Workshop ‘Planning futures: interacties tussen geo-ICT en ruimtelijke planning in de praktijk’ 12 juni 2008, Wageningen (Wageningen Universiteit, gebouw Lumen) Op 12 juni 2008 organiseerde de leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit de workshop ‘Planning futures: interacties tussen geo-ICT en ruimtelijke planning in de praktijk’. Context: het project ‘Planning futures’ De workshop maakt deel uit van het onderzoeksproject ‘Planning futures’. Dit project beoogt de relatie tussen de vakgebieden van geo-ICT en ruimtelijke planning te verbeteren door te onderzoeken hoe vernieuwingen in beide vakgebieden op elkaar aansluiten. Projecten binnen de Bsik-innovatieprogramma’s Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Ruimte voor Geoinformatie en Vernieuwend Ruimtegebruik worden daarvoor bestudeerd. ‘Planning futures’ wordt uitgevoerd door Wageningen Universiteit, Vrije Universiteit Amsterdam en Dienst Landelijk Gebied. Het project is onderdeel van het programma Ruimte voor Geoinformatie. Doelstelling De doelstelling van de workshop was drieledig: 1. het presenteren en verspreiden van voorlopige resultaten van het onderzoeksproject; 2. het aanwakkeren van discussie over de relatie tussen geo-ICT en ruimtelijke planning onder mensen uit verschillende sectoren (wetenschap, bedrijfsleven, beleid) en disciplines; 3. het verkrijgen van terugkoppeling op de voorlopige resultaten. Dit speelt een rol bij het bepalen van het vervolg van het project. Deelnemers 46 personen hadden zich aangemeld. 40 personen waren daadwerkelijk aanwezig. Wageningen Universiteit en Alterra waren sterk vertegenwoordigd door medewerkers en studenten. Daarnaast waren er vertegenwoordigers van andere universiteiten, kennisinstellingen en overheden. Een deel van de aanwezigen is betrokken (geweest) bij een Bsik-project. Ten slotte waren mensen aanwezig als vertegenwoordiger van een Bsikprogramma. Zie bijlage 1 voor de lijst van deelnemers. Zie bijlage 2 voor beknopte informatie over de dagvoorzitter, sprekers, inleiders en gespreksleiders. Programma 13.00 Ontvangst 13.30 Opening door dagvoorzitter Adri van den Brink 13.40 ‘Planning futures’: doelstellingen en voorlopige resultaten van het onderzoek Arjen de Wit 13.55 De toekomst komt vanzelf Huib Haccoû 14.20 Geo-ICT, waar hebben we het over? Henk Scholten 14.45 Pauze 15.00 Discussies in vier deelgroepen 16.30 Korte presentaties van resultaten discussies en afsluitend gesprek 17.00 Afsluiting en borrel
1
Opening Adri van den Brink heet allen van harte welkom. Hij vertelt over het ontstaan van het Planning futures-project en de doelstellingen van de workshop. Daarna presenteert hij het programma. Presentaties Hieronder wordt kort de inhoud van de presentaties weergegeven. Bijbehorende PowerPointdia’s zijn te vinden op www.lup.wur.nl of op te vragen bij Arjen de Wit. Presentatie 1 Planning Futures Arjen de Wit Arjen de Wit presenteert de onderzoeksvraag van het Planning Futures-project: ‘hoe sluiten vernieuwingen in de vakgebieden van geo-ICT en ruimtelijke planning op elkaar aan?’ De afgelopen maanden zijn ongeveer 20 Bsik-programmacoördinatoren en –projectleiders geïnterviewd over dit onderwerp. Geo-ICT wordt gebruikt om de complexiteit van de werkelijkheid vatbaarder te maken. Daarbij is altijd sprake van vereenvoudiging, aannames en waardetoekenning. Ontwikkelaars van geoICT zijn zich hiervan bewust en communiceren hier meestal ook over. Potentiële gebruikers kunnen een toepassing vervolgens afwijzen, klakkeloos omarmen of ‘kritisch gebruiken’. Voor dat laatste is enige kennis van geo-ICT nodig. Die kennis ontbreekt vaak bij de gebruikers. Verder bleek uit de interviews dat geo-ICT vooral waardevol wordt gevonden als instrument om de communicatie tussen wetenschap en praktijk, tussen beleidsmakers en burgers of tussen verschillende disciplines te verbeteren, en niet zozeer als manier om snel veel informatie te verzamelen of analyseren. Veel instrumenten zijn echter wel ontwikkeld voor die informatieve rol. Presentatie 2 De toekomst komt vanzelf Huib Haccoû Huib Haccoû vertelt over doelstellingen en werkwijze van Habiforum, dat tussen 2004 en 2009 het Bsik-programma Vernieuwend ruimtegebruik coördineert. De filosofie van Habiforum is daarbij ‘leren van de praktijk’. In zijn ervaring heeft de ruimtelijke ordening grote moeite met de toenemende complexiteit van de samenleving. Hij betoogt dat planners en geo-ICT’ers ‘ongekend wederzijds aantrekkelijk’ zijn omdat planners versimpeling nodig hebben en complexiteit schuwen, terwijl geo-ICT’ers complexiteit nodig hebben en versimpeling schuwen. Haccoû verwacht dat de terugtredende overheid in de komende jaren steeds meer de rol krijgt van ‘luchtverkeersleider’ (monitoren en ongelukken voorkomen), en andere maatschappelijke partijen een steeds actievere rol in besluitvormingsprocessen gaan spelen. Er is daarom behoefte aan (geo-ICT-)instrumenten die een collectief leer- en onderhandelingsproces ondersteunen en faciliteren. Voorbeelden zijn ‘serious gaming’ en visualisatie-instrumenten die mogelijke toekomstbeelden schetsen. Als voorbeeld laat Haccoû een animatiefilmpje van een mogelijke toekomstige inrichting van het gebied Koningspleyn in Arnhem zien. Om vernieuwingen in planning en geo-ICT beter op elkaar te laten sluiten, moet er in het onderwijs van beide vakgebieden meer aandacht komen voor de onderlinge relatie.
2
Presentatie 3 Geo-ICT, waar hebben we het over? Henk Scholten Henk Scholten betoogt dat de geo-wetenschap gekarakteriseerd wordt door vier ‘frameworks’: organizational, database, analytical en visualisation/communication. In elke toepassing van geo-ICT (dus ook regionale planning) moeten deze frameworks met elkaar verbonden zijn. Modelleren en visualiseren van mogelijke toekomstige situaties op basis van goede data en goede analyse kan bijdragen aan besluitvorming in planprocessen. Simulaties van toekomstig ruimtegebruik leggen heel effectief de verbinding tussen de verschillende frameworks. Interactieve instrumenten als de TouchTable maken data toegankelijker en aantrekkelijker. Er zijn steeds meer mogelijkheden om over data te communiceren aan de hand van foto’s in plaats van tabellen of kaarten, bijvoorbeeld met behulp van Microsoft Virtual Earth. Scholten maakt de vergelijking met rampenbestrijding: geo-ICT draagt er in deze sector aan bij dat alle betrokkenen over gelijke, juiste en actuele informatie beschikken en daardoor verantwoorde keuzes maken. Voor planning kan hetzelfde gelden. Het is cruciaal om mensen van jongs af aan ‘ruimtelijk bewustzijn’ bij te brengen. Geo-ICT kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren, onder andere via onderwijs. Discussies Uitgangspunt voor de discussies waren vier stellingen. De stellingen werden kort ingeleid door één van de aanwezigen. Hieronder worden samenvattingen van de discussies weergegeven1. Discussie 1 Van informatief naar communicatief Stelling: In de praktijk van de ruimtelijke planning is de informatieve functie van geo-ICT nauwelijks van belang. De belangrijkste waarde van geo-ICT is de kracht om mensen met elkaar in gesprek te brengen. Inleider: Lodewijk Stuyt Lodewijk Stuyt leidt de discussie in met een verhaal over het project “klimaateffectschetsboeken”. In dit project zijn onderzoekers en beleidsambtenaren samen om tafel gezet, om te bepalen wat er nodig is om schetsboeken te maken die inzicht bieden in de mogelijke gevolgen van klimaatverandering. Dit door middel van Map Table-sessies. De provincies en het KNMI hebben voor deze discussie materiaal geleverd, wat allemaal in de Map Table is gestopt. Het bleek erg moeilijk om de mensen samen geïnspireerd aan het werk te krijgen met de kaarten. De onderzoekers gingen alsnog hun eigen verhaal verkondigen, terwijl hun gevraagd was dit niet te doen. De planners is gevraagd te vertellen wat ze nodig hadden als planner, het lukte ze niet dit te vertellen. Er bleek een enorme gap tussen onderzoekers en beleidsmakers, en tussen beleidsmakers uit verschillende sectoren onderling. Tijdens de sessies werden de discussies bij de papieren kaarten gevoerd, niet bij de Map Table. Bij de uiteindelijke uitkomsten is lang niet van alle layers en mogelijkheden van de Map Table gebruik gemaakt. De ICT meerwaarde is nauwelijks gebruikt. De informatieve en communicatieve functie van geo-ICT kunnen niet los van elkaar gezien worden. Communicatie komt voort uit informatie en anderzijds ontstaat nieuwe informatie doordat mensen leren van modellen. Bij het inzetten van geo-ICT zijn twee dingen belangrijk. Ten eerste: welke vragen er eigenlijk zijn en of het gebruik van geo-ICT bij de beantwoording daarvan iets toevoegt. In ruimtelijke planprocessen is meestal geen sprake van zeer grote 1
op basis van verslagen van de discussies door Gerrie Koops, Marlies Meijer, Corinne Schutte en Margreet Smit 3
urgentie, zoals bij rampenbestrijding. Ten tweede: het is belangrijk dat gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van een model. Er moet een dialoog ontstaan tussen instrument en gebruikers, waarin gebruikers samen leren over de ideeën achter het model. Er zijn echter twijfels of gebruikers (beleidsmakers en andere actoren) hier wel in geïnteresseerd zijn. Ze hebben vaak weinig tijd en willen een oplossing. Geo-ICT moet niet ingezet worden met als doel: het bij elkaar brengen van mensen. Mensen moeten op andere wijze al met elkaar in gesprek zijn. Geo-ICT kan vervolgens wel een leermiddel zijn. Het kan helpen om tacit knowledge te expliciteren en te verbinden aan andere disciplines. Discussie 2 Leren met en over geo-ICT en planning Stelling: Planners begrijpen weinig van geo-ICT, en geo-ICT’ers kennen de planningspraktijk nauwelijks. Beide groepen kunnen beter werk leveren als ze bereid zijn om al doende met en van elkaar te leren. Inleider: Marco te Brömmelstroet Marco te Brömmelstroet legt uit hoe zijn onderzoek heeft geleid tot het inzicht dat planners en GIS-deskundigen samen en gelijktijdig een plan-/modelleertraject moeten doorlopen. Hij introduceert de term ‘mediated planning support’ als manier om zo’n traject vorm te geven en te faciliteren. Deze methode maakt het mogelijk om ‘tacit knowledge’ en ‘explicit knowledge’ van modelleurs en planners voor anderen inzichtelijk te maken. De methode is uitgeprobeerd met beleidsmakers verkeer en vervoer en ruimtelijke ordening. Andere deelnemers herkennen de noodzaak om geo-ICT met planologen samen te ontwikkelen. Modellen en andere GIS-toepassingen worden nu vaak gebruikt in de sector waarin ze ontwikkeld zijn, maar niet in integrale planprocessen. Het samen ontwikkelen van geo-ICT betekent wel dat een toepassing slechts één keer gebruikt kan worden omdat hij in een bepaalde context is gemaakt en alleen bruikbaar is voor de mensen die deze context kennen. Verder is de rol van de mediator cruciaal: dit moet een persoon zijn die thuis is in beide werelden. Daarnaast is een ‘inspirator’ belangrijk: iemand die enthousiasme over het gebruik van geo-ICT uitstraalt. Planners en ontwerpers ervaren de uitkomsten van modellen vaak als beperking van hun vrijheid of bedreiging voor hun ideeën, zeker als ze de achtergrond van die uitkomsten niet begrijpen (black box-effect). Samen met de beperkte aandacht voor de mogelijkheden van geoICT in het planningonderwijs zorgt dit bij voorbaat voor een negatieve houding van planners ten aanzien van geo-ICT. Het is daarom heel belangrijk dat geo-ICT-toepassingen transparant zijn en opties genereren in plaats van beperkingen tonen. Transparantie hoeft niet te betekenen ‘simpel’; een goede mediator kan ook een complexe toepassing inzichtelijk maken. In de discussie komt ook het onderscheid tussen strategische en operationele planning ter sprake. Er wordt geopperd dat strategische planning vraagt om geo-ICT die explicitering van tacit knowledge ondersteunt, terwijl het bij operationele planning juist gaat om het combineren van explicit knowledge. De meningen zijn verdeeld over de bruikbaarheid van dit onderscheid. De deelnemers constateren wel dat verschillende planfases vragen om verschillende toepassingen.
4
Discussie 3 Een kritische houding Stelling: Planners, beleidsmakers en politici zijn onvoldoende kritisch ten aanzien van geo-ICT, omdat de vereenvoudigde werkelijkheid van modellen erg verleidelijk is. Inleider: Huib Haccoû Huib Haccoû stelt dat beleidsmakers en politici, zeker in het begin van een planproces, enige ‘marchandeerruimte’ nodig hebben. Er moet ruimte zijn voor debat dat niet direct strandt op details. Er is in die vroege fase nog geen behoefte aan alle gedetailleerde informatie die modellen en andere geo-ICT-toepassingen kunnen bieden. In de besluitvormingsfase is er juist wel behoefte aan data. Andere deelnemers bevestigen dat juist grote precisie van informatie belemmerend kan werken. De enorme hoeveelheid beschikbare data, en het detailniveau van deze data, suggereren vaak zekerheid of duidelijkheid die er in werkelijkheid niet is. Dit kan ertoe leiden dat beleid en beslissingen te gedetailleerd of te rigide worden geformuleerd. Hier raakt de discussie over het gebruik van geo-ICT aan discussies over het juiste schaalniveau van besluitvorming (‘centraal wat moet, decentraal wat kan’). Planners en ontwerpers zijn gewend te werken met kaarten, maar kijken onvoldoende naar de data en analyses die aan een kaartbeeld ten grondslag liggen. Eigenlijk zou elke kaart een ‘wasetiket’ moeten hebben, waarop informatie staat over data (herkomst, ouderdom), analysemethode en gebruiksmogelijkheden (schaalniveau en doelstelling). Verder werd gesteld dat geo-ICT vooral gebruikt wordt om conventionele methoden sneller, efficiënter of gedetailleerder uit te voeren (bijvoorbeeld het maken van scenario’s), maar dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van hele nieuwe methoden die mogelijk worden door geoICT. Voorbeelden zijn 3D- of zelfs 4D-planning, de mogelijkheden van internet om burgers mee te laten denken en beslissen en mogelijkheden om met behulp van simulaties beleving te onderzoeken. Het is dus wenselijk dat planners geo-ICT niet bij voorbaat afdoen als onbruikbaar en ook niet klakkeloos accepteren, maar er kritisch naar kijken en zich afvragen wat zij op een bepaald schaalniveau en in een bepaalde planfase van geo-ICT verwachten. Discussie 4 Wetenschap en praktijk Stelling: Geo-ICT-instrumenten die door wetenschappers worden ontwikkeld zijn meestal onbruikbaar in de praktijk. Inleider: Henk Scholten Henk Scholten herhaalt kort de belangrijkste punten van zijn eerdere verhaal en sluit af met de constatering dat je aan de universiteit kansloos bent als je als geo-ICT’er in je eentje een model bouwt, data verzamelt en het probeert te verkopen. Iedereen is het hiermee eens. Het cruciale punt blijkt ‘in je eentje te zijn’. Het gaat juist om de vertaalslag: dat de geo-ICT’er de programmeur, planner en alle andere betrokkenen met elkaar in verbinding kan brengen en wetenschap en praktijk bij elkaar brengt. De gebruiker moet vanaf het eerste moment betrokken worden. Dan ontstaat een iteratief proces, dat een goed product kan opleveren. Er wordt een verschil gemaakt tussen fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek. Veel techniek alleen (dus met de nadruk op fundamenteel onderzoek) werkt niet, de gebruiker moet ook getriggerd worden. Ook moet de vraag vanuit de gebruiker op een juiste manier vertaald
5
worden naar de techniek. En vraagt het antwoord dat wordt gegeven weer om sturing. Hier ligt de taak voor toegepast onderzoek. Het opstellen van modellen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek is teamwerk. De vraag is wie dat moet gaan doen: kunnen alleen universiteiten dit of ook onderzoeksinstituten als TNO of Alterra? Aan de andere kant wordt je als wetenschapper wel afgerekend op wat je toevoegt aan de wetenschap en niet op wat je toevoegt aan de praktijk. Er moeten immers artikelen worden gepubliceerd. De gebruiker heeft hier weinig boodschap aan. Daarnaast wordt verschil gemaakt tussen integrale modellen en specifieke (themagerichte) modellen. Specifieke modellen (die bijvoorbeeld alleen kijken naar gruttobeheer en het effect op agrarische ondernemingen) blijken beter te kunnen voorspellen dan integrale modellen, hier komen de succesverhalen vandaan. In de ruimtelijke ordening spelen echter ook andere zaken die moeilijk in een model zijn vast te leggen, zoals belevingswaarde. Conclusies Geo-ICT wordt in de praktijk van de ruimtelijke planning te gemakkelijk afgedaan als ‘onbruikbaar’, ‘te ingewikkeld’ of juist ‘te ongenuanceerd’. Als er gebruik van wordt gemaakt, dan vooral om bestaande methoden in de ruimtelijke planning te versnellen of efficiënter te maken. De toegevoegde waarde is dan beperkt en dat stimuleert niet tot gebruik. Er is onvoldoende kennis over de vele nieuwe mogelijkheden die geo-ICT biedt en daarom wordt er vooralsnog weinig gebruik gemaakt van geo-ICT als drijfveer voor nieuwe methoden voor ruimtelijke planning. Geo-ICT’ers worden ook nauwelijks uitgedaagd door planologen om oplossingen aan te dragen voor specifiek ruimtelijke problemen. Het eenzijdig benadrukken van de communicatieve rol van geo-ICT is niet verstandig: de informatieve en de communicatieve rol van geo-ICT zijn complementair en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Het ‘bij elkaar brengen van mensen’ is weliswaar een belangrijke bijdrage van geo-ICT aan ruimtelijke planning, maar uiteindelijk gaat het om het toegankelijk maken van informatie zodat goed onderbouwde beslissingen kunnen worden genomen. Terugkerend thema in alle presentaties en alle groepsdiscussies was het leren met en over geo-ICT. Een planvormingsproces is een gezamenlijk leerproces van alle actoren. Geo-ICTtoepassingen kunnen dit proces ondersteunen met informatie, structuur en prikkelende beelden. De vraag is wel in hoeverre hiervoor generieke instrumenten ontwikkeld kunnen worden, omdat elk planproces unieke kenmerken heeft. Voorwaarde voor effectieve ondersteuning is dat actoren in een planproces enige kennis hebben van de werking, de mogelijkheden en beperkingen van een toepassing en de gebruikte data, en dat de geo-ICT-specialisten inzicht hebben in de werking van het planproces. Hier is een belangrijke taak weggelegd voor het onderwijs in beide vakgebieden. Het samen bouwen van een systeem op maat kan goed werken, maar verschillende aanwezigen plaatsten daarbij de kanttekening dat beleidsmakers hierin niet geïnteresseerd zijn, maar alleen een eindresultaat willen hebben. Een tweede terugkerend thema was de rol van informatie in ruimtelijke planprocessen. Hoe wordt in planprocessen eigenlijk omgegaan met beschikbare informatie? Geldt: hoe meer informatie, hoe beter? Aan welke informatie is op welk moment behoefte? Is informatie op het juiste moment en het juiste schaalniveau beschikbaar? In hoeverre geldt: ‘informatie is macht’, en is er dan sprake van ongelijkheid? De rol van informatie in een planproces is uiteraard sterk bepalend voor het functioneren van geo-ICT.
6
Contact Voor opmerkingen of vragen naar aanleiding van dit verslag: Wageningen Universiteit Leerstoelgroep Landgebruiksplanning ir. Arjen de Wit Postbus 47 6700 AA Wageningen Telefoon: 0317-482093 E-mail:
[email protected] Internet: www.lup.wur.nl
7
Bijlage 1
Lijst van deelnemers Discussiegroep 4
Achternaam
Voornaam
Organisatie
E-mailadres
Altena, van
Giel
Wageningen Universiteit
[email protected]
Baveco
Hans
[email protected]
Brink, van den
Adri
Brömmelstroet, te
Marco
Alterra Centrum Landschap Wageningen Universiteit / Dienst Landelijk Gebied Universiteit van Amsterdam
[email protected]
2
Biesbroek
Robbert
Wageningen Universiteit
[email protected]
2
Bijvoet
Anita
Ministerie VROM
[email protected]
2
Buurstee
Christan
Wageningen Universiteit
[email protected]
3
Carsjens
Gerrit-Jan
Wageningen Universiteit
[email protected]
4
Etteger, van
Rudi
Wageningen Universiteit
[email protected]
3
Fransen
Hans
Wageningen UR Bibliotheek
[email protected]
Gies
Edo
[email protected]
Goosen
Hasse
Groot, de
Hugo
Haccoû
Huib
Alterra Centrum Landschap Alterra Centrum Water en Klimaat Alterra Centrum Geo-informatie Habiforum / Saxion Hogescholen
3
[email protected]
1
[email protected] [email protected] [email protected]
3
HeyinkLeestemaker Jacobs
Joanne
Gemeente Den Haag
[email protected]
Chris
Vrije Universiteit Spinlab
[email protected]
1
Kiers
Michel
[email protected]
4
Klostermann
Judith
Krogt, van der
Rob
[email protected]
2
Knaap, van der
Wim
Alterra Centrum Landschap Alterra Centrum Water en Klimaat / programmabureau Klimaat voor Ruimte TNO / Deltares / programma Ruimte voor Geo-informatie Wageningen Universiteit
[email protected]
1
Koops
Gerrie
Wageningen Universiteit
[email protected]
2
Kuijer
Guido
Kadaster Ruimte en Advies
[email protected]
3
Meijer
Marlies
Wageningen Universiteit
[email protected]
4
Neuvel
Jeroen
Wageningen Universiteit
[email protected]
1
Nijssen
Harry
Gemeente Deventer
[email protected]
2
Oers, van
Bram
Wageningen Universiteit
[email protected]
3
Oort, van
Pepijn
Wageningen Universiteit
[email protected]
Overduin
Theo
Geonovum
[email protected]
Pfeffer
Karin
Universiteit van Amsterdam
[email protected]
4
Scholten
Henk
Vrije Universiteit / Geodan
[email protected]
4
Schutte
Corinne
Wageningen Universiteit
[email protected]
1
Slager
Kymo
TU Eindhoven / Nieuwland
[email protected]
8
[email protected]
[email protected]
1
Margreet
Alterra Business Support Unit Wageningen Universiteit
[email protected]
3
Steingröver
Eveliene
Alterra Centrum Landschap
eveliene.steingrö
[email protected]
1
Sterk
Barbara
Wageningen Universiteit
[email protected]
2
Straatemeier
Thomas
[email protected]
1
Stuyt
Lodewijk
[email protected]
1
Swart
Rob
[email protected]
4
Uum, van
Joost
Universiteit van Amsterdam Alterra Centrum Water en Klimaat Alterra Centrum Water en Klimaat Dienst Landelijk Gebied
[email protected]
4
Veeneklaas
Frank
[email protected]
3
Vonk
Guido
[email protected]
4
Vullings
Wies
[email protected]
2
Wascher
Dirk
Alterra Centrum Landschap Alterra Centrum Geo-informatie Alterra Centrum Geo-informatie Alterra Centrum Landschap
[email protected]
3
Wever
Nander
KNMI
[email protected]
4
Wit, de
Arjen
Wageningen Universiteit
[email protected]
3
Sluijsmans
Jeroen
Smit
9
Bijlage 2
Dagvoorzitter, sprekers, inleiders en gespreksleiders
Prof. dr. ir. A. (Adri) van den Brink is werkzaam bij Dienst Landelijk Gebied. Hij is tevens hoogleraar Landgebruiksplanning aan Wageningen Universiteit. Drs. M.C.G. (Marco) te Brömmelstroet is promovendus bij de afdeling Geografie, planologie en internationale ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. Hij is projectleider van het Habiforum-project ‘Designing sustainable accessibility’. Ir. G.J. (Gerrit-Jan) Carsjens is universitair docent en onderzoeker bij de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit. Drs. H.A. (Huib) Haccoû is programmamanager bij Habiforum en lector Ruimtelijke ordening en Milieukunde aan Saxion Hogescholen in Deventer. Hij is binnen Saxion verbonden aan de kenniskring Duurzame leefomgeving van de Academie Ruimtelijke ontwikkeling en bouw. Dr. ir. W.G.M. (Wim) van der Knaap is universitair docent en onderzoeker bij de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit. Prof. dr. H.J. (Henk) Scholten is medeoprichter en directeur van Geodan. Hij is tevens hoogleraar Ruimtelijke informatica en wetenschappelijk directeur van SPINlab aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Dr. ir. B. (Barbara) Sterk is postdoc-onderzoeker bij de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit. Dr. ir. L.C.P.M. (Lodewijk) Stuyt is senior onderzoeker bij het Centrum Water en Klimaat van Alterra Wageningen UR. Hij is projectleider van het Klimaat voor Ruimte-project ‘Klimaatschetsboek’. Ir. A. (Arjen) de Wit is onderzoeker bij de Leerstoelgroep Landgebruiksplanning van Wageningen Universiteit.
10