INLEIDING De eerste meldingen van aquaristiek stammen uit het China van 200 jaar na Christus. Deze meldingen betreffen het houden van goudvissen in rechthoekige bakken die gebruikt werden als opvangbekkens voor regenwater. Rond de middeleeuwen (circa 1500) volgen de eerste observeringsverslagen, terwijl in Japan de sierkweek van goudvissen open bloeit. Zo worden de eerste vissen in 1600 naar Frankrijk en in 1870 naar Amerika geëxporteerd.
Ter bevestiging van hun sterke verhalen brachten de zeelui af en toe enkele tropische vissen mee. Zo wordt als eerste de paradijsvis ingevoerd. Zij dienden als bewijsvoering voor de weddenschappen die rond de gevechten van de mannetjes konden gehouden worden. Door zijn mooie kleuren waren de wetenschappers echter ook trots op hun exemplaar en pronkten er ook graag mee bij hun collega's. Het showaquarium was ontstaan. Dankzij de aquaristische observeringen worden heden vele vissen ingezet ter bestrijding van schadelijke insekten of parasieten, maar ook als levensnoodwendig voedsel in kansarme gebieden. De aquaristiek is dan ook uitgegroeid tot een semi- wetenschappelijk en economisch gewaardeerde hobby. Dankzij de technische vooruitgang zijn vele aquaristische problemen heden ten dage oplosbaar. Iedereen kan hierdoor op een verantwoorde wijze deze hobby beoefenen. Het is zinloos om natuurroof te plegen als men nadien de vissen en planten laat verkommeren in de eigen huiskamer. Het is dan ook een uitdaging voor elke hobbyist om alle middelen, zo optimaal en natuurgetrouw mogelijk, aan te wenden bij het verzorgen van zijn vissen en planten. Deze verzorgingswijze zal ook de vissen stimuleren tot eiafzetting. Het opkweken van het jongbroed is daarop wederom een uitdaging. Het gevolg hiervan is dat nog maar enkele vissen rechtstreeks worden geïmporteerd. Heden ten dage is het zo dat vele vissen, die door verdwijnen van hun biotoop uitgestorven zouden zijn, dankzij de aquaristiek opnieuw in hun herstelde biotopen kunnen uitgezet worden. De onderwaterwereld heeft de mensen altijd al gefascineerd. Het aquarium is hierbij het middel bij uitstek om van deze interessante wereld te genieten. Het is een stukje natuur in huis dat het mogelijk maakt om levende wezens, zoals vissen en planten, te verzorgen en te bestuderen. Een aquarium is ook een lust voor het oog. Het straalt rust en natuurlijke schoonheid uit. Bovendien versterkt het de band tussen mens en dier. Er zijn verschillende vormen van aquarium houden. We gaan nu even de verschillende soorten aquaria bespreken. HET GEZELSCHAPSAQUARIUM Dit is zonder twijfel het meest voorkomende type. Praktisch alle liefhebbers zijn ermee gestart en een groot deel van hen blijven dit soort aquaria verzorgen. Dergelijk aquarium herbergt doorgaans een ruim assortiment aan tropische vissen en planten, zonder te letten op de herkomst. Het aanbod van tropische vissoorten die hiervoor in aanmerking komen, varieert van uiterst klein (2 … 3 cm in volwassen toestand) tot 15 cm grootte en zelfs meer. Ze komen uit alle werelddelen vandaan en kunnen sprankelend mooi, maar ook sober gekleurd zijn. Ook wat de vorm betreft is er variatie in overvloed.
In een gezelschapsaquarium, waarin men vissen willekeurig bij elkaar brengt zonder rekening te houden met een aantal grondregels, zal dit alleen maar nadelig zijn. Willen we verantwoord bezig zijn, dan kijken we naar de eisen van de vissen zoals watersamenstelling, omgeving, temperatuur, enz. Deze eisen kunnen soms zeer uiteenlopend zijn. Scholenvissen houden we dan ook in schoolverband. De meest gehouden vissoorten in het gezelschapsaquarium zijn levendbarenden, zalmpjes, barbelen, labyrinthvissen en tegenwoordig ook nog de regenboogvissen. Planten zijn in het gezelschapsaquarium eveneens belangrijk. Al worden de planten veelal als dekoratief element aangewend, doch bezitten ze ook een voorname rol in de zuurstofvoorziening. Ze horen er gewoon bij, laten we het daar nu maar op houden. Door het feit dat er zo'n uitgebreide keuze bestaat, zowel in planten als in vissen, heeft het gezelschapsaquarium allerlei combinatie mogelijkheden. Voor de beginner biedt het gezelschapsaquarium voldoende perspektieven om met de grootste voldoening de hobby te beleven. Als we dan zien welke mooie onderwatertuinen de ervaren liefhebbers van het gezelschapsaquarium kunnen maken, is het niet verwonderlijk dat dit type aquarium de meest verspreide vorm van aquarium houden is. HET SPECIAALAQUARIUM Meerdere liefhebbers gaan zo in hun hobby op dat ze zich specialiseren in bepaalde vissen of vissoorten. Zo komen we tot het fenomeen speciaalaquarium. Onder deze noemer vallen de aquaria die zodanig zijn ingericht dat de daarin ondergebrachte vissoorten een optimaal milieu tot hun beschikking hebben. Het is het ideale aquarium om een bepaalde vissoort eens wat nauwkeuriger te bestuderen, wat betreft gedrag en voortplanting, tenminste als de behuizing en het water aan de nodige eisen voldoen. Aansluitend gaan we enkele van deze specifieke en vaak voorkomende speciaalaquaria behandelen. HET CICHLIDENAQUARIUM Een visfamilie met een grote soortenrijkdom en verspreid in de meest uiteenlopende biotopen van Zuid- en Midden-Amerika, Zuid-Azië en Afrika, zijn de zogenaamde Cichliden. In het algemeen zijn dit vissen met een groot aanpassingsvermogen, maar tevens met een zéér eigen levenswijze, die even boeiend als dominerend kan zijn.
De aquaria waarin Cichliden worden verzorgd zijn duidelijk verschillend van de gezelschapsaquaria. In de meeste van deze bakken zal men nauwelijks planten aantreffen, vooral omdat doorgaans deze vissen de planten niet met rust laten. Het dekoratieve element wordt ingebracht met steenpartijen en kienhout. Is zo'n aquarium dan nog wel het bekijken waard ? Het antwoord hierop is zonder meer bevestigend. De kleurenrijkdom, maar vooral de gedragingen van Cichliden, zijn van die aard dat de dekoratieve funktie van de planten door de vissen zelf met gemak kan worden overgenomen. Een Cichlidenaquarium is minstens 1 meter groot. Voor wat de inrichting betreft laat men zich in hoofdzaak leiden door de specifieke eigenschappen van de vissen die men wenst te houden. HET AQUARIUM VOOR GROTE AMERIKAANSE CICHLIDEN
Cichlasoma octofasciatum (Regan 1903), Jack Demsey Voornamelijk gaat het hier dan om de vertegenwoordigers van de geslachten Cichlasoma, Astronotus, Aequidens en Geophagus. Omdat het hier over vissen gaat die veelal een lengte van meer dan 25 cm halen, is het duidelijk dat het aquarium hieraan moet worden aangepast. Een aquarium van 200 x 50 x 50 cm is voor deze dieren wel het minimum, zeker als men meerdere soorten samen wil houden. Deze grote Cichliden zijn praktisch allemaal fanatieke gravers en het houden van planten in zo'n aquarium is dan ook vrijwel onmogelijk. Geen planten dus. Om toch het aquarium op een esthetische manier in te richten gebruiken we hiervoor steenpartijen en kienhout. Bouw de rotsformatie altijd op vanaf de bodem en niet op het zand zodat de hele zaak niet ondermijnd kan worden. Anders zouden de gevolgen wel eens niet te overzien zijn. HET AQUARIUM VOOR ZUID-AMERIKAANSE EN AFRIKAANSE DWERGCICHLIDEN
Mikrogeophagus ramirezi (Myers & Harry 1948) - Ramirezi De naam spreekt al voor zichzelf. In dit soort aquaria worden diverse soorten Cichliden gehouden, die niet groter worden dan circa 9 cm in volwassen toestand. Dit type aquarium kent een nog steeds groeiend aantal liefhebbers, vooral doordat het aanbod aan Dwergcichliden de laatste jaren z‚‚r omvangrijk is geworden en er nog steeds nieuwe soorten ontdekt worden. De meeste Dwergcichliden zijn holenbroeders en zijn daarom goed te kombineren met een plantenbestand. We zorgen er natuurlijk voor dat deze planten zoveel mogelijk uit het herkomstgebied komen van onze Cichliden. Dit laatste is niet absoluut noodzakelijk, maar maakt het geheel wat natuurlijker. Dwergcichliden worden overigens vaak gehouden in gezelschapsaquaria, ze komen echter dan vrijwel nooit geheel tot hun recht. Een speciaalaquarium voor dit type Cichliden is dan ook zéér aan te bevelen. In een aquarium van 100 x 40 x 40 cm kunnen al verschillende soorten zonder veel problemen samen worden gehouden, mits de beplanting relatief dicht is en er voldoende spleten en holen beschikbaar zijn tussen de steenpartijen. Voor sommige soorten Dwergcichliden is een dichte plantengroei zelfs een must. De bekendste soorten Dwergcichliden zijn Apistogramma, Crenicara, Anomalochromis, Mikrogeophagus en Pelvicachromis.
HET AQUARIUM VOOR MUILBROEDENDE CICHLIDEN
Haplochromis fuelleborni (Hilgendorf & Pappenheim 1903) -Fuelleborns muilbroeder In Afrika komen zeer veel soorten muilbroedende Cichliden voor. Vooral de grote meren en dan voornamelijk het Malawi- en het Tanganjikameer zijn binnen de kringen van liefhebbers zeer bekend. Ook in Zuid-Amerika komen enkele muilbroedende soorten voor, met name uit de geslachten Aequidens en Geophagus. In de meeste gevallen broedt het vrouwtje de eieren in de bek uit, hetgeen inhoudt dat ze voor een langere periode zonder enige voedselopname moet kunnen overbruggen. In een kale bak zonder schuilplaatsen zou het vrouwtje door het mannetje continue worden achtervolgd en dat zou ze niet overleven. Daarom moeten we het aquarium inrichten met erg veel schuilplaatsen. Dit kan men bereiken door het bouwen van rotspartijen, bij voorkeur met gladde stenen. Voor de vissen is het niet belangrijk hoe de stenen worden gerangschikt als er maar genoeg holen en spleten ontstaan. Voor ons is dit wel belangrijk, omdat het oog ook wat wil. De bekendste soorten zijn Haplochromis, Lamprologus, Tropheus en Pseudotropheus. HET AQUARIUM VOOR KILLIVISSEN Eierleggende tandkarpers, ook killivissen genoemd, worden overal in de Tropische en Subtropische streken aangetroffen, behalve in Australië. Alleen al om hun fascinerende levenscyclus te kunnen volgen, is het de moeite waard een speciaalaquarium voor deze vissen in te richten. Bovendien zijn vooral de mannetjes erg kleurrijke visjes die in een speciaal aquarium veel beter tot hun recht komen. De geslachten Notobranchius, Aphyosemion, Aplocheilus, Epiplatys, Rivulus en Roloffia behoren allen tot de Eierleggende Tandkarpers.
Aphyosemion cyanostictum (Lambert & Géry 1968) - Gabon juweelvis In de natuur leven ze merendeels in poelen en plassen die bij langdurige droogte geheel uitdrogen. Om de soort in stand te houden zetten deze vissen eitjes af in de losse bodemgrond. Deze eieren hebben de eigenschap langdurig bewaard te blijven. Als na maanden het regenseizoen weer aanbreekt en het poeltje terug gevormd wordt, komen de eieren uit. In een aquarium, dat niet groot hoeft te zijn, matig belicht, een losse turfbodem met als dekoratie een grillige stronk kienhout, zullen zij het al prima naar hun zin hebben. Drijfplanten en Javamos op de wanden wordt ook aardig op prijs gesteld. Killivissen zijn gemakkelijk te houden visjes die snel groeien en aldus gemakkelijk te kweken zijn bij de juiste watersamenstelling.
HET INLANDS AQUARIUM Mede door de techniek, die ons ter beschikking staat, is het mogelijk en verantwoord om in een huiskamer inheemse vissen te verzorgen. De meeste inlandse vissen worden wel te groot, maar kleinblijvers zoals elrits, vetje, grondel, alver, hondsvis, pos, zonnebaars, bittervoorn, bermpje, driedoornige- en tiendoornige stekelbaars, zijn beslist is een aquarium te houden. Als we zoals bij de Tropische vissen maar op hun specifieke eisen letten. Het spreekt voor zich dat de kleurenpracht van de Tropische vissen buiten konkurrentie is van de inheemse vissen.
Rhodeus sericeus amarus (Bloch 1782) - Bittervoorn Bovendien schrikt de nodige techniek om aan de eisen te kunnen voldoen ook af. Wat vooral afwijkt t.o.v. een Tropisch aquarium is natuurlijk de temperatuur van het water. Terwijl een Tropisch aquarium varieert tussen de 22 en 28 °C, is het water van een inheems aquarium minstens een graad of 5 lager. Om deze relatief lage temperatuur te handhaven, is er een koelaggregaat nodig (zie hoofdstuk temperatuur hierna). Voor de inrichting trekken we de natuur in. Waternavel, Waterviolier, Gele plomp, Bronmos, Penningkruid, Hoornblad, Waterpest, enz. is met wat geduld en moeite gratis te bekomen. Deze opsomming is natuurlijk niet volledig. Er zijn nog tal van andere inheemse planten waarmee we, zoals in Tropische gezelschapsaquaria, een prachtige onderwatertuin mee kunnen bouwen. HET BIOTOOPAQUARIUM Een verdere stap in de aquariumliefhebberij is een biotoop- of streekaquarium. Het is een regelrechte uitdaging voor de aquariaan. In dit aquarium wordt er getracht om zoveel mogelijk een biotoop uit een bepaalde streek na te bootsen en aldus de vissen een zo natuurlijk mogelijk onderkomen te bezorgen. Het spreekt voor zich dat vooraf een zorgvuldige studie nodig is om het gewenste biotoop te kunnen verwezenlijken. We moeten weten wat er precies leeft en groeit en in welke omstandigheden. En dan zal blijken dat de biotoop nabootsing maar tot op zekere hoogte realiseerbaar is. De keuze van vissen en planten is meestal zeer beperkt. Als bepaalde vissen uit een zelfde biotoop komen, wil dit nog niet zeggen dat ze geschikt zijn om samen te houden in de beperkte ruimte van een aquarium. Als voorbeeld van een biotoop nemen we even een plas uit de tropische regenwouden van Afrika. In het dichtbegroeide regenwoud ontvangt het wateroppervlak nauwelijks zonlicht, er heerst een schemering. De bodemlaag bestaat uit een leemlaag bedekt met bladhumus en de beplanting loopt over van de oever in het water. Dan spreken we nog niet van de vis die hier voorbij komt. Het is duidelijk dat, wanneer we zo'n aquarium willen opbouwen, dit al een zware opgave is, laat staan dit nog te onderhouden. Overigens hoe dichter we ons doel benaderen om een biotoop te imiteren, hoe minder ons aquarium er als een sieraad zal uitzien. Een biotoopaquarium zal de niet-kenner vooral hierdoor ook niet zo direkt aanspreken, maar voor de liefhebber die het aandurft een biotoopaquarium in te richten, betekent het een verruiming van zijn hobby.
HET PALUDARIUM
Een bak, waarin zowel een waterdeel als een landdeel aanwezig is en die met mekaar harmonisch samengaan, noemen we een paludarium. Het waterdeel heeft een lage waterstand en is nauw verwant met het biotoop- of streekaquarium. Het is een imitatie van een oever. Boven water en op het landsdeel heerst een hoge luchtvochtigheid. Dit is vooral nodig om de emerse groei van moerasplanten te bevorderen en ze zo in bloei te brengen. Het landgedeelte wordt uit verschillende materialen opgebouwd (turf, kienhout, enz.) waarin planten zoals o.a. Bromelia's, Tillandsia's, Orchideeën enz. worden verwerkt. Dieren voor het paludarium kunnen zowel vissen, amfibieën, reptielen, lagere dieren of combinaties ervan zijn. Het paludarium biedt een grote reeks aan mogelijkheden. Met wat fantasie en handigheid zijn allerlei creaties op te bouwen. Andere levensgemeenschappen zoals moerasaquaria, aqua-terraria, riparia, oeveraquaria, mangrovebak, hebben veel gemeen met de beschrijving van het paludarium. HET ZEEWATERAQUARIUM Het essentiële verschil met voorgaande aquariumtypes is de water samenstelling. In een zeeaquarium schommelt het zoutgehalte rond de 1025 (soortelijk gewicht) en heeft een alkalische zuurtegraad van 8,2 … 8,4 pH. In zoutwater zijn de biologische omstandigheden heel anders dan in zoetwater. In de natuur zijn de fauna en de flora hieraan uiteraard aangepast. Een complexe structuur zorgt voor de levensbehoefte voor alle voorkomend leven, alles leeft in harmonie. Liefhebbers die met een zeeaquarium starten, hebben meestal in het zoetwater gebeuren een leerschool doorlopen, want het in standhouden van een klein biologisch leefmilieu als een zeeaquarium, vergt de nodige kennis en ervaring. Daarenboven is het zeeaquarium slechts een algemene term waarin, naargelang het milieu en de dieren die erin vertoeven, nog onderscheid is. Vooraleer de zeeaquaristiek te gaan bedrijven, dienen we dus te bepalen welke richting we willen inslaan. Beperken we ons tot vissen, houden we ook lagere dieren en zo meer. Afhankelijk van het milieu zijn er eveneens diversiviteiten. Enkele van al die mogelijkheden zullen we hier iets uitvoeriger beschrijven. HET KORAALVISSENAQUARIUM
Dit type kunnen we aanzien als het gezelschapsaquarium van het zoute soort. In principe komen voor dit aquarium alle aangeboden vissen in aanmerking. Tenminste als ze mekaar dulden, hier is kennis een must! Het aanbod is enorm. Veel gehouden soorten zijn juffertjes, de alom gekende anemoonvisjes, doktersvissen, keizersvissen enz. De één al kleuriger dan de andere. De meest natuurlijke inrichting bestaat uit "levend steen". Misschien even het begrip "levend steen" uiteen zetten. Levende stenen zijn in feite dode steenkoralen. Alhoewel de originele dieren hierop ontbreken en zodoende de koralen niet meer aangroeien,
bieden ze veel schuilplaatsen voor tal van dierlijke en plantaardige organismen. Het geheel noemen we "levend steen". Wanneer we echter van plan zijn een koraalvissenaquarium in te richten, heeft het weinig zin om dit dure levend steen als opbouwmateriaal te gebruiken. De meeste koraalvissen zullen immers de kleine organismen en diertjes in en op de stenen als voeding aanzien. Met dode steriele koraalskeletten met grillige vormen is eveneens een rif na te bootsen. Zelfs lavasteen, leisteen en zandsteen zijn voor koraalvisaquaria dekoratief bruikbaar. Doordat grote vissen relatief veel afvalstoffen produceren, zullen algen snel volgen en het bouwsel toch overwoekeren. HET RIFAQUARIUM
Een speciaal onderdeel van de zeewaterliefhebberij is dan het aquarium waarvan de bevolking grotendeels uit lagere dieren bestaat. Het assortiment lagere dieren is zo groot, dat deze specialiteit zich hieruit heeft ontwikkeld. Steeds meer en meer aquarianen schakelen over of starten meteen een rifaquarium. Het is echter één van de moeilijkste vormen van de aquaristiek. Maar de pracht van een oordeelkundig ingericht stukje koraalrif met het eerder besproken levend steen, aangevuld met levende koralen, anemonen, garnalen en enkele aangepaste vissen, is moeilijk op papier te beschrijven. De waterkwaliteit moet onberispelijk zijn met voor de meeste lagere dieren en zeker voor de koralen een optimale verlichting. Vissen die in aanmerking komen om samen te houden met lagere dieren zijn er genoeg. Denken we maar aan juffertjes, kleine lipvissensoorten, dwergkeizers en een paar anemoonvisjes samen met hun symbioseanemoon. Daarbij is er voor dit type aquarium nog een rijke keuze aan wieren, die het uiteindelijk aspekt mee helpen bepalen. HET NOORZEEAQUARIUM
Galeorhinus galeus (Linnaeus 1758) - Hondshaai - maximale lengte 2 meter !! Met zijn eigen charme kan dit soort aquarium slechts een gering aantal liefhebbers bekoren. Tegen de kleurpracht van wat de Tropen te bieden hebben, kan het natuurlijk niet op. voordeel is dat we zelf alles kunnen verzamelen. Het onderscheid tussen het Tropisch zeeaquarium en het Noordzeeaquarium ligt vooral in aquatechniek. Het Noordzeeaquarium zal in onze huiskamers moeten gekoeld worden zoals het Inlands aquarium. De temperatuur mag de 18 °C niet overschrijden. Verder zijn er verschillen in verlichting en begroeiing. In het algemeen is het Noordzeeaquarium niet zo helder verlicht, omdat ook in het natuurlijk milieu minder licht doordringt. ! De soorten vis die we kunnen verzorgen zijn ontelbaar. Er zijn de platvissen, de kabeljauwachtigen, botervisjes, zelfs een jonge hondshaai behoort tot de mogelijkheden. Verder zijn er ook specifieke lagere dieren en zeegrassen.
HET BRAKWATERAQUARIUM Alle wateren waarvan de zoutconcentratie ergens tussen normaal zeewater en normaal zoetwater ligt, wordt aangeduid als brakwater. Riviermondingen en mangrove-moerassen zijn door eb en vloed, plaatsen die continue, noch zoet noch zout water bevatten. Het dierlijk leven moet zich voortdurend aanpassen door het wisselend karakter van het milieu. De bewoners zijn "geharde" dieren. Ook in het brakwateraquarium moet de bevolking aan dit uitzonderlijk milieu aangepast zijn.
Anableps anableps (Linnaeus 1758) - vierogenvis - maximale lengte 30 cm Het aanbod van vissoorten is eerder beperkt. Argusvissen, Zilverbladvissen, Schuttersvissen, Aziatische koffervissen en vierogenvissen zijn zowat de brakke bewoners. Een brakwateraquarium is in de huiskamer maar ook op tentoonstellingen een zeldzame verschijning. WETENSCHAPPELIJKE NAAMGEVING Vooraleer men tot een wetenschappelijke naamgeving kon overgaan was het nodig om alle soorten systematisch te gaan indelen. Grondlegger van deze indeling is Linnaeus die in 1758 voor het eerst alle op dat moment gekende soorten samenbracht in verschillende Orden, families en onderfamilies. In eerste instantie was dit veelal gebaseerd op uiterlijke kenmerken. Momenteel gaat dit veel verder door bestudering van de vinstralen, maar eventueel ook op inwendige verschillen. De wetenschappelijke naam is uit 2 delen samengesteld, waarin het eerste deel de geslachtsnaam aangeeft (begint steeds met een hoofdletter) en de eigenlijke soortnaam (begint steeds met een kleine letter). Uitzonderlijk bestaat de naam uit 3 delen indien er ook zelfstandige ondersoorten bestaan (zie Rhodeus sericeus amarus foto bij de inlandse aquaria). Bij deze wetenschappelijke naam wordt steeds de naam vermeld van de persoon die de soort voor het eerst wetenschappelijk beschreef. Indien de soort intussen een nieuwe wetenschappelijke naam heeft ontvangen (onderverdeling in bijvoorbeeld in een andere soortgroep) dan wordt de naam van deze persoon tussen haakjes vermeld. Momenteel zijn er ongeveer 36.000 verschillende soorten die een wetenschappelijke naam dragen. Dit is wel een beetje veel om ze allemaal te gaan opnoemen, maar we gaan er toch even enkele verduidelijken. (voor meer info bezoek even deze website http://filaman.uni-kiel.de/search.html ) Poecilia reticulata, de gup of guppy is een zeer bekende aquariumvis (vinden we zelfs terug bij het schietkraam op de kermis). Deze soort is door Peters in 1859 voor de eerste maal van een wetenschappelijke naam voorzien. In de natuur komt deze soort voor in Venezuela, Noord Brazilie, Barbados, Trinidad en Guyana. Xiphophorus maculatus of de platy is ook een zeer bekende aquariumvis (ook als zijn collega te vinden op de kermis). Deze soort is doro Günther in 1866 wetenschappelijk beschreven en heeft als herkomst Guatemala, Mexico en Honduras. Enkele inheemse soorten ? Esox lucius is onze snoek. Deze naam is door Linnaeus in 1758 voor het eerst gebruikt bij zijn eerste systematische indeling. Gasterosteus aculeatus is het driedoornig stekelbaarsje is eveneens door Linnaeus in 1758 van deze naam voorzien. Rhodeus sericeus amarus is de bittervoorn en voor het eerst beschreven door Pallas in 1776.
Chelon labrosus is de europese diklipharder en beschreven door Risso in 1826. Liza ramado is de europese dunlipharder en eveneens door Risso in 1826 voor het eerst beschreven. Carassius carassius is de stamvader van onze koi karper. (Linnaeus 1758). Carassius auratus is de stamvader van onze goudvis. (Linnaeus 1758). Anguilla anguilla is onze paling of aal (Linnaeus 1758). Barbus barbus is onze barbeel (Linnaeus 1758). Lampetra fluviatilis is onze rivierprik (Linnaeus 1758). Pleuronectes platessa (Linnaeus 1758).vinden we dikwijls op onze schotel als schol Scophthalmus aquasus (Mitchill 1815) vinden we dikwijls ook op onze schotel als tarbot. Petromyzon marinus (Linnaeus 1758)is onze zeeprik Scardinius erythropthalmus (Linnaeus 1758) is onze rietvoorn. Al deze namen kan U met alle info (en foto) terug vinden op de website http://filaman.uni-kiel.de/search.html ANDERE WETENSWAARDIGHEDEN WELKE IS DE SNELSTE VIS ? De snelste vis is Istiophorus platypterus of de Indo-pacific zeilvis (max gemeten snelheid 110 km/uur). Alle info hierover ook op de hierboven vermelde website, maar ook op: http://www.aquariums.state.nc.us/ata/fastfish.htm en http://www.amonline.net.au/fishes/faq/fastest.htm Anderen geven dan weer Makaira indica of de Zwarte marlijn als snelste soort op. WELKE IS DE GROOTSTE EN KLEINSTE VIS ? Rhincodon typus of de walvishaai is de grootste (12 meter) en ook de zwaarste. De grootste vleesetende vis is de zeldzame witte haai, Carcharodon carcharias met een lengte van 11,27 meter. De grootste van de beenvissen is de Russische steur, Acipenser huso of Beluga met een lengte van 8 meter en kan tot 1400 kg wegen. De zwaarste beenvis is echter de Maanvis, Mola mola met een lengte van 4,26 meter en 2.280 kg. de kleinste ? moeilijk te zeggen, omdat nu nog volwassen visjes gevonden met amper een maximum lengte van 4 mm. Tot nu toe is echter Lythrypnus minimus of tiiny goby of kleine goby of pygmee goby met zijn lengte van 14 mm nog steeds de officieel kleinste soort volgens het Guinness book of records. De kleinste soort die we echter kennen is Leptacanthichthys gracilispinis met zijn lengte van amper 8 mm. De kleinste zeevis is de Govie, Eviota zonura, met een lengte van 12 tot 19 mm en wegen soms maar tot 2 mg. WAT IS DE LANGST LEVENDE VIS ? Aquiria bestaan nog kort om vasr te stellen welke vissoort men zou kunnen beschouwen als de langst levende. Er zijn echter aanwijzigingen die erop duiden dat de Meersteur, Acipenser fumvescens, een ouderdom aangaf van 82 jaar. In het aquarium van het museum van Halsingborg, Zweden, is de hoogst officieel aanvaarde leeftijd in het Gu inness book of Records met een ouderdom van 88 jaar (overleden in 1948). Deze Europese paling, Anguilla anguilla, was gevangen in 1860 in de Sargasso zee met een leeftijd van 3 jaar. WIE PRODUCEERT DE MINSTE EN GROOTSTE AANTAL EIEREN ? De Maanvis of Zonnevis, Mola mola, produceert tot 30.000.000 eieren met elk een doorsnede van 1,3 mm. De tandkarper Jordanella floridae, moet zich echter tevreden stellen met ongeveer 20 eieren in een periode van verschillende dagen. WIE HEEFT DE HOOGSTE ELEKTRISCHE SPANNING ? Dit is zeker de Sidderaal, Electrophorus electricus, met een spanning van 400 Volt bij 1 Ampère.
HEBBEN ALLE VISSEN VINNEN ? Alle vissen hebben vinnen, zoniet zouden het geen vissen zijn. Dus Guppen hebben eveneens vinnen, zowel als haaien. Zelfs zoogdieren kunnen vinnen hebben, kijk maar naar de dolfijnen en walvissen. Andere vissoorten hebben dan weer amper vinnen, daarom deelt men ze ook in binnen de Orde van de Lophiiformes of Armvinnigen. Net als onze vingers hebben al de vinnen van een vis ook een naam, namelijk een dorsaal vin of rugvin, een anaalvin (onderaan aan de aars), borst- en staartvinnen. Deze vinnen kunnen transparant zijn of niet. Al deze vinnen bezitten echter allemaal vinstralen. Dit zijn de graten die we in transparante vinnen kunnen zien. Wat een guppy man wel heeft en wat niet levendbarende vissen NIET hebben is een gonopodium, een geleerde naam voor een uitsteeksel dat veel op een vin gelijkt en bij de mannetjesgup voorkomt vlak voor de aarsvin. Ook de platy mannetjes hebben dit. KUNNEN VISSEN SPREKEN ? In de herfst/winter cataloog van SERA (bedrijf gespecialiseerd in aquarium hulpmiddelen en visvoeding) van 2003 vinden we hierover een interessant artikel dat we hier overnemen. Wij kennen allemaal, het spreekwoord van de "stille wateren" die "diepe gronden" hebben en ook de weidse wereldzeeën gelden al sinds mensenheugenis als geheimzinnige "stille" oorden. Zijn onze vissen dan echt zo stom als het spreekwoord ons wil laten geloven ? Zeker niet! Een aantal onder hen verraadt al met hun naam dat ze "luidsprekers" zijn: bij de zowat 6 centimeter grote knorrende goerami, Trichopsis vittata (Cuvier 1831), kunnen de beide geslachten duidelijk hoorbare geluiden produceren en zelfs nog sierlijkere verwanten, de dwerggoerami's (zoals bijvoorbeeld Colisa laila (Hamilton 1822) , manifesteren zich in de baltstijd als begenadigde zangers. Vele liefhebbers zullen ook kunnen bevestigen dat de rugslagmeerval of afrikaanse rugzwemmer, Synodontis nigriventris (David 1936), wanneer men hem uit het aquarium vangt, zijn ergernis met een zachte miauw te kennen zal geven. Waar komt dat dan vandaan, het fabeltje van de stomme vissen ? De fout ligt, zoals zo vaak, duidelijk bij de mens. Wij hebben niet goed geluisterd of toch minstens niet goed nagedacht. Natuurlijk ken men buiten het water slechts van en bij enkele soorten iets horen ... dat betekent echter geenszins dat de overigen ook daadwerkelijk stom zijn8 Dat men zo weinig meekrijgt van de akoestische signalen van de vissen, ligt heel eenvoudig aan het feit dat het water geweldige geluidshoeveelheden opslokt. Het gorrotse deel van het geluid dat een vis produceert, wordt aan het wateroppervlak teruggekaatst en blijft zo opgesloten in de golven (test het maar eens uit wanneer men een bad neemt en men een oor onder water steekt!) . De meeste vissen lijken daarom stom te zijn en de soorten die wij buiten het water toch nog kunnen horen zijn, toch zeker voor de andere waterbewoners, al onverdraaglijk luid. Zo tonen gerichte onderzoeken met onderwatermicrofonen duidelijk aan dat er in de schijnbaar rustige en vredige wateren vaak echt "duivels luide" strijden gestreden worden. Dat zebracichliden, zoals Apistogramma regani (Kullander 1980), niet bepaald kleinzerig zijn en hun legsel niet alleen heftig bewaken maar indien nodig ook agressief verdedigen, was al langer bekend, maar bij de onderzoeken van Professor Myrberg en Kramer (door Gunther KZ Zupanc nader besproken in het boek "Vissen en hun gedrag", uitgeverij Tetra Verlag 1982), hebben deze ook ontdekt dat ze daarbij tegenstrevers regelrecht "toeschreeuwen". Vermoedelijk is het de aanblik van de vis, gepaard met de heftige brr-brr geluiden, die de potentiële kuitrovers al snel op andere gedachten brengt. Zingende vissen hebben ooit zelfs door de wol geverfde mariniers zweetpareltjes op het voorhoofd bezorgd, aan het einde van de tweede wereldoorlog toen Duitse onderzeeërs nog een zeer gevreesd wapen vormden, ook al stelden het Derde Rijk op dat ogenblik militair voor de rest niet zo veel meer voor. Het hoeft dus niet te verwonderen dat Amerika zijn oostkust zo goed mogelijk wilde afschermen. De marine-experts spanden een allesomvattend net van uiterst gevoelige hydrofoons (speciale onderwatermicrofoons),die dan ook snel deden wat men in het geheim had gevreesd, namelijk de alarmklokken schelden bij naderende onderzeeërs. Dit resulteerde al snel op een jacht naar onderzeeërs die nooit werden gevonden en naar een tegenstrever die inderdaad nooit had aangevallen ! De "vijand" werd pas later ontdekt. De borrelende onderwatergeluiden, die men als naderende onderwatervaartuigen had "geïdentificeerd" kwamen van een baltsende vissoort. De Westatlantische krasvis" of "Zeeraaf", Hemitripterus americanus (Gmelin 1789), die hier ieder jaar in de
voorzomer in reuzengrote schlen samentropet om kuit te schieten, had de nerveuze navy zonder het te weten, een lelijke hak gezet en talloze slapeloze nachten bezorgd. Maar hoe komen deze geluiden tot stand, die geluidsexpressies van vissen ? Zoogdieren hebben een strottenhoofd, vogels een gelijkaardig orgaan, maar beide lijken echter op het eerste zicht niet egschikt te zijn voor onderwater concerten ? Inderdaad, de geluiden van vissen zijn, akoestisch bekeken, geen tonen, kreten of gezangen, maar werken eerder volgens het rpincipe van de "tamtam". Vaak wordt de zwemblaas, die oorspronkelijk als hulpmiddel voor het zwemmen was geconstrueerd en een soort van zweven op verschillende waterdipetes mogelijk moest maken, weg van het oorspronkelijke doel gebruikt voor het produceren van geluid. Enkele soorten hebben zogenaamde trommelspieren ontwikkeld, waarmee de zwemblaas tot trillen wordt gebracht en geluid wordt voorgebracht. Het interessante daaraan is dat de zwemblaas ook voor het gehoor van de vissen een heel belangrijke rol speelt omdat ze niet alleen zelf geluiden produceren maar tegelijk ook aankomende geluiden versterkt zodat ze beter kunnen worden waargenomen. Andere vissen maken "geluid" door met de tanden te knarsen, terwijl weer anderen delen van hun skelet tegen elkaar wzijven of zolang de spieren samenpersen tot daarbij dreigende geluiden ontstaan. Dreigende aal spreken, dat is vast en zeker een functie van de vistaal. Vooral karperzalmen en andere schoolvissen zenden voortdurend hoge tonen uit. Vele wetenschappers zijn vandaag van mening dat deze geluideen weliswaar ook voor de onderlinge verstandhouding dienen, vooral echter moeten ze, vele malen verstrekt door het groot aantal vissen, mogelijke vijanden afschrikken en intimideren. Vrij naar het motto "samen zijn ook kleine dieren sterk". Natuurlijk zijn er echter ook gevallen bekend waarbij vissen regelrecht naar andere soortgenoten roepen, als schreeuw om hulp of in samenhang met de baltstijd. Anderzijds "grommen" vele wijfjesvissen, vooral die van Cichliden, naar hun mannen wanneer deze te dicht bij de broed komen. Zeker niet echt agressief bedoeld, maar eerder als een goedmedige waarschuwing die de vader des huizes blijkbaar goed weet te verstaan. Vissen reageren overigens niet alleen op dreigende geluden van hun soortgennoten of andere dieren, maar ook op vreemde geluiden, bijvoorbeels van schaatsers die op bevroren vijvers hun rondjes terkken en daarbij een voor alle onderwaterbewoners hels lawaai veroorzaken. Een luchtlaag tussen het ijs en water observeren wel veel geluid zodat het in dat geval een beetje draaglijk blijft voor de in het water levende dieren. NOG ANDERE VRAGEN ? Bezoek dan even deze website: http://www.nefsc.noaa.gov/faq/index.html FOTO GALERIJ VAN ENKELE KLEURRIJKE ATLANTISCHE OCEAAN VISSEN
Aspitrigla cuculus (Linnaeus 1758) Engelse poon
Chelidonichthys lastovisa (Bonnaterre 1758) - Gestreepte poon
Ciliata mustela (Linnaeus 1758) - Lompje
Entelurus aequoreus (Linnaeus 1758) - Adderzeenaald
Gaidropsarus vulagrus (Cloquet 1824) - Driedradige meun
Helicolenus dactylopterus dactylopterus (Delaroche 1809) - Atlantische schorpioenvis
Lampris guttatus (Brunnich 1788) - Koningsvis