E.
A. Das-Smaal,E. Onderscheid F.J. M. Brand leesproblemen enS.L. vanden HoofI
Inleiding
tussen aandacht- en bij kinderen
Aandacht-en leesproblemenkomen op schoolvaakvoor. Daarbij blijken aandacht-en leesproblemenvaaksamente gaan.Niet zeldenhebbende kinderenmet leesproblemenookaandachtmoeilijkheden(Levinee.a.,1982).Omgekeerdhebbennaar verhoudingveel kinderenmet aandachtproblemen te kampen met eenaanzienlijkeleesachterstand (Barnesen Forness,1982). Door de grote overlaptussenaandacht-en leesproblemenbestaat het gevaardat bij onderzoeknaarde basalekenmerkenvan beide stoornissenverwarringvan symptomenplaatsvindt.Het is daaromgoed om beide probleemtypenvan elkaarte scheiden. Duidelijk onderscheidis ookvan praktischbelangvoor remediëring(Das-Smaale.a.,1987).Remediëringmoetimmers bij voorkeur op de kernvan het probleemwordengericht. Uitgangspuntbij het hier te rapporterenonderzoekvormde een onderzoekvan Felton e.a.(1987),die er met behulpvan bepaalde takenin slaagdenom aandacht-enleesstoornisvan elkaarte onderscheiden.Felton c.s.concludeerdendat eenslechte prestatieop benoemingstaken kenmerkendis voor eenzuivere leesstoornis,datde prestatieop korte termijn geheugentakenjuist eenspecifiekefunctie is van aandachtstoornis, terwijl vlotheidstestsgevoeligzijn voor beidestoornissen. Een punt van kritiek op de conclusiedie Felton c.s.uit hun resultatentrekkenis dat zij de korte termijn geheugenprestatie als indiCatorvan aandachtstoornis zien. In de door hengebruiktetest spelenechtertegelijkertijd ook aandachtfactoren eenrol. Door Feltonwerd alskorte termijn geheugentaak een15woordentest gebruikt,waarmee,naasthet onthoudenvanwoorden,ook de interferentiedie optreedttengevolgevan het lerenvan een nieuwe lijst woordengemetenwordt (pro- enretro-actieve inhibitie). Het is niet ondenkbaardatjuist dit laatsteaspect indicatiefis voor aandachtproblemen. Dit temeerdaargebrekaan beidevormenvan inhibitie vrij algemeenin verbandmet frontaal stoornissenwordt gezien(Passiere.a.,1985;Chelunee.a.1986), en de frontale hersenkwabben geachtwordende controlefunctie van aandachtte omvatten(Norman en Shallice,1986;Stussen Benson,1986).Ook Tipper (1985)benadrukthet belangvan het vermogentot inhibitie van afleidendeinformatie voor hetgoed functionerenvan de aandacht.Uit eenreekseigenexperimenten en uit anderonderzoek(zie ook Tippere.a.,1989)dragenzij evidentieaanvoor het bestaanvan eendergelijkinhibitie436
Tijdschrift voor Orthopedagogiek.XXIX (1990)436-444
en voor de rol daarvan bij aandacht. In het eigen onderzoek wordt daarom, naastde al genoemde taken van Felton c.s., gebruik gemaaktvan taken waarvan bekend is dat ze aandachtcontrole meten. Het zijn de Tower ofLonden taak die met name gevoelig is voor frontaal stoornis (Shallice, 1982;Van Zomeren en Brouwer, 1987),een versie van de Trail Making Testom met name het flexibiliteitsaspect van aandachtte meten, de Stroop test om (naast kleur en woord benoemen) interferentie bij benoemen te meten, en naast een 15 woorden test ook een 15 plaatjes test, om interferentie ook los van de verbale factor te kunnen meten. Een ander punt betreft het door Felton c.s. gehanteerde selectiecriterium voor aandachtproblemen. Aanleiding tot het onderzoek was de constatering van het frequente samengaanvan aandacht-en leesproblemen en de daardoor mogelijke verwarring van symptomen. Felton c.s. streven met behulp van onderzoek naar cognitief functioneren een differentiatie na van beide probleemtypen. Zij vergeleken daartoe dyslectici met kinderen met Attention Deficit Disorder (ADD), een in de DSM-III-Rvermeld syndroom. Hoewel aandachtgebrekeen van de belangrijkste kenmerken is bij ADD, omvat het ADD syndroom ook andere symptomen, zoals impulsief gedrag en hyperactiviteit. Om na te gaan in hoeverre juist aandachtproblemen bij kinderen met leesstoornis een apart patroon van cognitieve dysfuncties te zien geven, wordt in het hier te beschrijven onderzoek uitsluitend de prestatie op een aandachttaakals selectiecriterium voor slechte aandacht gehanteerd. Belangrijkste doel van het onderzoek is om na te gaan of het met behulp van specifieke tests mogelijk is om een afzonderlijke cognitieve component van aandachtproblemen te bepalen bij kinderen bij wie aandacht- en leesstoornis samengaan. Onderzocht wordt of bovengenoemde taken om aandachtcontrole te meten hiervoor indicatief zijn. Verder wordt in navolging van Felton c.s. nagegaanofbenoemingstaken gevoelig zijn voor een zuivere leesstoornis, en ofvlotheidstests beide probleemtypen onderscheiden.
2 Methode
mechanisme 2.1
Subjecten Het onderzoek werd uitgevoerd bij 52 leerlingen (36jongens en 16 meisjes) in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar. De leerlingen waren ten behoeve van een ander onderzoek (Jonkman e.a., 1989)uit 200 leerlingen geselecteerdop grond van hun leesprestatiesop de Brus-tweeminuten test en op AVI-kaarten, en ingedeeld in een groep goede en een groep slechte lezers. De goede lezers toonden de bij hun leeftijd passendeprestaties op de leestestsen waren allen afkomstig uit het gewone basisonderwijs. De slechte lezers hadden een leesachterstandvan tenminste twee jaar en bezochten allen de lom-school. Slechte 437
A*
lezersvan wie de leesproblemenaansecundairefactorenkonden worden toegeschreven (neurologischdefect,cultureleachtergrond of emotioneleproblemen)werdenvan deelname uitgesloten.Voor het hier te beschrijvenonderzoekwaren beschikbaar12goedeen40 slechtelezers.Evenalsin het onderzoekvan Felton c.s.is de proefpersoonselectie uitgevoerdzonder rekeningte houdenmet aan-of afwezigheidvan aandachtstoornis.Om na te kunnengaanin hoeverrehet gezamenlijk voorkomenvan aandacht-enleesproblemeneenapartpatroon van cognitievedysfunctieste zien geeftis vervolgenseenindeling gemaaktopgrond vande prestatieop eenselectieveaandachttaak,die was afgenomenin het kadervan het onderzoekvan Jonkmanc.s.Het betrof hier eentraditionelekeuze-reactietijd taak, waarbijverschillendevisueletekens(Griekseletters)werden gepresenteerd, ende proefpersoontelkensuitsluitend op een bepaaldtekenmoestreageren(zie ook Jonkmanc.s.,1989). Opgrondvan de mediaanvan de reactietijdenop de selectieve aandachttaakoveralle proefpersonen werd de indelinggoedeen slechteaandachtgemaakt.Gegevensoverhet aantalkinderenmet goedeen slechteaandachtperleesgroep,en hun gemiddeldeleeftijd, staanvermeld in Tabel 1. Tabel tüden
Aantal kinderen met leesstoomisper aandachtsgroepengemiddelde leef-
aantal gem. leeftijd in maanden
NA*
L* 22 128.8 18128.3
aantal
totaal NL* 3127.6 25 9133.2 27
gem.leeftijd in maanden totaal *L = leesstoornis NL = geenleesstoornis
40 A = aandachtstoornis NA = geenaandachtstoornis
12
52
2.2 Instrumentenenprocedure De volgendetakenwerdenachtereenvolgens bij elk kind individueelafgenomen: 1 De TowerofLondon taak.(Sha1lice,1982).Deze taakis een variantvan de TowerofHanoi, eenzogenaamdelook-ahead puzzle.De taakdoet eensterkberoepop planningenvooruitzien. Het materiaalbestaatuit eenplankjewaaropeenrijtje van drie in lengteoplopendestaafjesstaan,waarrespectievelijkéén,twee of drie doorboordeblokjes (in de kleurenrood, groenen blauw) op passen.De opdrachtis om vanuit eenbepaaldeuitgangspositiede blokjeste verzettentotdat eenbepaaldedoelpositieis bereikt. De doelpositiestaataangegeven op eenplaatjeen moet in een gespecificeerdaantalzettenwordenbereikt.De proefpersoon 438
moet zich verderaan eenaantal'spelregels'houden.Er mogen nooit meerblokjes op eenstaafjedan de lengtevan het staafje toestaat.Er mogengeenblokjes op tafelgelegdworden, en er magnooit meerdan éénblokje in de hand gehoudenworden. De taakvereistvooruitzien,het vormenvan mentalerepresentatiesvan veranderdeconfiguraties,en het stapsgewijsuitvoeren van eenmentaalplan. Het doel op korte termijn kan daarbijin strijd zijn met het doel op langetermijn, bijvoorbeeldals een blokje voor het op het uiteindelijkestaafjegezetwordt eerstnaar eenanderepositie moet wordengemanoeuvreerd. De totaalscorebij dezetestis opgebouwduit het totaalaantal goedover 12trials in de eerstepogingmaaltwee,plus het totaal aantalgoedin de tweedepoging(met eengewichtvan één). 2 De UNKAende Namen-Dieren-Beroepen (NDB)test.Dit zijn verbalevlotheidstests,te vergelijkenmet de door Felton c.s. gebruikte VerbalFluencyTest.Binnen eenminuut moetenzoveel mogelijk woordenwordenopgenoemd,respectievelijkbeginnend met de lettersU, N, K, en A voor de UNKA,en eveneenstelkens binnen eenminuut woordenuit de categorieënnamen,dieren,en beroepenvoor de NDBtest.Deze takenwordenveelgebruiktals neuropsychologische test bij het dyslectischekind (Hynd en Cohen,1983). Per opdrachtbestaatde scoreuit het totaalaantalgoedgenoemde woorden.De scoresvan de vier UNKAopdrachtenvormende UNKAtotaalscore,en de drie van de NDBde NDBtotaalscore. 3 De i5-woordentest.Deze testkomt overeenmet de Rey Auditory VerbalLeamingTestuit het onderzoekvan Felton c.s. De testbestaatuit eenkorte termijn geheugentaak(woorden onthouden),met eenpro-actieveen eenretro-actieveinhibitie component.Bij pro-actieveinhibitie bemoeilijkt eeneerderelijst het onthoudenvan eenlaterelijst, terwijl bij retro-actieveinhibitie interferentieoptreedtbij het reproducerenvan eeneerder geleerdelijst tengevolgevan eenlatergeleerdelijst (McGeoch, 1942).De testbegint met vijf presentaties,met telkensde opdrachttot reproduceren,van eenlijst van 15woorden(trial 1-5). Dan volgt eenpresentatievan eentweedelijst van 15woorden (trial 6) met dezelfdeopdracht.Tenslottevolgt de vraagwat het kind nog weetvan de eerstelijst (trial 7). Pro-actieveinhibitie kan optredenbij trial 6, retro-actieveinhibitie bij trial 7. Scoreszijn het totaalaantalgoed onthoudenwoordenovertrial 1 tot en met 5 (score1), het aantalgoedonthoudenwoordenbij trial6 (score2), en het aantalgoed bij trial 7 (score3). 4 De Stroop-test. Achtereenvolgens wordendrie kaarten gepresenteerd. Opkaart1 staanwoorden(namenvan vier kleuren)die zo snel mogelijk moetenwordenvoorgelezen.Kaart 2 bevatrechthoekjesin vier verschillendekleuren,waarvande namenop kaart1 stonden.De kleurenmoetenhardopworden benoemd.Dezetwee opdrachtenzijn te vergelijkenmet de Rapid 439
2.3 440
Automatized Naming Testuit Felton's onderzoek, waarop verschillen tussen wel en niet leesgestoordenwerden gevonden. Op kaart 3 van de Stroop-teststaanweer woorden (namen van de kleuren van kaart 1 en 2), maar nu gedrukt in kleuren die anders zijn dan de naam aangeeft.De kleur van elk woord moet worden benoemd. Hierbij kan interferentie optreden door het onwillekeurig lezen van het woord, dat een andere kleur aangeeft. Scoresworden gevormd door de tijd, nodig om kaart 1 te lezen (score 1), de tijd die nodig is om kaart 2 te benoemen (score 2), en de benoemingstijd voor kaart 3 min de tijd voor kaart 2 (score 3, de interferentiescore). 5 De I5-plaatjes test. Deze taak is geheel analoog aan de I5-woorden test met dien verstande dat in plaats van woorden plaatjes worden gepresenteerd. .6 De drie-keuze Trail-Making testA en B (versieBrand). De test is afgeleid van de Trail-Making test(Rourke en Finlayson, 1975). De variant is in principe gelijk aan de originele versie, behalve dat de visuele zoektijd een minder grote rol speelt dan bij de oorspronkelijke versie, waarbij de letters en cijfers verspreid over het blad staan. Het aandeel in de totale presentatie van de wisselende cognitieve activering van de verschillende reeksenis daarmee groter. Aangezien de test bedoeld is om flexibilitiet te meten, wordt dit als een voordeel beschouwd. De test heeft twee delen. Deel A bestaatuit een serie verticale rijtjes van drie letters, afkomstig uit de eerste tien letters van het alfabet. Hierdoor moet van rij tot rij een lijn worden getrokken die achtereenvolgensde letters A tot en met J verbindt. Per rij kiest het kind telkens de volgende letter. Deel B bestaat uit rijtjes met getallen (0 tot en met 9) en letters (A tot en met 1) door elkaar. Bij deel B moet een lijn worden getrokken van de eerste letter uit het alfabet naar het eerste cijfer en van daaruit naar de volgende letter en het volgende cijfer. Dus van A naar 1 naar B naar 2, enzovoort. Het totaal aantal verbonden items, verminderd met de foute verbindingen vormen voor zowel deel A als deel B de eindscore (respectievelijk score 1 en 2). De tests werden in bovenvermelde volgorde afgenomen. De sessienam ongeveer een uur in beslag, met na de derde test een pauze van vijf minuten.
Verwerking van degegevens Effectenvan aandachtstoornis envan leesstoornisop de verschillende takenzijn getestmet behulpvan multivariatevariantieanalyse(MANOV A). Aandacht-enleesstoomisvormdende onafhankelijkevariabelen(zie bij resultaten)enbovengenoemde testscoreswarende afhankelijkevariabelen.Voorafgaand aande analysezijn voor zovernodigtransformaties op de variabelenuitgevoerdin verbandmet de eisvan normaalverdeel steekproeven. Vervolgensis voor leeftijdsverschillen
gecorrigeerd. Op grond van regressie-analysezijn daartoe residuscoresbepaald, waarop MANOVA werd toegepast.
3 Resultaten
( 441
Zoals uit Tabel I blijkt was het aantal beschikbare kinderen met aandachtproblemen, maar zonder leesstoomis erg klein. Daarom is deze groep in ons onderzoek verder buiten beschouwing gelaten. Tabel 2 laat de gemiddelde testscores zien voor de groep kinderen met lees- en aandachtproblemen (L-A), de kinderen met uitsluitend leesstoornis (L-NA), en de kinderen zonder lees- of aandachtsproblemen (NL-NA). Groepsvergelijkingen vonden plaats binnen de groep leesgestoordentussen kinderen die daarbij wel en kinderen die daarbij geen aandachtproblemen hebben (kolommen I en 2 in Tabel 2), en tussen kinderen met zuivere leesstoornis en die zonder aandacht- ofleesproblemen (kolommen 2 en 3 in Tabel 2). Om na te gaan of bij de groep leesgestoordekinderen de kinderen met en zonder aandachtproblemen worden gedifferentieerd door taken die de aandachtcontrole meten, is een MANOVA uitgevoerd met alle veertien testscoresals afhankelijke variabelen. Hiervan werd aandachtcontrole gemeten door de Tower test, de Tabel 2 Gemiddeldetestscoresvoor lees-en aandachtgestoorde(L-A), lees-en niet aandachtgestoorde(L-NA), en niet lees-en niet aandachtgestoordekinderen (NL-NA)
GROEP Test Tower
UNKA NDB
L-A
NI.rNA
N=22
N=9
16.09 2.37)* 23.14 ( 6.56) 38.09 ( 8.94)
~
15 Woorden
score1 score2 score3
26.36 ( 8.27) 3.77 ( 1.74) 5.41 ( 2.06)
Stroop score1 score2 score3
114.32 (25.31) 110.32 (31.74)
15Plaatjes score1 score2 score3 Trai! Making score 1 score 2
73.96 (14.68)
40.27 ( 7.86) 5.00 ( 2.00) 6.73 ( 2.80)
29.83 (9.31) 4.11 (1.53) 6.06 (2.36)
30.56 8.11) 5.22 .97) 6.78 2.05)
70.33 (9.06) K 54.89 (5.26) 99.00 (13.95) ~ 81.63 (14.18) 115.71 (44.06) 89.71 (19.52)
43.72 (10.43) 5.11 (2.17)*k' 0' 8.39 (3.22)
37.05 (14.36) ,143.56 (13.03) 31.44 (13.36) 25.27 (9.60) * Getallentussenhaakjeszijn standdaarddeviaties.
45.89 ( 8.62) 6.00 ( 2.24) 10.00 ( 3.00)
52.00 (14.18) 41.78 (18.89)
15 W oorden- ~n 15 Plaatjes test score 2 en 3, Stroop score 3, en deTrai1 Making test. Er was geen significant hoofdeffect aandachtproblemen over alle tests gezamenlijk. Specifieke predicties golden echter de aandachttaken. Wat betreft deze taken leverden de univariate tests significante verschillen op bij de Tower test F(1,37) = 8.68, p <.01, en een tendens bij de 15 Plaatjes test score 3, F(1,37) = 3.83, p <.06, en de Trail Making score 1, F(1,37) = 3.82, p <.06. Alle verschillen kwamen neer op een betere prestatie van de kinderen zonder aandachtproblemen. Verschillen op de beide vlotheidstests (UNKA en NDB),zoals door Felton c.s. waren gevonden, waren niet significant. Bij de overige niet-aandachtvariabelen bleek de Stroop score 2 een significant verschil tussen de groepen op te leveren, F(1,37)= 5.43, p <.05. Binnen de leesgestoordegroep presteerden de kinderen met aandachtproblemen slechter op dit taakonderdeel (kleuren benoemen) dan de kinderen zonder aandachtproblemen. Een tweede MANOVA op de veertien testscoresis uitgevoerd ter vergelijking van de kinderen met en zonder leesstoornis, allen zonder aandachtproblemen. Onderscheid zou moeten blijken op de lees- en benoemingstaken. Het (multivariate) hoofdeffect van leesstoornis was significant, F(14,9) = 3.14,p<.05. Van alle univariate tests bleken, in overeenstemming met de predictie, alleen de Stroop scores1 (woorden lezen) en 2 (kleuren benoemen) significant, met respectievelijk F(1,22) = 19.22, p <.001 en F(1,22) = 9.20,p<.01. Kinderen met leesstoornis presteerden slechter op deze beide taken. Verschillen die door Felton c.s. daarnaastook op de beide vlotheidstests zijn gevonden werden hier niet gerepliceerd.
4 Discussie
De belangrijkstevraagbij dit onderzoekwasof het mogelijkis om met bepaaldetestsafzonderlijkecognitievecomponentenvan aandacht-enleesstoorniste bepalen.Gezienhetgeringeaantal proefpersonenin eenvan de onderzoeksgroepen werd de vergelijkingtussengroepenmet goedeenslechteaandacht uitsluitend bij kinderenmet leesstoornisuitgevoerd.Uit deze vergelijking,tussenleesgestoorde kinderenmet goedeen slechte aandacht,bleekdatvan de testsdie aandachtcontrolemetenmet namede Tower of London tussende groependifferentieert. De verschillenop de anderetestsvoor aandachtcontrole waren, hoewelin de voorspelderichting, niet significant.Wat betreftde I interferentiescoreop de Strooptestis dat wel begrijpelijk,omdat juist bij leesgestoorde kinderende interfererendecomponent(het niet kunnenvermijdenvan het lezenvan de kleurnaamomdathet lezenautomatischgebeurt)waarschijnlijkgeengrote rol speelt. Het vergelijkenvan kinderenmet en zonderaandachtproblemen bij uitsluitend leesgestoorden, levertresultatenop die slechtslicht kunnenwerpenop de vraagof aandachtproblemen aanleesproblemennog iets extra'stoevoegen.De leesscoreop de Stroop
442
testwas voor beidegroepen,leesgestoorden met en zonder aandachtproblemen, gelijk. Er daarmeevan uitgaandedatbeide groepenevenslechtlezen,kan uit de onderzoeksresultaten wordenafgeleiddat kinderenmet lees-én aandachtmoeilijkheden zichvooral van kinderenmet uitsluitend leesproblemenonderscheidenin het aspectvan aandachtdat met de Tower of London testwordt gemeten.Het gaathier met nameom de rol van aandachtbij de controle enregulatievan gedrag(Shallice,1982; Das-Smaal,in voorbereiding).Vervolgonderzoekzal moeten aangevenin hoeverredezeinterpretatiejuist is. Van belangbij vervolgonderzoek is ook om eenvoldoendeaantalkinderenmet aandachtproblemen maar zonderleesstoornisin het onderzoekte betrekken,zodateenzuiveraandachtdefect kan wordenbepaald. Ook bij anderonderzoekop dit terreinis dit aante bevelen. Immers, eenoververtegenwoordiging van kinderenmet leesstoornisonderkinderenmet aandachttekortkan bij onderzoek naarde aard enachtergrondvanaandachtstoornis eenvertekend beeldgeven. Het tweedeonderzoeksaspect betrof de onderscheidende taak juist ten aanzienvan leesstoornis.Benoerningstaken wordenin dit verbandwel genoemd(Ellis, 1981),maarop aandachtals mogelijk storendefactorwerd in eerderonderzoekniet gecontroleerd. In het onderzoekvan Felton c.s. (1987)gebeurdedatwel. Uit dat onderzoekbleekdat benoemingstaken indicatiefwarenvoor een zuivere,datwil zeggenniet met aandachtproblemen gecontamineerde,leesstoornis.Dit resultaatwerd in ons onderzoekniet zondermeergerepliceerd.Uit het hier beschrevenonderzoek bleekdatde benoemingstaak in toenemendemate slechterwerd uitgevoerddoor respectievelijkkinderenzonderlees-en aandachtproblemen, kinderenmet leesproblemen,en kinderen met beideproblemen.De taaklijkt dus niet geheelonafhankelijk van de aandachtcomponent te zijn. Het verschilin resultatenmet het onderzoekvan Felton c.s.is mogelijktoe te schrijvenaan verschilin criterium voor slechteaandacht.Zoalsgezegdwas dat bij Felton gebaseerdop eenpsychiatrischinterviewmet oudersen kind, waarbijgeïnformeerdwerd naarDSM-criteriavoor AttentionalDeficitDisorder,met ondermeerde symptomen impulsiviteit, onoplettendheid,enhyperactiviteit.In het hier beschrevenonderzoekwerd de prestatieop eenselectieve aandachttaak als criteriumgebruikt.Hiermeewerd, meerdan bij Felton c.s.,de cognitievecomponentbenadrukt.Mogelijk staat dezecognitieveaandachtcomponent in nauwerverbandmet het procesvan benoemendan de veelbredereoperationalisatie van aandachtbij Felton. De op grondvan Felton's onderzoekverwachtegroepsverschillen op de vlotheidstestswerdenniet gevonden.Het is niet direct duidelijk waar dit aanligt. Eenmogelijkheidis dat er (verbale)IQ verschillentussende groepenbestondenin eenvanbeide 443
444
onderzoeken,waardoorofwel eenbestaandverbandversluierd werd, ofwel ten onrechtede conclusievan eenverbandwerd getrokken.Noch in het onderzoekvanFelton, noch in het beschrevenonderzoekis op verschilin IQgecontroleerd. Literatuur
Bames,T. en Fomess,S. 'Leamingcharacteristicsof childrenandadolescents with variouspsychiatricdiagnoses'in: R Rutherford,ed.Severe behavior disordersofchildrenandyouth.Deel5. Reston,1982,32-41. Chelune,G. J.; Ferguson,W.; Koon,Ren Dickey,T. O. 'Frontallobe disinhibition in attentiondeficitdisorder'.ChildPsychiatry and Human Development, XVI (1986)221-234. Das-Smaal, E. A. 'Attentional problemsat school:a Dutch researchproject'(invoorb
Das-Smaal, E. A.; Leeuw,L. de en Orlebeke,J. F. 'Is er ietsmis met de aandachtvan het schoolkind?'.Pedagogische Studiën,LXIV (1987)1-15. Ellis,N. 'Visuaiandname codingin dyslexicchildren'.Psychological Research, XLIII (1981)201-218. Felton,RH.; Wood,F. B.; Brown,I. S.; Campbell,S.K en Harter,M. R 'Separateverbalmemoryand namingdeficitsin attentiondeficit disorderand readingdisability'. Brainand Language, XXXI (1987)171-184. Hynd, G. en Cohen,M. Dyslexia.Neuropsychological theory,research and clinical difj'erentiation. NewYork, 1983. Jonkman,I.; Licht, R en Bakker,D. J. Visualselective attentionin two-reading disabilitysubtypes:an Event-Related Potential(ERP) study.Paperpresentedatthe lst EuropeanCongressofPsychology.Amsterdam,1989. Levine,M. D.; Busch,B. en Aufsusen,C. 'The dimensionof inattentionamong childrenwith schoolproblems'.Pediatrics,XX (1982)387-395. McGeoch,J. A. Thepsychologyofhumanleaming.NewYork, 1942. Norman,D. A. en Shallice,T. 'Attention to actionwilled andautomaticcontrol ofbehavior' in: R J. Davidson;G. E. SchwartzenD. Shapiro,ed. Consciousness and se(f-regulation. NewYork, 1986. Passier,M. A; Isaac,M. en Hynd,G. W. 'Neuropsychological developmentof behaviorto frontallobe functioningin children'. Developmental Neuropsychology, I (1985)349-370. Shallice,T. 'Specificimpairmentsof planning'.Phil.trans.R.Soc.Londen,B298. 199-209. Stuss,D. T.enBenson,D. F.Thefrontallobes.NewYork, 1986. Tipper,S.P. 'The negativepriming effect: Inhibitory effectsofignored primes'. .Iï TheQuartertyJoumal ofExperimentalPsychology, XXXVII A (1985)571-590. ] Tipper,S.P.; Bourque,T. A.; Anderson,S.H. en Brehaut,J.C. 'Mechanismsof: attention: A developmentalstudy'.Joumal ofExperimentalChild Psychology, XLVIII (1989)353-378. Zomeren,A. H. van en Brouwer,W. H. 'Head injury and conceptsofattention' in: H. Levine enJ. Grafman,ed.Neurobehavioral recovery from headinjury. New Yack, 1987.
Adres van de schrijvers: dr. E. A. Das-Smaal,drs.E. F. J. M. Brand en drs. S. L. van denHooff, VakgroepPsychonomievu, de Boelelaan1111,1081HV Amsterdam