Integrale Gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’ een onderzoek naar de sociaal-economische kansen voor energie en metaal in het internationale gebied van de gemeente Cranendonck
Stuurgroep Integrale Gebiedsvisie Urban Unlimited, Universiteit Utrecht oktober 2011
Integrale Gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’ een onderzoek naar de sociaal-economische kansen van energie en metaal in het interregionale en internationale gebied rondom de gemeente Cranendonck
Stuurgroep Integrale Gebiedsvisie Urban Unlimited, Universiteit Utrecht oktober 2011
Foto 1: Nyrstar-Budel bij nacht (bron: Nyrstar)
3
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Inhoudsopgave 1. Inleiding
5
2. Hoe is het zo gekomen
7
3. Clusters en Netwerken DIC
19
4. Kansenkaarten en Ronde Tafelgesprekken
27
5. Scenario’s met een visie
37
6. Hoe verder
47
Colofon
50
Leeswijzer
Verlatenheid Vroege staatsexploitatie Eerste industrialisatie Tweede industrialisatie Derde (post-)industralisatie Globale positionering van de Kempen De Kempische Stedenas in onderdelen De Kempische As in grove ruimtelijke structuur Concluderend
Het sociaal-economisch belang van DIC De evolutionaire benadering DIC naar de evolutionaire benadering Potentiële in- en output PMC’s Vier markten als windows of locational opportunity
De Groene Parel Nieuwe materialen en Nieuwe energie Ronde Tafelgesprekken Twaalf kansen tot duurzame innovatie
Doorgaan op de huidige weg Stoppen op de huidige weg Vernieuwen van de huidige weg
Kritisch pad
6
8 9 10 11 13 13 14 16 17
19 22 22 23 25
27 30 34 34
37 40 41
48
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Foto 2: Werkerswoning in Budel Dorplein (foto: fotogalerie Volkel)
4
5
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
1. Inleiding Voor u ligt de integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’; een onderzoek naar de sociaal-economische kansen van energie en metaal in het interregionale en internationale gebied rondom de gemeente Cranendonck. Het is een bijzondere gebiedsvisie, en dat in meerledig opzicht. Ten eerste heeft de gebiedsvisie een keur aan projecteigenaren. De gebiedsvisie is geschreven in opdracht van niet enkel de gemeente Cranendonck, maar ook in opdracht van de provincie Noord-Brabant, het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE), het economisch samenwerkingsverband de Hoge Dunk en de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM). Daarnaast zijn er ook andere Nederlandse en Vlaamse overheden, ondernemers, onderzoeksinstellingen en geëngageerde burgers bij de opstelling van de visie betrokken geweest. Ten tweede is dit geen gebiedsvisie in de gebruikelijke zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het is geen visie voor een specifiek grondgebied, zoals bijvoorbeeld de gemeente Cranendonck of de regio Weert/Cranendonck/HamontAchel. Want dan zouden ook de projecteigenaren anders samengesteld zijn. Het vertrekpunt voor de gebiedsvisie is het Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC). Doel van de gebiedsvisie is te laten zien of en hoe het DIC sociaal-economisch ingebed kan worden in een ruimere omgeving cq. hoe het DIC ook gezien kan worden als een kans om andere vraagstukken op te lossen of ruimtelijke ontwikkelingen te entameren, die anders niet of moeilijk aan de orde zouden komen. De integraliteit van deze gebiedsvisie bestaat er dan ook niet in om alle onderdelen en sectoren in een bepaald gebied onder één noemer te brengen, maar vooral om mogelijke verbindingen te leggen tussen DIC en andere veelbelovend kansen in een ruim interlokaal, interregionaal en wellicht zelfs internationaal perspectief. Die verbindingen kunnen ruimtelijk-infrastructureel van aard zijn, maar ook bestaan uit niet-fysieke samenwerkingen tussen bestaande en nieuwe partners. Daarmee gaat deze gebiedsvisie mogelijk de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgevers te boven en kan in het vervolg verder overleg/samenwerking met aangrenzende gebiedsverantwoordelijken nodig zijn.
Ten derde is deze gebiedsvisie ook niet zomaar een verleidelijk eindbeeld, die een koers voor de lange termijn uitzet of verschillende burgers, ondernemers en overheden absolute duidelijkheid of rechtszekerheid biedt. Deze visie bevat naast schetsen vooral ook voorstellen voor concrete projecten, die mogelijkheden bieden voor gezamenlijke investeringsprogramma’s in coproductie tussen (semi-) publieke, private en burgerpartijen. Het woord ‘investering’ wordt daarbij overigens breed opgevat en betreft zowel financiële injecties, als investeringen in tijd, expertise, draagvlak, wet- en regelgeving etc. Verderop daarover meer. In deze inleiding dient echter al gezegd te worden dat de allianties die hier mogelijk met meerdere partijen te smeden zijn, weliswaar in eerste instantie met betrokkenen besproken zijn, maar nog allerminst in kannen en kruiken. Deze gebiedsvisie dient dan ook niet gezien te worden als een eindpunt, maar vooral als start van een proces om tot die concrete invulling en coproductie tussen verschillende en/of aangrenzende partijen te komen. Deze zullen dan op hun beurt onvermijdelijk weer van invloed zijn op de ontwikkelrichting en invulling van deze gebiedsvisie. Tenslotte is deze visie zowel gestoeld op verbeelding als onderzoek. Het is een coproductie van ontwerpende planologen en ruimtelijk economisch geografen, resp. Urban Unlimited en de Universiteit van Utrecht, sectie economische geografie. Dit uit zich in een subtiele mix van ruimtelijke verbeelding, sociaaleconomisch onderzoek, veelkleurige kansenkaarten en specialistische discussies met (mogelijk) betrokkenen daarover. Deze visie is verder gebaseerd op deskresearch, diepte-interviews en ronde tafel gesprekken die over een breed terrein van cultuur, natuur, energie, nieuwe materialen en kennis daarover zijn gevoerd. Deze visie is daarmee zowel het resultaat van interactief onderzoek en planontwikkeling, als dat het mogelijk een basis biedt voor een verdergaande co-evolutie tussen verschillende partners op de voornoemde terreinen.
6
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Leeswijzer Wij hebben daarbij gewerkt in een dubbele parallelle, maar interactieve lijn van Urban Unlimited en de Universiteit van Utrecht. We zijn gestart met een historische analyse, om vervolgens een analyse van het waardensysteem van de zinkindustrie te leveren. Op basis daarvan hebben we de unique selling points (USP’s) van het gebied bepaald, om vervolgens weer te belanden bij een cluster-netwerk analyse, actoranalyse, identificatie van potentieel veelbelovende markten, richting de opstelling van perspectiefrijke kansenkaarten. Die kansenkaarten zijn besproken met tal van partijen, alsmede in drie ronde tafelgesprekken. Die gesprekken hebben geleid tot enkele scenario’s, die daarmee feitelijk de visie in bovenbedoelde zin bevatten: het kan nog meerdere richtingen op. Van elk van deze scenario’s zijn hier wel de condities en mogelijke perspectiefrijke allianties op weg naar een veelbelovende integrale toekomst aangegeven. Van dat proces wordt hier in het kort verslag gedaan.
Urban Unlimited
Universiteit Utrecht
Historische Analyse Waardensysteem Zinkindustrie Unique Selling Points
Cluster-Netwerk Analyse
Actor Analyse Product-Markt Combinaties Kansen Kaarten Ronde Tafel Gesprekken
Visie in Scenario’s
Schema 1; Werkwijze
Dit rapport is derhalve opgebouwd rond een aantal specifieke onderdelen: r "MMFSFFSTU[VMMFOXFJOHBBOPQEFHFTDIJFEFOJTWBOIFU gebied. Deze geschiedenis bepaalt immers niet alleen hoe het zo gekomen is, maar karakteriseert ook het unieke en het bijzondere van zowel de sociaaleconomische als ruimtelijke omgeving. Daarnaast komt uit deze historische schets ook een aantal ruimtelijke eenheden en structuren naar voren, die het verdere onderzoek gefocust hebben. r 5FOUXFFEF[VMMFOXFJOHBBOPQEFTUSVDUVVSWBOEF mondiale zinkproductie in het algemeen, en het specifieke productieproces en (potentiële) netwerken van Nyrstar Budel in het bijzonder. Want zonder Nyrstar immers geen DIC, en zonder het DIC geen mogelijke kansen om deze te verbinden met vraagstukken en potenties in een ruime omgeving. In het vierde deel van deze visie komen we daarop nog terug. Hier is deze analyse echter uitgevoerd op basis van de evolutionaire economische benadering en vooral de cluster/netwerk theorie daarbij. r 7FSWPMHFOT[VMMFOXFJOHBBOPQEFLBOTFOEJFEBBSVJU voortkomen, alsmede deze verbinden met bredere ruimtelijke vraagstukken en potenties over een groter gebied. In dit deel zullen we tevens ingaan op de bilaterale diepte-interviews en ronde tafelgesprekken die we daarover gevoerd hebben. Het resulteert in een reeks voorstellen die door of met betrokken partners opgestart kunnen worden. Echter wat uit deze gesprekken ook duidelijk werd dat, alvorens die potentiële allianties verzilverd kunnen worden, wel aan een aantal condities voldaan dient te worden. Die condities zijn voorwaardelijk voor een robuuste en veerkrachtige ontwikkeling van DIC en haar ruimtelijke en sociaaleconomische inbedding in de omgeving. r *OIFUWPMHFOEFEFFM[VMMFOXFEBBSUPFFOLFMFTDFOBSJPT schetsen, juist ook om te laten zien welke invloed het industriepark op de (on)mogelijkheden en perspectiefrijke ontwikkelingen in een ruime omgeving zou kunnen hebben. Elk van deze scenario’s zal gekoppeld worden aan de meest perspectiefrijke kansen die uit de gesprekken naar voren kwamen. Deze zullen gekoppeld worden aan mogelijke projectfiches die op de korte, middellange en lange termijn kunnen spelen. We zullen daarbij de meest betrokken actoren aangeven en onder welke condities en hoe deze kansen en verschillende projecten elkaar onderling kunnen versterken en tot maatschappelijke meerwaarde leiden. r 8FCFTMVJUFONFUFFOWPPS[FUIPFEF[FWJTJFFFOWFSEFS vervolg zou kunnen krijgen.
7
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
2. Hoe is het zo gekomen De gemeente Cranendonck maakt onderdeel uit van de Kempen, die zich uitstrekken tussen Antwerpen, ’s-Hertogenbosch, Roermond, Maastricht, Hasselt en Leuven. Eigenlijk is dit gebied het ‘Zanderige Hart’ van de Rijn/Maas/ Schelde delta (hierna Eurodelta) van de Rand/Ruit/Ruhrstad. Want de bijzondere eigenschap van deze Kempen is haar zanderige bodem in een verder overwegend nat delta gebied. Hierdoor zijn de Kempen in onderscheid tot haar directe omgeving grotendeels bedekt met heide, eikenbos, vennen en hoogveen gebieden. Niettemin bestaan de Kempen uit verschillende delen en wordt er doorgaans een onderscheid gemaakt tussen de Voorkempen, de eigenlijke Kempen (onderscheiden in een noordelijk en zuidelijk deel), de Demervlakte, de Brabantse Kempen en het Kempens Plateau. Ook in Nederlands Limburg loopt dit landschap verder, maar daar staat het bekend als de Peel.
Grote delen van de Kempen vielen evenwel lange tijd onder het Hertogdom Brabant; alleen het Kempense plateau en een deel van de Demervlakte werd bestuurd vanuit het bisdom van Luik. Dit neemt niet weg dat tot ver in de 19e eeuw de Kempen nog nauwelijks gecultiveerd en bewoond waren; zij hadden het kenmerk van ‘woeste gronden’. Vanuit het gebied waterden door grondkwel en regen de Demer en de Kleine en Grote Nete af richting het westen op de Schelde; de Mark, Beerze, Dommel en Aa richting het noorden en de Nier- en Itterbeek richting het oosten op de Maas. Die loop van de beken had van oudsher reeds grote gevolgen voor de oriëntatie van de natuurlijke ontwikkeling en de sociaaleconomische netwerken van de schaarse bewoners in de streek.
Kaart 1; Kempen binnen het Hertogdom Brabant en Bisdom Luik
8
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Verlatenheid Rond 1800 was de stedelijke ontwikkeling vanwege de beperkte ontsluiting en schaarse mogelijkheden van het gebied, vooral rond en aan de rand van de Kempen tot stand gekomen. De enige uitzondering hierop vormde Turnhout (de hoofdstad van de Kempen) en deels Herentals en Weert, die rond de schapenteelt, wol- en lakenindustrie tot ontwikkeling waren gekomen. Voorts was Eindhoven reeds een half millennium eerder gesticht binnen de stedenpolitiek van de Brabantse Hertog Hendrik I. Vooral het Kempens Plateau (waarvan eigenlijk ook Cranendonck deel uitmaakt) was echter uitermate schaars bevolkt met rond 1850 nog geen 20 personen per km 2. Het was één van de armste en meest verlaten streken, waarin slechts met een uiterst moeizame plaggenbemesting marginale akkergebieden nog enigszins vruchtbaar gemaakt konden worden. Tot die tijd werd het gebied dan ook vooral geëxploiteerd door abdijen van grote kloosterorden; zoals die van Corbie bij Beringen, Averbode met het gebruik van het gebied rond Zolder, Floreffe bij Houthalen, de Abdij bij Postel, de Benedictusabdij bij Achel en de Priorij van Klaarland. Zij vonden hier de rust en mogelijkheden om zowel het land te bewerken, als tot God te komen: Ora et Labora.
Kaart 2; Kempens plateau e.o. rond 1800
Daarnaast was het gebied ook eeuwenlang de feitelijk lege grenszone tussen de Republiek der Zeven Provinciën en de Spaanse en later Oostenrijkse machthebbers in het zuiden. Hier vinden we vooral aan de zijde van de republiek (al dan niet met grenswachten) versterkte grensplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Baronie van Breda en die van Cranendonck (nadrukkelijk gelinkt aan het huis van Oranje), alsmede Baarle Nassau en Bergeijk, rondom enclaves van SpaansBrabant (Baarle Hertog) en het bisdom van Luik (LuikGestel). Conform de overheersende ideologie van de vroege Republiek, waren dit (aanvankelijk) protestantse enclaves in een overwegend katholiek landschap, waarbij in de grens- en douaneplaats Budel de pastoors in eerste instantie zelfs werden uitgezet naar Hamont en Weert en de katholieke Cranendonckers verplicht waren aldaar of in de nabij gelegen abdijen te kerk te gaan. Dit neemt niet weg dat rond 1750 op initiatief van de Oostenrijkse Habsburgers al een grensoverschrijdende steenweg tot stand was gekomen, die ’s-Hertogenbosch en Hasselt via Eindhoven met elkaar verbond.
9
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Vroege staatsexploitatie De eerste initiatieven tot een verdergaande exploitatie van de Kempen, ontwikkelden zich echter vooral vanaf het begin van de 19e eeuw. Zij kwamen van staatswegen en werden niet geïnitieerd door de bevolking of autonome ontwikkelingen in het gebied zelf (zoals door de geschiedenis van de Kempen wel vaker zal blijken). Nu startte het met de aanleg van de Zuid-Willemsvaart, waaraan Napoleon reeds in 1804 begon (als onderdeel van zijn nooit voltooide plan voor een Grand Canal du Nord tussen de Schelde, Maas en Rijn), maar die door Koning Willem I in 1826 werd voltooid. Intentie was om de Peel en de Kempense Heidevelden te ontginnen, mede ten behoeve van de noden en welvaart van ’s-Hertogenbosch. Tot aan de finale scheiding der beide Nederlanden in 1835 kwam daarvan echter weinig terecht. Maar daarna werd die ontginning snel verder gezet, echter vooral door de jonge Belgische Staat; in eerste instantie met de aanleg van het militaire Kamp Beverlo (1835) en de kazerne Leopoldsburg (1836) als verdediging tegen de troepen van de Nederlandse Koning, maar later ook met de uitbreidingen van de ZuidWillemsvaart tot aan de enige twee toenmalige Kempense industriegebieden Turnhout en Herentals (1844-1846). Hiermee werd het opkomend Luikse Kolenbekken via de nieuw gegraven vaarten, Kleine Nete en Schelde ook direct met de Antwerpse haven verbonden.
In aanvulling daarop vatte de jonge Belgische regering tevens het plan op de bevloeiing en agrarische productie van de schrale gronden in de Kempen te verbeteren. De Lommelse landbouwkolonie en het domein Masy waren daarvan onder andere het gevolg. Bij wet van 1847 op de ontginning van de woeste gronden, werden de in het gebied gelegen Belgische gemeentes zelfs verplicht hun gemene gronden te cultiveren of anders te verkopen. Alhoewel onder andere het project Klein-Siberië daarvan het gevolg was, bleef een majeur effect (door gebrek aan sancties en moeizame landbewerking) evenwel uit. Niettemin had het wel tot gevolg dat de mogelijkheid tot exploitatie van de Kempen op een meer brede agenda kwam te staan en de bevolkingsontwikkeling langzaam maar zeker steeg.
Kaart 3; Kempens plateau e.o. rond 1850
10
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Eerste industrialisatie Ook in de periode daarna waren de activiteiten aan Belgische zijde echter beduidend hoger dan aan Nederlandse kant. Dat bleek alleen al uit de aanleg van de moderne spoorwegen, waarvan men in de jonge staat België voortvarend werk maakte en in Nederland schoorvoetend volgde. Opmerkelijk zijn hier de privaat ontwikkelde noord-zuid verbindingen tussen Aarschot-Turnhout-Tilburg, alsmede die tussen Hasselt-Overpelt-Eindhoven, door respectievelijk de Compagnie du Grand Central Belge en de Compagnie Liège Limbourgois, dit om zowel Antwerpen als Luik beter te verbinden met het achterland. Daarnaast werden ook twee nieuwe vaarten gegraven (Dessel-Hasselt en TurnhoutSchoten) die nu niet alleen Luik, maar ook Hasselt per schip rechtstreeks verbond met Antwerpen. Het vormde de aanleiding voor de oprichting van Sablières et Carrières Réunies (het latere Sibelco) op het kruispunt van de vaarwegen, om de kwartszandlagen bij Mol voor industriële toepassingen te ontginnen. Het was na de Begemann vestiging in Helmond de eerste moderne industriële activiteit in de regio en zou de basis vormen voor een bloeiende regionale glasindustrie. Meer cruciaal was echter de aanleg van de IJzeren Rijn door de Compagnie du Grand Central Belge in 1875, als rechtstreekse verbinding tussen Antwerpen en het Duitse Ruhrgebied, via de Kempen. Het gebied werd nu namelijk ook uitermate interessant voor de toentertijd nog zwaar vervuilende industrietakken (als zink, metaal, chemische
Kaart 4; Kempens plateau e.o. rond 1900
industrie etc.), die in de eerste industriebekkens van Luik en het Ruhrgebied geen plek meer konden vinden. Het gebied was immers nu goed ontsloten met vaart en spoor, en de schaarse bevolking bood veel milieuruimte. De eerste was de vestiging van de Duitse industrieel Schulte in Overpelt (het latere Umicore), die eerder geen toestemming voor de vestiging van zijn bedrijf in het Ruhrgebied had gekregen. Kort daarna werd het gevolgd door de vestiging van Vieille Montagne in Balen/Lommel en de Société Anonyme des Zincs de la Campine in Budel door Lucien en Emile Dor. Zij mochten van de gemeente Budel ruim 600 hectare. drassige grond aanwenden voor de ontwikkeling van hun industriële activiteiten, met aangrenzend jachtgebied. Want alhoewel vestiging in het katholieke Weert nog stuitte op het verzet van de pastoor, die industrialisatie associeerde met zedelijk verval, zag men in het meer protestante Budel wel goede mogelijkheden om eindelijk eens af te komen van de onprofijtelijke grond, en tegelijkertijd een oplossing te bieden voor de werkeloosheid in de regio. Elk van de drie zinkfabrieken ontwikkelde echter eigen Cité’s naar het model van de sociaal-utopisten, die deels ook met eigen (opgeleid) personeel uit Duitsland en Wallonië werden gevuld: Cité UCMP, Cité Montagne en Dorplein. Ook hier werd de verstedelijking dus in eerste instantie door externe krachten georganiseerd. Vergelijkbare ontwikkelingen maakte Eindhoven door onder invloed van de Philipsfabrieken, die zich aldaar vanaf 1890 gevestigd hadden en ook hun eigen fabrieksdorpen en –wijken bouwde.
11
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Tweede industrialisatie De tweede industrialisatiegolf in de Kempen begon toen in 1901 André Dumont op ruim 500 meter diepte een steenkolenlaag aanboorde in As. Die diepte en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakten dat dit kolenbekken pas laat ontwikkeld werd. Maar als gevolg van de uitputting van de Luikse mijnen ging het daarna snel en werden tussen 1917 en 1940 uiteindelijk zeven grote mijnzetels uitgebouwd. In het aangrenzende Limburgse en Akense deel waren dat er weliswaar veel meer (22), maar deze waren aanzienlijk kleiner. De Beringen Mijn alleen al bood uiteindelijk werk aan ruim 6500 werknemers, waarvan ruim 4000 onder de grond. Door de relatieve verlatenheid van de streek werden dit bovendien selfsupporting bedrijven met een eigen energievoorziening, toeleverende en verwerkende industrieën. Rond de mijnsites werd dan ook zoveel mogelijk goedkope grond opgekocht om de eigen boorlocaties uit te bouwen en ruimte te bieden aan die flankerende bedrijfstakken. Tegelijkertijd werden hier, net als bij de zinkfabrieken, een twintigtal mijnwerkersdorpen ontwikkeld voor de eigen werknemers, volgens het toen inmiddels internationaal befaamde tuinwijkmodel. Het zorgde er voor dat de bevolkingsdichtheid van een uitgestrekte gemeente als bijvoorbeeld Genk steeg van gemiddeld 20 naar zo’n 700 inwoners per km 2.
In combinatie daarmee werd (mede als werkgelegenheidsproject tijdens de crisisjaren dertig) het Albertkanaal en het Julianakanaal gegraven teneinde ook deze mijnsites bereikbaar te maken met voor die tijd super grote binnenvaartschepen van meer dan 2000 ton. In deze periode kwam uiteindelijk ook de spoorlijn Eindhoven-Weert tot stand, die Eindhoven tot knooppunt maakte in een (inter) nationaal spoorwegenstelsel. Dat resulteerde in een verdere uitbouw van de bedrijvigheid in die regio met grote bedrijven als bijvoorbeeld DAF, EDAH, Willem II en Bata. De laatste ontwikkelde hier ook zijn eigen fabrieksdorp in Best.
Kaart 5: Kempens plateau e.o. rond 1950
12
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Derde (post)industrialisatie Na de Tweede Wereldoorlog wilden zowel de Belgische als Nederlandse regering de heropbouw bespoedigen door wederom massaal mijnwerkers te rekruteren. Zij werden daartoe tot ereburgers uitgeroepen (de zgn. Kolenslag van Achiel Akker begin jaren ’50). Niettemin was de autochtone bevolking steeds minder geneigd tot dit zware werk en werden nieuwe mijnwerkers uit eerst Spanje en Italië, en later Marokko en Turkije gerekruteerd. Het resulteerde in een nieuwe migratiegolf in het gebied. Ongeveer gelijktijdig startte echter ook de kolencrisis toen vanaf beginjaren zestig steeds meer grote kolenverbruikers overschakelden op (het goedkopere) petroleum. De eerste mijn (Zwartberg) sloot in 1966 en de laatste (Zolder) in 1992. Het gaf aanleiding tot massale steunprogramma’s van de overheid om werkgelegenheid in dit gebied te behouden: DSM, CBS, ABP, Automotive Borne in Zuid-Limburg, Philips vestigingen in Lommel en Hasselt en Ford en ALZ (het latere Arcelor) in Genk. Dat straalde uiteindelijk ook af op de dorpen en kleine steden in het centrale deel van de Kempen. In het kielzog vestigden namelijk grote bouwbedrijven in Weert, het grootste Europese testcentrum van Ford in Lommel, het Vlaams kernenergie research program (SCK-CEN) in Mol en het Europese Institute for Reference Materials and Measurements (IRMM) in Geel. Ook zij organiseerden wederom de huisvesting voor hun eigen werknemers in de nabijheid van het bedrijf. Op deze wijze ontstond hier stap voor stap een zogenoemde ‘Kempische Stedenrij’, een aaneengesloten rij steden langs spoor en kanaal van zelfstandige maar grote bedrijven en onderzoeksinstellingen annex woongebied, midden in de woeste natuur. Het is een
Kaart 6; Kempens plateau e.o. rond 2000
gebied dat zich feitelijk grensoverschrijdend uitstrekt van Geel tot Nederweert. Infrastructureel wordt deze periode gekarakteriseerd door de enorme uitbreiding van het wegennet, vliegverkeer en later telecommunicatie, waardoor grote delen van de wereld relatief snel bereikbaar werden gemaakt en aanleiding hebben gegeven tot mondiale productienetwerken en de noodzaak om duurzamer te produceren. Vooralsnog heeft dat geresulteerd in twee paradoxale tendensen. Enerzijds is er een voortgaande schaalvergroting (zoals bijv. bij de Kempense zinkfabrieken tot Nyrstar), teneinde de mondiale concurrentie het hoofd te kunnen bieden en meer efficiënte en duurzame productieprocessen te kunnen doorvoeren. Anderzijds is er een schaalverkleining tot de eigen kerncompetenties, verkoop (outsourcing) van de zaken die daartoe niet meer behoren en een mondiale verschuiving van de kernactiviteiten in productie, onderzoek en diensten naar die locaties, waar de grootste meerwaarde kan worden gegenereerd en de grootste kostenefficiency wordt behaald (zoals bij Philips). Beide tendensen vragen echter om een onderscheidende positionering van een regio ten opzichte van andere in de ruime omgeving. De afweging waarom een bedrijf zich hier en niet elders vestigt (of blijft) is mede afhankelijk van andere dan puur eigen bedrijfsfactoren. En indien die factoren voor een bedrijf elders gunstiger uitpakken, waarom zou het dan niet daar zijn activiteiten ontplooien, dan wel zijn productie accenten verschuiven? Het stelt de Kempen voor nieuwe uitdagingen, die nu eens uit zichzelf, en niet van buitenaf opgepakt dienen te worden.
13
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Globale positionering van de KSA Wanneer we in dit kader en tegen de achtergrond van deze geschiedenis de mogelijkheden bekijken dan zijn deze voor de Kempen niet ongunstig. De Kempen heeft een hoogwaardige technische en chemische maakindustrie van majeure internationale spelers midden in een grotere regio van high-tech kennisclusters. De high-tech kennis is geconcentreerd in de ankersteden van ELAt: Eindhoven (met de Technische Universiteit en Brainportcampus), Leuven (KUL en IMECC-cluster) en Aken (RWTH en Jülich Forschungszentrum). Daartussen zijn ook nog hoogwaardige wetenschaps- en r&d parken gelegen zoals Chemelot, Researchpark Mol, Zolder en Waterschei Genk. De internationaal prominente chemische en industriële maakindustrie is daarbinnen geconcentreerd langs twee infrastructuurassen: het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) en de Kempische Steden As (KSA). Dit hele gebied tezamen heeft ook mondiale concurrentievoordelen vanwege het grote afzetgebied van West-Europa en vanwege de nabij gelegen havens van Rotterdam, Antwerpen en de inland terminal Duisburg, alsmede via de internationale luchthavens Schiphol, Zaventem en in iets mindere mate Eindhoven en Airport Düsseldorf. Op kleinschalig niveau zijn er in het gebied zelfs mogelijkheden aanwezig voor meer directe business aviation (zoals bijv. Kempen Airport). Er zijn weinig andere regio’s op de wereld waar die combinatie in zo’n grote concentratie en veelzijdigheid is te vinden. Echter, de bedrijven zijn veelal zelfvoorzienend ontwikkeld, waardoor er tot op heden weinig sprake is van concrete onderlinge regionale kennisuitwisseling, noch van stevige relaties tussen kennis en productie.
Dit lijkt de eigenlijke ruimtelijk-economische uitdaging voor de toekomst. Het kan de regio tot een potentieel hoogwaardig innovatiegebied maken, waarbij kennisvernieuwing bijna direct getest kan worden in de praktijk en omgekeerd innovaties in de praktijk van de nodige theoretische en meer brede toepassingsmogelijkheden kunnen worden voorzien. Het vereist dat juist ook hier meer grensoverschrijdend gedacht moet worden. Niettemin kent dit gebied juist ook daar een belangrijk dreiging. Het is namelijk nog steeds uitermate bestuurlijk versplinterd, met diverse en gedifferentieerde regelgevingen aan de verschillende zijden van de grens en dito oriëntatie. Dit wordt mogelijk wel het meest manifest in de positie en oriëntatie van Hamont/Achel-Cranendonck-Weert/ Nederweert. Als gevolg van hun ligging op het drie grenzenpunt van Vlaanderen/Noord-Brabant/Nederlands Limburg, is de oriëntatie van Budel/Cranendonck tot nu toe vooral richting het noorden (de Brainport) en die van Weert/ Nederweert meer richting het oosten (Midden Limburg) georiënteerd geweest; terwijl Hamont-Achel onderdeel is van Belgisch Limburg. Het verklaart waarom het gebied zo onbekend is, maar dat is eigenlijk onterecht. Een historisch, economisch en infrastructureel logische en misschien ook meer vruchtbare oriëntatie is immers om deze gebieden als een integraal onderdeel van de voornoemde Kempische Steden As te bezien. Daarmee komt deze ‘witte grens driehoek’ niet alleen meer centraal op de kaart te staan, maar biedt het wellicht ook ruimere potenties voor een nieuwe duurzame en veerkrachtige ontwikkelingen.
Kaart 7: Kempische Stedenas in relatie tot ELAt en het Economisch Netwerk Alberkanaal
14
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
De Kempische Steden As in onderdelen Als we deze Kempische Steden As verder in zijn onderdelen uit elkaar rafelen, dan bestaat deze immers uit een aantal krachtige, maar nog zelfstandige sociaaleconomische clusters. De eerste (van west naar oost) is het energie/materialen onderzoekscluster gelegen in de bosrijke gebieden tussen Geel en Mol vlak ten zuiden van het kanaal BocholtHerentals. Het bestaat uit de reeds genoemde IRMM, die hier in 1960 is opgericht en werk biedt aan circa 350 mensen, allen van internationale signatuur. Daarvoor is in de nabijheid huisvesting ontwikkeld, alsmede voor hun kinderen een internationale school in de primary & secondary grade. Daarnaast is hier sinds 1954 het Studiecentrum voor de Toepassingen van Kernenergie (SCK-CEN) gehuisvest, die tevens voor hun circa 600 personeelsleden nabij gelegen woongelegenheid boden, in een monumentale modernistische stijl. Het wordt gecomplementeerd met twee vestigingen van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) met eveneens circa 600 medewerkers, die wetenschappelijk onderbouwd onderzoek doen naar industriële innovatie, energie en de kwaliteit van de leefomgeving. De nabijgelegen steenkolencentrale van Electrabel is inmiddels weliswaar in verband met de te grote uitstoot aan koolstofdioxide gesloten, maar doet thans dienst voor duurzaam energie onderzoek in samenwerking met SCK-CEN.
De tweede is het cluster rond de kwartzandwinning van Sibelco en de daarmee verband houdende glasindustrie in Mol en Lommel. Sibelco zelf is inmiddels een wereldwijde onderneming met meer dan 9000 werknemers; in Dessel/ Mol werken er ongeveer 300. In 2008 realiseerde de groep een omzet van ca. € 2 miljard. Als spin off zijn hier tegen het einde van de 19e eeuw ook de vlakglasproducenten Glaces et Verres en Union des Verreries Mécaniques Belge opgericht, die zich later hebben gefuseerd tot Glaverbel en in 2002 tot AGC FlatGlass. Het verwerkt vlakglas voor de bouwsector, de autoindustrie, solar-industrie en gespecialiseerde industriële sectoren, met inmiddels wereldwijd zo’n 13.500 werknemers. De andere grote glasfabrikant alhier is EMGO; een joint venture van Philips/Osram en thans één van de grootste glasproducenten voor de lichtindustrie. Vanwege de hoge energiekosten en de afschaffing van het traditionele peertje, is niettemin recent besloten de onderneming af te bouwen. Van de 300 banen zullen er eind 2011 70 worden geschrapt, terwijl een deel van de overige personeelsleden worden meegenomen in de opstart van een nieuw bedrijf (Ducatt), die speciaal, high graded glas gaat produceren voor state-ofthe-art zonnepanelen. Als gevolg van de nieuwe meren die door Sibelco gegraven zijn in de afgelopen 130 jaar, ontwikkelt zich thans in dit gebied echter ook een krachtige toeristische sector rond de de zogenoemde Molse Meren. Befaamde recreatieondernemingen zoals CenterParcs en Sunparks hebben hier een grote vestiging.
Kaart 8; Onderzoekscluster Mol
Kaart 9; Kwartszandcluster Sibelco
15
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Het derde grote cluster betreft de automotive rond het testcentrum van Ford Lommel en de autofabriek van Ford Genk met meer dan 5000 werknemers. Als spin off daarvan zijn ook tal van toeleverende, verwerkende en recyclerende automotive industrieën in de Kempische Steden As terecht gekomen. De belangrijkste daarvan zijn onder andere Helvoet Rubber en Hansen Transmissions. Helvoet in Lommel is bijv. de wereldmarktleider op het gebied van de productie van high precision rubberonderdelen voor oliepompen. Daartoe is in Lommel ook een ingenieurs en r&d afdeling aanwezig. Hansen Transmissions is een belangrijke producent voor (industriële) versnellingsbakken. Recent heeft het zich echter ook steeds verder ontwikkeld als wereldmarktleider op het gebied van tailor-made gearboxes voor windturbines. Met zijn fabrieken in China en India werken er bij Hansen in totaal circa 1500 werknemers. Daarnaast ontwikkelt Hansen hier ook onderdelen voor machines in de mining industry
Het vierde cluster betreft het metal cluster ondermeer rond de drie Nyrstar plants in Balen, Overpelt en Budel, gezamenlijk goed voor zo’n ruim 1000 werknemers. In aanvulling daarop is in Budel Nedzink gevestigd als eerste producent van gewalst bouwzink, en in Overpelt Galva Power een in Benelux toonaangevende service provider voor thermisch verzinken, poedercoaten en natlakken. Daartoe heeft het in de Benelux verspreid circa 8 plants met in totaal zo’n 600 werknemers. Daarnaast vinden we op het bedrijfsterrein Overpelt echter ook nog belangrijke metaalbewerkers als Profel (aluminium kozijnen voor de bouw, met circa 1200 medewerkers), Metalprojects (met circa 40 werknemers en een omzet van € 6 miljoen), Metalim, Fal, Staalbouw etc. In Weert bevindt zich nog WBM Staalservice Centrum dat een toeleveraar is van plaatstaal tot 35 mm dik (circa 44 medewerkers en een omzet van € 13 miljoen) en in Nederweert Verzinkerij Aert met zo’n 120 werknemers. Het laatste mogelijk te onderscheiden cluster bevindt zich in Weert/Nederweert/Maarheeze rond de bouw, industrie en recycling. Hier zijn grote vestigingen aanwezig van Trespa (met circa 600 werknemers), Van Gansewinkel (met in totaal een kleine 6000 werknemers), de Philips LED fabriek in Maarheeze (circa 400 werknemers) en de Koninklijke BAM Groep (met wereldwijd in totaal zo’n 30.000 werknemers en een jaarlijkse omzet van zo’n € 8 miljard).
Kaart 10; Automotivecluster Lommel
Kaart 11; Metalcluster Nyrstar
16
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
KSA in Grove Ruimtelijke Structuur Deze clusters van de Kempische Steden As zijn voorts ook nog eens gelegen in een prachtig heide- en vennenlandschap. Dit landschap heeft van oudsher al tal van bekende schilders aangetrokken en hun tot inspiratie voor hun schilderijen gediend. Aan Belgische zijde van de Kempische As krijgt die tweeledigheid uitdrukking in twee parallel lopende oost-west structuren, waarbij de industriële activiteiten zich vooral manifesteren langs de N71 en de IJzeren Rijn, en de meer natuurlijke, recreatieve en hoogwaardige woongebieden parallel daaraan langs de inmiddels relatief rustige vaarten van onder meer Bocholt-Herentals. Aan de randen van die stedenband zijn grote aaneengesloten natuurgebieden te vinden als De Postel, het natuurgebied De Kempen en het Pijnven. De Grote en Kleine Nete hebben hier klaarblijkelijk sterk structurerend gewerkt.
Dit krijgt thans reeds zijn uitdrukking in de grensoverschrijdende projecten als het Kempenbroek en de Groote Heide. Maar daarnaast ontstaan hier potentieel nieuwe netwerken rondom het grensoverschrijdend project Bossen van Bezinning, het fietsknopen- en men- en paardenknooppunten netwerk, alsmede de topsport en mogelijk de (water)recreatie rond de kanalen. De kansen rond de Baronie van Cranendonck, het cultureel erfgoed van de Teutenhuizen, Dorplein en de oude Nassau Dietz Kazerne kunnen dit verder versterken. In totaal wonen er thans in de Kempische Stedenas op deze wijze bijna 250.000 mensen op circa 740 km 2 (zo’n 338 mensen/km 2). Ongeveer 70% van deze oppervlakte is thans nog onbebouwd.
Op de overgang naar Nederland, tussen Neerpelt/Overpelt en (Neder)Weert, slaat deze oost-west oriëntatie echter eerder om in een noord-zuid oriëntatie langs de uitlopers van de Dommel, met daartussen (potentieel) aantrekkelijke rode/paarse enclaves in ruim groen. Alhier zijn eigenlijk de enige twee nog aanwezig mogelijkheden voor een krachtige ruimtelijk landschappelijke verbinding tussen het Nationaal Park de Hoge Kempen (België) via het Leenderbos en de Groote Heide richting het Groene Woud in het noorden, alsmede die tussen Grootbroek/Altweerterheide en het Nationaal park De Grote Peel.
Kaart 12; Grove ruimtelijke structuur Kempische Stedenas
17
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Concluderend Recapitulerend kan worden gesteld dat de Unique Selling Points van de Kempen gedurende de afgelopen eeuwen met name hebben gelegen in de relatieve verlatenheid van het gebied. In eerste instantie was dit aantrekkelijk voor het kloosterleven, later vooral ook voor de meer vervuilende industriële sectoren. Zij hebben het gebied langs het kanaal en het spoor gekoloniseerd. Door de stap voor stap verbeterde bereikbaarheid en de inmiddels sterk verbeterde woon-, werk- en leefsituatie heeft het gebied zich in de afgelopen eeuwen ontwikkeld tot een unieke combinatie van kennis en relatief grootschalige maakindustrie in combinatie met een hoogwaardig heide, vennen en eikenboslandschap. Maar deze ontwikkeling is de Kempen in het algemeen en de Kempische Stedenas in het bijzonder eigenlijk gewoonweg overkomen. Het is vooral aangezwengeld door prominente spelers van buiten het gebied en niet door de Kempense bevolking zelf. In de huidige grenzeloze netwerksamenleving, met een steeds grotere concurrentie van minder milieu-eisende en lage lonen landen elders, lijkt een dergelijke min of meer passieve houding van de regio echter niet langer toereikend. Uitgaande van de ruimtelijke en sociaaleconomische kernwaarden van de Kempische Stedenas in het algemeen en het veelkernige gebied van Cranendonck e.o. in het bijzonder lijkt het zaak dat de krachtige stake- en shareholders in het gebied zelf het heft in handen nemen om toegevoegde waarde te ontwikkelen, op alle drie terreinen van een duurzame woon-, werk- en leefomgeving. Ingrepen van buitenaf hoeven op dit moment niet verwacht te worden: de maakindustrie is elders goedkoper, in de EU zijn de milieuregels streng, en in de regio de grensdisputen grimmig, terwijl de kennisindustrie zich vooralsnog vooral op de steden richt. Het gebied zal zichzelf daarom moeten positioneren rond haar eigen kernwaarden in dat nieuwe mondiale veld. Anders zou het gebied, alleen al vanwege een dreigende demografische krimp op termijn wel eens in een negatieve spiraal kunnen belanden.
Maar zoals gezegd kent het gebied ook goede kansen. Bijzondere focuspunten voor de bedoelde herpositionering zouden dan ook kunnen zijn: - de centrale positie die het gebied in het hart van de Eurodelta inneemt tussen de Rand/Ruit/Ruhrstad aan de ene kant, en Brainport/ELAt aan de andere kant; - de economische structuur, in een bijzondere maak-kennis verhouding, in combinatie met de hoogwaardige woon-, werk- en leefomgeving, die sterk verweven is met de rustige recreatieve omgeving van o.a. kloosters (bezinning), recreatieplassen en natuurlijke vennen; - de centrale positie die Cranendonck e.o. daarbij kan innemen als een missing link en een integrerend onderdeel van de Kempische Steden As (van Geel tot Nederweert), in het bijzonder ook in relatie tot de economische clusters en netwerken die daar al aanwezig of mogelijk zijn; - de nog aanwezige meerkernigheid van het gebied Cranendonck e.o. en daarmee de nog aanwezige mogelijkheid om tot een duurzame versterking van groene corridors, natuurkerngebieden en cultuurhistorie te komen, langs en in de brongebieden van de Dommel; - verbetering van de ontsluiting in het verlengde daarvan. Het betreffen hier vooral de grensoverschrijdende schakels (vooral weg en spoor) die in het verleden zowel in noordzuid richting, als in oost-west richting wel aanwezig zijn geweest, maar in de loop der tijd wat aan belang hebben ingeboet.
Foto 3: Het nieuwe Museum Aan de Stroom (MAS) te Antwerpen, met in de voetplint een ZINK/Urban Mining Expo (foto: Stijn Hosdez)
19
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
3. Clusters en netwerken van DIC Om te bezien in hoeverre het DIC van binnenuit kan bijdragen aan die gewenste herpositionering, hebben we verder ingezoomd op Nyrstar in het algemeen en de Budelplant van deze internationale onderneming in het bijzonder. Want zoals gezegd is Nyrstar (en haar bedrijfsmatige en infrastructurele voorzieningen) immers de belangrijkste asset van het Duurzaam Industriepark Cranendonck. Zonder Nyrstar geen DIC of de mogelijkheid deze hoogwaardig in te bedden in of te verbinden met de opgaven en potenties, die hiervoor aan de orde zijn gekomen. In dit opzicht is de zinkfabriek van Nyrstar in Budel echter een bijzonder geval in het economisch landschap. Met uitzondering van haar ‘ge-outsourcte’ activiteit Nedzink, is Budel Nyrstar immers een solitaire bedrijfsvestiging, terwijl de meeste industrie voorkomt op bedrijfsterreinen. Dit neemt niet weg dat Nyrstar-Budel het in die hoedanigheid alwel meer dan een eeuw heeft volgehouden, terwijl andere zinksmelters in de ruime omgeving (in bijvoorbeeld het Luikse kolenbekken, het Ruhrgebied en Zuidwest Engeland) stuk voor stuk het onderspit hebben gedolven. Die overlevingsstrategie is in de loop der tijd echter wel gepaard gegaan met markante wijzigingen in de productie en eigendomsstructuur. Sinds de jaren zeventig is de overstap gemaakt van thermische reductie naar de meer milieuvriendelijke elektrolyse en is de oorspronkelijke Dor-fabriek in verschillende delen en fasen overgenomen door eerst Koninklijke Zout Ketjen (1966), voorts Akzo (1967) en later Billiton (1970); soms uit oogpunt van het als bijproduct vrijkomende zwavelzuur, later gewoon weer vanwege het hoofdproduct zink zelf. Vanwege de toegenomen milieueisen werd voorts besloten tot een joint venture met een Australische mijngroep, teneinde zo zuiver mogelijk erts (met zo min mogelijke schadelijke bijproducten) aan te wenden in het smeltproces. Sindsdien is de zinkfabriek onderdeel van een mondiale onderneming, wat nog verder werd versterkt toen ook het Belgische Umicore in 2007 haar zinkonderdelen (in onder meer Balen en Overpelt) in het nieuwe Nyrstar onderbracht. Tegelijkertijd heeft de huidige directie ook besloten meer mijnen in onder andere Latijns-en Noord-Amerika over te nemen, teneinde tenminste 50% van de ertsaanvoer in eigen handen te krijgen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de Budel-Nyrstar plant weliswaar in ruimtelijke zin nog steeds een stand-alone bedrijf is, maar bedrijfsmatig tevens is opgenomen in een multinationaalnetwerk, aangestuurd door een hoofdkantoor in Zürich.
Het sociaal-economisch belang van DIC De vraag is echter of die fysieke stand-alone situatie in het multinationaal bedrijfsnetwerk van Nyrstar ook op de lange termijn duurzaam en veerkrachtig is. Uit de jaaroverzichten blijkt immers dat Nyrstar steeds meer winst haalt uit de mijnactiviteiten en minder uit het smeltproces. Voorts is de Budel-Nyrstar plant weliswaar één van de meest schone en effectieve ter wereld, maar niet de goedkoopste. Bij stijgende energiekosten en additionele belasting als het gevolg van CO2 emissies, is het niet ondenkbaar dat de afweging omslaat
in een situatie waarbij het smeltproces elders (waar meer gunstige - lees goedkopere - productieomstandigheden heersen) wordt opgevoerd en die in Budel op een lager pitje wordt gezet, of eventueel zelfs verkocht, dan wel definitief gesloten. Dat zal wel niet zo snel gebeuren omdat de vervangingswaarde van de fabriek in Budel geschat wordt op € 600 miljoen en Nyrstar feitelijk een zinkmonopolist in Noordwest Europa is. Maar als dat zou gebeuren, dan zou dat niet alleen voor (de werkgelegenheid van) Cranendonck e.o. zelf funest zijn, maar ook voor de Nederlandse en WestEuropese economische conjunctuur in zijn algemeenheid. Industrie is namelijk een strategisch onderdeel van die conjunctuur. Waar industrie lange tijd gelijk stond met standaardisering, massaficatie, hiërarchische organisatie en grootscheepse milieuvervuiling, is dat beeld in de afgelopen dertig jaar gekanteld. De industrie is (zeker in West-Europa) een technologisch hoogwaardige en buitengewoon innovatieve activiteit geworden, met een hoge productiviteit en veel toegevoegde waarde. Daarnaast bleek ook uit de afgelopen financiële en kredietcrises, dat het herstel vooral ingeluid werd door de vanuit Duitsland overgewaaide groei van de industrie. In zoverre blijft de industrie een onmiskenbare schakel in de internationale concurrentiekracht van Nederland; waaronder ook de zinkindustrie. Deze is immers (potentieel) onderdeel van de inmiddels (o.a. door minister Verhagen) aangewezen topsectoren Chemie, Life Sciences, Food, Water en Energie. De moderne industrie bestaat echter uit flexibele en gespecialiseerde productie waar menselijke creativiteit en vernuft telt. Innovatieve en succesvolle industriebedrijven zijn dan ook zelden nog omvangrijke conglomeraten, waarin alle stappen van het productieproces in eigen hand worden gehouden. Het moderne industriebedrijf is een flexibel netwerkbedrijf, met een duurzame omgevingsstrategie, waar naast de winstmarges ook de menselijke maat voorop staat. Juist hier kan het DIC een cruciale rol vervullen, door in de directe omgeving mogelijkheden te bieden voor toeleverende en afnemende bedrijfsactiviteiten, die niet alleen tot kostenreductie of winstmaximalisatie van Budel-Nyrtar zelf kunnen leiden, maar ook tot de bovenbedoelde dubbele slag van een groeiende internationale oriëntatie in een duurzaam, innovatief en hecht regionaal netwerk. Dat netwerk hoeft niet per se op het DIC zelf aanwezig te zijn, maar het vormt wel de aanleiding voor toegevoegde waarde met andere activiteiten in de omgeving. Thans is het probleem evenwel nog dat die netwerken nog nauwelijks aanwezig zijn en ook dat de fabriek en haar omgeving – ondanks dat de uitstoot van schadelijke stoffen inmiddels is gedecimeerd en de vervuilde grond grotendeels opgeruimd - nog steeds last heeft van het stigma milieuvervuilend. Derhalve zal deze inzet ook in verband gebracht moeten worden met andere ecologische, sociale en culturele omgevingskansen, teneinde dat imago in een positieve wending om te zetten; dit met het oog op wederzijds nut overigens. Zowel DIC als de omgeving dienen daarbij te winnen; en dan niet alleen vanuit een ‘compensatiegedachte’.
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
20
21
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kaart 13: De zinkwereld anno 2010
22
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
De evolutionaire benadering Een dergelijke ‘wederzijdse nut strategie’ is geen eenvoudige opgave. Maar om daarbij te helpen kan de theoretische kapstok van de ‘evolutionaire economie’ gehanteerd worden. Deze benadering helpt bij het inzicht krijgen in de (on)mogelijkheden van het DIC om zich in bovenbedoelde richting te ontpoppen. Vertrekpunt van deze benadering zijn de bedrijven (en hun economische kernactiviteiten) zelf, vooral in hun flexibele en innovatieve relaties tot elkaar én in relatie tot de omgeving. Eén van de eerste relaties waarvan hier sprake is, is concurrentie. Dat is veelal aan de orde bij bedrijven in eenzelfde sector en productielijn. In dit geval ligt dat voor een deel al vervat in kaart 13. Echter ook aldaar is feitelijk reeds geconstateerd dat er hier sprake is van een monopolistische structuur, waaronder concurrentieoverwegingen nauwelijks aan de orde zijn. Maar daarnaast kan er ook sprake zijn van onderlinge samenwerking op basis van het organiseren van netwerken en innovatie tussen bedrijven van verschillende signatuur, die de activiteiten van elk betrokken bedrijf zelf op een hoger of meer up-to-date plan kunnen brengen. Daarbij kan een aantal niveaus onderscheiden worden: indien er bij de gemeenschappelijke interesse van bedrijven niet meer aan de hand is dan een gemeenschappelijke oriëntatie op dezelfde vestigingsplaatsfactor (bijvoorbeeld de vindplaats van grondstoffen, nabijheid tot geschikt personeel, de aanwezigheid van een haven, nabijheid tot rail- en weginfrastructuur etc.) dan spreken we van een formatie. In alle andere gevallen is er sprake van samenwerking tussen bedrijven, bijvoorbeeld op het gebied van r PQMFJEJOHFOHFTQFDJBMJTFFSEFBSCFJEPGEJFOTUFO type industrie); r APVUTPVSDJOHFOATVCDPOUSBDUJOH XBBSCJKIFU CJK QSPEVDU van het ene bedrijf bijvoorbeeld gebruikt wordt als grondstof voor de andere vice versa (type complex); r VJUXJTTFMJOHWBOLFOOJTFOJOGPSNBUJFHFSJDIUPQIFU organiseren van gezamenlijke acties en/of investeringen om proces- en productinnovaties mogelijke te maken (type alliantie) of r CJMBUFSBMFFONVMUJMBUFSBMFTBNFOXFSLJOHFONFU betrekking tot bijvoorbeeld research & development (r&d) om een doorbraak te forceren in bestaande kennis en systeeminnovaties mogelijk te maken (type milieu).
Schema 2: Typen Economische Clusters en Netwerken
In Schema 2 is dit weergegeven. Van linksboven naar rechtsonder vloeien clusters stap voor stap over in netwerken. Clusters worden daarbij gedefinieerd als concentraties van (vergelijkbare) bedrijven die ruimtelijk bij elkaar zitten, maar bedrijfseconomisch niet noodzakelijk iets met elkaar van doen hebben. Netwerken omgekeerd zijn intensieve samenwerkingsrelaties van bedrijven, die derhalve bedrijfseconomisch iets met elkaar van doen hebben, maar niet noodzakelijkerwijs bij elkaar gevestigd hoeven te zijn. Bij de overgangen van formatie naar milieu nemen dan ook de intensiteit, het kennisniveau en de geografische schaal van de samenwerkingsrelaties tussen bedrijven toe. Soms strekt die samenwerking zich ook uit tot andere partijen, zoals overheden en kennis- en onderzoeksinstellingen. Zo kan men Brainport zien als een ‘r&d milieu’ van high tech activiteiten, waarbij de schaal van de samenwerkingsrelaties die van de feitelijke regio eigenlijk al te boven gaan. Deze strekken zich inmiddels al uit over de gehele ELAt-regio. Hier zijn inmiddels al mogelijkheden aanwezig, om zich te ontwikkelen in de richting van een hechte en veerkrachtige co-evolutie, mits het probleem van grensoverschrijdende institutionele belemmeringen wordt opgelost.
DIC naar de evolutionaire benadering In dit rapport is echter aan de orde of en op welk niveau het DIC in die Brainport/ELAt context een rol van betekenis kan vervullen. Op zich is het DIC immers een (potentieel) goed ontsloten bedrijfsterreinlocatie, zowel via het water (met binnenkort zelfs categorie IV binnenvaartschepen), rail, (snel)weg, als door de lucht (Airport Kempen). Ook buiten Nyrstar gerekend, lijkt de locatie dan ook potentieel aantrekkelijk voor tal van activiteiten, zij het dat het dan het niveau van formatie nauwelijks overstijgt. Het DIC is dan een weliswaar goed ontsloten en groene, bosrijke bedrijfslocatie in categorie 3 à 5, maar ook één als zoveel anderen. In deze tijden van bedrijfsterreinoverschotten lijkt dat nauwelijks meer een doorslaggevende factor voor nieuw- of hervestiging. Meer bijzonder kan de locatie echter worden, als het in verbinding gebracht wordt met de potenties en voordelen die de Budel-Nyrstar plant zelf biedt voor andere bedrijven en ruimtelijke ontwikkelingen. Of met andere woorden, en zoals gezegd, Nyrstar is als ankerbedrijf voorwaardelijk voor DIC. Daartoe heeft het bedrijf een aantal specifieke diensten en voorzieningen, die mogelijk ook voor andere bedrijven interessant kunnen zijn; zoals bijvoorbeeld een aansluitpunt op het hoogspanningsnet, een waterzuiveringsinstallatie, een rangeerterrein, de aanwezige kennis op het gebied van metalen, of op het gebied van het voorkomen van en oplossen van milieuvervuiling etc. Maar om die kansen scherper in beeld te krijgen, hebben we meer gedetailleerd gekeken naar de in- en output van de Budelse zinkfabriek. Er zijn daarbij in beginsel elf potentiële product-marktcombinaties te onderscheiden.
23
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
grondstoffen
Zinkoxide
zinkmetaal SHG
zinkerts (80%) recyclemetaal (20%)
ROASTING LEACHING PURIFICATION ELECTROLYSIS MELTING CASTING
operationele input
energie (39%)
arbeid (30%)
zinkmetaal CCG legering Eutectic legering nikkelzink
zwavelzuur
overig (29%)
water
BDS waterzuivering
SRB waterzuivering
Budel Leach Product (incl. lood) cadmium filterkoek restwarmte/stoom
proceswater
Schema 3: Input en Output Nyrstar-Budel
Potentiële In- en Output PMC’s 1) Input a) Naast de operationele kosten (als arbeid en vastgoed afschrijvingen) gaat er allereerst het primaire zinkmateriaal zelf in, de ijzererts, die sinds 2000 afkomstig is uit de Century Mine in Australië. Naast zink, bevat deze erts relatief veel silicium, germanium, cadmium, lood en zilver. Zo ook wordt deze erts via de haven van Antwerpen verscheept en vervolgens dagelijks per spoor binnengereden. Mogelijk zijn ook andere bedrijven geïnteresseerd in (de (bij-)grondstoffen in) deze erts, dan wel in deze logistieke operatie. Wellicht zijn er bijvoorbeeld op een relatief eenvoudig manier combinatie- en/of retourtransporten mogelijk. b) Voorts is twintig procent van het zinkmateriaal dat binnenkomt secundair. Het bestaat uit gerecyclede scrap & dust van de Europese staalindustrie dat over de weg wordt aangevoerd. In vergelijking tot het mondiaal gemiddelde (circa 30%) is deze gerecycleerde input van Budel-Nyrstar echter relatief gering. Met de uitputting van de mijnen en/of de noodzaak om op termijn meer kostbare winningstechnieken toe te passen zou er wel eens een grotere economische of maatschappelijke noodzaak kunnen ontstaan om dat aandeel te vergroten. Meer effectieve en/of innovatieve samenwerking met bedrijven die zich daarop toeleggen is hierbij dan aan de orde.
c) Ten derde is energie de belangrijkste grondstof voor de zinkproductie. Zo wordt er jaarlijks bijna 1 terrawattuur ingekocht (ongeveer 1% van het totale Nederlandse vermogen) en bijna 7 miljoen m3 aardgas. Energie is voor Nyrstar Budel dan ook een enorme kostenpost; het bedraagt bijna 40% van de operationele kosten. Dat kan nog meer worden als het ook voor de CO2 emissierechten moet opdraaien. Niet alleen op korte termijn (hoge kosten), maar ook op lange termijn (leefmilieu) is er derhalve alle aanleiding om hier tot meer duurzame oplossingen te komen. d) Tenslotte is de waterhuishouding een belangrijk deel van het productieproces van Nyrstar Budel. Om grondwater te besparen is er in 1999 een installatie in gebruik genomen, die water uit de Zuid-Willemsvaart pompt, behandelt en als proceswater inzet. Voor Nyrstar volstaat dit. Maar mogelijk zijn ook andere bedrijven in een dergelijke voorziening geïnteresseerd. Daarnaast kan hierbij gedacht worden aan de ontwikkeling van waterhouderijen in de brongebieden van de Dommel en de Tungelroyse Beek in geval van calamiteit. Dit kan dan tevens gecombineerd worden met de behoefte aan waterreserve voor de natuur en landbouw in de omgeving bij droogte, en het voorkomen van overstromingen in de benedenlopen bij langdurige regenval.
24
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
FILTERKOEK
BUDEL LEACH PRODUCT
Special High Grade SHG Zink
Koper
Lood
Siliciumoxide
Continuous Galvanizing Grades CGG Zink
Nikkel
Zilver
Cadmium
Eutectic (5% aluminium) + nikkel/zinklegeringen
Kobalt
IJzer
Zwalvelzuur
Schema 4: Nadere uitwerking primaire output Nyrstar-Budel 2) Output a) De output van het zinkmetaal van Budel bestaat hoofdzakelijk in twee varianten: Special High Grade (SHG) Zink en Continuus Galvanizing Grades (CHG) Zink. Deze worden geleverd in broodjes van diverse grootte en op basis van jaarcontracten verkocht aan de grondstoffenmultinational Glencore, die het vervolgens weer doorverkoopt aan een aantal grote afnemers zoals Tata Steel, Arcelor Mittal, Galva Power etc. Veel innovatie zit hier niet meer in. Daarnaast levert de fabriek nog vloeibaar SHG zink aan Nedzink en produceert het zinklegeringen zoals Eutectic (5% alluminium) en speciale nikkel/zinklegeringen. De verkoop hiervan wordt geregeld door het sales & marketing kantoor in Zürich. De relatie met de afnemers van de Budelproductie is er derhalve nauwelijks. Niettemin zou hier wellicht nog innovatie te halen kunnen zijn, met name op het gebied van de behoefte aan nieuwe, meer duurzame legeringen en/of grote toepassingen in zinkbaden. b) Een tweede omvangrijke output van de zinkproductie wordt gevormd door zwavelzuur, dat feitelijk een bijproduct is en ontstaat na de roosting van de zinksulfide. Jaarlijks wordt hiervan zo’n 100.000 tot 150.000 ton geproduceerd. Net als bij de zinkbroodjes, gebeurt de verkoop daarvan op basis van (half)jaarcontracten, ditmaal aan DSM Geleen. Ook hier is er dus weinig innovatie en dynamiek in de afhandeling te bespeuren. Niettemin hebben ook andere partijen (bijv. Fujifilm Tilburg) onlangs aangegeven behoefte te hebben aan zwavelzuur en zijn hier wellicht nieuwe verrassende allianties mogelijk. c) Een derde outputstroom is het Budel Leach Product (BLP). Dit is ook een bijproduct van het zinkproces en omvat naast lood, en zilver, delen ijzer en siliciumoxide. Per jaar
produceert Nyrstar Budel hiervan ongeveer 80.000 ton. Het wordt voor zo’n 75% verkocht aan batterijproducenten en de rest aan secundaire Europese (lood)smelterijen, zoals Umicore Hoboken (Antwerpen) en Noyelles-Godault (Noord-Frankrijk). Ook andere partijen in de Kempische Stedenas (zoals bijv. SCK-CEN) hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in (een deel van) deze output, teneinde het te gebruiken voor hun eigen onderzoek. d) Ten vierde produceert Nyrstar Budel jaarlijks ook ongeveer 520 ton cadmium. Thans wordt dit vooral geleverd aan het Belgische Floridienne, die het met name in oplaadbare Ni/Cd batterijen gebruikt. Cadmium is evenwel vluchtig en giftig en thans aan strikte EU-wetgeving onderhevig. Eigenlijk zou het alleen nog in een ‘closed loop’ gebruikt mogen worden en wellicht biedt het DIC daarvoor mogelijkheden. In de VS wordt thans op basis van deze ‘closed loop’ inzet bijvoorbeeld geëxperimenteerd met de productie Cd-Te zonnepanelen. Op termijn zou dit mogelijk een kans voor het DIC kunnen zijn. e) In de vijfde plaats blijft na de gehele zinkproductie ook nog filterkoek over. Dit bestaat in principe uit koperkoek (circa 60%) en een nikkelhoudende- (circa 30%) kobalt (circa 10%) koek. Momenteel wordt dit laatste nog nauwelijks geleverd, doordat het erts uit de Century Mijn nog nauwelijks kobalt bevat. De koperkoek wordt evenwel verkocht aan de secundaire koperindustrie. Het omvat echter nauwelijks 1% van de totale afzet van Nyrstar Budel. f) Voorts produceert het gehele smeltproces ook grote hoeveelheden warmte. Alhoewel Nyrstar Budel ook voorzieningen heeft geïnstalleerd om deze warmte via verschillende cascades weer in te zetten in het eigen productieproces, resteert er uiteindelijk ook nog restwarmte in de vorm van stoom (circa 200 graden Celsius), proceswater (circa 85 graden Celsius) en overige restwarmte (circa 85 graden Celsius). Deze restwarmte is voor diverse bedrijven en mogelijke activiteiten interessant; van de verwarming van tropische zwembaden tot de koeling van landbouwproducten, van de droging van grondstoffen voor biomassa tot de kweek van tropische vissen.
25
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
g) Tenslotte komt er uit het hele proces ook weer water voort. Dit wordt gezuiverd in twee verschillende waterzuiveringsinstallaties, beide van hoog technologisch niveau volgens Biological Desulfirasation (BDS) en Sulphate Reducing Bacteria (SRB). Het resulteert uiteindelijk in een situatie waarbij het water dat oorspronkelijk vanuit de Zuid-Willemsvaart wordt ingelaten, uiteindelijk weer schoner op de Tungelroyse beek wordt afgeleverd. Mogelijk zijn ook andere bedrijven, organisaties en instellingengeïnteresseerd in deze voorziening. h) Last but no least, is er binnen Nyrstar ook veel kennis aanwezig om deze processen veilig en duurzaam te laten plaatsvinden. Dit betreft niet alleen kennis op het gebied van het smelten zelf, maar inmiddels is er ook veel kennis opgebouwd op het gebied van het milieuverantwoord beheer van productieprocessen, terrein en grondwater. Mogelijk kunnen ook hier nadere samenwerkingsrelaties ontstaan.
Vier markten als window of opportunity Over deze eerste inventarisatie van potentiële productmarktcombinaties rondom Budel-Nyrstar cq. DIC zijn circa 25 diepte-interviews gehouden met betrokken stake- en shareholders. Bij deze interviews stonden onderwerpen als innovatie, duurzaamheid en locatie centraal. In aanvulling daarop is flankerend deskresearch uitgevoerd. In het rapport ‘The Zinc Network; bedrijfsonderzoek ten behoeve van de inrichting van het Duurzaam Industriepark Cranendonck’ (Universiteit Utrecht, juni 2011)’ is daarvan verslag gedaan. Uitkomst van dit onderzoek en deze gesprekken is dat er potentieel vier markten te onderscheiden zijn waarop in relatie tot DIC potentiële toegevoegde waarde te bereiken is. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de uitbouw van twee feitelijk aan Nyrstar-Budel reeds verbonden markten en de ontwikkeling twee gelieerde, maar eigenlijk compleet nieuwe markten. Verbonden markten De twee reeds verbonden markten, betreffen ‘energie’ en ‘secundair materiaal’ ofwel recycling. Deze twee markten vertonen thans veel dynamiek op het gebied van innovatie, duurzaamheid en maatschappelijke trends, maar de impact daarvan wordt thans nog nauwelijks rondom Nyrstar-Budel cq. DIC zichtbaar. Uit de gesprekken en het gevoerde onderzoek is duidelijk geworden dat met name hier mogelijkheden aanwezig om het DIC daarbij verder te ontwikkelen richting het cluster/netwerk type ‘industrie’. Aansluiting bij de grondstoffen-, product- en kennisontwikkeling van de bedrijven in omgeving is dan nodig.
Op het gebied van energie is daarbij thans een transitie gaande van ‘grijs naar groen’. Feitelijk geeft ook het reeds bestaande project Duurzaam Arrangement AkzoNobel Nyrstar (DAAN) daaraan reeds uitdrukking. Maar daarnaast zijn hier meer kansen aanwezig op het gebied van energiebuffering voor de piek- en dalmomenten, groene- en zonne-energieproductie, en mogelijk op termijn de productie van closed loop Cd-Te zonnepanelen. Op het gebied van recycling is daarbij thans een transitie gaande van ‘primair’ naar ‘secundair’. Mogelijk nieuwe kansen die zich hierbij voordoen liggen op het gebied van de recycling van gegalvaniseerd staal en/of de recycling van residuen uit de zinkindustrie. Samenwerking met daarop gerichte/gespecialiseerde (groot)bedrijven in een ruime omgeving (straal circa 200 kilometer) is dan aan de orde. Daarnaast zijn hier ook perspectiefrijke allianties mogelijk met andere gespecialiseerde recyclebedrijven. Nieuwe markten De twee nieuwe markten die hier aan de orde zijn, betreffen de optimalisering van het (her)gebruik van ‘restwarmte’ en ‘rare earth metals’, oftewel ‘urban mining’. Ook deze markten vertonen thans veel dynamiek in de overgang van conventioneel naar duurzaam. En juist ook met deze markten kan het DIC zich potentieel ontwikkelen in de richting van het cluster/netwerk type ‘complex’, waarbij het gaat om het opbouwen van relaties tussen bedrijven op basis van input/ output, outsourcing en subcontracting.
Beeld 1: Industriële symbiose in Kalundborg
26
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Schema 5: Voorraad inschatting diverse metalen op basis van jaarlijke wereldconsumptie (David Cohen, New Scientist 2007) Wat betreft de ‘restwarmte’ heeft daarbij thans vooral binnen het bedrijf Nyrstar-Budel zelf een optimaliseringsproces in diverse cascades plaatsgevonden. Door die optimalisering echter meer nadrukkelijk af te stemmen op en te linken aan andere warmte behoevende bedrijven, is er niet alleen toegevoegde waarde voor deze bedrijven mogelijk, maar ook voor Nyrstar-Budel zelf. Mogelijk kan het ook gekoppeld worden aan een tweede warmteproducent, bijv. een biomassacentrale, om de continuïteit in warmte te garanderen. Het kan tevens het imago van de industriële omgeving versterken, zoals ook blijkt uit enkele referentieprojecten die elders reeds gerealiseerd zijn (zie beeld 1). Voorts is de markt van ‘rare earth metals’ volop in ontwikkeling. Dit is mede het gevolg door het besluit van China om de uitvoer van deze metalen te minimaliseren en alleen voor eigen gebruik aan te wenden. Niettemin zijn deze metalen cruciaal voor de high tech en ict industrie. Optie is derhalve om deze metalen uit verouderde gsm’s, laptops, platte beeldbuizen etc. terug te winnen: urban mining. Vooral voor de onderzoeks-, productie en kennisinstellingen in Brainport Eindhoven cq. ELAt zou dat cruciaal kunnen zijn om continuïteit te garanderen. Verdergaande samenwerking tussen een daarop gespecialiseerde recycler, gerichte smelter en deze ‘afnemers’ is dan noodzakelijk. Termijnperspectief Door de co-evolutie van bedrijven op de voornoemde vier markten kan er in en rondom DIC een economisch-
ecosysteem ontstaan dat een specifieke dynamiek voortbrengt (zie ook beeld 1). Daarbij kan er op termijn mogelijk ook een soort ‘related variety’ ontstaan, waarbij bedrijven multilaterale samenwerkingsrelaties aangaan om zodoende zo hoog mogelijke winsten te behalen. Op haar beurt kan dat op termijn wellicht weer aanleiding geven voor andere populaties (onderwijs-, onderzoeksinstellingen, etc.) om zich daarbij aan te sluiten. Uit de gevoerde gesprekken werd dat ook duidelijk, in de zin van: ‘….ja, als dat gebeurt, dan wordt het ook voor ons relevant.’ Het schaalniveau van deze samenwerkingsrelaties is evenwel van ondergeschikt belang, zowel transnationale netwerken (‘global pipelines’) als lokale reuring (‘local buzz’) kunnen van meerwaarde zijn. Daarnaast vergt het een lange adem, gecombineerd met een nauwkeurig, precies uitgiftepatroon en koppeling aan ruimtelijke vraagstukken die deze niet alleen oplossen of verder brengen, maar ook het imago van DIC zelf versterken. Dan kan het DIC, wellicht niet op korte termijn, maar mogelijk wel in een langer perspectief bezien zich potentieel ontpoppen richting het cluster/netwerk type ‘alliantie’, i.c. 1e orde kennisontwikkeling op de voornoemde specifieke markten van energie, recycling, restwarmte en rare earth. Dat is geen zekerheid, maar mogelijk wel een perspectiefrijke window of locational opportunity.
27
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
4. Kansenkaarten en ronde tafelgesprekken Uit deze analyse naar de historische context (hoofdstuk 2) en de potentieel cluster-netwerken rond Nyrstar-Budel (hoofdstuk 3) worden de volgende tussenconclusies getrokken: 1 Regionale inbedding Doorgaan op het huidige pad is in een ruimer evolutionair economisch verband bezien, weinig effectief. De zinkindustrie moet zich vernieuwen om bestaansrecht in deze regio te behouden. Voorts is het DIC op het eerste gezicht weliswaar goed ontsloten (zowel over de weg, via het water, het spoor en eventueel zelfs de lucht), maar dit is zeker in de huidige tijd van overaanbod en vastgoedcrisis onvoldoende om daadwerkelijk onderscheidend te zijn en de gewenste toegevoegde waarde te bereiken. Een sterkere inbedding van het DIC in de omgeving is nodig, niet alleen ecologisch, sociaal-cultureel en ruimtelijk, maar vooral ook economisch, energetisch en in relatie tot haar (mogelijk onterechte, maar nog steeds wel aanwezig milieuvervuilend) imago. 2 Grensoverschrijdende netwerken DIC ligt in het verband van de Randstad en de Brabantse Stedenrij wellicht in een verlaten hoek. Vanuit de EindhovenLeuven-Aken Triangle (ELAt) en de Belgisch-Nederlandse Kempische Stedenrij bezien blijkt het evenwel in een logische rij te liggen van Geel tot Nederweert. Historisch zijn hier de kanalen en de ‘IJzeren Rijn’ belangrijk. Economisch zijn er nu vergelijkbare, elkaar mogelijk versterkende maakindustrieën aanwezig (waaronder twee andere zinkfabrieken van Nyrstar, andere metaalbedrijven, vlakglasproductie, automotive, bouw, productie van onderdelen voor windturbines en het metalen- en energieonderzoek rond het wetenschapspark van Mol) in een mooi heide- en veenlandschap. De verankering van DIC in die omgeving kan versterkt worden door een relatie te zoeken met beide: Brainport/ELAt en de Kempische Stedenas, tussen maken en kennis in een attractief en groen bèta-landschap. 3 Uitwisseling Om dat te bereiken is er ten eerste een grotere grondstoffen-, product- en/of kennisuitwisseling tussen bedrijven nodig, teneinde daarmee toegevoegde waarde en veerkracht te ontwikkelen in de mondiale, volatiele wereldeconomie. Uitgaande van de voorzieningen, unique selling points en in- en output relaties van de Budel-Nyrstar fabriek zelf, lijken daarbij op en rondom het DIC verschillende kansen aanwezig. Deze liggen mogelijk in de uitbouw van feitelijk reeds aan Nyrstar verbonden, maar nog onvoldoende
benutte marktkansen (energie en recycling), alsmede in het aantrekken van potentiële nieuwe markten die thans veel dynamiek vertonen in de overgang van conventioneel naar duurzaam (restwarmte benutting en urban mining). In het verlengde daarvan lijken op termijn op en rondom DIC ook kansen aanwezig tot een verdere valorisatie van een voortgaande kennisontwikkeling op deze markten, mits deze ook meer nadrukkelijk in verband gebracht worden met de sociaal-culturele, ecologisch-groene en toeristischrecreatieve potenties in de ruime internationale omgeving om er hoogwaardig te wonen, werken en verblijven. Uitgaande van deze tussenconclusies hebben we een drietal kansenkaarten ontwikkeld rond de mogelijke ruimtelijke, metallurgische en energetische inbedding van DIC in de omgeving.
De Groene Parel
De ruimtelijke kansenkaart manifesteert zich daarbij op drie schaalniveaus: Nieuw Dorp, Kralensnoer en Grenzeloos Netwerk. NIEUW DORP Van oudsher was er een hechte relatie tussen Budel Dorplein en de zinkfabriek. De zinkfabriek ontwikkelde hier niet alleen woningen voor haar arbeiders en hoger personeel, maar leverde ook gelijkstroom, onderwijs, mogelijkheden voor cultuur in de Cantine, er was een fabriekskapel, een kerk, een boerderij, sportvoorzieningen en zelfs een kleine gevangenis in Franse stijl. Sinds de jaren ’60, bij de overname van de Dor-fabriek zijn al die functies ontweven: de woningen werden verkocht, de publieke functies ondergebracht bij de gemeente, de aanwezige natuur bij de natuurmonumenten en de energievoorziening bij gespecialiseerde energieleveranciers. Sindsdien zoekt elk van deze partijen een eigen optimum en zijn ze van elkaar onthecht, hooguit is er sprake van ‘goede buren’. Met de nieuwe positionering van DIC zijn er wellicht mogelijkheden om enkele waarden van die oorspronkelijke cohesie te herstellen, niet in de traditionele paternalistische zin, maar eerder in gerichte corporatieve acties op specifieke onderdelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: - het ontwikkelen van (stressvrije en zorggarante) woningen in Cranendonck voor de (oude) werknemers van Nyrstar en de mogelijk nieuwe bedrijven aldaar, samen met geïntegreerde huis/tuinservice faciliteiten,(thuis) zorgverlening, kinderoppas of onderwijs;, - het uitgeven van concurrerende (collectieve)
28
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
zelfbouwkavels – dit om de uitstroom van Nederlanders over de grens tegen te gaan – in afstemming op de behoefte van de gehele Kempische Stedenas, gekoppeld aan het herstel van een reguliere treindienstverlenging; - een gezamenlijke waterbeheersing en benutting van het gezuiverde Nyrstar afvalwater voor viskweek, natuurontwikkeling en/of een natuurlijke (eventueel zelfs verwarmde) recreatieve voorziening; - het opbouwen van een sociaal-cultuur-economisch ankerpunt (bijvoorbeeld in/om de Cantine) als uitvalsbasis voor het industrieel erfgoed toerisme, gekoppeld aan expo, kennis- en opleidingsfaciliteiten voor de oude en nieuwe bedrijven op DIC; - open huis faciliteiten en lokale (gast) verblijfsmogelijkheden in Dorpleinstijl voor mogelijke bezoekers dan wel de tijdelijke buitenlandse werknemers van Nyrstar en de nieuwe bedrijven op DIC; maar ook aan: - een verdergaande coöperatie tussen Nyrstar, gemeente, Dorplein bewoners, en eventueel andere belanghebbenden aangaande de uitgifte, exploitatie en beheer van DIC; - de ontwikkeling van een transparant en mogelijk gezamenlijk veiligheidsregime, waarin niet alleen de betrokken (wettelijke) overheden, maar ook de DIC ondernemers en betrokken bewoners zelf met eigen taken en rollen particperen;
- het plaatsen van gemeenschappelijk gefinancierde zonnepanelen op de jarosietvelden voor een eigen collectieve Dorplein energievoorziening achter het net. K RALENSNOER Op het schaalniveau van Cranendonck, zal de inbedding van DIC niet alleen afhankelijk zijn van de bevordering van innovatieve netwerken tussen bedrijven, maar ook van een sterkere relatie met de bedrijfs-/activiteitenterreinen in de buurt. Het aanbod van bedrijfspanden en bedrijventerreinen is groot en dat kan onderling gaan concurreren. Het DICterrein kan dan teveel gezien worden als ‘een wat afgelegen categorie-5-terrein’. Als evenwel de zes werkterreinen tussen haven en station gezamenlijk geprofileerd worden en de weg die hen verbindt opgewaardeerd, kan het hele aanbod de eigen specifieke ruimtelijke kwaliteit benutten, alle aanwezige bereikbaarheidswaarden optimaliseren en een meer gemeenschappelijke exploitatie en branding binnen de context van ELAt en de Kempische Stedenas stimuleren. r 5FO[VJEFOWBOIFU%*$UFSSFJOJTFFOIBWFO #VEFMIBWFO r 5FOOPPSEFOFFOHPFEFSFOTQPPSBBOTMVJUJOH #VEFM4QPPS r )FUUFSSFJOSPOEBJSQBSLEF,FNQFO #VEFM"JSQPSU r #JKEFTOFMXFHLPNUEFLB[FSOFWSJK #VEFM4OFMXFH
<1970
1970-2011
>2011?
Beeld 2, 3 en 4: Cité-cohesie van wieg to graf, fragmentatie vanaf de jaren zeventig, mogelijk nieuwe coöperaties voor morgen
29
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
r 4JOETEFPQFOJOHWBOTUBUJPO.BBSIFF[FIFFGUIFU bedrijventerrein Rondven en dit hele gebied een betere spoorontsluiting (Maarheeze-Station), r &OUFOTMPUUFQBTTFFSUEFSFFLTEF#BSPOJF$SFOFOEPODL waar het langzaam verkeer een ankerpunt heeft (Baronie). Alhier (ter hoogte van de voormalige proefboerderij) zijn kansen aanwezig te komen tot een recreatieve poort voor de Groote Heide, annex pleisterplaats voor voor het fietsknopen- en men- en ruiterpadennetwerk. Feitelijk wordt deze kralensnoer geflankeerd door een vergelijkbare kralensnoer die meer op wonen is georiënteerd: Budel Dorplein oud, Budel-Dorplein nieuw, Budel-Schoot, Budel Centrum, Gastel/Soerendonk en Maarheeze centrum. Dat biedt niet alleen mogelijkheden voor een ontsluitingsstructuur in een soort van laddersysteem, waar de woonkralen ontlast zijn van vrachtverkeer en de werkkralen ontlast van recreatief verkeer, het kan ook een opmaat zijn voor een aangepast omgevings- en inrichtingsbeleid op het gebied van woningdifferentiatie of ‘het juiste bedrijf op de juiste plaats’.
GRENZELOOS NETWERK Verder zijn, zoals uit het historisch overzicht blijkt, de nationale grenzen van België en Nederland, en deels de provinciale grenzen van Noord-Brabant, Belgisch- en Nederlands Limburg van oudsher behoorlijk bepalend geweest in de beperkte, onvoltooide of soms zelfs teruggedraaide ruimtelijke ontwikkelingen van het gebied. Echter, de natuurcompensatie die thans met het DIC gepaard zal gaan kan hier wellicht een majeure doorbraak forceren. Want niet alleen zal die compensatie voor een belangrijk deel op Nederlands Limburgs grondgebied plaatsvinden, maar tegelijkertijd biedt die compensatie mogelijkheden voor een opschaling over de nationale grenzen heen, waarbij met hulp van Europese middelen een grotere investering te bereiken is. Hierbij kan gedacht worden aan het versterken van grenzeloze ecologische verbindingen tussen een veelheid aan verschillende grote en kleine natuurgebieden, zowel natte als droge natuurparels. Voor de natte verbindingen past het vasthouden van water in de brongebieden van de Dommel en de Tungelroyse beek, mede om ‘piekafvoeren’ te beperken en om in droge tijden over voldoende water te beschikken. Tegelijkertijd kan hiermee wellicht ook landschappelijke meerwaarde bereikt
Kaart 14: Woon- en Werkkralen van Cranendonck
30
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
worden door robuustere gebieden te maken die meer belevingsmogelijkheden bieden. Specifieke kansen doen zich hier voor in de corridor langs de Dommel vanaf het Pijnven, via de Vallei van de Dommel naar de Groote Heide, alsmede (na sluiting van de Nassau Dietz kazerne) in de ‘groene’ corridor van de Kempenbroek, via de Weerter- en Budelbergen naar het nationaal park De Grote Peel en eventueel verder. Weliswaar blijft het militaire oefenterrein in functie, maar dit hoeft niet in strijd te zijn met een grotere ecologische en landschappelijke functie. In combinatie hiermee zijn er ook relaties met het Noord-Brabantse Bossen van Bezinning-traject, waarbij kloosters onderling hun (bezinnings-, streekproducten-, zorg- en/of opleidings-) programma op elkaar afstemmen in combinatie met het Lange Afstand Wandel (LAW)netwerk. Hier betreft het dan potentieel vooral de onderlinge interactie tussen de Achelse Kluis (Hamont-Achel), Priorij OLV Klaarland (Bocholt) en Abdij Maria Hart (NL Weert). Daarnaast kan hier gedacht
worden aan het verbeteren van de afstemming tussen het men- en paardenroutenetwerk van Belgisch Limburg, Cranendonck en Weert, alsmede op termijn wellicht aan het uitbuiten van de toeristisch recreatieve mogelijkheden van het Grand Canal du Nord (naar voorbeeld van het Grand Canal Royal du Midi in Zuid-Frankrijk), mede als mogelijke verbinding tussen de attractiepunten van het rijke industrieel Kempens erfgoed van Cité’s, Mijn-Tuinwijken en Company Towns en Company Villages.
Nieuwe Materialen en Nieuwe Energie In vergelijking daarmee staan de twee andere kansenkaarten, meer in het teken van de verbeelding en ruimtelijk-economische uitwerking van de kansen en mogelijkheden die reeds in hoofdstuk 3 geïdentificeerde zijn.
Kaart 15: Grenzeloze groen-, cultuur- en recreatienetwerken Cranendonck
31
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Wat betreft de kansenkaart Nieuwe Materialen betrof dat:
Wat betreft de kansenkaart Nieuwe Energie betrof dat:
- de ruimtelijk-economische uitwerking van de mogelijke differentiatie met betrekking tot de in- en output relaties van de drie Nyrstar plants in de Kempische Stedenas (Budel-Overpelt-Balen), in afstemming op de behoeften en ambities van andere geïnterviewde stakeholders en ankerpunten in de Kempische Stedenas; - de verbeelding van de mogelijke (logistieke) netwerken op het gebied van de input van secundair materiaal en verwerking van staalpoeder(zie kaart 16); - de uitwerking van de ruimtelijke consequenties van urban mining en rare earth op het DIC zelf, alsmede in relatie tot zijn omgeving; - kartering van de mogelijke gegadigden voor het idee van het ontwikkelen van een expo of een kennis- en opleidingsinstituut op het gebied van (nieuwe) metalen op DIC in een ruime omgeving (kaart 17).
- de verbeelding van de ruimtelijke implicaties voor mogelijke verduurzaming van de input van de energiehuishouding van DIC op zowel een internationaal (Benelux) niveau, als op het niveau van de locatie; - de uitwerking van de ruimtelijke implicaties voor een verdere benutting van de aanwezige restwarmte van Nyrstar voor bijvoorbeeld mestdroging en bio-vergisting op zowel een regionaal, als lokaal niveau (kaart 18); - de ruimtelijke implicaties van een eventueel verder gebruik van het als bijproduct vrijkomende cadmium in een closed loop productie van Cd-Te zonnepanelen en NiCd batterijen; - de kartering van de potentiële mogelijkheid om ook het DIC als testlocatie meer nadrukkelijk in te zetten op het gebied van de kennisvalorisatie van de r&d op het gebied van duurzame energie, in relatie tot de andere betrokken kennis- en wetenschapsparken van ELAt (kaart 19)
Beeld 5: Sfeerbeeld Nieuwe Materialen
Beeld 6: Sfeerbeeld Nieuwe Energie
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kaart 16 en 17: Deelkaarten logistiek mogelijke retourstromen, metaalbedrijven regio Brabant tbv Kansenkaart Nieuw Materialen
32
33
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kaart 18 en 19: Deelkaarten regionaal netwerk restwarmte, kennisvalorisatie energie tbv Kansenkaart Nieuwe Energie
34
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Ronde Tafelgesprekken Elk van deze kansenkaarten zijn vervolgens aan drie opeenvolgende tafels van telkens weer circa 20 betrokken stake- en shareholders van ondernemers, onderzoeksinstellingen, overheden en burgers besproken. Verschillende aanzetten voor verdere coalities, onderzoek of mogelijke verkenningen kwamen daarbij naar voren. Sommige richtingen zijn daarbij nadrukkelijk (als onhaalbaar of onwenselijk) afgewezen of nog even in de ijskast gezet; andere wat meer omarmd, aangevuld en/of door meerdere partijen als perspectiefrijk gezien. In het bijzonder betroffen dat mogelijkheden met betrekking tot het gebruik van de restwarmte van de Budelse Nyrstar plant, alsmede de mogelijkheden met betrekking tot het verder uitwerken van de recycling mogelijkheden. Minder perspectiefrijk worden de mogelijkheden ingeschat op het gebied van de geïdentificeerde markten nieuwe energie en rare earth/ urban mining. Dit neemt niet weg dat weliswaar op termijn, en vooral met betrekking tot de kansen op het gebied van restwarmte en recycling, wel degelijk mogelijkheden worden gezien voor een verdere kennisvalorisatie op deze terreinen. Tegelijkertijd ziet men goede kansen en aanleiding om te komen tot een veel betere ruimtelijke, culturele en sociale inbedding van het DIC. Rijp en groen komen daarbij vooral de volgende acties en projecten naar voren, die mogelijk en onder geschikte voorwaarden kunnen rekenen op brede steun en investeringsbereidheid bij de gespreksdeelnemers (zoals gezegd in de brede zin van geld, kennis, tijd, draagvlakversterking, regelgeving etc.).
Twaalf kansen tot duurzame innovatie 4.1 Restwarmte benutting De laagwaardige restwarmte van Nyrstar-Budel biedt een interessante kans in relatie tot de ontwikkelingen rondom de biobased economy, zeker in dit gebied van intensieve veehouderij. Te denken valt aan bio-brandstoffen, bio-gas, nieuwe verpakkingsmaterialen op basis van biomassa, vezels voor papier en karton, terugwinning van mineralen uit dierlijke mest. Daarnaast kan uit een mengsel van rubberchip en biomassa, via pyrolyse biofuel geproduceerd worden. Hiermee kan niet alleen een betere sluiting van de kringloop van bijvoorbeeld autobanden gerealiseerd worden, maar ook schone energie geproduceerd die door Nyrstar weer gebruikt kan worden. Groot voordeel is dat DIC goed intermodaal bereikbaar is, en dat Nyrstar een jaarrond productie kent en dus een continue electriciteitsafname, alsmede een dagelijkse productie van restwarmte. Daarnaast kan binnen Nyrstar wellicht de warmtecascade verlegd worden waardoor er hoogwaardigere warmte voor aanvullende processen benut kan worden
Periode: korte termijn Actoren: Nyrstar, corporatie van intensieve veehouders, landbouwbedrijven, biogasbedrijf en bandenrecycling bedrijf, Van Gansewinkel .......... Moeilijkheidsgraad: laaghangend fruit 4.2 Verdere biobased kennisvalorisatie De ontwikkelingen rondom de biobased economy staan nog in de kinderschoenen en de kennisontwikkeling is hier nog sterk in beweging. Zo kan bijvoorbeeld via de zuurstof-arme verbranding van biomassa, Biochar geproduceerd worden. Die productie is een nieuwe methode om CO2 vast te leggen; wat hier een extra voordeel is in relatie tot de CO2 emissie rechten. Het product zelf kan verder worden afgezet als bodemverbeteraar in de tuinbouw of de plantenteelt. Periode: lange termijn Actoren: Nyrstar, WUR, Biochar producenten, onderzoeksinstellingen Moeilijkheidsgraad: middenhangend fruit 4.3 Zonne-energie veld Verwacht wordt dat het nog 10 à 20 jaar zal duren totdat zonnepanelen ook zonder subsidie rendabel voor de industrie aangewend kunnen worden. Maar dan is de aanwezige ruimte boven de huidige jarosietbekkens een asset. Al die hectaren leveren dan immers wel wat op en er valt met het gebied weinig anders te doen. Een voordeel is dat de zonnecellen relatief eenvoudig verwijderd kunnen worden, mochten de jarosietvelden ooit nog ontgonnen worden voor de restmetalen die daar inzitten. Verder mogen de panelen niet te warm worden. Proceswater kan daartoe over de panelen gesproeid worden en vervolgens centraal opgevangen en als warmwater benut voor de voornoemde processen. Het terrein is ook geschikt om de zonne-energie op te slaan in brandstofcellen, maar aangezien de smelter 24 uur per dag veel elektriciteit nodig heeft, lijkt het efficiënter die relatief kleine hoeveelheid opgewekte zonne-energie direct af te nemen. Periode: middellange termijn Actoren: Nyrstar, Energieagenda Brabant Moeilijkheidsgraad: laaghangend fruit 4.4 Energiebuffering De Nyrstar-Budel plant is een volcontinu bedrijf dat 24 uur per dag veel elektriciteit nodig heeft. Het heeft de mogelijkheid om de intensiteit van het productieproces en daarmee in de afname van het net te laten variëren. Hierdoor is het bedrijf een buffer in het elektriciteitsnet, Met een toenemende inzet op en daarmee afhankelijkheid
35
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Korte termijn
Laaghangend Fruit
Middelhangend Fruit
4.1 Restwarmtebenutting
Middellange termijn
Lange termijn
4.3 Zonne-energieveld
4.4 Energiebuffering
4.5 Staalpoederverwerking
4.2 Biobased kennisvalorisatie
4.6 Metalschool 4.12 Wonen in de Kempische As
4.11 Grand Canal du Nord
4.8 Grensoverschrijdend Groen
4.7 Reststromen Nyrstar 4.9 Waterbuffering 4.10 Cantine c.a.
Hooghangend Fruit
Schema 6: Veelbelovende allianties van korte naar lange termijn en hoog- en laaghangend fruit van duurzame energiebronnen als wind- en zonne-energie zou die buffering van piek- en dal momenten op het net van cruciale betekenis kunnen zijn. Uitonderhandeling met de netbeheerder is hierbij aan de orde. Periode: lange termijn Actoren: Nyrstar, netbeheerder,Energieagenda Brabant Moeilijkheidsgraad: laaghangend fruit 4.5 Staalpoeder verwerking Thans heeft Nyrstar nog nauwelijks ervaring met de verwerking van residuen uit de staal industrie. Niettemin zouden de drie Nyrstar smelters samen (Budel, Balen en Auby) voldoende schaalgrootte kunnen genereren om hier een rol van betekenis te vervullen. Daarin zit dan meer waarde dan veelal bekend is. Voorwaarde is dan wel dat Nyrstar de voorbewerking van staalpoeder tot een relatief zuiver zinkoxyde, via waelzovens dient te integreren in haar productieproces. In de omgeving zijn er partijen die potentieel met Nyrstar willen samenwerken, maar dit hangt tevens af van wederzijdse kostenvoordelen.. Voorbij die kostenevaluatie kan in ieder geval een innovatieve samenwerking ontwikkeld worden richting kennis en duurzaamheid. Of dat tot (nieuwe) bedrijfsontwikkeling op het DIC kan leiden, volgt daarna. Periode: middellange termijn Actoren: Nyrstar, MCM, andere betrokken bedrijven Moeilijkheidsgraad: middenhangend fruit 4.6 Metalschool Het is een alom gevoeld probleem dat de jongere generatie minder voor techniek kiest waardoor er problemen
zijn bij de werving van personeel. Er zijn ook weinig opleidingen die specifiek voor de metaalsector kiezen, waardoor de opleiding (van productie tot design) sterk gefragmenteerd is. Dat probleem werd door alle deelnemers aan de metaalgesprekstafel gevoeld, terwijl de indruk werd gewekt dat dit breder speelt. Probleem is echter dat dit niet per bedrijf afzonderlijk kan worden aangepakt en dat gezamenlijke actie noodzakelijk is. Wellicht kan het DIC een aanleiding zijn om hier meer gerichte actie te ondernemen. De gebiedseigenaar is dan in feite de eerst aangewezene om dit op te pakken. Dan kan ter plekke ook een verdere kennisontwikkeling worden opgebouwd. Daarnaast is hier een koppeling mogelijk met het idee van de ‘ontdekfabriek’ (7-11 jaar) en het ‘Technasium’ (12-18 jaar) bij het Juniorcollege in Cranendonck. Periode: middellange termijn Actoren: Nyrstar, Nedzink, Metaalbedrijven in de omgeving, middelbaar/voorbereidend onderwijs. Moeilijkheidsgraad: hooghangend fruit 4.7 Reststromen Nyrstar Budel Vanuit de overtuiging dat ‘afval niet bestaat’, is Van Gansewinkel bereid om samen met Nyrstar te bezien in hoeverre de reststromen en bijproducten van de NyrstarBudel plant tot een hogere toegevoegde waarde en duurzaamheid kan leiden. De verwachting is dat daaruit dan nieuwe concrete cases en initiatiefnemers zullen ontstaan. Periode: korte termijn Actoren: Nyrstar, Van Gansewinkel Moeilijkheidsgraad: middenhangend fruit
36
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
4.8 Grensoverschrijdend groen netwerk Men herkent dat de natuurcompensatiemaatregelen voor het DIC een belangrijke kans kunnen zijn om te komen tot een verdere grensoverschrijdende toegevoegde waarde met hulp van Europese cofinanciering. Aandacht gaat hierbij in eerste instantie uit naar de versterking van de ecologische verbindingen tussen de verschillende natuurgebieden. Daarbij zouden die verbindingen vooral gezocht en versterkt moeten worden tussen gelijke ecotypen, bijvoorbeeld natte en droge verbindingen. Uitwerking in het verlengde van lopende grensoverschrijdende projecten als de Kempenbroek en de Groote Heide is daarbij aan de orde. Daarnaast dient hier ook gezocht te worden naar de versterking van de landschappelijke invalshoek, waarbij flankerend aan en rondom het DIC terrein robuustere corridors gerealiseerd worden die meer belevingsmogelijkheden kunnen bieden voor de mensen. De verbeterde aansluiting van de bestaande fiets-, men- en paardenknoppuntennetwerken ter weerszijde van de nationale grenzen maakt daarvan deel uit. De internationale recreatieve knooppuntfunctie van Budel Dorplein kan daarmee versterkt worden. De realisatie van een passage over de Zuid-Willemsvaart ter hoogte van Budel Dorplein is daarvan dan onderdeel. Periode: korte termijn Actoren: Natuurmonumenten, Kempens Landschap Antwerpen, Regionaal Landschap de Lage Kempen, Ark Natuurontwikkeling, EC Moeilijkheidsgraad: laaghangend fruit 4.9 Waterbuffering Het concept van de ‘waterhouderij’ werd door de stakeholders niet als erg kansrijk beoordeeld, althans niet in economische zin. Wel ziet men veel in het realiseren van voorzieningen voor het vasthouden van water ten behoeve van natte natuurtypen (o.a. de Hoort en het Ringselven), voor het vasthouden van oppervlakte water zodat ook andere functies in droge tijden geen beroep doen op het kwalitatief hoogwaardige grondwater en voor het vasthouden/ bergen van water om piekafvoeren te voorkomen. Vooral de brongebieden van de Dommel en Tungelroyse beek lenen zich daarvoor. Samen met de natuurbeheerder en de grondeigenaren zal het Waterschap de Dommel daar verdere verkenning naar doen. Periode: korte termijn Actoren: Waterschap de Dommel, Ark Natuurontwikkeling, Natuurmonumenten,... Moeilijkheidsgraad: middenhangend fruit 4.10 Cantine c.a. Men herkent de mogelijkheden en cultuur-historische waarde van het Dorplein/Cantine. Men stelt echter dat dit
niet alleen een toeristisch-recreatief doel moet dienen, maar ook lokale functies (onderwijs, opvang, cultuur) en bijv, een zinkexpo, streekmakelaar, tourpleisterplaats moet omvatten. Deze actie heeft derhalve nadrukkelijke koppelingen met andere kansen hier besproken. In het verleden zijn daarvoor al voorstellen ontwikkeld, maar deze zijn financieel onhaalbaar gebleken. Het dan terugvallen om de huidige situatie is niettemin wat erg gemakkelijk. Wellicht is een tussenweg te vinden. Men stelt dat hierbij niet zozeer een museale organisatie aan de orde is, maar dat het mogelijk moet zijn een meer innovatieve route te begaan richting een meer levende attractie is, waarbij de nadruk ligt op lokale verhalen en het betrekken van de inwoners zelf en mondeling overlevering. Indien dit werkt, kan dan op termijn bezien worden of een opschaling aan de orde is in combinatie met het andere industrieel erfgoed in de (ruime) omgeving. Periode: korte termijn Actoren: Nyrstar, Bewoners Dorplein, Eigenaar Cantine, projecteigenaren flankerende kansen Moeilijkheidsgraad: middenhangend fruit 4.11 Grand Canal du Nord Men herkent nauwelijks de toeristische/recreatieve kansen van een dergelijk initiatief en ziet ook niet direct hoe Budel Dorplein daarbij goed kan aansluiten. Niettemin ziet men hierbij wel mogelijkheden voor de optimalisering van de deels reeds aanwezige fietssnelweg, het verbeteren van de oversteekbaarheid (nieuwe fietsbrug) in combinatie met de versterking van de woongelegenheid hier. Periode: lange termijn Actoren: samenwerkende regionale overheden Moeilijkheidsgraad: middenhangend fruit 4.12 Wonen in de Kempische As De behoefte aan de versterking cq. de herinvoering van een reguliere personen dienstregeling over het spoor op de missing link tussen Neerpelt en Weert wordt alom gevoeld. Dat kan niet alleen het grensoverschrijdend verkeer, de versterking van de Kempisch Stedenas, maar ook de algemene oriëntatie tussen Midden-Limburg en Vlaanderen ten goede komen. Hetzelfde geldt overigens ook voor de weginfrastructuur. Indien aanvullende woningbouw in Cranendonck daarvoor de nodig (extra)massa kan realiseren lijkt dat bespreekbaar. Een nadere verkenning van de potentiële grensoverschijdende markt (zowel in de richting van de kenniswerkers van Brainport Eindhoven, als in de richting van mogelijk nieuwe NederBelgen cq, het vasthouden van Nederlandse migranten aan deze kant van de grens) is hier nodig. Periode: middellange termijn Actoren: samenwerkende provincies en lokale overheden aan weerszijden van de nationale grenzen Moeilijkheidsgraad: hooghangend fruit
37
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
5. Scenario’s met een visie De rode draad door de in hoofdstuk 4 geïdentificeerde kansen is dat Nyrstar in veel gevallen een bepalende factor is. Om DIC te kunnen laten slagen als een duurzaam en hoogwaardige industriepark dient Nyrstar in haar mondiale productie afwegingen tevens een omslag te maken naar meer aandacht voor, en een grotere openheid naar potentiële, regionale partners van buiten, voornamelijk voorwaarts in de keten. Mogelijk dat hier sprake is van een verschil in belangen en oriëntatie tussen de internationale strategen (lees: het hoofdkantoor) en de regionaal georiënteerde delen (lees: het Budelpark management) van het bedrijf. Want het is thans nog maar de vraag of de multinational Nyrstar, met haar huidige focus op de optimalisering van haar productieproces, vooral achterwaarts in de keten, tot die voorwaartse omslag bereid is. Niettemin wordt niet verwacht dat zonder die omslag het DIC de aangegeven kansen op de voornoemde terrein in voldoende mate kan effectueren. Uit de bilaterale en ronde tafelgesprekken bleek immers overduidelijk dat de huidige situatie voor veel potentiële partners onvoldoende is om verleid te worden tot innovaties of investeringen. In plaats van een eindbeeld, hebben we derhalve besloten om hier een aantal ruimtelijke en sociaaleconomische scenario’s te schetsen teneinde extra argumenten te geven voor de besluitvorming die thans en in de komende tijd gemaakt dient te worden. Op het moment van de rapportering van dit onderzoek kan het immers nog meerdere kanten op.
Doorgaan op de huidige weg Het eerste scenario is doorgaan op de huidige inzet. Dit scenario biedt volgens dit onderzoek op zich onvoldoende garanties om tot het beoogde Duurzaam Industriepark Cranendonck (DIC) te komen. Duurzaamheid wordt immers niet alleen gedefinieerd vanuit een exclusief leefmilieu oogpunt, maar vooral ook in sociale en economische zin; het gaat om planet, people én profit. Dit laatste betreft dan bovendien niet alleen het financieel-economisch plaatje van de kosten en baten en zicht op een verantwoord uitgiftepatroon, maar bovenal ook het zicht op een innovatieve en veerkrachtige economische ontwikkeling, in dit geval met betrekking tot(maak)industriële activiteiten in deze regio. Weliswaar heeft de grondeigenaar (Nyrstar) in het verleden reeds tal van compenserende maatregelen toegezegd en aanpassingen aan de oorspronkelijke plannen gedaan, maar dit heeft er nog niet voor gezorgd dat zowel de directe omwonenden, als mogelijke partners van buiten voldoende vertrouwen hebben in een verantwoorde en hoogwaardige invulling van het industriepark op termijn. Blijkbaar zijn andere overwegingen dan puur ruimtelijke hier meer doorslaggevend (bijv. op het punt van veiligheidsrisico’s, economische conjunctuur en imago). Daarbij komt dat Nyrstar rekent met een return on investment tot maximaal 5 jaar en als gevolg van haar achterwaarts gerichte bedrijfsstrategie tot nu toe nauwelijks
innovatieve activiteiten ontplooit op het gebied van bijvoorbeeld aanvullende milieutoepassingen, recycling, nieuwe materialen, energie en urban mining. Het is dan ook niet ondenkbaar dat op DIC zich bedrijven zullen vestigen, die in afgeleide zin nog wel iets met de Budel-Nyrstar plant of elkaar te maken hebben, maar waarbij de gewenste ‘related variety’(en de daarmee gepaard gaande dynamiek en innovatiekracht) zowel op het terrein zelf als in relatie tot de omgeving in onvoldoende mate plaatsvindt. In een dergelijke context zal het DIC-cluster niet boven het eerder geduide niveau van ‘formatie’ uitstijgen. Maar wat meer is, een hechte economische inbedding van Nyrstar-Budel in de omgeving met doorslaggevende terugverdieneffecten en/ of wederzijdse toegevoegde waarde zal tevens nauwelijks plaatsvinden. In dit scenario blijft derhalve de mogelijkheid bestaan dat afhankelijk van de mondiale omstandigheden Nyrstar op termijn zou kunnen besluiten om haar activiteiten op DIC af te bouwen, dan wel op een lager pitje te zetten. Het blijft dan immers feitelijk een stand-alone bedrijf, ondanks dat het wellicht ruimtelijk is omgeven met andere bedrijfsactiviteiten. Gerekend buiten de vervangingswaarde, bieden mogelijkheden elders dan even goede of wellicht zelfs betere perspectieven. DIC zonder Nyrstar is echter geen optie. Want in dat geval blijft de regio achter met het uiteindelijke schrikbeeld van volledig ontheemde bedrijven en een categorie 4 à 5 bedrijventerrein, als zovele andere. Het is dan nog maar de vraag of de regio zich daarvoor leent, dan wel of in de ruime omgeving van Nederland en Vlaanderen daartoe betere mogelijkheden beschikbaar zijn, bijv. het Kristalpark Balen, Moerdijk, DSM/Chemelot etc. Dit neemt niet weg dat in dit scenario de compensatiemaatregelen voor DIC wel doorgaan en dat derhalve de aangegeven kansen op het gebied van de versterking van een grensoverschrijdende ecologische en landschappelijke hoofdstructuur zeker verder verzilverd kunnen worden. Dat kan in combinatie met de aangegeven kansen op het gebied van de recreatieve infrastructuur (zie kans 4.8) en op het gebied van het meer vasthouden van schoon water in de brongebieden, eventueel gekoppeld aan de state-ofthe art waterzuiveringsmogelijkheden van Nyrstar-Budel (zie kans 4.9). Wel vraagt dit scenario om een opwaardering van de ontsluitingsstructuur, met name over de weg. De extra bedrijfsactiviteiten vragen daarom. Verbetering van de doorstroming op de Oostelijke Randweg van Budel (voornamelijk voor vrachtwagens), als onderdeel van de integrale Infravisie Midden-Limburg zullen dan nodig zijn. Onderdeel daarvan zijn o.a. ook de westelijke randweg Weert en de upgrading van de verbinding tot de oostelijke ringweg in combinaite met een omleidingsroute rond Hamont. Niettemin blijven de interacties van DIC met een ruimere omgeving in dit scenario beperkt. Hierdoor zal een verdere integratie van Cranendonck en Weert/Nederweert in de Kempische Stedenas cq. Vlaanderen, zowel in economische, als ruimtelijke en infrastructurele zin moeizaam en beperkt blijven.
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kaart 20: Verbeelding scenario doorgaan
38
39
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
40
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Stoppen op de huidige weg Gegeven de beperkte meerwaarde van het voorgaande scenario voor de regio sec en gegeven de lange termijn onzekerheid over een daadwerkelijk duurzaam industriepark, zou men op dit moment – mede onder druk van de omwonenden en lokale partijen - ook nog kunnen besluiten tot het stopzetten van de eertijds ingeslagen weg; met andere woorden tot geen DIC en het niet voltooien van het bestemmingsplantraject. In dat geval komt men weliswaar tegemoet aan de verlangens van een deel van de lokale bevolking en sluit men de mogelijkheid van een gebiedsvreemd bedrijvenpark zeker uit. Maar men toont zich dan voor Nyrstar ook wel een zeer onbetrouwbare partner. Zeker ook gelet op het reeds tien jaar doorlopen proces en de investeringen en toezeggingen die daarbij in de tussentijd door Nyrstar zijn gedaan, zal dat - om het eufemistisch te zeggen -noch op het hoofdkantoor in Zürich, noch door het Parkmanagement van Budel-Nyrstar zelf in dank aanvaard worden. Meer dan bij het vorige scenario zal er derhalve bij Nyrstar een neiging kunnen ontstaan om in voorkomende situaties het accent van de zinkproductie zoveel mogelijk te verplaatsen naar plekken die hun gunstiger gezind zijn (bijv. Balen in België of Auby in Frankrijk), dan wel zich geheel terug te trekken uit Budel/West-Europa. In dat geval ontstaat de mogelijkheid van de verkoop van de plant (bijv. aan China Minmetals Corporation of aan het Indiase Hindustan Zinc Limited die mogelijk geïnteresseerd zouden kunnen zijn in een stronghold op het West-Europese vaste land) of wellicht zelfs in de afbouw en volledige ontmanteling van de fabriek. In beide gevallen is echter de vraag of de regio daarbij wint. In het eerste geval verlaat men zich dan immers op een bedrijfscultuur die meer op schaalvergroting dan op duurzaamheid is gericht. In het tweede geval betreft het niet alleen een enorme kapitaalvernietiging (bijv. met betrekking tot de spoorvoorziening, aansluitpunt op het hoogspanningsnet, state-of-the art waterzuivering etc.), maar heeft het tevens vergaande andere gevolgen. Ten eerste betekent dat immers de afbouw van de Cranendonckse werkgelegenheid met circa 450 personen, die met hun gezinnen voor circa 1/3 in Hamont/Achel, 1/3 in Cranendonck en 1/3 in Weert wonen. Dat zou een verdere ontgroening/vergrijzing en demografische krimp in de hand werken, die volgens de prognoses op dit moment al reeds 4.000 personen groot is, tot circa 16.000 Cranendonckers in 2040. Op haar beurt zal dat weer gevolgen hebben voor het voorzieningenniveau in de gemeente. Ten tweede zal dit scenario betekenen dat de circa € 3 miljoen compensatie in natuur- en landschap niet zal doorgaan. In het verlengde daarvan zullen ook de kansen voor een verdere versterking van de grensoverschrijdende groenstructuren, met Vlaamse en eventueel zelfs additionele Europese
middelen niet gerealiseerd kunnen worden. Zeker ook gelet op de afbouw van de nationale overheidsbemoeienis met de ecologische hoofdstructuur zal een versterkte groenontwikkeling moeizaam te realiseren zijn. Dit wordt ten derde dan nog eens extra versterkt doordat per 2015 het beheer van de jarosietbekkens wordt overgedragen aan de provincie Noord-Brabant. Tenslotte zal een verdere ontmanteling van de zinkfabriek ook grote gevolgen kunnen hebben voor de leefbaarheid en cultuur-historische waarde van Budel-Dorplein. Want weliswaar ontstaat dan wellicht de mogelijkheid dat Budel-Dorplein zich meer kan profileren als groene parel voor de high-tech kenniswerkers uit Brainport. Maar het zal dan geheel op eigen kracht moeten concurreren met de meer goedkope mogelijkheden net over de Belgische grens of andere hoogwaardige woonmilieus rond Brainport, zoals bijv. de achtzaligheden rond Eersel. Dit scenario biedt daarmee het meeste perspectief op a) een verslechtering van het woon-, leef- en werkmilieu en/of b) een versterking van een negatieve spiraal, en olievlekwerking, die met de geprognotiseerde demografische krimp dreigt. Bij gebrek aan dynamiek, financiering, investeringskracht en/of aanvullende compensatiemaatregelen kan het leiden tot een verdere verruiging van het landschap met een basisbeheer om de milieuproblematiek te stabiliseren. Daarbovenop komt dan nog het aangekondigde vertrek van defensie uit de Nassau Dietz kazerne. In dit scenario zal het Nederlandse deel van de Kempische Stedenas waarschijnlijk dan sterk achterblijven bij de ontwikkelingsdynamiek aan Belgische kant. Een verdere integratie van de Kempische As tot een majeure maak-onderzoeksas in het grotere kader van ELAt zal dan niet of beperkt plaatvinden. Mogelijk dat de regio rond Cranendonck daarbij dan aan betekenis kan winnen voor de rust- en (ruige)natuurzoekers, maar dit is een bescheiden recreatief-toeristische meerwaarde, die niet goed kan opwegen tegen het majeure ‘verlies’ aan dynamiek en levendigheid.
41
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Vernieuwen van de huidige weg Resteert een derde scenario dat gericht is op een vernieuwing, versterking en vooral verbreding van de op zich veelbelovende koers die in het verleden is ingezet. Want de indruk uit de gevoerde gesprekken is dat het tot nu vooral een conventioneel ‘van binnen naar buiten gericht’ (acquisitie-) proces is geweest en niet één van co-evolutie. Samen met het bedrijf Nyrstar en betrokken overheden is de afgelopen jaren (weliswaar met compensatietoezeggingen aan derden) een ontwerp-bestemmingsplan voorbereid, maar deze is vrij recent aan de omwonende burgers en belanghebbenden voorgelegd. Voorts zijn daarover (weliswaar na een marktverkenning) pas vrij recent mogelijk gegadigde bedrijven geconsulteerd. Als dit onderzoek echter iets duidelijk maakt dan is het wel dat het DIC alleen een kans van slagen heeft als het een volstrekt heldere ambitie voor de lange termijn vastlegt, die onmiskenbaar onderdeel is van een gezamenlijke actie van zowel de betrokken overheden, (gegadigde) ondernemers, als omwonende burgers. Het vereist een stevig commitment van alle partijen voor de lange termijn (meer dan 5 jaar) op basis van het beginsel ‘voor wat, hoort wat’. Het vereist een lange adem, en een brede investeringsstrategie in geld, draagvlak, tijdinzet, uitstraling, innovatiedrang, wet- en regelgeving etc., waaraan alle partijen (overheid, onderneming, burgerij) zich committeren en in uitvoering elkaar onderling aanvullen. Daarbij dient een gericht uitgifte beleid van DIC geflankeerd te worden met een gerichte open bedrijfsstrategie van Nyrstar Budel, alsmede met daarop aansluitende en ondersteunende flankerende ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving; dit om het nog aanwezig negatief milieuvervuilend imago in een positieve om te zetten. Het een zal het ander moeten versterken en een eenduidig beeld naar buiten toe representeren. Op basis van het onderzoek en de gevoerde gesprekken wordt duidelijk dat het overkoepelend beeld daarbij het lange termijnbeeld kan zijn van een innovatief, veilig en duurzaam industriepark op het gebied van schone energie, met een strategische rol in regionale second life & cradle-to-cradle retourstromen van duurzame metalen en andere materialen, ingebed in een groen en cultuur-industrieel hoogwaardige omgeving voor een innovatieve maakindustrie: Zin(c)energy Park Dat beeld hoeft zich dan ook niet alleen te beperken tot het DIC sec, maar kan zich uitstrekken over alle werkkralen langs de Oostelijke Ringweg van Budel, van de haven tot het station Maarheze. Tegelijkertijd kan die inzet dan aanleiding geven tot een vernieuwing van de Airport Kempen, die zowel de het profiel van deze luchthaven ten goede zal kunnen
komen, als tegelijkertijd de hinder voor de omwonenden kan beperken. Zowel naar inhoud, als naar organisatie dient een geïntegreerde uitwerking daarop afgestemd te zijn. Wat betreft de fysieke ingrepen en het gebruik van de ruimten(hardware & software) betreft het hier: r EFCFOVUUJOHWBOEFLBOTFOEJFIFU%*$CJFEUPQIFUHFCJFE van de groene energie en biofuel (kans 4.1), alsmede de mogelijke verdere biobased kennisvalorisatie in het verlengde daarvan (kans 4.2) in afstemming op een mogelijke verlenging van de warmtecascades binnen de Nyrstar-Budel plant zelf; r EFWFSCSFEJOHWBOIFU%""/JOJUJBUJFG %VVS[BBN Arrangement Akzo Nysrstar) in combinatie met de optimalisering van de buffering van het nationale energienet in geval van over- en onderbelasting (kans 4.4); r XBBSNPHFMJKLFFO[PHSPPUNPHFMJKLFQSPêMFSJOHWBO duurzame mobiliteit (elektrische auto’s, (elektrische) fietsen, biofuel landbewerking) voor het direct omgevingsverkeer, gekoppeld aan de groene energie output van het DIC en op termijn aan het zonnepanelenveld op de jarosietbekkens (kans 4.3); r EFVJUXFSLJOHWBOEFNPHFMJKLIFEFOPQIFUHFCJFE van closed loop&second life metalen (kans 4.5), zo mogelijk gekoppeld aan de uitbouw/aanpassing van de smeltcapaciteit en recycling van aanverwante en voor de regio perspectiefrijke reststromen (kans 4.7) op het gebied van research & development; r EFPQCPVXWBOFFOZin(c)energy Ankerpunt rond Budel Dorplein (Cantine c.a.) op het gebied van een expo en profilering van de bedrijfsactiviteiten DIC, gekoppeld aan een Ontdekfabriek, Technasium, en/of Metalschool aansluitend bij het Juniorcollege in Cranendonck (kans 4.6), cultuurhistorie industrieel erfgoed, eventplein, pleisterplaats toeristisch-recreatieve routes en huisvesting van tijdelijke medewerkers DIC (kans 4.10); r EFWFSTUFSLJOHWBOJOUFSOBUJPOBMFFDPMPHJTDIFDPSSJEPST en robuuste landschappelijke verbindingen, in het verlengde van de lopende grensoverschrijdende projecten Kempenbroek en de Groote Heide (kans 4.8), gekoppeld aan een groene dooradering van het DIC terrein zelf (ter vergroting van het imago, werkmilieu en onderlinge toegankelijkheid); r EFLPQQFMJOHWBOEJFHSPFOFDPSSJEPSTBBOIFU[PWFFM mogelijk vasthouden van water in brongebieden van de Dommel en Tungelroyse beek, als reserve in tijden van droogte en het voorkomen van overlast in de benedenloop tijdens natte periodes (kans 4.9); r XBBSOPEJHFONPHFMJKLEFVJUHJGUFWBOXPOJOHCPVXLBWFMT voor de nieuwe DIC-werknemers c.a., overeenkomstig de (mede door het rijk gestimuleerde) principes van particulier en/of collectief particulier opdrachtgeverschap (kans 4.12).
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kaart 21: Verbeelding scenario stoppen
42
43
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kaart 22: Verbeelding scenario vernieuwen
44
45
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
46
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
r EFHFGBTFFSEFVJUCPVXWBOEFJOUFSOFFOJOUFSOBUJPOBMF weginfrastructuur in het verlengde van de DIC ontwikkelingen, als onderdeel van het grensoverschrijdend infrastructuur overleg tussen Weert, Cranendonck en Leudal met elf Belgisch Limburgse gemeenten. Anders dan de daar reeds afgesproken maatregelen zijn hier gelet op de ambities extra maatregelen nodig om de integratie binnen de Kempische Stedenas krachtig te bevorderen. Onderdeel daarvan zou mogelijk kunnen zjin het herstel van de grensoverchijdende treinverbindingen tussen MiddenLimburg, De kennpsiche Stedenas en Antwerpen e.o., alsmede de versterking van extra oost-westaanaluitingen op de N74, in combinatie met een rondweg rond Hamont teneinde het centrum duurzaam te ontzien. Wat betreft de organisatie (orgware) betreft het hier: r IFUCF[JFOWBOEFNPHFMJKLIFJEPNUFLPNFOUPUFFO DIC-parkmanagement organisatie, waarin zowel vertegenwoordigers van de bedrijven, overheden als omwonenden participeren; r IFUGBDJMJUFSFOWBONPHFMJKLIFEFOFOPGFFOTFSWJDFQVOU om te komen tot een grotere business-to-business uitwisseling tussen zowel bestaande DIC-bedrijven als potentieel nieuw gegadigden; r IFUCF[JFOWBOEFNPHFMJKLIFJEPNUFLPNFOUPUFFO gezamenlijke exploitatie van de Cranendonckse Werkkralen op het gebied van branding, ontsluiting en waar mogelijk/nodig uitgiftebeleid; r EFTUJNVMFSJOHFOGBDJMJUFSJOHWBOEFCJKESBHFOWBO betrokken partners (vnl. burgers, overheden en bedrijven) aan het idee van ‘Levend Dorplein’ met lokale verhalen, vrijwillige rondleidingen, kennisuitwisseling etc. rond het Zincenergy Ankerpunt; r XBBSNPHFMJKLHFXFOTUIFUCF[JFOWBOEFNPHFMJKLIFJEPN te komen tot participatieve budgettering bij het openbaar ruimtebeheer, ter bevordering van de gemeenschappelijke betrokkenheid van de bewoners en bedrijven bij hun omgeving. Dit scenario kan daarmee niet alleen een belangrijke bijdrage leveren aan de regionaal economische structuur. Gerekend met een gemiddelde van circa 10 werknemers per hectare voor dergelijke terreinen, kunnen op termijn op het DIC naar schatting immers zo’n 1000 werknemers direct additioneel te werk gesteld worden, met een potentieel afgeleid effect van eveneens zo’n 1000 werkzame personen in de kennis-, toeleverings- en uitbestedingsrelaties en 500 in de dienstverlenende werkgelegenheid (Ontwikkelingsvisie 2000). Daarmee kan het DIC bijdragen aan de omkering van de negatieve spiraal die met de geprognotiseerde demografische krimp in het gebied dreigt.
Ten tweede kan het DIC op deze wijze bijdragen aan een grotere product- en kennisuitwisseling tussen potentieel gegadigde DIC bedrijven onderling, de gewenste ‘related variety’ en daarmee een grotere toegevoegde waarde van elk van de productie- en bedrijfsprocessen, alsmede aan een betere en meer duurzame inbedding van de Nyrstar-Budel plant op de lange termijn. Tegelijkertijd kan het DIC in dit scenario een extra stimulans betekenen voor de lopende initiatieven met betrekking tot de internationale ecologische structuurversterking in combinatie met de uitnutting van de recreatieve hoofdstructuur, de positionering van Budel-Dorplein als een cruciale schakel daarin, de uitbouw van voorzieningen op het gebied onderwijs en cultuur-historie, duurzaam waterbeheer, duurzame mobiliteit, verduurzaming van de in- en uitvliegroutes van de Kempense Airport en de vergroting van het algemeen imago van het gebied om er te wonen, werken en verblijven in aantrekkelijke woon- en/of werkkralen. Daarmee kan tenslotte de internationale regio Hamont/ Cranendonck/Weert ook steeds meer een eigen positie opeisen in de Kempische Stedenas en aldus aanleiding geven tot het herstel van de missing links in het grotere grensoverschrijdend infrastructuurnetwerk, ook in relatie tot andere Limburgse gemeenten. De onderlinge grensoverschrijdende uitwisseling wordt daarmee dan verder versterkt, wat op haar beurt weer kan bijdragen aan zowel een grotere netwerkontwikkeling tussen de bedrijven in deze stedenas onderling, de positionering van deze Kempische Stedenas binnen ELAt en Brianport in het algemeen, alsmede aan de verruiming van de (oost-west) oriëntatie van elk van de Kempische Stedenas kernen in het bijzonder. Op die wijze kan het DIC inderdaad aansluiting vinden bij en als een aanleiding en aanjaagpunt fungeren om vraagstukken aan de orde te stellen en op te lossen, die anders niet of ieder afzonderlijk slechts moeizaam op de agenda komen, zoals bijvoorbeeld - de ecologische verbindingszones, - oplossing voor de grensoverschijdende infrastructuurvraagstukken, - verhelpen van de missing links in de wandel-, fiets- en ruiternetwerken, - versterking van de cultuurhistorische betekenis van Dorplein en de vaarten in internationaal perspectief, - relatie met brainport en de mogelijke meerwaarde daarvoor, zoals de schakel tussen de ontwikkel- en maakindustrie, - duurzaam water af- en aanvoer, berging en kennis op het gebied van zuivering, - verduurzaming vliegveld en bereikbaarheid voor het bedrijfsleven, - het versterken van een hoogwaardig, groen woon-, werk- en leefklimaat.
47
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
6. Hoe verder Uit het voorgaande mag derhalve duidelijk geworden zijn dat het DIC consequenties kan hebben die de aanleiding duidelijk te boven gaan. Het DIC kan de aanzet geven tot een duurzame en veerkrachtige ontwikkeling op zowel een economisch als ecologisch terrein, met betrekking tot het behoud van een levendige samenleving alhier, ruimtelijke dynamiek en een verder integratie binnen de Kempische Stedenas als onderdeel van de grotere ELAt-regio. Het DIC kan zelfs bijdragen aan een innovatieve vernieuwing en verduurzaming van de industriële activiteiten als een onmisbare schakel in de internationale concurrentiekracht van de Kempen. Maar bij een onvoldragen uitwerking kan het DIC ook aanleiding geven tot ontwikkelingen die in dit gevoelige gebied eigenlijk niet passend zijn of zelfs een versterking van een negatieve spiraal in de hand kunnen werken, die met de geprognotiseerde demografische krimp, financieel-economische crises en vertrek van grote activiteiten (zoals de Nassau Dietz kazerne) dreigt. Het DIC vergt derhalve een subtiele, maar ook gedegen en brede aanpak, die door alle betrokkenen volmondig wordt gedeeld en uitgedragen. Thans wordt echter nog niet de indruk gewekt dat dit besef bij alle sleutelpartijen even sterk tussen de oren zit. Nyrstar zelf geeft tegenstrijdige signalen af door het bedrijfsaccent vooral achterwaarts in de keten te leggen en nauwelijks innovatieve activiteiten te ontplooien voorwaarts in de keten. Binnen de provincie Noord-Brabant maakt het DIC thans nog geen onderdeel uit van de focusgebieden uit de Agenda Brabant en is het ondanks de aangewezen kansen ook nog niet opgenomen in de stimuleringsmaatregelen in het kader van de Energieagenda Brabant. Wat betreft het economisch samenwerkingsverband De Hoge Dunk is de oriëntatie vooral op Midden Limburg en de opname in Brainportverband geweest, terwijl het DIC tot voor kort aan de andere Vlaamse zijde van de grens nog in het geheel niet op het netvlies stond. Tenslotte lijkt de inzet van derden en de betrokken burgers in de afgelopen tijd vooral gericht geweest op de maximalisering van de compensatiemogelijkheden en de reductie van de externe effecten van DIC; wat op haar beurt weer twijfel en onzekerheid binnen de gemeenteraad heeft gezaaid. Dit alles, gecombineerd met het nog steeds aanwezig milieuvervuilend imago van het terrein, levert op dit moment nog niet een beeld op die bij potentiële innovatieve gegadigden van buiten vertrouwenwekkend en/ of aantrekkelijk overkomt. Het eerste dat dus zal moeten gebeuren dat alle neuzen in dezelfde richting gaan wijzen. Er is nood aan een heldere en eenduidige koersrichting, waar alle betrokken partijen constructief naar gaan handelen. Mogelijk kan het hiervoor
geschetste derde scenario daarbij als richtsnoer dienen. Dat vraagt thans echter om een onverdeeld commitment over de daarin vervatte ambities en kansen tussen de (lokale en regionale) overheden onderling, alsmede tussen de overheid en Nyrstar, burgers en eventueel derden. Daarnaast is hier de internationale oriëntatie cruciaal en kan wellicht een voorgestelde CEO-Bestuurdersconferentie Kempische Stedenas helderheid verschaffen over de zinvolheid en mogelijke internationale betekenis en aanpak van de hier gegeven voorzetten. Op haar beurt kan een dergelijke conferentie weer de nodige aandacht, kaders en condities verschaffen voor een nadere concretisering in DIC. In aanvulling daarop en parallel daaraan dient in bi- of trilaterale verbanden gepoogd te worden de hiervoor geïdentificeerde kansen verder te concretiseren in haalbare business cases. Sommigen spelen daarbij op korte termijn (bijv. op het gebied van restwarmte benutting), andere op de middellange termijn (bijv. op het gebied van second life duurzame metalen) en nog weer andere op lange termijn (bijv. op het gebied van scholing en kennis). Niettemin is het gewenst die verkenningen reeds thans aan te vatten, omdat het ook de voornoemde visie en investeringsbereidheid van de huidige sleutelpartijen bepaald. Cruciaal is hier ook het afgeven van lange termijn garanties en lange termijn commitment over de mogelijke onderlinge aanpassingen en afstemming van het productieproces. Het rekenen met een return on investment van 5 jaar is in dit verband fnuikend en niet bevorderlijk voor het opbouwen van een duurzame en innovatieve relatie. Daarnaast dienen flankerende maatregelen voldoende zicht te bieden op gezamenlijke actiebereidheid op basis van een ‘voor wat, hoort wat’ principe. Enkelvoudige compensaties zijn hier niet langer aan de orde, wel gezamenlijke acties in co-evolutie, die voor elke partner meerwaarde oplevert. In het voorgaande zijn daarvan meerdere voorbeelden gegeven. Tenslotte zijn aanvullende vernieuwingen nodig in de institutionele vormgeving en organisatie van het DIC. Het bestemmingsplantraject is daar één van, maar zeker niet de enige of zelfs de belangrijkste. Daarnaast vraagt het parkmanagement aandacht, net als het uitgiftebeleid en zeker ook de promotie en branding van het terrein. De Expo kan daarbij op het eerste gezicht mogelijk als een zijdelingse of afgeleide activiteit overkomen. Maar het blijkt gelet op bijvoorbeeld de communicatiestrategie van een vergelijkbaar bedrijf als Umicore voor bekendheid, bedrijfsterreinbeleid en license-to-operate van cruciale orde. Juist door dit soort en andere projecten kunnen niet alleen de omgeving en direct omwonenden winnen, maar ook het DIC zelf.
48
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Kritisch pad Parallel aan het lopende bestemmingstraject, is derhalve het volgende kritisch pad aan de orde om van DIC potentieel een succes te maken overeenkomstig de oorspronkelijke duurzame en hoogwaardige oogmerken (zie ook schema 7): Acuut 1) overleg van de regionale overheden met de raad van bestuur/management van Nyrstar over de eigen lokale ambities en lange termijn oogmerken van het internationale bedrijvenconglomeraat met het DIC. Centraal staat hier de vraag of het bedrijf voornemens is tot meer activiteiten of openheid voorwaarts in de keten. Afspraken over een eventueel gezamenlijke organisatie van de terreinuitgifte in he verlengde daarvan; 2) de organisatie van een grensoverschrijdende Bestuurdersconferentie Kempische Stedenas over de economische, infrastructurele en ruimtelijke impact van een dergelijke concept in de Tripple O-setting van overheid-ondernemers-onderzoek. Uitkomsten van die bijeenkomst dienen vervolgens een doorwerking te krijgen in de eigen agenda’s, alsmede in die van de lopende herziening van het Vlaams Structuurplan en het project Vlaanderen In Actie en de eerstvolgende actualisatie van de Agenda van Brabant, en de Energieagenda van Brabant en SRE; Bij een eventueel positief oordeel op deze punten: 3) opwaardering van het DIC tot een integraal (inter) regionaal project, waarin naast energie, metaal en ecologische hoofdstructuur, ook ontsluiting, cultuur, recreatie en woningbouwprogrammering aan de orde is, alsmede het bevorderen van de betrokkenheid van de burgers, branding en externe communicatie. Beschikbare budgetten dienen hier afgestemd te worden tot een integraal investeringsprogramma.
Korte termijn 4) concretisering van de interesses van de gegadigden op het gebied van de restwarmte benutting in een integrale business case over de afstemming van de warmtecascades met de hoogste toegevoegde waarde voor de bedrijven op zich, alsmede onderling. Ruimtelijke branding van dit initiatief in de richting van de directe omgeving en/of andere nog ontbrekende schakels of mogelijkheden; 5) uitwerking van de verkende mogelijkheden op het gebied van nieuwe metalen, metaal recycling en metaaltoelevering aan nabijgelegen bedrijven en onderzoeksinstellingen, in relatie tot een eventueel aangepast smeltproces en verkoopstrategie; 6) verkenning van de mogelijkheden tot de opzet van een burgerondersteund ‘levend Dorplein Expo’ als centrale schakel in een cultuur-historisch en recreatief netwerk, in combinatie met de opbouw van metaal gerelateerd (praktijk-)onderwijs en –onderzoek; 7) implementatie van DAAN en waar mogelijk de uitbouw daarvan met andere belanghebbenden, in combinatie met een lange termijn convenant met de netbeheerder omtrent de buffering van over-/ondercapaciteit op het net. Langere termijn 8) uitwerking van de verdere mogelijkheden op het gebied van recycling/urban mining 9) verdere uitnutting van de energiekansen 10) mogelijke proefprojecten met betrekking tot duurzame mobiliteit (elektrisch, biofuel) 11) verdere verduurzaming van Kempen Airport in combinatie met infrastructuur aanpassingen 12) gezamenlijke branding en eventueel uitgiftebeleid werkkralen.
49
integrale gebiedsvisie ‘Kansen over Grenzen’
Institutionalisering 2011 2012
Bestuursconferentie Kempische Stedenas stoppen
2013
parkmanagement
Samenwerkingsbesluit doorgaan vernieuwen
Regionale opschaling DIC/KSA Vlaams Structuurplan
2015 2016
Hardware
Software
Overleg Nyrstar Bestemmingsplan
2014
Orgware
Energieagenda Brabant Energieagenda Kempen
Verk. Recycling kans 4.7
EU BID Groen kans 4.8 Restwarmte kans 4.1
Levende Cantine kans 4.10 Staalpoeder kans 4.5 Uitv. Recycling kans 4.8
Andere Regio Agenda’s
Waterbuffer kans 4.9
2017
Zonneenergie kans 4.3
2018 Biokennis kans 4.2
Metal Expo kans 4.6
2019
Energiebuffer kans 4.4
2020 2021
Wonen in de KSA kans 4.12
2022 2023
Grand Canal du Nord kans 4.11
2024 KENNIS VALORISATIE
2025
Schema 7: Globale verbeelding kritisch pad
Colofon Deze visie is geschreven in opdracht van: De gemeente Cranendonck De provincie Noord-Brabant Het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven De Hoge Dunk De N.V. Brabantse Ontwikkelings Maatschappij Projectgroep: Gé Wagemakers Maarten de Haan Rob Harbers Joep van Genugten Petra Hoffman Nini Bos Ton Hagelstein Harry Denis Door: Urban Unlimited Luuk Boelens Wies Sanders in samenwerking met de Universiteit van Utrecht Oedzge Atzema Reinko de Vries Rotterdam, Utrecht 2011 ©urbanunlimited
[email protected] Postbus 396 3000 AJ Rotterdam Nederland www.urbanunlimited.nl Al het beeldmateriaal is van Urban Unlimited tenzij anders vermeld. Voor hoge resolutie versies van de beelden, neem contact op met Urban Unlimited. Gebruik alleen toegestaan met bronvermelding: Urban Unlimited, stuurgroep integrale gebiedsvisie Cranendonck.