INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN. DOOR
F. H. VAN NAERSSEN.
In het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden bevinden zich Hindujavaansche inscripties op drie koperen platen — of liever gezegd op twee en een halve plaat — die nog niet gepubliceerd zijn. Door de vriendelijke bereidwilligheid van den Directeur van het Museum, Dr. Rassers, werd ik in de gelegenheid gesteld deze platen te transcribeeren en uit te geven. Volgens den ,.Catalogus van 's Rijks Ethnographisch Museum, deel V, Javaansche Oudheden"*) blz. 230 en 231 — de platen zijn geïnventariseerd onder de nummers 3338, 3339 en 3340 — zijn ze aangekocht op de veiling van den kunsthandelaar Schulman op 13-14 Februari 1900. oorspronkelijk deel uitmakende van de collectie van G. L. Baud. Op mijn vraag of men nog meer bijzonderheden van deze inscripties wist. moest men mij aan het Museum een ontkennend antwoord geven. Voor den goeden gang van het betoog dien ik deze inscripties te behandelen in twee gedeelten, aangezien de nummers 3338 en 3339 bij elkaar blijken te behooren, zooals wij verderop zullen zien en 3340 afzonderlijk staat. ƒ««/•//>/!« A^o. 5555 en 5559. De inscriptie No. 3338 is mij gebleken van gelijken inhoud te zijn als die uit de Bibliotheque Nationale te Parijs, welke Dr. P. V. van Stein Callenfels heeft gepubliceerd in het Oudheidkundig Verslag van 1924 op blz. 27*). Met kleine verschillen in de spelling blijkt onze plaat een kopie van die uit de Bibliotheque Nationale, of waarschijnlijker, beide platen kopieën van een derde inscriptie te zijn. Ons exemplaar althans, vertoont minder onnauwkeurigheden en is daarom misschien oorspronkelijker dan het Parijsche. Zooals Van Stein Callenfels heeft aangetoond *) behooren de door
502
INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR YOI.KEXKIWDE TH I.EIDKN
hem uitgegeven inscripties''), die deels van afschriften, deels van de origineele plaat getranscribeerd zijn, met O. J O.') CXII tot één groote oorkonde bij elkaar. Van deze oorkonde is thans dus bekend dat één plaat — en wel plaat „10" zooals aan den zijkant ervan gegraveerd staat — in tweevoud bestaat: één in Leiden en de andere in Parijs terecht gekomen. Bij deze serie platen nu kunnen wij nog voegen de halve plaat — de linker helft is afgebroken en verloren geraakt — uit Leiden: No. 3339. Dat deze plaat tot dezelfde serie behoort mogen wij aannemen, ten eerste doordat de schriftsoort hiervan precies dezelfde is als die van plaat ,,10" — men lette bijvoorbeeld op het interpunctie-teeken, een aan boven- en benedeneinde gebogen streepje (men vergelijke de afbeelding in ü. V. 1924 tegenover blz. 23 met de afbeeldingen no. 1 en 2 in dit artikel) en ten tweede doordat wij in beide gevallen te doen hebben met achtregelige inscripties op platen van klaarblijkelijk dezelfde afmetingen; de breedte is n.l. 125 mm., terwijl de lengte van de halve plaat niet te controleeren is doordat de linker helft afgebroken en verloren geraakt is. Een belangrijk punt echter klopt schijnbaar niet. De naam van het vrijstift heet volgens onze fragmcntplaat dhimanacjama, terwijl Van Stein Callenfels op de afschriften door Hageman in 1853 gemaakt (zie O. V. 1924 blz. 25) dhimalacjama las. Een vergissing echter is wel aan te nemen als men nagaat, dat in het Oudjavaansche schrift de n en de 1 slechts hierin verschillen, doordat de eerstgenoemde letter een ,,poot" meer heeft, wat dus eenigszins te vergelijken is met het onderscheid tusschen onze Latijnsche m en n. De fout kan bij den 19e-eeuwschen copiist zijn of bij den Oudjavaanschen graveur, die, zooals gebleken is uit het bestaan van twee gelijkluidende platen — beide no. „10" van de serie — zeker de heele oorkonde minstens in tweevoud gegraveerd moet hebben. Hieronder, op blz. 504, zullen wij zien dat met betrekking tot deze naam nóg een vergissing in het spel zit. Uit de ons overgebleven rechterhelft blijkt dat deze de laatste plaat van de serie en dus het einde van de oorkonde is. Dit valt te concludeeren uit het feit dat iedere plaat van de oorkonde uit acht regels heeft bestaan, blijkens de ons overgebleven plaat „10". Ook de halve plaat telt acht regels, maar alleen aan één zijde; aan den anderen kant heeft zij maar zeven regels, terwijl er plaats is voor
INSCRIPTIES VAX HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
503
acht regels, indien men meer had willen schrijven. Bovendien is de phraseologie van den ondersten regel van deze halve plaat gelijk aan die van de laatste regels van andere Oudjavaansche oorkonden. Men lette vooral op het laatste woord „likita" ( = geschreven) waar — zooals bijvoorbeeld aan het slot van O. J.O. XLIV — nog slechts de naam van den graveur op pleegt te volgen"). Deze naam is hier verloren gegaan met de linkerhelft van de plaat. Als laatste plaat van de serie sluit zij naar alle waarschijnlijkheid tevens aan bij plaat 11, die uitgegeven is als O. J.O. CX1I. Immers naar analogie van andere platen uit waarschijnlijk den zelfden tijd — nl. uit Koning Sindok's tijd, gelet op de gelijkluidende phraseologie van onze oorkonde en die van b.v. O.J.O. XLVI en XLYIII, welke beide onder Sindok zijn uitgevaardigd — moeten na ,,ri nidang i bhümi...." de woorden volgen die ongeveer aldus luiden: kita umilu manarïra umasuk i sarwaqarïra kita sakala saksi bhüta"). Na deze vervloekingsregelen komt, zoowel in de bovengenoemde oorkonden als in de thans behandelde, de beschrijving van een feestmaaltijd die eindigt met de reeds geciteerde woorden"). Mogen wij uit de bewoordingen dezer oorkonde zeggen dat zij in Sindok's tijd is uitgevaardigd, de schriftsoort verwijst ons naar de Tumapël-Majapahit periode. Evenals de inscriptie van Gedangan") is zij gekopieerd, waarbij de kopiist zich blijkbaar de vrijheid heeft veroorloofd om het schrift, in zijn tijd in zwang, te gebruiken, in tegenstelling met den graveur van de hieronder te behandelen plaat No. 3340, die het oude schrift handhaafde; maar hoe! De oorkonde, waarvan plaat No. 3338 en No. 3339 onderdeelen zijn, is een prac,asti of schenkingsoorkonde, die melding maakt van het privilege van den vorst''") aan een zekeren mpungku Muntun"), aan wien het geoorloofd is op een stuk land, Panumtaran '*) geheeten, een „gandhakoti-wihara" te bouwen, en wien in het genot is gesteld van de aan zulk een gunst verbonden rechten, nadat het stuk land is gekocht van de „karama-raman" (d.i. waarschijnlijk een apanage ressorteerend onder de rama-rama of vroede vaderen) van Sikunit. Men lette wel: het land met de erbij behoorende sawah's") werd eerst gekocht door den begunstigde"). Hier hebben wij dus een geval bijna analoog aan dat, welke Prof. Schrieke heeft gesignaleerd in zijn artikel over het eigendomsrecht van den grond"). Het verschil echter is dat, in de gevallen door Prof. Schrieke genoemd, de tot vrijheerlijkheid verklaarde gebieden, van
504
INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE r.EIDEN
te voren door den vorst zijn gekocht, in plaats van door den begunstigde. Het vrijstift zelf heette als sïma: Dhimanac,rama, blijkens de halve plaat (No. 3339) op A regel 5 en H regel 7"') en niet Wimalac,rama zooals Brandes heeft gelezen in de afschriften der oorspronkelijke inscripties uit den bundel van den Panembahan van Soemenep"). Gandhakoti is hier geen eigennaam, doch een soortnaam. Gandhakuti — het woord waarvan Gandhakoti stellig een verbasterde vorm is — komt voor in ettelijke inscripties uit Indië, in de beteekenis van een Buddha-tempel. De beroemde tempel te Buddhagaya heet Mahagandhakutï prasada '*) en het gebouw waarin Buddha in het Jetavana zijn verblijf had, werd Gandhakuti genoemd'"). Volgens Cunningham is Gandhakuti de naam gegeven aan het huis waar Buddha heeft gewoond, en naderhand blijkbaar gebruikt voor iederen tempel waarin een beeld van Buddha is geplaatst*"). In den zelfden geest waren de informaties die professor Vogel mij gaf. Hij moest echter hierbij voegen dat geen enkel voorbeeld van zulk een gandhakuti voor ons bewaard is gebleven. Deze Javaansche gandhakoti-wihara werd gebouwd op een stuk land dat, zooals wij zagen. Pamuntaran heette. Dr. Van Stein Callenfels is het blijkbaar ontgaan dat Pamuntaran óók in de Nagarakrtagama is genoemd. In zang 78 vers 3 van dit gedicht lezen wij dat tot de vrijgebieden der I5oddhangc,a — de erfelijke bezittingen der Buddhisten volgens Kern's vertaling — behoorden: Waiïjang, Bajrapura. Wanora, Makëduk, Hantën, Guha, Jiwa, Jumput, Cobha, Pamuntaran en Baru. Er is veel kans dat Pamuntaran, waar de Buddhistische gandhakoti-wihara stond., genoemd in onze inscriptie, de zelfde plaats is als die welke in deze strophe voorkomt, want ook de andere drie: Jumput, Sobha en Baru — dit laatste zeer waarschijnlijk gelijk aan Waru of Waharu — zijn plaatsnamen die door Van Stein Callenfels zijn aangetroffen in de inscripties*'), en die door hem alle gelocaliseerd zijn in de buurt van de tegenwoordige desa Waroe in de Residentie Soerabaia, ten zuiden van Wanakrama**). Merkwaardig is dat uit deze Waru-streek zoovele Buddhistisch getinte oorkonden afkomstig zijn. Behalve onze oorkonde hebben wij die van Gedangan'^) waarin is vastgesteld dat de mpungku van Boddhimimba (op plaat Xllb „Boddhi-wimba") een vrijgebied ontving ter plaatsing van een Boddha-pratiwimba. d.i. een Buddha-
INSCRIPTIES VAN' HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
505
beeld. Voorts is O. J. O. LXIII, een oorkonde gevonden in Keboanpasar, die melding maakt van een dharma gandhakuti ing Kambangqri^). In K. O. '•") II, afkomstig van Djaha wordt de plaatsnaam „Waharu" in verband met „Kuti" genoemd; het woord kuti beduidt, zooals ik elders"'') heb trachten aan te toonen, een i?j
506
INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN'.
eindigt op het afgebroken en verloren geraakte gedeelte van de plaat.
Alvorens tot de transcriptie over te gaan volge hier een overzichtje van de platen waaruit de oorkonde heeft bestaan, met opgave van de plaatsen waar zij gepubliceerd zijn. Eèn plaat uit Plaat No. 7: „ „8: ,. „ 9 : „ „ 10:
het begin van de oorkonde: O. V. 1924, bl. 25 en 26. O. V. 1924, blz. 26. O.J.O. CXII, blz. 244-245. O.J.O. CXII, blz. 245-246. , O. V. 1924, blz. 27. Het duplicaat hieronder getranscribeerd (plaat No. 3338). „ „ 1 1 : O.J.O. CXII, blz. 246-247. „ „ 1 2 : Het overgebleven gedeelte hieronder getranscribeerd (plaat No. 3339). In de transcripties zijn de onzekere lezingen r«r.v/Vf gedrukt. Plaat No. 3338 van het Museum te Leiden. Afmetingen 324 X '25 m.m. De tiende plaat van de oorkonde. A.
1. 1, i wurungkud, sang manitir. sang wanati bringkala, winaih pasëk pagéh ku 2 wdihan gayu 1, i kaladï, sang satmya 2. ka, sang witana, sang kulina, sang tirun, wineh pasëk pagëh ku 2, wdihan gayu 1, ing ganti, sang jumbuh sang garawal 3. , sang gagal, wineh pasëk pagëh ku 2 wdihan gayu 1. i gilingan, sang wela, sang bëpë, wineh pasëkpa 4. gëh ku 2 wdihan gayu 1 thani tosair'") i lakar wabuk'"), sang karuk, sang barus, wineh pasëk pa 5. gëh ku 2 wdihan gayu 1, i gsang, sang ngangkan, sang jayati. sang parigi, sang wulih, wineh pasëk pagëh ku 2 wdihan 6. gayu 1, i talan, sang mariga, sang ibuh, sang abung, sa lila. askar rëja, wineh pasèk pagëh ku 2 wdihan gayu 7. 1, i kaduryyan, sang anrus sang topeng, sang goroh, sang pilag. wineh pasëk pagëh ku 2 wdihan gayu 8. 1, i smiajaya, sang rusit, sang witana, sang boreg. wineh pasëk pagëh ku 2 wdihan gayu 1, i halangan,
R.
1. sang tisman, sang sotara, sang gomok, wineh pasëk pagëh ku 2 wdihan gayu 1, niuwah'*-) i sikuiïit mi
Afb. 1. De „halve plaat" (No. 3339) van het Museum te Leiden. Recto. (A).
Foto : Rijksmuseum voor Volkenkunde'te Leiden.
ÈS VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TË LEIDEN.
507*
2. lu pinakasaksi, düwanni hujung hulu pangan wineh wdihan hlai 1, duwanning luk hulü pangan sang tiya 3. , sang parakto wineh wdihan hle 1, düwani wungkal hulü pangan, sang tamoh. sang somyak, wineh 4. wdihan hlai 1, düwaning kapunaga hulü pangan, sang gina, sang pukal, wineh wdihan hlai 1, düwanni 5. wadara hulü pangan, sang irup, sang kunal, wineh wdihan hlai 1, düwanni pakiriman hulü pangan, 6. sang inang, sang wija, wineh wdihan hlai 1, düwanni babad hulü pangan, sa jinëm, sa balü wineh wdihan 7. hlai 1, duwanning panatakan hulü pangan, sang saji, sang kumrang, wineh wdihan hlai 1, apajahi i siku 8. iïit, sang glang, sang gatra, wineh wdihan hlai 1, ataji, sang wangga, wineh wdihan hlai 1, para lampuran milu mi Plaat No. 3339 van het Museum te Leiden. Afmetingen 195 X 125 mm. Halve plaat, vermoedelijk de twaalfde, van de geheele oorkonde. A.
1 2 3 4 5 6 7 8
1^.
1 2 3
(s]aksinta, tunion angadoli mwang aparë ri rahine kulëni. kita milu yöken ikeng samaya sapatha. pamangmang mamï ri kita kamung hyang ka keng samaya sapatha sumpah, sinrahakën mamï ri kita kamung hyang kabeh nra. pinghai makurug anastha ni hatur tali sor asing saka ta sang hyang kuti ing dhimanac,rama tka ri punpunan sang hyang kuti kabaih nguniweh yan dawuta sang hyang watu sïma, tasmat kahyöt karmma tkanya. pu [n o/ t] noliha ri wuntat katinghalana i litku * ' ) , tarung ring adgan mvahï tngënan nya rantan dadanya wtwakën dalemanya. cludut hatinya, pangan dëganya, i rntaka j | tlas para samya mwang para pinggir siri wineh sera manadaha, inang /wughaturan ring lagi, lwir ning tadah. Kvit lwit, tasyan. alap alap / clan ataksisir, bdar kei, calwan arang harang antélü, gtëm, blah Deel 97. 33
5Ó8
4 5 6 7 (8)
INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
warai i mihimi, manadah ta sira kabaih, kapvva yatha suka, linari mangsö tang jnu nnvang skar, madanëg ta sira kabaih malap alap an tahap, ata , ri tlasnya n mangkana, mantuk la sira kabaih mulili ryyumah nira sowang sowang ma kanang susukan sïma ing dhimanacjama tke qavvahnya ring clang, likita r
Over deze inscriptie valt niet veel te schrijven. Zij is reeds vaak een voorwerp van bespreking geweest, hoewel men haar, naar ik meen, nog nooit vergeleken heeft met de afschriften die tot grondslag hebben gediend van de bekende transcripties'"). Het jaartal las men telkens anders, welke onzekerheid te verklaren is uit het feit dat de verschillende afschriften met elkaar onderling verschillen. Twee dezer afschriften heb ik in de manuscripten-verzameling van de Universiteits-bibliotheek te Leiden kunnen raadplegen. Voor bijzonderheden over deze afschriften moge ik naar de beschrijving verwijzen, die Brandes er van heeft gegeven in T.B.G. 47 (1904) blz. 453 (j) en blz. 456 (6). De eerstgenoemde kopie (blz. 453, j) heeft een transcriptie in Nieuw-Javaansch schrift on een Javaansche vertaling, of liever wat daarvoor moet doorgaan, onder den OudJavaanschen tekst, van den sultan van Soemenep. Beide afschriften komen overigens vrijwel geheel met elkaar overeen''"). De afschriften van het Bataviaasch Genootschap zijn voor mij nog niet toegankelijk™). Bij raadpleging van de origineele plaat kan men met zekerheid vaststellen dat het jaartal 932 Caka is. (Zie hierachter de afbeelding No. 3). Friederich las van een afschrift, vervaardigd door den Panembahan van Soemenep „in gewone Yavaansche letters, staande beneden de oorspronkelijke Kavi-letters..... benevens een vertaling in nieuwYavaansch" het jaartal 562""). Blijkbaar kreeg Friederich een afschrift te bestudeeren gelijk aan dat, waarvan wij als afbeelding No. 4 hierachter een fotostaat reproduceeren; ook hier is interlineair een zoogenaamde transcriptie en vertaling aan toegevoegd, zooals men dit op de afbeelding flauw kan waarnemen. Holle plaatste in zijn „Tabel van Oud- en Nieuw Indische alphabettcn" op blz. 48
INSCRIPTIES VAN HÉT RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
509
onder g, een teekening van dit jaartal met een transcriptie, waaruit blijkt dat hij gebruik heeft gemaakt van een afschrift dat het zelfde is als, of gelijk aan één der hierboven genoemde en hierachter afgebeelde. Hij las 962, misleid, evenals klaarblijkelijk Friederich doordat hel afschrift de schijn wekt alsof het tweede teeken in het jaartal — in het origineel een duidelijke 3 voorstellende — een zes zou zijn, waarschijnlijk doordat een horizontale kras (even zichtbaar op de foto van de origineele plaat, hierachter gereproduceerd) door den teekenaar aangezien werd als een onderdeel van het schrift. Hierdoor werd ook Cohen Stuart misleid, die 962 las •""*). Tenslotte was het Brandes die inzag dat het tweede teeken niet 6 kon zijn: maar hij beging de fout om in het eerste cijfer, dat door zijn voorgangers juist werd gelezen als 9, een 8 te zien. Hiertoe wellicht verleid doordat hij een paar regels verder in de inscriptie „C,ri Dhannodaya mahasambu muang rakryan mahamantri i Hino dyah Daksottamabahubhajra prapaksaksaya" zag staan. Deze bij-naam van Balitung en de volledige titulatuur van zijn mantri i Hino deden Brandes besluiten de oorkonde in hun tijd — d.i. de negende C.aka-eeuw — te dateeren, om welke reden echter het eeuwcijfer noodzakelijkerwijze geen 9 doch een 8 moest zijn. Hij las daarom C.aka 832; welk jaartal werd overgenomen in Prof. Krom's „Hindoe-Javaansche Geschiedenis"""). Deze plaat is zeer zeker een kopie, om niet te spreken van inauthentiek, en wel gegrift in een koperen plaat die al eerder dienst heeft gedaan als oorkonde. Duidelijk waarneembaar zijn de deuken ontstaat doordat men de oorspronkelijk ingegrafeerde teekens heeft trachten glad te kloppen. In den rechter bovenhoek is nog een oud i-teeken zichtbaar; en dit teeken — een onberispelijk ovaal met een punt in het midden dat terecht niet is overgenomen door de afleekenaars — verraadt dat het oorspronkelijke schrift dateert van de tiende Q'aka-eeuw of jonger, terwijl het schrift dat thans op de plaat prijkt archaïstisch is gehouden en het best te vergelijken met een zeer slordig en groot geschreven schrift uit den negenden C.akaeeuw. De kopiist copieerde dus letterlijk het voorbeeld dat hij voor zich had, terwijl hij met dezelfde moeilijkheden te kampen had als de moderne epigraaf die een niet heelemaal leesbare inscriptie, waarvan het materiaal door den tand des tijcls verteerd, en de letters vervaagd zijn, te bewerken krijgt, zoodat het niet te verwonderen is dat heele woorden en misschien zelfs zinnen van de oorspronkelijke oorkonde weggevallen zijn.
5ló
INSCRIPTIES VAN' HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
De indruk die deze kopie — plaat No. 3340 — op ons maakt is dat zij op zulk een wijze is ontstaan. Deze plaat is dus, zooals wij zagen, in tegenstelling met de zooeven besproken platen No. 3338 en No. 3339, een kopie waarvan de schriftsoort van het oorspronkelijke document werd gehandhaafd. (Cf. blz. 503). Uit den inhoud blijkt dat de oorkonde er eeri is van Balitung — Cri Maharaja.. .. Mahasambu en zijn eerste minister Mantri i Hino worden er genoemd — zoodat het schrift, dat, zooals wij zagen, van een namaak negende-eeuwsche soort is, hiermee niet in tegenspraak is. Maar het jaartal klopt niet: dit is 932. Dit zou het jaar kunnen zijn, waarin de kopie werd vervaardigd, dat is dus in een periode van de Hindujavaansche geschiedenis waarin nog ettelijke duistere punten zijn; n.l. een dertiental jaren vóór de oudste der tot nu toe bekende oorkonden van Koning Airlangga (K. O. V). Het jaar 932 £aka is bovendien een voor Koning Airlangga zeer belangrijk jaar; volgens den Calcutta-steen werd hem in dit jaar door de geestelijkheid eerbiediglijk verzocht de regeering op zich te nemen. (Kern, Verspr. Geschriften dl. VII, blz. 93-94). Opmerkenswaardig is het. dat óók de koperen inscriptie uit het Museum te Frankfurt am Main, welke het jaartal 937 Qika draagt •"*) en welke eveneens een slordige kopie is, uit deze rumoerige periode, waarin het rijk van den jongen Airlangga nog lang niet geconsolideerd was. afkomstig is. Ook in den koningsnaam schuilt een anachronisme. Deze naam luidt volledig: „Cri Maharaja raka Galuh dya Garudamuka Qrï dharmmodaya mahasambu". Het laatste gedeelte hiervan, van af Crï dharmmodaya, behoort, zooals wij boven reeds opmerkten, ongetwijfeld tot Balitung's titels; Garudamukha echter is Airlangga's zegel; terwijl raka Galuh — indien dit juist gelezen is — hierin heelemaal een raadselachtige rol speelt. Ik weet niet of men later in deze chaos nog eenig verband zal vinden. Dr. Goris heeft wel gedaan door vooralsnog deze inscriptie buiten beschouwing te laten bij de bespreking van koning Balitung's oorkonden"). • Plaat No. 3340 van het Museum te Leiden. Afmetingen 260 X H5 rn.m. Aan één zijde beschreven. 1. || Swasti qaka warsatïta 932, bhadrapada masa tïthi pancamï c,u 2. kla paksa, tu u £•« wara madangkungan /jirfra dewata harmmana yo
I N S C R I P T I E S VAX HET R I J K S M U S E U M VOOR V O L K E N K U N D E T E L E I D E N .
511
3. ga, irika diwaqa nvah wurut '*), niananibah i qrï maharaja raka galuh dya 4. garuda nuika qrï dharinmodaya mahasainbu muang rakryan mahamantri ing 5. hino, clyah daksottama bfihubhajrfi prapaksaksaya, prayojananira ma 6. tanya n panambali uminta ikanang Imali tu/ar ngana pin — nikang alas la 7. mwan kulon ngaranya ing »/7/>«JH/(» hlal katakutana .v< kr
's-Gravenhage, Januari 1938.
NOTEN.
') Door Dr. H. H. Juynboll. Leiden 1909. -.) „Stukken betrekking hebbend op Oud-Javaansche opschriften in de Bibliothèque Nationale te Parijs", door P. V. van Stein Callenfels. Oudheidkundig Verslag- (O. V.) 1924 blz. 23—27. •'} Op blz. 25 van het O. V. van 1924. ') Op blz. 25—27 van het O. V. van 1924. "') O. J. O., een afkorting voor : Oud-Javaansche oorkonden. Nagelaten transcripties van wijlen Dr. J. I... A. Brandes, uitgegeven door Dr. N. J. Kroin in cie Verhandelingen van het Bat. Gen. dl. LX, 1913. ") Cf. b.v. het einde van O. J. O. LII waar evenals op onze halve plaat öók nog staat dat na afloop van de plechtigheid: kapwa (of kabaih) mulih i iimah n i r a . ) . . . , d.i.: allen naar huis keerden. *) Zie b.v. O. J. O. XLVI, blz. 88 regel 32 en O. J. O. XLVIII, blz. 100, regel 26. In onze oorkonde echter treft men een kleine uitzondering; hier staat namelijk: saksi... nta in plaats van: saksi bhüta. ®) Geciteerd nl. in noot 6 hier boven. ") V. G. Kern VII blz. 19—53. Deze oorkonde is een van 782 Caka die in 1295 nogmaals bevestigd werd. " ) De naam van dezen vorst komt helaas niet voor op een der voor ons bewaard gebleven platen. " ) Zie beginplaat in O. V. 1924 blz. 25, 26. *"•*) Ibidem blz. 26 eerste regel. i*) Ibidem blz. 25: tkeng gawahnya en blz. 26 regel 2: sapasukthani kabeh. " ) Ibidem blz. 26 regel 1: „lmah . . . 1 Sikunit ya ta tinumbas de mpungku Muntun", d.i. de grond . . . van Sikunit werd gekocht door M. M. En blz. 26 plaat 7 regel 11—12: „yan sampun katumbas ikanang Imëh de mpungku Muntun padamlana gandhakotiwinara" (lees : °wihara); d.i. nadat die grond gekocht is door M. M., worde daarop een gandhakotiwihara gebouwd.
512
INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
"*) Uit de geschiedenis van het Adatgrondenrecht I, door Dr. B. Schrieke, T. B. G. 59 (1919—21) blz. 130, 186, 188. '") Volgens het afschrift uit de Bibliothèque Nationale in O. V. 1924 blz. 26 regel 13: Dhimalacrania. Cf. blz. 2 van dit artikel. " ) O. J. O. CXII, 16a lla en lib. Zie ook de inleidende woorden dezer inscriptie op blz. 243 van de O. J. O. 18) Indian Antiquary Vol. IX blz. 142—143. i") Alexander Cunningham, The Stüpa of Bharhut, London 1879 blz. 133 No. 22 en cf. No. 20. Deze Gandhakuti-vihara is afgebeeld op een z.g. medaillon. Zie hiervoor blz. 119 en plaat XXVIII en LVII. Niet alleen op deze oude inscriptie komt gandhakuti voor; het wordt ook genoemd in jongere inscripties b.v. in die van Benares, van 1083 (Ann. Rep. 1903—4 blz. 223). Op Ceylon komt het o.a. voor in een inscriptie van Polannaruva. (Epigraphia Zeylanica Vol. II blz. 247 noot 1 en Epigraphia Indica Vol. XVIII, blz. 338, noot 4). Ook I-Tsing spreekt er van (I-Tsing: A record of the Buddhist religion as practised in India and the Malay archipelago. Transl. by J. Takakusu, Oxford 1896, blz. 22, 123, 155 en XXXII). Zie voor meer literatuur: J. Ph. Vogel in Ann. Rep. 1903—4 bl. 223. *>) L. 1. blz. 58—59. " ) „Bijdragen tot de Topographic van Java in de Middeleeuwen" door P. V. van Stein Callenfels in de „Feestbundel" van het Bat. Genootschap, uitgegeven bij gelegenheid van het 150-jarig bestaan 1778—1928. blz. 370—302. **) Behalve Jumput dat volgens Van Stein Callenfels geen eigennaam, maar een soortnaam is en een bepaald soort van heiligdom beteekent. M.i. inrfiVgeval ten onrechte, tenzij jumput in de Nagarakrtagama (Z. 78, 3) öók een soortnaam blijkt te zijn. Prof. Berg deelde mij mede, dat naar zijn meening jumput waarschijnlijk een soortnaam is. *») V. G. Kern VII, blz. 19—53. " ) £ & ï t a \ f c ? ^ ? ^ > »TOl&nTCf^ omgeving brengt, eindigt deze oorkonde neutraal met een buiging voor de vier eerediensten: „Om namo buddhaya nama (g) giwaya, namarsaya, namo brahmanaya". -'•) Dr. A. B. Cohen Stuart, Kawi-oorkonden in facsimiles. Inleiding en transcriptie 1875; door mij afgekort tot K. O. *') In: „Twee koperen oorkonden van Balitung in het Koloniaal Instituut te Amsterdam" B. K. I. 95, blz. 441—461. *") De openingswoorden van deze oorkonde b.v. luiden: „Namostu sarwwabuddhaya". *") „De Wisnu van Belahan" T. B. G. 56, blz. 443-^44. en cf. O. V. 1916 blz. 85. '•**) Bij het samenstellen van de Inventaris der Hindoe-oudheden (Rapporten Oudheidkundige Dienst 1915) heeft men blijkens blz. 174, in de voetnoot, abusievelijk gemeend met één en hetzelfde Betra te doen te hebben. 3°) Naar mijn meening staat op de plaat van Parijs, afgebeeld in O. V. 1924 tegenover blz. 23 ook: thani tosan, i.p.v. wan i tosan. Er zijn trouwens in de transcriptie van Van Stein Callenfels meer aksara's die ik anders zou weergegeven hebben. « ) Of: cabuk? *») Of: mucah? Cf. de afwijkende lezing in O. V. 1924, blz. 27. M) Of: likku? **) Zie voor de oudere literatuur betreffende deze plaat: R. D. M. Verbeek, Oudheden van Java, in Verhandelingen B. G. dl. XLVI blz. 243—245. •") Zie de afbeeldingen 4 en 5 hier achter; reproducties van een z.g. fotostaat,
INSCRIPTIES VAN HET RIJKSMUSEUM VOOR VOLKENKUNDE TE LEIDEN.
513
zoodat men er wel aan moet denken dat alles wat op de fotostaat donker, op het origineel licht is en omgekeerd. *') Het Hoofd van den Oudheidkundigen Dienst in Nederlandsch-Indië, Dr. W. F. Stutterheim, was zoo vriendelijk mij de toezegging te doen, om naar deze. afschriften voor mij te zullen zoeken. «.) V. B. G. dl. XXVI blz. 75 en 86—89. Op blz. 75 schrijft Friederich dat „mogelijk de woorden volgens de Tjandrasangkala, dus van achteren af, moeten gelezen worden. In dat geval moet het woord c.ac.i (maan = 1) er bij getrokken worden" en dat dan 1265 het jaartal zou zijn. Zooals wij hier onder zuilen zien is dit niet juist. Cf. Notulen Bat. Gen. 1866, blz. 145, alwaar te lezen is dat dit jaartal 762 Caka zou zijn. -») In B. K. I. III. 8. blz. 21—22. ••'») Hindoe-Javaansche Geschiedenis (1931) blz. 188; cf. aldaar blz. 245. Zie u>or deze lezing van Brandes: O. J. O. XXVIII. •**) In het maandschrift „Cultureel Indië" Jrg. 1 blz. 21—22 heb ik trachten aan te tooncn dat liet jaartal van deze oorkonde 937 moet zijn. •*') In „De eenheid der Mataramsche dynastie*' verschenen in den Feestbundel Kon. Bat. Gen. dl. I (1929), blz. 202—206. Met dit artikeltje van mij is aan Dr. Goris' wensch voldaan, dat de inscriptie zelf vergeleken is met de afschriften er van. (Zie noot 1 op blz. 204 van den Feestbundel). •") Of: turut?
Afbeelding 3. De origineele koperen plaat uit het Rijks Museum voor Volkenkunde te Leiden. Verkleinde reproductie.
AT o
y b? ZT u
m u rn- iirr g* n; ui) *£
o o rv
Afbeelding 4. Plmtostaat eener teekening- naar de origincek- koperen plaat (afb. 3), niet interlineaire „transcriptie" in Nieuw-Javaansche letters en „vertaling" in Nieuw-Javaansch. Verkleinde reproductie.
•g
o.
ca) u
o
to
s is