De hond van de hertog van Alva G. de Bay
editie Yolanda Rodríguez Pérez
bron G. de Bay, De hond van de hertog van Alva. Samengesteld door Yolanda Rodríguez Pérez. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam 1997 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bay_001leve01_01/colofon.htm
© 2006 dbnl / Yolanda Rodríguez Pérez
7
[De hond van de hertog van Alva] Cipion bevindt zich in Italië in de buurt van Asti, bij het leger van de hertog van Alva, waar hij in dienst treedt van een barbier Open nu, Cipion, de moordkuil van je gedachten, zoals je me beloofd hebt. We hebben immers, zoals we nu ervaren, de gave van de bespraaktheid gehouden. Maar als er iets in je hersens verdroogd of beschimmeld is, roep dan de oude heksen aan (ik bedoel de negen beschimmelde zanggodinnen, waar de oude dichters zo een stinkende drukte van maken) opdat ze jou met het water van de dichterlijke hengstenbron besproeien. Dan zul je je doorluchtige daden met zo een vloeiende geest verhalen, alsof Apollo je mond vol nectar en ambrozijn gewreven had. CIPION O spotvogel, ik denk wel dat we, zolang we hier op deze oude matten liggen, liever een been (met nog wat vlees eraan) van onze diklippige keukenmeid hadden dan al het voedsel dat Apollo aan zijn hersenloze kinderen geeft. Je weet toch ook wel dat honing niet voor ezels is. BERGANZA Met deze inleiding is het zo wel goed, maar ik zou liever wat anders horen. Je weet wel waarom we hier gekomen zijn. CIPION Zeker, luister maar, ik heb nu een opgewekte bui en de dingen die ik in gedachten heb, overvallen me met zoveel kracht, dat ik nauwelijks weet waarmee ik moet beginnen, of wat ik het eerst zal vertellen. Maar ik begin maar ergens. Mij dunkt dat mijn eerste vaderland (voorzover mijn geheugen reikt) Asti in Italië was, waar toen de grote hertog van Alva met zijn leger gereed lag om door Savoye naar Nederland te trekken. Een zekere barbier (of ‘veldscheerder’, zoals de soldaten zeggen) die naar het veld ging om drie of vier makkers van zijn regiment af te snijden, vond me onder een boom liggen, waar de anderen aan hingen. BERGANZA
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
8 BERGANZA Wat bedoel je, wilde hij die van de galg afsnijden, dat is toch de taak van
de beul? CIPION Wacht op je beurt, zoals de nonnen doen, dan krijg je het eind van de zaak
wel te pakken. Toen de barbier me zag, was hij zeer verbaasd en dacht dat ik daar uit de uitwerpselen van de dieven gegroeid was, zoals de zogeheten ‘pisdiefjes’ oftewel mandragorawortels, zoals ik hem later vaak hoorde vertellen. Maar hij, voor geen kleintje vervaard, tilde me op en zei: ‘Waarachtig, dit zal een goede hond worden.’ Dit zeggende, bond hij me aan de boom totdat hij bij degenen die daar hingen, flinke stukken vlees uit de billen gesneden had, die hij vervolgens in een leren zak deed. Toen ik dat zag, dacht ik: de duivel hale hem. Ik, die maar een hond ben, zou mijn medehonden nooit zoiets willen aandoen. Toen we in zijn tent kwamen vroeg zijn makker, een kleermaker, hem waar hij vandaan kwam. ‘Van Patibulum,’ zei mijn baas, ‘waar ik dit vlees voor niets gehaald heb.’ De kleermaker dacht dat Patibulum een rijke boer was die daar in de buurt woonde en hij vroeg waar diens huis stond. ‘Daar, net achter die berg,’ zei mijn meester, ‘onder een grote boom.’ De kleermaker ging erheen, zag waar mijn meester dat vlees gekregen had en merkte toen dat wat hij dacht een boer te zijn, een galg was, of tenminste daarvoor diende. Hij kwam terug bij mijn meester en zei dat hij geen huis gezien had, noch een boer aan wie hij iets kon vragen. Hij liet hem niet merken dat hij iets wist. Toen hij vertrok, zag hij dat het vlees in een pot op het vuur stond te koken en tegen een Duitse soldaat die hij tegenkwam, zei hij: ‘Waarachtig korporaal, onze meester heeft in zijn tent een pot met lekker vlees aan de kook. Mocht je daaraan kunnen komen, dan zou ik voor de wijn kunnen zorgen.’ De Duitser, wiens maag van honger raasde als een keteltrom, liep snel naar de tent van de barbier, waar hij niemand aantrof behalve mij. Hij ging snel naar de pot en haalde er een stuk vlees uit, waar hij zo smakelijk van begon te eten, dat ik, als ik ook een menseneter geweest was, er het andere stuk uitgehaald zou heb-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
9 ben. Toen hij de tent verliet, kwam mijn baas hem tegen en zei: ‘Wat voor de drommel eet je, Hans? Heb je dat vlees uit mijn tent gehaald? Het is uit het achterwerk van Jeuriaen Lacherbach gesneden.’ ‘Des te beter,’ zei de ander, ‘het is al naar binnen’. O, dacht ik, met mijn beestenverstand, wat een slokoppen zijn de Duitse krijgers, dat ze een stuk van hun eigen makker in hun holle maag naar binnen werken. Zo liep dit dus af, en ik kreeg die avond redelijk goed te schransen. BERGANZA Uit de pot van Patibulum? CIPION O nee Berganza, maar van een stuk schapenvlees dat mijn baas die dag op slinkse wijze verkregen had, want soldaten zijn daar niet vies van. BERGANZA Mijn hemel, Cipion, als ik aan het soldatenleven denk, dan voel ik me soms al een echt mens, met een degen en dolk op mijn kont, hoed met pluimen op, laarzen met sporen aan. In het kort, uitgerust als een soldaat om ten oorlog te trekken tegen de Turken en de Moren, of tegen de afvallige Hollanders die het nu zo bont beginnen te maken. CIPION Rustig, rustig, Berganza, ben je dronken? Je bent nog steeds een hond, en net zo'n echte als een reu van het slachthuis, waar je de krijgslust met de botten naar binnen geknaagd hebt. Terecht zegt het spreekwoord: ‘Men kan zijn oude schoenen weggooien, maar de oude zeden beslist niet.’ BERGANZA Daar heb je gelijk in, Cipion, vergeef het mij. De trek die ik in het soldatenleven heb, heeft mij van de wijs gebracht. CIPION Zou jij als je een mens was, aan de oorlog deelnemen? BERGANZA Ja zeker, want er is geen eervoller zaak dan voor zijn vaderland, geloof en vrijheid te strijden. CIPION Dat weten de Nederlanders ook wel, maar luister. BERGANZA Heel graag, broeder Cipion. CIPION Noem mij geen broeder, want ik wens de jouwe niet te wezen zolang je een zoon van Montiela blijft, zoals de oude
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
10 tovenares in het ziekenhuis je wijsmaakte. BERGANZA Goed, ga door. CIPION De volgende dag werd ons leger geïnspecteerd en in drie delen verdeeld, en zo over de Mont Cenis naar Savoye gevoerd. Mijn meester bevond zich in de achterhoede en ik was voortdurend aan zijn zijde. Vandaar gingen we in grote dagreizen naar Bourgondië en Lotharingen, totdat wij eindelijk in het midden van de zomer in Nederland aankwamen, zonder dat de soldaten tijdens de doorreis enig misdrijf begaan hadden, want Alva hield streng gezag over zijn volk. Maar bij het passeren van de Lotharingse grens gingen mijn baas en twee ruiters op schapenjacht, waarbij ik hun behulpzaam was, want in een ogenblik had ik de keel van drie schapen afgebeten, die ze met zich meenamen. Maar het was een slecht moment, want de hertog merkte het en gebood ze op te hangen. Twee werden er evenwel gespaard, en alleen de derde, die de aanstichter was, werd opgeknoopt. In het kort, mijn baas werd toen wel gered van de galg, doch beslist niet van zijn ondeugd. Hij leerde mij ondertussen allerlei dingen en noemde mij Patibulum, omdat hij mij bij de galg had gevonden. Deze aartsdief was de meest doortrapte boef van het hele leger. Hij pokerde dag en nacht en was bovendien een stevige hoerenloper. Hij had een nimfje, dat vroeger een soldatenvrouw geweest was, met wie hij samenwoonde, maar ze sloegen elkaar af en toe bont en blauw. Op een keer ging mijn meester 's avonds met mij op een avontuurtje, om te kijken of hij zijn avondmaal niet op andermans kosten kon gebruiken. Nauwelijks had hij echter tweehonderd passen gelopen, of hij werd door drie personen overvallen, die hem op het lijf zaten voordat hij het besefte. Toen ik dat zag, viel ik hen aan en beet de een zo in zijn been dat hij geen lust had om mijn baas nog meer kwaad te doen. Toen de ander dat zag, wou hij mij het leven benemen met zijn degen, maar ik ontweek de slag, schoot naar hem toe en pakte hem bij zijn lurven, zodat hij nergens heen kon. Ondertussen had mijn baas kans gezien om zich van
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
11 de derde te ontdoen; die gaf hij zo'n flinke klap op zijn bek, dat hij neerviel. Toen hij rumoer van mensen hoorde, liep hij weg en ik ook. Maar een van de aanvallers had een zilveren horloge uit zijn zak laten vallen. Ik nam het in mijn bek en bracht het bij mijn baas, die er heel blij mee was, temeer omdat de naam van degene die het verloren had (het was een Bourgondiër) erin stond. Toen hij dat zag in een herberg waar hij was binnengelopen, zwoer hij met afgrijselijke eden en tonnen vol duivels dat hij zich zou wreken. Ik beken heel graag, dat toen hij weer op straat kwam, het mij leek alsof vele geesten om hem heen zwierven, waardoor ik zo bang werd, dat ik niets anders deed dan huilen en janken. Maar hij zag niets, want mensen, zoals je weet, zien 's avonds niet zo goed als een onredelijk beest. BERGANZA Hoe liep dit af? CIPION Het was al omtrent middernacht, en de afnemende maan was aan het dalen, toen hij bij het omslaan van een hoek een vrouw ontmoette, die met een sluier bedekt was. Toen zij hem zag, liep zij alsof ze geschrokken was met snelle stappen weg en hij ging achter haar aan, omdat hij door haar manier van lopen meende dat het zijn vriendin was. Ik wilde mijn meester niet verlaten, hoewel de vrees en wat ik zag mij daar reden genoeg toe gaven. Toen we in het open veld kwamen, keerde de vrouw zich om en wenkte met haar vinger. Ze ontsluierde haar gezicht, waarin twee ogen als kolen glinsterden. Mijn baas zag toen wel dat hij bedrogen was, maar hij bleef staan en vroeg wat ze wilde. Niets anders, zei ze, dan dat jij de zielen, wier verderf jij gezworen hebt, hier gezelschap houdt, totdat een vervloekte, wiens tijd bijna afgelopen is, je komt verlossen. Dit zeggende greep ze hem bij de keel en sleepte hem naar een brandend hol, waar een rookwolk uitkwam die de lucht en de sterren verduisterde en mij meer dan twee uur in zwijm deed liggen. Toen ik bijkwam, begon het al te dagen. Dit overkwam mij bij mijn aankomst in Nederland met het leger van de hertog van Alva. Waarachtig, Berganza, had ik als een mens kunnen spreken,
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
12 dan zou ik terstond naar het orakel van Onze-Lieve-Vrouwe van Scherpenheuvel gelopen zijn, om te weten wat dit visioen te betekenen had. Maar ik moest geduld hebben, totdat de gevolgen zich mettertijd zouden tonen. BERGANZA Waar bleef je de volgende ochtend zelf? CIPION Wil je dat weten, Berganza? Ik had in het leger het gouden spreekwoord van de Spanjaarden, dat luidt ‘het is edeler te stelen dan te bedelen’, al op mijn duimpje leren kennen. Ik probeerde hier gebruik van te maken. Ons leger lag omtrent Didenhofen (dat in Luxemburg ligt) en was redelijk voorzien van voedsel, aangezien ik overal wat te schransen vond, maar het ging meestal om roofbuit, zoals bij soldaten gebruikelijk is. Weliswaar kreeg ik soms wel een schop voor mijn gat, zodat mijn benen rinkelden als een hoepel, maar ik bleef de schaamteloze hond uithangen totdat het geluk mij weer aan een meester hielp. BERGANZA Wel, waarom liep je niet terug naar de vriendin van de barbier? Misschien had die je wel onderdak gegeven. CIPION Ik had zo een angst voor de barbier en al zijn aanhang gekregen, dat ik er nauwelijks aan durfde te denken. Ik wist ook dat ze zich met de toverkunst bezighield en mensen in beesten kon veranderen, want ze had een bedrieglijke tong in haar mond, en ze was goedgebekt, en daarbij geborst en gebild als de hengst van Sinte-Ursula. In het kort, ze was een gewiekste meid en snel genoeg om iemand van de inhoud van zijn beurs te beroven. Hoor hier een van haar staaltjes: zij en mijn meester, hoogloffelijker memorie (want ik zal het nooit vergeten), kwamen eens in een boerenhuis, waar zij de boerin om zoete melk vroeg. De goede sloof gaf wat ze had, namelijk melk zonder room. Terwijl mijn vrouw dit proefde, vroeg zij haar of ze wel goed rooms-katholiek was. ‘O ja,’ zei de boerin, ‘en mijn hele leven geweest.’ ‘En ook alles en iedereen in uw huis?’ hernam mijn bazin. ‘Ja, juffrouw,’ zei de boerin, half bedeesd over een dergelijke scherpe vraag. ‘Dan hebt u,’ zei mijn juffer, ‘een
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
13 groot kwaad gedaan door zulke ketterse en on “roomse” melk in uw huis toe te laten, en bovendien ook zo brutaal te liegen. Ach, ik wilde dat ik hier nooit was gekomen. Ik zal dit om mijn geweten te ontlasten aan de pastoor moeten doorgeven.’ ‘Ach mejuffer, doe dat niet,’ zei de boerin, ‘het is uit onwetendheid geschied. Ik wist helemaal niet dat melk zonder room, ketters en vervloekt was. Had ik dat geweten, dan zou ik het niet aan mijn kalf, en nog minder aan u gegeven hebben. Ach, mijn goede juffer, is er geen mogelijkheid om hieraan te ontkomen?’ ‘Geen ander,’ zei de aartsdievegge, ‘dan dat u het kalf dat deze onroomse melk naar binnen geslobberd heeft, naar de priester brengt, opdat hij het weer met wijwater zegent, en zo het kalf van onrooms weer rooms maakt.’ Dankzij deze raad ging het weer beter met de goede boerin, maar zij wilde graag dat er iemand anders naar de priester zou gaan, wat mijn bazin op zich nam. De boerin haalde toen het kalf uit de stal en leverde het aan mijn baas en zijn vrouw, die moeite genoeg hadden om hun lachen te houden. Ze dreven het onroomse kalf mooitjes voor zich uit, maar het kwam nooit terug in de stal waar het gestaan had, want mijn baas, zijn vrouw en enige andere vleesharpijen propten het binnen enkele dagen in hun holle maag. Ik kreeg er wel mijn deel van, maar het bezwaarde mij enigszins, toen ik besefte hoe de eenvoudige luitjes (die door hun onschuld de hemel verdienen) altijd in de strik lopen van de slimme bedriegers.
Hoe Cipion in dienst treedt bij een blindeman, waardoor hij in contact komt met de hertog van Alva, en wat er verder met hem gebeurde CIPION ‘Wie zoekt, die vindt’, zegt het spreekwoord en terwijl ik dit overdacht, zocht
ik naar iemand aan wie ik mijn getrouwe dienst kon opdragen. Uiteindelijk zag ik een blinde marskramer die met allerlei snuisterijen door het legerkamp liep. Zeker, ik
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
14 kreeg er zin in om de leidsman van deze arme sukkel te worden, want het leek me dat ik daardoor mijn eerdere gebreken wat zou kunnen verbeteren. Daarom volgde ik deze blindeman tot zijn woning, waar ik al kwispelstaartend bij hem kwam. Hij voelde me langs zijn benen strijken en aaide mij over mijn rug. Het leek erop dat ik hem beviel want hij vroeg mij meteen (alsof ik hem antwoorden kon) of ik bij hem wilde wonen. In plaats van antwoord te geven, sprong ik hem om zijn hals met mijn voorste benen en betoonde hem grote vriendschap. Hij nam zijn kousenband, bond mij aan een stoel en gaf mij wat te eten en uit een potscherf wat te drinken wat mij niet slecht beviel. Die nacht sliep ik aan het voeteneinde van zijn bed, als je het een bed mag noemen, want het was maar een ruwe mat van stro met een deken erop waar de oude blindeman onder kroop en zo goed sliep als een rijkaard op het beste bed van de wereld. 's Morgens stond hij vroeg op, en ik ook. Ik geloof echt, Berganza, dat we allebei even snel aangekleed waren, want hij sliep, net zoals ik, in zijn beste plunje. Hij stak een hap in zijn mond en gaf mij ook wat, maar eerst spoelde hij zijn mond, waarbij hij zoveel rochels uitspuugde als er vlokken sneeuw uit een donkere winterbui vallen. Daarna spande hij mij voor het wagentje waarin hij zelf gewoon was zijn handelswaar mee te voeren en hij ging erin zitten, met zijn linten, veters, kousenbanden en allerlei snuisterijen om zijn oren. Ik kon mijn lachen bijna niet houden toen ik deze blinde Homerus (want hij zong altijd over de Trojaanse oorlog) zo zag zitten. Hij had voortdurend een aantal nieuwe liedjes die hij zo raar wist uit te loeien, dat de beste Hollandse koe het hem niet verbeterd zou hebben. Wanneer iemand iets wilde kopen, dan keerde ik me om met mijn bek naar de wagen, want de lengte van de touwen kon me dit niet beletten en ik keek toe of ze mijn blinde baas niets ontfutselden. In het kort, ik werd een heuse marskramer. BERGANZA Zeg liever een marskramerspaard. CIPION Wanneer er vrijsters bij hem kwamen kopen, wist
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
15 hij hun altijd iets vermakelijks te zeggen, zodat ze graag van hem kochten, want hij leerde hun de echte kunst van het vrijen - om niet ‘koppelen’ te zeggen. Hij kon ook aan hun polsslag voelen of ze kruiden nodig hadden. Hij maakte allerlei gedichtjes, sonnetten en boerendeuntjes, zodat hij overal als de bonte hond bekendstond. Ik zweer, Berganza, dat Homerus bij zijn leven niet zoveel eer heeft gehad als deze blindeman, want hij werd overal binnengehaald, omdat hij een beetje kon zagen, ik bedoel op de viool spelen, op welk geluid hij mij liet dansen, waar ik al snel heel goed in werd. Hij leerde me ook brood halen en het geld herkennen, want hij kende het op het gevoel even goed als een ander met zijn ogen, wat me wel duizendmaal naar zijn vingers deed kijken om te zien of hij aan het uiteinde van zijn vingers ook ogen had. Hij stuurde me eens met een halve schelling naar de marketenster om een kan bier te halen. Terwijl ik daar stond, hoorde ik dat een jongen maar een stoter betaalde en het geld op de toonbank neerlegde. Nadat het bier getapt was, gaf ik de halve schelling aan de vrouw, die mij geen geld wilde teruggeven, maar ik haalde vier duiten van de toonbank, nam ze met de kan in mijn bek en liep naar mijn blindeman. ‘De duivel hale die hond,’ zei de marketenster, ‘ik geloof echt dat die blinde stumper kan toveren en dat hij de een of de ander papenzoon in een hond veranderd heeft.’ Wat ze nog meer bazelde verstond ik niet. Ik gaf mijn baas het bier en de vier duiten en ik zei in mijn hondentaal dat ik die mee terug had genomen. Het scheen dat hij me begreep, want hij zei: ‘Je hebt heel goed gehandeld, mijn beestje, jij moet vaker naar de markt’. Toen het avond werd, ging mijn baas onder mijn begeleiding naar een huis waar volgens hem wat te lachen viel. En dit was waar, want hij was nauwelijks binnen of hij werd door twee hoeren verwelkomd, die hem meteen vroegen of hij zijn viool en zijn strijkstok bij zich had. ‘Neen, mijn kindertjes,’ zei hij, ‘maar ik zal er Rebellarius, mijn dienaar (wijzende op mij) om sturen.’ Zij verwonderden zich over de woorden van mijn mees-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
16 ter en zeiden: ‘Als hij dat kan, heeft hij meer verstand dan een hond.’ ‘Je zult het wel zien,’ zei mijn blinde baas en zich tot mij richtend zei hij: ‘Loop, beestje, en haal mijn speeltuig, maar zie toe dat je het niet breekt, en weer snel terugkomt.’ Ik liep snel naar huis. Nauwelijks was ik binnen of ik zag een zwarte kat zitten wier ogen zo afgrijselijk in haar hoofd brandden, dat ik van schrik bijna weer teruggelopen was. Maar ik hernam mijn moed en dacht: zelfs als het een donderheks is, zal ik haar tot gruis vermalen. Vastberaden viel ik haar aan, maar met één sprong zat ze zo hoog dat ik haar geen kwaad kon doen. Toen begon ze met een schorre stem te zeggen: ‘O Cipion, waarom wil je me leed berokkenen? Ik ben de geest van je moeders grootmoeder. Vroeger was mijn naam Urgande, de onbekende, ik heb het huis van de oosterse keizers door mijn toverij veel goedgedaan en de dappere helden, namelijk: Amadis, Esplandian, Pirion, Lisvart, Flerizel, Rogel, en anderen uit grote gevaren verlost. Hoe vaak ben ik voor hen met een mosselschelp door de zee gevaren en op een bezemsteel, zoals op een postpaard, door de lucht gereden! En niet door duivelse kunsten, zoals andere tovenaars deden, maar door de macht en toestemming van Sinte-Catharina van Siena, die ons ten zeerste begunstigt.’ Dat de duivel je op de magere bok voere, dacht ik. Ik denk dat je net zoals alle duiveljagers door toedoen van Heintje Hennevoets gehandeld hebt. Het leek alsof ze mijn gedachten als uit een boekje kon lezen, zoals uit haar woorden bleek, want ze zei: ‘Je gelooft me nu niet, maar de tijd zal komen dat ik opnieuw voor je verschijn en dat je het zult inzien. Ik moet nu verder, ik zeg je alleen dat je binnenkort je land en koning een grote dienst zult bewijzen.’ Hierop verdween ze. BERGANZA Waarachtig Cipion, deze dingen schijnen me niet geloofwaardig. CIPION Toen ik zag dat mejuffrouw Urgande (die mij echt nagenoeg onbekend was) opnieuw naar haar makkers verdween, nam ik mijn meesters viool en zijn strijkstok en ging naar hem
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
17 terug. Maar onderweg kreeg ik zo een zin om te spelen dat ik op mijn kont ging zitten, net als een mens, en ik pakte toen met mijn ene poot de strijkstok en met de ander de viool. Ik speelde volgens mijzelf zo mooi, dat ik vaak omkeek of er geen bomen, bergen, bossen, rivieren en allerlei beesten om me heen kwamen staan, zoals vroeger bij Orfeus toen hij aan de oevers van de Thracische rivieren speelde. Maar dit geluk was me niet beschoren, wat ik deels aan het zware waterige land toeschreef, want het is zeker dat de bergen, bossen en bomen in Griekenland lichtvoetiger en vlugger, en de dieren verstandiger zijn dan hier. Maar kreeg ik geen deel aan het eerste geluk, ik kreeg het wel aan het tweede, want een troep razende wijven die zich op een doopfeest boordevol brandewijn gezopen hadden, zag me en kwam recht op me af. Ik werd er eerst heel blij door, want ik meende toen ik hen zo zag aankomen dat het Apollo met de negen zanggodinnen was en speelde er lustig op los, totdat ze dichterbij kwamen. Toen zag ik dat het bacchanten waren, die me met geweld te lijf wilden gaan want een van hen zei: ‘Hier zit de blinde marskramer, laten we hem al zijn geld afpakken en hem in het water gooien.’ ‘Nee, laten we hem stenigen,’ zei een ander, ‘want het is een tovenaar die de mensen wijsmaakt dat alle vrouwen gemeen zijn.’ Hierop begonnen ze me stuk voor stuk met een flinke steen te bekogelen, maar omdat ze slecht konden mikken, vielen de stenen allemaal voor me op de grond, wat ik aan de kracht van mijn spel toeschreef. Maar tenslotte maakten ze zoveel kabaal en kwamen ze zo dichtbij dat het mijn vioolspel verdoofde en er een steen tegen mijn kop kwam die me om deed vallen. Toen zagen ze voor het eerst dat ik een hondspersoon was, wat hen deed uitroepen: ‘Sla dood, sla dood, de blindeman heeft zich in een hond veranderd.’ Toen ik dat hoorde, kroop ik met mijn half kapotte kop achter een oude schutting totdat ik een beetje bijgekomen was. De wijven hadden mijn viool al gevonden, waarmee ze flink lawaai makend langs de straat trokken. Ik denk dat ze de viool wilden meenemen als teken van vic-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
18 torie over de blindeman. Dit moedigde me aan om hun die weer af te pakken, wat ik in drie sprongen deed, want ik greep degene die de viool in haar hand had zo hard van achteren, dat ze viel en de viool met de strijkstok losliet. Ik pakte ze meteen op en bracht ze naar mijn meester. Hij vroeg me waar ik zo lang geweest was, maar hij vond de oorzaak (zo dacht hij) aan mijn hoofd, omdat ik het hem liet voelen. Hij verzocht hun wat olie en wijn te geven, waarmee hij mijn hoofd een beetje insmeerde. Zeker, Berganza, deze blindeman behandelde me als zijn eigen kind, want hij voedde me in alle schranderheid op, zodat ik in veel dingen eerder een redelijk mens dan een beest scheen te zijn. Maar mijn meester, die een Pythagoreeër was, geloofde heel zeker dat de geest van Diogenes na veel omzwervingen had plaatsgenomen in mijn lichaam. BERGANZA Die geest had beslist niet meer ervaren dan dat alleen de lichamelijke gestalte anders was. Maar het kan ook zijn dat hij door zijn omzwervingen wat bescheidener is geworden, want hij durfde als mens wel tegen zijn gelijken aan te pissen, wat jij, voorzover ik weet, nog nooit gedaan hebt, hoewel je nu in een hondenhuid steekt. Maar ga door met je verhaal. CIPION Van de verschillende deugden die mijn meester bezat, was er een dat hij de meest geduchte leugenaar van heel Europa was. Hoor hier een van de staaltjes die deze blinde violist aan de waternimfjes vertelde die naast hem zaten: ‘Deze hond, mejuffers,’ zei hij, ‘is afkomstig uit Molossenland, waar vroeger de oudste en voornaamste hondenfokkerij van de wereld stond. Het is nog niet zo lang geleden dat ik hem daar bij de grootste hondenfokker van het land kocht. Hij kostte me over de honderd chyquijns, wat evenzoveel dukaten zijn. Ik kwam samen met hem in Algiers in Barbarije, waar ons op een donkere avond een grote donderbui overviel, zodat we genoodzaakt waren om in een stuk geschut dat op de vesting stond te kruipen. Daar vielen we zo vast in slaap alsof we dood waren. Toen we ontwaakten bevonden we ons in Rome.’ ‘Wel, hoe kwam je daar
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
19 terecht?’ vroeg een van de snollen. ‘Het schijnt,’ hernam mijn baas, ‘dat het kanon waar we in gekropen waren, met een flinke kogel van duizend pond geladen was en dat iemand het kanon per ongeluk afgevuurd heeft, waardoor we vast en zeker door de lucht gevlogen zijn. Of het moet minstens zo zijn dat de een of andere dienstbare duivel ons deze dienst bewezen heeft.’ ‘Wellicht was het dezelfde geest,’ zei de ene snol, ‘die de hertog van Brunswijk met een leeuw door de lucht voerde, doch die had vooraf met hem onderhandeld, en jij niet.’ ‘Zeker,’ zei de blindeman, ‘ik heb mijn overtocht duurder betaald dan hij, want op deze reis verloor ik mijn gezichtsvermogen. Maar dat vind ik niet zo erg, want ik heb er verscheidene voorrechten door verkregen. Ten eerste dat alle vrouwen mij even mooi en bevallig voorkomen. Ten tweede, dat ik mij het verschil tussen dag en nacht alleen maar hoef in te beelden. Ten derde, dat ik, wanneer ik op de meest onherbergzame plaats ter wereld ben, me kan voorstellen dat ik door de aangenaamste tuin van Europa wandel. Heb ik kopergeld, dan denk ik mij in dat het van zilver is, en het zilver van goud. Bovendien is er nog iets anders dat me helemaal gelukkig maakt, namelijk dat ik onder het mom van mijn marskramerij de zuivere kunst van het bedelen kan beoefenen, want niemand dingt graag scherp af bij een blindeman. O juffertjes, als je eens wist hoe vaak de soldaten me vrij spel geven, dan zou je wensen ook blind te zijn.’ Door deze woorden begonnen de hoeren vrolijk te lachen en ik zou hetzelfde gedaan hebben, als ik niet gevreesd had dat mijn kop aan diggelen zou vallen. BERGANZA Allemachtig, Cipion, wat ben je afgedwaald. CIPION Ik zal met één sprong weer op de goede weg terugkomen. De juffers vroegen wat mijn meester deed toen hij zich te Rome bevond. ‘Ik ging,’ zei hij, ‘zodra ik over de schrik heen was met mijn makker (dat was ik) naar Zijne Heiligheid, aan wie ik mijn ervaringen vertelde. De oude man stond versteld en kon het nauwelijks geloven. Bij het afscheid kusten wij zijn voeten
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
20 zeer eerbiedig.’ ‘Je hond ook?’ vroeg de ene juffer. ‘O ja, zei hij, want hij had deelgenomen aan deze wonderlijke “vervoering”.’ ‘Je liegt dat je hangen en drogen moet,’ zei ik tegen mijzelf, ‘ik ben nooit in Rome en evenmin in Algiers geweest, en nog veel minder heb ik de voeten van de paus gekust, want geen enkele ketter, laat staan een hond als ik, mag dat doen.’ O Berganza, als ik alle leugens van de blindeman zou moeten vertellen, dan had ik wel acht dagen werk. Nadat hij zich die hele nacht met de hoeren vermaakt had, gingen we (toen het al bijna licht werd) naar huis om op ons gemak te gaan slapen.
Cipion treedt in dienst van de hertog voor wie hij spion en postbode wordt CIPION De schaamteloze dronken wijven die me 's avonds een gat in mijn kop gegooid
hadden, strooiden door het hele leger het gerucht rond dat ze de blindeman in de gedaante van een hond viool hadden zien spelen, zodat voordat we opstonden, ons logement door allerlei schorriemorrie omringd was. Toen ik dat hoorde, begon ik te blaffen, waarop de hele horde me aanviel. Zeker, Berganza, ik dacht toen dat ze me aan stukken zouden scheuren, maar het liep beter af dan ik me voorstelde, want ik werd vastgebonden en naar een dienaar van de Inquisitie gebracht en er ernstig van beschuldigd dat ik een tovenaar was. Maar de inquisiteur, die een veel betere neus had dan die lui uit Rijssel, die een onschuldige papegaai om het geloof ophingen, nam deze beschuldiging niet over, want hij had me wel eens voor de wagen van de blindeman zien lopen. Daarom zei hij tegen zijn dienaren dat ze de blinde marskramer moesten gaan halen, wat meteen gebeurde. Zodra mijn baas de kamer binnenkwam, vroeg de inquisiteur hem waar hij die hond vandaan had. ‘Hij is aan komen lopen,’ zei mijn baas. ‘Waarvandaan,’ hernam de ander, ‘komt het gerucht dat je kan toveren,
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
21 en jezelf in een hond kan veranderen?’ ‘Ik toveren?’ zei de blindeman, ‘ach wat overkomt me op mijn oude dag? Ik toveren? Terwijl ik zo heilig als Sint-Herodes en Sint-Pilatus geleefd heb en bovendien driemaal in de week vastte, ach, ach, wat overkomt me?’ ‘Sus, sus,’ zei de inquisiteur, ‘geen nood, zeg me maar in het geheim, wat voor kunstjes je hond kan doen.’ Toen mijn meester dit hoorde, werd hij weer een beetje rustig en zei: ‘U zult het zo zien, maar u moet een bewaker sturen, opdat het beest niet door het gepeupel wordt overvallen.’ Dat beloofde hij te doen. De blindeman riep me en zei: ‘Kom op, Rebellarius, haal mijn viool.’ Dat deed ik in drie sprongen, waarop hij weer zei: ‘Ga de bierkan halen.’ Die bracht ik hem zo netjes alsof ik een non was die met haar kruikje naar het wijwatervat ging. ‘Dit is nog niets, mijn heer,’ zei de blindeman. ‘Hij kan al beter viool spelen dan menig neger in Guinea en dit is misschien de reden waarom de mensen geloven dat ik het was in hondengedaante. Ik zeg u naar waarheid, mijnheer de inquisiteur, dat dit beest zo slim is dat hij vele mensen overtreft, want hij begrijpt alles wat men tegen hem zegt en hij zou het allemaal ook kunnen doen als hij handen had gehad. Wat meer is, hij kent alle munten en ik vertrouw hem de ontvangsten veel beter toe dan aan vele lichtvaardige kassiers, want hij zal mijn kas nooit schade berokkenen, noch met dobbelen, noch met spelen op de kaatsbaan.’ ‘Alles goed en wel, patroon,’ zei de inquisiteur tegen mijn baas, ‘maar de hond moet hier blijven, ga zelf vrij heen, ik zal ervoor zorgen dat je tevredengesteld wordt.’ Hierop ging mijn baas huilend naar zijn logement omdat hij me had moeten verlaten en ik bleef bij de inquisiteur, die me heel goed te eten gaf. Toen het tijd was voor audiëntie, ging hij naar de doorluchtige hertog van Alva, die op het punt stond om naar Brussel te vertrekken. Aan hem legde hij het geval voor en ik werd ontboden. BERGANZA Met een brief, Cipion? CIPION Met een page die me aan een touw meenam. Ik
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
22 werd binnengebracht in het vertrek van de hertog, waar de inquisiteur en de biechtvader van de hertog bij elkaar zaten. Toen ik deze eerbiedwaardige mannen zag, had ik bijna mijn hondengedaante afgelegd. Ik wil zeggen dat ik door het kussen van hun handen de menselijke plichtpleging betoond had, maar ik begon aan de ezel van Aesopus te denken, en dat niet voor iedereen hetzelfde passend is. BERGANZA Wat deed je toen, Cipion? CIPION Ik schikte me naar de gelegenheid, want ik had wel vernomen dat de hertog van Alva, die nors van aard was, weinig ophad met hoofse complimenten en trouw het meest waardeerde. In het kort, Berganza, om je niet onnodig het hoofd te breken, moet je weten dat de inquisiteur in weinig woorden informatie over mijn behendigheid gaf. ‘Hij zal me dan wel van pas komen,’ zei de hertog. ‘Mijnheer,’ zei de biechtvader (die een groot sterrenkijker was), ‘toen ik gisteravond de sterren gadesloeg, bemerkte ik dat de hondster alle sterren door zijn glans uitdoofde en zich onnatuurlijk met Mars verenigde. Ik beken graag dat ik de betekenis van dit geheim niet kon ontrafelen, temeer niet toen ik zag dat alle sterren in het oosten verbleekten, maar ik begin nu de oorzaak te begrijpen.’ Hij wilde verdergaan, maar de hertog, die een man van weinig woorden was, gaf hem een teken dat hij moest zwijgen en zei slechts: ‘Ik behoef de uitkomst van alle dingen die Nederland en mij boven het hoofd hangen niet te weten voordat ze geschieden. Geef de blindeman honderd kronen voor zijn hond, en laat die hier blijven.’ Hierop ging de inquisiteur weg en Alva bleef alleen met zijn biechtvader, tegen wie hij zei: ‘Pater, deze hond zal een bekwame boodschapper voor ons kunnen zijn, maar voordat ik hem zaken van belang toevertrouw, moeten wij eerst zijn verstand testen.’ Toen ik dat hoorde dacht ik bij mezelf: ‘Ik zal zeker gepromoveerd worden tot een kunst waartoe ik niet in staat ben. Had ik nu maar veel geld, dan zou ik de wijsheid van mijn professoren kopen. Maar ik had het geluk dat normaal gesproken degenen
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
23 hebben die men graag wil bevorderen, want men vroeg me niets dat mijn verstand te boven ging. Het ging erom of ik wel een brief zou kunnen bezorgen en ook of ik dapper genoeg zou zijn om het leger en de steden van de vijand te bespieden. Als antwoord kwispelde ik even met mijn staart alsof ik ja wilde zeggen. Dit begrepen ze heel goed, want geleerden, zoals je weet, behoeven geen wagen vol woorden. Nadat de biechtvader me in opdracht van Alva in van alles onderricht had, moest ik de volgende dag mee naar Brussel. O Berganza, ik zweer je dat ik nooit een vermakelijker reis dan deze gemaakt heb, want het was in de zomer toen het koren nog op de velden stond en de jacht zeer aangenaam was. Ik doorsnuffelde, om mijn doorluchtige en nieuwe meester te behagen, alle velden, en overmeesterde meer hazen en konijnen dan mijn baas daarna steden in Nederland won. Maar hij had dan ook met leeuwen, vossen en tijgers en niet, zoals ik, met hazen te doen, alhoewel deze dikwijls weerspannig genoeg tegen mij waren. Alles wat ik ving bracht ik aan mijn meester die door dit tijdverdrijf zijn van zorg gerimpeld voorhoofd niet weinig ontfronste. Toen we in de buurt van Brussel kwamen, werd mijn meester verwelkomd door Margaretha, de zuster van de koning, en hoe honds ik ook was, ik kon wel zien dat er enig ongenoegen tussen beiden bestond, maar het veinzen met woorden hield dit verborgen. Zodra we in de stad en in ons logement waren, werd er meteen een halsband met zilveren beslag voor me gemaakt die vanbinnen hol was om er brieven in te kunnen verbergen. De volgende dag nam de hertog me apart en zei: ‘Pardon,’ (want hij had me deze naam gegeven) ‘je moet met Machiavellus naar Madrid gaan, en wat brieven bezorgen bij een vriend naar wie hij je toe zal brengen. Maar zodra je weer weggestuurd wordt, kom dan zo snel mogelijk hiernaartoe voordat de ander hier is. Let goed op, mijn beestje, dat je dit zorgvuldig bezorgt.’ Ik knikte eerbiedig met mijn hoofd en ontving die avond de brieven in mijn holle halsband. De hertog verzocht Machiavellus me naar een
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
24 zekere raadsheer, die hij noemde, te brengen. Voor hem had hij een brief in cijferschrift waardoor hij volledig op de hoogte kon komen. Hierop begon onze reis, Machiavellus te paard en ik te voet, zodat we na enkele dagen (omdat we met postpaarden door Frankrijk liepen) op een avond tot St.-Jean-de-Luz kwamen (dat aan de voet van de Pyreneeën ligt) om daar onze nachtrust te houden.
Op zijn reis naar Madrid komt Cipion in de Pyreneeën terecht, wat hij daar met Urgande de Onbekende meemaakt CIPION Luister nu, o Berganza, in wat voor een hel en nare kerker de onverzadigbare
nieuwsgierigheid en weetzucht me voerden. We waren nauwelijks in St.-Jean-de-Luz aangekomen of de hemelhoge bergen deden me van verwondering verstijven en ik kreeg zin om daar naartoe te gaan. Daar had ik voldoende gelegenheid toe, omdat mijn leidsman heel zorgeloos op een ledikant ging liggen uitrusten terwijl het avondmaal werd klaargemaakt. Toen ik dat zag, liep ik met stevige pas naar de meest nabijgelegen berg die in hoogte alle andere overtrof. De zon stond al aan de horizon om zijn paarden uit de bodemloze oceaan te laten drinken voordat ik de top van de berg bereikte. Daarvandaan kon ik het rijk van Castilië, Navarra en Frankrijk ten dele aanschouwen, maar ik hield me hier niet lang mee op, want een mooie groene wei waarin een dichte kreupelbos stond, lokte me naar beneden. Overal heerste een doodse stilte, afgezien van het geluid van een heldere beek met zijn kronkelende water dat zeer zachtjes over enige steentjes heen ruiste, wat mij deed geloven dat dit de Elysische velden waren waarover ik mijn blinde baas vaak had horen zingen en dat dit beekje de stroom der vergetelheid was waaruit de zielen die opnieuw naar de wereld moesten, een eeuwigdurende vergetelheid dronken. En terecht, want ik vergat mijzelf zodanig dat ik aan niets ter wereld
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
25 meer dacht, ja, zelfs niet aan het feit dat ik een hond was. In deze staat van vervoering liep ik door en bereikte de ingang van een hol waar een stinkende wasem uitkwam die het gebladerte en het gras verdorde. Ik wilde teruggaan, maar ik hoorde een stem die riep: ‘Blijf staan. Er zal je niets gebeuren.’ Ik ontwaakte als uit een diepe slaap en zag de zwarte kat, ik bedoel Urgande de onbekende, voor me zitten. ‘Volg me,’ zei ze, ‘ik beloof je dingen te tonen die geen sterfelijk mens ooit heeft gezien.’ BERGANZA Deed je dat, Cipion? CIPION Een beetje angstig volgde ik haar, want ik dacht: als het geesten zonder lichaam zijn, dan kunnen ze me geen kwaad doen. Als het mensen zijn, dan kan ik ze ontlopen of me verdedigen. BERGANZA O, wat een moedig besluit. CIPION Zodra ik binnenkwam, zag ik dat er voor de hoge poort in vreemde hanenpoten geschreven stond: Het hol van de heilige en onheilige tovenaars. Althans, dit legde Urgande uit, die goed met dergelijke letters overweg kon. Ik beken graag, Berganza, dat ik om dit opschrift moest lachen en ik vroeg meteen aan mijn leidsvrouwe of er in dit hol ook heilige tovenaars waren, want in onze hedendaagse wereld kent men die niet meer. Ja, erger nog, velen betwijfelen dat er andere toverij, hetzij heilige of onheilige, bestaat dan bedrog. ‘Zoiets te geloven,’ zei mijn katse Urgande, ‘is ketters. Kom binnen en je zult het met je eigen ogen aanschouwen. Volg me maar.’ En dat deed ik. Ik was nauwelijks in het hol of ik zag, door het flikkeren van het vuur dat hier en daar brandde, dat er een oneindige ruimte was en dat alle elementen daar door elkaar lagen. Dat was zeer vreemd om te zien. Toen ik even stilstond, voelde ik wat beweging onder mijn voeten en ik vroeg... BERGANZA Dat heb je al eens eerder gezegd, kon je dan spreken? CIPION Ja, Berganza, zodra ik dat hol binnenging. BERGANZA Wel, dat had je me dan wel kunnen zeggen, maar ga door met je toverhol.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
26 CIPION Ik vroeg toen wat dat was. ‘Niets,’ zei mijn wijze leidsvrouwe, ‘het zijn jonge
aardduiveltjes die (zoals de wormen) uit het element aarde voortkomen, maar omdat ze door de vettigheid van de aarde nog wat waterig zijn, zijn ze, zoals kinderen, tot de dienst onbekwaam. Dit duurt zolang totdat hun waterigheid door het vuur wat gezuiverd is en dan pas zijn ze in staat om, zoals de mollen, door de aarde te wroeten en hier en daar (waar de zon der gerechtigheid niet te sterk schijnt) uit te breken en aardbevingen te verwekken. Tijdens dit gesprek zag ik een grote aardgeest aan komen lopen met een korf waar hij al dit onrijpe gespuis al knorrend in schepte en zei: ‘Waarachtig, dit gespuis geeft ons meer te doen dan sommige geesten.’ Dit zeggende stopte hij ze in de oven om ze verder gaar te bakken. Ik vroeg toen aan mijn leidsvrouwe of deze duiveltjes in de wereld mochten rondzwerven zodra ze gaar gebakken waren. ‘Helemaal niet,’ zei Urgande, ‘ze worden allemaal met zorg bewaard in deze dozen, net zoals de apothekers met hun kruiden doen.’ Terwijl ze dit zei, toonde ze me een winkel waar meer dan honderd dozen met verschillende duivels stonden. Ik begon de opschriften daarvan te lezen en zag dat er stond: nummer 1: bereide veldduivels. ‘Waarom staan deze vooraan?’ vroeg ik aan mijn leidsvrouwe. ‘Omdat deze,’ antwoordde ze, ‘op ieder moment in en uit vliegen, en de herders in de buurt heel vaak bij de neus nemen. Soms schateren ze als eksters, soms mekkeren ze als geiten, dan weer stelen ze het eten van de ene herder en leggen het in de korf van de andere, of stoten de bierkan om, of halen nesten uit de bomen. In het kort, ze halen allerlei streken uit, zonder iemand kwaad te doen, maar dit weet je zelf heel goed, want zodra er iets verkeerd gaat, zeggen de boeren, herders en soldaten: ‘Wie voor den duivel heeft dit of dat gedaan?’Waarop ik zeg: ‘Niemand anders dan degene die het hun te zijner tijd wel zal zeggen wanneer ze in dit hol komen.’ Toen ze was uitgepraat, zag ik dat er op de tweede doos stond: nummer 2: bereide waterduivels. ‘Deze geesten,’ zei Urgande, ‘zijn
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
27 heel moeilijk te bereiden, omdat ze ten dele uit de oermaterie afkomstig zijn. Zo moeten ze drie keer door de helse rivier de Styx worden gesleept, en drie keer weer gedroogd worden, voordat het vuur er helemaal uit is, want als er iets in blijft zitten, dan is alle moeite tevergeefs geweest. Als ze droog zijn, worden ze in kokend water gezuiverd om de aarde eruit te krijgen, en ook om de lucht die ze nog in zich hebben wat te verminderen. Zij zijn het die de zee en de wateren beroeren en de schepen vaak te gronde laten gaan. Gedurende mijn leven liet ik me vaak door hen bedienen. Hoe vaak voerden ze mij niet tot de bodem van de Middellandse Zee, waar ik met plezier het koraal als bomen zag groeien. Maar om niet te veel uit te weiden, zal ik je in het kort zeggen dat al deze watergeesten zeer bang zijn voor de naam van Onze-Lieve-Vrouwe van Begoña, want anders zouden ze wel menig schip hier langs de kust vernielen, zoals vaak gebeurd is bij degenen die de naam van deze heilige vergaten aan te roepen.’ Toen ze uitgepraat was, zag ik een andere doos, waarop stond: nummer 3: bereide aardduivels. ‘Hierin worden de aardduivels (waarover ik al gesproken heb) bewaard. Ze doen grote diensten aan het onderaardse rijk, want ze doorkruipen het hele aardrijk en ontdekken goud- en zilvermijnen. Zie die lompe geest met de pluimen om zijn kop,’ zei ze, ‘hij is degene die de Spanjaarden ingeblazen heeft dat er overvloedig goud en zilver in Amerika te vinden waren, waardoor honderdduizenden zielen vermoord zijn en dit rijk zeer gegroeid is.’ Nauwelijks had ze haar verhaal beëindigd of ik hoorde aan mijn linkerkant een verschrikkelijk gekerm. Ik keek die kant op en zag een groot aantal gloeiende persen, waar bijna alle helse geesten aan draaiden. Ik begon half te lachen en vroeg aan mijn leidsvrouwe of de duivels daar hun wijnpersen hadden. ‘Kom dichterbij,’ zei ze, ‘je zult het zien.’ Toen ik vlakbij was, hoorde en zag ik dat het die goudzuchtige lieden waren, die in Amerika zoveel duizenden indianen om het goud ontzield hadden. Dit goud werd nu in de persen weer tot de laatste druppel uit hen
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
28 geknepen. Ik vroeg aan Urgande waar dit helse goud van de indianen voor werd gebruikt. Ze antwoordde: ‘Om er oorlog mee te kunnen voeren tegen de ketters, aangezien het geheiligde zilver allang geleden uit de arme kloosters gestolen is.’ Zeker, Berganza, ik zou me hier bijna aan vergaapt hebben als Urgande niet tegen me gezegd had dat het bijna middernacht was en dat we nog veel te zien hadden. We keerden daarom terug naar de dozen met geesten, nu tot nummer 4: bereide vuurduivels. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘doen hun werk met het vuur, waarin ze ook bereid worden, want door de kracht van dit element verplaatsen alle andere elementen zich, als de andere elementen het tenminste niet doven. Deze geesten zijn de subtielste van allemaal, hoewel sommigen geloven dat deze eer de luchtduivels verschuldigd is. Hoe het ook zij, het is een van deze duivels geweest, die een monnik het vervloekte buskruit heeft leren maken, en sindsdien zijn ze altijd in de nabijheid van kanonnen en heetgloeiende kogels geweest, omdat ze de macht hebben die te doen vallen waar ze willen. Ze bevinden zich ook in de vuurmijnen en verwoesten daardoor vaak een hele stad en met de stenen daarvan vliegen ze weer in de lucht naar het vurig element. Ze kunnen zich slechts in de gedaante van een salamander veranderen, en dit zo zelden, dat een sterfelijk mens hen ternauwernood in die gedaante ziet. Ze hebben ook iets gemeen met de alchimisten, want ze zitten voortdurend in de oven onder de ketels, destilleerglazen, en smeltkroezen, waar ze een schijn van de waarachtige kunst van het goudmaken tonen. Maar voordat deze ontdekt wordt, breken ze het een of andere glas, waar de alchimist zijn hoop op gevestigd had. Dit doet hem vaak meer duivels bezweren dan er in de hel bereid zijn. 's Nachts lopen deze duiveltjes ook in de gedaante van een lantaarn langs het veld en misleiden hierdoor de lichtgelovige landlieden die op dit bedrieglijke licht afstappen en daardoor bedrogen en op een dwaalspoor gebracht worden, zoals de Grieken aan de Eubeïsche kust overkwam op de weg terug uit Troje. ‘Goed,’ zei
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
29 ik, ‘laten we met onze dozen doorgaan. Hier staat: nummer 5: bereide lutchtduivels.’ ‘Deze,’ zei Urgande, ‘worden ook uit de mengelklomp van de elementen gemaakt en in vuur en water van aardse, vurige en waterige stoffen gezuiverd, want ze zouden anders niet geschikt zijn voor hun dienst. Deze geesten houden zich in de lucht op, ongeveer half zo hoog als de maan. Hun werk bestaat eruit van tijd tot tijd gruwelijke winden en stormen te verwekken en hagelstenen op de vruchten te gooien, zodat vaak alles wat er op de velden staat door hen neergehaald en vernield wordt. Ze vertonen ook angstaanjagende kometen, gevechten in de lucht en strekken ingevolge Gods beschikking, tot voorboden van het toekomstige kwaad.’ Ze wilde nog iets meer zeggen, maar werd weerhouden door een vreselijk groot geraas dat als een bulderende stormwind door de ingang binnenkwam. Dit schokte me zo zeer dat ik van angst verbleekte.
Wat Cipion in het hol van de tovenaars met de duiveljagers meemaakte en hoe hij daarna naar Madrid ging CIPION Toen
ik een beetje over mijn schrik heen was, vroeg ik aan mijn Sibylle, ik bedoel leidsvrouwe, wat dat voor geraas was. ‘Het zijn,’ zei ze, ‘alle tovenaars en tovenaressen. Let op hun intocht. Je zult wonderen aanschouwen, want het is nu middernacht, het tijdstip waarop ze allemaal komen offeren. Zie je de vier eerste goed?’ vroeg Urgande, zich tot mij kerende. ‘Heel goed,’ zei ik. ‘Dit zijn de vier elementaire tovenaars met hun aanhang,’ ging ze door. ‘Deze eerste die op een mol rijdt met de ingewanden van dode beesten om zijn hals is een aarts-wichelaar die zijn toverij uitoefent met bloed en ingewanden van dode beesten. De ander die hem volgt en op een salamander rijdt is er een die zijn krachten door het vuur verkrijgt, zoals de alchimisten. Deze maakt met dit element allerlei toverwatertjes, waarmee hij de mensen verleidt, betovert en vaak in varkens
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
30 verandert. Zie maar eens hoe zijn neus gloeit en wat een kleur hij heeft. Daardoor komen lichtgelovige wijven, die wat bleek zijn, met een flesje op zak bij hem op de markt. Hij bepaalt ook de koorts met behulp van turven en brandhout en hij ziet aan de vlam hoe lang de ziekte zal duren. Deze die na hem komt, met zwanebloemen om het hoofd en gezeten op een stier, oefent zijn toverij uit met hetzelfde element. Hij bevindt zich vaak bij de tonijnvangers van de Sahara en bij de Biskaaise Groenlandvaarders, die veel met hem ophebben en door wie hij goed beloond wordt. De vierde die je daar ziet, met een opgeblazen blaas op zijn hoofd, is er een die zijn kracht door de lucht krijgt. Daarom rijdt hij ook op een kameleon. Hij bemoeit zich met pochers, blaaskaken en leugenaars, maar dit laatste heeft hij van zijn baas geleerd, die de orakelgeest van Apollo te Delfi was. Deze vier elementaire tovenaars komen nu hun promotie halen bij de vier elementduivels.’ ‘Hoe kan dat?’ vroeg ik, ‘zijn het dan tot nu toe alleen maar studenten geweest?’ ‘De kunst,’ zei Urgande, ‘heeft sinds het overlijden van de heilige tovenaars Malegijs, Pacolet, Spietje en mijn man Alquijse, nooit volmaaktheid bereikt, omdat slechts enkelen zoiets uit de naam van Sinte-Ursula begonnen waren. Deze vier, die nu voor de schijn in de plaats van de ouden willen komen, zijn maar bastaardtovenaars die bij gebrek aan anderen door de duivels voor vol worden aangenomen, mits ze voor hun toelating tweeduizend ketterzielen betalen.’ ‘Ho, ho,’ zei ik lachend, ‘dat zullen ze makkelijk kunnen doen, want de hertog van Alva mijn meester heeft opdracht om alle ketters van Nederland te verdelgen, zodat ze om honderdduizend zielen of honderd vijftigduizend niet verlegen behoeven te zitten.’ ‘Aan die zielen,’ zei Urgande, ‘hebben ze niets, want omdat die mensen als martelaars sterven, gaan ze naar een plaats waar hen geen leed raakt. Ze zullen die zielen dus elders dan in Nederland moeten zoeken. Maar ziet wat een enorm gevolg deze vier hebben! Deze die hen als eerste volgt en op een ezel rijdt is een zigeunerin die door haar geslepen brein niet alleen vrouwen en
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
31 vrijsters, maar zelfs mannen tot zich lokt en dat alles door de kunst van het handlezen. Hiermee verdient ze royaal de kost voor haar en al haar metgezellen, want de mensen willen, of het nu waar is of gelogen, altijd heel graag dingen over de toekomst weten, wat hun vaak een dubbele droefheid bezorgt. Maar bij de zigeuners lopen ze geen gevaar, want deze zeggen hun gewoonlijk alleen wat zij graag willen horen. Af en toe gebeurt het toch wel dat ze iets raden, maar dat is meer toeval dan zekerheid. Dat ze iets aan de lijnen van handen kunnen zien, is allemaal kletspraat, want ze kijken meer naar de ogen en het gezicht van de mensen dan naar de lijnen in de hand. In het kort, het zijn maar een stel listige bedriegers en vagebonden, die de mensen doen geloven dat zij Egyptenaren en Chaldeeën zijn, en dat ze door de zon zo geel geworden zijn, terwijl ze zich zo kleuren met hondenvet en verf, en vaak zijn ze gewoon in deze landen geboren.’ Urgande zou nog meer gezegd hebben, maar het grote geraas deed ons weer naar de ingang kijken. Mijn hemel, Berganza, als je eens gezien had wat een boel heksen, tovenaarsters en duiveljaagsters het hol binnenkwamen! Voor het eerst zag ik meer dan tienduizend wijven die op bezemstelen, bokkenhorens, bullepezen en dergelijke instrumenten kwamen aanrijden. Ze hadden allemaal harige mutsen op en bonte pelzen aan, en een leren zak om hun schouders. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘komen uit Lapland en Finland, en ze behoren tot degenen die de schippers allerlei winden in een leren zak verkopen, zoals hun baas Aeolus vroeger bij Odysseus gedaan heeft. Zie je deze,’ vervolgde Urgande, ‘die op zwarte bokken rijden? Het zijn degenen die door vergiftigde toverdranken de mensen in beesten veranderen. Ze komen hun les bij Circe halen, die hier ondermeesteres van een bejaarde en kreupele aardduivel is.’ Ik begon te lachen en vroeg of er ook kreupele en oude duivels waren. ‘Jazeker,’ zei Urgande, ‘al degenen die Antonius en Hilarius gemarteld hebben, zijn met kreupele ouderdom bestraft, terwijl deze twee heilige mannen om hun standvastigheid met
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
32 de eeuwige jeugd beloond zijn. Maar kom,’ zei Urgande, ‘er is nu te weinig tijd om je alle tovenaars aan te wijzen. Wanneer je hier weer in de buurt bent, vergeet dan niet om langs te komen. Laten we nu eens kijken naar de optocht en de ontvangst van de vier elementaire tovenaars.’ Dat ging zo: op de mengelklomp van ongedeelde basisstoffen zaten de vier opperelementaire geesten, ieder met zijn eigen aanhang aan zijn zijde. Toen verschenen voor hen de vier kandidaten, ieder met een groot toverboek in de hand, waarin met rode letters allerlei hanenpoten en vreemde woorden geschreven stonden. Het eerste dat hun gevraagd werd was of ze de tweeduizend ketterzielen wel hadden meegebracht. Ze antwoordden van nee, en dat ze die met het eerste schip uit West-Indië zouden halen, maar ook dat ze ongepromoveerd zo'n zware reis niet durfden te aanvaarden, en bovendien dat ze niet alleen de hoofdsom dachten te voldoen, maar ook een rente van twintig procent. ‘Schrijf dit op in het kasboek,’ zei de oudste geest tegen een klerk, die dit ambt vroeger heel vernuftig uitgeoefend had, en wiens nagels zo lang waren als zijn vingers. Hij deed het meteen en daarna stelden de geesten enige vragen aan de tovenaars over wat ze al beheersten en ze kregen onderwijs in wat ze nog niet onder de knie hadden. De eed van trouw werd hun ook afgenomen. Toen werd Giber geroepen, de kopiist van de verdoemden, en hij brandde het wapen van de hel met een gloeiend ijzer in hun schouder, zoals hij dat ook deed bij alle tovenaars en heksen die het nog niet eerder ontvangen hadden. Toen dit gebeurd was, kusten ze allemaal het achterste van de geesten, als teken van gehoorzaamheid. Daarna begonnen ze opgewekt te dansen, en te springen en zo'n kabaal te maken dat het hol ervan daverde, maar dit duurde niet lang, want de geesten namen ieder een tovenares bij de kop en deden zulke verschrikkelijke dingen dat ik ze het niet durfde te vertellen en dat ik intussen met Urgande terugging naar de dozen met geesten. Ik vroeg haar waarom deze dozen niet geopend werden om de geesten eruit te laten. ‘Dat mag niet,’ zei
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
33 Urgande, ‘totdat een hogere macht hun dit toelaat. Daarom moeten deze bereide geesten, die ieder jaar vervangen worden, hier blijven en ze zullen er wellicht blijven tot op de laatste dag. Maar de geesten houden hen gereed voor noodgevallen en bedienen zich ondertussen van de tovenaars en tovenaressen. Om je de waarheid te zeggen, als ze de leugens, het bedrog en de diefachtigheid ter zijde stelden, dan zouden ze niet eens een varken kunnen betoveren. Ze weten ook wel dat ze alleen met natuurlijke middelen kunnen werken, en ze geloven ook in de duivel, die hen wel kan bedriegen, maar geen macht kan geven, zolang die niet van hoger hand komt. Maar mijn kind,’ vervolgde ze, ‘de tijd is nu voorbij, het is bijna één uur, zodat de hele duivelse hoop op het punt staat te vertrekken. Vertrek jij daarom ook, totdat we weer bij elkaar zullen komen. Dan zal ik je de betekenis en het geheim van alle dingen ontsluieren. Bij deze woorden overviel me een diepe slaap, die duurde tot de dageraad waarna ik mijzelf hervond in een bosje op de hoge berg. Waarachtig, Berganza, ik meende toen ik wakker werd dat ik het hele verhaal gedroomd had. BERGANZA Dat denk ik niet, Cipion, maar ik ben er zeker van dat deze griezeligheden en leugenpraatjes voor een deel schrikbeelden zijn, die men het eenvoudige volk wijs wil maken opdat het een afkeer van de ondeugd zal krijgen. Maar ik wil je nog niet tegenspreken, ga maar door. CIPION Toen ik er goed over had nagedacht, ontdekte ik dat het geen droom maar een waar verhaal was. Maar hoe het ook zij, ik was blij toen het licht werd en ik St.-Jean-de-Luz beneden aan de berg zag liggen. Ik wandelde rustig naar de herberg waar ik Machiavellus al aangekleed aantrof. Hij dacht dat ik ergens in het hooi geslapen had, maar de waarheid was hem onbekend. Hij gaf me goed te eten en besteeg zijn paard en ik erachteraan. Mijn hoofd zat vol met muizenissen zoals bij een woekeraar die te biecht gaat. Ik had onderweg beslist meer zin om te slapen dan om te lopen, maar het geschreeuw van mijn
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
34 leidsman joeg mij voort en hij haastte zich zo dat we vier dagen later in Madrid aankwamen. Machiavellus leverde me af bij de raadsheer, samen met het briefje dat de hertog hem had meegegeven. De raadsheer begreep alles meteen, want hij nam me apart, ontdeed me van mijn halsband en pakte de brieven eruit die de hertog hem had geschreven. BERGANZA Hoorde je hem die lezen, Cipion? CIPION Ja, Berganza, de inhoud bestond eruit dat Alva enige Nederlandse heren, de meest onbetrouwbare, gevangen wilde nemen, en hen op koninklijk bevel de kop voor de voeten wilde leggen, opdat daardoor de anderen de lust tot opstandigheid vergaan zou. Hij schreef ook, dat hij dit in de raad zou zeggen, en dat als er iets zou gebeuren, hij hem er dan via mij van zou verwittigen. Verder schreef hij over mijn vernuft en dat ik alles zou doen wat hij wilde. In het kort, ik bleef een dag bij deze raadsheer en zag toen dat hij zo'n jaloerse echtgenoot was dat hij niemand van het mannelijk geslacht in zijn huis toeliet en dat bovendien alle dieren, zoals katten en honden, allemaal van het vrouwelijk geslacht waren. Mijn hemel, Berganza, wat halen oude springhengsten zich al moeilijkheden op de hals als ze zulke jonge merries op stal nemen. Ik geloof beslist dat hij ook jaloers op mij was, want hij zei: ‘Luister, Pardon, je moet hier acht of tien dagen verblijven, en je mag kiezen. Ik kan je in een kamer opsluiten, of je kunt deze stad gaan bezichtigen, maar je moet dan wel op tijd terugkomen.’ Ik knikte hem met mijn kop toe, en dacht bij mijzelf: als mijn baas zou weten dat je zijn dienaar zo weinig acht, dan zou hij je wel eens zuur kunnen aankijken, dat is zeker. Hierop verliet ik het huis en bekeek Madrid tot in alle hoeken en gaten. BERGANZA Had je de zilveren halsband om? CIPION Nee, dat niet, Berganza, anders had ik het niet overleefd. Toen ik door de hele stad had gelopen en me zorgen begon te maken over waar ik die nacht onderdak zou vinden, werd ik onverwachts geroepen door een pasteibakker die, zo
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
35 leek het, plezier in mij had. Maar ik was bang om naar hem toe te gaan, want ik had wel eens gehoord dat dit volkje katten en honden zo een grote eer aandoet dat ze hun vlees in de pasteien verwerken, en die de mensen te eten geven. Mijn angst verdween echter snel, omdat ik hem tegen zijn vrouw hoorde zeggen: ‘Dat lijkt me een mooie hond. Ik zou er wel twee dukaten voor geven als hij de bewaker van ons huis werd.’ Dit maakte dat ik dapper, maar beleefd op hem af stapte. Mijn eerste verwelkoming bestond uit een stuk gebraden vlees, vervolgens ging ik zijn huis binnen en maakte er kennis mee.
Cipions avonturen bij de pasteibakker, waar hij als rattenvanger diende, en hoe hij weer bij de raadsheer kwam Nauwelijks was ik in het huis van de pasteibakker, of hij bracht me naar een zolder waar ik opgesloten werd, zodat ik van een vrije bode de gevangene van een pasteibakker werd. Maar het ware te wensen dat alle gevangenen zo goed te schransen kregen als ik die avond. BERGANZA Dan had je toch niets te klagen, Cipion? CIPION Wat eten en drinken betrof niet, maar het verlies van mijn vrijheid (het meest waardevolle dat men kan bezitten op zijn gezondheid na) bedroefde me een beetje. Maar ik troostte me met de gedachte dat het onvermijdelijke noodlot of de invloed van de sterren mij dit misschien liet gebeuren om voor een groter kwaad behoed te worden, zoals volgens mij iedereen dat behoort te doen wanneer hij door ongeluk en ellende overvallen wordt. Een wijze man heb ik wel eens horen zeggen dat hieruit ten dele het geluk van de mensen bestaat. BERGANZA Hierover valt veel te zeggen, maar dat laten we over aan de mensen, want wij die maar honden zijn, hoeven niet verder te kijken dan de vreugde van het moment. Wij verwachten geen beloning voor de deugd (die zo moeilijk valt te oefenen) zoals de mensen doen. CIPION
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
36 Spreek niet zo onbezonnen, Berganza, want de deugd is in zichzelf zo edel dat men die volhardend (ja, al was er geen loon) behoort te oefenen, want het geeft een gerust gemoed in dit leven, wat niet weinig is. Och Berganza, kon ik hier maar een hele nacht over spreken, maar ik heb nog zoveel dingen te vertellen dat ik vrees dat het al dag zal zijn, voordat mijn verhaal afgelopen is. Maar om kort te gaan, weet dat mijn baas de pasteibakker me ratten leerde vangen, waar ik in korte tijd heel handig in werd. BERGANZA Dat verbaast me helemaal niet, want de jacht is een vermakelijke bezigheid, al zou deze jacht beter bij katten dan bij jou hebben gepast. CIPION Er was niet eens één kat in huis, hoewel het krioelde van de ratten, wat me eerst erg verwonderde, maar al snel begreep ik de reden. De volgende dag heel vroeg, nog voordat heintje-man zijn laarzen aanhad, kwam mijn baas bij me, en leidde me naar boven in het huis. Daar stond het vol met ratten-vallen waarin hij er die nacht meer dan vijftig gevangen had, die hij allemaal met een pook doodmaakte. Toen ik dat zag, begon ik ijverig met ratten uit hun schuilhoeken te halen; hij deed hetzelfde en dreef ze met zijn pook uit hun holen, zodat we samen nog wel vijftig ratten vingen. Toen de jacht voor deze dag gedaan was, stopte hij al dit ongedierte in een grote mand en bracht het naar een andere zolder, hoewel ik dacht dat hij ze op een vuilniskar zou gooien. Ik bleef nog wat boven en doorsnuffelde alle hoeken van het huis, omdat ik dacht dat het naar spek rook, maar kon het nergens vinden. Uiteindelijk zag ik, toen ik omhoogkeek, aan de balken van het huis enige papegaaien-kooien hangen, of dat leken het tenminste. Ik meende dat er raven, eksters en dergelijke vogels in zaten en ik moest erom lachen. Ik dacht: mijn baas is zeker wel gek om vogels die hij wil leren praten boven in huis te hangen. Met deze gedachte ging ik naar beneden naar mijn baas op de andere zolder en zag dat hij druk bezig was om de ratten het vel af te stropen waarin CIPION
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
37 hij even handig was als viswijven met een aal. BERGANZA Wat deed die rattenmoordenaar dan wel met het vlees? Maakte hij er pasteien van? CIPION Ja, waarachtig Berganza, ik bleef geschrokken in de deuropening staan en zag hoe hij de ratten vilde, ontleedde, in stukken hakte en in de pasteien deed. Ik geef graag toe dat de angst me weer naar boven, naar de rattenzolder dreef. BERGANZA Deed je dat soms om hun makkers te waarschuwen dat ze op hun hoede moesten zijn voor dat diefachtige pasteibakkershuis? CIPION Toen ik weer boven was, keek ik opnieuw aandachtig naar de kooien en dacht bij mijzelf: misschien leren deze vogels de rattentaal om dit ongedierte bij duizenden het huis in te lokken. Terwijl ik me muisstil hield om te luisteren of de vogels zouden gaan praten, woei er bij toeval een dakvenster open, waardoor ik zag dat wat voor ik vogels had aangezien, niets anders was dan gerookt spek, dat daar hing om de ratten met hele legioenen het huis in te lokken. BERGANZA Waarom hing hij het spek in ijzeren kooien? CIPION Waarom? Opdat de ratten het niet weg zouden slepen, want anders zou het hem iedere dag zoveel spek gekost hebben als er in half Biskaje in een week gerookt wordt. Dit spek rookte hij ieder avond opdat het des temeer bleef ruiken. Toen begon ik alle streken door te krijgen en dacht bij mijzelf: kreeg mijn baas je in Nederland te pakken, dan zou hij je in een van deze kooien, niet aan Sint-Lambrecht van Munster maar aan de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Antwerpen hangen, als afschrikwekkend voorbeeld voor iedereen die zoiets doet. Maar dat denken had alleen tot gevolg dat ik in de gaten kreeg waarom hij geen katten had. Want die zouden de ratten maar opgegeten en verjaagd hebben, terwijl hij die juist wilde lokken en er zijn voordeel mee wilde doen. BERGANZA Wat een doortrapte bedrieger was dat! Maar liep je niet meteen weg uit dat huis?
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
38 Nee, Berganza, waar zou ik in die korte tijd die me restte heen lopen en bovendien zo goed te eten krijgen? BERGANZA Van die rattenpasteien? Maar had je baas geen gewetenswroeging om deze bij de mensen in de darmen te duwen? CIPION Wat een vraag! Zijn geweten was door de hitte van de oven helemaal verbrand. Om kort te gaan, ik bleef dus bij hem omdat hij me heel vriendelijk behandelde en was hem behulpzaam bij zijn rattenjacht, hoewel het me allemaal wel zeer tegenstond. Gedurende de tijd die ik bij hem woonde, hoorde en zag ik verschillende dingen, onder andere dat er vele kale ridders langskwamen, die vaak hun hele kapitaal aan de middagmaaltijd (een pasteitje van een stuiver) besteedden. Dat lieten ze in drie happen verdwijnen, zich verbeeldend dat ze beter gesmuld hadden dan de koning van Spanje. Maar ze deden dit om een reden die de basis van hun adeldom vormde. BERGANZA Aha, vertel op. CIPION Zij, als vaste klanten van mijn baas, hadden het voorrecht om de patrijzen die in de winkel hingen een veertje uit de staart te trekken, waarmee ze dan hun tanden stookten, alsof ze flink van patrijzenvlees gesmuld hadden. Sommigen bleven vaak meer dan een uur in de winkel staan om van de zoete lucht van de pasteien te genieten, die ze door hun begerige ogen tot in de binnenkamers van hun maag schenen te trekken. Er waren wat familieleden van de kameleon bij, die zich, aangezien ze niet op goede voet stonden met de muntmeester, met lucht voedden, zodat ze zo dun en smal werden dat men ze zoals een indiaanse pijl door een trechter had kunnen schieten. Maar wat me het meest verwonderde, was dat ze altijd bij duizend dukaten zwoeren dat ze familie waren van de onderkoning van Sicilië of van de hertog van Lerma, en dat ze overal gevochten hadden, maar nergens gewond geraakt waren. Dat geloofde ik wel een beetje, want ze waren zo dun en mager dat ze achter een flinke lans wel buiten schot gebleven zouden zijn. Ja, zelfs CIPION
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
39 geloof ik dat sommigen hun maag wijs wilden maken dat ze in de Elysische velden of in de dichtershemel waren, waar men eten noch drinken nodig heeft, want de een zei vaak tegen de ander: ‘Sinjoor Don Diego, ik ben net op de markt geweest en heb daar twee paar konijnen en een paar haantjes gekocht waarmee ik een knecht naar huis gestuurd heb. Maar ik heb een stukje uit de oren van de konijnen gesneden, want die diefachtige knechten kunnen ze anders van vette in magere doen veranderen.’ Onderwijl toonden ze de punten van de oren die ze misschien van een konijnenhuid hadden afgescheurd. Dit vermaak hadden we normaal gesproken voor de middag. 's Avonds was het hetzelfde met allerlei vrouwelijk schorriemorrie, maar die hadden geld genoeg, want met hun geschilderde koppen konden ze goed de kost verdienen. Af en toe was ons huis omringd met koetsen, alsof het het paleis van de Grote Turk was, zodat het geld in mijn meesters zak en pasteitjes in de koetsen leek te hagelen en mijn baas heel veel geld verdiende. BERGANZA Dat was geen wonder, want hij liet niet na dat met oneerlijke praktijken bij elkaar te schrapen. CIPION Gedurende de korte tijd die ik in Brussel verbleef, leerde ik een Nederlands spreekwoord dat zegt: ‘hebben is hebben, maar krijgen is kunst’. BERGANZA Wat wil je daarmee zeggen, Cipion? CIPION Niets anders dan dat mijn baas rijk wilde worden hetzij op eerlijke of oneerlijke manier, dat maakte hem niet uit. Maar laten we hier aan voorbijgaan, anders hebben we geen tijd genoeg. BERGANZA Ga maar door zonder nog meer zijpaden te bewandelen, ik zal mijn bek houden. CIPION Het gebeurde op een zaterdag, de zevende dag dat ik mijn baas diende, dat mijn meester en ik naar het slachthuis gingen om vlees te kopen, want hij maakte niet alleen pasteitjes, maar bereidde ook vlees en leverde dat vaak voor grote maaltijden en banketten. We waren nauwelijks (ik herinner het me
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
40 nog) tussen het gepeupel terechtgekomen dat altijd in het slachthuis rondhangt, of ik werd door zoveel honden omringd als er in het slachthuis aan botten knagen. Waarachtig, Berganza, ik geloof dat ze de geur van de ratten in de gaten kregen want een van de aanvoerders begon in onze hondentaal tegen me te keffen, me te besnuffelen en tenslotte zo gemeen tegen me te grommen, alsof hij me verscheuren wilde. Ik vreesde dat ze me allemaal tegelijk zouden aanvallen en ging snel door de deur naar buiten, waar ik toen zo krachtig door meer dan honderd honden besprongen werd dat ik alle hoop verloor om er zonder vechten vandoor te kunnen gaan. Maar mijn krijgshaftige meester indachtig, ging ik in een hoek staan om niet van alle kanten aangevallen te worden, vatte nieuwe moed en greep een grote rekel bij de strot die ik in drie beten voor dood liet liggen. Daarna beet ik een ander het oog uit en brak de derde een been, en zo tot zes toe, maar ik zou uiteindelijk het onderspit hebben gedolven, als mijn baas en enige slagers me niet bevrijd hadden en de honden met een zweep verjaagd hadden. Dit tot mijn geluk, want de eigenaars van de dode en gewonde honden zouden anders mijn bek gebroken hebben. Maar omdat ze zich niet op mij konden wreken, keerden ze zich tot mijn meester. Die kreeg echter zoveel steun, dat de ruzie beslecht werd. Desondanks zwoeren sommigen dat ze mij af zouden maken, wat me de benen deed nemen zonder mijn baas ook nog maar één keer aan te kijken. Zeker, Berganza, ik was zo verward dat ik besloot mijn fortuin elders te zoeken, want ik dacht: als het geluk rond is, dan komt het mij toch ééns in de mond rollen. Met dit denkbeeld maakte ik mezelf blij, maar het verdween zo snel als het gekomen was, omdat ik begon te denken dat ik in het huis van de raadsheer Vrouwe Fortuna op zee had zien varen in een mosselschelp met een zeil over haar hoofd, en ook op een wankel rad te midden van de golven. BERGANZA Hoe kon je dat in het huis van de raadsheer zien, daar was immers geen zee?
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
41 O sukkel, het was op een schilderij. Kortom, toen ik de lichtvaardige onstandvastigheid van de blinde Fortuna overdacht, besloot ik liever te houden wat ik had dan haar grillen door ervaring te gaan beproeven. Ik vond het daarom het meest raadzaam naar mijn jaloerse raadsheer terug te gaan en in dienst te blijven van mijn meester de doorluchtige hertog, die op mijn terugkeer wachtte. CIPION
Cipion komt weer bij de raadsheer die hem naar Nederland afvaardigt en wat er verder met hem gebeurt CIPION Toen ik weer terug was bij de raadsheer, werd ik de dag daarop afgevaardigd
met brieven in mijn holle halsband, en omdat ik mijn reis zo snel mogelijk moest aanvaarden, vertrok ik zonder van Machiavellus afscheid te nemen. Ik zal niet stilstaan bij wat er onderweg gebeurde met de diefachtige Biskajers en de schurftige Fransoosjes, die me verscheidene keren achternazaten en aan wie ik telkens ontsnapte. Door mijn aanhoudende ijver kwam ik acht dagen na mijn vertrek aan bij mijn meester de hertog van Alva, die me zeer blij ontving en me onmiddellijk van mijn halsband ontdeed. Hij las de brieven waarin hij de absolute macht kreeg om alle weerspannige edelen van het land de nek te breken. Het gevolg was dat hij ze allemaal liet onthoofden. Zeker, Berganza, het spreekwoord zegt niet ten onrechte: ‘zo meester, zo knecht’, want door mijn meesters wreedheid kreeg ik ook zin om wat ketters te laten lijden. Daarom doorsnuffelde ik alle bossen, dorpen en gehuchten, en waar ik iets merkte van onraad, hetzij tegen de hertog of tegen de Inquisitie, meldde ik dat onmiddellijk aan de hertog, die dan zijn vertrouwde hoveling samen met andere soldaten met me meestuurde, zodat velen door mijn listen om het leven kwamen. Op zekere dag tijdens de vasten wilde het geval dat mijn meester ziek was en zin kreeg in ganzenvlees. Toen ik dat hoorde, dacht
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
42 ik: hij bedoelt vast geuzenvlees. Ik liep daarom naar buiten en haalde voor hem een bout van iemand die onlangs gevierendeeld was. Hiermee kwam ik het hof binnen, maar een lakei die me had gezien wilde me deze buit (misschien om hem aan een barbier te verkopen) ontnemen. Ik beet hem drie keer zó hard, dat hij zijn eigen vlees in de barbierswinkel te koop kon aanbieden. Hierop stond niets me meer in de weg en liep ik naar de kamer van de hertog, die op slot was. Ik klopte aan en een hoveling deed de deur open. Meteen schoot ik met mijn ganzenbout naar binnen, die ik bij de hertog op zijn bed zou hebben gelegd, als hij niet half lachend had gezegd: ‘Goed, Pardon, breng deze ganzenbout maar weer weg, in dit vlees heb ik geen zin, ik heb genoeg aan het bloed.’ Nadat ik dit gehoord had, sleepte ik mijn boutje weer naar buiten, maar niet zonder dat ik door degenen die me zagen voor een ketter uitgescholden werd, omdat ik gedurende de vasten met vlees rondliep. Zij geloofden dat ik ervan at en zo ontstond het spreekwoord dat zegt: ‘hij is zo vroom katholiek als de hond van de hertog van Alva, die wel vlees op Goede Vrijdag mag eten.’ Dit sloeg op degenen die niet goed rooms waren. BERGANZA Maar, Cipion, hoe durfde je je meester weer onder ogen te komen? CIPION Net zoals hovelingen: met vleien en kwispelstaarten. Niet lang daarna kwam mijn leidsman Machiavellus terug uit Madrid, waarop de landvoogdes Margaretha van Parma snel vertrok. Hier was mijn meester, die haar uitgeleide deed, niet rouwig om, want het scheen dat deze twee heel verschillend dachten. In het kort, mijn baas kon nu doen wat hij wilde en begon in Nederland rond te spoken, zoals de geest van Maria in het klooster van de franciscanen te Bern in Zwitserland, maar met dit verschil dat die het vlees en het bloed versmaadde terwijl de hertog het juist begeerde, zoals bleek uit het wrede vonnis dat hij tegen de samenzwerende edelen had uitgesproken. Maar omdat die zijn dreigementen niet serieus namen, moest
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
43 het hof van Culemborg, dat hij deed afbreken, het ontgelden. Zeker, Berganza, als ik je alles zou moeten vertellen, zou mijn verhaal meer dan acht nachten duren. Ik vertel je dus kort dat hij snel een kasteel in Antwerpen liet bouwen, dat we daarna naar 's-Hertogenbosch vertrokken en vandaar via Arnhem naar Deventer, waarvandaan hij spionnen uitstuurde om een brug te onderzoeken waar hij het geschut over wilde vervoeren. Maar dit volkje kwam onverrichter zake terug met het bericht dat het getrommel had gehoord en dat de vijand eraan kwam. Ik, die dit hoorde, liep er snel naartoe en zag dat het maar om een stel boeren ging die vrolijk huppelden en sprongen en een bruid uit het ene dorp naar het andere leidden, zonder dat ze van oorlog wisten. Onder die meute bevond zich een dikke en poezelige boerin die me riep, maar ik verstond haar taal niet en gaf daarom geen antwoord. Wel greep ik met mijn muil een grote raap uit haar hand en bracht die onmiddellijk naar de hertog, die daaruit opmaakte, en ook uit mijn gebaren, dat het maar om boeren ging. Toch bleef hij op zijn hoede, totdat ze allemaal in het legerkamp waren en voor hem gebracht werden. Ze waren eerst heel geschrokken, en boden de hertog allerlei rantsoenen aan. De een zei: ‘Ik zal je een vette koe geven, heer, als je me vrij laat.’ ‘En ik,’ zei een ander, ‘een zeug met rechtopstaande oren en elf biggetjes.’ Sommigen wilden kaas, karnemelk, zoete melk, eenden, ganzen, enzovoort brengen, maar Alva wees alles af en vroeg of ze rooms-katholiek waren. Dat konden ze door het tonen van hun rozenkrans bewijzen. Hierop stuurde hij hen met een eresaluut weg. Daarop trokken we naar Groningen, waar Alva met uitzonderlijke vaardigheid de vijanden wist te verslaan en hun geschut veroverde. Uit dit metaal goot hij later een pronkbeeld van zichzelf dat hij te Antwerpen in het kasteel liet opstellen. Toen hij dit geregeld had, keerde hij terug naar Brussel, waar hem zijn zoon Don Frederik tegemoetkwam met een aantal ruiters. Van hem vernam hij dat de Prins van Oranje met vijfentwintigduizend man vanuit Duitsland optrok om
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
44 hem het hoofd te bieden. Rond deze tijd scheen de hemel middels verschrikkelijke voortekenen en dreigend bliksemen de Nederlanden te bedreigen met een spoedig naderende, bloedige oorlog. Dit hield de wapens niet tegen, maar zorgde er integendeel voor dat Alva ze nog sneller ter hand nam, want zijn biechtvader, die als gezegd een groot sterrenkijker was, legde alles in zijn voordeel uit. Zo trok Alva door naar Maastricht en nam de stad na een felle belegering in en nadat ik haar tienmaal bespied had. Ik zal, o Berganza, niet uitvoerig stilstaan bij de zaken over Nederland, noch bij de vreugdevuren in Brussel voor de overwinningen van Alva, noch bij het hovaardige beeld dat hij in het kasteel van Antwerpen had laten oprichten, met het opschrift waarin hij zichzelf de trouwste dienaar van de koning noemde, hoewel sommigen hem hierom bespotten. Terwijl de zaken er zo voor stonden, werden in Engeland vijf Biskajer schepen met grote rijkdommen in beslag genomen. Dit verplichtte Alva om hetzelfde te doen met alle Engelse goederen in Nederland. Hij stuurde me met een brief naar Spanje, om daar in alle zeehavens de Engelse schepen aan te laten houden. Ik werd afgevaardigd met de opdracht zo snel te lopen als mijn poten aankonden. BERGANZA Hoe kreeg je te eten onderweg? Want ik wil wel geloven dat je meester jouw beurs niet goed spekte, ik bedoel dat hij geen tas met geld om je hals hing. CIPION Wil je dat weten, Berganza? Ik deed mijn meester na: als ik honger had nam ik soms een schaap dat buiten de kudde was geraakt, tussen mijn tanden. BERGANZA O, wat een grote wreedheid! Ging je geweten niet knagen? CIPION O nee, Berganza, want ik dacht: mag mijn meester mensen vermoorden, dan mag ik dat wel met schapen doen. Maar één ding moedigde me vooral aan om hier zonder last voor mijn geweten aan te beginnen. Dat was dat ik mijn meester vaak had horen zeggen dat het doden van een ketter geen groter zon-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
45 de was dan het doden van een schaap. Hieruit concludeerde ik dat schapen doden geen kwaad kon, en ik het dus om in leven te blijven wel mocht doen. BERGANZA Alles goed en wel, Cipion, jij beet de schapen in één keer dood, terwijl je baas de mensen wel driemaal het bloed liet aftappen, voordat ze aan hun einde kwamen. Maar dit terzijde, om weer op het rechte pad te komen. CIPION Ik werd, zoals gezegd, afgevaardigd en zocht mijn weg via Parijs, maar de haast die ik had liet niet toe dat ik deze stad, die een wereld op zichzelf is, bezichtigde. Ik liep dus via Bordeaux en Bayonne totdat ik uiteindelijk weer in St.-Jean-de-Luz aankwam. Daar nam ik een beetje rust met de bedoeling het hol van de tovenaars in de Pyreneeën weer te bezoeken om verder alles te kunnen zien wat Urgande me beloofd had.
Cipion betreedt op zijn tweede reis naar Madrid, nogmaals het hol van de tovenaars Zodra de zon onze wereld verliet om weer een andere te verlichten, ging ik op weg naar het gebergte, waar ik aankwam toen het al donker was en de sterren aan het flonkeren waren. Ik betrad het hol, dat ik je nu beter kan beschrijven dan de eerste keer omdat ik nu bij mijn volle verstand en zonder angst was. Voor de ingang stond een oude olm zonder bladeren en omslingerd met dorre braamtakken waarin duizenden vleermuizen genesteld waren, die zo gruwelijk piepten dat je de vele kolonies nachtuilen nauwelijks kon horen. Aan de ingang van het hol brandde een lamp van mensenvet, waar de grijze Tijd met zijn scherpe zeis en zandloper op zijn hoofd de koster van was. Ik bedoel dat hij die lamp iedere avond van verse olie voorzag, opdat het eeuwige vuur van Vesta dat daar bewaard werd, niet uit zou gaan. Aan zijn ene zijde stond de Dood, en aan de andere het Leven, die voortdurend met hem ruzieden. Toen ik die drie CIPION
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
46 verschillende figuren zag, dacht ik bij mijzelf dat ik de middelste vanwege zijn eerbiedwaardigheid, hoog moest achten. Ik wilde hem derhalve kussen, maar een zeker geluid deed me omkijken en ik zag Urgande en groette haar. Toen ik mij opnieuw naar de Tijd wendde, zag ik dat hij wel tweeduizend passen van mij verwijderd was, zodat ik hem nooit meer zou kunnen achterhalen. Met de Tijd was ook het Leven weggegaan. Wel volgde de magere Dood mij met rasse schreden, maar ik was niet bang voor hem, want ik dacht: hij zal misschien wel iemand anders tegenkomen die niet zo snel ter been is als ik. Maar terwijl ik zo in gedachten verzonken stilstond en omkeek naar Urgande, zou hij zijn taak uitgevoerd hebben als Urgande hem niet had afgeweerd en mij met enige heilzame kruiden had bijgestaan. Nadat dit angstaanjagende spook was verdwenen en weer zijn plek bij de Tijd had ingenomen, gingen we op de plaats van de geestenwinkel naar binnen. ‘Kom,’ zei Urgande, ‘kijk naar deze dozen, want er is nog iets dat je moet weten.’ Ik keek en las: ‘nummer 6: dagduivels’. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘bevinden zich vaak in het leger bij de soldaten wanneer die met kaarten of met dobbelstenen spelen. Ze veroorzaken vaak grote ruzie tussen de spelers, want ze kunnen de dobbelstenen heel handig omblazen en de kaarten vervalsen. Ze komen ook in herbergen en op kaatsbanen, waar ze allerlei twist en onenigheid veroorzaken. Het zijn slimme jongens,’ vervolgde Urgande, ‘en ze bevinden zich ook veel onder de kooplieden en woekeraars, want omdat ze uit het volle wezen van de elementen gemaakt zijn en met wat mercuur of kwikzilver vermengd worden, zijn ze meestal tot alles in staat.’ Ik vroeg of ze zich ook bij kwakzalvers vertoonden. ‘Helemaal niet,’ hernam Urgande, ‘want dat zijn van nature tovenaars, zodat daar niets meer aan te doen valt. Maar deze duivels houden veel contact met koorddansers, die ze vaak door een foute stap de nek laten breken. Lees nu, mijn kind, wat er op de andere doos staat, want ik ben oud en ik heb mijn bril verloren, zodat ik het niet goed kan zien.’ ‘Daar-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
47 op staat: nummer 7: nachtduivels,’ zei ik. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘worden op dezelfde manier gemaakt als de dagduivels, behalve dat er in plaats van kwikzilver lood bij gevoegd wordt. Deze nachtgeesten verrichten 's nachts dezelfde diensten als de andere overdag doen. Uit twee zwaneneieren hebben ze keuken-duivels, schoorsteenduivels, keldergeesten en nachtmerries gebroed.’ Ik vroeg of er geen hypocentauren, saters, sfinxen, harpijen, helhonden en dergelijk slecht volk was. ‘Daar weten we hier niets van af,’ zei Urgande, ‘wellicht dat die hierachter zijn, in de Griekse hel.’ Vervolgens bekeek ik een andere doos, waarop stond: nummer 8: bergduivels. ‘Deze,’ zei Urgande, ‘bevinden zich heel vaak op hoge bergen, vanwaar ze soms grote stenen gooien en schade aanrichten onder mensen en vee. Ook maken ze 's nachts een vervaarlijk lawaai, zodat het in de gehuchten weergalmt en de nare eenzaamheid maakt dan alles angstaanjagend. Maar we hebben hier lang genoeg bij stilgestaan,’ zei Urgande, ‘laten we wat verder naar binnen gaan.’ Dat deden we. Maar zodra we binnen waren werd er geroepen: ‘Kom niet dichterbij, want je bent aangekomen bij de hemel van Venus en als je hoger klimt, zal de zon je verbranden.’ Ik vroeg wat voor een gek dit was. ‘Het is,’ zei Urgande, ‘een groot sterrenkijker die het principe van alle toverij, waarzeggerij en bedrog doorgrond heeft.’ ‘Ik dacht wel,’ zei ik, ‘dat hij groot kwaad gedaan moest hebben, omdat hij met zoveel gloeiende cirkels, astrolabia, graadbogen, passers en andere krom gereedschap omringd is.’ Ik vroeg hem in welke hemel hij zich bevond. Hij zei dat hij in het cristallinum was - dat was geen leugen, want hij had een kristallen bril op. Vanuit deze hemel kon hij de eerste bewegingen van de wassende maan meten. Urgande vroeg hem waarom hij daar niet naartoe klom. ‘Omdat,’ zei hij, ‘ik nog bezig ben om deze omloop te meten, want ik twijfel of hij zo groot is als sommigen zeggen.’ Ze vroeg hoe hij weer terug op aarde zou komen, nu hij al negen hemels hoog was. ‘Ik heb,’ zei hij trots, ‘een touw dat drie hemels lager tot aan de omloop van Jupiter kan komen
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
48 en als ik daar ben, dan leen ik zijn arend, waarmee ik tot aan de aarde vlieg.’ ‘Maar hoe ben je hier boven gekomen?’ vroeg Urgande. ‘Toen de zonnepaarden onder de dwaze leiding van Faëton op hol geslagen waren, kreeg ik er een, waarmee ik langs de melkweg opsteeg tot aan de woning van de zon, die mij uit dankbaarheid op mijn verzoek tot deze hoogte wegschoot met dezelfde pijl als waarmee hij Python had gedood. Hier heb ik al enige jaren mijn verblijfplaats.’ Ik zou in lachen zijn uitgebarsten na het aanhoren van de woorden van deze leugenachtige gek, als er niet een grote geest was gekomen die de sterrenkijker met al zijn werktuigen halsoverkop in een put geworpen had, hoewel hij onderweg nog riep dat dit verloop tegennatuurlijk was, omdat alle zeven planeten samenstonden in het huis van de vrede. Maar de geest, die een genadeloze vent scheen te zijn, liet zich niets aan hem gelegen liggen en zei dat hij maar eens moest meten hoe diep de put was en of die omloop hem wel pastte. Hierop verdween hij knorrend naar een alchimist. Die oefende zijn kunst hier veel goedkoper uit dan in de wereld, aangezien het onderaardse vuur gratis te verkrijgen was en de smeltkroezen, ketels en ovens door de dienstbare duivels gemaakt werden. Maar de geesten zorgen er goed voor dat de alchimisten de steen der wijsheid niet vinden, want het heugde hun nog goed hoe Salomon destijds meer dan honderdduizend duivels in een onderaardse kelder bezworen had. Ik vroeg aan Urgande of er geen duivelbezweerders waren. Ze zei: ‘Ja, niet ver van hier zit Doctor Faustus in een gloeiende stoel en naast hem zit de Engelsman Robert Goetgezel, maar ze zijn geketend. De geesten vertrouwen hen niet los in de hel, omdat ze alles in beroering zouden brengen.’ Ze zou nog meer gezegd hebben, maar het was middernacht en de tovenaars verschenen met nog meer kabaal dan de vorige keer, want toen kwamen ze in hun eigen gedaante en nu als zeer angstaanjagende wezens. Luister maar aandachtig, Berganza, ik zal alles in de goede volgorde vertellen.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
49 BERGANZA Begin maar. CIPION Voorop liep hun beschermgeest, die ze Maarten-oom noemen, in de gedaante
van een grote baviaan. Deze zorgt er goed voor dat de tovenaars geen kwaad overkomt, hij beschermt hen tegen de Inquisitie, waar ze zo bang voor zijn als de duivel voor het kruis, maar ze hebben het moeilijk genoeg om zich daartegen te beschermen, vooral als ze een beetje rijk zijn. Hij haalt hen ook overal onbeschadigd vandaan, zelfs uit de meest verafgelegen plaatsen van de wereld, zoals bleek bij degenen die vooropliepen en helemaal uit Ethiopië kwamen. Deze bezaten mensenlichamen, maar met grote hondenkoppen, waarmee ze zo angstaanjagend blaften dat het door de hele spelonk weergalmde. Zij kwamen om aan een duivel een jongetje en verscheidene koude en giftige dieren zoals padden, adders, slangen en hagedissen te offeren. Achter hen volgden indiaanse balkdragers, die geen hoofd en hun ogen en mond op hun borst hadden. Daarna volgden de schaduwvoeters, die maar één been hebben, maar hun voetzool is zo groot als een kleine platbodem, zodat ze zich ermee tegen de regen kunnen beschutten, tenminste als ze die omhoogsteken. Daarachter volgden er nog duizenden in de gedaante van sfinxen, harpijen en saters, maar allemaal zo scheef en verdraaid alsof ze op een kleermakerstafel gezeten hadden. Dit volkje ging rechtstreeks naar de Griekse hel om daar hun lessen te ontvangen van degenen die hen met dit vreemde uiterlijk begiftigd hadden. Toen de laatste rij langs ons heen marcheerde, zag ik dat er nog een geest achteraankwam met een kluchtig uiterlijk, want eerst leek hij een ronde bal, toen een kool en tenslotte een kluwen touw. Ik vroeg aan Urgande wie deze grappige kabouter was. ‘Het is Ligatur de knoopduivel, die nu zijn werkkleding aanheeft,’ zei ze. ‘Hij beweegt zich voortdurend onder de sfinxen, harpijen, saters en muilezels en verder onder alle wezens waarvan hij de voortplanting kan beletten. Hij is ook de uitvinder van raadsels. Maar ik hoef er niet veel woorden aan vuil te maken. Het is dezelfde makker die de
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
50 gordiaanse knoop gemaakt heeft die Alexander de Grote met zijn zwaard aan stukken heeft gekapt, en zo deed wat de hele wereld voor ondoenlijk had gehouden. Hij zit ook vaak op de geldbuidel van de gierigaards.’ ‘En ook van de woekeraars,’ zei ik. ‘Helemaal niet,’ zei Urgande, ‘want die moeten hun buidel vaak opendoen om winst te kunnen maken.’ ‘Zeker,’ zei ik, ‘deze knoopduivel lijkt me een grappige gek.’ Het scheen dat hij me gehoord had en meteen wist wie ik was, want hij zei: ‘Als ik je te pakken krijg, Pardon, zal ik een knoop in je staart leggen, die je baas met al zijn stoïcijnse wijsheid niet zal kunnen losmaken, ook niet volgens de methode van Alexander.’ Ik zei: ‘Loop jij maar naar je Grieken, ik wist niet dat je Nederlands verstond.’ Toen deze horde vertrokken was, kwam er weer een andere die uit katten, honden, weerwolven en nachtmerries bestond. Dit waren allemaal Europese tovenaars, uit Italië, Spanje, Frankrijk, Engeland, Duitsland. BERGANZA Waren er geen Hollandse tovenaars bij? CIPION Nee, Berganza, want dat volk gelooft niet dat tovenaars bestaan en daarom kunnen ze niet de eer genieten dat ze in hun land komen. Bovendien hebben ze tegenwoordig zoveel om handen met oorlog, kaperij, koophandel en nieuwe religie, dat er voor een tovenaar of duivel te weinig openheid in hun hoofd is om er huis te houden. BERGANZA Bij die mensen zou ik moeten wonen, Cipion, want ik denk al een tijdje hetzelfde als zij. CIPION O dubbele ketter! Dus je houdt mijn woorden, en de mening en geschriften van vele geleerde mannen voor leugenachtig, of tenminste voor twijfelachtig. BERGANZA Een andere keer zal ik mijn ideeën uiteenzetten, maar ga jij nu door, want de nacht is bijna voorbij. CIPION Zo is het, Berganza, ik heb nog zoveel dingen te vertellen dat het onmogelijk is dat allemaal vannacht nog te doen, maar ik hoop dat we morgennacht met dezelfde gave van de spraak voorzien zullen zijn.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
51 BERGANZA Gebruik liever deze nacht en ga door. CIPION Deze Europese tovenaars waren nauwelijks
binnen, of ze vernamen van Oorblazer de twistduivel dat de Griekse tovenaars daarlangs gekomen waren, omdat het hol van Cumae door zijn ouderdom was gaan groeien. Ze vroegen vervolgens of Medea en Circe niet gekomen waren. ‘Nee,’ zei Oorblazer, ‘die zijn op de berg Kaukasus wat toverkruiden aan het plukken, maar volgens de karaktergeest zullen ze snel hier zijn, want ze moeten vanavond nog bij koning Minos op bezoek.’ Met deze woorden liep Oorblazer zo snel als hij kon naar de ingang van het hol, onderwijl roepend ‘Ik kom, ik kom’. Ik vroeg aan Urgande waarom hij dat riep. ‘Het schijnt wel,’ zei ze, ‘dat hij weer naar Nederland moet, om enige flauwhartigen met nieuwe twisten op te stoken.’ Het leek erop dat ze me nog iets meer wilde zeggen, maar er werd op een koperen ketel geslagen en door een heraut geroepen dat alle tovenaars te biecht moesten gaan bij de vier elementaire duivels. Toen schoot al dit gespuis toe met zo een groot geraas alsof het een krijgsschermutseling was, en daar zou het ook bijna op uitgelopen zijn, want de kwakzalvers, die na alle andere binnen gekomen waren, wilden vooraan staan, maar onmiddellijk werd bevolen dat niemand zich mocht bewegen totdat de namen voorgelezen waren. Hierop nam de orakelgeest een lange lijst waar de namen op stonden van alle tovenaars en tovenaressen en hij begon te roepen: ‘Laat de weerwolven komen om verantwoording af te leggen.’ Nog maar nauwelijks had hij dit gezegd of een oude weerwolf, die misschien nog uit de Trojaanse oorlog stamde, trad voor de raad en zei met hese stem dat indien de helse raad hen niet van meer krachten kon voorzien, ze zich allemaal in dobbelstenen zouden veranderen, ‘want die doen,’ zei hij, ‘tegenwoordig meer nut aan het onderaardse rijk dan wij.’ ‘Want,’ vervolgde hij, ‘de bossen waar wij regelmatig vele verdwaalde schapen plachten te verslinden, zijn nu bezet door de soldaten die ons deze vette prooi voor de neus wegkapen en dan vrolijk om de buit
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
52 dobbelen, waarbij Oorblazer dan onmiddellijk van de partij is om de stenen aan het rollen te brengen.’ Hierop zweeg de weerwolf. Hem werd opgedragen met zijn volk naar de smidse te gaan om daar omgesmeed te worden. Toen deze troep weg was, las de orakelgeest voor: ‘Laat de nachtmerries voor de dag komen.’ Onmiddellijk kwam er een dappere appelgrauwe merrie die aldus haar beklag deed: ‘Sinds de laatste keer,’ zei ze, ‘dat we hier voor onderricht waren, is er zo weinig voorgevallen dat het nauwelijks de moeite waard is er melding van te maken. Want we hebben niemand anders kunnen berijden dan enige melancholici en droefgeestige maar lichtgelovige oude mensen, die we zo behandeld hebben dat ze het niet meer kunnen navertellen. De barbiers hebben ons hier veel mee geholpen met hun voortdurende aderlatingen. We hebben ook de lange manen en staarten van enkele paarden zo krachtig met stekels doorvlochten, dat ze hun haar zullen moeten laten afknippen. Maar dat is trouwens tegenwoordig de mode, want de schurftige Fransen, die voortdurend een hel van nieuwigheden uitbraken, zeggen dat het mooi staat als paarden staart noch manen hebben, wat aan ons ambacht aan alle kanten afbreuk doet. Het wordt ook moeilijk om de mensen iets aan te doen, omdat ze zo argwanend zijn geworden dat ze iedere avond het sleutelgat met was dichtstoppen, zodat we niet naar binnen kunnen. En als ze dat vergeten, zetten ze wel hun schoenen averechts voor hun bed, omdat wij dan, zoals je weet, geen macht over de mensen hebben, want Sint-Crispijn en -Crispiniaan hebben het bewerkte leer deze kracht gegeven.’ Hierop zweeg ze en de geesten maakten haar met een handgebaar duidelijk dat ze zich bij de weerwolven moest voegen en daar instructies moest afwachten. Toen ze weg was verschenen er, op het geroep van de orakelgeest, katten en honden. Deze zeiden dat ze je reinste tovenaars en tovenaressen waren, maar dat hun ambacht er nu heel slecht aan toe was, vanwege het feit dat de mensen in plaats van één Lieve-Vrouwe er nu meer dan drieduizend hadden. ‘Er is immers bijna geen
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
53 gehucht, berg, dal noch zeehaven, of ze hebben er een bij de hand, waar ze snel naartoe gaan als er iets verkeerd gaat of betoverd is,’ zeiden ze. En zij voegden hieraan toe: ‘Maar wat moeten we er verder over zeggen, bekijk de kerken en de kapellen maar eens, die hangen vol krukken, bandages, armen, benen en schilderijen, tot bewijs van hoe hun macht gegroeid is ten koste van de onze.’ ‘Dit verval,’ zei de orakelgeest, ‘is belangrijker dan al het andere. Hiertegen moet opgetreden worden. Ik denk dat het niet onverstandig zou zijn als Oorblazer de lieden influisterde dat ze de beelden uit de kerken moesten gooien. Dat kan in Nederland goed vanwege de verscheidenheid aan opvattingen die daar bestaat. Maar er is nu geen tijd om daar verder op in te gaan, voeg je bij de anderen en laat de kwakzalvers komen.’ Dit gebeurde onmiddellijk. De kwakzalvers verschenen allemaal in de gedaante van een haan, met een grote kam op hun kop en flinke sporen aan hun poten. De aanvoerder, een grote roodgekamde haan, zei dat hij met al zijn makkers bijna alle steden van Europa bezocht had en dat ze hele grote dingen met hun kunst gedaan hadden, wat ze met bezegelde brieven konden bewijzen. Hij vertelde ook dat hun werk dagelijks groeide en dat ze veel mensen bedrogen door verzilverde tinnen bekers voor het volk uit te stallen als in de winkel van een zilversmid. In het kort, Berganza, hij schepte zo vreselijk op over zijn grote genezingen, dat ik uiteindelijk aan Urgande vroeg of het allemaal waar was wat hij zei en of de geesten er baat bij hadden dat zij de mensen genazen. Urgande antwoordde: ‘Het merendeel van hun woorden mag dan uit leugens bestaan, toch is het waar dat ze vele mensen genezen, niet (zoals ze zeggen) uit genegenheid, maar om hun het goud uit de beurs te kloppen en ook omdat ze weten dat zieke mensen veel vromer zijn dan gezonde.’ We waren nog maar net uitgepraat of ik zag dat de kwakzalvers verlof kregen opnieuw de wereld in te gaan en de geesten opstonden om over de weerwolven, nachtmerries en andere tovenaars te beraadslagen. Maar een onverwachte stem
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
54 hield hen tegen. Eerst wist niemand wie het was, maar uiteindelijk zag men aan zijn zijzak dat het Hocus Pocus, een goochelaar was die, zoals hij zei, vanwege de haast geen tijd gehad had om een andere gedaante aan te nemen, noch om zijn gereedschap weg te leggen. De geesten vroegen hem wat hij wilde. ‘Niets anders,’ antwoordde hij, ‘dan dat mijn kunst met de naam van toverkunst vereerd wordt. Immers, zij is, naast de sterrenkunst, de wieg en het fundament van alle toverij. Ja, ik zou zelfs durven beweren dat er geen volmaakter toverkunst bestaat. Willen jullie eens kijken?’ vroeg hij. ‘Nee, nee,’ antwoordden de geesten, ‘we hebben nu wat anders te doen. Men zal er te zijner tijd naar kijken. Je kunt ondertussen bij wijze van tijdelijke maatregel de naam van tovenaar aannemen, totdat we beslissen of het verstandig is onze andere tovenaars de wereld weer in te sturen.’ ‘Stuur ze maar niet terug,’ zei Hocus -Pocus, ‘want de mensen bespotten hen.’ Hierop ging hij weg en besloten de geesten dat ze voorlopig de tovenaars nog even zouden achterhouden en grondig zouden beraadslagen over de vraag naar welk deel van de wereld men ze zou sturen. Hiermee eindigde de vergadering en Urgande zei: ‘We zullen opnieuw geen tijd hebben om het hol van de heilige tovenaars te bekijken, want de nacht is bijna om. Kom maar weer langs op je terugreis van Madrid.’ Dit beloofde ik te doen als het kon. Hierop deed ze me uitgeleide tot aan de poort en ging vervolgens weer naar binnen. Ik lag de rest van de nacht onder een boom te slapen, totdat het getjilp van de vogels me wakker maakte. Toen ging ik het gebergte in om te zien of ik niet ergens een verdwaald schaap kon vinden. Ik viel bijna flauw van de honger, omdat ik de vorige avond niet veel gegeten had.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
55
Cipion komt weer in Madrid bij de raadsheer, en zijn ervaringen daar CIPION De zon begon al uit het blonde oosten te blozen, toen ik de Pyreneeën verliet
en voortgedreven door de honger de rivier bij Behobia overzwom, waar ik wat schapen zonder herder zag rondzwerven. Ik greep er een om mijn holle maag mee te verzadigen. Daarna liep ik, meer tevredengesteld dan een hongerige kanunnik, zonder te rusten door tot Pancorvo, waar ik 's avonds aankwam en me eens lustig opfriste met het lekkere water dat ze daar hebben. Aldus legde ik mij te slapen in een stal met jonge kippen. Zeker, Berganza, de honger is sterker dan de schaamte, in ieder geval was dat op dat ogenblik zo bij mij, want ik snuffelde net zo lang totdat ik er een bij de kop vatte die ik lekker oppeuzelde. Maar dat was zoiets als een boon in een brouwketel, zodat ik er nog een paar greep die ik ook ongebraden verslond. Ik wilde nog een greep doen, toen ik het ongeluk had dat ik een oude haan bij de poten kreeg, die voordat ik hem goed kon pakken, zo een lawaai maakte dat de mensen in het huis wakker werden en met groot geraas naar beneden kwamen, terwijl ze schreeuwden: ‘Dieven! dieven!’ Toen ik dat hoorde, dacht ik bij mijzelf: dit is mijn einde. Kon ik me maar bevrijden van mijn zilveren halsband! In deze benarde situatie kon ik niets beters bedenken dan me achter de trap te verbergen waarlangs ze naar beneden kwamen, en dan als ze naar de kippen gingen, naar boven te lopen en ergens uit een raam te springen. Maar het liep beter af dan ik me had voorgesteld, want een van de mensen deed snel de voordeur open en posteerde zich er met een degen. Die was zó verroest door het vele Spaanse bloed dat ik hem in het schijnsel van de maan eerst voor een stok aanzag. Terwijl de anderen naar de kippen liepen, sprong ik de deur uit, maar op zo een haastige, onvoorzichtige manier dat ik de deurwachter onder de voet liep, en het ongeluk wilde dat ik in zijn val een haal met de degen kreeg die ik me nog drie dagen zou
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
56 heugen. Maar de persoon die mij verwond had, viel een gat in zijn kop en het bloed liep langs zijn ogen naar beneden. Omdat hij meende dat hij dodelijk gewond was, riep hij om een biechtvader. Ik bekeek het gedoe op veilige afstand en zag dat er een priester en een barbier aankwamen. De priester vroeg hem onmiddellijk hoe en door wie hij zo verwond was. Hij vertelde hun de oorzaak en zei erbij dat ik een weerwolf was (ik dacht: lieg dat de raven je opvreten, want alle weerwolven zijn naar de hel gestuurd) en dat hij, door aan Onze-Lieve-Vrouwe Del Buen Suceso te denken, meteen uit de klauwen van die duivel was vrijgeraakt. Hierop bekruiste en zegende de priester hem en hij zei: ‘Als je deze wond weer te boven komt, moet je een schilderij van je wonderbaarlijke verlossing in de orakelkapel van Onze-Lieve-Vrouwe laten ophangen.’ Dat beloofde de arme patiënt te zullen doen. Allemachtig, Berganza, ik begon bijna te lachen toen ik dit hoorde en dacht met mijn hondenverstand: als jullie mensen zo snel een mirakel kunnen smeden, dan verbaast het me niets dat de kerken zo vol mirakelschilderijen hangen. Hierop gingen ze naar boven om de wond te verbinden, en ik liep nog die nacht tot aan Rodillas, waar ik in een schuur in slaap viel en doorsliep totdat de zon opging. Toen ging ik weer op een draf door naar Lerma, waar ik gratis, zoals de capucijnen, veel rustiger dan de nacht daarvoor, een paar kippen verslond. Na een flinke tijd te hebben uitgerust ging ik weer op weg en liep zo snel dat ik de volgende dag 's avonds al in Madrid aankwam, waar ik goed ontvangen werd door mijn raadsheer. Want toen hij de halsband afgedaan had, zei hij: ‘Loop naar de keuken, Pardon, ik zal opdracht geven dat ze je wat te eten geven.’ En dat gebeurde, want de meid gaf me op zijn bevel een flink stuk schapenvlees dat goed gebraden was. Hij beval ook dat ze achter de voordeur een slaapplaats voor me maakte, wat zeer snel gedaan werd, en waarop ik vervolgens ging liggen uitrusten. BERGANZA Hoe kwam het dat hij nu zo vriendelijk was, of was zijn jaloezie verdwenen?
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
57 Zeker, want zijn vrouw was dood, waar hij volgens mij niet rouwig om was. Maar laat ik het hier niet verder over hebben, want de dag begint te naken. BERGANZA Ga maar door, Cipion. CIPION Toen ik, zoals ik zei, 's nachts achter de deur lag te slapen, werd ik plotseling wakker door een zacht geluid. Ik sprong onmiddellijk op en luisterde waar het vandaan kwam. Het waren dieven die een gat in de deur aan het maken waren om er een arm door te steken en dan met hun gereedschap de grendels en sloten te openen. Ik hield me heel stil totdat ik zag dat eentje er zijn arm door stak, misschien om te zien of het gat groot genoeg was. Maar dat pakte niet goed voor hem uit, want ik greep hem zo hard bij zijn arm, dichtbij zijn hand, dat hij niet meer kon bewegen, hoewel zijn makker hem probeerde weg te trekken. Maar ik hield de buit vast en maakte zo een groot tumult dat de raadsheer en zijn dienaren ontwaakten en gewapend naar beneden kwamen om te zien wat er aan de hand was, wat ze al snel doorhadden. De deur werd snel opengedaan, maar de dief lag al op sterven, want zijn makker had hem twee keer met zijn dolk gestoken, opdat hij niet te veel zou verklappen. Hij leefde echter nog en riep om een biechtvader, maar middenin de nacht was er geen priester bij de hand, zodat een knecht het moest overnemen. De dief beleed openlijk dat hij tot het gilde van Monipodio behoorde en hij zei ook waar deze vader der dieven woonde en wanneer er een vergadering zou zijn. Hierop bad hij om vergiffenis en stierf met groot berouw over zijn zonden. Toen het dag werd, liet mijn baas alles aan de schout weten, die plichtsgetrouw noteerde wat er gebeurd was en bevel gaf de dode te begraven. Als dit in een gewoon burgermanshuis gebeurd was, dan zou men de hele buurt in de gevangenis gestopt hebben, om volgens Spaans gebruik een nauwkeurig onderzoek te doen. BERGANZA Zo is het, Cipion, maar je meesters gezag en deugd maakten hem volkomen geloofwaardig, omdat hij zelf CIPION
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
58 raadsheer en een voornaam persoon was. Maar ga door met je verhaal. CIPION Zodra de schout ons huis had verlaten, ging hij naar dat van Monipodio. Ik liep mee om te zien wat er zou gaan gebeuren. Zodra de schout bij het huis aankwam, opende hij de deur met geweld en viel er met zijn dienaren binnen, die het snel doorzochten. Ik liep ondertussen naar de hoogste zolder van het huis, waar ik de ene dief na de andere in hoeken en gaten verborgen zag liggen, zodat ik vreselijk begon te blaffen (ik herinner het me nog), waarop een van de dieven zei: ‘De duivel hale die jonge rekel, we zijn verraden.’ Woedend stond hij op en begon me met zijn dolk achter mijn vodden te zitten, zodat ik halsoverkop de trap af tuimelde, waarop de dienaren onmiddellijk naar boven vlogen. Maar de slimste dieven klommen door het dakvenster en verdwenen zo over de buurhuizen. BERGANZA Wel, waarom hadden ze dat niet gedaan zodra zij de deur hadden horen openen? CIPION Het schijnt dat de dieven eerst twijfelden of het niet een van de schildwachten was die, wanneer ze enige onraad bemerkten, vaak met hetzelfde lawaai de deur intrapten, maar nu werden ze onverwachts overvallen. BERGANZA Hoe liep het uiteindelijk af? CIPION Toen de dienaren boven gekomen waren, waren alle dieven gevlucht en alleen Monipodio zat, stram en oud als hij was, eenzaam in een hoekje. Hij werd snel opgepakt en tot voorbeeld van anderen binnen drie dagen opgehangen, nadat hij veel schurkenstreken bekend had. Ik werd voor mijn trouw met een goed stuk vlees beloond. Ongeveer twee dagen later ging de raadsheer naar de Raad van Oorlog en ik was benieuwd wat er onder zoveel wijze mannen (op wier raad de oorlogen van Spanje berusten) besproken zou worden. Daarom volgde ik mijn meester tot in de raadskamer, hoewel de portier mij de toegang wilde beletten. BERGANZA Heel goed, Cipion, want het is beter schaamte-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
59 loos te zijn dan onwetend. CIPION Soms, Berganza, want schaamteloosheid is vaak schandelijk, en ze komt ook vaak uit onwetendheid voort. BERGANZA Het kan zijn dat ze er soms uit voortkomt, maar zeker niet bij de Portugezen, die door hun schaamteloosheid de meest doortrapte kooplieden ter wereld zijn, zoals ik al verschillende keren heb horen zeggen. CIPION Daar heb je gelijk in, want dit volk schaamt zich niet om overal zijn neus in te steken en alles te doorzoeken, opdat ze een ander, wanneer dat mogelijk is, uit het nest kunnen gooien. O, dit volkje vreet heel Spanje op, want ze verpachten de meeste inkomsten van het rijk en ze zuigen de koning helemaal uit met hun altijd voorhanden zijnde geld, waar ze grote woekerrente van trekken. Ik verfoei vaak onze blinde Spanjaarden dat ze dit volk, dat in zijn hart slechts joods is, nog verder laten inburgeren. Maar ik heb uit geheime bron vernomen dat de Inquisitie hen binnenkort onverwachts zal overvallen, en dan zijn al hun goederen, zoals je weet, verbeurd verklaard. Op die manier zullen ze snel te gronde gaan. Er is geldgebrek en dit is het enige middel om in korte tijd de achterstallige koninklijke kas met enige miljoenen te verrijken. BERGANZA Dan vervallen de pachtgelden weer aan de Genuezen, die even grote sjacheraars zijn als de joden. Maar ik begin te denken aan je les van afgelopen nacht. Vind je niet dat dit nu kwaadsprekerij is? CIPION Wat waar is en tot de verbetering van een staat kan bijdragen, kan niet als kwaadsprekerij beschouwd worden. Maar uit ijver dwaal ik van het spoor af. BERGANZA Kom er weer op! Je was gebleven bij het moment waarop je met je heer de raadskamer in ging. CIPION Daar ging ik in een hoekje op mijn achterste zitten en zag dat er verschillende eerbiedwaardige mannen binnenkwamen, onder wie twee jongens, die meer dankzij hun hoge afkomst dan vanwege hun ervaring de plaats van raadsheer be-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
60 kleedden. Toen deze twee plaatsgenomen hadden naast de anderen, zei een van de oudste raadsheren: ‘Mijne heren, u weet zeer goed uit de brieven van de hertog hoe de zaken in Nederland ervoor staan en dat alles snel tot een eind zou kunnen komen als de gevluchte edelen (die geen gehoor hebben gegeven aan de dagvaarding van Alva) in onze handen waren. Want het staat vast dat zolang deze lieden het vuur van onenigheid bij buitenlandse prinsen aanwakkeren, alles wat met wapens gewonnen wordt, wankel op zijn grondvesten staat. Het is derhalve de wens van Zijne Majesteit dat we ons met wijsheid op deze zaak beraden. De ongewisse uitkomst van de oorlog hangt hiervan af. Daarom wordt eenieder verzocht zijn mening te laten horen, opdat er iets goeds besloten kan worden.’ Na deze woorden begon een van de jonge mannen aldus te spreken. BERGANZA Waarom eerst de jongsten? CIPION Dat is zo de gewoonte, want anders zouden zij alles beamen wat de ouderen zeggen, begrijp je wat ik bedoel? BERGANZA Heel goed, ga maar door. CIPION ‘Deze zaken,’ zei hij, ‘vereisen een snel ingrijpen, daarom raad ik aan dat, aangezien zij de hertog niet als wettig rechter erkennen, men hen allemaal door twaalf deurwaarders van het hof laat dagvaarden om hier voor het hoogste gerecht te verschijnen. Hun moet streng bevolen worden dat zij zich hier binnen zes maanden komen verantwoorden op straffe van verbeurdverklaring van lijf en goed. Zeker is dat zij zoiets niet zullen durven nalaten, wanneer ze door twaalf van zulke aanzienlijke mannen opgeroepen worden en nog wel om voor deze hofraad te verschijnen. Als zij maar niet van angst zullen sterven, wat wel te vrezen is, al zou dat niet veel uitmaken, want sterven zij daar, dan zijn we hier van hen verlost. Maar komen ze opdagen, dan kunnen we hun een duivelsproces aan de broek smeren en bovendien kunnen we hun verdedigers omkopen.’ Hierop zweeg hij en de andere jongen begon aldus: ‘Dit advies, mijne heren, is volgens mij het juiste en het is eenvoudig uit te
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
61 voeren, ik stem er daarom mee in en voeg er alleen aan toe dat indien zij niet goedschiks willen komen, dat men ze dan met geweld moet laten halen, en dat men hen bovendien dientengevolge aansprakelijk stelt voor onkosten en schade, waaruit anders nog weer een proces zou kunnen ontstaan.’ Wat vind jij van die raad, Berganza? BERGANZA Wel, Cipion, zulke raadsheren behoort de grote Turk te hebben. Maar hoe liep het uiteindelijk af? CIPION Ik grinnikte binnensbeks, en was ik een mens geweest, dan zou ik voluit gelachen hebben. Het leek me dat ook de oude raadsheren een weinig glimlachten, maar zij kunnen zich beheersen. Na veel beraadslagingen werd uiteindelijk besloten dat Alva alle macht en middelen zou gebruiken om de afvalligen weer tot gehoorzaamheid aan de koning te brengen, maar dat men de nieuwe ketterij helemaal geen plaats zou geven en alles wat ermee verbonden was tot de grond toe zou verdelgen. Dat hoef je niet aan mijn baas te schrijven, want dat wist hij al voordat hij naar Nederland ging, dacht ik. Hierop ging de Raad uiteen en mijn meester nam het op zich om de koning te vertellen wat er besloten was.
Cipion ziet de koning en trekt met de raadsheer naar Burgos; wat hij onderweg meemaakte en hoe hij weer in Nederland kwam Zodra mijn meester afscheid had genomen van de andere raadsheren, ging hij naar het Hof om de besluitschriften af te geven. Ik liep mee, zoals het een hond betaamt, maar toen de raadsheer bij de koning kwam, bleef ik op afstand om hem te bekijken. Ik was verbaasd over de krachtige houding van deze man en het leek me dat hij waardig genoeg was om over de hele wereld te heersen. Kort na de raadsheer kwam een schipper uit Hamburg binnen om zijn recht te eisen want de Biskajers hadden zijn schip geplunderd en opgebracht. Zijne Majesteit verCIPION
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
62 wees hem naar de Raad van Oorlog en belastte mijn heer met deze zaak. De volgende dag zei de raadsheer tegen mij: ‘Pardon, je moet met me op reis naar Biskaje, van daaruit zal ik je weer naar Nederland sturen.’ Ik was tevreden, want ik bracht er geen woord tegenin, en mijn meester (zo noem ik hem zolang ik zijn brood eet) maakte zich gereed om binnen drie dagen te vertrekken. Er waren verschillende jonge edellieden die hem wilden vergezellen, zodat er in totaal wel vijfentwintig personen meegingen. BERGANZA Allemaal op je meesters kosten? CIPION Voor het merendeel wel, want je weet wel dat Castilianen zuinig zijn. BERGANZA Als het hun eigen beurs betreft wel, maar als het op kosten van een ander gaat, overtreffen ze vele naties in royaliteit. CIPION Toen mijn meester klaarstond om te vertrekken, kwam de Hamburgse schipper (over wie ik al gesproken heb) bij hem en verzocht mijn meester zich met zijn zaak te belasten zoals Zijne Majesteit bevolen had. Dit beloofde de raadsheer te doen. Hierop ging de schipper weg, maar de page van mijn meester vroeg hem hoe hij over de koning, die hij die week gesproken had, dacht. ‘Wel, jongeman,’ zei de schipper, ‘hij is een eerbiedwaardig persoon en als hij wat spraakzamer was, zou hij wel burgemeester van Hamburg kunnen zijn.’ De page begon te lachen en zei: ‘Anda, flamenco borracho, anda, kom nou, dronken Nederlander, maak 't een beetje.’ BERGANZA Waarom noemen wij Nederlanders altijd dronkaards en zij Spanjaarden hoerenjagers? CIPION Als Spanjaarden in herbergen en hoerenkasten komen, om een mooi meisje aan te spreken, zit daar gewoonlijk een groep bootsgezellen te drinken. In de havensteden gebeurt dit doorgaans en zo vindt het spreekwoord van ‘flamenco borracho’ en dat van de hoerachtige Spanjaarden hier zijn oorsprong. Zeg jij nu eens welk van beide het hatelijkst is.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
63 Laat dat degenen beoordelen wie het aangaat, en ga door met je verhaal want het begint licht te worden. CIPION Nadat mijn meester alles geregeld had, steeg hij met al zijn volk te paard en ik volgde hem. We reisden via Valladolid, waar ik heel blij om was, want ik vond dat het bezoeken van vreemde plaatsen in veel gevallen nuttig was en deugd bevorderend. BERGANZA Zeg liever ondeugd bevorderend, want degene die het merendeel van zijn tijd in het buitenland doorbrengt, maakt zich de gebreken van de vreemdelingen eigen. CIPION Dat is maar bakerpraat. De deugd, God en de hemel, zijn overal gelijk, en geen land noch gewest brengt een andere deugd of ondeugd voort dan die welke eenieder in zijn eigen hart opkweekt of uitroeit. Men verwerft wijsheid en bescheidenheid het best door rond te reizen en door de zeden van veel mensen te aanschouwen. Laten we onze Spanjaarden als voorbeeld nemen. Wanneer ze een reis gemaakt hebben, zijn het de bezadigdste lieden van de wereld, maar degenen die nooit bij moeders pappot vandaan komen, blijven bijna allemaal botteriken, vooral in plaatsen waar niet veel vreemdelingen komen. BERGANZA Daar zit wel wat in, maar ik wil graag horen hoe je reis afliep. CIPION We bereikten de eerste avond een dorp genaamd El Escorial, waar dat fantastische klooster van Sint-Laurentius gebouwd werd, wat we met veel plezier bekeken. 's Morgens vroeg gingen ze weer te paard, maar we waren nauwelijks twee mijl verder of we kwamen in een bos waar we door twaalf struikrovers omsingeld werden, die het gezelschap te lijf gingen voordat iemand zijn geweer kon grijpen. BERGANZA Twaalf? Wat konden die uitrichten tegen zo een grote groep als die van jullie? CIPION Ook al was onze groep twee keer zo groot geweest, dan nog hadden zij niet afgezien van hun overval, want iedere dief had een geladen karabijn op zijn rug hangen en twee lange BERGANZA
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
64 pistolen voorop zijn zadel, twee korte pistolen aan zijn riem, en vaak nog twee zakpistolen in zijn zak. Ze reden bovendien op de dapperste paarden uit Andalusië. Zodra ze het bos uit waren, riep een van de rovers: ‘Blijf staan en stijg af, of we schieten.’ Dit zeggende hielden de boeven hun karabijn in de aanslag. Iedereen schrok meteen zo erg dat niemand zich te weer durfde te stellen, want de rovers stonden al gereed om te vuren. Twee van hen kwamen dichterbij en lieten mijn meester (die hun de meest aanzienlijke leek) van zijn paard afstappen, en leidden eerst hem en daarna alle anderen naar het bos. Zij bonden hen vast aan bomen en beroofden hen van al hun goud en zilver. BERGANZA Wat voor volk was dat, waren het soms zigeuners, die dat vaak doen? CIPION Ze waren allemaal vermomd en droegen vreemde kleding, maar geduldig even. Toen ze al het geld en de juwelen geroofd hadden, zei de ene: ‘We laten u uw kleding en uw paarden houden, hervat uw reis en zorg ervoor dat de lege tassen op uw terugreis beter gevuld zijn. We zullen een van u losmaken, opdat hij hetzelfde met de rest kan doen, maar hij mag er pas aan beginnen nadat wij uit het zicht zijn, of het zal u allemaal het leven kosten.’ Hierop bestegen ze hun paarden en keken zo af en toe om, om te zien of de losgelatene hun bevel opvolgde, wat hij wel degelijk deed. Toen ik zag dat ze zo met de buit wegreden, wilde ik graag weten waar ze naartoe gingen en ook wat voor mensen het waren. Daarom volgde ik hen totdat ze in een dal gingen zitten om de buit te verdelen. Ik liep kwispelstaartend naar hen toe, alsof ik een vreemde hond was die nergens van af wist. Ik ging zitten en toen ze hun maskers afdeden, zag ik dat het een paar kale ridders uit Madrid waren, die, om zich als edelen aan het Hof staande te houden, dergelijke aanslagen pleegden. Ondertussen geeft men de schuld aan de zigeuners. BERGANZA Lieg niet, Cipion. CIPION Wat ik zeg is waar, en wat men hoort en ziet moet men geloven. Terwijl ik bij hen zat, zag ik dat ze tussen de ove-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
65 rige buit een zakje met juwelen, dat aan mijn baas toebehoorde, op het gras neerlegden. Ik besloot om ernaar toe te springen, wat ik ook deed, en wel zo goed dat ik het tussen mijn tanden kon pakken en ermee vandoor ging. BERGANZA Werd je niet achtervolgd, Cipion? CIPION Nee, Berganza, er werden alleen maar een paar haastige schoten gelost, waarna ze vertrokken, om niet door de een of ander gezien te worden. Ik ontsprong de dans dus en keerde terug bij mijn meester die met zijn makkers alweer te paard zat. Zodra hij het zakje zag, herkende hij het onmiddellijk en was blij dat hij het weer had. Wel dacht men dat de rovers het onderweg hadden laten vallen en dat ik het gevonden had. Ik had graag de waarheid willen vertellen, maar ik miste de gave van de spraak, zodat het gebeurde als niet meer dan een toevalligheid beschouwd werd, zoals de meeste dingen die zonder getuige gebeuren. BERGANZA Maar, Cipion, hoe kwam het dat je wist dat de rovers kale ridders waren? Had je hun geld dan geteld of hun rekeningen opgemaakt? CIPION Natuurlijk kende ik hen. Het was dat arme stelletje dat vaak naar de pasteibakker kwam, om hun hele kapitaal aan een stuiverspasteitje te besteden. Daarover heb ik je verteld. BERGANZA Mijn hemel, wat zal dat gestolen geld in de pasteibakkerswinkel gerinkeld hebben, nadat ze weer in Madrid waren. CIPION Niet weinig, al heeft die er het minste van gekregen. Maar om kort te gaan, weet dat we de volgende dag in Valladolid aankwamen waar mijn baas, die overal bekend was, weer geld kreeg, zodat we verder naar Burgos reisden en van daar tot Pancorvo, waar ik al in de gedaante van een weerwolf in de mirakelkerk hing. Toen mijn baas, die heel vroom was, naar de kerk ging om de mis bij te wonen, zag hij het schilderij onmiddellijk en vroeg aan de koster wat voor verhaal het voorstelde. De koster vertelde hem dit met zoveel leugens en uitweidingen,
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
66 dat ieder ander dan ik gedwongen zou zijn geweest het zonder tegenspraak te geloven. Vanhier haastten we ons weg naar Biskaje en kwamen tenslotte in Bilbao aan, waar mijn meester zijn zaken regelde. De volgende dag stuurde hij mij met brieven naar de hertog, zodat ik opnieuw naar Nederland vertrok en juist in Brussel aankwam, toen Alva zware belastingen had opgeëist. Zodra ik bij hem was, vertelde hij rond dat er ‘pardon’ van de koning gekomen was, maar niemand vertrouwde het, mogelijk omdat men er lucht van had gekregen dat er geen ander pardon dan mijn eerwaardige figuur van het Hof gekomen was. Ondertussen wilde mijn meester met zijn belastingen doorgaan, maar de inwoners van Brussel pleegden fel verzet. Zij sloten hun winkels en wilden geen voedingswaren meer verkopen, zodat ik mij wel duizendmaal liever bij de pasteibakker van Madrid wenste. Maar deze schrale tijd duurde niet lang, want er kwam het nieuws dat de watergeuzen Den Briel ingenomen hadden, waardoor Alva bijna instortte. Maar niet zo erg of hij vatte nieuwe moed en trok met zijn leger naar Bergen in Henegouwen. De Prins probeerde de hertog tot een veldslag te verleiden, maar Alva, die een ervaren krijgsman was, verliet zijn stellingen niet, zodat de Prins moest vertrekken en Alva de stad in handen kreeg. Vandaar gingen we naar Mechelen, dat Alva ook innam, maar de moorden en gruweldaden die er werden bedreven waren des te verschrikkelijker. Waarachtig, Berganza, deze wreedheden maakten dat ik een afkeer van mijn meester kreeg, omdat ik zag dat hij geestelijk en wereldlijk, rooms en onrooms, allemaal over één kam schoor. Ik zocht naar een gelegenheid om van hem af te komen, maar er kwam iets tussen. Ik werd met een brief naar Alva's zoon Don Frederik gezonden, die voor Zutphen lag.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
67
Cipion komt in het leger van Alva's zoon voor Zutphen, vandaar gaat hij naar Naarden en neemt deel aan het beleg van Haarlem; vervolgens gaat hij met Alva naar Spanje CIPION Toen
ik te Zutphen kwam, waren de soldaten van Don Frederik bezig om de stad te plunderen. Waar ze geplunderd hadden werden de huizen in brand gestoken, zodat het vuur en de dood in alle hoeken van de stad was. Allemachtig, Berganza, wat werden er een mensen vermoord! Men hing burgers en soldaten op alsof het dieven geweest waren. Sommigen werden door de soldaten poedelnaakt ontkleed en dan het ijs op gedreven, want het was winter. Zeker, hoe honds ik ook ben, ik kreeg medelijden met de arme mensen, voornamelijk omdat ik sommigen hoorde zeggen dat ze goed katholiek waren, waarop ze geen andere genade kregen dan dat de moordenaars riepen dat het goed voor hun ziel zou zijn. Ik zag onder andere dat ze iemand aan zijn ene been ophingen, wat me deed denken dat hij maar een halve ketter was en dat ze zijn keel vrijlieten opdat hij zich weer zou kunnen bekeren. Het was hoe dan ook een ellendig schouwspel. Maar ik dacht dat koningen en prinsen het beste weten wat er nodig is. Hierna ging ik naar Don Frederik, die de brieven van me aannam. Hierin kreeg hij opdracht om zo snel mogelijk naar Naarden (een klein stadje) te trekken, om daar de burgers hun verdiende straf te geven, omdat ze troepen van de Prins van Oranje binnengelaten hadden. Derhalve trok hij er in het najaar naartoe, om allen die in de stad waren, om te brengen. Maar omdat zij de soldaten weggestuurd hadden, werd overeengekomen dat ze een nieuwe eed aan de koning zouden afleggen. Hierop trokken de Spanjaarden de stad binnen. Dezen lieten direct bij trommelslag omroepen dat de burgers ongewapend op het stadhuis moesten verschijnen. Nauwelijks hadden zij dat gedaan of de Spanjaarden vermoordden hen zeer jammerlijk en staken het stadhuis in brand, zodat de half-vermoorde mensen, en ook degenen die nog hier en daar ver-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
68 scholen waren, door de vlammen en de rook ellendig aan hun einde kwamen. O Berganza, wie zou de misdadige slachtpartij van de soldaten kunnen navertellen? De stad werd op verschillende plaatsen in brand gestoken en veel weerloze mensen werden heen en weer gejaagd en daarna aan een spies geregen of met het zwaard afgemaakt. De jaren verschoonden de grijsaards niet, noch de onschuld de kinderen. Aan arme oude mannetjes op krukken die de brand onvluchtten op hun houten benen, werden deze zwakke stutten door het felle zwaard ontrukt. De moeders die met hun kindertjes om genade smeekten, moesten aanzien hoe voor hun ogen de onschuldige kleintjes werden gedood en moesten zichzelf aan het geweld van de soldaten overgeven. Sommige soldaten deden hun kwade zin met kinderen van twaalf jaar en staken ze daarna dood, of ze verbrandden ze levend in de huizen waar ze hen in vastgebonden hadden. Het bloed van de slachtoffers vloeide door alle straten en wiens bloed niet gestort werd, moest de hals aan een strop overgeven. Toen alles wat mannelijk was grotendeels aan zijn einde was gekomen, moesten de vrouwen onder dwang ook dat alles afgeven wat ze met grote moeite hadden weten te verbergen. O Berganza, ik sta nog te trillen. Hoe vreselijk ging het toe in dit stadje met het moorden, roven en branden, ongeveer drie weken lang. Van hieruit gingen we naar Haarlem, dat een van de belangrijkste steden van Holland is, en dat Don Frederik zeer zwaar belegerde, maar die vanbinnen verdedigden zich dapper. Gedurende dit beleg bespiedde ik de stad verschillende keren en zag dat de vrouwen zich daarbinnen naast de mannen te weer stelden, want bij de aanvallen brachten ze grote hoepels, die met pek, hars en zwavel besmeerd waren en dan met vlas omwonden. Deze wierpen ze tijdens de bestorming om de hals van de aanvallers, zodat vaak de brand in hun kruitzakje sloeg voordat ze zich konden redden en hen levend deed verbranden. Ze hadden ook een kapitein genaamd Kenau, die overal op de vesting in de voorste gelederen verscheen om als een man de vijanden met de
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
69 piek vanaf de wallen weg te jagen. Op zekere dag gebeurde het dat ik op bevel van Don Frederik de stad was gaan bespieden en dat Kenau me zag. Ze keek me aan met vurige ogen en zei tegen haar Amazonen: ‘Zolang we zulke vette honden’ (wijzende op mij) ‘in de stad hebben, hoeven we die niet vanwege hongersnood over te geven.’ Hierop ging ze naar de poort om met de vrouwen een loze valbrug op te stellen, waarlangs ze de Spanjaarden in de stad dachten te lokken. Ik zag het, en zwom 's nachts over de grachten om dit Don Frederik te vertellen, maar het scheen dat hij de tekens die ik maakte niet begreep, of ze in zijn voordeel uitlegde, want 's morgens vroeg voerde hij het volk aan in de bestorming. Ze vonden niemand op de wallen en zagen de poort openstaan, waarop het krijgsvolk riep: ‘De stad is van ons’ en ze vlogen massaal naar de poort, zodat er enige soldaten binnen geraakten. Maar toen de ruiterij ook toesnelde om in de overwinning te delen, stortte de loze brug in elkaar, en menigeen die vanachteren opdrong viel in de gracht en werd door de woedende stedelingen omgebracht. Toen Don Frederik dit nieuws vernam, spoedde hij zich onmiddellijk met de uitgelezen jeugd naar het gevaar om de zijnen te bevrijden, maar hij werd op zo een manier onthaald dat hij voor dood naar zijn tent teruggedragen moest worden. Dit verzwakte de aanvallers zo dat ze ophielden; enkelen, die door de duivelse pekhoepels half verbrand waren, brachten de tijding naar het legerkamp hoe het met hun verslagen makkers afgelopen was. Het bracht de veldheer, die weer bijgekomen was, zo tot wanhoop dat hij het beleg wilde opbreken. Dat schreef hij aan zijn vader, die ziek in bed lag. Maar toen de oude hertog hoorde van de lafhartigheid van zijn zoon, gaf hij hem zo een stevige uitbrander dat het zelfs nog ergere lafaards dan Don Frederik aangemoedigd zou hebben. Maar om niet te lang bij deze zaken stil te blijven staan, moet je weten dat de stad na een zware belegering in handen van de belegeraars viel. De moordpartij die daar toen aangericht werd doet mij, al ben ik dan maar een hond, nog
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
70 verstijven en de wreedheid van mijn landgenoten vervloeken. Deze woeste slachtpartij maakte de Spanjaarden zo gehaat bij de Nederlanders, dat ze liever stierven dan zich aan hun handen over te geven, zoals bleek bij die van Alkmaar, een stad in Noord-Holland. Toen Don Frederik deze stad belegerde, weerde de burgerij zich zo dapper dat hij na enige bestormingen het beleg moest opbreken. Daarna trok hij naar Amsterdam waar zijn vader (die alweer gezond was) toentertijd verbleef. Vanaf dat moment leek het alsof de kansen begonnen te keren, want na het innemen van Haarlem bereikte Alva weinig meer. Toen hij dat besefte en ook dat hij door iedereen vreselijk werd gehaat, probeerde hij van zijn taken ontslagen te worden, zodat hij snel naar Antwerpen en vandaar naar Brussel kon gaan. Maar terwijl hij nog in Amsterdam was, gebeurde er iets dat de moeite van het vertellen waard is. De hertog verbleef vaak in het kartuizerklooster dat een beetje buiten Amsterdam ligt. Op zekere avond gebeurde het dat hij, zeer droevig van geest, en ik alleen in zijn kamer waren. Hij zag me en zei: ‘Ach, Pardon, wat ben jij gelukkig dat je geen deel hebt genomen aan de wreedheden die ik bedreven heb, en nog gelukkiger dat jij door een lichamelijke dood vrij van alles zult zijn, want ik weet niet waar mijn bezwaard gemoed me naartoe zal voeren.’ Met deze woorden stond hij op en zei: ‘Volg me.’ Ik volgde hem tot de kloostertuin, waar hij nauwelijks aangekomen was of daar verscheen een monsterlijk spook dat de hertog, wie het koude zweet uitbrak, terug deed deinzen. BERGANZA Beschrijf het uiterlijk van dit angstaanjagende gedrocht. CIPION Het was, zo leek het, een vrouwenfiguur en haar lichaam was heel volmaakt geschapen, maar de kleding was een gruwel, want haar gewaad bestond uit aan elkaar genaaide mensenhuiden en was geborduurd met tongen die een akelig gepiep voortbrachten. Haar kleding zat vol met bloedvlekken en spetters van hersens en bloed. In haar ene hand had ze een toorts van
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
71 mensenvet, dat door het voortdurend zwaaien in haar boezem droop. In de andere hand had ze een schedel waar ze het verse bloed uit slurpte. Haar haar bestond uit louter slangen en piepende adders en waar ze liep kwam een stroom van bloed achter haar aan. Ze riep tot driemaal toe: ‘Alva, Alva, Alva.’ Hij keerde zich naar haar toe en vroeg haar wie ze was en wat ze wilde. ‘Ik ben,’ antwoordde ze, ‘je eigen geweten, en ik wil dat je me van voor tot achter doorzoekt, voordat je hier vertrekt, opdat je je door het opfrissen van je gedachten rekenschap geeft van het bloed dat je vergoten hebt.’ Dit zeggende, schoot ze hem een boze slang en een eeuwigdurende wroeging in de borst en nam ze plaats in een oude holle boom waarvan de bladeren grotendeels verdord waren. De hertog ging geheel van slag naar zijn kamer waar hij de nacht vrijwel zonder te slapen doorbracht. 's Morgens vertrok hij snel naar Antwerpen, en vandaar naar Brussel, waar hij de macht overdroeg aan Requesens. Kort daarna vertrok hij naar Spanje, waar hij met alle eer ontvangen werd, maar vanwege enige onlusten werd hij naar Useda verbannen, vanwaar hij weer door de koning opgeroepen werd om Portugal tot gehoorzaamheid te brengen. Ik wilde hem vanwege zijn wreedheid niet langer volgen. Daarom liep ik bij hem weg en ging naar een koopman in Sevilla, met wie ik naar Amerika trok. Maar wat me daar, en daarna overkomen is, vereist een andere nacht, want het daglicht gloort nu al door het venster. Morgennacht zullen we elkaar hier weer ontmoeten. BERGANZA Heel goed, Cipion, ik verheug me erop het einde van je vreemde omzwervingen te horen. Vaarwel.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
72
Nawoord In 1658, tien jaar nadat de lange oorlog tussen de Nederlanden en Spanje met de Vrede van Münster was beëindigd, verscheen bij de boekverkoper Evert Nieuwenhof te Amsterdam een kleine roman. De protagonist van het verhaal was een hond die als een traditionele Spaanse schelm zijn kleurrijke wedervaren en spannende belevenissen vertelde. Deze hondse avonturier had iets bijzonders, want hij stond in dienst van de meest gehate en gehekelde figuur van de Nederlandse vaderlandse geschiedenis: Don Fernando Alvarez de Toledo, beter bekend in deze noordelijke gewesten als de hertog van Alva. Het verhaal neemt de lezer mee terug naar de onrustige tijden aan het begin van de Opstand. In zijn autobiografisch relaas concentreert de hond Cipion zich op de periode van Alva's bewind in de Nederlanden, tussen 1567 en 1573. Gedurende deze jaren vervult het dier de taak van spion en koerier voor de Spaanse zaak en zijn avonturen vinden zowel in Spanje als in de Nederlanden plaats. De strijd tussen de twee kampen fungeert als kader van een verhaal vol bloedige momenten uit de Nederlandse Opstand. De hond Cipion beleeft eveneens een aantal magische ervaringen als hij onderweg tussen Spanje en de Nederlanden een paar keer een toverhol in de Pyreneeën betreedt, waar hij in contact komt met een bont gezelschap wonderlijke en duivelse wezens. Dit vermakelijke werkje, getiteld 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt; en 't Pirinesche tooverhol, is omgeven door een waas van mysterie. Het titelblad vermeldt dat het werk door een zekere G. de Bay ‘t'samen gesteldt en vertaelt’ is uit het Spaans, maar er wordt verder geen auteur genoemd. Het is wel bekend dat het werk een soort vervolg is op een novelle van de Spaanse schrijver Miguel de Cervantes uit 1613, getiteld El coloquio de los perros (de samenspraak der honden). In deze no-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
73 velle vertelt de hond Berganza zijn leven aan zijn vriend Cipion, die op zijn beurt belooft zíjn leven te vertellen. Maar daar komt het bij Cervantes niet meer van. Deze beroemde maar onvoltooide samenspraak heeft vele Spaanse en buitenlandse auteurs aangespoord om er een vervolg op te schrijven. In de Spaanse literatuur valt echter geen vervolg te bespeuren dat overeenkomsten vertoont met het hier besproken werk. Rond de jaren vijftig van deze eeuw werd 't Leven en bedrijf van Duc D' Albas hondt aan de vergetelheid ontrukt door de Nederlandse hispanist J.H. Terlingen, die het boek presenteerde als een origineel Nederlands werk, geschreven door de bovengenoemde vertaler G. de Bay. Hij had verschillende werken van Cervantes vertaald, waaronder het genoemde El coloquio de los perros. Maar niet iedereen deelde de mening van Terlingen. De hispanist J.A. van Praag probeerde juist aan te tonen dat het boek, vanwege de sterke Spaanse trekken, een vertaling uit het Spaans was. Nu is het onmiskenbaar dat de tekst Spaanse literaire sporen bevat, maar dit hoeft niet uit te sluiten dat het geschreven is door een Nederlandse auteur. In de Lage Landen waren de boeken van vele belangrijke Spaanse schrijvers zonder moeite verkrijgbaar, zowel in de originele taal als in vertaling. Mocht het inderdaad om een Nederlands werk gaan, dan zou het relatief geringe aantal oorspronkelijke prozateksten dat uit de zeven-tiende-eeuwse Republiek overgebleven is met een extra titel verrijkt worden. Verschillende gegevens pleiten voor de Nederlandse oorsprong van deze kleine roman. Een van de meest overtuigende argumenten blijkt uit de manier waarop bepaalde groepen worden afgeschilderd. In deze context gaat het beklemtonen van de eigen voortreffelijkheid meestal gepaard met het benadrukken van de slechtheid van de anderen. De wijze waarop in deze roman de Spanjaarden en de Nederlanders uitgebeeld worden is van groot belang, gezien de duidelijke partijdigheid. Wat vertelt
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
74 de Spaanse hond Cipion over zijn landgenoten, over de Nederlanders en over zijn meester de hertog van Alva? Vooral aan dit aspect zal hier aandacht geschonken worden. Eerst echter iets over de auteur-vertaler G. de Bay.
G. de Bay Over ‘G. de Bay’ weten we nauwelijks iets. Gezien het Waalse karakter van de achternaam is het niet uitgesloten dat er sprake is van een Zuidelijke familie die naar de Noordelijke Nederlanden is getrokken. Op grond van een ondertrouwakte, aanwezig in het Gemeentearchief van Amsterdam, kwam Terlingen tot de conclusie dat G. de Bay dezelfde persoon was als de te Harlingen geboren factor Guilliam de Bay, over wie verder niets bekend is. Maar niets wijst erop dat het hier om onze G. de Bay gaat. Over De Bays vertaalactiviteiten valt wel meer te zeggen. Hij publiceerde gedurende een periode van bijna veertig jaar, vanaf 1657 tot 1696, en het is duidelijk dat De Bays interesse bij Spanje lag. Het tiental vertalingen dat op zijn naam staat, heeft betrekking op Spaanse werken en is rechtstreeks uit het Spaans afkomstig. Het gaat om werken van Cervantes, van Pérez de Montalbán en van Castillo Solórzano. Pérez de Montalbán (1602-1638) was een succesvol toneelschrijver die als ‘zoon in de kunst’ van de beroemde Lope de Vega beschouwd werd, terwijl Castillo Solórzano (1584-1648?) een populair auteur van schelmenromans was. De Bay vertaalde vier verhalen uit de Novelas ejemplares (1613) van Cervantes, waaronder dus El coloquio de los perros. Het is opmerkelijk dat de meerderheid van de door De Bay vertaalde werken schelmenromans zijn of duidelijk picareske trekken vertoont. Vermelding verdient verder het feit dat er nog twee werken bestaan met G. de Bay op het titelblad. Omdat er geen auteurs-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
75 naam wordt genoemd is het niet zeker of het echt om vertalingen gaat. Het betreft Het leven en bedrijf van de drollige Bisschayer (1665) en Des werelds hel en vagevuyr, begrepen onder het leven van den Amsterdamschen Spanjaart (1696). Het eerste boek is een voornamelijk in Spanje gesitueerde schelmenroman, waarvan het moeilijk te bepalen is of de auteur een Nederlander kan zijn. Bij het tweede werk staat G. de Bay behalve als vertaler ook genoemd als samensteller. Deze roman kan zeker door De Bay geschreven zijn, hoewel de Spaanse ontleningen in dit geval duidelijker zijn dan bij de avonturen van Cipion. In dit werk verschijnen er overigens allerlei intertekstuele toespelingen op 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt en de anti-Spaanse strekking is vergelijkbaar. Het belangrijke van deze werken is in dit geval dat G. de Bay een bestaan als auteur lijkt te hebben gehad, en niet alleen als vertaler.
Beeldvorming: de Spanjaarden Twee door de oorlog met elkaar geconfronteerde ‘naties’ komen in deze roman voor, de Spanjaarden en de Nederlanders, en de wijze waarop ze uitgebeeld worden is zeer verschillend. Met behulp van een aantal satirische opmerkingen schetst de auteur een niet vleiend beeld van de Spanjaarden, terwijl de Nederlanders de beste rol toebedeeld krijgen. Sociaal, politiek en religieus lijken de Spanjaarden niet te deugen. Het presenteren van types of sociale toestanden die vatbaar zijn voor satire is een algemeen gehanteerd procédé binnen de schelmenroman, maar het opmerkelijke is dat satire in de hier behandelde roman een partijdig karakter heeft, aangezien slechts één groep personages doelwit van de kritiek is. De autobiografische mijmeringen van de hond Cipion betreffen de slechte meesters die hij gehad heeft, met Alva als eindstation, en de verschillende misstanden in Spanje en de Ne-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
76 derlanden, waarvan hij ooggetuige geweest is. Van belang is dat de wantoestanden in de Nederlanden ook door de Spanjaarden veroorzaakt zijn. Alle meesters die de hond dient zijn Spanjaarden. In Italië wordt hij door een barbier gevonden die met het Spaanse leger op weg is naar de Nederlanden. In Brussel wordt een blindeman zijn baas en daar zal hij ook kennismaken met de hertog zelf. Zijn volgende voorlopige eigenaars treft hij aan in Spanje: een pasteibakker en een raadsheer. Het beeld van de Spanjaarden dat aan de hand van zijn contacten met deze meesters valt te reconstrueren is zonder twijfel negatief: het zijn doortrapte bedriegers, dieven, hoerenlopers, kaartspelers, onverbeterlijke leugenaars, kortzichtige inquisiteurs, trotse doch armoedige ridders, verzotte heiligenvereerders, gewetenloze winkeliers, onrechtvaardige en corrupte raadsheren enzovoort. Dat beeld krijgt nog extra zwarte verfstreken als het optreden van het Spaanse leger in de Nederlanden ter sprake komt. De soldaten worden van ongehoorde wreedheid en van de meest bloeddorstige moordlust beticht, nu juist kenmerken die de Nederlandse anti-Spaanse oorlogspropaganda herhaaldelijk naar voren brengt. Ook laat de auteur vaste thema's van de zogenaamde Spaanse zwarte legende de revue passeren. Onder deze legende verstaat men het uitzonderlijk ongunstige beeld van Spanje dat sinds de zestiende eeuw door toedoen van de vijanden van het Spaanse imperium is ontstaan. Een van de vaste thema's was het bloedige Spaanse optreden in Amerika waardoor duizenden onschuldige indianen om het leven kwamen. De Brevísima relación de la destrucción de las Indias (1552), van de Spaanse priester-chroniqueur Bartolomé de Las Casas, was een ooggetuigenverslag van de door de Spanjaarden in Amerika bedreven misdaden. Dit boek kende snel veel bijval en in het midden van de zeventiende eeuw was het al vele malen in het Nederlands uitgegeven. Verschillende Nederlandse bewerkingen van het boek van Las Casas, toegespitst op de situatie in de Nederlanden, verschenen
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
77 sinds 1596 en vele schoolboekjes baseerden zich op deze anti-Spaanse verhalen. Ook Willem van Oranje benutte in zijn Apologie het thema van de wrede verovering van Amerika om de Spanjaarden zwart af te schilderen.
De Nederlanders Vergeleken bij de uitvoerig beschreven Spanjaarden komen de bewoners van de Lage Landen maar slecht uit de verf. Men moet tussen de regels door lezen om het profiel van deze ‘natie’ te kunnen schetsen. Het beeld dat te reconstrueren valt heeft een positief karakter en er klinken allerlei echo's van de Nederlandse propaganda van de Opstand in door. Interessant is bijvoorbeeld het fragment waarin Berganza aan Cipion vraagt hoe hij tijdens zijn missies te eten krijgt, aangezien de hond geen buidel met geld draagt. Het antwoord van Cipion is verhelderend: hij verslindt onderweg schapen en daar heeft hij geen berouw van. Cipion beroept zich op de hertog die vaak had gezegd dat het doden van een ketter - de meest voorkomende omschrijving van de Nederlanders - geen grotere zonde was dan het doden van een schaap. Dit antwoord is een toespeling op een bekend idee uit de tijd van de Opstand: er werd gezegd dat de Spanjaarden voorstanders waren van het principe ‘haereticis non est servanda fides’, dat wil zeggen, dat zij hun woord tegenover ketters niet hoefden te houden. Ketters bezaten even weinig waarde als schapen. Oranje zelf had een belangrijk aandeel in de verspreiding van deze ‘Spaanse theorie’ gehad. Pamfletschrijvers gebruikten vaak fabels en legenden in hun betogen, waarin dieren zoals schapen, leeuwen, vossen of varkens voorkwamen. Al deze dieren kregen geleidelijk een metaforische betekenis, zodat ze zonder commentaar de plaats konden innemen van de figuren die ze verbeeldden. Men kan den-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
78 ken aan de prenten met de Nederlandse leeuw en met varkens of andere verachtelijke dieren, die de Spanjaarden vertegenwoordigden. Een ander verspreid beeld was dat van de Nederlanders als weerloze en onschuldige schapen, waarbij de Spaanse vijanden de rol speelden van bloeddorstige en roofzuchtige dieren, zoals wolven of honden. Een dergelijke iconografische afbeelding treft de lezer ook bij 't Leven en bedrijf van Duc d'Albas hondt aan. De Spaanse hond, Cipion, een vleesetend dier, verslindt zonder gewetenswroeging schapen die hij met ketters - Nederlanders dus - gelijkstelt. De Nederlanders nemen duidelijk de positie van slachtoffers in. Maar ze zijn niet zomaar een verzameling passieve slachtoffers. In een van Cipions zinspelingen op zijn jachtactiviteiten bij de hertog klinken andere associaties door, wanneer hij vertelt dat Alva in de Nederlanden met leeuwen, vossen en tijgers te maken had. Hier worden de Nederlanders dus met sterke, sluwe en dappere dieren gelijkgesteld. Elders in het verhaal zien we de Nederlanders als martelaars en heldhaftige slachtoffers. De afschuwelijke gebeurtenissen in Zutphen, Naarden en Haarlem onderstrepen de Nederlandse machteloosheid tegen de Spaanse wreedheden. De lezing van de Nederlanders als heldhaftig of dapper komt bij uitstek naar voren aan het einde van het boek, wanneer Cipion de Haarlemse heldin Kenau ontmoet. Als spion komt hij de stad binnen en hij ziet hoe de vrouwen de plaats van de mannen innemen en hoe moedig ze zijn. De eerste Nederlandse geschiedschrijvers vermelden Kenau rond 1600, en in zijn Nederlandsche Historiën vertelt Hooft uitvoerig over de vechtlustige activiteiten van deze nationale heldin. In de Spaanse geschiedschrijving is overigens van deze vrouw geen spoor te vinden. Ook tekenend voor de mentaliteit achter de tekst is het moment waarop Berganza zijn passie voor de oorlog betuigt en zegt dat niets eervoller is dan voor vaderland, geloof en vrijheid te vechten. Een aandachtige lezer kan achter Berganza's redene-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
79 ring eerder een Nederlandse overtuiging vermoeden. De opstandige Nederlanders gebruikten namelijk juist deze drie principes in hun strijd tegen de Spanjaarden. Vooral de vrijheidsleuze speelde een voorname rol, want de Nederlanders bevrijdden zich immers van het Spaanse juk. Spanjaarden vochten voor iets anders. De beginselen die zij huldigden waren ‘Dios, patria y rey’, dat is God, vaderland en koning. Die vormden de norm voor hun handelen. De opstandelingen vervingen de figuur van de koning door het symbool van de vrijheid. Verder worden de Nederlanders beschreven als nuchtere mensen die zich niet laten imponeren door bijgeloof en toverij. Dit beeld klopt nu juist niet met de voorstelling die de Spanjaarden in feite van de Nederlanders hadden. Volgens hen kwam het door hun lichtgelovigheid dat de Nederlanders in politiek en religieus opzicht zo ontvankelijk waren voor verkeerde en ketterse opvattingen.
Cipion en de hertog van Alva Uit Cipions contacten met de Spanjaarden is dus bijna niets positiefs over deze ‘natie’ voor de dag gekomen. De vraag is nu of zijn relatie met zijn belangrijkste meester, van wie hij de bijnaam ‘de hond van de hertog van Alva’ krijgt, hetzelfde negatieve karakter heeft. Hoe wordt deze Spaanse edelman door zijn eigen hond beschouwd? De naam waarmee Alva Cipion herdoopt, ‘Pardon’, roept onmiddellijk ironische associaties op: het gaat om het algemeen pardon dat de Spanjaarden in 1570 aan de Nederlanders beloofden. Vele geuzenliederen steken de draak met deze kwijtschelding voor alle begane misdrijven die Filips II aan de opstandelingen had aangeboden. De eerste woorden van Cipion over Alva zijn zeer neutraal van aard, om niet te zeggen positief. De hertog wordt beschouwd als een serieus en plichtsgetrouw krijgsman met een
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
80 rechtvaardige inborst. Pas na zijn terugkomst uit Spanje gebruikt de hondse avonturier voor het eerst het woord ‘wreedheid’ met betrekking tot zijn meester. Dan begint het beeld van de hertog van Alva als ketterdoder geleidelijk gestalte te krijgen. De neutrale beschrijving verdwijnt en wijkt voor een zwarte afbeelding die in crescendo steeds meer negatieve trekken krijgt, totdat men in het fragment van de geuzenganzenbout de trompetten van de propaganda van de Nederlandse Opstand overduidelijk hoort klinken. Op een dag krijgt Alva zin in ganzenvlees, maar zijn hond denkt dat hij geuzenvlees bedoelt. Daarop presenteert Cipion de hertog een stuk vlees van een vlak daarvoor gevierendeelde geus. Alva zegt het vlees niet te willen, want hij heeft genoeg aan het bloed. Het is het beroemde beeld van Alva de wrede moordenaar, Alva de ‘bloedhond’, zoals hij vaak genoemd werd. De lezer ziet hoe Cipion aanvankelijk een symbiose ondergaat en zich zoals zijn meester gaat gedragen. De een verslindt onschuldige schapen, de ander onschuldige ketters. Er bestaat een duidelijk parallellisme: het zijn allebei ‘bloedhonden’, letterlijk en figuurlijk. Maar deze situatie blijft niet onveranderd. Er vindt een ontwikkeling bij Cipion plaats. Als ooggetuige heeft de hond allerlei verschrikkingen aanschouwd die tot een ommekeer leiden: ‘Deze wreedheden deden me een afkeer van mijn meester krijgen.’ Alles wat hij tijdens de oorlog in de Nederlanden meemaakt is een ‘ellendig schouwspel’. Cipion, de Spaanse hond, lijkt meer gevoelens te bezitten dan zijn menselijke landgenoten en aan het einde van zijn verhaal is hij in staat om de verschrikkelijke massamoord van de Spanjaarden te herkennen en te vervloeken. Het onmenselijke in de Spanjaarden wordt zo nog sterker benadrukt. De hond, het trouwste en meest loyale dier, is zo geschrokken dat hij uiteindelijk besluit de wrede Alva te verlaten. Het is duidelijk dat Alva in deze roman naar voren komt als de verpersoonlijking van de Spaanse dwingelandij, de tiran, de
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
81 hatelijke beul en nog veel meer ongunstige omschrijvingen uit de pamfletliteratuur. Deze uitbeelding is van wezenlijk belang om de oorsprong van de tekst te verduidelijken, aangezien een dergelijke beschrijving slechts in het Nederlandse discours thuishoort. Het oordeel van de zeventiende-eeuwse Nederlanders enerzijds en dat van de Spanjaarden anderzijds over de hertog van Alva verschilden in hoge mate. Deze historische figuur bevond zich in de twee landen op een ongelijk niveau. In de Nederlanden werd de hertog tot een mythe gemaakt, tot de belichaming van de Spaanse wreedheid en repressie, tot een begrip dat zou helpen bij het ontstaan van de Nederlandse ‘natie’. In Spanje daarentegen had de hertog van Alva geen mythevorming ondergaan. Hij bleef een historische figuur zoals vele anderen. In Spaanse historische en literaire bronnen van die tijd wordt hij vrij positief afgebeeld vanwege zijn roemvolle heldendaden. Kritiek wordt geuit met betrekking tot enkele door de hertog genomen strenge maatregelen, maar er is geen sprake van de bovengenoemde felle verguizing. Het beeld van de hertog dat naar voren komt in 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt is het beeld dat een Nederlander of een Nederlands gezind auteur, die op de hoogte is van allerlei oorlogspropaganda van de Opstand, en die visie ook deelt, van Alva heeft.
Publiek en bedoeling Een belangrijk aspect van de analyse van teksten is het onderzoek naar de functie ervan in de samenleving. Wat beoogden ze en voor welk publiek waren ze bestemd? Wie zou bijvoorbeeld in 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt geïnteresseerd kunnen zijn? Een Nederlands of een Spaans publiek? Kort samengevat kan dit werkje gekarakteriseerd worden als een schelmachtige roman of novelle met een Nederlands patriottisch karakter, gekruid met door een breed publiek gewaar-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
82 deerde passages over toverij en magie. Het werk is anti-Spaans van aard en heeft betrekking op het begin van de Opstand en op het bewind van de gehaatste Spanjaard in de Nederlanden, de hertog van Alva. In de magische ‘intermezzi’ worden allerlei tovenaars, duivels en onderaardse wezens ten tonele gevoerd. Bronnen met voorbeelden van de slechtheid en moordlust van de Spaanse natie bestaan er in overvloed. De eigentijdse Nederlandse geschiedschrijvers besteedden aandacht aan de oorlogsverwikkelingen en deze belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis is ook in de literatuur aanwezig. Verschillende propagandistische toneelstukken en gedichten verschenen voor en na de Vrede van Münster in 1648. Oorlogsonder-werpen, zoals stadsbelegeringen (Haarlem, Leiden), waren toen nog bijzonder geliefd. Literatuur bood dus ook een vruchtbare bodem voor allerlei anti-Spaanse en pro-Nederlandse boodschappen. Historische werken werden niet door iedereen gelezen; toneel en ook pamfletten konden een groter deel van de maatschappij bereiken. Pamfletten lijken te behoren tot de favoriete leesstof van een volk dat verlangt naar sappige details over de gehate vijand. Zulke teksten speelden een belangrijke rol in het versterken van de nieuw verworven Nederlandse identiteit. Dappere Nederlanders vochten tegen de onderdrukking van wrede en moordlustige Spanjaarden, in de beste traditie van de ‘zwarte legende’. Het genre van de schelmenroman bood de tegenstanders van Spanje voorts een ideaal voertuig voor allerlei anti-Spaanse uitlatingen. Dit van oorsprong Spaanse genre presenteerde immers reeds een visie vol zelfkritiek op de Spaanse maatschappij. Op een satirische wijze werden de wantoestanden en verdorvenheden van het Iberisch schiereiland aan de kaak gesteld. Het beeld van Spanje in deze romans gaf aanleiding tot het idee van een ‘Zwart Spanje’, bevolkt door armoedige zwervers en hongerige ridders. Een dergelijke negatieve uitbeelding van de
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
83 Spanjaarden bleek nuttig te zijn voor hun vijanden. Een letterlijke interpretatie van dit soort romans zorgde inderdaad voor een beeld van een vrij zedeloze en ontaarde Spaanse maatschappij. Als men dit Spaanse model navolgde en tevens het geheel met een aantal eigen nationalistische verfstreken versierde kon het beeld van de Spaanse vijand niet zwarter worden. Dit lijkt het geval te zijn met 't Leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt. Deze roman lijkt een goed voorbeeld van hoe men in de zeventiende eeuw op een aangename en onderhoudende manier kon lezen over een geliefd onderwerp van de vaderlandse geschiedenis, de vrijheidsoorlog tegen de slechte en wrede Spanjaarden. Het boek blijkt niet alleen een interessant voorbeeld te zijn van de nauwe literaire contacten tussen Spanje en de Nederlanden in de zeventiende eeuw, maar het laat ook zien hoe vanuit een Spaans uitgangspunt een onmiskenbaar Nederlands eindproduct kon ontstaan. Als men nu naar de andere mogelijkheid kijkt, namelijk een Spaans publiek als geadresseerde van deze roman, rijst meteen de vraag of men in Spanje belangstelling voor een dergelijk werk zou hebben gehad. Zou iemand in Spanje in een dergelijke roman geïnteresseerd geweest kunnen zijn, waarin niet alleen de gewaardeerde hertog van Alva als de boeman wordt voorgesteld, maar ook de Spaanse natie vanuit verschillende gezichtspunten wordt verguisd? Aan het einde van de roman verschijnt een ijzingwekkend vrouwelijk spook dat Alva's slechtheid nog een keer benadrukt. Het is zijn geweten. Dit is een prachtig einde voor de lezers die het principe van de ‘poëtische gerechtigheid’ in werking konden zien. Wat in de werkelijkheid niet echt kon gebeuren wordt in dit fictieve werk verwezenlijkt: de tirannieke hertog wordt gekweld door zijn met bloed bevlekte geweten. Zou dit niet de droom zijn van iedere Nederlandse lezer van de zeventiende eeuw, opgevoed met allerlei verhalen over de wrede Spanjaarden?
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
84
Literatuur Het nawoord is gebaseerd op mijn doctoraalscriptie ‘'t Leven en bedrijf van duc D'Alvas hondt en 't Pirinesche tooverhol (1658). Een schelmenroman uit de zeventiende eeuw: vertaling of origineel werk?’. Rijksuniversiteit Utrecht, Vakgroep Nederlands, Letterkunde van de Renaissance, oktober 1996. Voor de vraag naar de oorsprong van dit werk kan men terecht bij de volgende artikelen van de twee hispanisten: J.H. Terlingen, ‘Une suite du Coloquio de los Perros de Cervantes’ in Neophilologus XXXIV, 1950, p. 193-206 en ‘Un hispanista neerlandés del siglo XVII, Guilliam de Bay’ in: 1930-1955. Homenaje a J.A. van Praag. Groningen 1956, p. 123-137 en J.A. van Praag, ‘Quelques observations relatives a la suite du “Coloquio de los perros” de Cervantes’ in: Neophilologus XXXV, 1951, p. 15-16. Daarin verdedigen ze hun respectieve standpunten ten aanzien van het Nederlands dan wel Spaans auteurschap. De diverse vertalingen van Cervantes in het Nederlands zijn het onderwerp van P. Arents in Cervantes in het Nederlands. Bibliografie, Gent 1962. J.H. Terlingen concentreert zich op de vertalingen van Cervantes' Voorbeeldige verhalen in ‘Las Novelas ejemplares de Cervantes en la literatura neerlandesa del siglo XVII’ in: Revista de Filología Española XXXII, Madrid 1948, p. 1-17. Om inzicht te krijgen in de beeldvorming tussen de Nederlanden en Spanje tijdens de Opstand kan men te rade gaan bij de volgende werken: in de Kronieken van Spaansche soldaten uit het begin van den Tachtigjarigen oorlog van Johan Brouwer (Zutphen 1933) kan men enkele Spaanse opvattingen over de oorlogsverwikkelingen lezen. J.C.M. Boeijen behandelt dit thema verder in ‘Een bijzondere vijand. Spaanse kroniekschrijvers van de Tachtigjarige oorlog over de Nederlandse volksaard’ in: Tus-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
85 sen twee culturen. De Nederlanden en de Iberische wereld 1550-1800. Nijmegen 1988, p. 1-10. Over het Nederlandse beeld van de Spanjaarden is veel meer geschreven. De Nederlandse oorlogspropaganda, in de vorm van pamfletten, geuzenliederen en prenten, is rijk aan voorbeelden van de negatieve eigenschappen van de vijand. Interessant zijn bijvoorbeeld P.A.M. Geurts, De Nederlandse Opstand in de pamfletten 1566-1584, Utrecht 1978, E. Kuiper en P.Leendertz (ed), Het Geuzenliedboek, 2 dln, Zutphen 1924-25 en B. Kempers (ed), Openbaring en bedrog. De afbeelding als historische bron in de Lage Landen, Amsterdam 1995. Het themanummer van het tijdschrift De zeventiende eeuw, 10, nr. 1 (1994) biedt een verhelderende blik op ‘De Nederlandse Opstand in cultuurhistorisch perspectief’, met artikelen over het vijandbeeld en het Nederlandse zelfbeeld. Over de Spaanse ‘zwarte legende’ raadplege men K.W. Swart, ‘The Black Legend during the Eighty Years War’ in: Britain and the Netherlands. Volume V. Some political mythologies. Den Haag 1975, p. 36-57 en van B.A. Vermaseren, Een en ander over de ‘Zwarte legende’ betreffende Spanje en haar ontstaan in de Nederlanden in de 16e eeuw, Nijmegen 1984. De recentste publicatie over de Spaans-Nederlandse beeldvorming is Andere landen, andere mensen. De beeldvorming Holland versus Spanje en Engeland omstreeks 1650 van Marijke Meijer Drees (Den Haag 1997). Hier gaat de auteur niet alleen na welke beelden gedurende de Opstand in de Republiek domineerden en waar ze op teruggingen, maar ook of de Nederlandse beeldvorming over Spanje na 1648 minder vijandig werd. Over de hertog van Alva leze men de biografie van W.S. Maltby: Alba. A biography of Fernando Alvarez de Toledo, third duke of Alba. 1507-1582, Berkeley 1983. Belangrijk voor Alva's imago in de Nederlanden is: ‘Het oordeel van tijdgenoten en historici over Alva's bestuur in de Nederlanden’ in: Belgisch tijdschrift voor philologie en geschiedenis 54, nr. 2, 1976, p. 474-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
86 488 en ook Don Fernando Alvarez de Toledo, Tercer Duque de Alba y los Países Bajos. Don Fernando Alvarez de Toledo, derde hertog van Alva en de Nederlanden (Brussel 1993), beide van G.Janssens. Over het oordeel dat zestiende- en zeventiende-eeuwse Spanjaarden over de hertog van Alva hadden is niet veel te vinden. Men kan voornamelijk terecht bij de bovengenoemde oorlogskronieken en in de diverse correspondenties. De volgende bundel artikelen, uitgegeven ter gelegenheid van de herdenking van Alva's sterfdag, laat zien welke positie de hertog binnen de Spaanse historiografie inneemt: Homenaje al Gran Duque de Alba Don Fernando Alvarez de Toledo y Pimentel. Ciclo de conferencias en el IV centenario de su muerte 1582-1982. Salamanca 1983.
Werken met G. de Bay als vertaler en / of samensteller 't Leven en Bedrijf van Duc D'Albas Hondt; en 't Pirinesche Tooverhol. Bestaende in wonderlicke spokerijen, nachtgezichten, noyt gehoorde vertellingen en wonderlicke voorvallen deses tijdts. (Amsterdam 1658). Cervantes Saavedra, M., Monipodios Hol, of 't Leven, Bedrijf, en Oeffening der Gaudieven, haer onrust en schelmerijen. Als mede 't bedrieghlick houwelick, en Philosophische t' Samenspraeck, van twee Gasthuys-honden (Amsterdam 1658). 't Alderwonderlijkste Leeven en Bedrijf, van den doortrapten en kluchtigen Fielt, Bisschayer (Amsterdam 1665). Het Leven en Bedrijf van de Drollige Bisschayer (Amsterdam 1669).
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
87 Castillo Solórzano, A., Het Tweede Deel van den Doorslepen Bedrieger, begrepen onder 't Leven van de Seviljanse Harpye of Doorslepen Bedriegeres (Amsterdam 1669). Castillo Solórzano, A., 't Leeven en Bedryf van den doorslepen bedrieger, meester van Bedrogh en Fieltery (Amsterdam 1670). Des werelds Hel en Vagevuyr begrepen onder 't leven van den Amsterdamschen Spanjaart (Amsterdam 1696). Er is een aantal vertalingen van novellen van Juan Pérez de Montalbán ingevoegd in de uitgaven van de Bisschayer en de Amsterdamschen Spanjaart. Duc D'Albas hondt wordt in dezelfde band gevolgd door een andere vertaling van dezelfde auteur.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
88
Aantekeningen Blz. 7 Dichterlijke hengstenbron - toespeling op de Hippokrene, bron van de Muzen op de Helikon in Boeotië, waarvan het water degene die ervan dronk tot dichten inspireerde. Deze bron werd door de hoef van het paard Pegasus opengeslagen. ‘Hengstenwater’ kan ook gewoon paardenpis betekenen. Afsnijden - zowel scheren als afsnijden hebben een tweede figuurlijke betekenis: iemand beroven. Blz. 8 Mandragora - naar het volksgeloof ontstond de mandragora onder de galgen uit de pis van de gehangenen. Deze wortel had de vorm van een sterk behaard mannetje. Patibulum - galg. Keteltrom - muziekinstrument, soort pauk. Blz. 10 In El coloquio de los perros suggereert de tovenares Cañizares dat Berganza de zoon van de tovenares Montiela is. Volgens Cañizares werd Berganza als een mens geboren, maar onmiddellijk na de geboorte tot een hond omgetoverd. Blz. 12 Scherpenheuvel- befaamdste bedevaartplaats van de Zuidelijke Nederlanden (Vlaams Brabant) in de zeventiende eeuw. Didenhofen - tegenwoordig Thionville in Frankrijk. Blz. 15 Schelling - zilveren munt ter waarde van zes stuivers. Stoter - geldstuk ter waarde van tweeënhalve stuiver. Duit - geldstukje ter waarde van het achtste deel van een stuiver. Rebellarius - de opstandige. Blz. 16 Urgande de onbekende - tovenares en goede vriendin van Amadís de Gaula, titelheld van de gelijknamige reeks ridderromans. Haar naam verwijst naar de gave om haar uiterlijk te veranderen. Het eerste inleidende gedicht op Don Quijote de la Mancha staat op naam van deze tovenares. Alle genoemde ridders in dit fragment zijn dappere helden uit deze ridderromans. Duiveljagers - heksen, tovenaars. Heintje Hennevoets - de duivel. Blz. 17 Bacchanten - vrouwelijke volgelingen van de wijn-
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
89 god Bacchus. Ze worden uitgebeeld als extatisch dansende vrouwen, gehuld in dierenvellen, met loshangend haar en met klimop en wijnranken omwoelde rietstaven in de hand. In wilde razernij doolden zij door bos en veld, scheurden jonge herten en bokken levend uiteen en verslonden de rauwe brokken. Orfeus werd door hen gedood. Blz. 18 Pythagoreeër - iemand die in zielsverhuizing gelooft. Diogenes van Sinope - Griekse filosoof (ca. 412-323 v.Chr) die vooral bekend is als typisch vertegenwoordiger van de cynische school. Evenals zijn meester Anthistenes werd hij kuoon (hond) genoemd vanwege zijn spottende levenswijze. Molos - soort jachthond, oorspronkelijk uit het land van de Molossi in Epirus. Blz. 19 De hertog van Brunswijk - Er bestaat een Middelnederlands lied dat de belevenissen van de hertog vertelt. Hij reist gedurende zeven jaar door de wereld en maakt wonderlijke avonturen mee. Het verhaal werd daarna ook in proza verwerkt. Blz. 21 Sint-Herodes en Sint-Pilatus - deze twee personages waren niet alleen geen heiligen, maar ze gelden bovendien als toonbeeld van onchristelijk gedrag. De eerste liet Johannes de Doper onthoofden en was samen met de tweede betrokken bij de dood van Jezus van Nazareth. Blz. 22 De ezel van Aesopus - in een van de fabels van Aesopus (XIII) wordt een ezel gestraft omdat hij zijn genegenheid aan zijn meester wil tonen, in navolging van diens schoothondje. Hondster - benaming voor de ster Sirius, in het sterrenbeeld van de Grote Hond. Aan de invloed van deze ster schrijft het volksgeloof van oudsher allerlei kwaad toe. Blz. 23 Margaretha van Parma - van 1559 tot 1567 landvoogdes van de Nederlanden. Pardon - de naam die Cipion krijgt is een toespeling op het ‘pardon’ dat de Spanjaarden in 1570 aan de Nederlanders beloofden. Dit thema wordt uitvoerig in de geuzenliederen beschreven, bijvoorbeeld in ‘Alva's Pardon’: ‘O Duc D' Alba, sulck stricken ghy bereyt,/ omdat gy
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
90 sout vernielen de welvaert onser zielen,/ Maer tis te vergeefs dat ghy alsulcx verbreyt./ Op U Pardon wy niet en achten,/ want tis al verradery.’ Machiavellus - de naam van deze dienaar verwijst naar Niccolò Machiavelli (1469-1527), auteur van Il principe (1532) en symbool van de gewetenloze staatkunde. De koppeling tussen Machiavelli en het Spaanse bewind was een bekend motief in de pamfletten van de Opstand. Over Alva werd gezegd: ‘gefondeert zijnde in de leringe van Machiavelle’. Blz. 24 De stroom der vergetelheid - toespeling op de Lethe, rivier in de onderwereld, waaruit de schimmen moesten drinken als ze daar kwamen om zo het leven op aarde te vergeten. Blz. 26 Zon der gerechtigheid - of sol iustitiae is Christus. Waar zijn licht schijnt is er geen plaats voor duivelse krachten. Blz.27 Onze-Lieve-Vrouwe van Begoña - patroonheilige van Bilbao (Biskaje), in het Spaans Baskenland. Blz. 28 Euboea - eiland in de Egeïsche Zee langs de kust van Midden-Griekenland. Het bezat ijzer- en kopermijnen. Blz. 30 Kameleon - dit dier zit lange tijd met geopende bek, terwijl het vliegen probeert te vangen en dit heeft de gedachte doen ontstaan dat het van de lucht leeft. Blz. 31 Chaldeeën - oorspronkelijk nomaden in de Syrisch-Arabische woestijn die tot een Aramese stam behoorden die zich vanaf ongeveer 1200-1000 v.Chr. gevestigd had in het meest zuidelijke gedeelte van Babylonië, het gebied bij de monding van de Eufraat en Tigris. Aan de oude Egyptenaren en de Chaldeeën werden kennis van verborgen wijsheden en vermogen de toekomst te voorspellen toegeschreven. Blz. 36 Heintje-man - de duivel. Blz. 37 Sint Lambrecht van Munster - in januari 1536 werden de lijken van drie leiders van de wederdopers opgehangen in ijzeren kooien aan de toren van de kerk van St.-Lamberti te Munster. Tussen 1534 en 1535 hadden de wederdopers de stad in handen gehad en er een radicale republiek gesticht. Blz. 38 Hertog van Lerma - Francisco Gómez de Sandoval y
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
91 Rojas (1553-1625). Spaans staatsman en almachtige eerste minister van Filips III tot de dood van de koning in 1621. Hij kreeg de titel van hertog de Lerma pas in 1599. Blz.43 Culemborg - onafhankelijke heerlijkheid binnen de Nederlanden die in 1567 door de Spanjaarden werd ingenomen. Blz. 47 Cristallinum - volgens het Ptolomeïsche universum was het heelal op de volgende manier opgebouwd: boven de sferen van de aarde en het water bevonden zich nog dertien andere sferen of hemels, waarvan de elfde het cristallinum was. In deze doorzichtige sfeer bevonden zich de vaste sterren. Blz. 48 Faëton - zoon van de zonnegod Apollo en van Clymene. Toen hij vernomen had wie zijn vader was, ging hij naar het oosten om hem te ontmoeten. Hij verkreeg de gunst de zonnewagen een keer te besturen, maar hij kon de vurige paarden niet in toom houden. Jupiter stortte met zijn bliksem Faëton uit de wagen. Python monsterachtige slang, voortgekomen uit het slib van de zondvloed, door Apollo bij de verovering van Delfi gedood. Faustus - een in sage en literatuur bekend tovenaar en duivelskunstenaar. De historische Faustus zou Doctor Johannes (of Georg) Faust (1480-1540) geweest zijn, die bedreven was in de magie en zijn ziel aan de duivel zou hebben verkocht. Robert Goetgezel - waarschijnlijk wordt Robin Goodfellow bedoeld, een malicieuze elf in de Engelse traditie. Hij verschijnt bijvoorbeeld als een van de leidende personages in Shakespeares A Midsummer Night's Dream, waar hij opschept over al de streken die hij bij de mensen uithaalt. Blz. 49 Maarten-oom - vanouds bekend als naam voor de aap, onder andere in Van den vos Reynaerde. Mensen met hondenkoppen, indiaanse balkdragers, schaduwvoeters, enzovoort - deze fantastische schepsels of ‘rassen’ zijn onder andere afkomstig uit de Historia Naturalis van Plinius. Blz. 51 Cumae - Latijnse naam van een strategisch gelegen stad aan de kust van Campanië (Italië). Daar bevond zich de
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
92 grot van de Sibylle, genoemd in de Aeneïs van Vergilius. Circe en Medea - beroemde mythologische tovenaressen. Minos - zoon van Jupiter en Europa, gehuwd met Pasiphaë die op een stier verliefd werd en de Minotaurus baarde. Na zijn dood werd Minos rechter in de onderwereld. Blz. 52 Barbiers - in deze tijd verrichtten de barbiers nog handelingen die later door medici werden overgenomen, zoals aderlating en tandentrekken. Sleutelgat gebruikt ter vertaling van ‘klinksnoer’, koordje door een gat in de deur om de klink van buitenaf omhoog te trekken. Heksen en toverkollen werden geacht door het gat van het ‘klinksnoer’ te kunnen kruipen. Sint-Crispijn en Sint-Crispiniaan - heiligen die als patroons gelden van de leerbewerkers. Tijdens hun leven maakten ze gratis schoenen voor de armen. Blz. 55 Behobia - plaatsje in Guipúzcoa aan de rivier de Bidasoa aan de Frans-Spaanse grens. Pancorvo - stadje in de provincie Burgos in het noorden van Spanje. Blz. 56 Onze-Lieve-Vrouwe Del Buen Suceso - Onze-Lieve-Vrouwe van de Goede Uitslag. Rodillas - Monasterio de Rodilla, plaatsje tussen Pancorvo en Burgos. Lerma - stadje ten zuiden van Burgos. Blz. 57 Monipodio - de listige vader der dieven Monipodio is een hoofdrolspeler in Rinconete y Cortadillo, een van de Novelas ejemplares van Cervantes, die G. de Bay ook heeft vertaald. Blz. 71 Don Luis de Requesens y Zúñiga - opvolger van Alva als landvoogd in de Nederlanden (1573-1576).
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
93
Verantwoording De volledige titel van het hier uitgegeven werk is 't Leven en Bedrijf van Duc D'Albas Hondt; en 't Pirinesche Tooverhol. Bestaende in wonderlicke spokerijen, nachtgezichten, noyt gehoorde vertellingen en wonderlicke voorvallen deses tijdts. Amsterdam 1658. Het gebruikte exemplaar bevindt zich in de Leidse Universiteitsbibliotheek onder signatuur: 1076 A 26: 1. Er bestaat een identiek exemplaar in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. De tekst heb ik in de thans gebruikelijke spelling overgebracht en daarnaast heb ik op het gebied van de woordkeus en de syntaxis nog een aantal ingrepen gedaan, met de bedoeling de tekst voor een moderne lezer te verduidelijken. Ik heb er bewust naar gestreefd de taalkleur en het karakter van dit zeventiende-eeuwse relaas te behouden. De naam Cipión heb ik vanwege de leesbaarheid in de tekst zonder accent geschreven. Voor dit boek profiteerde ik van de onmisbare hulp van Irene Plokker-Hazelhoff, Marijke Meijer Drees en Raymond Fagel, die de tekst lazen en met veel geduld mijn Spaanse bewoordingen bijschaafden. Ook wil ik de twee redacteuren van de Griffioen-reeks, prof. dr. M.A. Schenkeveld-van der Dussen en prof. dr. E.K. Grootes, bedanken voor hun waardevolle opmerkingen.
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva
94-95
G. de Bay, De hond van de hertog van Alva