijn die mantelzorg bieden aan hun (schoon)ouders kan de conclusie getrokken worden dat men bereid is om een bijdrage te leveren in de zorg van (schoon)ouders. Gezien de bezuinigingen is het idee wel eens geopperd om mantelzorg verplicht te stellen; dit staat echter haaks op de achterliggende gedachte van mantelzorg, namelijk dat deze zorg vrijwillig wordt gegeven. Aanmoediging van mantelzorg kan ook een besparing op de zorgkosten opleveren, en daarbij ontstaat geen strijd met het vrijwillige karakter van mantelzorg. Naast de regelgeving in Nederland heb ik ook naar de regelgeving in Duitsland gekeken. Het Duitse en Nederlandse rechtssysteem hebben dezelfde oorsprong in het Romeinse ius commune en vertonen ook anno 2014 nog redelijk veel overeenkomsten. Zo kent Duitsland ook een wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouder en kind waarbij behoeften, behoeftigheid, Selbstbehalt en draagkracht een rol spelen. Naast de onderhoudsplicht kent ook Duitsland een zorgplicht voor ouders jegens hun, minderjarige, kinderen. Daarbij kent het Duitse rechtssysteem een duidelijke rangordebepaling waaruit duidelijk blijkt dat de onderhoudsverplichting van een ouder tegenover een minderjarig kind als het belangrijkst aangemerkt is. De onderhoudsverplichting van een kind tegenover diens ouder wordt als minder belangrijk beschouwd, want voordat het kind diens ouders moet onderhouden komen een aantal andere groepen onderhoudsgerechtigden, zoals de eigen kinderen van dit kind.270 Nederland kent geen bepaling die een duidelijke rangorde stelt in geval van meerdere onderhoudsgerechtigden jegens een onderhoudsplichtige die niet voldoende draagkracht bezit om alle onderhoudsgerechtigden in hun onderhoud te voorzien. Indien aan de vereisten voor een onderhoudsverplichting is voldaan (de onderhoudsgerechtigde is behoeftig en de onderhoudsplichtige heeft voldoende draagkracht), dient de hoogte van de bijdrage te worden vastgesteld. Hiertoe kennen zowel Nederland als Duitsland richtlijnen. In
270
Zie hiervoor verder bij paragraaf 3.3.3.
39
Nederland zijn deze opgenomen in het Rapport Alimentatienormen en in Duitsland zijn de belangrijkste richtlijnen daarvoor te vinden in de Düsseldorfer Tabelle. Zowel de Alimentatienormen als de Tabelle hebben geen rechtskracht en dienen puur als richtlijn om de hoogte te bepalen. Ondanks dat de Düsseldorfer Tabelle compacter zijn dan het Rapport Alimentatienormen, is hierin ook een minimumbedrag van het Selbstbehalt opgenomen en zijn er diverse minima opgenomen voor de verschillende soorten onderhoudsverplichtingen. Iets soortgelijks is niet opgenomen in het Rapport Alimentatienormen. Daarnaast bestaat in beide landen de mogelijkheid van bijstandsverhaal op de persoon die een civielrechtelijke onderhoudsplicht heeft, indien deze persoon zijn plicht niet (voldoende) is nagekomen. In Duitsland bestaat deze verhaalsmogelijkheid op ouders en kinderen van elke leeftijd; in Nederland is deze mogelijkheid tussen ouders en kinderen beperkt. Deze mogelijkheid bestaat in Nederland namelijk enkel wederzijds tussen ouders en hun minderjarige kinderen die hun onderhoudsplicht niet (voldoende) nakomen en jegens ouders die hun onderhoudsplicht niet (voldoende) nakomen tegenover hun jongmeerderjarige kind. Het onderzoek naar de Nederlandse en de Duitse onderhoudsplicht heeft mij het inzicht gegeven dat het Duitse recht niet alleen meer handvatten biedt met betrekking tot de civielrechtelijke onderhoudsverplichting tussen ouder en kind, maar ook dat de mentaliteit in Duitsland anders is wat betreft de onderlinge zorg tussen ouder en kind. Waar het in Nederland gebruikelijk is om hulp, al dan niet financieel, van de overheid te krijgen, is dit in Duitsland anders; het is in Duitsland niet ongebruikelijk dat ouder en kind gedurende hun gehele leven in zekere mate verantwoordelijk voor elkaar zijn en blijven. Ondanks dat enkel de zorgplicht van ouders tegenover hun minderjarige kinderen in de wet is opgenomen leidt dit wel tot een onderhoudsverplichting die verder gaat dan de onderhoudsverplichting zoals wij deze in Nederland kennen. Dit blijkt ook uit een uitspraak van het OLG waarbij een dochter die mantelzorg had geleverd aan haar ouder terwijl deze in een verzorgingstehuis zat niet ook een financiële bijdrage diende te leveren.271 Het zelf zorgen is niet wettelijk verplicht, maar kan er wel voor zorgen dat hierdoor geen financiële onderhoudsverplichting bestaat. Ook in Nederland bestaat er geen wederzijdse wettelijke fysieke zorgplicht tussen kinderen en hun ouders. Waarmee ik ook tot een beantwoording van de hoofdvraag kan komen. Op dit moment is er geen wettelijke grondslag om een wederzijdse zorgplicht tussen kinderen en ouders te creëren. Echter, dit zou middels een wetswijziging wel mogelijk gemaakt kunnen worden. Of dit wenselijk is, is een andere vraag. Aanpassing van de onderhoudsplicht, zodat deze ruimer wordt en meer lijkt op de onderhoudsverplichting zoals deze in Duitsland geregeld is, waarbij een bijdrage in de zorg voor ouders gewenst wordt, maar niet opgedragen, lijkt mij een wenselijkere oplossing. De hierna
271
OLG Oldenburg 14 januari 2010, 14 UF 134/09.
40
volgende aanbevelingen bevatten naar mijn idee mogelijkheden die kunnen leiden naar een passende oplossing die kan leiden tot een duurzamer zorgstelsel.
5.2 Aanbevelingen 5.2.1
Verhaalmogelijkheid gemaakte kosten overheid
Zoals eerder besproken is het voor gemeenten in Nederland mogelijk om gemaakte kosten op grond van artikel 62 WWB te verhalen op ouders die hun onderhoudsplicht niet behoorlijk nakomen jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar en op minderjarige kinderen die hun onderhoudsplicht jegens hun ouders niet behoorlijk nakomen. Deze verhaalsmogelijkheid bestaat voor zover deze personen een onderhoudsplicht hebben zoals bedoeld in Boek 1 BW. Opvallend is dat deze verhaalsmogelijkheid beperkter is dan de civiele onderhoudsverplichting van artikel 1:392 BW. Recente ontwikkelingen in de (ouderen)zorg hebben ertoe geleid dat ouders hun vermogen op papier voor een groot deel vroegtijdig aan hun kinderen schenken, dit omdat zij willen voorkomen dat zij een (hoge) eigen bijdrage moeten betalen aan een zorginstelling. Dat er bij de hervormingen van de zorg op grond van de AWBZ en de Wmo een hogere eigen bijdrage gevraagd wordt van hen die hiertoe financieel in staan zijn, is om de zorg op lange termijn betaalbaar te kunnen houden. 272 Wanneer dit besluit ondermijnd wordt door schenkingen aan kinderen zal het lastiger worden deze doelstelling te behalen. Uit verschillende recente uitspraken waarbij de schenker onder bewind of curatele stond blijkt ook dat het ongewenst is om een wettelijke regeling op deze wijze te omzeilen.273 Wanneer er sprake is van een schenkingstraditie kan een schenking die van invloed is op de eigen bijdrage wel gehonoreerd worden.274 Indien het voor gemeenten mogelijk wordt de kosten die zij voor ouderen maken te verhalen op de draagkrachtige onderhoudsplichtige kinderen, zal vermoedelijk de prikkel van vermogende ouderen om hun vermogen op papier te schenken afnemen. Daarbij zal dit bijdragen aan het betaalbaar houden van de zorg op lange termijn. Om deze reden ben ik er voorstander voor om de verhaalsmogelijkheid van gemeenten uit te breiden tot alle ouders en kinderen. Eenzelfde verhaalsmogelijkheid van gemaakte kosten op grond van de AWBZ of Wlz lijkt mij ook wenselijk.
5.2.2
Uitgebreidere regelgeving omtrent de civiele onderhoudsverplichting
Bij het onderzoek naar de Duitse onderhoudsplicht ontdekte ik dat het grootste verschil tussen de Duitse en Nederlandse onderhoudsplicht is dat de Duitse regelgeving op veel vlakken omvattender is 272
Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296, p. 2. O.a. Rb. Zeeland-West-Brabant 20 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1975; Hof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8449; Rb. Limburg 12 juni 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:CA3485. 274 O.a. Hof Amsterdam 19 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4330; Rb. Zeeland-West-Brabant 21 augustus 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6197. 273
41
en meer duidelijkheid verschaft dan de Nederlandse regelgeving. Naar mijn mening is er een aantal bepalingen dat betrekking heeft op de wederzijdse onderhoudsplicht tussen ouder en kind waarvan het meerwaarde zou hebben als deze uitgebreid worden. Zo is de rangordebepaling van artikel 1:400 BW minder overzichtelijk dan het Duitse equivalent. Een bepaling als § 1609 BGB heeft mijn voorkeur boven de formulering van artikel 1:400 BW, omdat in § 1609 BGB in één oogopslag duidelijk de rangorde tussen onderhoudsgerechtigden zichtbaar is, dit in tegenstelling tot de rangorde die in artikel 1:400 BW geregeld is. Omdat de wet voor iedereen kenbaar dient te zijn lijkt mij dit een vooruitgang voor de begrijpelijkheid van de wet. Ook, en vooral, voor niet-juristen. Een andere bepaling is de matigingsbevoegdheid die geregeld is in artikel 1:399 BW. Op grond van deze bepaling kan de rechter een verplichting tot levensonderhoud matigen. De rechter kan er ook voor kiezen om een onderhoudsverplichting op nihil vast te stellen. Desondanks lijkt het mij beter wanneer het, net als in Duitsland,275 mogelijk is dat de onderhoudsverplichting in zijn geheel kan vervallen bij wanordelijke gedragingen van de onderhoudsgerechtigde tegenover de onderhoudsplichtige. Dit draagt bij aan een grotere mate van rechtszekerheid voor de onderhoudsplichtige. Immers, wanneer de rechter een onderhoudsverplichting op nihil vast stelt, kan de hoogte later altijd aangepast worden. Dit in tegenstelling tot een definitief karakter van het vervallen van een onderhoudsplicht. Daarnaast lijkt mij een uitbreiding van artikel 1:398, tweede lid, BW gewenst. Nu zijn ouders bevoegd om aan de rechter te verzoeken hun onderhoudsplicht te voldoen door hun behoeftige, meerderjarige, kind in huis te nemen. Mijn voorstel zou zijn om deze bepaling op zo’n wijze uit te breiden dat ook kinderen deze mogelijkheid hebben wat betreft hun behoeftige ouders. Hierbij dient dan wel goed te worden gekeken naar de omstandigheden; een veilige leefsituatie voor ouderen moet worden gewaarborgd.
5.2.3
Meer aandacht voor mantelzorg
Het belang van mantelzorgers voor onze samenleving is groot. Mantelzorgers nemen ook taken over die anders door professionele zorgverleners uitgevoerd zouden moeten worden. Dit kan een besparing voor de overheid opleveren.276 De Tweede Kamer is zich bewust van het belang van mantelzorgers en wil maatregelen nemen om de mantelzorg te ondersteunen.277 Dit vind ik een goede ontwikkeling, die wat mij betreft mag worden gekoppeld aan het vergroten van de publieke bekendheid van de grote waarde van mantelzorg. Meer bekendheid over de waarde van mantelzorg 275
In Duitsland is deze mogelijkheid geregeld in § 1611 BGB. Kamerstukken II 2008/09, 31 800, nr. 3, p. 4 (MvT). 277 Kamerstukken II 2012/13, 30 169/30 597, nr. 29, p. 1-14. 276
42
kan bijdragen aan een mentaliteitsomslag, waardoor men het normaler vindt dat niet alleen kinderen voor hun ouders zorg dragen, maar dat kinderen ook daadwerkelijk zorg bieden aan hun ouders wanneer deze behoeftig zijn. En dat ook ouders meer dan nu om hulp aan kinderen durven te vragen.
5.2.4
Uitbreiding Rapport Alimentatienormen
De tabellen die zijn opgenomen in het Rapport Alimentatienormen voorzien in de berekening van de behoeften van kinderen jonger dan 18 jaar.278 Indien vaker een beroep wordt gedaan op de onderhoudsverplichting van een kind tegenover zijn ouder of van een ouder tegenover diens meerderjarige kind is in mijn ogen een uitbreiding van het Rapport Alimentatienormen wenselijk. Daarbij wil ik aanbevelen om ook richtlijnen te ontwikkelen aan de hand waarvan de behoeften van de onderhoudsgerechtigde en het draagkrachtloosinkomen van de onderhoudsplichtige bepaald kunnen worden.
5.3 Tot slot Deze aanbevelingen alleen zullen niet per se leiden tot een samenleving waarin er een wederzijdse, al dan niet morele, zorgplicht is tussen ouder en kind. Wel ben ik van mening dat deze aanbevelingen een bijdrage zouden kunnen leveren aan een in mijn ogen noodzakelijke verandering van de mentaliteit van mensen. Waar er in de jaren tachtig van de vorige eeuw een omslag kwam van zorg voor aanverwanten naar zorg die door de overheid geregeld en gefinancierd werd, ben ik van mening dat het voor de houdbaarheid van ons zorgstelsel van belang is dat mensen het weer als vanzelfsprekend vinden om voor hun naasten, en ouders, zorgen. Wanneer dit vanzelfsprekender wordt in onze samenleving, kan dit tot een kostenbesparing in ons zorgstelsel leiden waardoor de zorg ook op lange termijn betaalbaar en voor iedereen toegankelijk blijft. Kortom, vanuit maatschappelijk perspectief zal solidariteit de komende jaren belangrijker worden. Dit betekent dat we als familie (en omgeving) klaar moeten staan voor elkaar, en dat gaat een stuk verder dan een financiële bijdrage.
278
Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, p. 9.
43
Literatuurlijst Boeken Van den Akker en Luijkx 2004 P.A.M. van den Akker en K.G. Luijkx, ‘De mantelzorgontvanger. Wederkerigheid als complicerende factor’, in: Knipscheer 2004, p. 19-31.
Asser/De Boer 2010 (1*) J. de Boer, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht. 1. Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2010.
De Boer 1994 A. de Boer e.a., Informele zorg. Een verkenning van huidige en toekomstige ontwikkelingen, Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau 1994.
De Boer 2013 A. de Boer en M. de Klerk, Informele zorg in Nederland. Een literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2013.
Bouwens 1996 W.H.C.A.M. Bouwens, Onderhoudsplicht en bijstand, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1996.
Broese van Groenou 2012 M.I. Broese van Groenou, Informele zorg 3.0. Schuivende panelen en een krakend fundament (oratie Vrije Universiteit Amsterdam), Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
Dorn 2010 Th.M. Dorn, Alimentatieverplichtingen. Monografieën (echt)scheidingsrecht. Deel 4a, Den Haag: Sdu Uitgevers 2010.
Grandel/Stockmann 2012 M. Grandel en R. Stockmann, StichwortKommentar, Familienrecht, Alphabetische Gesamtdarstellung, Baden-Baden: Nomos Verlagsgesellschaft 2012.
44
Ter Haar 2013 J.H.M. ter Haar, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Deventer: Kluwer 2013 (online, bijgewerkt tot 01-02-2013).
Hattinga Verschure 1981 J.C.M. Hattinga Verschure, Het verschijnsel zorg. Een inleiding tot de zorgkunde, Lochem: De tijdstroom 1981.
Hauß 2012 J. Hauß, Elternunterhalt: Grundlagen und Strategien, Bielefeld: Gieseking 2012.
Heida 1997 A. Heida, Alimentatie, de wettelijke onderhoudsplicht, Deventer: Kluwer 1997.
Heirbaut 2005 D. Heirbaut, Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden, Gent: Academia Press 2005.
Jacobs 2010 A.T.J.M Jacobs, Sociaal Recht, Zutphen: Uitgeverij Paris 2010.
Jager-Vreugdenhil 2012 M. Jager-Vreugdenhil, De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken, Amsterdam: Vossiuspers UvA 2012.
Johannsen/Henrich 2010 H. Johannsen en D. Henrich, Familienrecht: Scheiding, Unterhalt, Verfahren, Munchen: Verlag C.H. Beck 2010.
Jonker 2011 M. Jonker, Het recht van kinderen op levensonderhoud: een gedeelde zorg. Een rechtsvergelijking tussen Nederland, Noorwegen en Zweden, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2011.
De Klerk 2010 M. de Klerk e.a. (red.), Op weg met de Wmo. Evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2010.
45
Knipscheer 2004 K. Knipscheer (red.), Dilemma’s in de mantelzorg’, Utrecht: Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, 2004.
Koch 1997 E. Koch, ‘Unterhaltspflichten in rechtshistorischer Sicht’, in: Schwab/Henrich 1997, p. 9-27.
Koens 2013 M.J.C. Koens Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, Deventer: Kluwer 2013 (online, laatst bijgewerkt op 01-02-2013).
Kollmann 1879 A.J.A. Kollmann, De wettelijke verplichting tot onderhoud, volgens bepalingen van het burgerlijk wetboek, Leiden: Somerwil 1879.
Van der Linden 2000 A.P. van der Linden, Inleiding familie- en jeugdrecht, Lelystad: Koninklijke Vermande 2000.
Van der Lyke en Morée 2004 S. van der Lyke en M. Morée, ‘De mantelzorger. Over gevangen zitten en grenzen stellen’, in: Knipscheer 2004, p. 33-49.
Minkenhof 1933 A.A.L. Minkenhof, Onderhoudsplicht, Amsterdam: Paris 1933.
Oudijk 2010 D. Oudijk e.a., Mantelzorg uit de doeken, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau 2010.
Pitlo/Van der Burght & Doek 2002 G. van der Burght & J.E. Doek, Pitlo. Het Nederlands Burgerlijk Wetboek, Deel 1. Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2002.
Schulz/Hauß 2012 W. Schulz en J. Hauß, Familienrecht, Handkommentar, Baden-Baden: Nomos Verlagsgesellschaft 2012.
46
Schwab/Henrich 1997 D. Schwab en D. Henrich, Familiäre Solidarität – Die Begründung und die Grenzen der Unterhaltspflicht unter Verwandten im europäischen Vergleich, Bielefeld: Gieseking 1997.
Vlaardingerbroek 2011 P. Vlaardingerbroek e.a., Het Hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2011.
Wendl/Dose 2011 P. Wendl e.a., Das Unterhaltsrecht in der familienrichterlichen Praxis, Munchen: Verlag C.H. Beck 2011.
Van Zeben 1961 C.J. van Zeben, Parlementaire geschiedenis van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, Boek 1, Personen- en Familierecht, Deventer: Kluwer 1961.
Tijdschriften De Boer, Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010 A. de Boer e.a., ‘Mantelzorgers met een vergoeding uit een persoonsgebonden budget (pgb)’, Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen 2010/6, p. 336-343.
Dalenberg, Vierstroom 2013 A. Dalenberg en E. Jonker, ‘Participatie van het netwerk van cliënten; een morele verplichting. Vierstroom adviseert familie om actief mee te helpen, Vierstroom, online geraadpleegd via www.vierstroom.nl/getmedia/03f8793c-669a-49a2-936f-b3c7de026973/Artikel-netwerkparticipatieVierstroom_augustus-2013.pdf, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014.
Hattinga Verschure, Het Ziekenhuis 1972 J. C. M. Hattinga Verschure, 'Ontwikkeling van zorgcriteria voor herstructurering van de gezondheidszorg', Het Ziekenhuis 1972/2, p. 500-504.
Maes, Medisch contact 2013 A. Maes, ‘Integrale ouderenzorg loopt gevaar’, Medisch contact 2013/68 nr. 3, p. 163-165.
47
Merz, Demos 2010 E.M. Merz, ‘Zorgen voor je dierbaren; ouder-kindrelaties gedurende de levensloop’, Demos 2010/26 nr. 3, p. 3-5.
Niepman, FamRZ 2013 B. Niepman, ‘Empfehlungen der Unterhaltskommission des Deutschen Familiengerichtstags e. V. zum Selbstbehalt 2013’, Zeitschrift für das gesamte Familienrecht 2013/2, p. 101-102.
Reinken, FamRZ 2013 W. Reinken, ‘Praxisfragen zum Elternunterhalt’, Zeitschrift für das gesamte Familienrecht 2013/41, p. 2993-2999.
Schürmann, FamRZ 2008 H. Schürmann, ‘Kinder – Eltern – Rang. Die neue Rangordnung nach dem Unterhaltsänderungsgesetz’, Zeitschrift für das gesamte Familienrecht 2008/4, p. 313-326.
De Waard, SERmagazine 2012 M. de Waard, ‘Omslag naar saamredzaamheid. Jet Bussemaker over SER-advies’, SERmagazine 2012/11, p. 4-6.
Rapporten Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014 Expertgroep Alimentatienormen, Rapport Expertgroep Alimentatienormen 2014, te downloaden via www.rechtspraak.nl
Kamerstukken Kamerstukken II 2000/01, 27 401, nr. 34. Kamerstukken II 2002/03, 28 870, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2004/05, 30 131 nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2008/09, 31 800, nr. 3 (MvT). Kamerstukken II 2011/12, 33 343, nr. 1. Kamerstukken II 2012/13, 30 169/30 597, nr. 28. Kamerstukken II 2012/13, 30 169/30 597, nr. 29. Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296.
48
Websites www.cbs.nl, zoek op: uitkomsten gezondheidsmonitor 2012, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.mezzo.nl/geldzaken, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.mezzo.nl/over_informele_zorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.mezzo.nl/respijtzorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.mezzo.nl, zoek op: mezzo is tegen verplichten van mantelzorg in zorginstellingen, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.respijtwijzer.nl/financieringsmogelijkheden, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.respijtwijzer.nl/vormen-van-zorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.respijtwijzer.nl/waarom-respijtzorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.rijksoverheid.nl, zoek op: wet langdurige zorg, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.rijksoverheid.nl, zoek op: wet maatschappelijke ondersteuning 2015, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.vierstroom.nl/Over-Vierstroom/Blog/Augustus-2013/Netwerkparticipatie;-morele-verplichting, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014. www.zorgatlas.nl, zoek op: mantelzorgers 2012, laatst geraadpleegd op: 03-07-2014.
49
Jurisprudentie Hoge raad HR 30 juni 1939, NJ 1939, 818 HR 25 mei 1962, NJ 1962, 266 HR 18 mei 1973, ECLI:NL:HR:1973:AC5329 HR 9 september 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4642 HR 24 juli 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0859 HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451 HR 16 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0934 HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714 HR 23 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4010 HR 24 juni 2005, ECLI:NL:PHR:2005:AT2627 HR 20 december 2014, ECLI:NL:PHR:2013:2373
Gerechtshoven Hof Amsterdam Hof Amsterdam 18 januari 1996, ECLI:NL:GHAMS:1996:AE0215 Hof Amsterdam 12 januari 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL0514 Hof Amsterdam 6 november 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0686 Hof Amsterdam 19 november 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:4330
Hof Arnhem-Leeuwarden Hof Arnhem-Leeuwarden 19 maart 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5569 Hof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8449
Hof Den Haag Hof 's-Gravenhage 5 juni 1974, ECLI:NL:GHSGR:1974:AC5341 Hof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR3874 Hof ’s-Gravenhage 21 november 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ3673 Hof Den Haag 13 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4431
Hof ’s-Hertogenbosch Hof ’s-Hertogenbosch 30 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY2156 Hof ’s-Hertogenbosch 4 juli 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2967
50
Hof Leeuwarden Hof Leeuwaarden 10 november 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2889
Rechtbanken Rechtbank Almelo Rb. Almelo 22 september 2010, ECLI:NL:RBALM:2010:BO1054
Rechtbank Dordrecht Rb. Dordrecht 28 maart 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BW0623
Rechtbank ’s-Gravenhage Rb. ’s-Gravenhage 6 maart 1953, NJ 1953, 457
Rechtbank Groningen Rb. Groningen 25 mei 2010, ECLI:NL:RBGRO:2010:BN6026
Rechtbank Limburg Rb. Limburg 12 juni 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:CA3485
Rechtbank Zeeland-West-Brabant Rb. Zeeland-West-Brabant 21 augustus 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6197 Rb. Zeeland-West-Brabant 20 maart 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1975
Bundesverfassungsgericht BVerfGE 21 mei 1974, BVerfGE 37, 217 BVerfGE 14 juli 1981, BVerfGE 57, 361 BVerfGE 7 juni 2005, 1 BvR 1508/96
Bundesgerichtshof BGH 5 november 1997, XII ZR 20/96 BGH 6 februari 2002, XII ZR 20/00 BGH 23 oktober 2002, XII ZR 266/99 BGH 19 februari 2003, XII ZR 67/00 BGH 17 december 2003, XII ZR 224/00 BGH 21 april 2004, XII ZR 251/01
51
BGH 23 juni 2010, XII ZR 170/08 BGH 15 september 2010, XII ZR 148/09 BGH 18 januari 2012, XII ZR 15/10 BGH 18 juli 2012, XII ZR 91/10 BGH 21 november 2012, XII ZR 150/10 BGH 20 maart 2013, XII ZB 81/11 BGH 7 augustus 2013, XII ZB 269/12 BGH 12 februari 2014, XII ZB 607/12 BGH 22 januari 2014, XII ZB 185/12 BGH 5 februari 2014, XII ZB 25/13
Oberlandesgericht Karlsruhe OLG Karlsruhe 28 juli 2010, 16 UF 65/10
Oldenburg OLG Oldenburg 14 januari 2010, 14 UF 134/09 OLG Oldenburg 25 oktober 2012, 18 UF 80/12
52