INHOUDSWEERGAVE Dieren? – ‘Hoe zit het met dieren?’ vroeg ik me af, na het “uitregenen” van mijn Deel II. Granen, Groenten en Griffelschrift (2010) in een “miezerig interludium voor wat volgt of dito postludium van wat was”. [p. 1-4] “Er is niet enkel vlas. Er zijn niet enkel groenten. Er zijn niet enkel granen.” Er zijn ook dieren... In “wat volgt” ga ik het dus hebben over het domesticatieproces van dieren en de eerste huisdieren (honden, geiten en schapen, varkens, runderen en ezels), aan de hand opnieuw van verschillende auteurs, van uiteenlopend bronnenmateriaal en met kleine tot wel héél lange uitweide-ingen in heden en verleden qua menselijk gebruik en omgaan met deze dieren. En in dit inleidend stukje sta ik alvast stil bij de overgang van het zich –door ‘roven’, door ‘predatie’– verschaffen van bruikbare en gemakkelijk te exploiteren wilde planten- en diersoorten naar het (in het neolithicum, door groepen sedentaire mensen) opleggen van nieuwe, ‘kunstmatige’ groeien voortplantingsvoorwaarden aan kleine verzamelingen individuen uit deze diersoorten. Eerst nemen we “De hond” aan de leiband om vervolgens “Geiten en schapen” te hoeden, “Varkens” vet te mesten, “Runderen” te weiden en met de “Ezels” het hekken van dit bestiarium te sluiten. .OHLQHKDQGOHLGLQJ de inhoud wordt hierna weergegeven overeenkomstig mijn essayistische aanpak, associatief overgaand van het ene naar het andere, met verbijzonderingen in betitelde en gepagineerde inlassen, kort of lang, soms geactualiseerd jaren na het schrijven, soms onderbroken door een intermezzo, aangeduid met ‘~’ (net als bij lange inlassen in de tekst zelf) en waarvoor allemaal ik van u, lezer, enige lankmoedigheid en geduld vraag. ~ De hond – Over het domesticeren van wolf tot hond: verschillende scenario’s en de oudste archeologische vondsten. [p. 6-75] Dit kon niet zonder de nodige uitweidingen, te beginnen met de vraag naar prehistorische afbeeldingen van wolven in “Prehistorische wolf?” [p. 7], gevolgd door mogelijke verklaringen over ‘hoe-wat-of-waarom’ wolven als eerste onder de dieren gedomesticeerd werden, verbijzonderd in de vraag naar “Zelfdomesticatie bij wolven, vossen en andere dieren: ook bij bonobo’s & mensen?” [p. 10] waarin een Russisch kweekexperiment met vossen én de Russische bioloog Lysenko opduiken en terloops onze “ideale huisgenoot” getemd wordt in “Help, mijn baasje begrijpt mij niet” [p. 19]. In één van de andere scenario’s naar de prehistorische domesticatie van wolf tot hond “zouden honden net zoals de varkens –enkel de katten níet– gedomesticeerd zijn als een bron van voedsel” wat me tot een lang uitgevallen ‘tussengerecht’ bracht over “Hondenvlees... en het taboe er op” [p. 20]. Dit tussengerecht kreeg echter een fameuze staart met “Wolvenmythes” [p. 32-67] aangezien “het eten van hondenvlees en het taboe erop geregeld gekruid werden door symbolische en mythologische verwijzingen die aangeven hoe mensen doorheen de tijden ‘de hond’ ervaren, beleefd of verbeeld hebben, dus ‘cultureel gestalte’ gegeven hebben” en ik me afvroeg hoe dit zit met zijn wilde voorganger ‘de wolf’. Beginnend (en eindigend) met weerwolven ‘in alle talen en vormen’ ontbrak in dit staartstuk uiteraard niet “Roodkapje (en de boze wolf)” in de versie van de Duitse gebroeders Grimm en van hun Franse voorganger Perrault noch De lachende wolf (1953) in de reeks “De avonturen van Suske en Wiske” van onze Vlaamse striptekenaar Vandersteen; kwamen daarop algauw blauwe en grijze wolven (en de Turkse Grijze Wolven) spoken; brachten wolventotems ons bij de scouts, de Vlaamse ‘wolfkes’ en hun akela (en dus bij de Britse schrijver Kipling en zijn militaire landgenoot Baden-Powell); V
werden we geïnitieerd in het verhaal van de wolvin –of was het een prostituee?– die de Romeinse broertjes Romulus en Remus zoogde; lazen we verzen over eerstens een dwaze wolf Isengrim vis-à-vis sluwe vos Renart in het Franse anonieme Le Roman de Renart (12de-13de eeuw) en in het Latijnse Ysengrimus (12de eeuw) van, jawel, “de Gentse magister Nivardus” en tweedes over gewiekster wolven in de Griekse fabels van Aesopus (6de eeuw v.Chr.) en in de Franse van La Fontaine (17de eeuw); kwamen we literair en psychologisch dichter bij onze tijd met de “in de steden en in het kuddeleven verdwaalde steppewolf” uit Der Steppenwolf (1927) van de Duitser Hesse en met de wolf in zowel de kinderdroom van Freuds patiënt Pankejeff (pseudoniem “Wolfsmann”) als in Totem und Tabu (1912) van deze Oostenrijkse psychiater ]HOIKHGHQGDDJVJHKHULQWHUSUHWHHUGHYHQZHOGRRUHHQNHXUYDQ¿ORVRIHQHQSV\FKRDQDO\WLFL waarop in één van onze symbolenboekjes de “slechte reputatie” van de wolf “in de symboliek van de psychologie” gecounterd werd als zou “de moderne ethologie [...] allang aangetoond hebben” dat de wolf “tot ‘coëxistentie’ met de mens kan worden gebracht”: helaas werd deze coëxistentie onmiddellijk op de proef gesteld door ‘vers van de pers’ berichten in de media (waarin “wraaklustige herders en boeren” geherintroduceerde –en schaaplustige– wolven ‘te grazen nemen’) en kwam de “woelige relatie tussen mens en wolf” ook cultuurhistorisch aan bod middels de catalogus Ô loup ! De nos campagnes à nos imaginaires bij de gelijknamige tentoonstelling (in 2012) in een museum nabij het Belgische... La Louvière; waarna dit mythologisch staartstuk aan ons tussengerecht over “Hondenvlees... en het taboe er op” eindelijk afgerond werd met wolfskinderen à la Kaspar Hauser (een Duitse vondeling), met “la bête du Gévaudan” (een Franse variant van de weerwolf) en met een ‘wachtlijstje’ uitdrukkingen en gezegden over de wolf, aangevuld met deze waarin “zowel boze wolven als sullig trouwe en onnozele jonge honden” optreden. En pas hierna snuisterden we wereldwijd rond op sites met “de oudste archeologische vondsten van als gedomesticeerd beschouwde honden”, leidde het Chinese “Eden van de hond” naar de herziening “Van wolf naar hond (in China?): zelfdomesticatie bij wolf (én mens?)” [p. 71] en naar een mediabericht (uit 2012) over “Oudste huisdier ter wereld is Belgisch” [p. 71]. Nog een laatste maal komt “De hond” ten tonele in een tekst uit Hesse’s De steppewolf en in een opgetekende ‘bange jeugddroom’ met “bebloede konijntjes, tovenaars en bijtgrage honden”... ~ Geiten en schapen – Over het houden maar niet domesticeren van gazellen, over het domesticeren van wilde geiten en schapen aan de hand van botresten, metrische analyses en hoornpitten. [p. 76-119] Eerst ‘komen de geiten mekkeren’ [p. 79-97] met meer in detail: de bezoargeit en niet de steenbok als voorloper van de huisgeit; etymologie en knabbellust van geiten, ook her en der in dit stuk; het houden van geiten voor hun vlees, huid, melk en pas later voor wol zoals blijkt uit de eerste afbeeldingen van louter kortharige geitenvariëteiten (met amper spinbare wol) op Egyptische graven, hetgeen meteen een opstapje levert voor het gebruik van als ritueel onrein beschouwde (in tegenstelling met linnen doeken) “Geitenhuiden ín Egyptische graven” [p. 83]RP]ZDFKWHOGURQGKHWJHPXPPL¿FHHUGOLFKDDPYDQHQH3HQWDZHUHGLH±ELMHHQPLVOXNW moordcomplot rond Ramses III– gedwongen werd zichzelf te verhangen, “de hoogste vorm van vernedering” en vandaar die geitenhuiden; geiten die de neolithische landbouwer ook “talg, pezen, beenderen voor benen voorwerpen en mest als brandstof” verschaften en door hun gretige graaslust mogelijks hielpen “bij het ontginnen van nieuwe landbouwgronden”; GHJHLWDOVµPHONNRHYDQGHNOHLQHPDQ¶¿JXUHUHQGRSHHQ ³JUDWLV JHLWHQHYHQHPHQW´WLMGHQV de Erfgoeddag (van 2011) in Assebroek-Brugge met een tentoonstelling, levende dieren, een lezing en publicaties, waarvan akte in “De geit: koe der armen, mekkerend erfgoed” [p. 85], vergezeld van een melkgeit op mijn scheurkalender (december 2012) n.a.v. het sterrenbeeld ‘de steenbok’ en nader verklaard in “Zeus werd gevoed met de melk van de geit Amalthea” [p. 86]; geitengedrag (capri-cieus?); geitenkaas (vertrouwd), gekliefde geitenkopjes rond Pasen in de winkel van René Rège in Provence (niet gegeten), verse geitenmelk van geitenboeren in VI
Fextal nabij Sankt Moritz (gedronken), geitenleer of “glacé” (voor handschoenen, ‘beboft’ door mijn moeder), geitenwol van Kasjmiergeiten en mohairwol van Angorageitenlammetjes in de Kid Mohair wolwinkel in Vaison-la-Romaine; “chèvrefeuille” zoals ooit gekortwiekt door Bruno’s geit; en tot slot het merkwaardige aan geiten van hun pupillen en hun... bellen. Waarna ‘de schapen staan te blaten’ [p. 98-119]PHWKHWYROJHQGHGHPRHÀRQDOVYRRUORSHU van het huisschaap; makke schapen, makkelijk domesticeerbaar, pionnen in de rivaliteit tussen Sumerische herder en boer; “Slaap, kindje, slaap”, schaapjes tellen: schapen “meer ingesteld op kuddevorming” dan geiten, schapen “ook geen bergdieren, [...] veeleer dieren van de vlakten”: zie de “bende maffe schapen” in “Le génie des alpages of ‘Het genie van de alpenweiden’” [p. 100] van de Franse striptekenaar F’murr; haarschapen, melkschapen, vleesschapen en pas later wolschapen; de legende van het Gulden Vlies, “in de Griekse mythologie de gouden vacht van de ram op wiens rug Phrixus en Helle naar Colchis werden overgebracht”: een Grieks vossenschaap; (haast) geen taboes op schapenvlees: het traditioneel Schots schapengerecht haggis (gevulde schapenmaag), schapenragout “à la manière de la mère de Francis”, het Provençaalse paasgerecht “pieds et paquets” (schapenpoten en schapenpens); symboliek van schapen: lammen, ooien, rammen en... belhamels; een verwijzing naar het gekloonde schaap Dolly, wiens “wel en wee” (en schraal mythologiegehalte) samen met dat van “andere dieren in de biotechnologieboerderij” bij de “Varkens” behandeld wordt; de associatie van het “Grijze gehoornde Heidschnucke (heideschaap)” op de Lüneburger heide (in het Duitse Neder-Saksen) met “onschuldige offerlammeren” omdat zich daar het Bergen-Belsen krijgsgevangenen- en concentratiekamp van de nazi’s bevond; via heideschapen die “ook vlees, vachten of wol” leveren, naar de lammetjes van het Karakulschaap (een steppeschaap en vetstaartschaap) als leveranciers van astrakanpelzen en naar merinosschapen voor merinoswol; het verhaal (en de uitdrukking) “les moutons de Panurge” in het Pantagruelboek van de Franse schrijver Rabelais (tevens monnik, arts, kardinaal, diplomaat en pastoor) waarin “volgzaam gedrag als dat van een kudde schapen schamper onthaald wordt”; en tussen allerlei hedendaagse vlees-, melken wolschapen in Des bêtes & des hommes (1999) van de Franse fotograaf Arthus-Bertrand is er afsluitend nog het “Lacaune Lait” melkschaap van Frankrijks meest vertegenwoordigde schapenras (Lacaune), “dat aanvankelijk vooral voor de vervaardiging van Roquefortkaas instond” en waaruit nu ook het“Lacaune Viande” vleesschaap geselecteerd werd, voilà. ~ Varkens – Over de domesticatie van het wilde zwijn tot “Broeder Varken” van Franciscus van Assisi. [p. 120-269] Daarin worden –breed uitgesmeerd– volgende onderwerpen opgewroet: het afstammen van de “varkens ‘onder ons’” van wilde zwijnen of everzwijnen, met al “een eerste, geactualiseerd gevolg van deze afstamming” in de mediaberichten “‘Varkensboeren willen everzwijnen afslachten’ in 2002” [p. 121] en “Bis: ‘Is de jacht weer open?’ in 2012” [p. 122]; de correlatie tussen wilde zwijnen en mensen (en hun afvalhopen) in de eerste nederzettingen en het begin van domesticatie in Zuidoost-Azië met huisvarkens het eerst Onder dak in China (2007), letterlijk te nemen titel van de catalogus en tentoonstelling (in Brussel) met oude terracotta miniatuurmodellen van Chinese huizen, bijhorende latrines en varkensstallen; het verder verloop van de domesticatie, meer zuidwaarts met o.m. het Vietnamese hangbuikzwijntje, vandaar naar Midden-Azië en pas later in Europa met “Vroegste domesticatie van varkens op een site in Turkije” [p. 124]; het eigenlijke fokken van varkens vanaf de 18de eeuw in Engeland, samenhangend met de introductie van de aardappelteelt en de toename van allerlei afval maar ook vergezeld van een merkwaardig taboe op het eten van varkensvlees, zie “Varkens in Schotland?” [p. 128]; halfwilde zwarte varkens in de middeleeuwen (scharrelend in bossen en op straat in de steden), roze varkens vanaf de 18de eeuw, daarna afname van de varkenspopulatie –ondanks een stijgende bevolking– door toenemende ontbossing (voor een toenemende graancultuur), gevolgd door “Herbebossing & herinvoer van Baskische varkens” [p. 131] en “‘Pata negra’ of ham van Spaanse eikelvarkens” [p. 133]; terug naar VII
het vroegste domesticatieproces (van everzwijnen naar varkens?) in Turkestan en Klein-Azië, chromosomenstudies bij everzwijnen, ‘evervarkens’ en varkens; varkens kweken en opeten maar ook “het vermijden van varkens(vlees eten)” in het oude Egypte; het varkenstaboe in jodendom en islam: geen kwestie van hygiëne maar van de strijd tussen (twee) wereldbeelden, tussen “rondtrekkende, patriarchale herdersvolken” en “landbouwvolken in nederzettingen”, ter sprake komend in een interview met “Dichter Mustafa Stitou: ‘Wat is er nu onrein aan een varken?’” [p. 138]; wat ikzelf zoal denk m.b.t. de domesticatie van “Broeder Varken” en varkenstaboes, waarbij naast hun ‘lage aaibaarheidsfactor’ het ontbreken van varkensmelk op de proppen komt in “Hoezo, ‘geen varkensmelk’?” [p. 140] en een geloof bij de oude Egyptenaren “dat varkensmelk drinken melaatsheid veroorzaakt” (geheel terzijde vermeld in The Golden Bough. A study in magic and religion uit 1890 van de Schotse antropoloog Frazer, waarvan de titel verwijst naar een voorval met een gouden tak uit de Aeneis van de Romeinse dichter Vergilius, mythe die ik niet ongeanalyseerd kon laten liggen middels De Gulden Tak. Antieke mythen en moderne literatuur uit 2000 van de Vlaamse auteur Claes); mijn (culinaire) voorkeur voor het “Chinees familievarken” [p. 145]; zwarte, roze of gevlekte varkens, hangbuikvarkens, Piétrainvarkens en cie in een overzicht van diverse varkensrassen en in “Varkens van vandaag?” [p. 150]; en proeven van geschiedenis, folklore en oude recepten in het vertaalde Varkensvlees (1999) van de Italianen Cantarelli et al.. Volgt een rijkelijk uitgebreide wroettocht in de mythologie van het (wilde) varken, gelardeerd met etymologie, symboliek, legenden, riten en dansen middels de bijdragen aan een colloquium in het –niet zomaar gekozen, zie verder– Franse stadje Saint-Antoine l’Abbaye, Mythologies du porc (1999): gaand van de oudste verbeeldingen omtrent het varken of “Grottekeningen van everzwijnen” [p. 160] naar het everzwijn/varken in de vele mythen van de Indo-Europese wereld met o.m. de varkensbeelden op het Iberisch schiereiland of “‘Verracos’ en cie” [p. 179], varkens met een gouden kam, spinnende zeugen, “Varkens in sprookjes” [p. 186] en “Varkens in strips” [p. 186]. We pauzeren met een ~ “Varkensinterludium aan de Schelde, oktober 1999” [p. 187] ~ Waarna Mythologies du porc (1999) verder omgewoeld wordt, resulterend in varkensbenamingen en geknor, een varkensomphalos en het fenomeen “axiale ‘centraliteit’” in varkensspelen zoals “pétanque”, ‘Trojespelen’ en “‘Trojaburgen’, labyrinten en doolhoven” [p. 196] waarbij zelfs “Spinnende varkens, onder meer” [p. 199] te pas komen. Stilstaand bij het “archaïsch homoniemencomplex rond ‘truie’, ‘troya’, Troje, ‘Lusus Troiae’, labyrinten en varkenszeugen” (in de bijdrage van de Franse onderzoeker Delpech over varkensmythologie) en dit erkennend als een ware “natuur-cultuurverwikkeling om u tegen te zeggen”, vroeg ik mij bij uitbreiding af wat van het ‘archaïsch complex tussen varkens en mensen’ heden ten dage overschiet: “Happy pigs are dirty!” [p. 206], “En ‘after Dolly’: wat met ‘wel en wee’ van andere dieren in de biotechnologieboerderij?” [p. 206] en “Zoöfaag dan wel sarcofaag?” [p. 208]. Een historische noot uit Het civilisatieproces (1939) van de Joods-Duits-Britse socioloog Elias over het eten van vlees en –via het versnijden van vlees en het eten met stokjes– een historiek van zwaarden en al dan niet getrokken messen (in het oude China dan wel in een ‘ridderlijk’ vechtend West-Europa) krijgt een vervolg in “... een bladzijdenlange ‘messenhistorie’ en haar uitlopers!” [p. 210-223] doorregen met “De spiegel in Japan... afkomstig uit China” [p. 212], een bijdrage over “De metaalbewerking in de Chinese oudheid” [p. 215] uit de tentoonstellingscatalogus China, Hemel en Aarde. 5000 jaar uitvindingen en ontdekkingen (1988), “Bamboestroken met krijgskunstteksten” [p. 216], “Bladdolken, lemmerdolken en hellebaarden” [p. 217] en “‘Brigand’ in woord en daad, in het oude China of in Zele tijdens de Boerenkrijg” [p. 218]. Na deze ‘messenhistorie’ terug naar de varkens met historieken van eetgewoonten en sociale klassen in West-Europa, gepaard aan een uitleg over onze “Huidige vleesconsumptie?” [p. 224] en “Zwijnenjacht anno 2012” [p. 227]; terug ook naar “Broeder Varken” van Franciscus van Assisi, met tegelijk de vraag “En Sint-Franciscus’ broederschap met de vogeltjes à la Giotto?” VIII
[p. 230]; en vandaar naar Sint-Antonius (memento Saint-Antoine l’Abbaye) met zijn varken ten tijde van de ‘vurige ziekte’, veroorzaakt door moederkoren (een schimmel op korenaren, verwerkt tot brood) en verzorgd door de antoniusbroeders middels een “saint vinage” van sap van de mandragoraplant, dus onvermijdelijk: een overzicht van deze Sint-Antoniusgeschiedenis, de andere attributen (naast het varken) van deze heilige, niet in het minst een homunculus uit de wortel van alruin of mandragora waarover meer in “Mandragora?” [p. 241]¿JXUHUHQGLQ]RZHO het Compendium Rituele Planten in Europa (1999) van de Gentse plantkundigen De Cleene & Lejeune, als in het oude Egypte –zie “Geen vrouwenbeeldjes uit mandragorawortel, wel afbeeldingen van vrouwen met lotusbloemen en met vruchten van mandragora en apenbloem!” [p. 243]– én in Shakespeare’s Romeo and Juliet (1594). Waarna deze varkenstekst met –ondertussen ook gekloonde– varkens op tentoonstellingen, in GRFXPHQWDLUHVIRWR¶VHQ¿OPVVWLODDQRS]LMQHLQGHORRSWZDUHHUQLHW “Nog een varkensstaartje: twee postscripta...” met ³(HQHHUVWHSRVWVFULSWXPRYHUYDUNHQVLQGHELR¿OLHK\SRWKHVH´ [p. 259] en “Een tweede postscriptum als inleiding op een ‘varkens en mensenboek’ over hun 10.000 jaar interactie” [p. 267].
~ Runderen – Over de domesticatie van oerrunderen tot huisrunderen, mét bult in de borst- en halsstreek (zeboes) of zonder bult (gewoonweg ‘runderen’ à La Vache qui rit®). [p. 270-395] Na wat gestoei met pakweg dolle koeien, koeientong in maderasaus, gekloonde koeien en koeienvlaaien, begint de revue met diverse koeienrassen, gehouden voor vlees, melk of werk, dubbeldoel of driedoel, voor het prestige of om te vechten. Met het vermelden van messenheften in runderhoorn uit o.m. het Franse Laguiole belanden we alras op het scherp van de snee met de geschiedenis van de messenmakerij –incl. een “Vouwmessenhistoriek” [p. 279]– in de Franse Rouerguestreek, verbonden met Aubrac- en Laguiolerunderen, met “fourmes de Laguiole” kazen, met vulkanisch water, ijzer en staal. Passeren nog meer en uiteenlopende runderrassen de revue –zoals o.m. geportretteerd in het fotoboek Des bêtes & des hommes (1999) van Arthus-Bertrand of opgelijst in de Atlas van huisdierrassen (1989) van de Duitse dierenarts en zooloog Sambraus– gaande van Franse Simmental over Marchigiana (Italië) of Belgische Witblauwe tot Aberdeen Angus (Groot-Brittanië) of Bruinvee (Zwitserland) om, ach, slechts deze hier te vermelden en hebben we het daarbij over hun gedrag, huid & haar, vlees, uier, melk, boter & kaas en… sperma; komen met “Middenklasse kokkerellen in het Hoogkeizerrijk of de Gouden Eeuw van China” [p. 310] runderen en rundvlees op het menu in China; is er de vraag naar runderen en “Melk in Afrika?” [p. 314] en komen tussendoor “Aziatische runderen” [p. 317] met vreemde namen aan bod om daarna ‘Back to Africa’ te trekken en via de lange sikkelvormige hoorns van diverse Afrikaanse runderrassen (en hun gelijkenis met de maan als mogelijke “aanleiding tot het domesticeren van runderen”) in het oude Egypte en Mesopotamië aan te landen, waar de eerste runderrassen ontwikkeld werden (en de eerste aanwijzingen voorhanden zijn voor het melken van runderen), zie “Gekleurde, gevlekte en gespikkelde Egyptische runderen” [p. 324] en waar het slachten van runderen als weerkerend thema op oude afbeeldingen tot ³5XQG¿OHWHQFLH´ [p. 327] (bij ons) leidt alhoewel rundvlees eten (in het oude Egypte) een zaak was van de opperklasse en speciale gelegenheden en er een taboe op rustte door de associatie van runderen met “Isis en cie.” [p. 327]. Dit brengt ons midden in de rundercultus in Egypte, bij de koegodin Hathor en haar stripzuster Pi –zie ³0HHURYHUVWULSNRHʌ´ [p. 330]– in de albumreeks “La vache” van de Franse tekenaars De Moor & Desberg en vandaar bij “de domesticatie van het oerrund om magisch-religieuze redenen”: oorspronkelijk als offer en voor de ruilhandel, werden huisrunderen pas later gehouden om ze te melken (“een delicate en complexe aangelegenheid”), wat ons doet stilstaan bij (de fysiologie van) het melkproces, bij “Ouderwetse melkkoeien? ‘La vache qui crie’ en BSE” [p. 331] en bij ³.RHLHQPHONHQLQ Zuidschote in de jaren 1950” [p. 335]. En pas daarna krijgt de volhardende lezer in deze rundertekst royaal de symboliek te grazen IX
van koeien, stieren, ossen en kalveren in uiteenlopende culturen zoals Egypte, Griekenland, de Kelten, India, China, enz. Stieren staan daarbij om bijzondere aandacht te stampen, al van bij het stukje “De ‘Stier van de Hemel’” [p. 340] en een eeuwenoude cultus van stieren en koningen zou zelfs nazinderen bij het gouden kalf van de Hebreeërs dat “stierentrekjes” had, zie “‘Het gouden kalf’ en ‘twee gouden kalveren’” [p. 341] of bij hun scheppergod El die voluit door een stier gesymboliseerd werd. In de Griekse mythologie dartelt stier Zeus met koeien in “Europa en cie.” [p. 342] met Minos als gevolg én een hele stierensoap rond diens vrouw en zeestier Poseidon, eindigend met de “Minotaurus” [p. 343]. Dat deze stierenverhalen druipen van symboliek (de koning-stier, vruchtbaarheid, dood & wedergeboorte) blijkt haast letterlijk uit de stierenoffers of “Taurobolia: met stierenbloed bespatten” [p. 344] in de Mithra religie, wat ons leidt tot “Goden en mythische stieren in (vooral) India... maar ook (tot) in Tienen!” [p. 345] en een ³.HOWLVFKHUD]]LDYDQEUXLQHHQZLWWHVWLHUHQHQHHQSDDUG´ [p. 350]. Na al dat stierengeweld, “kwam er dat moment van rust, aan ‘mijn oude Scheldearm’” met “’t Er viel ’ne keer een bladtjen” van ‘onze’ Vlaamse dichter Gezelle uit 1859, geëvoceerd in ~ “Gent, eind september 2000” [p. 352] ~ We knopen terug aan met het symbolisme van de stier, in diens verbinding met “onweer, regen en de maan” zoals het geval is in Mesopotamië en Egypte met “Ur en Osiris” [p. 354], willen meer weten over het slangenembleem (naast het zonne-embleem) van de stier Apis (alter ego van maangod Osiris) in “Wat is dat daar met die uraeusslang?” [p. 357], emblemen die ook koegodin Hathor draagt maar dan vergezeld van pluimen, hetgeen het stukje “Tussendoor: wat is dat nu weer met die pluimen?” [p. 358] noodzaakt. Waarna we de koeiensymboliek verder uitmelken met vooreerst de koe in de Indische Veda, “archetype van de vruchtbare moeder”, symbool ook van “de wolk, gezwollen van vruchtbaar makende regen” en dit in een rol “analoog aan die van de hemelse bok” in andere mythologieën, dus “Toch even stilstaan bij die hemelse bok” [p. 362] (en bij de extatische dansen van Cybele’s corybanten en de rumoerige stoeten van Dionysus, zijn bacchanten, saters en Pan). Middels de koe als ‘psychopomp’ (die overledenen naar het hiernamaals brengt) geraken wijzelf bij “De zwarte koe als ‘het mysterieuze wijfje’ in Het boek van weg en deugd” [p. 368] of de 7DR7H .LQJ (ca. 300 v.C) van de Chinese denker Lao-tse en bij de koe, “verbonden met het geleidelijke proces dat naar de verlichting leidt” in zenboeddhistische teksten, zoals geïllustreerd weergegeven in verschillende versies van de “Tien taferelen van het temmen van de koe” al zou de beeldspraak hier eerder het hoeden (en niet het temmen) betreffen van daarenboven een os of een buffel (geen koe). Dat introduceert ons gelijk bij de ossen- of buffelsymboliek en bij Ulysses’ reismaten die zich –uitgehongerd aangespoeld op een eiland– aan de heilige ossen van de Zonnegod tegoed doen, o wee, zie “Het lot van ‘de runderen en mestschapen van de Zonnegod’ op ‘de malse weiden’ van Thrinacië” [p. 387]. Tot slot verwijlen we op vakantie in Provence nog even bij “Romeinse zuilen en een gebeeldhouwde rundskop in Entrechaux” [p. 389] om dan ‘van de os naar de ezel’ te gaan.
~ Ezels – Waarin uiteindelijk het domesticeren van de ezel aan bod komt. [p. 396-486] Over het rijtje vroeg gedomesticeerde dieren met de ezel aan het staartje in Histoire des agricultures du monde. Du néolithique à la crise contemporaine (1997) van de Franse landbouwspecialisten Mazoyer & Roudart, wordt al direct wat tegengesputterd in “Vroege ‘echte domesticatie’ van paardachtigen en ‘exploitatie van gevangen gehouden’ kameelachtigen” [p. 397]. De oorsprong van domesticatie van de wilde ezel zou in Egypte liggen, bij de nomaden in de woestijnsteppen, waarover meer details in “Huisezels in het oude Egypte” [p. 403], “Jacht op wilde ezels” [p. 403] en “Het berijden van ezels” [p. 403]. Ook het Egyptisch woord voor ezel trekt onze aandacht omdat het –omgespeld in het Engels– ‘balkt’ ZDQW HHQ NODQNQDERRWVLQJ DOV ³HH\RU´ ZDDUQDDU KHW H]HO¿JXXUWMH (H\RUH JHQRHPG LV LQ Winnie-the-Pooh (1926) van de Britse schrijver Milne. De vermeende koppigheid, domheid X
ofte “halsstarrigheid van ezels om te zwaar werk te weigeren” wordt uitgelegd en meteen ook het onderscheid tussen ezels, muildieren, muilpaarden en muilezels, ook in het Engels van “Wijfjesezel of ‘jenny ass’” [p. 406] waaraan een anekdote van een Waregemse thuiswever (vader van mijn vriendin Jenny) verbonden is. Na het ontstaan van de huisezel in Egypte volgt een algemeen overzicht van soorten en ondersoorten wilde ezels (de Afrikaanse wilde ezels waaruit de huisezel ontwikkeld werd en de Aziatische niet gedomesticeerde halfezels of onagers) en van –de weinige– huisezelrassen. Ezelweetjes zoals “ezelsdracht” in het praktijkhandboekje Zorgen voor een ezel (1998) van de Britse ezelliefhebster Morris, brengen ons naar uitdrukkingen zoals “zo dom als een ezel” in van Dale’s Idioom woordenboek (1999) en naar nog meer fraaie beeldspraken (bezuiden ons land) in Le Bouquet des expressions imagées (1990) van romancier Duneton met o.m. het gezegde “le plus âne des trois n’est pas celui qu’on pense” naar een vers uit “Le Meunier, VRQ¿OVHWO¶kQH´ [p. 421] in de Fables (1668) van dichter La Fontaine. Vandaar onderzoeken we de symboolfunctie van ezels, zoals die van “Het ‘scharlakenrood beest’ in ‘De openbaring van Johannes’” [p. 422], van “Rode wilde ezels” [p. 423] her en der, van ezels, ‘rode’ Seth en “Meer fraais over de moord op Osiris door Seth” [p. 424] in het oude Egypte of van ezels, Dionysus en “Dionysus en aanverwanten: een invulling en aanvulling” [p. 426] in Griekenland. De Dionysische liederlijkheid doet ons stilstaan bij ezelhengsten als symbool van viriliteit (maar klopt dat ‘in de natuur’?) en bij de ezelsoren die de Frygische koning Midas krijgt als teken van dwaasheid en domheid (of als herinnering aan Midas zijn “alles horende” goddelijkheid?) omwille van zijn ‘jurering’ tijdens een wedstrijd tussen Pan en Apollo, waarbij KLM3DQVÀXLWVSHORIµGHJHQHXJWHQ¶ERYHQ$SROOR¶VFLWHUVSHORIµGHUHGH¶YHUNLHVWDO]LMQGDDU ³0HHUGHUHVSHOHUVLQKHWÀXLW VSHO´ [p. 430]. Helemaal in een ezel verandert de held Lucius (als straf voor “zijn overgave aan de lusten van het vlees”) in de roman Metamorfosen of De Gouden Ezel (2de eeuw) van de Romeinse VFKULMYHU UHGHQDDU SODWRQLVFK ¿ORVRRI DGYRFDDW $SXOHLXV YDQ 0DGDXUD HLJHQOLMN HHQ initiatieverhaal rond de geestelijke evolutie van deze Lucius, door de Italiaanse tekenaar Manara hedendaags verbeeld in De Metamorfose van Lucius (2000). Bij het verder uitspitten van één en ander in deze verhaalversies konden we niet omheen “Ezelpenissen: de feiten” [p. 435] en “Mensen en penissen: mythe en feiten” [p. 435], informeerden we ons over Apuleius’ schrijfstijl of “Omtrent ‘Milesische trant’” [p. 437] en volgde op de vrijscène van Lucius-de-ezel met een Romeinse patriciërvrouw “Bij wijze van ‘vluggertje’: ‘Huwelijken met ezelinnen in Siam’” [p. 440]. Nog in verband met deze ezeltransformatie wezen andere auteurs ons op het middeleeuws Narrenfeest of “‘Fête des Fous’” [p. 445], op een verwantschap met Bijbelse ezelinnen of “Wat is dat allemaal met die ezelin die Balaäm verwittigt?” [p. 446] en op de gelijkaardige roman Lucius of de Ezel (“met een komische en schunnige ontknoping”) van “Lucianus van Samosata” [p. 448], een Griekse schrijver uit de 2de eeuw die zich net als zijn Romeinse tijdgenoot Apuleius zou gebaseerd hebben op De Metamorfosen, een verdwenen “kleine Griekse roman” van ene Lucius van Patras. Er bleek ook meer aan de hand te zijn met het “ingebouwd verhaal van het wel en wee van Psyche” in Apuleius’ roman, zie “Psyche en ‘de Liefde’” [p. 449]. Na dit “eens te meer uitgelopen” gouden ezelverhaal knopen we terug aan met “de ezelsymboliek in de Bijbel, waarvan we reeds hier en daar een staaltje zagen” (o.m. de ezelin van Balaäm, de ezelin waarop Jezus Jeruzalem binnenreed, of de ezel bij de os rond de kribbe van ‘het kindje Jezus’), lezen we nog wat rest aan ezelsymboliek in onze symbolenboeken en over ezels die ‘meestal de klos zijn’ in de fabels van Aesopus. Waarna ik ~ “Op ‘mijn boom’ aan de oude Scheldearm, 5 oktober 2001” [p. 458] ~ in een ‘dipje’ in mijn ezeltekst verzeil. Om vervolgens dapper verder te gaan met uiteenlopende historische, culturele en zootechnische aspecten van de ezel zoals behandeld in tijdschriftnummers (uit 1986 en 1995) van XI
Ethnozootechnie, waarin o.m. “de rosse ezel” van Seth, deze van de Frygische slaaf Oknos, het Feest van de Ezel (of de Ezelsmis, verschillend van het Narrenfeest) en harpspelende ezels aan bod komen en waarbij we uitvoeriger ingaan op het sprookje (uit 1694) van de Franse schrijver Perrault, “‘Peau d’Âne’” [p. 467] en op de (anonieme) Middelfranse fabliau (een fabelgedichtje) “‘Le Vilain Ânier’ zoals uitgelegd door Henri Rey-Flaud (1985)” [p. 480] om daarna “écht het hekken” te sluiten achter mijn “Ezels” én dit bestiarium…
~ ADDENDUM [p. 489-495] N.a.v. het bij de “Varkens” beschreven ‘archaïsch complex’ (de vervlechting van taal, denken en handelen), schreef ik in 2006 een “weerom niet gepubliceerd geraakt” artikel, “Experiencing complexity in man-nature-culture interactions is an essay of transdisciplinarity”, opgenomen in dit “Addendum”. BIBLIOGRAFIE [p. 497-504]
XII
“Bestiarium, verzameling van moraliserende dierengeschiedenissen, die de kenmerken van een leerboek over natuurlijke historie en de fabels van Aesopus combineren. Bestiaria waren in de middeleeuwen zeer populair.” [Cf. Kleine Winkler Prins in kleur, 1979]
XIII